Vragen van het lid Janmaat aan de minister-president, over de uitlatingen van de minister-president over het minderhedenbeleid.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Sinds de jaren zeventig is er grote kritiek op het regeringsbeleid inzake asiel- en vreemdelingenbeleid, een kritiek die in de samenleving luider werd gehoord naarmate de kabinetten-Den Uyl, -Van Agt/Wiegel en -Lubbers I, II en III het beleid eigenlijk ongewijzigd voortzetten. Die geweldige maatschappelijke kritiek, gefundeerd op daaraan verwante, grote maatschappelijke problemen, heeft zelden of nooit een relevant politiek klankbord gevonden. De CD mocht dan wel wat zeggen en mocht ook wel meedoen, maar werd dan dermate in de wielen gereden dat van een politiek platform in deze Kamer geen sprake kon zijn tot nu toe.

Dit neemt niet weg dat de kritiek er wel terdege is en dat die ook gedegen is. De CD juicht het in hoge mate toe dat andere en grote politieke partijen die kritiek geheel of gedeeltelijk overnemen. Het CDA heeft daar aanzetten toe gegeven. De VVD roert af en toe op dat gebied ook haar mondje of geeft haar kritiek prijs.

Mijnheer de voorzitter! De minister-president heeft daarop gereageerd op een manier die nadere uitleg behoeft. Op door een coalitiepartner geleverde kritiek zei de minister-president dat het kritiek is die blijkbaar in de samenleving goed valt. Mijnheer de voorzitter! Dat is toch bekend? De kritiek op het regeringsbeleid wordt weliswaar weggemoffeld, maar valt in de kritische samenleving buitengewoon goed. Dat weet de minister-president ook. Hij noemt zelfs het uiten van die kritiek gevaarlijk. Dan zijn er de volgende vragen.

Als de minister-president weet dat de kritiek in de samenleving goed valt, waarom gaat dan ook dit kabinet aan die kritiek voorbij? Wat vindt de minister-president essentieel voor de democratie, het luisteren naar grote kritiek van grote groepen uit de samenleving? Of zegt hij dat hij, nadat er gekozen is, verder doet wat hij wil? Waarom vindt de minister-president de kritiek gevaarlijk? Sinds wanneer is het leveren van kritiek gevaarlijk in een democratie, als zij wijst op gevaarlijke en explosieve kanten van een falend beleid?

Minister Kok:

Mijnheer de voorzitter! Als ik commentaar lever op een aantal gebeurtenissen van de afgelopen dagen en weken gaat het mij niet om het verschijnsel kritiek. Een kritische toetsing en beoordeling van regeringsbeleid is nodig en ook een onderdeel van een volwassen democratie. Bij de ontwikkelingen van de afgelopen week gaat het meer in het bijzonder om de vraag hoe, in de eerste plaats, regeringsfracties zich opstellen ten opzichte van regeringsbeleid, zeven maanden geleden in het regeerakkoord geformuleerd en of, in de tweede plaats, kritische opmerkingen over het beleid ten aanzien van buitenlanders, asielzoekers in de samenleving, daaraan iets toevoegen. Als zij er iets aan toevoegen, is het de vraag wat dat betekent voor het regeerakkoord ter zake. Ik neem aan dat wij daarover morgen in het interpellatiedebat, dat is aangevraagd en toegestaan, komen te spreken. Als dergelijke kritische opmerkingen niets toevoegen aan het regeerakkoord en in feite geen wijziging van het kabinetsbeleid inhouden, kunnen zij gevaarlijke kanten hebben. Dan kan er namelijk de suggestie van uitgaan dat zij tot veranderingen in het beleid kunnen leiden, terwijl die veranderingen niet werkelijk mogelijk zijn. Ook daarover zal morgen in het debat kunnen worden gesproken.

Het kan gevaarlijk zijn, suggesties te wekken die niet in werkelijke beleidsveranderingen kunnen worden omgezet. Het kan ook riskant zijn, zeven maanden na de start van een kabinet buiten de Kamer afstand te nemen van het beleid dat eerder in het regeerakkoord is geformuleerd.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Dat valt even mee! In de samenleving gaat het buitengewoon goed! Er zijn eigenlijk nauwelijks problemen. De minister-president luistert wel naar kritiek die wordt aangedragen, maar die heeft eigenlijk weinig omhanden. Wat in gevaar is is de positie van het kabinet. Dat is blijkbaar het enige wat de minister-president zorgen baart. Blijft het kabinet zitten? Of de samenleving explodeert, of er een tijdbom ligt, of de regering die tijdbom met haar beleid groter maakt en de samenleving explosiever, doet niet ter zake. Gevaarlijk is kritiek die het leven van het kabinet kan bekorten. Dàt is de inhoud van democratie.

Minister Kok:

Voorzitter! Ik kan in het betoog van de heer Janmaat niet direct een vraag ontdekken, maar ik zal nog een korte reactie geven.

Alle landen van Europa worden zonder uitzondering geconfronteerd met het verschijnsel, dat mensen op drift zijn. Dat zijn asielzoekers, dat zijn migranten, ook via gezinshereniging en gezinsvorming, en dat zijn ook grote groepen illegalen. Dat alles geeft redenen tot zorg in onze samenleving, in het bijzonder in de grotere steden, in de wijken van steden en ook in de middelgrote gemeenten.

Wij staan voor de opgave om in onze samenleving daarop antwoorden te formuleren; antwoorden die niet alleen betrekking hebben op de achterstandspositie van minderheden, maar antwoorden die ook betrekking hebben op de vaak buitengewoon uitzichtloze positie van mensen die in Nederland zijn geboren en in die steden zijn opgegroeid. De samenleving heeft juist in de grotere steden twee gezichten. Ik denk dat wij met elkaar, ook luisterend naar kritische geluiden vanuit de samenleving, ervoor moeten zorgen, met een positieve instelling en oplossingsgericht, een aantal van dat soort samenlevingsvragen tot een oplossing te brengen. Daarvoor is het niet de beste weg om te snel de indruk te wekken dat die overconcentratie van mensen van buiten de kern van het probleem is. Het kabinet voert bepaalde vormen van spreiding uit, ook praktisch in het beleid. Andere vormen van spreiding die een meer verplichtend karakter zouden dragen, zijn in strijd met de Grondwet.

Voorzitter! Ik hoop dat in de gedachtenwisseling de komende dag in de Tweede Kamer en in de verdere gedachtenwisseling in de samenleving die positieve, oplossingsgerichte instelling het zal winnen. Luisterend naar de zorgen van burgers, maar steeds met de bedoeling om aan dit land een inhoud en toekomst te geven die voor alle mensen de moeite waard is. Daarbij is kritiek welkom en daarbij zijn oplossingen welkom, maar negativistische kritiek, zoals voortkomend uit de kring van de vragensteller, wijs ik vierkant af.

Mevrouw Schuurman (CD):

Mijnheer de voorzitter! De regering deelt mee dat het aantal asielzoekers zal afnemen en tracht daarmede de kritiek te sussen. De realiteit is dat nog jaarlijks meer dan 100.000 vreemdelingen officieel tot ons land worden toegelaten in het kader van de asielzoekersregeling en de gezinshereniging.

Is spreidingsbeleid een oplossing? De CD geeft aan dat ook andere delen van het land met de problematiek van opvang worden geconfronteerd en de zogenaamde oude-wijkenproblematiek verder wordt verspreid nu de Randstad zo goed als vol zit. Kan de minister-president aangeven of spreidingsbeleid wil zeggen dat nieuwkomers of reeds aanwezige mensen van de minderheden over het land worden verspreid, of dat bij gebrek aan woonruimte voor verdere opvang in de grote steden autochtone Nederlanders worden gestimuleerd om naar de provincie te verhuizen? Wil de minister-president bij spreidingsbeleid het reiskostenforfait in heroverweging nemen?

Minister Kok:

Mijnheer de voorzitter! Ik heb de indruk dat morgen in het interpellatiedebat veel van de feitelijke punten die zojuist aan de orde zijn gesteld, kunnen worden behandeld.

Bij het spreidingsbeleid zou ik een onderscheid willen maken tussen de vormen van vrijwillige spreiding die thans reeds bestaan en die omvangrijk zijn, en eventuele additionele maatregelen, met name als zij een verplichtend karakter hebben. Ik heb eerder aangegeven dat ik mij daartegen verklaar, ook met verwijzing naar de Grondwet.

Wat de toename van de bevolking betreft, is het van belang om in de eerste plaats een onderscheid te maken tussen de twee stromen. Er is naast immigratie ook sprake van een niet onaanzienlijke emigratie. In de tweede plaats moet een onderscheid worden gemaakt tussen de categorieën burgers van buiten in dit land. De asielzoekersstroom is op dit moment aanmerkelijk minder dan één of twee jaar geleden het geval was. Dat is in niet geringe mate het gevolg van het feit dat het kabinet krachtens het regeerakkoord heeft gekozen voor een zekere harmonisatie met de wetgeving in andere landen. De wetten veilige landen van herkomst en veilige derde landen zijn daarvan het resultaat. Ik herinner mij nog heel goed hoe bij de vorming van het kabinet in de formatiebesprekingen nadrukkelijk is gekozen voor dat evenwicht tussen de drie partijen. Ik ben wat dat betreft positief gestemd over de drukkende werking die daarvan thans op de groei van het aantal asielzoekers uitgaat. Voor het overige weten we allemaal dat er in de vorm van gezinshereniging en gezinsvorming en in de vorm van het verschijnsel illegaliteit, hetgeen bepaald niet tot Nederland beperkt is, een groei van migratie en immigratie is die wij de facto als een realiteit moeten onderkennen. De vraag is, hoe wij in de komende maanden en jaren twee dingen kunnen doen: in de eerste plaats op een selectieve wijze inhoud geven aan een goed handhaafbaar en goed verdedigbaar toelatingsbeleid en in de tweede plaats ervoor zorgen dat de mensen die hier kunnen en mogen en moeten zijn, in een goed evenwicht van rechten en plichten kunnen delen in datgene wat de Nederlandse samenleving, ook uit fatsoensoverwegingen, voor hen te bieden heeft.

Naar boven