3 Algemene financiële beschouwingen

Aan de orde zijn:

  • - de algemene financiële beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota 2014 (33750).

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris van Financiën van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. Vandaag behandelen wij in zekere zin de eerste echte begroting van het kabinet-Rutte/Asscher. De vorige keer ging het nog meer om een mengvorm van Rutte I en Rutte II. In het debat vorig jaar hebben we als CDA aangegeven op basis van welke criteria wij de minister van Financiën te zijner tijd zullen beoordelen. Het gaat daarbij om gevoel voor humor, hervormen en een solide beleid. Deze normen zijn de afgelopen tijd niet gewijzigd. In het debat vorig jaar over de begroting voor 2013 hebben we als CDA drie richtinggevende, piketpaalslaande moties ingediend. De gedachten achter deze moties zijn duidelijk terug te vinden in de tegenbegroting van het CDA in de Tweede Kamer, maar jammer genoeg minder in het beleid van deze minister van Financiën.

Bij het begin van deze algemene financiële beschouwingen wil ik in het kort stilstaan bij de drie moties van vorig jaar. De motie over de zogenaamde terugsluisoperaties, bijvoorbeeld btw omhoog en ib naar beneden, hebben we aangehouden, gelet op de toezegging van de staatssecretaris deze uit te voeren. Volgens de Miljoenennota is dit voor de btw en de vergroening gebeurd bij het Belastingplan. Ons definitieve oordeel zullen we daar geven. Wel wil ik de staatssecretaris hier vragen in grote lijnen aan te geven, hoe de verhoging van de btw en de milieuheffingen in de komende jaren wordt gecompenseerd door belastingverlagingen elders. De beide andere moties zijn wel in stemming gebracht en verworpen. Indien de motie over het niet verder verhogen van de lasten zou zijn aangenomen en uitgevoerd, dan zou volgens ons de minister van Financiën nog sneller het draagvlak onder zijn beleid hebben kunnen verbreden.

De tweede verworpen motie ging over het probleem dat de zorg en andere meer consumptieve uitgaven de meer toekomstgerichte uitgaven in de begroting verdringen. Beleidsmatig is deze motie niet uitgevoerd. Het doet ons echter goed dat in de analyses in de Miljoenennota veel aandacht aan het probleem wordt geschonken. Ik heb niet de gehele parlementaire geschiedenis van ons land bestudeerd, maar ik heb zelf de ruwe indruk dat er in de eerstvolgende Miljoenennota nog nooit zo veel aandacht is besteed aan een verworpen motie. Daarvoor dank aan de minister en het ambtelijk apparaat. De bij de algemene politieke beschouwingen toegezegde nadere analyse op dit punt wachten wij met grote belangstelling af. De minister is er in geslaagd draagvlak voor de begroting voor 2014 te vinden bij D66, de ChristenUnie en de SGP. Het feit dat er een overeenkomst is, beoordelen wij als zodanig positief. Het is vooral goed voor het vertrouwen, nationaal en internationaal, in het vermogen van ons land onze problemen op te lossen. We zijn het met collega Holdijk eens dat op onderdelen het beleid beter is geworden. Soms echter wel in de zin van minder slecht.

Naast dit akkoord heeft het kabinet veel akkoorden gesloten met het maatschappelijk middenveld: sociaal akkoord, energieakkoord, zorgakkoord en onderwijsakkoord. Het CDA is van nature een groot voorstander van dergelijke akkoorden met de samenleving. Hierbij passen begrippen als "verantwoordelijke maatschappij" of ook wel "participatiemaatschappij". Het is ons opgevallen dat dit begrip in de Miljoenennota nauwelijks voorkomt.

Tijdens de algemene politieke beschouwingen heeft collega Barth uitgebreid gesproken over de grote verdiensten van oud-premier Den Uyl. Deze wil ik hier onder meer ter wille van de tijd niet allemaal herhalen. Wel was Den Uyl kritisch over sociale akkoorden, omdat het risico daarbij altijd aanwezig is dat de prijs voor een akkoord wordt doorgeschoven naar de overheid. Het bewaken van dit proces ligt primair bij het kabinet en de Tweede Kamer.

Uiteraard wordt in de discussie vaak verwezen naar het Akkoord van Wassenaar uit de vorige eeuw. Bij de totstandkoming van dat akkoord heeft de analyse van de beroemde Prof. dr. D.B.J. Schouten een grote rol gespeeld. In zijn visie is het verhogen van lonen alleen maar om de mensen in staat te stellen meer belastingen te betalen schadelijk voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Veel beter is het loonmatiging te combineren met het niet verhogen, zo mogelijk zelfs verlagen van de belastingen. Deze uitruil is goed voor de werkgelegenheid en laat de bestedingen intact. Graag zou ik de minister van Financiën willen oproepen dit element in te brengen in de verdere discussies met de sociale partners, zowel op nationaal als sectoraal niveau. Ziet de minister hier haalbare mogelijkheden?

Het is mij opgevallen dat de aandacht bij de algemene politieke beschouwingen en de algemene financiële beschouwingen in de Tweede Kamer en de algemene politieke beschouwingen bij ons in de Eerste Kamer heel erg gericht is geweest op nationale problemen. Europa is weinig aan bod gekomen. Indien dit het geval is geweest omdat steeds meer politici met een rekenmachientje in de duinen zijn gaan zitten, om met oud-minister Ruding te spreken, dan is dat zorgelijk. Het is ook mogelijk dat velen het idee hebben dat de problemen in Europa min of meer onder controle zijn en dat we daarom meer kunnen letten op de vraag waarom ons land afwijkt van de ontwikkelingen in de EU en met name van die bij onze oosterburen. In onze bijdrage aan de algemene politieke beschouwingen zijn we van het laatste uitgegaan.

Voor ons land is de ontwikkeling in de wereld van het allergrootste belang. De G20 speelt hierbij een belangrijke rol. Al sinds enkele jaren doen wij daaraan niet meer mee. Hoe is de relatie tussen Nederland en de G20? Loopt dit via de EU? Speelt de Benelux hier nog een rol? Kan de minister aangeven hoe dit nu functioneert? Bij het IMF en de Wereldbank speelt de discussie voor het maken van ruimte voor de opkomende economieën. Hoe is de stand van zaken op dat punt?

Bij het lezen van de Macro Economische Verkenning ontstaat een beeld dat de wereld zich op economisch gebied in rustiger vaarwater bevindt. Uiteraard is dat beeld niet zonder grote onzekerheden. De nieuwe landen zoals China en Brazilië zullen zich meer moeten inzetten voor het bevorderen van het milieu en de sociale dimensie. Op milieugebied biedt dat ook weer mogelijkheden voor onze export. Handelsmissies naar China en Indonesië passen geheel in dit beleid. Het is voor ons allen interessant te kunnen volgen hoe deze processen zich zullen voltrekken in democratische en minder democratische landen binnen deze groep. In Amerika zal er ook iets moeten gebeuren aan de steeds maar oplopende staatsschuld. Ook dat is een moeizaam proces, met risico's. In de Macro Economische Verkenning wordt ook het sterke stimuleringsprogramma in Japan van premier Abe een risico genoemd. Dat zijn de zogenaamde Abenomics. Blijven stimuleren bij een zeer grote staatsschuld is ook het advies van veel economen aan onze minister van Financiën. Wij steunen de minister in zijn afwijzing op dit punt, met name omdat ons land zeer afhankelijk is van het buitenland, waardoor veel bestedingen naar het buitenland zullen wegvloeien. Wij zien de ontwikkeling in Japan als een belangrijke testcase of deze stimuleringsfilosofie wel werkt bij grote landen.

Voor de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zien wij een grote taak ook Afrika bij de wereldeconomie te betrekken. Deels lukt dat al heel goed, deels nog niet. Op economisch gebied dreigt Europa achter te blijven lopen. Wij hebben grote waardering voor de inzet van de minister van Financiën op Europees vlak. De verwachting in de Macro Economische Verkenning van vorig jaar dat politici en centrale bankiers alles zullen doen wat nodig is om een escalatie van de eurocrisis te voorkomen is gelukkig uitgekomen. Tevens zijn belangrijke vorderingen gemaakt op het gebied van de bankenunie. Ook daarover is veel informatie opgenomen in de Miljoenennota. De banken in Amerika staan er gemiddeld sterker voor dan de banken in Europa. Dit was ook al het geval voor de crisis van 2008. Hoe staat de minister tegenover de wens van velen de banken in Europa sneller te saneren? En wat zijn hiervan de risico's?

In het debat over de euro werd en wordt veel gesproken over de tegenstelling tussen Noord en Zuid. Volgens ons is dat een heilloze discussie. In dit licht vonden wij het goed te lezen in de Miljoenennota dat er bij de sterke banken in Europa twee Spaanse en één Griekse bank zitten. Tijdens een bijeenkomst in Nieuwegein van het CDA in de provincie Utrecht met de CDU uit Paderborn nuanceerde oud-minister Aart-Jan de Geus deze tegenstelling ook nog met een verwijzing naar de vergrijzing, die per lidstaat zeer verschillend is. Volgens hem moet je bij de discussie over de houdbaarheid van de staatsschuld ook rekening houden met de te verwachten bevolkingsgroei. Is de minister het hiermee eens? En speelt dit een rol in de discussies in Europa? Wij wijzen een Alleingang van ons land binnen Europa af, net als een Alleingang van Europa binnen de wereld. In dit licht zijn wij zeer benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot de FTT, de financiëletransaktietaks. Wat is de stand van zaken op dit ogenblik?

Na een reis door de wereld en Europa ben ik nu in eigen land aangekomen. Vergeleken met de buurlanden staat ons land er nu minder goed voor. Dat geldt met name voor de economische groei, met als gevolg ook een minder goede ontwikkeling van de overheidsfinanciën en de werkgelegenheid. Al sinds 2008 zitten wij boven de 3%-norm en onze werkloosheid blijft maar stijgen tot naar verwachting bijna 8% in 2014. Deze afwijkende ontwikkeling wijst op het bestaan van meer structurele problemen. Tevens blijft bij ons de lage consumptie last hebben van te weinig vertrouwen in de toekomst. Ons consumentenvertrouwen zit meer op het Griekse dan op het Duitse peil. De vraag is nu of de begroting 2014 voldoende bijdraagt aan het verminderen van deze problemen. Een deel van de samenleving, waaronder ook de Raad van State, is bezorgd dat wij te weinig doen, terwijl anderen juist bang zijn dat wij ons land kapot bezuinigen. Deze discussie is vooral gevoerd over het pakket van 6 miljard. Net als onze collega's in de Tweede Kamer vinden wij een ombuiging van 6 miljard noodzakelijk om een beetje in de buurt van de 3% te blijven.

In de Miljoenennota worden daarvoor de volgende argumenten genoemd. Veel rente moeten betalen is een vorm van zondegeld. Voor het CDA een interessant nieuw begrip! We moeten de problemen niet doorschuiven naar de toekomst. Dit geldt temeer bij een dalende beroepsbevolking. Het risico is groot dat op een gegeven moment de rente weer gaat stijgen. 1% rentestijging kost het Rijk 4 miljard, en het bedrijfsleven 7 miljard. Daarnaast zijn de reserves van het Rijk op en staan we voor miljarden garant. Zelf zou ik hier aan willen toevoegen dat het stimuleringsbeleid van het kabinet- Balkenende/Bos hoogstwaarschijnlijk de werkloosheid tijdelijk heeft beperkt, maar niet heeft geleid tot structurele verbeteringen. Deelt de minister deze analyse op dit laatste punt? Men heeft toentertijd gedaan wat nu aan deze minister van Financiën wordt geadviseerd.

De heer Reuten (SP):

Als die rentestijging iemand 1% kost, of wat het dan ook is, dan moet het ook iemand wat opleveren. Wie?

De heer Terpstra (CDA):

De eigenaren van de staatsschuld. Uit oude stukken heb ik begrepen dat de helft van de Nederlandse staatsschuld in handen is van Nederlandse beleggers, en de andere helft in handen van buitenlandse beleggers.

De heer Reuten (SP):

Nederland heeft een overschot van 10% op de betalingsbalans, dus per saldo heeft Nederland vorderingen op het buitenland.

De heer Terpstra (CDA):

In de Miljoenennota staat dat als de rente 1% stijgt, het Rijk dat 4 miljard kost. De heer Reuten zegt terecht dat er ook mensen zijn die dat ontvangen, maar dat zijn niet allemaal Nederlandse ingezetenen. Dat zijn ook buitenlandse ingezetenen.

De heer Reuten (SP):

Ik zeg net dat Nederland al jarenlang een groot overschot op de betalingsbalans heeft. Dus per saldo heeft Nederland vorderingen op het buitenland.

De heer Terpstra (CDA):

Daar heeft de minister van Financiën echter niets aan. Hij moet die rente betalen. Wij steunen de minister van Financiën dus op dit punt en we steunen de heer Reuten minder dan wij de minister steunen.

Naast het saldo gaat het bij elke begroting ook om de uitgaven, de inkomsten en de spelregels. Sinds 1994 werken wij met het trendmatig begrotingsbeleid, de zogenaamde Zalm-Zijlstranormen. Wij waren blij met het besluit in het regeerakkoord hiermee door te gaan, ook al heeft dit beleid mede geleid tot verwarring met betrekking tot het begrip bezuinigen. Bezuinigen betekent nu meestal dat de overheid minder meer uitgeeft vergeleken met de oorspronkelijke plannen. Is dit beleid nog wel effectief bij een stagnerende economie?

Bij de algemene politieke beschouwingen is uitgebreid gesproken over de inverdieneffecten die al of niet mogen worden meegenomen. Kan de minister hier nog eens duidelijk aangeven welke inverdieneffecten wel en welke niet mogen worden meegenomen bij het bestaande begrotingsbeleid?

In de Miljoenennota en de MEV wordt duidelijk gemaakt dat onze economie nu ongeveer op het niveau zit van 2007, met name als gevolg van de economische crisis. Onze overheidsuitgaven, vooral de zorguitgaven en de uitgaven voor sociale zekerheid zijn echter blijven stijgen. De uitgaven zijn te laat aangepast aan de nieuwe realiteit. Ingrijpende hervormingen zijn naar onze mening dan ook onvermijdelijk. Om toch nog te verhinderen dat de overheidsfinanciën helemaal ontsporen, zijn in 2013 de lasten verhoogd en is dat voorgesteld voor 2014.

De huidige minister wijst erop dat zijn voorganger, minister Bos, in 2007 het ideaal had, in zijn periode de staatsschuld terug te brengen op het niveau van 1814, de tijd van Napoleon. Zoals bekend, wijs ik zelf liever op de ons welbekende Cornelis Charles Baron Six van Oterleek, die in die tijd minister van Financiën was. Wij zijn als land niet verantwoordelijk voor de crisis, maar wel voor de manier waarop wij daarop hebben gereageerd.

Als percentage van het nationale inkomen dalen de uitgaven van 50,6 in 2013 naar 50,4 volgend jaar. In euro's stijgen de uitgaven echter nog van 242 miljard naar 251 miljard. Dit ondanks het feit dat er sinds 2011 voor 32 miljard euro tekort beperkende maatregelen zijn genomen. Zoals gezegd komt een stijging van de uitgaven van de overheid bij discussies over grote bezuinigingen bij de bevolking altijd vreemd over. Maar dat is wel een direct gevolg van ons begrotingssysteem.

Gelukkig staat in de MEV het eindresultaat van al de voorstellen wat betreft de volumeontwikkeling. De uitgaven in 2013 en 2014 stijgen het meest bij de WW en bijstand, de zorg en de rente-uitgaven. De stijging van de uitgaven bij de WW is een gevolg van de stijgende werkloosheid. Daar zullen we extra op moeten letten. We moeten in ieder geval geen maatregelen nemen die de werkloosheid alleen maar vergroten. De grote stijging van de rente-uitgaven onderschrijft alleen maar de noodzaak, de overheidsfinanciën op orde te brengen. Alle andere uitgavencategorieën dalen.

Gelet op het grote aandeel van zorg en sociale zekerheid in onze begroting dreigen deze posten samen met de rente-uitgaven andere voor de toekomst van ons land van belang zijnde uitgaven steeds meer te verdringen. Op lange termijn is dit niet houdbaar, ook niet voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.

Volgend jaar betalen we samen 249 miljard euro aan belastingen en premies. Dat is 11,5 miljard meer dan dit jaar. De belastingdruk stijgt ongeveer 1%. Uit de cijfers blijkt dat de belastinginkomsten in 2013 lager zijn dan was verwacht. In hoeverre komt dit door een mede door de lastenstijgingen veroorzaakte tegenvallende economie? Welke rol hebben de grenseffecten hierbij gespeeld? Wij hebben sterk de indruk dat de problemen in de grensregio's mede worden versterkt doordat de regering geen rekening houdt met grenseffecten van bepaalde belastingmaatregelen. Is de regering bereid toe te zeggen daar in de toekomst beter op te letten?

De belastingen komen in december uitgebreid aan de orde bij de behandeling van het Belastingplan. Ik heb nog een algemene vraag voor de staatssecretaris.

De heer Postema (PvdA):

De heer Terpstra sneed naar onze mening een belangrijk thema aan, namelijk dat van de grensgebieden en de effecten die grensverkeer kan hebben op te incasseren belastinginkomsten. Kan hij zijn verzoek nog wat concretiseren? Hoe zou hij het het liefste zien?

De heer Terpstra (CDA):

Ik zou het liefste zien dat bijvoorbeeld de btw en de accijnzen in grote mate worden geharmoniseerd tussen Nederland, Duitsland en België, waardoor je in principe geen grensproblemen krijgt. Als Duitsland een ander btw-tarief heeft dan Nederland krijg je ergens grensproblemen. Op de langere termijn is op het gebied van grensverkeer volgens mij de enige oplossing dat we de btw en de accijnzen meer met de buren harmoniseren.

De heer Postema (PvdA):

Vindt de heer Terpstra het dan een goed idee om de regering te vragen om tot die tijd structureel een grenseffecttoets beschikbaar te hebben wanneer het gaat om dit soort discussies?

De heer Terpstra (CDA):

Ik vind het een geweldig goed idee, zo'n grenstoetsapparaat, maar ik ben een beetje bang dat we dan – hetzelfde zie je bij de milieueffectrapportage – heel veel bureaucratie oproepen. Als we zouden zeggen dat de Nederlandse overheid met betrekking tot btw en accijnzen op drank en diesel en dergelijke, de zaak moet harmoniseren, dan heb je geen toets nodig. In de overgangsfase is het misschien wel een goed idee, maar ik ben tegen alles wat leidt tot meer bureaucratie en ik ben voor alles wat leidt tot het oplossen van problemen. Voor het harmoniseren van btw en accijnzen heb je geen studie nodig.

De heer Postema (PvdA):

Als het eindeloze procedures met zich zou brengen en tot dikke rapportages zou leiden, ben ik het geheel met de heer Terpstra eens, maar volgens mij is het vrij eenvoudig om op basis van de statistiek die we hebben tot zo'n grenseffecttoets te komen. Ik zou het dus wel heel erg handig vinden dat, wanneer we dit soort maatregelen gaan nemen, duidelijk is wat er eigenlijk van weglekt naar het buitenland en wat überhaupt niet wordt geïncasseerd omdat dat tot omzetverlaging van Nederlandse detaillisten leidt.

De heer Terpstra (CDA):

Als het heel makkelijk te berekenen is, ben ik het helemaal met u eens, mijnheer Postema.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik heb een iets andere vraag naar aanleiding van hetzelfde punt. Ik hoorde de heer Terpstra zeggen dat hij pleit voor harmonisatie van btw en accijnzen met de ons omringende landen. Houdt dat niet in feite een pleidooi in om dat Europees te gaan regelen, want ook Duitsland en België hebben weer grenzen met andere Europese landen? Is dit dus een pleidooi om de btw en de accijnzen op Europees niveau te gaan regelen?

De heer Terpstra (CDA):

De btw is natuurlijk al voor een deel Europees geharmoniseerd doordat er minimumbedragen zijn afgesproken. Je zou ook kunnen zeggen: we beginnen met de buurlanden. Uiteindelijk kom je dan inderdaad bij heel Europa terecht.

Enkele jaren geleden heeft de staatssecretaris een beleid ingezet om het aantal kleine belastingen te verminderen, mede door de relatief grote inningskosten. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat er volgend jaar weer een aantal nieuwe kleine belastingen wordt ingevoerd, bijvoorbeeld op milieugebied. Kan de staatssecretaris nog eens ingaan op deze beleidswijziging? De eerste vraag is natuurlijk: is het een beleidswijziging? Zo ja, waarom gaat de staatssecretaris daar dan mee akkoord?

Met betrekking tot de belastingdruk heb ik ook nog een algemene vraag aan de minister van Financiën. Zoals reeds gezegd, komt het woord participatiemaatschappij in de Miljoenennota nauwelijks voor. Wij hebben het idee dat in deze maatschappij meer word verwacht van de burgers. Ze moeten veel meer dingen zelf regelen. Betekent dit niet dat er ook meer financiële armslag moet komen voor deze burger, onder meer door op termijn de belastingen te verlagen? Hoe ziet de minister de relatie tussen belastingdruk en het begrip participatiemaatschappij?

Tot slot wil ik nog ingaan op de vele analyses in de Miljoenennota over de vraag hoe wij er voorstaan in vergelijking met andere Europese landen. Deze analyses sporen voor een deel weer met analyses van Olli Rehn van de Europese Commissie, de WRR – in het recente rapport "Naar een lerende economie. Investeren in het verdienvermogen van Nederland" – en de Onderwijsraad. Er is veel waardevol materiaal voor het innovatiedebat dat begin volgend jaar in deze Kamer zal worden gehouden. Het positieve in de cijfers van Olli Rehn is dat veel nieuwe lidstaten en ook een aantal programmalanden het gelukkig relatief goed doen. Ik hoop in de beschouwingen van de tegenstanders van deze Europese programma's, met name SP, PVV en de ChristenUnie, waardering te horen voor het feit dat een aantal programmalanden het vrij goed doet. Ierland is zelfs al losgekoppeld van het heel programmagebeuren.

Nederland blijft op een aantal punten achter. Gelukkig scoren wij nog steeds relatief goed op het gebied van de werkloosheid, maar deze is en blijft veel te hoog, zowel bij ons als in de gehele EU. Ons saldo op de begroting zit meer op het niveau van Zuid-Europa dan dat van Duitsland. Daarnaast valt het op dat sinds de crisis in 2007 de overheidsuitgaven in reële termen bij ons veel meer zijn gestegen dan gemiddeld in de EU: 7% bij ons en gemiddeld 4% in de Europa.

De heer Reuten (SP):

Landen die het goed doen, dat is wel een beetje abstract. De heer Terpstra weet ook hoe hoog de werkloosheid is in landen als Griekenland, Portugal en Spanje. Hij weet hoeveel de lonen daar omlaag zijn gegaan. De prestatie op de betalingsbalans is mooi, maar zeggen dat een land het goed doet, is mij net iets te abstract.

De heer Terpstra (CDA):

Ik geef toe dat als Ierland wordt losgekoppeld van het hulpprogramma, de Ieren daar vrij grote offers voor hebben gebracht. Maar de discussie ging over de vraag of de Europese programma's voor landen als Griekenland, Portugal en Ierland nuttig is. Ik vind dat je uit de stukken kunt afleiden dat een aantal landen daarvan geprofiteerd heeft, in de goede zin des woords. Ze zijn weer op de been. Daarom zeg ik dat het met het land relatief goed gaat. De partijen die deze programma's hebben gesteund kunnen daar blij mee zijn en ik zou graag willen weten hoe partijen die tegen deze steunprogramma's zijn, daar tegen aankijken. Dat zegt volgens mij niets over de vraag of wij al of niet erkennen dat de Grieken, de Ieren en de Spanjaarden grote offers hebben gebracht.

De cijfers die aangeven dat onze overheidsuitgaven veel meer zijn gegroeid dan gemiddeld in Europa, geven ons geen aanleiding om ons standpunt met betrekking tot de wenselijkheid van het stimuleren van de economie te herzien. Tevens blijkt uit de vergelijking met Duitsland dat dat land veel meer heeft bezuinigd dan wij, de lasten heeft verlaagd en extra heeft geïnvesteerd in het onderwijs, en er nu per saldo beter voorstaat dan wij en bijvoorbeeld Frankrijk.

In de discussies wordt er steeds meer op gewezen dat het handelsoverschot van Duitsland te groot is en dat dat land daar iets aan zou moeten doen, bijvoorbeeld door de lonen te verhogen. Dit kunnen wij volgen, gelet op de concurrentieverhoudingen binnen de Europese Unie. Wij vinden het moeilijker om te volgen als je kijkt naar de noodzaak om ook mondiaal te kunnen concurreren. Wij zijn blij dat in ieder geval Duitsland in staat is gebleken de export naar landen buiten de EU te verhogen.

De Verenigde Staten heeft erop gewezen dat Duitsland een te groot overschot heeft en dat dat daar iets aan moet doen. Ik vind de vergelijking tussen Amerika en één Europese lidstaat niet zo geweldig goed. Ik heb liever een vergelijking met heel Europa. Ik vraag mij af of er in de Verenigde Staten ook geen staten zijn die binnen Amerika een handelsoverschot hebben, zoals Duitsland dat heeft binnen de EU. Ook in ons eigen land heeft Groningen een handelsoverschot binnen Nederland. Dat is volgens mij nog geen argument om in Groningen de lonen extra te gaan verhogen. Hoe staat de minister in dit debat? Ook in zijn rol als voorzitter van de Eurogroep?

We zijn ons bewust van het feit dat Duitsland een hoge prijs heeft betaald in de vorm van minder welvaart en koopkracht. Tot nu toe heb ik nauwelijks gesproken over de koopkracht, omdat wij voorrang willen geven aan het bevorderen van de werkgelegenheid, met name op langere termijn. Tevens wil ik niet het gras voor de voeten wegmaaien van mijn collega's De Grave en Reuten, die dit onderwerp zeker uitgebreid aan de orde zullen stellen.

Heel helder is de Miljoenennota over de vraag welke uitgaven verantwoordelijk zijn voor de stijgingen van de overheidsuitgaven. Dat zijn de sectoren zorg en sociale zekerheid. Deze dreigen andere uitgaven meer en meer uit de begroting te drukken. Graag vernemen wij welke lessen de minister trekt uit zijn eigen heldere analyses in de Miljoenennota. Welk beleid is in ons land nodig om sterker uit de crisis te komen?

De antwoorden van de minister en de staatssecretaris op al onze vragen en op de vragen van de collega's wachten wij met belangstelling en vol verwachting af.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Terpstra. Voordat ik het woord geef aan de heer De Grave wil ik de bewindspersonen vragen om misschien iets minder onderling te converseren. De akoestiek is hier nogal heftig. Het is hier dan ook heel onrustig als u met u beiden in gesprek bent.

Het woord is aan de heer De Grave.

De heer De Grave (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Deze algemene financiële beschouwingen komen aan het einde van een reeks begrotingsdebatten, die vooral aan de overzijde hebben plaatsgevonden. Daar kwam naast de reguliere algemene en financiële beschouwingen in de Tweede Kamer, een extra rondje overheen naar aanleiding van wat ik maar zo neutraal mogelijk noem, de afspraken met de zogeheten constructieve fracties D66, ChristenUnie en SGP. Het moet me wel van het hart dat, als ik zo de bijdrage van de heer Terpstra heb gehoord, het toch wel betreurenswaardig is dat het CDA ervoor heeft gekozen om niet tot die constructieve fracties te behoren. Ik vond zijn bijdrage namelijk buitengewoon constructief. Maar dat is meer een constatering van mijn kant.

Tijdens de algemene beschouwingen hier in de Senaat heeft de VVD-fractie aangegeven positief te staan tegenover de begroting 2014, inclusief het eerder genoemde akkoord. Namens mijn fractie wil ik dit oordeel nader onderbouwen tijdens deze beschouwingen.

De VVD-fractie hecht, zoals bekend, sterk aan gezonde en houdbare overheidsfinanciën. Zolang ik mij de politieke debatten over dit thema kan herinneren – en dat is inmiddels al een hele tijd – stond de VVD altijd aan de kant van de preciezen als het ging om het overheidstekort. En ja, ik geef het eerlijk toe, met vallen en opstaan, en altijd met de nodige politieke moeite, want ook werkelijk politieke meerderheden krijgen voor maatregelen tot beheersing van collectieve uitgaven is steeds zeer lastig te realiseren. De politieke realiteit is immers, niet alleen in Nederland, maar in de meeste westerse democratieën, dat uitgavenbeperkingen niet populair zijn, hoezeer ook kiezers in het algemeen het belang van houdbare overheidsfinanciën steunen en inzien. Maar een dergelijk algemeen standpunt te vertalen naar steun voor concrete maatregelen die ingrijpen in de eigen, veelal ook begrijpelijke belangen of de eigen portemonnee, dat is blijkbaar een heel andere zaak. Bezuinigingen prima en graag een kleinere overheid, maar dan wel met gevolgen die neerslaan bij de ander, zo is voor vele kiezers een op zich begrijpelijke redenering. Ziet mijn fractie het goed, dan wordt dit moeilijke proces van het beheersen van uitgaven extra verzwaard doordat het electoraat met haar politieke voorkeuren steeds volatieler is geworden. Daarmee wordt het vinden van meerderheden voor structureel noodzakelijke, maar lastige maatregelen met op korte termijn negatieve electorale gevolgen, steeds complexer. Nogmaals, dat is niet in alleen in Nederland het geval, maar in bijna alle westerse democratieën is dit een herkenbare ontwikkeling waar politici mee worstelen.

De heer Van Strien (PVV):

Ik meen me te herinneren dat de VVD ooit ook stond voor belastingvermindering. Belastingvermindering is een probaat middel om groei van de Nederlandse economie te veroorzaken. En groei betekent dat het begrotingstekort relatief omlaag gaat. Waar is dat instrument van de VVD gebleven? Als de heer De Grave daar nu eens een goed antwoord op zou geven. De kiezers zien dat niet en dat is de reden waarom het electoraat volatieler wordt.

De heer De Grave (VVD):

Het is natuurlijk gewoon onwaar wat hier wordt gezegd. Het is niet waar dat als je de belastingen maar verlaagt, alle problemen vanzelf zijn opgelost. Dat is Reaganomics. Merrick heeft aangegeven dat dat niet werkt en dat het leidt tot onhoudbare overheidsfinanciën. Amerika worstelt daar op dit moment ook mee. Je kunt dus niet zeggen dat als je alleen maar belastingen verlaagt, je daarmee een economische crisis oplost. Net zomin als je alleen maar met het vergroten van de overheidsuitgaven een economische crisis oplost. Het gaat er altijd om dat je balansen vindt. Bij balansen hoort ook dat je de overheidsuitgaven beperkt. Dat is een onderdeel van het beleid dat wij voorstaan. Op het moment dat het verantwoord is, zal de heer Van Strien mij altijd aan zijn kant vinden als het gaat om belastingverlagingen. Er zijn ook belastingverlagingen doorgevoerd in Nederland. In de tijd dat ik zelf woordvoerder financiën was, heb ik de grote belastinghervormingen meegemaakt, waarbij het toptarief van 72% werd verlaagd naar 52%. Wat fout is, is de gedachte dat als er een economische crisis komt en Nederland daardoor verarmt, je het probleem oplost door belastingen te verlagen. Dat is een onjuiste redenering.

De heer Van Strien (PVV):

De heer De Grave komt nu met Reaganomics aan. Vlak voor dit kabinet aantrad, betrof echter een van de slogans van de VVD belastingverlagingen. De Nederlandse belastingbetaler verdient het minder belasting te betalen. De VVD heeft een draai van 180 graden gemaakt. De heer De Grave kan nu niet opeens met het verhaal komen: wacht even, die hele economische theorie is in de laatste twee jaar plotseling veranderd. Dat gaat niet aan. Dat begrijpen de kiezers volgens mij ook niet.

De heer De Grave (VVD):

Ik geloof niet dat mijn antwoord recht wordt gedaan. Ik heb aangegeven dat er een samenhang is tussen de mogelijkheid van lastenverlichting en het beheersbaar houden van de overheidsuitgaven. Wij hebben op dat punt een programma gemaakt. Daar zat een keuze in voor aanmerkelijk verdergaande ingrepen in de overheidsuitgaven, waardoor er ruimte was voor lastenverlichting. Vervolgens zijn de verkiezingen geweest. Het zal de heer Van Strien niet ontgaan zijn dat het electoraat in dit land de VVD geen 76 zetels heeft gegeven. Een partij die geen verantwoordelijkheid hoeft te dragen, kan dan gewoon zijn eigen verhaal houden, maar als je meerderheden moet zoeken in een land – ik heb al gezegd hoe lastig dat is, niet alleen in Nederland, maar in bijna alle landen – zul je afspraken moeten maken. Er zijn keuzes gemaakt, waarbij de bezuinigingsmaatregelen op de overheidsuitgaven noodzakelijkerwijs geringer waren dan in het programma van de VVD stond. Dan is er ook minder ruimte voor lastenverlaging ex ante. In het tweede deel van het regeringsbeleid is te zien dat er meer ruimte ontstaat voor lastenverlaging.

De heer Van Strien (PVV):

Ik hoor nu ineens een ander argument. De belastingen zijn verhoogd omdat de VVD in een coalitie zit. Zojuist was het een economische theorie en nu is het omdat de VVD in een coalitie zit. Dat is een constatering van mij.

De heer De Grave (VVD):

Dit is opnieuw onjuist. Ik heb het over de volgorde gehad. Ik heb aangegeven dat de stelling van de heer Van Strien dat alleen belasting verlagen het probleem oplost, omdat het zich vanzelf terugverdient, Reaganomics is. Daarvan is gebleken dat het niet werkt. Het tweede element dat ik heb genoemd – dat heb ik zelf in mijn betoog ook gezegd – is dat in politieke omstandigheden het aangeven van bezuinigingen en het ook in de praktijk realiseren, een politiek maar ook maatschappelijk draagvlak vergt. Dat politieke draagvlak is in Nederland door de kiezers bepaald en dat politieke draagvlak heeft het noodzakelijk gemaakt dat wij akkoord zijn gegaan met een andere mix van uitgaven en lasten dan in ons programma stond. Dat is onvermijdelijk indien je in een land meerderheden wilt vinden. Dat zal ook voor de PVV onvermijdelijk zijn als zij ooit verantwoordelijkheid zou willen nemen. Je moet dan echter wel bereid zijn om die verantwoordelijkheid te nemen en dat is het grote probleem. Het verschil tussen VVD en PVV is dat de PVV voor die verantwoordelijkheid is weggelopen.

De heer De Lange (OSF):

De heer De Grave heeft een interessant betoog gehouden over de noodzaak om tot bezuinigingen te komen. Hij haalt heel terecht aan dat bezuinigingen bepaalde groepen treffen en dat die groepen daartegen in verweer komen. Dat is de normale menselijke respons. Eigenlijk zegt hij: die groepen moeten dan toch maar het grotere belang zien en die moeten toch maar onder het juk van die bezuinigingen vallen. Als je bezuinigingen wilt, heeft dat een zekere logica. Maar laten we het ook eens hebben over de doelgroep van de VVD-kiezers, want die verzet zich nogal heftig tegen het idee dat de hypotheekrenteaftrek ook voor de bestaande gevallen wordt aangepakt. Ik neem dus aan dat de heer De Grave nu, gezien zijn betoog, met voorstellen gaat komen om ook voor die bestaande gevallen de hypotheekrenteaftrek, die zo'n 16 miljard kost, aan te pakken. Heb ik dat juist, mijnheer De Grave?

De heer De Grave (VVD):

Het is ongelooflijk dat ik nog geen twee minuten aan het woord ben en dat de heer De Lange uit dat betoog, dat volgens mij een soort algemene inleiding was – het ging over de maatschappelijke omstandigheden in Nederland, hoe je met bezuinigingen om moet gaan en de vaststelling dat mijn ervaring van 30 jaren is dat discussies over bezuinigingen altijd lastig zijn – de vraag haalt of ik een pleidooi ga houden om voor bestaande bevallen de hypotheekrenteaftrek meer dan al gebeurt, aan te pakken. Ik vind dat ongelooflijk knap. Daar moet je blijkbaar voor gestudeerd hebben. Zo knap ben ik niet. Dat heb ik ook niet beoogd te doen. Het ging mij erom aan te geven dat het lastig is om in een democratie een juist evenwicht te vinden als het gaat om houdbare overheidsfinanciën. Ik zal dat straks nog verder uitwerken. Je zult een balans moeten vinden tussen ingrepen in overheidsuitgaven, wat onze eerste voorkeur heeft, en de lasten. Wat betreft de hypotheekrente geldt wat we afgesproken hebben wat we afgesproken hebben. Meer is niet aan de orde.

In het licht bezien van wat ik tot nu toe heb betoogd, acht mijn fractie het een prestatie van formaat dat dit kabinet onder leiding van de minister-president, maar ik betrek daar nadrukkelijk ook deze minister van Financiën bij, erin is geslaagd deze begrotingsvoorstellen te voorzien van steun van meerderheid in de Tweede Kamer. Sterker nog, de VVD-fractie meent dat de aanvullende begrotingsvoorstellen het totale begrotingsbeeld hebben verbeterd. De noodzakelijke additionele ombuigingstaakstelling van 6 miljard, teneinde de tekortontwikkeling in 2014 binnen het zicht van de afgesproken 3% te houden, is gerealiseerd. De samenstelling van het pakket is naar ons oordeel ook verbeterd doordat met een aantal creatieve fiscale ingrepen, zoals het verlagen van het tarief in box 2 waardoor belastinginkomsten naar voren zijn gehaald, ruimte is gevonden voor lastenverlichting op arbeid van in totaal 1,8 miljard in 2014. Dat gebeurt vooral door de verlaging van het tarief in de eerste schijf. De dekking van 750 miljoen structureel die hiervoor is gevonden middels een vergroeningspakket beziet de VVD-fractie een stuk kritischer, vooral als het gaat om de verhoging van de motorrijtuigenbelasting. Wij zullen hier bij de behandeling van het Belastingplan op terugkomen.

Bijzonder positief is de VVD-fractie over de nadere afspraak om de afbouw van de algemene heffingskorting in de vierde schijf voor een structureel bedrag van 480 miljoen, niet door te laten gaan. Dat is niet alleen vanwege de forse nivellering die met deze maatregel gepaard zou gaan. Ik kan collega Reuten helaas niet opnieuw het genoegen doen uitvoerig stil te staan bij het feit dat in tegenstelling tot wat in linkse kringen altijd met graagte wordt beweerd, de inkomensverhoudingen in Nederland relatief beperkt zijn. Vorig jaar heb ik dat uitvoerig onderbouwd aan de hand van het toen juist verschenen rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau. De recente internationale OECD-cijfers tonen dit feit overigens, aan de hand van de zogeheten ginicoëfficiënt, opnieuw aan. Maar los van de nivelleringsaspecten, is een algemene heffingskorting, de naam zegt het al, een fundamenteel en integraal onderdeel van onze belastingsystematiek. Deze helemaal afschaffen bij een bepaald inkomensniveau acht de VVD-fractie vanuit de structuur van de belastingen gezien, een slecht verdedigbare maatregel.

Het aanvullende pakket heeft ook zowel voor 2014 als structureel een duidelijk positief effect op de koopkrachtontwikkeling voor 2014. Er zijn als je naar de cijfers kijkt plussen en minnen van betekenis. Die plussen zitten vooral aan de onderkant van het inkomensgebouw. Dat is een goede ontwikkeling, vooral voor de consumptieve binnenlandse bestedingen, zoals bekend het zorgenkindje van onze economie op dit moment. Daarenboven lijkt de inflatie af te zwakken. Het Centraal Planbureau is voor 2014 uitgegaan van een inflatie van 2%. Kan de minister wat meer zeggen over de inflatieverwachting voor 2014, mede in het licht van het besluit van de ECB het rentetarief met 25 basispunten te verlagen? Is het redelijk te veronderstellen dat de inflatie in 2014 beneden de 2% zou kunnen uitkomen? Dat zou dan een verdere koopkrachtverbetering betekenen.

Positief voor het koopkrachtbeeld is verder dat de meeste zorgverzekeraars inmiddels een forse daling van hun premies hebben aangekondigd, gemiddeld met een € 120 netto per jaar. Klopt het dat dit positief zal bijdragen aan het koopkrachtbeeld voor 2014? De geraamde koopkrachtdaling van 0,5% voor mensen met alleen AOW zou bijvoorbeeld met deze € 120 omslaan in minstens koopkrachtbehoud. En welk effect heeft deze premiedaling op de omvang van het uit te keren bedrag aan tegemoetkoming zorgkosten? Is dit een meevaller voor 2014? Ik vraag de minister hier nader op in te gaan.

Hoewel met meer onzekerheden omgeven – de definitieve balans kan pas op het einde van het jaar worden opgemaakt – ontwikkelt de dekkingsgraad van de pensioenfondsen zich positief, en wel zodanig dat de meeste pensioenfondsen bij de huidige stand niet hoeven te korten en er zelfs enige ruimte zou kunnen zijn voor indexering. Nogmaals, ik zeg dit met de nodige voorzichtigheid, want een dalende rente zou dat beeld kunnen veranderen, maar ook hier is er dus wellicht sprake van gunstiger ontwikkelingen dan geraamd voor het koopkrachtbeeld. Overigens zou het goed zijn als de onderhandelingen van het kabinet over de pensioenvoornemens met een aantal fracties, snel zouden kunnen worden afgerond. Het is voor de burger het beste als deze zo snel mogelijk weet waar deze aan toe is. Ik hoop dat er snel duidelijkheid op dit punt komt.

De Miljoenennota 2014 bevat interessante lectuur. Vooral degenen die nog steeds menen, ook hier in dit huis, dat Nederland zich uit de crisis moet stimuleren of, omgekeerd, dat Nederland de economie kapot heeft bezuinigd, zouden toch nog eens indringend kennis moeten nemen van de pagina's 93 tot en met 97 van de Miljoenennota 2014. Kern: Nederland zal in 2014 ruim 5% van het bbp meer uitgeven dan voor het begin van de crisis, maar is in diezelfde periode 3% armer geworden. Hoezo je uit de crisis stimuleren, hoezo is de economie kapot bezuinigd? Ja – en dat is ook goed – de uitgaven van de overheid in engere zin, zeg maar de klassieke overheidsuitgaven, zijn gedaald. Het aantal ambtenaren bijvoorbeeld loopt fors terug. Het in eigen vlees snijden lukt de overheid dus prima. Maar de uitgaven op het terrein van sociale zekerheid en zorg zijn fors opgelopen in die periode, deels door conjuncturele oorzaken zoals de ontwikkeling van de werkloosheid, maar vooral door structurele factoren. Kortom, dat de overheid niet zou snijden in eigen vlees, is onjuist. Het gaat vooral om de inkomensoverdrachten in de sfeer van zorg en sociale zekerheid. Deze beheersbaar te maken en te houden is de grote opgave. Maar duidelijk is dat het beeld van het kapot bezuinigen van onze economie niet klopt. Sterker nog, er zal nog het nodige moeten gebeuren om de zorg en de sociale zekerheid toekomstbestendig te maken.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik hoor de heer De Grave in één zin zeggen dat het de overheid lukt om enorm te bezuinigen op het ambtenarenapparaat en dat de kosten voor de sociale zekerheid enorm stijgen. De vraag is of hierbij sprake is van een oorzakelijk verband. Dragen al die ambtenaren die ontslagen worden en hun baan kwijtraken, niet bij aan de werkloosheid, wat weer bijdraagt aan de stijging van de kosten voor de sociale zekerheid?

De heer De Grave (VVD):

In eerste instantie is dat zeker waar. Overigens gaat het bij die bezuinigingen niet alleen om het ontslaan van ambtenaren, maar ook om het beheersen van de loonkosten. Zo is er al jarenlang een nullijn in de collectieve sector. Het gaat niet alleen om ambtenaren. Als je kijkt naar alle uitgaven buiten de categorieën zorg en sociale zekerheid, zie je een daling. Maar het is waar, een ambtenaar die je ontslaat, is op dat moment werkloos. Dat leidt tot een stijging van de uitgaven, als deze ambtenaar tenminste niet in staat is om een andere baan te vinden. Je moet het breder zien. Alles wat de overheid uitgeeft, is niet beschikbaar op andere terreinen, niet voor investeringen, niet voor het bedrijfsleven en ook niet om iets aan de lasten te doen. Het gaat om het totale pakket. De collectieve uitgaven in Nederland zijn nog altijd meer dan 50% van het nationale inkomen. Dat is een te hoog percentage, daarover zijn de meeste deskundigen het eens. Daarmee verdring je andere sectoren. Je kunt het ook niet houdbaar doen, want die uitgaven blijven stijgen. De overheid moet het geld daarvoor altijd weghalen uit de economie. Per saldo is dat niet goed. Je zult altijd naar een evenwicht moeten zoeken. Men hoort mij niet zeggen dat ik terug wil naar een overheid van nul, dat is ook niet relevant. Het gaat erom dat de percentages houdbaar en in balans zijn. De stijging in de collectieve uitgaven in de afgelopen jaren, ondanks al die uitgavenbeperkingen, is een structureel probleem dat wij moeten aanpakken.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik denk dat wij elkaar hierin voor een groot deel kunnen vinden. Het gaat alleen om het moment waarop. Is het verstandig om nu bezuinigingen door te voeren, ook op het overheidsapparaat, als je daarmee extra uitgaven krijgt voor sociale zekerheid? Op dat punt verschillen wij volgens mij van mening. Wij zijn het erover eens dat er structureel dingen moeten veranderen.

De heer De Grave (VVD):

Dat is een begrijpelijke, maar ook lastige vraag. In het begin van de crisis deed de overheid wat u in zekere zin bepleit. De overwegingen daarbij waren wellicht voor een deel te volgen. Er kwam een aanmerkelijke bestedingsimpuls van de overheid. De uitgaven zijn daarbij met 5% van het bbp gestegen. Dit was een klassieke reactie op de crisis. Als overheid gebruik je je mogelijkheden – dit is de Keynesiaanse redenering – om ervoor te zorgen dat je de effecten van de crisis dempt. Dat is een aantal jaren gebeurd. Vervolgens zie je de gevolgen. De uitgaven van de overheid stijgen fors boven houdbare percentages. Je kunt dat maar een beperkte periode volhouden. Dan komt er een moment dat het niet meer werkt. Een groot deel lekt ook weg. De uitgaven exploderen en het tekort is niet meer houdbaar, dus moet je op een bepaald moment de slag maken om de uitgaven van de overheid te beperken teneinde de zaak weer in balans te brengen. Dan is het kortetermijneffect niet positief, maar het zou veel slechter zijn om maar door te gaan met bestedingsimpulsen. Er komt immers onvermijdelijk een moment dat je de uitgaven hardhandig moet beperken. Timing is dus belangrijk. Ik ontken uw argument niet, maar het is al jaren door de overheid gedaan. Er is een uitgavenimpuls van 5% geweest na de crisis. Nu is het onvermijdelijk dat wij dit terugbetalen en zorgen voor houdbare percentages, ook ten aanzien van het overheidstekort.

Ik rond dit punt af. Het kabinet neemt op het terrein van zorg en sociale zekerheid goede maatregelen voor 2014. Er liggen ook goede maatregelen voor het jaar erna op de plank. Het is belangrijk dat deze maatregelen ook worden doorgevoerd. Vanzelfsprekend zullen wij de individuele voorstellen beoordelen op inhoud en kwaliteit, maar de gekozen richting in de begroting voor 2014 steunen wij.

Ik kom op een andere opvallende passage in de Miljoenennota, en wel die op pagina 32 en 33. De feiten die hier worden weergegeven zijn verbazingwekkend onbekend. Nederland kent in 2013 ondanks drie relatief magere jaren nog altijd een van de hoogste bbp-cijfers per hoofd van de bevolking van Europa. Duitsland is de afgelopen drie jaar wat op Nederland ingelopen, maar nog altijd is de Nederlander gemiddeld duidelijk welvarender dan de gemiddelde Duitser. Als ik hierover weleens spreek met mensen, bijvoorbeeld in een taxi, dan overheerst ongeloof. Mensen geloven dat totaal niet. Men heeft echt de indruk dat de Duitser veel rijker is dan de Nederlander. Dat is aantoonbaar onjuist. Er blijft een hardnekkig beeld bestaan van kommer en kwel in Nederland. We moeten oppassen met die weg-met-onsmentaliteit. De economische fundamenten die Nederland deze welvaart hebben gebracht, zijn nog steeds intact. Het probleem zit hem vooral – in de Miljoennota wordt dit goed weergegeven – in de balansherstructurering die Nederland nu moet doorvoeren, zowel in de huizenmarkt, als bij het bankwezen en de overheid. Als je alles bij elkaar optelt, zijn wij een welvarend land. Tegenover 770 miljard aan hypotheekschulden staat – ik heb dan de daling van de huizenprijzen met 20% meegenomen – nog altijd 1.100 miljard aan huizenvermogens. Tegenover 466 miljard aan staatsschuld, schuld van de BV Nederland dus, staat 1.300 miljard aan collectieve pensioenvermogens. Daarnaast is er 700 miljard aan privaat vermogen, aldus de toch altijd zuinig rekenende president van de Nederlandsche Bank Knot tijdens het afscheidssymposium van Jan Hommen als bestuursvoorzitter van ING een maand geleden. Hij becijferde het nettovermogen van de gezamenlijke Nederlandse huishoudens op 2,3 biljoen euro. Verder zijn er aanzienlijke vermogens bij onze bedrijven.

De heer Van Strien (PVV):

Ik vind het gevaarlijk om de staatsschuld naast de pensioenvermogens te zetten en het vervolgens over privévermogens te hebben. De pensioenvermogens zijn ook privévermogens. Die moet je niet tegen de staatsschuld afzetten. Mensen zouden maar eens op het verkeerde idee komen …

De heer De Grave (VVD):

Daarom heb ik het ook gehad over balansherstructurering. Ik heb aangegeven dat het probleem is dat je het niet bij elkaar mag optellen en aftrekken. Daar ben ik mee begonnen, mijnheer Van Strien. Dit simpele argument begrijp ik ook wel. Mij gaat het erom, aan te geven – ik heb al uitvoerig betoogd dat er iets aan de staatsschuld moet gebeuren – dat wij in dit land een economisch fundament hebben dat gezorgd heeft voor het enorme welvaartsniveau van dit land, die 2,3 biljoen netto die de huishoudens hebben, en dat dat nog steeds intact is. Wij moeten niet doen alsof het allemaal kommer en kwel is. Misschien kunt u dat de heer Wilders nog een keer uitleggen, dat zou zeer helpen. Je moet de balansimperfecties aanpakken, inclusief het verminderen van het tekort van de overheid. Daar gaat het om.

De heer Reuten (SP):

Ik vind het toch wat makkelijk. Nederland heeft op Luxemburg na het hoogste bbp per hoofd van de bevolking. Dat is niet nieuw, dat is al vijftien jaar zo. Dat het in een crisis allemaal wat minder wordt, bon. Maar u stapt over het feit heen dat de groep die het zwaar te verduren heeft, die 800.000 werklozen zijn. Die hebben niet zo veel aan het verhaal dat het bbp per hoofd zo geweldig is in Nederland. Voor die groep is het echt crisis.

De heer De Grave (VVD):

Dat is juist, maar dat doet geen recht aan mijn betoog. Ik wijs op de fundamenten die voor deze welvaart hebben gezorgd. Dan gaat het ook over de werkloosheid. Wij zijn het erover eens dat de werkloosheid te hoog is, maar die werkloosheid behoort nog steeds tot de laagste van Europa. Met andere woorden, ook de werkloosheid geeft aan dat het fundament van onze Nederlandse economie gezond en goed is. Daar hoort geen kommer en kwel bij. Juist om de mensen die u terecht noemt, perspectief te geven, moet je goed kijken wat je moet doen. Wat is de oorzaak van het feit dat wij momenteel relatief wat achterblijven? Volgens mijn analyse ligt die in de balansimperfecties. Daar moet je dan ook het beleid op richten. Op basis van een uitgebreide analyse moet je kijken naar de vraag welke fundamenten ons welvaart hebben gebracht en hebben gezorgd voor een lage werkloosheid, nog steeds een van de laagste in Europa. De antwoorden zijn bepalend voor het beleid.

De heer Reuten (SP):

U zegt tegen een werkloze: ja, jij bent werkloos, maar kijk eens naar een land verderop; daar zijn er twee van jou. Wat schiet die man of vrouw daarmee op?

De heer De Grave (VVD):

Die schiet al helemaal niks op met dit soort kwaaie interrupties. Die wil graag een analyse, die wil weten welk beleid er moet worden gevoerd om werklozen zo snel mogelijk aan een baan te helpen. Daar heeft hij wat aan. Hij heeft, met alle respect, niets aan ideologische praatjes maar wel wat aan een gezonde analyse. Bij een gezonde analyse hoort dat je de feiten onder ogen durft te zien. Vervolgens moet je de bijbehorende maatregelen durven nemen. Dat betoog ik hier. Daar heeft die werkloze wat aan. Hij heeft er niets aan dat wij hier met zijn allen zeggen hoe erg het wel niet is. Dat weet ik ook wel. Het is absoluut noodzakelijk om zo snel mogelijk iets aan de werkloosheid te doen. Dan moet je wel de juiste maatregelen kiezen.

De heer Reuten (SP):

Waar heeft die werkloze wat aan?

De voorzitter:

Mijnheer Reuten, mag ik u vragen de heer De Grave de gelegenheid te geven zijn betoog te vervolgen? Anders gaan wij ver over de tijd heen.

De heer De Grave (VVD):

Nog eenmaal: de werkloze heeft wat aan adequaat beleid. Dat adequate beleid is gebaseerd op een goede analyse van enerzijds de sterke punten van onze economie en de wijze waarop wij die kunnen gebruiken en anderzijds de zwakke punten en de wijze waarop je die kunt wegnemen. Dan kun je uitkomen op een structureel gezond groeipad. Dan ontstaan er weer banen en daarmee is er weer perspectief voor mensen. Wij zijn het absoluut met elkaar eens dat het beste dat deze mensen kan overkomen is dat ze uit de situatie van werkloosheid komen. Overigens is dat ook goed voor de beheersing van de socialezekerheidsuitgaven. Wel is de vraag van belang welke maatregelen je neemt. Ik heb aangegeven dat het kortetermijnstimuleren niet werkt. Je moet echt kijken naar de oorzaken van zaken die minder goed gaan. Daar moet je iets aan doen. Je moet je echter ook realiseren wat de kracht van Nederland is. Nogmaals, wij hebben ondanks alles – het is een schrale troost, maar het bewijst dat een aantal dingen sterk zijn – een relatief lage werkloosheid in dit land.

Ik kom op een ander punt, een zijstapje wellicht. Er is al gesproken over het aanzienlijke overschot op onze betalingsbalans: ruim 10% in 2014. Ik vroeg mij af – ik heb het in de begrotingsstukken niet terug kunnen vinden – waar die 10% eigenlijk neerslaat. Weten wij dat? Het gaat om een aanzienlijk bedrag. Wellicht is het ook relevant in het licht van de aankondiging van Eurocommissaris Rehn dat de Europese Commissie onderzoek gaat doen naar een eventueel buitensporig betalingsbalansoverschot bij de Duitsers. Is een dergelijk Europees onderzoek ook voor Nederland te verwachten? Wat vindt de minister eigenlijk van dit onderzoek? Economisch columnist Marike Stellinga schreef hierover in de NRC van zaterdag 9 november jl. een even geestige als rake column. Zij vergeleek het optreden van de Europese Commissie tegen Duitsland met het gedrag van een aan Bossche bollen verslaafde burger die tegen zijn medeburger die zich houdt aan een verantwoord en succesvol dieet, zegt: jij moet ook meer Bossche bollen gaan eten, want dat is beter voor mij. Is dit onderwerp al in de Ecofin aan de orde geweest? Welke positie zal de minister hierin kiezen namens Nederland?

Ik keer terug naar de lijn van mijn betoog. Nederland is per hoofd van de bevolking relatief welvarend, en ook vermogend. Wij hebben dat met elkaar opgebouwd, en het fundament hiervoor is intact. Maar de financiële crisis heeft aangetoond dat je schuld en vermogen niet zomaar tegen elkaar kunt wegstrepen. Schulden dragen bij een bepaalde omvang in zichzelf het risico op instabiliteit, vandaar dat Nederland aan balansverkorting moet doen, zeker bij de overheid. Feit is dat dit op korte termijn economisch pijn doet. Als we erin slagen de structurele problemen op te lossen en de goede stappen te zetten, brengt het gezonde fundament van Nederland ons weer in gunstiger economisch vaarwater.

Vorig jaar heb ik tijdens de algemene financiële beschouwingen namens mijn fractie een aantal opmerkingen gemaakt over de sterk stijgende regeldruk en de daarmee samenhangende uitvoeringslasten voor financiële instellingen. De minister heeft daar toen voor zijn doen wat kortaf op gereageerd. Op zich begrijp ik dat goed. Vooral de banken hebben het er nadrukkelijk naar gemaakt, en de jongste Libor-affaire zal het humeur van de minister niet ten goede zijn gekomen. Vorige week dinsdag kwam Het Financieele Dagblad met een groot artikel over dit onderwerp. Van het beeld dat daaruit naar voren kwam is mijn fractie toch wel geschrokken. Niet alleen van de feiten over de sterk oplopende uitvoeringslasten van de grote hoeveelheid al ingevoerde en nog in te voeren regelgeving, die uiteindelijk opgebracht moeten worden door de klanten van de financiële instellingen en die versterking van de vermogensratio's vertragen, maar vooral van het geschetste beeld van lethargie. Discussie over feiten en gesprekken zouden niet meer mogelijk zijn. Allemaal overigens gebaseerd op anonieme bronnen, want angst overheerst. Mensen zouden niet meer bereid zijn om hun mening te geven, aldus Het Financieele Dagblad.

Ons land heeft belang bij een gezonde en krachtige, maar ook professioneel functionerende financiële sector, groot belang zelfs. Ingrepen om het risico op de fiasco's die de afgelopen jaren bij financiële instellingen hebben plaatsgevonden adequaat te beperken, zijn volkomen terecht. Wij steunen die ook, daarover geen misverstand. Maar gewaakt moet worden voor het risico van een overreactie. De balans tussen de verschillende in het geding zijnde belangen moet nuchter en op basis van een gedegen analyse worden opgemaakt, en daar hoort een goede discussie met de betrokken sector bij. Ik vraag om een reactie van de minister.

Ik kom tot een afronding. Kortgeleden was er enige publiciteit over het rapportcijfer dat Nederlandse economen gaven voor het kabinetsbeleid. Men weet, er is tegenwoordig geen onderwerp meer in de publiciteit of een econoom geeft er commentaar op, dus hier kon je ook op wachten. Nou, dat viel zelfs voor economen niet mee: een 3 voor de minister-president en een 4 voor de rest van het kabinet, inclusief de minister van Financiën. Het zal duidelijk zijn dat de VVD-fractie voor het financieel-economisch beleid duidelijk tot een hoger cijfer komt, een ruime voldoende zelfs. En in ons democratisch staatsbestel bepaalt de gekozen volksvertegenwoordiging of een kabinet overgaat, maar toch. Enige twijfel zou kunnen knagen. Ze hebben er tenslotte voor doorgeleerd. Ik heb als jurist wel wat economielessen gehad van wijlen professor Pen, maar blijf toch maar een simpele jurist en de minister is weliswaar econoom, zij het landbouweconoom …

Gelukkig biedt het lezen van het laatste nummer van Economisch Statistische Berichten, het lijfblad van economen, enige troost en uitkomst. Bestuurskundige en hoogleraar Wim Derksen – in het begin van zijn artikel lezen wij: waarom de overheid nooit adviezen van economen voetstoots zal aannemen, en waarom de politiek niet op economen zit te wachten – draagt een aantal relevante argumenten aan. Ik noem de belangrijkste twee. Economen hanteren een modelmatige benadering, wat leidt tot een versimpeling van de werkelijkheid en incomplete adviezen. Veel economen benadrukken, zo schrijft Derksen, de nadelen van bezuinigingen op dit moment, zonder daarbij te betrekken dat politici alleen in tijden van relatieve nood bereid zijn tot bezuinigingen. Zijn belangrijkste argument formuleert Derksen aldus: "Wetenschap gaat over het Sein en met wetenschappelijke kennis kunnen we wellicht iets zeggen over hoe het 'zal zijn'. Politiek gaat over het Sollen: over hoe het 'moet zijn'. Elk advies is per definitie buitenwetenschappelijk. Je kan wetenschappelijk nooit bewijzen wat je moet doen. Elk advies van een econoom is dan ook, hoe plausibel het ook mag zijn, ten beste een combinatie van 'weten' en 'willen'. Daarom hoeft het niemand te verbazen dat economen het, net zoals gewone mensen, vaak fundamenteel oneens zijn over het te voeren beleid. Het is opvallend dat dit simpele inzicht onder veel economen geen gemeengoed lijkt te zijn. Het verklaart het heftige debat dat economen vaak onder elkaar voeren over het economisch beleid. Ze zien hun collegae niet als een willekeurige burger met een andere mening, maar als een econoom die een fout maakt in zijn som. En als buitenstaander kan ik melden dat veel gesprekken met economen over de politiek leiden tot een college over de economie. Oké, die sociologen begrijpen misschien niets van economie. Maar daarmee hebben de economen nog niet altijd gelijk."

Elders in ESB doet een voormalig hoofdredacteur van ESB een oproep aan Kamerleden zich grondiger te verdiepen in de economische analyses. Ik zeg dat graag toe, op voorwaarde dat economen willen toezeggen eens goed na te denken over de analyse van professor Derksen. Het zal wellicht bijdragen aan wat meer begrip over en weer, een wat bescheidener toonhoogte en daarmee een betere dialoog tussen economen en gekozen volksvertegenwoordigers. En ja, wellicht ook tot een wat evenwichtiger rapportcijfer van economen voor dit kabinet.

De heer Van Strien (PVV):

Voorzitter. De algemene financiële beschouwingen gaan deze keer niet alleen over de Miljoenennota, maar ook over het begrotingsakkoord, bij elkaar onderwerpen genoeg om over uit te wijden. Het is duidelijk dat we ons zullen moeten beperken. In die beperking wil ik beginnen met iets heel alledaags.

Vorige week was ik met mijn auto in Straelen. Straelen is een aardig Duits stadje juist over de grens bij Arcen, gemeente Venlo, mijn woonplaats. Het speelt een prominente rol in een van de mooiste Venlose carnavalsliederen van de vorige eeuw. Maar tegenwoordig speelt het met talloze andere grensdorpen ook nog een andere rol, zoals ik zo zal verduidelijken. Ik tankte daar vorige week benzine voor € 1,459 de liter. Langs de snelweg zag ik vanmorgen een prijs van € 1,749. In beide gevallen gaat het natuurlijk om een momentopname, maar ik heb begrepen dat de prijs in Duitsland op dit moment gemiddeld 25 tot 27 cent lager ligt. Er stonden – ook dit is uiteraard een momentopname – met mij nog vijf andere auto's te tanken, allemaal met een Nederlands kenteken. Daarna ging ik even naar de supermarkt aan de andere kant van de weg en daar heb ik, enigszins verbaasd doordat er tegelijkertijd maar liefst zes Nederlandse auto's bij de benzinepomp stonden, ook even het aantal auto's geturfd met een Nederlands kenteken: 40%!

De plaatselijke winkeliers hebben zich sinds kort al helemaal op de Nederlandse klant georiënteerd. Naast Duitse ook Nederlandse teksten, zowel buiten als in de winkel. En als er meer dan drie mensen voor de kassa staan, wordt zowel in het Duits als in het Nederlands omgeroepen dat kassa 3 of 4 voor u opengaat.

Ik heb vorig jaar al gezegd dat Nederland een klein land is met derhalve een relatief grote grensregio. Dat wordt nog versterkt doordat wij een vrij grillige grens hebben. Limburg is vrijwel geheel grensregio, met aan de ene kant Belgisch Limburg, waar de benzineprijs nog lager ligt, en aan de andere kant Duitsland. Alleen al in dat gebied, Limburg dus, wonen 1,1 miljoen inwoners. Daar komen uiteraard al die andere grensregio's nog bij!

De Nederlandse regering bevindt zich, toevallig, op een zo groot mogelijke afstand van die grensregio. Ik sta hier bijvoorbeeld op exact 200 km van mijn huis af. Daar kan en hoeft de regering niets aan doen. Dat de regering zich op een maximale afstand van de Nederlandse burger heeft gepositioneerd is haar echter wel te verwijten.

De heer Terpstra (CDA):

Zouden deze problemen kleiner worden als Nederland uit de Europese Unie stapt? Naar mijn idee worden ze dan alleen maar groter, maar hoe kijkt u daar tegenaan?

De heer Van Strien (PVV):

Uit de Europese Unie stappen zou een heleboel problemen oplossen, maar dit probleem is toevallig geen probleem dat door de EU kan worden opgelost of dat door de EU wordt veroorzaakt. Dit probleem wordt door de Nederlandse regering veroorzaakt, in het kader van de belastingheffingen. Dit heeft er dus toevallig een keer niets mee te maken.

De heer Backer (D66):

Het heeft er natuurlijk wel iets mee te maken. De oplossing zou zijn dat de Nederlandse regering de accijnzen aanpast aan de landen om ons heen. Dat is een verlies van soevereiniteit, maar dat terzijde. Dat is een manier. Een andere manier is overgaan tot harmonisatie. Dan heb je het zelf meer in de hand dan wanneer je de anderen moet volgen. Welke van de twee staat u voor?

De heer Van Strien (PVV):

Van harmonisatie is tot nog toe niets gekomen. Wij zien daar ook helemaal niks in. Aan de overkant is al voorgesteld om met onze accijnzen gewoon 1% onder het niveau van de ons omringende landen te gaan zitten. Dat lost een heel groot probleem op.

De heer Backer (D66):

Mag ik dan constateren dat wij volgend zijn als het gaat om het fiscale beleid van de ons omringende landen?

De heer Van Strien (PVV):

Nee, dat is niet volgend. Je moet dat op een assertieve manier doen. Je moet ervoor zorgen dat je zodanig belasting heft, dat de omringende landen niet voortdurend aanmerkelijk lager zitten.

De heer Postema (PvdA):

Ik denk niet dat mijn fractie het eens zal zijn of worden met die van de heer Van Strien over de wenselijkheid van harmonisatie. Ik tel echter wel mijn zegeningen. Hoor ik het goed dat de heer Van Strien het idee van een grenstoetseffectrapportage steunt om deze te gebruiken bij het beoordelen van belastingmaatregelen in dit huis?

De heer Van Strien (PVV):

Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet weet wat wij met een grenstoets aan moeten als daar geen gevolgen aan zitten. Als wij concluderen dat de Nederlandse accijnzen en belastingen onmiddellijk omlaag moeten als wij bij een toets hoger blijken te zitten, dan kunnen wij elkaar vinden. Maar dat lijkt mij met de Partij van de Arbeid niet gemakkelijk.

De heer Postema (PvdA):

Dat kan ik bevestigen. Het zou niet zozeer gaan om het constateren van verschillen. Wij weten dat die er zijn. Het gaat meer om het in kaart brengen van de gedragseffecten van verschillen in tarieven in grensregio's. Ik wil hier toch een punt van maken. Wij wonen beiden in zo'n grensregio. Je ziet het gebeuren. Daarmee houden wij ons toch een beetje voor de gek bij een aantal belastingmaatregelen. Ik zou dat weleens wat structureler geobjectiveerd willen zien. Vervolgens kunnen alle partijen hun afweging maken.

De heer Van Strien (PVV):

Ik kom daar in het vervolg van mijn betoog nog op terug, in de vorm van een verzoek aan de minister.

De regering zorgt er, samen met de gelegenheidsgedogers D66, ChristenUnie en SGP, voor dat de lasten voor de burgers nog verder verzwaard worden. De meningen over constructieve of destructieve oppositie zijn even verdeeld als de meningen over de zangkwaliteiten van de bard in Asterix en Obelix. De btw, de accijnzen op diesel, lpg, tabak, alcohol en frisdrank, de belasting op auto's, water, energie en afval, alles gaat omhoog.

Daarnaast wordt er dan nog 1 miljard bezuinigd op toeslagen. In een aantal gevallen is werkelijk iedere ratio zoek. Zo zou het miljarden verslindende energieakkoord moeten dienen om minder C02 uit te stoten, quod non! Alleen de horizon van ons mooie land wordt ernstig vervuild en de burger verarmt. Tegelijkertijd gaat de prijs van lpg, de schoonste autobrandstof die er is, door de accijnsverhoging zodanig omhoog dat we het risico lopen dat de oliemaatschappijen deze binnenkort moeten gaan affakkelen. Dat alles met dank aan de VVD, de partij die ooit de indruk wekte de automobilist een warm hart toe te dragen.

De pomphouders, de slijterijen en de winkeliers in de grensregio's wordt kil de nek omgedraaid. In dit verband heb ik ook mijn eerste vraag aan de minister. Is hij zich ervan bewust dat de combinatie van lastenverzwaringen, dus btw en accijnzen op brandstoffen, maar ook op tabak, alcohol en frisdrank, juist een extra run naar het buitenland veroorzaakt? Men gaat in de grensregio niet alleen tanken in het buitenland maar ook boodschappen doen. Kan de minister aangeven hoe groot volgens hem de weglekeffecten zijn en hoe groot daarin het combinatie- of stapeleffect van al die lastenverzwaringen tezamen is? Is hij het met mij eens dat met accijnzen en btw net onder de niveaus in de ons omringende landen duizenden banen en miljarden aan inkomsten gegenereerd zouden kunnen worden? Heeft de minister die afweging wel eens gemaakt?

Ik kom hiermee automatisch op de begrotingsafspraken met de gelegenheidsgedogers, en dan in het bijzonder op de effecten daarvan tot 2017. Ik citeer uit de analyse van het CPB: effect op het EMU-saldo min 0,7 miljard; effect op het bbp nul; effect op de consumptie van huishoudens nul; effect op de overheidsbestedingen nul; effect op de investeringen van bedrijven nul; effect op de uitvoer nul; effect op de werkgelegenheid nul. Mijn fractie vraagt zich af of "groei" voor dit kabinet een vies woord is geworden. Waarom richt de regering zich niet op groei om het begrotingstekort te verkleinen? Het begrotingstekort wordt immers altijd gemeten als percentage van het bruto binnenlands product. Hoe eenvoudig kan het zijn? Als het niet lukt om de verhouding tussen het tekort en het bbp te verkleinen door alleen maar aan dat tekort te sleutelen – met andere woorden, door de teller te verkleinen, en dat nog op de verkeerde manier – wordt het dan niet eens tijd om tevens de noemer te vergroten? Heeft de minister dat overwogen? Zo ja, waarom heeft hij dat verworpen? Zo nee, gaat hij dit alsnog overwegen, gezien de matige tot slechte prognoses op het gebied van werkgelegenheid, investeringen, groei, begrotingstekort en, niet te vergeten, gezien het gegeven dat er inmiddels geen econoom meer te vinden is die het huidige beleid verstandig vindt? Iedereen hamert erop: jaag ook eens een keer de groei aan en bezuinig verstandiger. Ik wijs in dit verband op onder andere de enquête van Het Financieele Dagblad. De heer De Grave sprak er ook al over, maar ik presenteer het wat genuanceerder, zoals men van mijn fractie kan verwachten. In die krant gaven dertien economen twee weken geleden het kabinet een 4,6 en de minister-president een 3,6.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik hoor de heer Van Strien een heel interessant verhaal houden over het vergroten van de noemer en het verkleinen van de teller. Als ik dat doordenk – het gaat immers over de overheidsfinanciën – is de enige manier om de noemer te vergroten het laten toenemen van het geld dat binnen de overheid omgaat. Dan zul je toch de belastingen moeten verhogen? Of zie ik dat fout? Hoe wil de heer Van Strien de omvang van de noemer vergroten zonder ook de inkomsten te verhogen?

De heer Van Strien (PVV):

De noemer bestaat uit een aantal bestedingscomponenten en daar kom ik straks nog op terug. Een van de bestedingscomponenten, de belangrijkste, is de consumptie. Die kun je vergroten door bijvoorbeeld de belasting te verlagen. Ik kom daar nog op terug.

Unaniem lees je: bezuinig verstandiger en verlaag tegelijkertijd de belastingen om de consumptie te stimuleren.

In de Macro Economische Verkenning 2014 kunnen we op bladzijde 57 lezen dat de koopkracht in 2014 voor het vijfde jaar op rij daalt. Ik citeer ook even het webmagazine van het CBS van 9 september. Dat kopt: "Consumptie in Nederland gedaald, in de buurlanden niet". Het gaat verder: "De voortdurende krimp van de consumptie door huishoudens heeft de afgelopen paar jaren een rem gezet op de economische groei van Nederland. Huishoudens geven minder geld uit, onder andere omdat zij minder te besteden hebben. In België en Duitsland is de situatie anders. Daar stijgen de inkomens en geven consumenten ook nog steeds meer uit. Vanaf het uitbreken van de kredietcrisis in 2008, tot en met 2012 is de consumptie door huishoudens in ons land met 4,4% gekrompen. In dezelfde periode groeide de consumptie in België met 3,2% en in Duitsland met 4,3%. Nederlandse huishoudens zagen hun reëel beschikbaar inkomen in deze periode met 3,8% afnemen, terwijl de Belgische en Duitse inkomens er met 1,5% en 1,6% (…) op vooruitgingen." Aldus het CBS. Hierna heeft het CBS nog een aantal andere publicaties het licht doen zien met koppen als "Consumptie huishoudens blijft krimpen" en "Verdere daling beschikbaar inkomen huishoudens". Ze komen steeds op hetzelfde neer: dalende inkomens. Dat wordt grotendeels veroorzaakt door deze regering, namelijk door onder meer belastingverhogingen, korting op de compensatie voor ouderen en chronisch zieken, korting op de koopkrachttegemoetkoming van AOW'ers, het schrappen van de huishoudelijke hulp en niet te vergeten, met dank aan de VVD, het wederom extra uitmelken van de automobilist. Dat alles veroorzaakt dalende consumptie en stijgende werkloosheid. Dit jaar komen er 100.000 extra werklozen en volgend jaar zullen weer 70.000 mensen hun baan verliezen. De wereldeconomie is hier geen excuus. We doen het namelijk veel slechter dan de wereldeconomie. We doen het zelfs slechter dan het EU-gemiddelde.

De heer Backer (D66):

De heer Van Strien kent de grensstreek goed. Laten we even naar recente berichten over België kijken. De Belgische ondernemers klagen dat de investeringen inzakken omdat de arbeidskosten zo sterk zijn gestegen de laatste jaren. Je zou theoretisch kunnen zeggen dat de bestedingsmogelijkheden van de mensen dus zijn toegenomen. De investeringen blijven echter achter. Kan de heer Van Strien ingaan op die relatie in verband met zijn betoog?

De heer Van Strien (PVV):

Daar kan ik heel kort over zijn. De investeringen blijven in Nederland nog verder achter.

Met een voortdurende daling in de consumptie van gezinnen, de belangrijkste bestedingscomponent van het nationaal inkomen, is er natuurlijk al geen redden meer aan voor de economie, maar ook de overige bestedingscomponenten lopen terug of blijven achter bij de ons omringende landen. Ook de investeringen hier dalen dit jaar met 11% veel harder dan in de ons omringende landen. Gek is dat niet. Als Henk en Ingrid geen geld hebben om te besteden, dan gaan bedrijven niet investeren. Zo simpel ligt het gewoon. Zelfs de uitvoergroei, gecorrigeerd voor de doorvoer, blijft achter bij Duitsland, België en zelfs Frankrijk, ondanks de voortdurende loonmatiging door Henk en Ingrid. Daarmee trekt dit kabinet ons in een neerwaartse spiraal.

Ik noemde zojuist al even de automobilist als nieuwe melkkoe van het kabinet-Rutte. Graag wil ik dat even nader specificeren. De BOVAG en RAI Vereniging hebben berekend wat de overheid jaarlijks aan verkeersbelastingen zoals accijns op brandstoffen, assurantiebelasting op autoverzekeringen, verkeersboetes, btw op brandstof, reparatie, onderhoud en verkeersopleidingen, zoal kan innen. Inkomsten uit fiscale bijtelling zitten daar nog niet bij.

De heer Terpstra (CDA):

Ik wil de heer Van Strien graag een vraag stellen. Mag ik uit zijn betoog afleiden dat alle problemen in Nederland een gevolg zijn ons eigen beleid en niets met Brussel te maken hebben?

De heer Van Strien (PVV):

Ik meen heel duidelijk te hebben aangegeven dat de wereldeconomie natuurlijk een rol speelt. Het feit dat we het op alle gebieden slechter doen dan de ons omringende landen, zelfs slechter dan het EU-gemiddelde, is echter niet aan de wereldeconomie te wijten.

Het blijkt dat de rijksoverheid vorig jaar 17,6 miljard euro heeft opgehaald aan dat geheel aan verkeersbelastingen, terwijl de provincies bijna 1,5 miljard euro opstreken aan opcenten in de motorrijtuigenbelasting en gemeenten ruim 600 miljoen euro aan parkeergelden inden. Met ruim 9,2 miljoen geregistreerde personen- en bedrijfsauto's in Nederland komt dat neer op een gemiddelde bijdrage van € 2.141 per voertuig per jaar. Wat heeft het Rijk dan allemaal uitgegeven? De uitgaven van het Rijk voor verkeersvoorzieningen bedroegen vorig jaar 5,2 miljard, inclusief werk aan het spoor. En nu komt het: in 2015 gaan die uitgaven voor de verkeersvoorzieningen fors dalen. Moet mijn fractie hieruit de conclusie trekken, en dat is tevens een vraag aan de minister, dat dit kabinet alle hoop heeft opgegeven dat het met de economie in dit land ooit nog goed komt? De groei van de economie kan immers alleen gerealiseerd worden als ook de verkeersvoorzieningen op peil blijven.

Dan nog iets over de euro. Er staat een aperte onjuistheid in de Miljoenennota op bladzijde 38. Daar staat onder hoofdstuk 2.3 "Versterken Europese muntunie belangrijk voor Nederland". Ik heb een halfjaar geleden, toen wij spraken over het Nederlandse Nationaal Hervormingsprogramma en het Stabiliteits- en Convergentieprogramma, met cijfers van zowel StatLine, de website van het CBS, als van AMECO, de website van de EU, aangetoond dat er geen enkele naoorlogse periode van de lengte van 2002 tot nu te vinden is waarin het zo slecht ging met Nederland als sedert de invoering van de euro. Er is geen periode na 1960 te vinden waarin de koopkrachtontwikkeling zo zwak is als sedert de invoering van de euro. Als je de groei van het bbp over een periode van tien jaar voortschrijdend berekent vanaf 1960 met de cijfers van AMECO, dan blijkt dat zelfs de krimp in 1975 en begin jaren tachtig, niets voorstelde in vergelijking met wat we nu beleven sedert de invoering van de euro. Dat is een constatering die Lombard Street Research al eerder deed, maar die ook met AMECO, met EU-cijfers zelf dus, is na te rekenen. Ik heb die cijfers in een Excelsheet staan en ze zijn voor iedere belangstellende beschikbaar. Ik heb ze inmiddels aangevuld met de laatste cijfers van 2013 en 2014 en het zal niet verbazen dat ze alleen maar dramatischer worden. Na de dip van begin jaren tachtig zag je gelijk forse groeicijfers. Iets waar we vooralsnog, zeker met dit kabinet, alleen van kunnen dromen. Mijn fractie stelt dus voor om aperte onjuistheden, die op basis van cijfermateriaal eenvoudig weerlegd kunnen worden, uit de Miljoenennota weg te laten. Het is niet ten onrechte dat inmiddels ook Alan Greenspan, de voormalige voorzitter van de Federal Reserve Board – inmiddels is hij dus wat vrijer om te spreken – ook zijn grote twijfels heeft bij het voortbestaan van de euro, zo las ik vorige week maandag in Het Financieele Dagblad.

Tot slot nog iets over financiële risico's door internationale garanties. Het financiële belang van garanties en deelnemingen die Nederland de laatste tijd heeft afgegeven is, zo lezen we in een rapport met die naam dat recentelijk gepubliceerd is door de Algemene Rekenkamer, in enkele jaren toegenomen van 3% van het bbp tot iets meer dan 200 miljard oftewel 33% van het bbp. En dat naast de toch al fors opgelopen staatsschuld. Al die garanties en leningen aan EFSF, ESM, EFSM, het Balance of Payment programma, de Europese Investeringsbank, de European Bank for Reconstruction and Development, de Europese Centrale Bank en zelfs de extra leningen aan het IMF, zijn uitsluitend bestemd om hetzij de euro, hetzij de EU, hetzij beide overeind te houden. Ik ga het nu even niet hebben over het nut, of liever gezegd het onnut, van dit kaartenhuis, maar over de presentatie. Geen bedrijf zou ermee wegkomen als het bij al deze garanties en leningen niet een risicoanalyse zou presenteren en als niet een groot deel als oninbaar zou worden afgeschreven. Daar zag de Algemene Rekenkamer duidelijk ook een probleem, want die zag graag een risicoanalyse verrijkt met een oordeel over de financiële soliditeit van de individuele instellingen en de financiële risico's voor de Nederlandse begroting. Volgens de minister, zo lees ik in het rapport van de Algemene Rekenkamer, kan een publiek oordeel over de financiële soliditeit van een internationale instelling negatieve gevolgen met zich meebrengen voor de kredietwaardigheid van deze instelling. Met andere woorden, te veel praten over dit onderwerp kan volgens de minister leiden tot instorting van het Europese kaartenhuis. Anderzijds is de minister het wel eens met de Algemene Rekenkamer dat de financiële risico's moeten worden beheerst en dat het parlement op een transparante wijze inzicht moet worden gegeven in de risico's. Mijn fractie zou graag van de minister weten hoe hij dat transparante inzicht gaat verschaffen zonder daarbij te praten over de financiële risico's van deze internationale instellingen voor de Nederlandse begroting.

De heer Postema (PvdA):

Voorzitter. Het heeft enkele jaren geduurd alvorens er een zekere eensgezindheid ontstond over de duiding van de crisis waarin wij ons nu al enkele jaren bevinden. Het is een meervoudige balanscrisis, waarbij huishoudens, banken, pensioenfondsen en overheden tegelijkertijd proberen hun financiële balansen, in het bijzonder hun bovenmatige schuldpositie c.q. dekkingsgraad, op orde te brengen. Dit leidt vervolgens tot bestedingsuitval, economische krimp, sterk stijgende werkloosheid en recordaantallen bedrijfsfaillissementen. Maar nu weten we het. We weten inmiddels ook dat austerity, versobering, het eenvoudigweg beperken van de overheidsuitgaven dat de vorige minister van Financiën zo hoog in het vaandel had, dan contraproductief werkt. Het frame dat de economie kapot wordt bezuinigd is echter ook te gemakkelijk. De rijksfinanciën zijn immers weliswaar niet de aanleiding, maar zeker wel onderdeel van het probleem van de balanscrisis. Een van de kernopgaven van deze regering is dan ook hoe zij de vraaguitval bestrijdt zonder haar eigen bijdrage aan de problemen te vergroten. En geloof me, in die opgave spelen de Europese begrotingsrichtlijnen niet de hoofdrol die menigeen hen toedicht.

De heer Reuten (SP):

Ik zal de heer Postema niet na elke alinea interrumperen, maar aan dit begin wringt toch iets. We constateerden net dat Nederland een vorderingenpositie heeft op het buitenland. Daar zit het probleem dus niet. Nu zegt de heer Postema – tenminste, dat zegt hij bijna – dat alle sectoren in de economie te kampen hebben met overmatige schuld. Dat kan niet. Tegenover elke schuld staat immers een vordering. Tegenover het buitenland hebben wij een vorderingenpositie, dus geen schuld. Het kan dus niet zo zijn dat alle sectoren in de Nederlandse economie schuldproblemen hebben.

De heer Postema (PvdA):

Dat heb ik ook niet gezegd. Ik heb gewezen op de balansen die dat wel hebben. Ik verwees in het bijzonder naar het bankwezen en naar financiële huishoudens gekoppeld aan de woningmarkt. Bij de pensioenfondsen ligt het iets anders, want daar heeft het met de dekkingsgraad te maken. Ook wees ik op het balansprobleem van de overheid.

In dit kader mag de rol en opvatting van toonaangevende Nederlandse economen niet onbesproken blijven. Blijkbaar is dit een thema dat de senatoren bezighoudt, want vele van mijn voorgangers hebben er al over gesproken vandaag. Die economen geven in een recent door BNR Nieuwsradio en Het Financieele Dagblad uitgevoerde peiling premier Mark Rutte en zijn kabinet beide een dikke onvoldoende: een 3,6 voor de premier en een 4,6 voor de ministerploeg. Nu roepen dergelijke stevige oordelen nogal wat reacties op, ook hier in dit huis. Men is weliswaar unaniem in de veroordeling van de premier en zijn ministers, maar, en ik citeer Het Financieele Dagblad, "verdeeld over de vraag wat nu de meest wenselijke oplossing is om de economie een duw te geven". Ook wordt het grapje gemaakt dat het enige verschil tussen waarzeggers en economen is, dat deze laatste groep wél in staat is uit te leggen waarom zij het met hun voorspellingen bij het verkeerde eind hadden. Ik zeg dat dan maar als econoom; alles is relatief. Maar laten we het serieus houden en de minister van Financiën vragen in te gaan op de kritiek die – ik probeer er toch maar een zekere lijn uit te halen – stelt dat de regering onvoldoende doorpakt bij het herstellen van de private balansen van de banken, de pensioenfondsen en de huishoudens en juist te snel het huishoudboekje van de overheid op orde wil brengen zonder daarbij de hervormingen door te voeren waar ons land behoefte aan zou hebben. Wat zijn naar het oordeel van de minister nu precies de plus- en minpunten van die redenering?

Gedurende de afgelopen jaren heeft de fractie van de Partij van de Arbeid geprobeerd een kritische en constructieve bijdrage te leveren aan de zoektocht naar oplossingen voor deze meervoudige problematiek. Kritisch omdat het een kerntaak van deze Kamer is om redeneringen niet bij voorbaat voor lief te nemen als zij nu eenmaal in het politiek-ideologische straatje passen, maar te blijven kijken naar de consistentie en uitvoerbaarheid van beleid en de legitimiteit en proportionaliteit van wetgeving. Andere fracties in deze Kamer doen precies hetzelfde en zo hoort het ook.

Ten aanzien van de eerste Miljoenennota van het kabinet-Rutte/Asscher en de aanpassingen daarop zoals vormgegeven middels de herfstafspraken stelt mijn fractie met genoegen vast dat hierin drie vertrekpunten voor het financieel en sociaal-economische beleid centraal staan: werken aan duurzame groei, de schatkist op orde brengen en een evenwichtige inkomensverdeling. Elk van die drie onderdelen kunnen in hun strekking en invulling worden betwist; daar is niets mis mee. Als zodanig echter vormen zij voor de sociaaldemocratie herkenbare en belangrijke bakens.

Wij stellen eveneens vast dat op elk van die onderdelen voortgang wordt geboekt. Voor het komende jaar wordt voor het eerst weer een bescheiden groei van de economie verwacht. De werkloosheid loopt nog verder op, maar aanzienlijk minder hard dan de afgelopen drie jaren en er komen ook veel nieuwe banen bij. Voorts is de bijdrage van de stimuleringsmaatregelen aan de bestedingen, zoals in deze Miljoenennota opgenomen, niet in de berekeningen van het Centraal Planbureau meegenomen. Er worden hiervoor vele miljarden beschikbaar gemaakt, zonder dat hiermee de overheidsfinanciën verder uit het lood slaan. Ondernemers wordt de mogelijkheid geboden tot willekeurige afschrijvingen, waarmee hun liquiditeits- en financieringspositie verbetert ten behoeve van vervangings- of uitbreidingsinvesteringen. De op dit moment volstrekt tekortschietende kredietverlening aan bedrijven wordt gestimuleerd. Ook kan vermogen worden vrijgespeeld bij bedrijven en particulieren door het fiscaal ondersteunen van versnelde vrijval van stamrechten en het verruimen van de schenkbelasting. Eveneens van belang is het initiatief om middels de totstandkoming van een Nederlandse Investeringsinstelling (NII) vraag en aanbod van langetermijnfinanciering bijeen te brengen. Investeringspakketten in maatschappelijk belangrijke sectoren als de zorg, de energie, de infrastructuur en de woning- en utiliteitsbouw moeten een deel van het momenteel in het buitenland belegde vermogen van onze pensioenfondsen en verzekeraars toeleiden naar de Nederlandse economie. Mijn fractie heeft hier in het voorjaar, in het overleg met minister Kamp van Economische Zaken, om verzocht en het verheugt ons dat de regering hieraan uitwerking heeft gegeven.

Er wordt op deze wijze een perspectief op economisch herstel geboden zonder de rijksfinanciën verder onder druk te zetten en laten we wel wezen: met een staatsschuld die de afgelopen vijf jaar met meer dan 20% is gestegen en die gepaard gaat met zeer hoge rentelasten die ook nog eens kunnen exploderen wanneer de markt voor staatspapier normaliseert, is er eenvoudigweg niet veel ruimte om nog dieper in het rood te gaan. We moeten echter ook beducht zijn voor de keerzijde van dergelijke creativiteit. Die is gelegen in het gevaar van te optimistisch ingeschatte tijds- en gedragseffecten van de voorgenomen maatregelen. Met andere woorden, creativiteit moet niet ten koste gaan van soliditeit. In dit kader is mijn fractie er niet op voorhand van overtuigd dat de ingeboekte extra belastingopbrengsten van 2 miljard euro door uitkeringen uit stamrecht-bv's eenmalig tegen een 20% lagere belastingafdracht te faciliteren, reëel is. De bezoekers van de Europese Commissie wezen daar vorige week ook op. Ditzelfde geldt voor de ingeboekte 1 miljard voor het vrijspelen van beklemd vermogen uit andere bv's. Kan de minister of de staatssecretaris aangeven waarom hij dit toch verantwoord acht? Waarom worden dergelijke inverdieneffecten nu wel in de begroting meegenomen, terwijl de minister van Financiën evenals diverse van zijn voorgangers hier op andere momenten – ik verwijs naar de discussie over het inzetten van het vermogen van de woningbouwcorporaties – zo terughoudend in was? Wat zijn nu eigenlijk precies de begrotingsregels dienaangaande waar wij bij het uitvoeren van onze toetsende taak van uit mogen gaan? Collega Terpstra vroeg ook al naar die inverdieneffecten. Hoe denkt de minister om te gaan met de dekking van eventuele tegenvallende belastinginkomsten? Of accepteren we die bij voorbaat?

Een vraag die wij aan de minister hebben betreft de aangrijppunten van de bezuinigingen. Koplopers in de uitgaven van de centrale overheid, ieder met 78 miljard in 2014 en samen goed voor bijna 60% van de rijksbegroting, zijn de zorg enerzijds en de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt anderzijds. Nu begrijpt mijn fractie dat het onwenselijk is om in deze periode van omvangrijke en oplopende werkloosheid in combinatie met achterblijvende bestedingen het mes in de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt te zetten, maar het enorme aandeel van de zorg wekt wel bevreemding. Zo wordt er in de Miljoenennota ten aanzien van de curatieve zorg gesteld dat het groeipercentage van de uitgaven tussen 2000 en 2010 het hoogste van heel West-Europa was en dat wereldwijd alleen Australië een hogere groei heeft gekend. Dat is een verbijsterende constatering. Is er iemand, zo vragen wij ons af, die dit heeft gewild? Die heeft gezegd: we gaan 10 jaar lang voor de hoogste groei, jammer dat de Australiërs ons toch nog net voorbij zijn gestreefd?

De heer Backer (D66):

Ik hoor collega Postema spreken over de sociale zekerheid en hij gaat nu door met de zorg. Ervan uitgaande dat hij niet meer op de sociale zekerheid terugkomt, wil ik daar toch een vraag over stellen. Het is natuurlijk waar dat het moment om in te grijpen in werkloosheidsregelingen en in het arbeidsrecht misschien niet gunstig is. Ik heb in de afgelopen tien jaar echter nog nooit een moment meegemaakt dat wél een goed moment was. Dit onderwerp is al die jaren geblokkeerd geweest. Lopen wij nu niet het risico dat het nu net zo gaat als met de hypotheekrenteaftrek? Dat is weliswaar een totaal ander onderwerp, maar daarbij werd ook altijd het argument gebruikt dat het niet het goede moment was. Nu gaan we het doen op het slechtste moment, maar uiteindelijk – niemand spreekt er meer over en het is wel gedaan – is het toch gunstig voor de overheidsfinanciën. Zou het niet toch, ook voor de PvdA-fractie, een punt zijn om wat breder te bezien?

De heer Postema (PvdA):

Dat is zeker het geval. Ik zou onderscheid willen maken tussen het type maatregelen die echt nodig zijn – het hervormen van de sociale zekerheid en het plegen van interventies op de arbeidsmarkt; daar moeten we absoluut niet mee wachten – en de timing ervan. De timing is echt een punt. In het regeerakkoord en in de Miljoenennota worden al belangrijke stappen gezet richting die hervormingen. In de herfstafspraken zijn nog weer verdere stappen gezet. Ik beschouw dat als zeer positief. Ik maak echter een onderscheid tussen het type maatregelen en het moment waarop we die invoeren. Ik denk dus, nogmaals, dat dit niet het moment is om daar heel scherp in te gaan snijden. Ik denk dat we de mensen dat absoluut niet kunnen aandoen.

De heer De Grave (VVD):

Ik wil wel op de zorg ingaan, misschien ook omdat ik de historie goed kan volgen. In de eerste plaats heeft het loslaten van het budgettaire beleid een enorme impuls gegeven aan de uitgaven in de curatieve zorg. Dat is gebeurd onder grote aanmoediging van de PvdA, want er waren wachtlijsten. Onder mevrouw Borst zijn er miljarden extra heen gegaan. Daarnaast is het ter relativering goed om ook een ander cijfer te noemen. De uitgaven aan de curatieve zorg in Nederland liggen als percentage van het bbp op het Europese gemiddelde. Dat is helemaal niet hoog. Wij wijken qua zorguitgaven af omdat wij heel veel collectief financieren in de langdurige zorg, de caresector. Het is dus waar dat het groeipercentage hoger lag. Dat had te maken met wachtlijsten. Toen is er een enorme impuls gekomen. Toen is ook het budgettaire beleid losgelaten; boter bij de vis. Dat is zeer door de PvdA gesteund. Als de heer Postema vraagt: wie heeft dit gewild? Nou, de PvdA dus. Als percentage van het bbp liggen de curatieve uitgaven in Nederland op het Europese gemiddelde, ondanks het feit dat we een zeer breed pakket hebben waarin alles collectief is gefinancierd. De totale omvang van de zorgproblematiek zit 'm in de afwijkende omvang van de care-uitgaven die voor een groot deel collectief worden gefinancierd. Ik dacht altijd dat de PvdA daar zeer voor was.

De heer Postema (PvdA):

Het is goed om altijd naar de historie te kijken en naar het, wat ons betreft, succesvolle optreden van minister Borst van Volksgezondheid in een mooi kabinet van VVD, D66 en PvdA. Het gaat mij niet zozeer om de schuldvraag. Ik wil vooral het punt maken dat er zo veel onbesproken is gebleven. Het loslaten van het Budgettair Kader Zorg was ingegeven door het feit dat er wachtlijsten waren. Die wilden we niet en die willen we nog steeds niet. Tegelijkertijd zien we, niet alleen in de care, maar ook in de cure, een zeer sterke uitgavenstijging waarover we nooit hebben gezegd: dat moet gebeuren, want dat is een goede zaak. Dat probeer ik bespreekbaar te maken. Ik probeer ook bespreekbaar te maken dat het niet zozeer een kwestie is van zwartepieten, maar dat we veel meer met elkaar het gesprek aan moeten durven gaan over de vraag waar we de grenzen van de zorg en van de financierbaarheid van de zorg trekken. Het kan niet waar wezen – ik meen dat meer collega's dit vanochtend hebben geventileerd – dat zo'n aanzienlijk deel van de rijksbegroting, 60% in totaal, naar die twee grote slurpers gaat, namelijk de zorg en de sociale zekerheid. Daar is het gewoon nooit om te doen geweest.

De heer De Grave (VVD):

Het is wel van belang om de feiten helder te hebben. Laten we het verleden dan maar even achterwege laten, al zouden we nog wel kunnen zeggen dat Nederland toen flink achterliep. Feit is wel dat de uitgaven voor de curatieve sector in Nederland op het Europees gemiddelde zitten, ondanks het feit dat wij een zeer breed pakket hebben, dus heel veel is collectief verzekerd. Er zijn bovendien, zoals u weet, afspraken gemaakt om die groei aanmerkelijk te beperken. Dus als u reëel bent, moet u zien waar de reële oorzaak ligt, namelijk in het feit dat wij de langdurige zorg in Nederland, zeer afwijkend van de ons omringende landen, collectief financieren. Dat maakt de zorg in het totaal een afwijkende grote post. Dan moeten wij het daarover ook hebben, want als wij het zo algemeen houden, komen we politiek niet verder. Daar ligt de oorzaak.

De heer Postema (PvdA):

Van mijn kant de laatste reactie op dit punt. Ik weet niet of het nu per se een kwestie is van kiezen of je het mes in de cure of in de care moet steken. Het telt op tot een enorme uitgavenpost, laten wij dat in ieder geval met elkaar vaststellen. Ik stel ook vast dat onbedoeld de uitgaven in de cure zeer hard zijn gestegen, ook op terreinen waarvan ik denk dat daarover gewoon te weinig het gesprek is gevoerd. De invloed van technologie op de kostenstijgingen in de cure is denk ik toch onderbelicht gebleven. Ik roep ertoe op om dat de komende jaren wel te doen, want zo kan het niet. Ik voel mij daar ook verantwoordelijk voor.

Om dit punt af te ronden, vernemen wij graag van de minister, ook na deze inspirerende analyse van collega De Grave, hoe het kabinet nu eigenlijk aankijkt tegen die stijging van de zorgkosten en de houdbaarheid, ook op de langere termijn en of wij op dat punt ook nog aanvullende maatregelen van het kabinet kunnen verwachten.

Naast duurzame groei en het op orde brengen van de schatkist hecht het kabinet Rutte/Asscher aan een rechtvaardige inkomensverdeling. Voor de Partij van de Arbeid is het verkleinen van inkomensverschillen een kernpunt van beleid. Wij zijn ons ervan bewust dat dit niet noodzakelijkerwijs een-op-een samenvalt met de kabinetsopvatting over wat onder rechtvaardig dient te worden verstaan. De minister-president had het desgevraagd tijdens de algemene politieke beschouwingen vooral over het op een eerlijke manier verdelen van de rekening van de crisis. Dat is inderdaad cruciaal. Dit betekent dat we juist in deze moeilijke jaren niet moeten tornen aan voorzieningen voor de sociale minima en de WW, waarover ik zojuist al even sprak, en aan het feit dat we van de meer verdienenden ook meer vragen. Maar wij verhelen niet dat het wat ons betreft niet alleen gaat om het delen van de rekening. Het gaat om de sociaaldemocratische kernwaarden van bestaanszekerheid, van een fair inkomen, van het kunnen blijven aanbieden van een onproblematische toegang tot basisvoorzieningen, van het ontwikkelen van het beste in mensen. Wij zullen dit kabinet hierin nauwlettend volgen.

De heer Reuten (SP):

De heer Postema zegt dat voor de Partij van de Arbeid het verkleinen van de inkomensverschillen een kernpunt van beleid is. De PvdA zit in een coalitie. Het is een kernpunt. Betekent dit ook dat wij aan het eind van de kabinetsperiode het kabinet daarop wat de PvdA betreft kunnen afrekenen?

De heer Postema (PvdA):

Ik denk dat je daar altijd ja op moet zeggen. Op het moment dat iets zo belangrijk is, moet je daarvoor ook de verantwoordelijkheid nemen.

De heer Reuten (SP):

Dank u wel.

De heer Postema (PvdA):

Mijn fractie heeft de afgelopen jaren aandacht gevraagd voor een verbeterd inzicht in de risico's van de rijksfinanciën, in het bijzonder voor de talrijke expliciete en impliciete garanties die zijn afgegeven als gevolg van de banken- en eurocrisis. Hiertoe heeft de Kamer tijdens de algemene financiële beschouwingen van vorig jaar een motie aangenomen om in de miljoenennota tot een integrale risicoanalyse te komen. Wij constateren met de voorliggende Miljoenennota dat dit inderdaad is gebeurd, waarvoor onze erkentelijkheid. Uiteraard is het van belang om een dergelijk instrumentarium nu ook maximaal te gaan gebruiken. Het veel te hoge risicoprofiel van het Rijk dient de komende jaren te worden afgebouwd. Kan de minister aangeven wat hierin de belangrijkste stappen zullen zijn?

Een van de belangrijkste risicofactoren voor de rijksfinanciën betreft onverkort de genoemde expliciete en impliciete garanties aan de financiële sector. Dit probleem kan onmogelijk worden overschat. Er is de afgelopen jaren veelvuldig gesproken over banken die "too big to fail" zijn. Maar welbeschouwd zijn zij "too big to save". Hoe kijkt de minister tegen dit verschijnsel aan? Dat vernemen wij graag.

Er is de afgelopen jaren de nodige kritiek geweest op het functioneren van de Nederlandsche Bank voorafgaand aan en ook tijdens de kredietcrisis. Wij hadden de indruk dat de bank zich deze kritiek heeft aangetrokken en zowel in zijn instrumentarium alsook in zijn eigen organisatie passende maatregelen heeft getroffen. Uit de gebeurtenissen rondom SNS, alsook het Libor-schandaal waarin de Rabobank partij bleek, is af te leiden dat er ook voor DNB nog veel te doen is, niet alleen voor het toezicht zelf, maar evenzeer voor zijn rol als onafhankelijk monetair adviseur van regering en parlement. DNB heeft onzes inziens te vaak de schijn tegen zich als zou hij het Nederlandse bankwezen te veel uit de wind houden. De wijze waarop bijvoorbeeld de advisering over de bankenbijdrage in het kader van het depositogarantiestelsel als gevolg van de SNS-deconfiture vorm heeft gekregen, waarover wij elkaar volgende week spreken als het goed is, is wat ons betreft niet voor herhaling vatbaar. Op advies van DNB werden de Nederlandse banken immers voor slechts een zeer gering aandeel aangesproken op de door hen zelf afgegeven garanties uit hoofde van het dgs. Dit zou niet anders kunnen, aangezien een hogere bijdrage naar het oordeel van DNB een ontwrichtende werking op het financiële stelsel zou kunnen hebben.

Een vergelijkbaar advies is destijds in het kader van de bankenbelasting gegeven. Dergelijke waarschuwingen verhouden zich slecht tot de betrekkelijk laconieke reactie op de torenhoge boete die de Rabobank eind oktober opgelegd kreeg en waarvan het nog maar de vraag is of het daarbij blijft. Nu horen we DNB niet over de uitwerking hiervan op de sector in toto. Graag vernemen wij van de minister of hij bereid is met DNB in gesprek te gaan over de wijze waarop onze centrale bank zijn positie als een in alle opzichten onafhankelijk instituut kan hernemen.

Dit laatste punt is des temeer van belang omdat zich onverkort een cruciale vraag opdringt, namelijk wie zich in ons land, of in de wereld, nu eigenlijk institutioneel geroepen voelt om zeepbellen en balansproblemen tijdig te onderkennen en ook de autoriteit heeft om dit effectief onder de aandacht te brengen van allen die dit aangaat. Ik sluit niet uit dat dit voor Nederland DNB zou moeten zijn, uiteraard in nauwe samenspraak met de ECB en het IMF. Graag verneem ik de zienswijze van de minister hierop.

Voorzitter, ik rond af. Wij hebben waardering voor hetgeen dit kabinet in zijn eerste miljoenennota voorstelt. Wij steunen de drie pijlers waarop het beleid rust: werken aan duurzame groei, de schatkist op orde brengen en een evenwichtige inkomensverdeling. En wij zijn verheugd dat op een aantal belangrijke dossiers het draagvlak van deze voorstellen in de Tweede Kamer, soms in aangepaste vorm, breder is dan alleen de beide coalitiepartijen. Want het gaat niet om gelijk krijgen, maar om zaken voor elkaar krijgen. Daarmee besluit ik graag mijn eerste termijn.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Postema. Mijn voorstel is om de vergadering voor twee minuten te schorsen. Dan kan de heer Reuten nog voor de lunch zijn betoog houden. Ik wil in ieder geval tegen enen klaar zijn, na het betoog van de heer Reuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik begin met de bewindslieden en hun ambtenaren te danken voor de uitgebreide beantwoording van onze schriftelijke vragen. Ik bespreek vijf punten.

Ten eerste de recessieve politiek van het kabinet. Omdat het kabinet zijn recessieve politiek repeteert, verdient het het repeteren van de kritiek daarop, maar ik zal kort zijn.

Dit kabinet tracht, net als het vorige, het begrotingsdak te repareren als het regent. Maatschappelijk realiseert het kabinet geen bezuinigingen doch het verschuiven van problemen van de overheid naar de private sector. De volgens sommigen gewenste belastingverlagingen hebben geen zin, want de bestedingen moeten omhoog. In een zware recessie moet de overheid daarvoor zorgen. Immers, de consumptie van huishoudens blijft dalen en ligt inmiddels 7% onder het niveau van 2008, terwijl de bruto-investeringen 23% onder het niveau van 2008 liggen, exclusief woningen.

Het kan allemaal ook anders. De kabinetspolitiek levert immers een onderprestatie ten opzichte van de omringende EU-landen. Voor 2014 is dat gemiddeld 1,3% qua bbp-groei en 1% qua werkgelegenheidgroei. Dat zijn nu 80.000 banen per jaar! In 2013 ligt het niet beter. Ik vraag de minister van Financiën of hij dit feit inmiddels erkent. Op 5 november zei hij nog bij Frits Wester: "de verschillen zijn echt heel klein".

Ik vraag de bewindslieden ook te reageren op de door het CPB berekende effecten van de kabinetspolitiek ten opzichte van het basispad, gesommeerd over 2014–2017. Een verbetering van het EMU-saldo van 0,4 procentpunt wordt afgekocht met een daling van de bbp-groei en de werkgelegenheid met ieder 1%. Die groeidaling lopen we niet meer in, zo stelt het CPB.

Ten slotte op dit punt. In een interview op 5 november met Frits Wester van RTLZ waaraan ik net al refereerde, zei de minister: "Er komen volgend jaar zeker geen extra bezuinigingen." Ik vraag de minister om in deze Kamer te bevestigen dat er volgend jaar, dus in de begroting 2015, zeker geen extra bezuinigingen komen, ook als de EU-norm van 3% overschreden wordt.

Mijn tweede punt betreft – ik zal het voorzichtig zeggen – de de-inflatie. In de MEV 2014 komt de term "deflatie" niet voor. In de Miljoenennota valt de term eenmaal. Dat is niet geruststellend, en de context uit de Miljoenennota al helemaal niet. Ik citeer blz. 34: "Monetair en budgettair beleid hebben de pijn van de financiële crisis verlicht. Hierdoor is de stabiliteit op de financiële markten ondersteund en is de wereldeconomie behoed voor een diepere val. Een periode van uitgesproken deflatie is voorkomen". Op 31 oktober liet Eurostat in een persbericht weten dat voor de eurozone de geharmoniseerde prijsinflatie in oktober gedaald was tot 0,7%. Die voor industriële producten bereikte dat niveau al afgelopen juni en daalde intussen verder tot 0,4%.

Wat betreft de prijzen van investeringsgoederen staan de seinen al vanaf 2012 op rood, in het bijzonder voor Spanje, Portugal en Griekenland. Voortzetting van deze trends verlamt de investeringen en ook de aankoop van duurzame consumptiegoederen: wachten tot volgend jaar levert immers een prijsvoordeel op. We kennen die verlamming uit de jaren dertig en uit het hedendaagse Japan tot 2013.

De ECB, en eerder de FED, reageren met rentepolitiek. Dat is niet verkeerd maar het lijkt niet voldoende. Wat betreft de eurolanden, is de zuidelijke staten een recessieve politiek opgelegd. De bestedingen in de EU zullen dan aangezwengeld moeten worden door de landen die het qua betalingsbalanspositie kunnen velen. Dat zijn in de eerste plaats Duitsland en Nederland, en de aangewezen weg lijkt die van loonstijging. Hoe ziet de minister dit?

Kijken we naar de lopende rekening van de betalingsbalans, dan staat qua absoluut overschot Duitsland in de wereld op plaats 2 vlak achter China en Nederland absoluut op plaats 7. Als percentage van het bbp beloopt het Nederlandse overschot thans 10% en het Duitse 7%.

Loonstijging stimuleert de binnenlandse bestedingen en brengt evenwicht op de lopende rekening. Het helpt verder bij het afwenden van deflatiedreiging, in het bijzonder ook voor de zuidelijke eurolanden. De minister kan repliceren dat hij niet over de lonen gaat, maar als polderoverleg die loonstijging niet entameert, dan kan hij wellicht Ruttes € 1.000 van stal halen in combinatie met een eenmalige vermogensbelasting van 0,8% op financieel en overig beleggingsvermogen. Als die € 1.000 aan ieder huishouden toekomt, dan levert dat een impuls op van 7,5 miljard. Graag hoor ik of de minister andere mogelijkheden ziet om dreigende deflatie af te wenden en de economie een impuls te geven. Ik vraag de minister daaraan voorafgaand of hij die inflatiedreiging als een gevaar ziet.

Mijn derde punt betreft de zogenaamde structurele werkgelegenheid. Ik dank het kabinet voor een aantal uiteenzettingen hierover in antwoord op onze schriftelijke vragen. Ik begin met een korte economische inleiding.

De CPB-ramingen voor de korte en middellange termijn zijn gebaseerd op een empirisch macro-economisch model. Daarmee kunnen wij, met alle ook door het CPB groots onderkende onzekerheden, vrede hebben, omdat de empirie het model als het ware bijstuurt.

Dat ligt echter anders bij hetgeen het CPB poneert voor de lange termijn, in het bijzonder de zogenaamde structurele werkgelegenheid. Hierachter schuilt de neoklassieke algemene evenwichtstheorie van Arrow en Debreu uit 1954. Daaraan ligt een reeks niet empirisch onderbouwde veronderstellingen ten grondslag, zoals ook de derde grondlegger van de theorie, Frank Hahn, heeft erkend. Gezien het ontbreken van de empirische onderbouwing heeft deze theorie en de erop gestoelde modellen een hoog ideologisch gehalte. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er over het realiteitsgehalte van deze theorie, inclusief de geïmpliceerde tendens naar arbeidsmarktevenwicht, hoogoplopende meningsverschillen zijn tussen niet-neoklassieke economen en de neoklassieke. Zoals gezegd, bekent het CPB zich tot de laatste school. Het kabinet lijkt het CPB daarin vooralsnog te volgen. Dit was mijn inleiding.

Wij gaan deze ideologische en wetenschappelijke controverses in het debat van vandaag uiteraard niet beslechten. Maar mij lijkt dat het wel mogelijk moet zijn om bij de presentatie van vermeend harde cijfers in beleidsdiscussies de ideologie op afstand te houden. Ter illustratie het volgende.

In zijn brief van 11 oktober over het Herfstakkoord schrijft het kabinet: "De ambitie is dat de werkgelegenheid stijgt met 0,8% ofwel ruim 50 duizend banen op termijn." Maar het CPB stelt: "De effecten op de arbeidsmarkt zijn op korte en middellange termijn beperkt." Lees nul, want dat blijkt uit de CPB-cijfers. Het moet dan dus om de lange termijn gaan, maar hoe lang is lang? Kennelijk wordt de zogenoemde structurele werkgelegenheid bedoeld. Deze door het CPB, en vervolgens door het kabinet gebezigde term levert een gigantische spraakverwarring op.

Het idee is hier dat er een hypothetische situatie voorstelbaar is, het eerder genoemde algemeen evenwicht, waarbij de werkgelegenheid zich aanpast aan het aanbod van arbeid, dus het aanbod van arbeidskracht. Voorts vigeert de opvatting, ook in het kabinet, dat als we nu het aanbod van arbeid verhogen, in die hypothetische situatie de werkgelegenheid dan "dus" stijgt.

Dit ligt allemaal niet voor de hand, en zoals gezegd ontbreekt de empirische onderbouwing. De vraag is hoe wij dat gaan oplossen. Op dit punt vraag ik de regering niet meer en niet minder dan om duidelijk taalgebruik. In het bijzonder vraag ik de volgende twee toezeggingen.

Ten eerste vraag ik de regering om waar wijziging van enerzijds "het structurele of het lange termijn aanbod van arbeid' wordt bedoeld, of waar anderzijds wijziging van "de structurele of de lange termijn werkgelegenheid" wordt bedoeld, dit of deze steeds afzonderlijk zo te noemen, en wel zonder daarmee te impliceren dat de ene wijziging het aanpassingsgevolg is van de andere wijziging.

Ten tweede vraag ik de regering om bij het CPB te bevorderen dat het in beleidsstukken, c.q. adviezen aan de regering en/of de Staten-Generaal, een overeenkomstig duidelijk taalgebruik zal betrachten.

De heer Postema (PvdA):

Ik zou collega Reuten hierin wel willen steunen. Ik denk dat het van belang is om die begrippen inderdaad helder te beschrijven en uit elkaar te houden waar van toepassing. Ik zou tegelijkertijd niet in de val willen lopen om daar een andere ideologie tegenover te stellen, namelijk als zou arbeid een te verdelen taart zijn. Ik kan mij heel goed voorstellen dat een toename van het arbeidsaanbod nu door stimulerende maatregelen daartoe toekomstige arbeidsmarktproblematiek kan verlichten. Dan heb ik het met name over de verhouding actieven-niet actieven, die natuurlijk door de demografie zorgwekkend zou kunnen zijn. Ik steun collega Reuten dus graag in het maken van onderscheid in de terminologie maar ik pleit er wel voor om daar niet een andere ideologie tegenover te stellen.

De heer Reuten (SP):

Ik heb dat er op dit punt bewust allemaal afgelaten. Het gaat mij sec om het niet op voorhand gelijkstellen van aanbod van arbeid en structurele werkgelegenheid. C' est tout.

Mijn vierde punt betreft de belastingdruk. Aan de overkant hebben nogal wat fracties zich onlangs gemoeid in de marginale druk van de inkomstenbelasting op het bruto-inkomen. Die is niet onbelangrijk, maar het is adequaat deze in het licht te plaatsen van de gemiddelde druk op het inkomen van alle belastingen. Ik doe dat in twee varianten, namelijk de belastingdruk op het huishoudinkomen en die op het persoonlijk inkomen. Kortheidshalve gebruik ik drie grafieken die zijn rondgedeeld. Ik verzoek de Dienst Verslag en Redactie deze op te nemen in de Handelingen.

Eerst de huishoudens, zie grafiek 1. De onderliggende cijfers zijn afkomstig van het CBS en de laatste cijfers zijn die over 2010. Dat is dus vóór de btw-verhoging van eind 2012. Bij het samenstellen van de druk van de inkomstenbelasting gaat het CBS uit van een nettoheffing, rekening houdend met vrijstellingen en aftrekposten. In grafiek 1 zien wij dat de top 25% huishoudens voor de inkomstenbelasting op een gemiddelde belastingdruk van 27% uitkomt. Dat is 7,8 maal hoger dan het laagste kwartiel. Bij de top 10% ligt de druk overigens ietsje lager, weliswaar achter de komma. Maar als we de indirecte belastingen en de lokale heffingen erbij betrekken, zien we dat de progressie daardoor grotendeels ongedaan wordt gemaakt: van de factor 7,8 blijft nog een factor 1,5 over. De belastingen zijn dus aanzienlijk minder progressief dan velen denken, bijvoorbeeld in het café bij mij thuis om de hoek.

Nu personen, zie grafiek 2. De cijfers daarin, en ook die van grafiek 3 hierna, zijn van het ministerie van Financiën, uit de brief van 11 november. Dit betreft de geraamde nettoheffing inkomstenbelasting 2013. We zien ongeveer een overeenkomstige progressie als in grafiek 1. Helaas waren op dit niveau geen cijfers voor de indirecte belastingen beschikbaar. Maar we kunnen vermoeden dat aan personen toegerekende indirecte belastingen niet radicaal anders zullen liggen dan in grafiek 1, zij het dat inmiddels het 19%-tarief van de btw met ruim 10% verhoogd is tot 21%. Dat telt zwaar aan bij de onderste helft van de inkomensverdeling.

Ik presenteer deze cijfers niet slechts voor VVD-senator De Grave, met wie ik de afgelopen jaren bij de algemene financiële beschouwingen feiten uitwissel over de inkomensverdeling, waarover wij vaak dan weer uiteenlopende opinies hebben. Ik zou graag ook van de staatssecretaris en de minister ieder afzonderlijk horen of zij het wenselijk achten dat in termen van de gemiddelde belastingdruk de progressie van de inkomstenbelasting grotendeels ongedaan wordt gemaakt door de overige belastingen, zoals gezegd versterkt door de btw-verhoging van eind 2012. Hoe zien zij, in het voor hen ideale geval, de gemiddelde belastingdrukverhoudingen in de toekomst?

Overeenkomstige cijfers van ramingen als die uit grafiek 2 kregen we voor het jaar 2017, en wel na verwerking van het Herfstakkoord. Vergelijken we 2013 en 2017 in grafiek 3, dan zien we dat de progressie niet toeneemt doch wat afneemt. Dit is opmerkelijk omdat her en der nog steeds de indruk bestaat dat dit kabinet nivelleert. Vandaar mijn interruptie van zojuist in het betoog van senator Postema. Het tegendeel is het geval en wat betreft de top 25% heeft het Herfstakkoord daaraan bijgedragen. Deze voorziene beleidseffecten laten pijnlijk zien dat de PvdA in de coalitie het onderspit heeft gedolven.

De heer De Grave (VVD):

Ik denk niet dat de heer Reuten en ik het ooit eens zullen worden over dit onderwerp, maar het is wel goed om de feiten te weten. Ik wil weten of ik het tabelletje goed begrijp. Klopt het dat daaruit blijkt dat een Nederlandse burger met een inkomen van € 115.000 bruto afgerond een kleine € 40.000 belasting betaalt?

De heer Reuten (SP):

34%.

De heer De Grave (VVD):

Ja, van € 115.000. U hebt dat afgerond op € 40.000. Klopt het dat 25% mensen met de laagste inkomens 22% betalen over € 16.500? Afgerond is dat € 3.500.

De heer Reuten (SP):

Ja.

De heer De Grave (VVD):

Ik stel vast dat een burger in de top 25% qua inkomens 11 keer meer belasting betaalt …

De heer Reuten (SP):

Nee, dat is 7,8. Dat heb ik gezegd.

De heer De Grave (VVD):

Dat kan ik niet uitrekenen.

De heer Reuten (SP):

De belastingdruk is 7,8 keer hoger.

De heer De Grave (VVD):

Wat is die 34% dan? Ik tel even op. De totale druk is 34%. Dat hebt u zelf mooi uitgerekend. 34% van € 115.000 is € 40.000. Dat betaalt die burger in de top 25%. Een burger in het eerste segment betaalt € 3.500. Mijn conclusie is dat voor hetzelfde pakket aan overheidsdiensten iemand in het hoogste kwartiel 11 keer meer betaalt van zijn inkomen dan degene aan de onderkant. Vindt dat u dat niet een toch wel zeer substantieel verschil?

De heer Reuten (SP):

Natuurlijk is het een substantieel verschil. Als u dit kunt uitrekenen, kunt u ook uitrekenen hoeveel de laagste 25% gemiddeld overhoudt. Ik heb het dan over 22% van € 16.500.

De heer De Grave (VVD):

Dat bedrag kunnen wij er gewoon van aftrekken. Het gaat mij erom dat wij evengoed moeten vaststellen dat een burger in de top 25% voor hetzelfde pakket aan overheidsdiensten 11 keer meer belasting en premie betaalt dan de 25% aan de onderkant.

De heer Reuten (SP):

Mijnheer De Grave, we kunnen allemaal wel een beetje rekenen. 30% van 100 is absoluut meer dan 20% van 50. Dat is evident. Mensen hebben het erover dat 52% belasting toch wel erg veel is. Ik toon aan dat mensen in dat tarief gemiddeld 27% inkomstenbelasting betalen. Dat is geen cijfer dat elke dag in de krant staat. Het zijn wel cijfers van het CBS. De totale belastingdruk op de top 25% is 34%. Bij de laagste inkomens is die druk 22%. Dat is een verschil van 1,5. Dat is minder dan men over het algemeen denkt.

Ik had het over de vergelijking tussen 2013 en 2017. Deze cijfers hebben wij ontvangen van het ministerie van Financiën. Ik heb het uitsluitend over de inkomstenbelasting omdat er geen andere cijfers zijn.

Het kabinet heeft hierin een verantwoordelijkheid en de coalitiepartijen ook. Ik zou echter zeggen dat wij allemaal – het kabinet en alle fracties – een bijzondere verantwoordelijkheid hebben. Ik schat dat met mij om en nabij 90% van de leden van het parlement onder het 52%-tarief van de inkomstenbelasting valt. Als wij weten dat een groot deel van ons onder dat tarief valt, hebben wij een bijzondere verantwoordelijkheid als het gaat om wijziging van de belastingtarieven. Voor wijziging van de inkomens van de leden van de Staten-Generaal is een twee derde meerderheid vereist. Maar voor wijziging van het toptarief van de inkomstenbelasting is geen twee derde meerderheid vereist hoewel dit velen van ons aangaat. Kunnen de bewindslieden uitleggen waarom deze wijziging bij de onderste 25% en de bovenste 25% inkomensgroepen gewenst is? Kunnen zij uitleggen hoe de belangentegenstellingen daarbij rechtvaardig afgewogen zijn? En kunnen zij aangeven of bij die afweging betrokken is dat mensen hun inkomenspositie grotendeels ontlenen aan aangeboren capaciteiten, aan opvoeding en aan maatschappelijk gefinancierde opleiding, inclusief die van de heer De Grave bij professor Pen?

Ik kom bij mijn vijfde en laatste punt. Dit is mijn belangrijkste punt. Mijn fractie stelt voor om de rampzalige werkloosheid te verdelen, en wel door een nationale arbeidstijdverkorting die mee ademt met de werkloosheidsomvang. Tussen deze en de vorige Miljoenennota is de werkloosheid met 32% toegenomen tot 670.000 personen: afgerond 9% van de beroepsbevolking. Onder jongeren van 15–25 jaar is één op de zes werkloos; 17%, onze verloren generatie. En ook de 250.000 45–65-jarigen onder ons gaan nog moeilijk ooit een baan krijgen. Opgroeiende kinderen worden geconfronteerd met werkloze ouders en dat snijdt diep en duurzaam in een kinderziel. Baan kwijt, een inkomensreductie van 30% of meer, voor velen ook hun huis kwijt, en vernederd. Het is onrechtvaardig en immoreel om de ellende van de crisis in hoofdzaak af te wentelen op deze ene groep onder ons. In dra een tiende van de huishoudens is het echt crisis.

Deze werkloosheid vergt op zo kort mogelijke termijn een rechtvaardige verdeling. Ik hoop dat ik de minister kan bewegen tot een constructief antwoord. Het kabinet is verantwoordelijk, maar ook wij hier als Eerste Kamer hebben tot nog toe in meerderheid ingestemd met deze onrechtvaardigheid.

Voorzitter. Dit is wat ik te zeggen heb.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.02 uur tot 13.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven