Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Lansink aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, over de procedurele gang van zaken met betrekking tot de prestatiebeurs.

De voorzitter:

Omdat ik, gelet op de zojuist afgesloten regeling van werkzaamheden, vermoed dat wij volgende week nogal wat kleine, niet voorziene debatjes zullen hebben, stel ik mij voor om in dit vragenuur wat meer minuten te persen, zodat wij alle vragen kunnen afwikkelen en er niets overblijft voor volgende week, die wij dan met een schone lei kunnen beginnen.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Ik begin met een citaat uit NRC Handelsblad van 20 maart: "PvdA: normen minder streng bij invoering prestatiebeurs". Dat stond boven een artikel waaruit blijkt dat de PvdA-fractie het omstreden wetsvoorstel wil wijzigen. Een dag later meldt de Volkskrant in grote opmaak op pagina 1 dat de studie van de PvdA zeven jaar mag duren. Een nieuwe lente, wellicht: kritische geluiden moeten gehoord kunnen worden. Toch heb ik enkele vragen, want die inbreng bleek niet tegen dovemansoren gericht. Nog voor de overige fracties hun bijdragen hadden ingeleverd – de datum daarvoor was 23 maart – meldde minister Ritzen via een woordvoerder in de Volkskrant dat hij dat onderdeel linksom of rechtsom zal wijzigen, omdat er zoveel kritiek op is gekomen. Als de kritiek het criterium is, kan de Kamer ongetwijfeld meer wijzigingsvoorstellen tegemoetzien. Ik denk bijvoorbeeld aan de onterechte afschaffing van de overgangsregeling kinderbijslag en het onmogelijk maken van studeren in het buitenland. Nota's van wijziging zijn niet nieuw. Wat wel nieuw is, is een aankondiging van een wijziging, kennelijk op verzoek, vlak voordat de Kamer het verslag vaststelt. Daarom heb ik de volgende vragen.

Is de inbreng van andere fracties dan die van de PvdA c.q. de coalitiepartijen niet relevant voor het antwoord van het kabinet? Mijn tweede vraag heeft te maken met een heel ander verschijnsel. De premier meldde onlangs terecht dat politiek in de achterkamer uit den boze was. Van een een-tweetje tussen minister Ritzen en de PvdA-fractie kan dus geen sprake zijn, maar wat is dan wel het geval? Reageert de minister op persberichten? Als dat zo is, moeten de fracties, als zij voortaan aan hun trekken willen komen, hun inbreng via fax en elektronische snelweg naar buiten brengen.

Ik heb overigens gehoord dat al op 22 maart wijzigingsvoorstellen beschikbaar waren. De woordvoerder van de minister meldde in de media dat voortschrijdend inzicht de minister tot het wijzigingsvoorstel heeft gebracht. Gebeurde dat voor of na de vele kranteberichten? Als het daarvoor gebeurde, kan er sprake zijn geweest van een ander een-tweetje.

Tot slot: blijft het inzicht zo ver voortschrijden dat nog andere wijzigingen verschijnen, zelfs tot het ogenblik waarop de minister alsnog het advies van de Raad van State opvolgt voor uitstel van de behandeling tot na de discussie over de toekomst van de WSF? Dat kritisch advies zou ook het luisteren waard zijn geweest.

Minister Ritzen:

Mijnheer de voorzitter! De heer Lansink en ik zijn beiden zeer goed op de hoogte van de procedures. Die houden in dat een wetsvoorstel door het kabinet wordt ingediend als het kabinet dat nodig acht, dat de Tweede Kamer daarop reageert met een verslag en dat vervolgens een nota naar aanleiding van dat verslag verschijnt. Dat is de procedure die ook in dit geval wordt gehanteerd. Die procedure dient een zaak, in dit geval een heel belangrijke zaak die heel veel – ongeveer 460.000 – studenten in het hoger onderwijs betreft, namelijk de prestatiebeurs. Vervolgens gebeurde het volgende. Na indiening van het wetsvoorstel heeft de hoger-onderwijspers in de verschillende universiteitsbladen commentaar gegeven op het wetsvoorstel. Vervolgens is natuurlijk gesproken over dat commentaar, ook met vertegenwoordigers van studenten, niet in het openbaar, maar in een van de vele bijeenkomsten die ik met studenten heb, juist over de verbetering van de kwaliteit en de studeerbaarheid. Dit heeft waarschijnlijk mede aanleiding gegeven tot schattingen van de kant van studenten en anderen – welke vervolgens vermoedelijk hun weg naar de media hebben gevonden – dat ik met zeer grote zorgvuldigheid, zoals ik het graag formuleer, de nota naar aanleiding van het verslag tot stand zal brengen.

Ik moet erbij vermelden – en ik doe dit met grote nadruk; ik denk dat de heer Lansink dit absoluut niet verbazingwekkend vindt, aangezien het ook in de vorige kabinetsperiode al zo was – dat er regelmatig overleg is met kamerleden. Ik ga ervan uit dat de heer Lansink weet dat iedereen daarbij zijn eigen verantwoordelijkheid houdt. Dat is geen kwestie van afstemmen. Het is een kwestie van elkaar informeren en van sonderen. Ik beschouw dit beslist niet als onoorbaar. Als één kabinet zich in de afgelopen tien, twintig jaar erop mag beroepen dat er sprake was van het reëel beleven van het dualisme is dit het huidige kabinet wel.

Ook dit heeft wellicht aanleiding gegeven tot berichtgeving in de pers, waarvoor ik niet verantwoordelijk ben. Dat behoort tot de verantwoordelijkheid van de pers. Ik heb geen enkele reden op de zorgvuldigheid af te doen. Ik meen dat de gevolgde procedure een juiste was. Voor de volledigheid merk ik daarbij nog op dat alle fracties een heel goed antwoord krijgen in de binnenkort te verschijnen nota naar aanleiding van het verslag op wat zij hebben ingebracht.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Het spijt mij te moeten opmerken dat dit antwoord nergens op lijkt. Ik heb een aantal concrete vragen gesteld. De enige vraag waarop ik antwoord heb gekregen, is of de inbreng van de andere fracties ook naar waarde wordt meegenomen. Dat gebeurt, want er zal een zorgvuldig antwoord komen in de nota naar aanleiding van het verslag.

Ik heb verder gevraagd: wanneer was er sprake van een voortschrijdend inzicht, was dat voordat de inbreng van de verschillende fracties werd vastgesteld of daarna? De minister heeft gezegd: er was altijd al regelmatig overleg met de coalitiepartijen. Vorige week is hier nog vastgesteld dat dit kabinet geen achterkamertjespolitiek meer zou voeren. Ik ging er dus van uit dat het overleg niet zou leiden tot een een-tweetje, terwijl dit kennelijk toch is gebeurd. Ik betreur dat. Als men de uitspraken van de woordvoerder van de minister serieus neemt – zij zijn in de krant opgetekend – betekent dit dat de Kamer meer wijzigingsvoorstellen kan verwachten op basis van de inbreng van anderen. Ik wacht af wat daarvan naar buiten komt. Ik elk geval geloof ik dat de minister te gemakkelijk voorbijgaat aan het feit dat hier een soort vertekening wordt gegeven, aangezien zijn woordvoerder heeft gezegd: er is zoveel kritiek op dat ene punt dat dit vast gewijzigd wordt. Ik kan een reeks punten noemen waarop kritiek is te uiten, waarbij ik met name denk aan de kritiek van de Raad van State. Daarop is de minister ook niet ingegaan. Ik verzoek hem dat alsnog te doen.

Minister Ritzen:

Voorzitter! Ik heb alle vragen van de geachte afgevaardigde de heer Lansink beantwoord, maar ik zal de antwoorden nog eens anders formuleren. In de gesprekken die ik heb gevoerd met kamerleden en anderen heb ik steeds gezegd dat wij de kritiek op de prestatiebeurs zorgvuldig zullen bekijken. Die kritiek is het eerst geformuleerd in de hoger-onderwijspers; daarin kwamen heel veel punten aan de orde. Het deel van mijn antwoord dat hierop betrekking heeft, is de heer Lansink kennelijk ontgaan. In reactie daarop heb ik al meteen gezegd dat wij het zeer zorgvuldig zullen bekijken tot "einde verhaal". De conclusie die aan die zorgvuldige beoordeling wordt verbonden, moet haar beslag vinden in de nota naar aanleiding van het verslag.

Daarmee zijn de overige vragen van de heer Lansink in zekere zin irrelevant. Hij vroeg of er wijzigingsvoorstellen beschikbaar zijn. Het antwoord daarop is: neen. Het antwoord op de vraag of ik reageerde op persberichten is: neen. Ten slotte vroeg hij: zijn er nog andere zaken te verwachten dan via de nota naar aanleiding van het verslag? Ook op die vraag is het antwoord, zoals ik in eerste instantie al zei: neen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Kan de minister duidelijkheid verschaffen of hij nu wel of niet heeft besloten om de studieduur van zes jaar te verlengen naar zeven jaar? Dat hebben wij namelijk vernomen uit de berichtgeving. Hij zal wel inzien, dat de Kamer behoefte heeft aan een tweede termijn als het zo is.

Minister Ritzen:

Voorzitter! Ik kan daar heel helder over zijn. Ik heb daarover noch naar de ene kant noch naar de andere kant een besluit genomen. Ik zal een besluit daarover uitsluitend kunnen nemen in het kader van de gestelde procedure. Die houdt in dat mijn standpunt daarover geformuleerd moet worden in de nota naar aanleiding van het verslag.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter! Ik bespeur in de beantwoording door de minister dat het wederom aan de pers ligt. In heel zorgvuldige bewoordingen zegt hij, dat het niet zijn schuld is, maar de schuld van de hoger-onderwijspers. Ik vind dat een gevaarlijke opmerking, omdat in al dit soort gesprekken blijkbaar meer naar buiten komt dan hij wenselijk acht. In tweede instantie moet hij dan hier komen uitleggen waarom het zo is gebeurd.

Hoe kan de woordvoerder van de minister dan in de Volkskrant melden dat de minister linksom of rechtsom een nota van wijziging zal indienen? Ik neem toch aan dat zijn woordvoerder dat niet zonder reden meldt.

Minister Ritzen:

Voorzitter! De heer Van de Camp heeft mij echt niet goed beluisterd. Ik heb gesproken over de hoger-onderwijspers, die in mijn ogen in eerste instantie haar werk gewoon deed en dus vooral een aantal punten naar voren bracht die konden worden gezien als kritische kanttekeningen bij de prestatiebeurs. Vervolgens heb ik een aantal gesprekken gehad, zowel met kamerleden alsook met personen uit de wereld van het hoger onderwijs, waarin ik informeel en voorlopig reageerde in de zin van "zeer zorgvuldig naar kijken". Van mij heeft de heer Van de Camp dus geen verwijt aan de pers kunnen horen.

Een belangrijk punt dat de heer Van de Camp nu naar voren brengt is dat van mijn woordvoerder. Ik moet daarbij zeggen dat mijn woordvoerders altijd precies namens mij spreken, maar soms niet precies met de woorden die ik zelf zou hebben gekozen. Dat kan aanleiding geven tot misverstand.

De heer Koekkoek (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik moet constateren, dat de heer minister zijn woordvoerder afvalt. Als de woordvoerder het niet goed heeft gedaan, zou ik hem willen vragen wat hij dan had moeten zeggen. Kan de minister dat herhalen?

Minister Ritzen:

Voorzitter! Ik begrijp dat er een geweldige hang bestaat naar een nog kleiner departement van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, waarbij ik zelf de woordvoering doe. Ik kan mij daar wat bij voorstellen, maar ik moet erop wijzen, dat Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen al het op een na kleinste departement is. In zoverre zijn de taken al buitengewoon goed belegd. Dat leidt wel eens tot overbelasting. Ik heb mijn eigen woordvoeringslijn zojuist aangegeven.

Die is dat zeer zorgvuldig zal worden gekeken naar alle ins en outs met betrekking tot de prestatiebeurs. Dat zorgvuldige bekijken leidt natuurlijk tot een zeer gedegen nota naar aanleiding van het verslag.

Naar boven