Vragen van het lid Biesheuvel aan de minister van Justitie, over de signalen van onrust met betrekking tot de reorganisatie van het openbaar ministerie.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter! Elke reorganisatie bij een bedrijf of instelling gaat gepaard met spanning. De relatieve zekerheid van een baan kan omslaan in onzekerheid. Die onzekerheid kan weer verlammend werken op de noodzakelijke werkzaamheden die ook tijdens een reorganisatie doorgang moeten vinden. Sterker nog, de druk van een reorganisatie kan zelfs de kans op fouten vergroten.

Uit kranteberichten van eind vorige week is gebleken dat er onrust is bij het openbaar ministerie over de manier waarop de parketten in het gehele land worden gereorganiseerd. Nu onderscheidt zich het openbaar ministerie van andere bedrijven en instellingen doordat het in de meeste gevallen spanningen in de eigen organisatie intern weet op te lossen. De spanning over de reorganisatie moet dus hoog zijn opgelopen, nu een brief van de heer Holthuis in zijn functie van afdelingsvoorzitter van de Nederlandse vereniging voor rechtspraak naar buiten is gekomen. Naar aanleiding daarvan stel ik de minister een aantal vragen.

Hoe beoordeelt zij de signalen van onrust bij het openbaar ministerie? Hoe reageerden de top en de betrokken hoofdofficieren van het openbaar ministerie op de brief? Wordt er onzorgvuldig met het personeel omgegaan, zoals uit de brief blijkt? Wat doet de minister met de signalen uit het apparaat over de reorganisatie? In hoeverre is er – zo is dat ook naar buiten gekomen – een relatie tussen de wijze van optreden van de speciaal met de reorganisatie belaste procureur-generaal en de gesignaleerde onrust?

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Er zijn twee dingen die wij moeten onderscheiden. Ten eerste heeft het openbaar ministerie al geluiden laten horen over het personeelsbeleid, voordat de reorganisatie in gang werd gezet. Dat was een van de elementen waaraan tijdens de reorganisatie aandacht wordt besteed, juist omdat het openbaar ministerie en ik zelf vinden dat het personeelsbeleid verbetering behoeft. Dat is een van de elementen in de brief. Ten tweede is dat wat de heer Biesheuvel heeft gezegd juist. Als er sprake is van reorganisatie, dan ontstaat er ook een zekere onrust. Dat zien wij overal gebeuren; dat ontbreekt niet bij grote reorganisaties. Dat wetende, is er heel zorgvuldig beleid gevoerd in overleg met de Nederlandse vereniging voor rechtspraak, die de rechtspositionele belangen van de leden van het openbaar ministerie behartigt en bewaakt.

Door mij en mijn departement wordt ook het georganiseerde overleg gevoerd met de Nederlandse vereniging voor rechtspraak, al dan niet in aanwezigheid van de voorzitter van het college van procureurs-generaal, wanneer het gaat over het openbaar ministerie. In overleg met de Nederlandse vereniging voor rechtspraak is een sociaal statuut opgezet dat mensen moet begeleiden, wanneer zij door de reorganisatie een verandering van positie zouden kunnen krijgen. Dat is op een heel zorgvuldige manier gebeurd en er bestaat geen enkel verschil van mening over.

De brief van de voorzitter van de sectie openbaar ministerie – dat is een onderdeel van de Nederlandse vereniging voor rechtspraak – geeft een signaal waaruit blijkt dat men in de parketten ongerust is. Die ongerustheid heeft natuurlijk een paar oorzaken. Een daarvan is natuurlijk de reorganisatie zelf, maar ook het feit dat de kranten schrijven over dingen die zouden kunnen gebeuren speelt mee. Berichten in de media kunnen natuurlijk onrust veroorzaken, maar daaraan is op zichzelf niet zoveel te doen. Het signaal dat er onrust is in de parketten en dat men kennelijk het gevoel heeft dat er onvoldoende wordt gecommuniceerd, neem ik echter wel heel serieus, zoals ook de Nederlandse vereniging voor rechtspraak doet.

De NVVR is een buitengewoon belangrijke schakel en bespreekt dit soort gevallen ook met mijn departement en met de voorzitter van het openbaar ministerie. Over de verzonden brief is contact geweest. Geconstateerd is dat er moeilijk iemand voor verantwoordelijk kan worden gesteld wanneer bepaalde zaken in de media verschijnen. Het feit dat er onrust is, is echter opgepakt. Nu is afgesproken dat er een regelmatiger overleg zal plaatsvinden en dat de organisatie zelf onmiddellijk, misschien meer dan tot nu toe het geval is geweest, op de hoogte wordt gesteld wanneer er iets te melden is.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter! De minister zegt dat er met zo groot mogelijke zorgvuldigheid is opgetreden tijdens de reorganisatie. Blijkbaar is een en ander niet zorgvuldig genoeg geweest, want anders was een dergelijke brief niet geschreven. Ik wijs er voorts op dat er eerst die brief was en daarna de publikaties in de media waarop ik nu inga. Ik heb het zo begrepen dat er een brief aan het bestuur van de NVVR is geschreven, die vervolgens is doorgespeeld naar het ministerie. En daarna is die brief naar buiten gekomen. Ik wil best van de minister aannemen dat zij de signalen serieus neemt, maar het is de vraag of het alleen een kwestie van communicatie is.

Voorzitter! Ik zou graag zien dat de vaste kamercommissie eventueel vertrouwelijk inzage krijgt in de brief van de heer Holthuis om zelf te kunnen beoordelen, welke signalen van onrust er nu precies zijn.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Er verschijnen al enkele maanden lang berichten in de media over wat er eventueel met sommige mensen zal gebeuren. Het gaat om suggesties, om verhalen die in de wandelgangen worden verteld. Dat wekt op zichzelf natuurlijk onrust. Het is ook niet prettig om iets in de krant over jezelf te lezen wat je nog helemaal niet wist en, sterker nog, wat misschien ook wel helemaal niet waar is. Die onrust ontstaat dus, maar daarbij speelt natuurlijk niet alleen het personeelsbeleid, maar ook de geruchtenvorming een rol.

De brief is geschreven en vervolgens is er in de krant het bericht verschenen dat die brief geschreven was. Dat klopt, en naar aanleiding daarvan is er een nieuw gesprek op gang gekomen. Maar naar aanleiding van de brief, naar aanleiding van de hele kwestie is er juist nog eens de nadruk op de zorgvuldigheid gelegd en is er informeel extra overleg met de Nederlandse vereniging voor rechtspraak in het leven geroepen, naast het formele sectoroverleg, opdat dergelijke dingen steeds besproken kunnen worden en eventueel aan de organisatie doorgegeven kunnen worden.

Ik denk dat het voor het overgrote deel een kwestie van communicatie is; ik heb geen enkele aanwijzing dat er niet zorgvuldig met mensen zou worden omgegaan. Voorzitter! Ik zal de brief aan de Kamer geven.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Ik denk dat de minister er goed aan doet de brief aan de Kamer te geven. Wij hebben hem al opgevraagd bij de Nederlandse vereniging voor rechtspraak en de inhoud ervan spreekt voor zich. Er blijkt dat het niet zozeer gaat om de onrust bij de organisatie van het openbaar ministerie zelf, alswel dat het alles te maken heeft met de recente incidenten, met de manier waarop er met mensen wordt omgegaan die betrokken zijn bij het onderzoek van de rijksrecherche bij de CID Kennemerland.

Ik denk dat de minister wel zal bevestigen dat er wat het onderzoek betreft zal moeten worden gewacht tot het is afgerond. Maar het zal wel absoluut zeker moeten zijn dat er met de betrokkenen uitermate grote zorgvuldigheid wordt betracht. Hoe kan de minister dit bewerkstelligen? Ik denk dat dit niet alleen haar verantwoordelijkheid is, maar van alle betrokkenen. Ik vraag haar dus heel concreet, hoe de zorgvuldigheid jegens juist deze kwetsbare mensen zal worden betracht.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Er is inderdaad onder andere sprake van het onderzoek van de rijksrecherche in Kennemerland. Het zal de Kamer niet verbazen dat er in combinatie met hetgeen er in de loop van de parlementaire enquête is gebeurd, over mensen wordt gepraat. Dat geeft onrust, dat is vervelend voor die mensen, maar natuurlijk worden er geen beslissingen over de betrokkenen genomen voordat vaststaat op basis waarvan die genomen zouden moeten worden. En dat kunnen wij pas doen als die onderzoeken allemaal zijn afgesloten.

Natuurlijk moet er zorgvuldigheid betracht worden, ik heb het al een aantal keren gezegd. Wat mij betreft moet dat uiterste zorgvuldigheid zijn, maar die moet betracht worden door mij, door het departement, door het openbaar ministerie, maar ook door de betrokkenen zelf. Als er dus eventueel over bepaalde zaken gesproken wordt, neem ik aan dat de betrokkenen er zelf ook vertrouwelijk mee omgaan. Het gaat er niet om hoe men denkt dat het personeelsbeleid gevoerd wordt, het gaat om de onrust die ontstaat als er te veel gepraat wordt over bepaalde dingen en als er te veel over in de krant terechtkomt. Ik kan dit op zichzelf natuurlijk niet verhinderen. Ik zal nog meer pogingen doen om dergelijke zaken zoveel mogelijk binnenskamers te houden, maar nogmaals, ik heb het natuurlijk niet allemaal zelf in de hand.

Naar boven