9 Financiering Sociaal-Economische Raad

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met de financiering van de Sociaal-Economische Raad (33481).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Asscher:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de gelegenheid om te spreken over de wijze waarop de SER zal worden gefinancierd. Er is een grondige schriftelijke uitwisseling van argumenten geweest. Ik denk niet dat ik de Kamer er een plezier mee doe om die hier volledig over te doen. Inhoudelijk, maar ook qua standpunten lijkt er wederzijds duidelijkheid te zijn.

Voor het kabinet staat voorop dat de nu voorgestelde oplossing van financiering via het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) weliswaar niet de ideale, maar op dit moment wel meest passende aanpak is. In de nadere memorie van antwoord heb ik u inzicht gegeven in onze overwegingen hieromtrent. Ik hoop vandaag ook overeenstemming met u te bereiken. Daarvoor liggen de goede vragen allemaal op tafel. Natuurlijk ga ik ook in op de bij sommigen levende twijfels.

Ik ga eerst in op het AWf als financieringsbron, want op dat punt zit de belangrijkste aarzeling, met name in het betoog van de VVD namens een aantal partijen. Ik kan mij die twijfel voorstellen. Ik kan mij die aarzeling ook voorstellen. Het Algemeen Werkloosheidsfonds heeft tot doel de Werkloosheidswet uit te voeren. Dat willen wij ook zo houden. Het AWf moet niet worden opgetuigd voor allerlei doelen die daarmee niets te maken hebben. Dat is van meet af aan een belangrijk argument geweest om door te zoeken naar alternatieve financieringsvormen voor de SER. Bij die zoektocht bleken de nadelen van de alternatieven toch aanzienlijk groter dan de voordelen. Ik ga daarop nog uitgebreid in, zoals gevraagd door de heer Ester.

Bij die afweging heb ik een aantal onzes inziens heel redelijke uitgangspunten gehanteerd. Het gaat niet om allerlei nieuwe eisen, maar eerder om voortzetting van het bestaande beleid. Het gaat dan om de volgens het kabinet wenselijk geachte situatie dat het bedrijfsleven – de werkgevers en werknemers – de SER blijven financieren. Dat zijn dezelfde groepen betalers die dat tot kort geleden deden.

Een tweede uitgangspunt is wat mij betreft dat de SER onafhankelijk blijft, niet alleen qua inhoud van het werk dat de SER doet, maar ook onafhankelijk van financiële sturing door de overheid. De vraag is dan wat de praktische gevolgen zijn van de oplossing die voorligt. Helaas heb ik moeten vaststellen dat alle bekeken alternatieven een voor een afvielen. De heer Ester vroeg mij namens de ChristenUnie en GroenLinks om hier nader op in te gaan. Dat doe ik graag. Wij hebben in elk geval de volgende alternatieven nader onderzocht.

Het eerste alternatief is een aparte opslag bij enig fonds. Het gevolg daarvan is dat de fondssystematiek dan dient te worden veranderd. Dit brengt extra administratieve lasten voor werkgevers met zich, en dat om een bedrag van 13 miljoen euro binnen te halen. Dat leek ons niet wenselijk.

Een ander alternatief is een aparte heffing via de Belastingdienst. Daaraan kleven vergelijkbare bezwaren als bij opslag op een fonds. Dat is in onze ogen eveneens zeer onwenselijk.

Een derde alternatief dat wij hebben bekeken, is de heffing door de Sociaal-Economische Raad zelf te laten uitvoeren. Dat zou een veelvoud kosten van de hiervoor besproken opties, meer dan het opbrengt. Daarvoor moet er namelijk een hele innings- en heffingssystematiek worden opgetuigd. Dit is onwenselijk.

Vervolgens is natuurlijk ook gekeken naar de mogelijkheid om de financiering via de algemene middelen of via de begroting van het ministerie van SZW te laten lopen. Die suggestie zat in het betoog van mevrouw Kneppers verweven. De consequentie daarvan is dan dat de Sociaal-Economische Raad niet meer door het bedrijfsleven zelf wordt betaald en door de sociale partners zelf wordt gefinancierd. Dat zou een breuk beteken met het verleden, die naar mijn mening grotere consequenties heeft dan het feit dat je daarmee het AWf op dit moment zou ontzien. De vraag naar de financiering uit de algemene middelen is pregnant gesteld door mevrouw Kneppers. Hoezeer ik ook begrip heb voor de vraag of zo'n financiering uit de algemene middelen niet een alternatief zou dienen te zijn, denk ik dat het belang van een daadwerkelijk onafhankelijke Sociaal-Economische Raad zou dienen te prevaleren. Ik sluit wat dat betreft aan bij hetgeen de heer Ester namens de ChristenUnie en GroenLinks zei ... ik moet zeggen namens de ChristenUnie en D66, want GroenLinks had zich aangesloten bij de VVD. Soms moet ik heel even schakelen in de coalities die in deze Kamer gevormd worden. Ik maak die vergissing – Freud slaapt nooit – omdat ik weet dat de heer Thissen eveneens zeer gehecht is aan de onafhankelijkheid van de Sociaal-Economische Raad. Maar het ging in dit geval daadwerkelijk om de ChristenUnie en D66.

De sociaaleconomische agenda voor de komende jaren vraagt ook heel wat van de Sociaal-Economische Raad. Daar past die onafhankelijke rol bij. Sociale partners zijn cruciale stakeholders zoals dat lelijk heet, partijen, bij het vormgeven van de arbeidsmarkt en alle belendende percelen in de toekomst. Daar hoort ook bij dat wij de financiering niet alleen ordentelijk regelen, maar dat deze ook op afstand geplaatst blijft en dat de betaling geschiedt door degenen die de raad vormen.

Mevrouw Kneppers stelt terecht de vraag waarom het allemaal hetzelfde moet blijven. Waarom is dat een uitgangspunt van het kabinet? Waarom wordt de Kamer van Koophandel wel, maar de SER niet uit de algemene middelen gefinancierd? Over de Kamer van Koophandel heeft het vorige kabinet ingrijpende besluiten genomen, namelijk om niet meer te gaan heffen voor de taken van de Kamer van Koophandel. Ik wil niemand anders dan onszelf de ongelukkige positie van de SER verwijten, maar dat is de reden waarom de heffing al per 1 januari 2013 is gestopt. Als "collateral damage", bijkomende schade, kwam bijgevolg de financiering van de SER in het geding.

De Kamer van Koophandelheffing was vooral geschrapt omdat het werkgevers administratieve rompslomp scheelde. Voor de SER had het dit praktische gevolg. Het was dus niet zo dat er nog eens werd gekeken naar de positie van de Sociaal-Economische Raad: vinden wij die positie te onafhankelijk? Vinden wij dat de financieringsstromen heel anders zouden moeten? Vinden wij in de grond dat er niet meer door de bedrijven zelf moet worden betaald voor die raad, maar dat het geld uit de algemene middelen moet komen? Als gevolg van een heel andere, hiervan los staande en veel verder gaande verandering rond de Kamers van Koophandel is dit effect ontstaan.

Dat plaatst ons in de huidige situatie. In en rond onze positie ten opzichte van de SER is er niets veranderd. Daarom vind ik het in de rede liggen om als uitgangspunt te nemen dat je de onafhankelijke, zelfgefinancierde positie zo mogelijk in stand zou willen houden. Het is misschien goed om te melden dat er dus geen interferentie is tussen de financieringsdiscussie en het eventueel vervallen van de PBO-taken. De vrees daarvoor sprak uit het betoog van mevrouw Kneppers.

Zoals in de nadere memorie van antwoord staat, blijft het takenpakket van de SER weliswaar dynamisch – er komen soms dingen bij en er gaan soms dingen af – maar op zichzelf genomen blijft het ongewijzigd. De adviestaak is daarin zeer belangrijk, maar het is bij lange na niet de enige taak.

De SER heeft natuurlijk ook belangrijke bestuurlijke taken, zoals taken in het kader van zelfregulering. Denk aan arbeidsomstandigheden, scholing, de vorming van ondernemingsraden, certificering, zelfregulering, consumenten, fusieregels en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het is het eigen speelveld van werkgevers en werknemers. Daarom, maar ook vanuit het perspectief van een kleine overheid, pleit dit tegen financiering uit de algemene middelen. Ik ben het daarin eens met de heer Ester. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid en in het gezamenlijk belang van de sociale partners om die taken uit te oefenen. Daarnaast benadruk ik dat de SER wezenlijk van bijvoorbeeld de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid verschilt, naast de taakverschillen. De SER wordt gedragen door de sociale partners en het advies van de SER levert niet alleen een advies op, maar ook – en misschien wel veel meer – maatschappelijk draagvlak onder de partijen die zo'n advies aanbieden. Dit is al decennia lang een pilaar onder onze overlegeconomie. De SER als overlegorgaan is belangrijk, omdat wij met dit maatschappelijk draagvlak op moeilijke momenten in staat zijn gebleken de juiste besluiten te nemen en de veranderingen door te voeren die soms nodig zijn. Dat is in het verleden door kabinetten van talloze samenstellingen ook bewezen. Het gaat dan om besluiten waarvan onze welvaart afhangt, nu en in de toekomst.

Over de herziening van het adviesradenstelsel, door mevrouw Kneppers aangehaald, wil ik op dit moment geen uitspraak doen. De minister voor Wonen en Rijksdienst gaat over het adviesradenstelsel. Ik zou wel opnieuw willen stipuleren dat bij invoering van de Kaderwet adviescolleges de SER bewust buiten die wet is gehouden, om de reden die ik zojuist noemde. Het karakter van een advies van werkgevers en werknemers is immers anders dan het advies van een academische denktank als de WRR.

Mevrouw Kneppers heeft ook gevraagd hoe het zit met het aanzuiveren van tekorten in het AWf. Er is inderdaad geen sprake van een rijksbijdrage aan het AWf. Daarin had mevrouw Kneppers volkomen gelijk. De systematiek is zo dat de kosten van uitkeringen die ten laste van het AWf komen, via de rekening-courant van het UWV aan het UWV worden betaald. Het systeem van bekostiging is zodanig dat er altijd voldoende geld is voor die uitkeringen. Bij de bepaling van de hoogte van de WW-premie wordt wel degelijk rekening gehouden met het totaal van de te verwachten lasten van het AWf. Het voor en door de SER benodigde bedrag wordt daarin meegenomen, zodat werkgevers een fractioneel hogere WW-premie betalen, 13 miljoen ten opzichte van een enorm bedrag.

Mevrouw Kneppers heeft ook gevraagd naar het vermogen van het AWf. Naar verwachting zal dit 8,3 miljard negatief bedragen. Zij stelt verder terecht dat het werknemersdeel voor de WW-premie sinds 2009 op nul staat. Daar vind ik misschien het begin van een brug tussen de VVD-fractie en het kabinet. Niet voor niets hebben wij de SER gevraagd om te adviseren over de toekomstige inrichting van de arbeidsmarkt en financiering van de WW. Dat is mede ingegeven door de behoefte van sociale partners om hierin weer een rol te spelen. Bij werknemers bestaat zelfs een uitgesproken behoefte om weer premie te gaan betalen, vanuit het perspectief dat wie betaalt, meer bepaalt. Zij willen alles wat rondom de Werkloosheidswet gebeurt, zich niet zomaar laten overkomen. Zij willen gewoon premies betalen. Wij hebben wel gezegd dat zij op de koopkrachteffecten en dergelijke moeten letten, want het moet wel uitvoerbaar blijven, maar in het sociaal akkoord hebben wij afgesproken om dit advies te vragen. Hoe moet onze toekomstige arbeidsmarkt eruitzien, zodat mensen veel meer van werk naar werk worden gebracht? En welke rol kunnen sociale partners spelen in de moderne vormgeving van de Werkloosheidswet en de financiering daarvan? Ik kan mij goed voorstellen dat daarbij ook wordt bekeken of binnen het nieuwe stelsel een toekomstbestendige financieringsgrondslag voor de SER kan worden gevonden, want zoals ik mevrouw Kneppers al heb toegegeven, vind ik het AWf ook niet de ideale financieringsbron voor de Sociaal-Economische Raad.

Ik wil ook niet voorbijgaan aan de reserves van de Kamer bij de voorgestelde, tijdelijke oplossing via het AWf. Met het advies van de Raad van State in gedachten heb ik daarom een horizon- en evaluatiebepaling aangebracht. Die is er expliciet op gericht om te bekijken of op termijn geen andere, betere aanpak mogelijk is. Daarom wordt drie jaar na invoering bezien of het anders zou kunnen en moeten. Deze termijn hebben wij gesteld omdat ik enerzijds de SER enige rust zou willen geven, terwijl anderzijds na die periode voldoende ervaring is opgedaan. Het advies dat ik net noemde, zal dan uitgekristalliseerd zijn. Wij weten dan misschien meer van mogelijke alternatieven.

Mevrouw Kneppers heeft ook enkele vragen gesteld over de manier waarop dit in het wetsvoorstel is geregeld. Zij wil weten hoe het zit met de inwerkingtreding en de terugwerkende kracht. Zij heeft gelijk dat in de wettekst zelf geen bepaling over de evaluatie staat. Wel is in de inwerkingtredingsbepaling opgenomen dat de wet vervalt op een nader te bepalen tijdstip, waarmee ik het tijdelijke karakter van de wet heb willen benadrukken. De keuze van het moment van vervallen is gekoppeld aan de toegezegde evaluatie. In de inwerkingtredingsbepaling is inderdaad geregeld dat de datum kan terugwerken. Dat was nodig voor het geval het wetsvoorstel niet voor 1 januari door deze Kamer zou zijn aanvaard; wij kunnen nu veilig vaststellen dat dit het geval is en dat dus terugwerkende kracht nodig is omdat wij het wetsvoorstel vandaag behandelen. Dit blijft nodig omdat de SER anders alleen nog geld zou krijgen vanaf het moment dat de wet in de Staatscourant. Nogmaals, ik wil dit de Kamer niet verwijten, want het is het gevolg van een heel ander kabinetsbesluit, maar ik hoop oprecht dat wij er vandaag in slagen om dit eerbiedwaardige orgaan nu van dit probleem af te helpen.

Mevrouw Kneppers heeft gevraagd welke vragen en gronden bekeken zouden dienen te worden in zo'n evaluatie en op welke manier de AWf-route zou kunnen vervallen. Ik kan mij geheel vinden in de vragen die door de ChristenUnie en D66 zijn voorgesteld. In de evaluatie moeten zowel praktische als meer fundamentele vragen worden gesteld, dus ook wat de bedoelde en onbedoelde effecten zijn van een constructie als deze en of dat spanning oplevert. Wij willen geen papieren tijger. Wij moeten serieus bekijken hoe dit uitpakt, hoe wij aankijken tegen het meer fundamentele, principiële bezwaar tegen het gebruik van het AWf en of er inmiddels zicht is op een beter alternatief.

Ik rond af. Ik hoop zeer dat ik de Kamer overtuigd heb van de intentie van het kabinet en van het feit dat het kabinet gevoelig is voor de reserves die in deze Kamer leven. Ik meen dat wij juist met die horizonbepaling een werkbare oplossing naderbij hebben kunnen brengen, ook al heb ik heel goed gehoord dat dit op zichzelf onvoldoende is. Ik heb een en ander verder ingekleurd door te zeggen op welke manier wij de komende maanden en jaren willen omgaan met bijvoorbeeld de toekomstige financiering van de WW en de rol van de SER daarin. Als de Kamer dit wetsvoorstel nu zou aannemen, zorgen wij daarmee enerzijds voor continuïteit voor de SER en anderzijds voor een meer principiële heroverweging die heel goed kan passen bij de manier waarop wij de arbeidsmarkt willen inrichten. Ik kom in deze Kamer nog met de grote Wet werk en zekerheid, die hierin veel fundamentelere veranderingen beoogt aan te brengen. In dat licht hebben wij de SER heel hard nodig. Het zou prachtig zijn als de Kamer erin toestemde om de huidige, ongelukkige situatie te beëindigen met een niet ideaal, maar wel pragmatisch middel, waarvan ik hoop dat de bezwaren overkomelijk zijn.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Voorzitter. Ik heb weinig tijd gehad om de woorden van de minister tot mij door te laten dringen. In een eerdere fase van de behandeling van dit wetsvoorstel heb ik mijn verwondering uitgesproken over het feit dat nu alleen over de financiering van de SER gesproken werd. Ik heb het heel bewust niet over de taken van de SER willen hebben, maar je ziet dat deze discussie nu gaat interfereren met de discussie over de taken. Ik zal weerstand bieden aan mijn neiging om daarop in te gaan, want ik heb het niet gehad over nut en noodzaak van de SER. Ik wil het daar ook niet over hebben, want daar gaat het wetsvoorstel niet over. Juist als wij de SER koesteren, verdient deze misschien wel een passende financiering.

Alles wat gezegd wordt is waar. Het is een bescheiden budget. Je kunt dit bagatelliseren en je afvragen waar wij het eigenlijk over hebben, slechts 0,02%, maar dat was mijn punt niet. Mijn punt was een principieel punt. Dit is een doelfonds en dat moet je niet met andere dingen verwarren en verwateren. Het is dus een principieel punt versus een pragmatische oplossing. Dat blijft een beetje zo. Nu er een schaap over de dam is, volgen er straks misschien wel meer. Dat is mijn angst. Straks financieren wij veel meer uit het Algemeen Werkloosheidsfonds.

Natuurlijk moet de SER onafhankelijk zijn, maar dat hangt niet alleen af van de financiering. Wij hebben met collega's van de minister al vergelijkbare discussies gehad, bijvoorbeeld over de ACM. Dat zou een zelfstandig bestuursorgaan zijn. Het is weliswaar een bestuursorgaan, maar ik ben de z van zelfstandig even kwijt, want dit wordt uit de begroting van Economische Zaken gefinancierd. Dat is daar geen enkel probleem. Er wordt gezegd dat de ACM volledig onafhankelijk kan opereren. Ik vind dat geen erg consistente redenering.

Eerlijk gezegd werkt het dus niet. Ik ben nog niet overtuigd. Daar wilde ik het maar bij laten.

De heer Ester (ChristenUnie):

Voorzitter. De fracties van de ChristenUnie en D66 danken de minister voor de beantwoording van onze vragen en voor de plezierige wijze van debatteren. De weging van de financieringsalternatieven maakt een serieuze en zorgvuldige indruk. Wij vinden het belangrijk om dat vast te stellen. Wij zijn tevreden met de toezegging van de minister om de door onze fracties geopperde vragen en criteria mee te nemen in de evaluatie van de SER-financiering via het AWf. Met zijn goeddunken herhaal ik deze nog even om ervoor te zorgen dat wij het over hetzelfde hebben. Het gaat om de volgende evaluatiecriteria: de mate waarin de AWf-constructie leidt tot een toekomstbestendige financiering van de SER, mogelijke disfuncties van deze constructie, een expliciete weging van alternatieve financieringsvormen, de relatie van de financiering van de SER tot de kerndoelstelling van de raad en ook de rol en de positie van het UWV in het geheel. Onze inzet is, zoals gezegd, vooral gericht op het toewerken naar een duurzame en bestendige financiering van de SER. Wij hebben het idee dat met het voorliggende wetsvoorstel en de evaluatiecriteria daarvoor een goede opmaat is gevonden. We mogen de SER ook niet langer financieel laten bungelen.

Al met al kunnen wij de route waarvoor gekozen is in het wetsvoorstel steunen. Onze fracties hopen dat sprake zal zijn van een snelle invoering van dit wetsvoorstel.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Mijn fractie heeft niet meegedaan aan de plenaire behandeling omdat zij vond dat de zaak in de commissie voldoende behandeld is. Om onduidelijkheid te voorkomen, zeg ik dat mijn fractie de minister volgt in zijn pragmatische benadering. Ik ben het eens met mevrouw Kneppers dat principiële zaken belangrijk zijn, maar ik vind ook dat principes bewaard moeten worden voor dingen die er echt toe doen. De minister heeft zonder eromheen te draaien gezegd: dit is niet de mooiste oplossing, maar misschien wel de beste oplossing en over korte tijd spreken wij verder hierover. Ik ben het zeer eens met het uitgangspunt van het in het overleg met sociale partners zoeken naar een betere en structurele financiering van de SER. Ik vind in elk geval dat we door moeten gaan en de SER niet langer in onzekerheid moeten laten verkeren. Mijn fractie stemt daarom voor het wetsvoorstel.

Minister Asscher:

Voorzitter. Ik ga niet weer de woorden van de heer Ester herhalen, maar wij hebben elkaar inderdaad goed begrepen. Mijn toezegging over de inrichting van de evaluatie staat. Het verslag kan daaraan verder bijdragen.

Ik dank de heer Kox voor het beëindigen van de onzekerheid die ik voelde over de positie van de SP. Ik stel dat zeer op prijs.

Ik zeg tegen mevrouw Kneppers dat het niet mijn bedoeling was om te miskennen dat hier ook principiële kwesties aan de orde zijn. Ik heb die goed gehoord en begrepen. Ik ben daarop ook ingegaan met de erkenning dat ik het niet ideaal vind. Het kabinet wil niet dat het AWf straks wordt volgeplempt – mevrouw Kneppers zei: als een schaap over de dam is – met allerlei maatschappelijke hobby's om het maar eens even huiselijk uit te drukken. Ik zeg toe dat dat niet gebeurt. Het is zinloos om al te ver terug te kijken in het verleden, maar de wijze waarop is omgesprongen met het AWf is niet zonder risico geweest. Met het naar de fiscale sfeer trekken van de sociale zekerheid voor een leuk koopkrachtmoment is de hele systematiek ingrijpend gewijzigd. We zitten nu met deze situatie.

Ik kan nooit tegen iemand zeggen: zet uw principes opzij voor een pragmatische oplossing. Dat is het ingewikkelde als iemand een bezwaar principieel noemt. Ik kan wel dat principe erkennen. Ik ben bereid om hierbij verder te gaan dan ik misschien in eerste termijn ben gegaan. Ik zeg toe dat ik de evaluatie die na drie jaar voorzien is, wat ik door middel van rust voor de SER aantrekkelijk vind, versnel. Dan evalueren we na twee jaar. Ik geef daaraan de kleuring dat wij bij voorkeur uitkomen op een andere financieringsbron. We zitten dan met een situatie die nu niet ideaal is, maar we kunnen dan wel naar hetzelfde streven. Ik heb niets willen bagatelliseren; ik ben de laatste om 13 miljoen te bagatelliseren. Ik heb geprobeerd om in dit huis de kampen bij elkaar te brengen en tegelijkertijd een einde te maken aan de bestaande situatie.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Kan de minister ook toezeggen dat financiering uit de algemene middelen een alternatief is dat hij onderzoekt bij die evaluatie?

Minister Asscher:

Ik heb er geen enkel bezwaar tegen om nog eens te overwegen wat alle alternatieven van financiering zijn. Ik heb daar net een korte opsomming van gegeven in de richting van de heer Esser die daar specifiek naar vroeg. Ik ben bereid om mij niet te beperken tot de evaluatie van de financiering uit het AWf maar ook te bekijken wat er naast financiering uit de algemene middelen nog te voorzien is aan alternatieven. Dat doe ik graag. Dat past bij mijn uitspraak dat ik het niet ideaal vind en dat er daarom een evaluatie moet worden gedaan, met een open blik naar de mogelijkheid van iets beters. Dat kan een andere financiering zijn, niet uit een fonds maar uit algemene middelen.

De heer Thissen (GroenLinks):

De fractie van GroenLinks kan zich uitstekend herkennen in de woordvoering van de VVD-fractie. Bedoelt de minister met "niet ideaal" dat hij ook tegen het licht wil houden of het AWf überhaupt op de rijksbegroting moet staan of weer in beheer en bezit moet zijn van de sociale partners die wellicht allebei in de toekomst de premiegelden WW opbrengen? Dan hebben wij hier ook niet de discussie over de financiering van de SER.

Minister Asscher:

Het is altijd lastig om op zaken vooruit te lopen. De sociale partners hebben in hun sociaal akkoord, het STAR-akkoord, de wens geuit om weer naar zo'n systeem te gaan. Met name de werknemers willen toewerken naar een systeem waarin werknemers premie betalen maar ook zelf het beheer hebben. Er zijn natuurlijk wel afspraken gemaakt want we willen niet terug naar de pre-Buurmeijer-tijd. De lessen die toen geleerd zijn, met heel veel pijn en moeite, moeten van toepassing zijn. In mijn adviesaanvraag aan de SER over de toekomst van de arbeidsmarkt en toekomstige financiering van de WW wordt met nadruk gevraagd naar mogelijkheden om gradueel toe te werken naar het systeem dat de heer Thissen beschrijft, maar dan met inachtneming van de lessen uit het verleden. Vandaar dat ik in eerste termijn zei, en daarin ligt misschien het begin van een antwoord van de vraag die wordt gesteld: wij kunnen daarop niet gaan wachten, dat zou niet fair zijn tegenover de organisatie, maar het zou een mooie bijvangst zijn van die exercitie.

Hiermee ben ik aan het einde van mijn betoog.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Ik constateer dat dit het geval is. De stemming over dit wetsvoorstel vindt volgende week dinsdag plaats.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven