Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg over het ruimtelijk-economisch beleid tot 2000 (24060, nr. 2).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer De Jong (CDA):

Voorzitter! Wij hebben veertien dagen geleden een nota-overleg gehad met de staatssecretaris van Economische Zaken over het regionaal beleid. Ik wil ten aanzien van het meer specifiek regionaal beleid twee uitspraken aan de Kamer voorleggen, daarbij overwegend dat het nuttig zou kunnen zijn om met name ook het noorden van het land een grotere rol te laten spelen bij de economische ontwikkeling van de rest van Nederland.

De eerste uitspraak heeft betrekking op de zogenaamde Zuiderzeelijn, waarbij wij van de staatssecretaris de overwegingen van het kabinet hebben vernomen ten aanzien van de aanleg van deze lijn. Wij zouden ervoor willen pleiten dat met name van de zijde van Economische Zaken de ruimtelijk-economische overwegingen bij die besluitvorming worden benadrukt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het noorden van het land in economisch opzicht een grotere bijdrage aan de economische ontwikkeling van Nederland kan bieden;

overwegende, dat na de recente uitbreiding van de Europese Unie de achterlandverbinding van de noordelijke regio aan gewicht zal winnen;

van mening, dat een optimale infrastructurele aansluiting van deze regio daartoe noodzakelijk is;

van mening, dat de aanleg van de Zuiderzeelijn om de economische ontwikkeling in het noorden te stimuleren een hogere prioriteit moet hebben; verzoekt het kabinet bij de voorbereiding van de aanleg van de Zuiderzeelijn deze ruimtelijk-economische overwegingen zwaarder te laten wegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Jong, Van Middelkoop en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3 (24060).

De heer De Jong (CDA):

Voorzitter! De staatssecretaris zal binnenkort een gesprek voeren met de collega van Financiën. Onze fractie wenst de staatssecretaris bij het gesprek over het instellen van fiscale zones in het noorden van het land heel veel succes toe. Ik leg de Kamer de volgende uitspraak voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in de nota Ruimte voor regio's wordt geconstateerd dat het noorden nog steeds een ijle economische structuur bezit;

overwegende, dat de bijdrage van dit landsdeel aan de economische ontwikkeling van ons land kan worden vergroot;

van mening, dat hiertoe een stimulerend beleid moet worden gevoerd;

verzoekt het kabinet gebruik te maken van de mogelijkheid die de wet-Vermeend/Vreugdenhil van 29 juli 1994 biedt om in delen van het land een regime van vrije afschrijvingen in te voeren en nodigt het kabinet uit in overleg te treden met het Samenwerkingsverband Noord-Nederland teneinde te komen tot een keuze van de gebieden in het noorden die voor dit fiscale regime in aanmerking zullen worden gebracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Jong. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (24060).

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Tot de portefeuille van de staatssecretaris behoort een bijzondere verantwoordelijkheid voor de regionale en economische structuur. Deze verantwoordelijkheid kan eng maar ook ruim worden beleefd. In de laatste zienswijze past een wervende en stimulerende rol in zaken waarin zij geen zelfstandige beleidsvrijheid heeft. Een dergelijke functie-opvatting verwacht mijn fractie van deze staatssecretaris. Zij kan er daarbij rustig op vertrouwen dat de Kamer een onderscheid weet te maken tussen haar eigen en zelfstandige verantwoordelijkheid en die welke vorm wordt gegeven in en door het collegiale karakter dat elk kabinet heeft.

Bij de bespreking van de nota Ruimte voor regio's schoot de staatssecretaris juist op dit punt te kort. Niemand verlangde van haar een beslissing tot aanleg van de Zuiderzeespoorlijn. Dat zou potsierlijk zijn geweest. Wel verlangden wij duidelijke uitspraken over de eventuele betekenis van die lijn voor de economische ontwikkeling van noord-Nederland. De argumenten daarvoor zijn legio. De investeringen die de staatssecretaris subsidieert ten gerieve van de economische ontwikkelingen van het noorden zullen meer toekomstperspectief hebben als dat noorden via een moderne railinfrastructuur beter wordt ontsloten. Een dergelijk pleidooi is tevens een welkome correctie op het overheersende randstedelijke denken in veel overheidsbeleid, de nota inbegrepen.

Tijdens het algemeen overleg heb ik er ook op gewezen dat wij nu een Zuiderzeespoorlijn minder nationaal en meer Europees moeten zien. Als in Brussel weer eens geld wordt gestoken in transeuropese netwerken, is het niet goed dat dan niemand denkt aan een railverbinding vanuit de Randstad naar het noorden en eventueel verder.

Tot slot wijs ik erop dat de discussie over een verplaatsing of detachering van Schiphol naar Flevoland een Zuiderzeespoorlijn aan relevantie en actualiteit doet winnen. Kortom, het is gewenst dat de staatssecretaris op dit punt tot wat meer vrijmoedigheid en assertiviteit wordt bewogen. Vandaar mijn steun aan de desbetreffende motie van de heer De Jong.

De heer Houda (PvdA):

Voorzitter! De PvdA heeft bij het algemeen overleg haar standpunt duidelijk naar voren gebracht over de verschuiving van regionaal beleid naar ruimte voor regio's. De PvdA vindt de standpunten die zijn neergelegd in de nota Ruimte voor regio's duidelijk. Zij kan daarmee instemmen. Wij onderschrijven de analyse die leidt tot dit beleid. In de nota wordt een dreigend tekort geconstateerd ten aanzien van de uitbreiding van bestaande en vestiging van nieuwe bedrijven. Dit tekort moet zo spoedig mogelijk worden weggewerkt. Met passages over de begrijpelijke concentratie op economisch kerngebied, onder andere vanwege de hoge werkloosheid, kunnen wij instemmen. Tegelijk moet onzes inziens wel worden gewerkt aan een beleid waarbij de economische kerngebieden de ruimte krijgen voor groei van bedrijvigheid die naar haar aard verbonden is met de mainportfunctie van de Randstad. Het moet dus gaan om een type bedrijvigheid dat past bij de regio. Met andere woorden, de gebieden moeten worden gestimuleerd op de punten waarop zij het sterkst zijn.

Daarnaast zijn er de gebieden die het economisch moeilijk hebben. Er is al gesproken over het noorden. Deze gebieden moeten aantrekkelijk worden gemaakt voor bedrijvigheid door fiscale faciliteiten voor afschrijving te verlenen, gedifferentieerd naar de regio's. Tevens ondersteunen wij, zoals straks zal blijken uit een gezamenlijk ingediende motie, een plan van aanpak. De heer Remkes zal hierover straks nog komen te spreken. Wat het noorden betreft ga ik ervan uit dat de staatssecretaris de toezeggingen nakomt die zij heeft gedaan in het algemeen overleg. Zij heeft toegezegd tot een voortvarende aanpak te komen. Wij blijven aandacht vragen voor de kansen van het noorden. Ik noem in dit verband alleen maar de Stirea-gelden, de wet-Vermeend/Vreugdenhil en de inzet van de ISP-gelden. Wij moeten ook niet vergeten dat het totaalbedrag dat naar het gehele noorden gaat, tussen de 2 en 3 mld. ligt. Het gaat dan om structuurfondsgelden.

Dan kom ik bij de motie van het CDA. De PvdA heeft hierover in het verleden steeds uitspraken gedaan, ook over de fiscale zones. Wij geven dan ook de voorkeur aan de wet-Vermeend/Vreugdenhil: de regering moet in overleg met de Kamer naar dekking zoeken.

De heer Remkes (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Wij hebben tijdens het algemeen overleg duidelijk gemaakt dat de VVD-fractie de nota Ruimte voor regio's in hoofdlijnen van harte kan onderschrijven. Dat was ook het geval met de reactie en de beantwoording van de staatssecretaris tijdens dat overleg. Mijn eerste houding was dan ook: voorwaarts mars, aan de slag met de uitvoering. Dat zeg ik nu nog steeds. Ik wil de staatssecretaris daarmee ook heel veel succes wensen. Wij houden de staatssecretaris gaarne aan de toezegging dat er een jaarlijkse voortgangsrapportage komt. Wij zullen bij die gelegenheden de staatssecretaris dan ook beoordelen op de vraag: wat is er tot dusver in dit opzicht bereikt?

Wij hadden op zichzelf dan ook niet zoveel behoefte aan dit twee-minutendebatje. Nu het CDA die behoefte wel heeft, werken wij daar natuurlijk gaarne aan mee. Ik moet eerlijk zeggen dat die behoefte wat is toegenomen toen ik een artikel las van de heer De Jong en mevrouw Van der Hoeven in het Groninger Dagblad. Dat artikel handelt over de nota Ruimte voor regio's. Er worden kwalificaties in gebruikt als "stuurloos", "het noorden komt er bekaaid af" en "het is en blijft een randstadkabinet". Die toonhoogte past, naar mijn opvatting, niet bij het antwoord op de vraag hoe de verantwoordelijkheden precies liggen ten aanzien van het noorden. Er ligt namelijk een politiek akkoord waarmee ook noord-Nederland heeft ingestemd. Dat akkoord is afgesloten op 4 maart 1994, onder de verantwoordelijkheid van de voorgangster van deze staatssecretaris, mevrouw Van Rooy. Het is een voortreffelijk akkoord. En wat mij opvalt, is dat de zware kwalificaties die nu in de richting van deze staatssecretaris worden gebruikt kennelijk helemaal van toepassing zijn op het akkoord dat toen onder de verantwoordelijkheid van een CDA-staatssecretaris is afgesloten. Dat akkoord is ongewijzigd in de nota Ruimte voor regio's terechtgekomen, waar het gaat om de financiële en de beleidsmatige hoofdlijnen. En waar komt dat op neer? In feite komt noord-Nederland nog als enig gebied in Nederland in aanmerking voor regionaal steunbeleid en wel in de vorm van ISP-gelden. Ook de IPR blijft in noord-Nederland ingezet, althans voor het overgrote deel. Ook de Brusselse fondsen zijn in het belangrijkste deel van noord-Nederland van toepassing. Voorzitter! Het gaat mij dan net iets te ver als men daarop de kwalificatie loslaat: het noorden komt er bekaaid vanaf en het is en blijft een randstadkabinet. Misschien had de heer De Jong voordat hij die kwalificaties gebruikte, even overleg kunnen plegen met zijn fractiegenote die destijds verantwoordelijk was voor dat beleid.

De heer De Jong (CDA):

Voorzitter! Ter vermijding van elk misverstand: het verhaal dat in de Groninger kranten en in de Drentse kranten heeft gestaan, is precies datgene wat ik in het nota-overleg heb gezegd. Dat is namelijk onze inbreng. Als de heer Remkes wilde reageren, had hij dat beter toen kunnen doen dan nu, tenzij hij nu wil proberen aan zijn dappere woorden over het noorden, waarmee hij zijn vrees uitsprak dat het nieuwe instrument in overwegende mate naar de Randstad zou gaan, een draai te geven en daarvan afstand te nemen.

De heer Remkes (VVD):

Nee, voorzitter, want ik heb het verslag er nog even op na gelezen. Ik heb een paar citaten gebruikt en die zijn niet in het verslag terechtgekomen. Ik weet wel dat de woorden van de heer De Jong tijdens het algemeen overleg ook een kritische ondertoon hadden, maar gelet op de verantwoordelijkheden waarover ik zojuist sprak, ging dit artikel wat mij betreft in een paar opzichten net over de streep. Tijdens het overleg heb ik mijn mening ook niet onder stoelen of banken gestoken en toen is toegezegd, dat een aantal dingen nog nagegaan zouden worden. Daarom heb ik gerefereerd aan de voortgangsrapportage. Aan de hand daarvan zullen wij de staatssecretaris in de toekomst beoordelen.

Zojuist kondigde de heer De Jong zijn moties aan, voorzitter. Toen dacht ik: nu wordt de Zuiderzeespoorlijn aangelegd; waarover jaren is gepraat, gaat nu gebeuren. En wat komt er? Er komt een motie, maar hetgeen erin uitgesproken wordt is volstrekt een open deur. Als je namelijk praat over de aanleg van de Zuiderzeespoorlijn, speelt ontsluiting en de ruimtelijk-economische invalshoek natuurlijk een rol. Ik wil er overigens op wijzen, dat er vanuit de economische invalshoek sprake is van twee soorten effecten: een positief effect, maar ook van negatieve effecten. Die werken tegengesteld aan elkaar. De heer De Jong zou zich wat dat betreft nog eens moeten verdiepen in rapportages. Deze motie komt mij dan ook als betrekkelijk overbodig voor, maar wij zullen de tekst natuurlijk bestuderen. Ook wat gezegd is over de fiscale zones, zal ik nader bestuderen. De staatssecretaris heeft toegezegd dat zij overleg zal hebben met haar collega van Financiën. In principe ben ik geneigd om te zeggen: wij wachten de resultaten van dat overleg af. Ten aanzien van de fiscale zones zijn een paar modaliteiten denkbaar.

De heer De Jong (CDA):

Voorzitter! De heer Remkes heeft er tijdens het nota-overleg bij de staatssecretaris op aangedrongen om, wanneer in het kabinet zou worden gesproken over de Zuiderzeespoorlijn, haar positie te markeren. Dat is precies hetgeen ik in deze motie vraag. Waarom neemt de heer Remkes daar dan afstand van? In het nota-overleg heeft hij een zeer grote broek aangetrokken en hij laat die nu weer zakken.

De heer Remkes (VVD):

Inhoudelijk is er tussen u en mij geen enkel verschil van mening. Er is ook geen misverstand. Natuurlijk hoort de ruimtelijk-economische invalshoek bij het besluit om de Zuiderzeespoorlijn aan te leggen een grote rol te spelen. Waaraan wordt nu echter voorbijgegaan? Dat is aan de toezegging van het vorige kabinet dat de Zuiderzeespoorlijn ingepast zal worden in het tweede structuurschema Verkeer en vervoer. Aan de provincies en gemeenten is reeds gevraagd bij de planologische inpassing en vormgeving daar nu reeds rekening mee te houden. Volgens mij voegt deze motie daar helemaal niets aan toe. Ik ga ervan uit, dat bij zo'n majeure beslissing in de toekomst het FES, waarbij ook Economische Zaken betrokken zal zijn, en deze invalshoek een rol zullen spelen. Dit was ook mijn inbreng in het algemeen overleg.

Voorzitter! Wij vonden dat er in het overleg een open eindje was en dat betrof de positie van Den Helder. Hierbij is ook de bestuurlijke voorgeschiedenis aan de orde. Op dit punt wil ik de Kamer de volgende motie voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de werkgelegenheidsontwikkeling en de economische structuurkenmerken van de noordkop van Noord-Holland een aparte positie rechtvaardigen;

verzoekt de regering te bevorderen dat dit gebied in aanmerking komt voor de tweede fase (1997 t/m 1999) van het doelstelling 2-regime;

verzoekt de regering voorts – mede in dit kader – medewerking te verlenen aan de ontwikkeling door de regio van een plan van aanpak c.q. actieprogramma, gericht op onder meer de verbetering van de infrastructurele randvoorwaarden en de versterking van de marktsector in dit gebied,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Remkes, Houda en Van Walsem. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (24060).

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Mijnheer de voorzitter! In dit overleg is een aantal punten aangestipt dat ook aan de orde is geweest in het nota-overleg. Ik ga ze puntsgewijs langs.

Ik begin met het noorden van het land. Terecht is geconstateerd dat in de vorige kabinetsperiode investeringen zijn gepleegd om het faseverschil tussen enerzijds het noorden en anderzijds het westen en het zuiden van het land in te halen. Deze inspanning – de heer Remkes heeft het treffend verwoord – is voortgezet in de nieuwe nota. Sterker nog, ik durf te stellen dat deze nieuwe periode voor het noorden extra kansen biedt. Ik denk met name aan het nieuwe instrument Stirea dat geldig wordt, niet alleen voor stedelijke knooppunten, maar voor veel meer gemeenten en regio's. Dat betekent voor het noorden sowieso meer kansen.

Er is voorts gerefereerd aan het uitwerken van de wet-Vermeend/Vreugdenhil met betrekking tot het noorden van het land. Ik heb aangegeven dat er al een overleg was gepland, niet alleen met mijn collega van Financiën maar ook met de bestuurders van het noorden van het land. De dekking en de praktische werking van de wet vormen het knelpunt. Het overleg zal dus een probleemoplossend karakter moeten hebben, wil het positief uitwerken. Ik heb overigens al toegezegd het resultaat aan de Kamer kenbaar te zullen maken.

Er wordt gesteld dat de staatssecretaris van Economische Zaken andere departementen en beleidsterreinen moet stimuleren en werven, opdat de nota Ruimte voor regio's en de steun aan het noorden kan worden verzilverd. Ik ben het daar van harte mee eens. Sterker nog, ik werk al in die lijn. Dat deed ik al voordat de nota aan de orde was, uiteraard onder het voorbehoud van goedkeuring door de Kamer. Dat is ook de reden waarom op een aantal punten in de nota heel sterk de relaties met Vinex en met het structuurschema Verkeer en vervoer zijn terug te vinden, en de wijze waarop wij gezamenlijk willen opereren.

Collegialiteit is meer dan alleen "halen". Collegialiteit betekent ook reëel nagaan of uitspraken een toegevoegde waarde hebben en of zij de collega inderdaad stimuleren. Ik heb afgelopen week naar aanleiding van het nota-overleg contact gehad met mevrouw Jorritsma en nog eens gevraagd naar haar houding in dezen. Ik heb aangegeven hoe ik aankijk tegen het doen van uitspraken over het tweede structuurschema Verkeer en vervoer, zoals ik ook had gedaan in het overleg met de commissie. Ik schroom er niet voor om economische belangen naar voren te brengen en prioriteiten in het structuurschema te bekritiseren of te stimuleren. De Zuiderzeelijn is echter al opgenomen in het tweede structuurschema Verkeer en vervoer. De ruimtelijke reserveringsmaatregelen waar de Kamer om heeft gevraagd zijn al getroffen, de provincies is daar althans om gevraagd. Ik vind het niet collegiaal om dan een motie te steunen of over te nemen, omdat je daarmee aangeeft iets verder te willen gaan dan de collega op dit punt en op dit moment kan gaan. Daarbij spelen overigens – de heer Remkes heeft dat ook verwoord – niet alleen positieve kanten, maar ook wat negatieve kanten. Zoals men weet, zijn wij op dit moment heel druk bezig met de realisering van de Hanzelijn. Deze is van uitermate grote betekenis voor het noorden van het land. De exploitatie hiervan moet ook nog rondgemaakt worden. Het heeft dus geen enkele zin om op dit moment uitspraken te doen over een hogere prioriteit voor de Zuiderzeelijn, ook niet uit exploitatie-overwegingen. Dat is wat ik wilde zeggen over de wervende en stimulerende rol die ik graag op mij neem en die ik ook al op mij heb genomen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft al aardig wat gezegd, maar inhoudelijk heeft zij volgens mij nog altijd niets gezegd over de zaak waarvoor wij dit debatje hebben aangevraagd. Dat is althans een van de redenen daarvoor. Begrijp ik het nu goed dat de staatssecretaris ook op dit moment weigert om zelfs een eenvoudige uitspraak te doen als: de aanleg van de Zuiderzeespoorlijn is van betekenis voor de economische ontplooiing van het noorden? Vindt zij dat zelfs zo'n uitspraak haar boekje te buiten gaat?

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Neen, het is geen uitspraak die mijn boekje te buiten gaat. Ik vind het een uitspraak zonder inhoud. Als het gaat om de inhoud, is het de vraag wat goed is voor het noorden. Een goede infrastructuur is inderdaad goed voor het noorden. Daar wordt ook aan gewerkt middels de Hanzelijn. Er wordt aan gewerkt via de diverse ondersteuningsmogelijkheden die er geweest zijn en die er nog zijn voor het noorden. De uitspraak dat ik de Zuiderzeelijn ondersteun uit economische motieven – die uitspraak lijkt op zichzelf heel gemakkelijk – vind ik overbodig. Het is volgens mij eerder niet collegiaal dan wel collegiaal, als je er een dusdanige uitspraak bovenop doet. Dat is de reden waarom ik niet inhoudelijk inga op de uitnodiging van de heer Van Middelkoop en waarom ik dus ook niet zo gek veel behoefte heb aan de motie ter zake.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Het laatste begrijp ik inmiddels, maar ik heb er niet zoveel begrip voor. Ik wil de staatssecretaris vragen of zij zich kan voorstellen dat het zo terughoudend zijn ook wel eens omgekeerd kan werken. Als ik minister van Verkeer en Waterstaat zou zijn, zou het een goede stimulans kunnen zijn, wanneer een collega mij wijst op de betekenis van de aanleg van zo'n lijn voor de eigen portefeuille. Waarom toch die terughoudendheid?

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

De betekenis die u hieraan geeft, is ook omgekeerd waar. Het feit dat ik terughoudend ben, wil niet zeggen dat ik op andere punten niet terughoudend ben. Als er dan overleg plaatsvindt over een heel reëel en opportuun punt dat stimulans nodig heeft, kan mijn inbreng bij een ander departement heel wat geloofwaardiger overkomen dan wanneer ik te pas en te onpas interpelleer.

De heer De Jong (CDA):

Ik begrijp dat de boodschap van dit kabinet voor het noorden des lands is dat, wanneer het gaat om een betere openstelling van dit gebied voor nieuwe onderdelen van de Europese Unie, dit te onpas is. Dat zullen wij in het noorden wel uitdragen.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Dan legt u het verkeerd uit. Naar de mening van de heer Remkes hebt u dat overigens al eerder gedaan. Ik zeg dat er gewerkt wordt aan goede infrastructuur in het noorden. Geredeneerd vanuit datgene wat nodig is, en gezien het vervoersaanbod, is die infrastructuur voor de komende tijd zeer goed. Je kunt niet stellen dat de Zuiderzeelijn op dit moment het beleid voor het noorden is. De Zuiderzeelijn staat genoteerd in het tweede structuurschema Verkeer en vervoer. Dat wat toegezegd is, is dus al gedaan. Ik denk dat wij ons nu moeten concentreren op wat werkelijk goed is voor het noorden.

Hiermee kom ik op de vragen die de heer Houda heeft gesteld. Ik merk vanuit het noorden des lands een toenemende assertiviteit, als het gaat om het zelf oplossen van knelpunten. Men komt zelf met plannen voor bedrijfsvestigingen en dergelijke. Daar zijn brieven over geschreven; daar is contact over geweest. Ik heb inmiddels een overleg gehad met de provincie Overijssel over de vraag wat wij het beste kunnen doen om bedrijfsvestigingen daar mogelijk te maken. Ik ben van plan om langs dezelfde lijn ook met de andere provincies te gaan praten. Grond daarbij vormt hun eigen krachtige inzet om er in deze periode echt iets van te maken. Ik denk dat daar het zwaartepunt moet liggen. Het probleem van de ijle economische structuur moet zo spoedig mogelijk worden opgelost.

Het teruglopen van defensie-activiteiten in Den Helder is uitgebreid aan de orde geweest in de commissie. Er is terecht gevraagd of ik een plan van aanpak, op te stellen door de gemeente Den Helder en het noorden van Noord-Holland, wil ondersteunen. Een eerste initiatief daartoe heeft al plaatsgevonden in de vorm van een voorbereidend overleg met de gemeente Den Helder, waarin naar beider tevredenheid een aantal concrete stappen is afgesproken. Een van die concrete stappen is het maken van een plan van aanpak. Ik zou op dit punt willen zeggen: voorwaarts, mars! Ik beschouw de motie in dat opzicht als een steun in de rug.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven