Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | nr. 6, item 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | nr. 6, item 3 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Herziening van de Wet arbeid vreemdelingen (33475).
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef als eerste het woord aan de heer Terpstra.
De heer Terpstra (CDA):
Voorzitter. Vandaag bespreken wij een wetsvoorstel gericht op de aanscherping van de Wet arbeid vreemdelingen. Uit de schriftelijke voorbereiding blijkt dat daarbij veel juridische punten een rol spelen. Deze punten laat ik graag over aan nog scherpere juristen dan ik zelf ben.
Wij hebben onze schriftelijke bijdrage beperkt tot met name de vraag of deze wet op dit moment nog nodig is, gelet op het feit dat het aantal vergunningen van buiten de EU drastisch daalt. Ons tweede punt is de vraag of deze wet het bestaan van op zichzelf nuttige ondernemingen zoals Thaise en Chinese restaurants onnodig hindert. Die twee punten wil ik ook vandaag naar voren brengen.
Het achterliggende doel van dit wetsvoorstel is naar onze mening het aan het werk helpen van reeds in ons land aanwezige werklozen. Deze gedachte kunnen wij steunen. Wel is het zo dat deze wet daarvoor onvoldoende is. Het beperken van het aantal werknemers van buiten de EU leidt niet automatisch tot een daling van de werkloosheid in Nederland. Daarvoor is veel meer nationaal beleid nodig. De eerste vraag aan de minister is wanneer wij het totale pakket van maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid in Nederland tegemoet kunnen zien.
Wel kunnen we uit de stukken afleiden dat het beperken van werknemers van buiten de EU met name mogelijk is geworden door het in dienst nemen van werknemers uit de nieuwe lidstaten.
De voorzitter:
Mevrouw Sylvester, ik zie u in gesprek met de minister. Wilt u de minister gelegenheid geven om te luisteren naar het betoog van de heer Terpstra?
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Zeker!
De heer Terpstra (CDA):
Zal ik opnieuw beginnen?
De voorzitter:
Helemaal opnieuw beginnen is misschien wat overdreven. Misschien één zinnetje terug?
De heer Terpstra (CDA):
Ik zou het heel erg jammer vinden als mijn diepe gedachten helemaal verwateren in PvdA-kring, zal ik maar zeggen. Maar goed, we hebben ook nog een tweede termijn. Dan kan ik ook nog eens uitgebreid op deze punten ingaan.
Voorzitter. Ik heb dus gezegd dat wij de achterliggende gedachte van dit wetsvoorstel steunen. Ook wij willen het aantal Nederlandse werklozen beperken. Wij vragen ons dan ook af wanneer we het pakket ten aanzien van de Participatiewet kunnen verwachten. Mijn tweede stelling was dat het verhinderen van werknemers van buiten de EU niet automatisch leidt tot het beperken van de werkloosheid in eigen land, omdat uit de stukken blijkt dat de beperking van het aantal vergunningen voor werknemers van buiten de EU met name mogelijk is geworden door het in dienst nemen van werknemers uit de nieuwe Oost-Europese lidstaten van de EU. Er vindt dus een soort selectieve verdringing plaats: de ene groep buitenlandse werknemers vervangt de andere groep buitenlandse werknemers. Bij de discussie over de groei van deze laatste groep werknemers in ons land, de Oost-Europeanen, missen we dit element. Er wordt bijna uitsluitend gesproken over verdringing van Nederlandse werklozen, terwijl uit de cijfers blijkt dat het vaak vervangende mechanismen zijn, om het zo maar te zeggen.
In de schriftelijke rondes heeft het CDA aandacht gevraagd voor de positie van met name Aziatische restaurants, Thaise en Chinese restaurants. Wij steunen niet alle argumenten van bijvoorbeeld de Vereniging Chinese Horeca Ondernemers (VCHO). Wij willen ook niet treden in de discussie of kennis van het Mandarijn en het beoefenen van het taoïsme echt noodzakelijk is voor een goede kok. Wel zijn wij het met de VCHO eens dat Chinese restaurants in zekere zin een totaalproduct aanbieden, inclusief Chinees personeel. Veel consumenten zullen hoogstwaarschijnlijk een Chinees restaurant waar geen enkele Chinees werkt, een vreemd restaurant vinden. Naar onze mening wordt dit element door de regering onderschat. De regering stelt eigenlijk dat een Chinees restaurant best zonder Chinezen zou kunnen functioneren.
De heer Kox (SP):
Dit klinkt overtuigend, maar zou de heer Terpstra hetzelfde zeggen over de Nederlandse friettenten?
De heer Terpstra (CDA):
Ik heb er geen bezwaar tegen als daar een Belg zou werken.
De heer Kox (SP):
Nee, maar het interessante is dat op dit moment meer dan 70% van alle cafetaria's in Nederland in handen is van mensen van Chinese oorsprong. Het aangename daarvan is dat de friet met saté, de friet met stoofvlees, de frikandel, de frikandel speciaal, de bami en de nasi nog steeds even goed smaken. Met andere woorden: als mensen van Chinese origine heel goed dit oer-Hollandse of oer-Belgische product kunnen leveren, waarom zou dat omgekeerd dan niet ook kunnen? De redenering van de regering is toch dat de Nederlandse frietbakkers best ook kunnen gaan bakken in een Belgische cafetaria of in een Chinees restaurant?
De heer Terpstra (CDA):
Ik ben het in zekere zin met u eens. Ik heb onlangs gegeten in het Chinese restaurant HanTing, zo heet het geloof ik, hier in de buurt. Dat specialiseert zich echter als Frans restaurant. De eigenaar van mijn eigen patatkraam, bij mij in de buurt, is eveneens een Chinees. Ik heb alleen het idee dat als een Nederlander naar de patatkraam gaat – die heet in mijn geval in Utrecht toevallig Chez François – dan verwacht hij daar een Nederlandse man die Frans heet, maar heeft hij er geen enkel bezwaar tegen als daar een Chinese eigenaar staat. Die patat smaakt vast ook voortreffelijk. Ik heb het idee dat een Chinees of een Thais restaurant dat zich specialiseert in de Chinese keuken en de Thaise keuken, in zekere zin een totaalproduct levert, waarbij ook import noodzakelijk is uit China dan wel Thailand zelf. Dat zou ik niet onmogelijk willen maken door te zeggen: wij hebben Nederlandse koks en die gaan we omscholen en daar maken we echt wel Chinese koks van. Ik zie dat iets anders dan uw patatzaak, mijnheer Kox.
De heer Kox (SP):
Dat begrijp ik wel, maar u bent toch meer anekdotes aan het vertellen dan dat u ingaat op de essentie. De situatie is hetzelfde voor een Mexicaans, een Argentijns of een Frans restaurant. Moeten daar allemaal mensen staan uit de landen waarnaar het restaurant is genoemd? Dat zou toch raar zijn? Zouden we ons niet meer zorgen moeten maken over de vraag waarom er in 2011 zo'n 1.700 mensen uit China naar Nederland zijn gekomen, niet om hier haute cuisine te gaan bedrijven, maar gewoon om nasi of bami te koken of in een friettent te werken? Misschien zit daar toch iets anders achter. Misschien kan de heer Terpstra die zorg met mij delen. Hij is nu wel erg makkelijk de lobby van de Chinese restaurants aan het volgen, terwijl het toch ook goed zou zijn om te bezien wat de oorzaak is van de massale import van mensen die hier iets komen bakken.
De heer Terpstra (CDA):
Ik heb een beetje bezwaar tegen uw uitspraak dat ik de lobby van de Chinese restaurants volg. Ik heb verwezen naar de brief van de Chinese ondernemers. Terecht. In mijn schriftelijke stukken, toen ik nog geen brief van welke Chinees dan ook had ontvangen, heb ik als voorbeeld al het Thaise restaurant genoemd. Ik heb toch het idee dat er restaurants of hotels zijn die een totaalproduct aanbieden, inclusief de sfeer die daar heerst. We hebben nu een Wet arbeid vreemdelingen en de vraag of op langere termijn Chinese, Thaise of Argentijnse restaurants kunnen blijven bestaan in ons land, vind ik toch een aspect waar we op moeten letten. Ik vind dat de regering vrij makkelijk zegt: Hollandse mensen kunnen in principe ook alles. Dat geloof ik wel, maar uw voorbeeld van de frietzaak vind ik niet helemaal vergelijkbaar. Er bestaat bij de Nederlandse bevolking immers niet het idee dat er bij de patatzaak waar je heengaat, een Chinese cultuur zou moeten heersen. Ik verwacht ook niet dat mijn patatboer specialist is in het taoïsme en dat hij vloeiend Mandarijn spreekt. Dat gaat mij te ver. Ik vind wel dat het een apart product is, waar wij als Eerste Kamer oog voor moeten hebben. Ik wil die producten niet verboden hebben via de omweg van dit wetsvoorstel. Dat is mijn stelling. Naar onze mening wordt dit element door de regering onderschat en wij hechten daarom zeer aan de toezegging van de minister dat hij dit aspect zal meenemen en dat hij vergunningen voor nieuwe werknemers mogelijk zal blijven maken, zodat maatwerk mogelijk blijft.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord nu aan de heer Swagerman.
De heer Swagerman (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Ook de VVD-fractie is van oordeel dat er ordening moet plaatsvinden op het aannemen van personeel door werkgevers, vooral in het licht van een aantal negatieve effecten die het niet reguleren met zich zouden kunnen brengen.
In het verband van het onderhavige wetsvoorstel gaat het er dan om dat uit de groepen in Nederland geregistreerde werklozen en andere Europeanen, waarvoor een vrij verkeer van werknemers geldt, bij voorrang zou dienen te worden gerekruteerd, en pas daarna arbeidsmigranten van buiten de EU. Waarom? Vanwege het level playing field in de zin dat er niet geconcurreerd wordt op arbeidsvoorwaarden door bijvoorbeeld onder het wettelijk minimumloon te gaan, en om ervoor te zorgen dat de druk op onze werkloosheidsuitkeringen niet nodeloos wordt versterkt. Het belang van bescherming van de binnenlandse arbeidsmarkt in een periode van oplopende werkloosheid mag zwaar wegen.
Hoe verhoudt zich dit evenwel tot de vrijheid van werkgevers en het belang dat zij op een redelijke wijze in staat zijn hun vacatures te vervullen met voor hen geschikte krachten? Dat is de kernvraag. Ik dank de minister voor de beantwoording van de door ons gestelde vragen. Over het algemeen komt daarmee een helder beeld naar voren over de achterliggende gedachten bij dit wetsvoorstel en de voorzienbare werking ervan in de praktijk. Op hoofdlijnen zit het voorstel ook goed in elkaar en acht mijn fractie een aanscherping op zichzelf een goede zaak. Mijn fractie is evenwel nog niet helemaal gerustgesteld. Dat ziet op die kernvraag. Ik zal die kernvraag behandelen vanuit een paar invalshoeken, achtereenvolgens: de abstractere toets op prioriteitgenietend aanbod, een prachtige term overigens, hoewel ik persoonlijk "voorkeursaanbod" beter vind; het al dan niet toepassen van maatwerk en de functie-eisen.
In de schriftelijke ronde heeft mijn fractie erop gewezen dat in de Wet arbeid vreemdelingen in wezen sprake is van een soort bewijslastmodel. De minister heeft deze terminologie in de wet, noch in zijn beantwoording van vragen gehanteerd en ik ben toch benieuwd hoe hij dat ziet. Mijn fractie heeft daarover gezegd dat uit de wetssystematiek volgt dat – het gaat dan om de abstracte benadering – het UWV bepaalt of prioriteitgenietend aanbod aanwezig is, in tegenstelling tot de huidige wet, waarin het erom gaat of dergelijk aanbod beschikbaar is, en dat de werkgever voldoende inspanningen moet verrichten.
Kan de minister nog eens aangeven, liefst met een zo concreet mogelijk voorbeeld, hoe ver de werkgever met zijn inspanningen moet gaan? Wat gebeurt er als er volgens het UWV voldoende prioriteitgenietend aanbod is en de werkgever al het nodige en redelijke – het redelijkerwijs noodzakelijke – heeft gedaan om de vacature te vervullen, maar zonder resultaat? Dan zal toch een tewerkstellingsvergunning afgegeven worden, mag mijn fractie hopen?
Dan kom ik op het maatwerk, althans de gedachte van maatwerk. Specifieke omstandigheden in een sector of aard van de functie spelen een rol. De minister heeft dat zelf toegegeven. Is de minister het met mijn fractie eens dat maatwerk in de tot nog toe gevoerde discussie wellicht vertroebelend werkt, doordat maatwerk als resultante van een concrete toetsing van een tewerkstellingsvergunningsaanvraag – wat dus altijd aan de orde is – wordt verward met maatwerk als aanduiding van per sector of bedrijfstak apart te maken afspraken? Zo ja, dan zal het debat aanzienlijk overzichtelijker worden.
Voorzitter. Er is onduidelijkheid over de functie-eisen. Ik denk dat collega Terpstra daar ook al iets over heeft gezegd. Op meerdere plaatsen geeft de regering in de stukken aan dat de functie-eisen vanzelfsprekend, ik zeg het nu even in mijn eigen woorden, een vertrekpunt vormen voor de beoordeling of in concreto een tewerkstellingsvergunning wordt afgegeven. Dan is de reikwijdte van het begrip "functie-eis" wel van groot belang. Op pagina 4 van de nadere memorie van antwoord stelt de regering: "hierbij wordt gekeken naar de functie-eisen (...) Toetsing aan andere criteria, bijvoorbeeld een Chinees uiterlijk of de Chinese taal beheersen, zou oneigenlijke eisen stellen". Overigens kun je hier ook "Japanse cultuur" invullen, een absoluut vereiste voor personeel van een specialistisch bedrijf als bijvoorbeeld het Okura Hotel. Ook daarvoor gelden dit soort overwegingen.
In de opvatting van mijn fractie zou bij de inkleding van functie-eisen dan ook rekening moeten worden gehouden met aspecten ten aanzien van cultuur, taal en afkomst in de betekenis van authenticiteit, zulks tegen de achtergrond van een specifieke functie. Kan de minister aangeven wat hij in het algemeen wel en wat hij in het algemeen niet als aanvaardbare functie- eis in het licht van het onderhavige wetsvoorstel ziet?
Ten slotte nog een opmerking over het punt van opleiding. Er doen zich situaties voor – ik wijs u op de gesprekken die hierover door de Chinese horeca zijn gevoerd met het UWV en waarover wij brieven hebben gezien – waarin een sector of een groep werkgevers zeer wel bereid is te rekruteren uit het Nederlands aanbod van werkzoekenden en dat zich daar ook objectief gezien goede kandidaten aandienen, die echter nog wel nadere opleiding behoeven. De vraag die zich hier aandient, betreft de mate waarin van de werkgever verlangd kan worden daarin te investeren enerzijds en de mate waarin het UWV flexibel zal zijn anderzijds, door gedurende de opleidingstijd nog wel tewerkstellingsvergunningen af te geven. Zeker nu die een geldigheid krijgt van een jaar, zou dat niet al te weerbarstig hoeven te zijn.
Dat is niet het vragen om een overgangsfase, zoals de minister naar het oordeel van mijn fractie ten onrechte casu quo abusievelijk stelt in de nadere memorie van antwoord. Dan gaat het erom dat je accepteert dat aanbod dat nog verder geschikt moet worden gemaakt, vanuit het potentieel, nog niet als prioriteitgenietend aanbod zou moeten worden aangemerkt. Geen overgangsfase, met andere woorden, maar fasering op basis van het door mij gebruikte bewijslastmodel van de juiste toepassing van de wettelijke criteria.
Graag hoor ik een reactie van de minister op bovengenoemde punten.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Voorzitter. Voorliggend wetsvoorstel poogt een antwoord te vormen op een probleem dat volgens onze fractie niet bestaat. Tegelijkertijd is het niet alleen niet-productief, maar ook contraproductief, omdat het zowel voor werkgevers als voor werknemers problemen oplevert, en daarmee voor de hele samenleving en de Staat.
Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan de afspraak van het gedoogkabinet-Rutte I, om "nog slechts bij uitzondering werknemers van buiten de EU tot de Nederlandse arbeidsmarkt toe te laten". Die afspraak gaat uit van de veronderstelling dat 1) het op dit moment relatief gemakkelijk is om als derdelander of als werkgever van een derdelander een tewerkstellingsvergunning te verkrijgen in Nederland, en 2) dat door deze toelating restrictiever te maken, meer inwoners van Nederland of EU-burgers op de Nederlandse arbeidsmarkt aan het werk zullen raken.
Laten we met de eerste presumptie beginnen. Om die te ontkrachten hoef ik alleen maar te wijzen op de gegevens in de memorie van antwoord: het aantal verleende tewerkstellingsvergunningen is teruggelopen van ruim 75.000 in 2006 naar ruim 10.000 in 2012. Ik begrijp dat mevrouw Scholten die laatste cijfers nog eens verder zal ontkrachten. We hebben het dus over een relatief kleine groep, waarvan een aanzienlijk deel bestaat uit onderzoekers en technische experts, werknemers dus waar Nederland er nog veel meer van zou willen binnenhalen. De enkele duizenden werknemers die dan overblijven, voorzien kennelijk in een behoefte van werkgevers, omdat deze werknemers specifieke kwaliteiten of vaardigheden bezitten, die in Nederland niet voorhanden zijn. Heeft de minister redenen om aan deze conclusie te twijfelen? Zo ja, waarop baseert hij die twijfel?
De forse daling van het aantal tewerkstellingsvergunningen vloeit voort uit de uitbreiding van de interne markt in 2004 en 2007, waardoor het prioriteitsgenietend aanbod aanzienlijk is toegenomen. Deze daling laat zien dat het systeem van prioriteitsgenietend aanbod werkt. Wat is dan de reden om de criteria nog verder aan te scherpen, met het risico dat werkgevers daardoor in de problemen komen? Wat hebben werkgevers precies aan een bepaald aanbod dat wellicht aanwezig is, maar niet beschikbaar? Hoe kunnen zij deze mensen ten eerste achterhalen en ten tweede prikkelen om te solliciteren en een baan te aanvaarden?
Impliciet erkent de minister dat de cijfers laten zien dat het huidige systeem werkt. Hij gaf in de schriftelijke ronde dan ook geen antwoord op de vraag naar een onderbouwing van de aanscherping van de criteria van de arbeidsmarkttoets. Graag alsnog de argumenten. Het enige antwoord dat de minister gaf, in antwoord op een vraag van D66, luidde: ja, maar we nemen nog heel veel andere maatregelen om de tijdelijkheid van arbeidsmigratie te benadrukken. Daar ga ik nu graag op in.
Waar de toelating van asielzoekers en gezinsleden beheerst wordt door internationale verplichtingen, is het reguleren van migratie voor arbeid of studie nog voor een groot deel afhankelijk van beleidskeuzes. De keuze om de komst van arbeidsmigranten af te stemmen op de behoefte aan arbeidskrachten, acht mijn fractie legitiem en verstandig. Het is in het belang van de binnenlandse beroepsbevolking, maar ook van de arbeidsmigrant zelf, dat er na toelating wel een baan in het verschiet ligt. Maar het feit dat de regering die arbeidsmigratie per se tijdelijk wil houden, acht onze fractie minder logisch. Als bepaalde tekorten zijn geïdentificeerd, en daarmee de behoefte aan bepaalde groepen arbeidsmigranten, zijn alle partijen dan niet beter af met duurzame afspraken? We komen immers pas toe aan een tewerkstellingsvergunning na een grondig onderzoek van het prioriteitsgenietend aanbod. En als na een jaar nog niemand gevonden is, is de kans toch aanzienlijk dat dit een jaar later nog net zo moeilijk zal zijn? De arbeidsmarkt is dynamisch, maar die dynamiek heeft niet zo'n hoog tempo.
Erkent de regering dat het voor een werkgever die een vergunning krijgt, effectiever is om te kunnen investeren in een arbeidsmigrant die aan de slag gaat? Is het ook niet beter voor de samenleving als de werkgever dit doet? Denk aan het regelen van fatsoenlijke huisvesting en het aanbieden van een taalcursus of op het vak gerichte bijscholing. En lijkt het de regering niet logisch dat een werkgever dergelijke investeringen sneller zal doen bij het vooruitzicht dat hij de werknemer voor een aantal jaren in dienst kan houden? Is het ook voor de werknemer zelf niet veel plezieriger om te weten voor hoelang hij zich in Nederland kan vestigen, bijvoorbeeld met het oog op het leren van de taal of het laten overkomen van zijn of haar gezinsleden? Hoe langer het uitstel, hoe meer integratiekansen verloren gaan. Dat leren wij keer op keer als een dure les. Nu zal de minister zeggen: maar dat is juist precies wat wij niet willen; die mensen mogen niet integreren, want die moeten weer zo snel mogelijk terug! Met dit wetsvoorstel laat de regering goed zien dat de toelating van arbeidsmigranten contrecoeur is: oké, we accepteren hen omdat werkgevers ze nodig hebben, maar we doen het zo minimaal en beperkt mogelijk.
Mijn fractie vraagt de minister om een wat realistischer beleid. Er zullen specifieke tekorten zijn en die zullen ook blijven. Als we de werkgevers ter wille zijn om te voorzien in die vacatures, waarom dan ook niet voor die kleine groep arbeidsmigranten de nodige voorwaarden creëren om een fatsoenlijke relatie op te bouwen zowel op de werkvloer als in de Nederlandse samenleving? De kennismigranten willen we dolgraag, voor hen zijn we uitnodigend en faciliterend. Maar de arbeidsmigranten voor wie een tewerkstellingsvergunning wordt afgegeven, hebben we net zo goed nodig. Anders was die vergunning niet verleend. Geef alle partijen dan ook de kans om te investeren.
De minister doet het tegenovergestelde. Vijf jaar lang moeten werkgevers jaarlijks aantonen dat het Europese aanbod niet voorziet in de vacature die zij hebben. Pas daarna krijgt de arbeidsmigrant vrije toegang tot de arbeidsmarkt. Op dit moment is dat na drie jaar. De minister heeft mij nog niet duidelijk kunnen maken hoe reëel het volgens zijn inschatting is dat een werkgever, die al twee keer een verlenging heeft gehad, toch nog iemand op de Europese arbeidsmarkt kan vinden die de betreffende functie kan vervullen. Het UWV heeft dan immers al drie maal op rij geconstateerd dat dat niet mogelijk is. Laat ik alvast een antwoord geven: die kans acht mijn fractie erg klein. De kans is dus aanzienlijk dat ook voor het vierde en het vijfde jaar uiteindelijk een vergunning zal worden afgegeven. Onderzoek leert dat uiteindelijk de belangen van de werkgevers de doorslag geven bij het arbeidsmigratiebeleid. Mijn fractie verwacht daarom dat de meeste arbeidsmigranten die met de huidige strenge toets gedurende drie jaar kunnen blijven werken, straks na vijf jaar in plaats van drie jaar vrije toegang tot de arbeidsmarkt krijgen.
De tijdelijkheid van de arbeidsmigratie wordt met deze maatregel dus niet verminderd, maar een aantal andere zaken wel, bijvoorbeeld de rechtszekerheid van de werknemer. Als hij of zij gedurende vijf jaar in onzekerheid blijft over de toekomst, zal er veel minder interactie zijn met de samenleving dan wanneer er wel een perspectief of keuzevrijheid is. De onafhankelijkheid van de werknemer wordt drastisch verminderd en de machtspositie van de werkgever ten opzichte van die werknemer vergroot. Mijn fractie acht dat een onwenselijke ontwikkeling, omdat daarmee de kans op misbruik of uitbuiting wordt vergroot. De werknemer zal immers niet snel aangifte doen. Maar ook voor de werkgever heeft die jarenlange onzekerheid een negatief effect. Zo kan het de inzetbaarheid aanzienlijk beperken. En de administratieve lasten – toch een speerpuntje van dit kabinet – worden met de jaarlijkse toets uiteraard fors vermeerderd.
De minister gaat wel heel gemakkelijk voorbij aan mogelijke arbeidsrechtelijke problemen. Doordat de arbeidsmigrant dezelfde rechtspositie heeft als iedere werknemer in Nederland, kan de werkgever hem een contract voor onbepaalde tijd aanbieden. Na drie jaar is hij daartoe verplicht. Maar bij het niet meer verkrijgen van een tewerkstellingsvergunning wordt er feitelijk contractbreuk gepleegd. Wil de minister toch eens ingaan op deze problematiek?
Ook de vragen naar het overgangsrecht zijn niet helemaal beantwoord. Wat betekent het ontbreken van overgangsrecht voor de werknemer die zijn bijna drie jaar geleden opgebouwde rechten op vrijheid plotsklaps ziet vervliegen? En wat betekent dit voor de werkgever die ervan uitging dat hij zijn werknemers die prima functioneren een vast contract zou kunnen aanbieden, maar die hij nu de laan moet uitsturen? Graag nog een reactie.
Kan de minister duidelijker uitleggen op welke wijze hij kan voorkomen dat werkgevers die wel hun best hebben gedaan om het binnenlands aanbod aan te boren, niet worden gestraft met een eventueel quotum?
De behandeling van dit wetsvoorstel maakt eens temeer duidelijk dat de minister de belangen van beide partijen nauwelijks heeft meegewogen. Het enige dat telt is de tijdelijkheid van de arbeidsmigratie. Met dit wetsvoorstel doet de regering aan kortetermijnpolitiek en keert ze haar rug naar de realiteit van de toekomst en naar de rest van de wereld. In 2008 becijferde de commissie Arbeidsparticipatie dat de vergrijzing en ontgroening in 2040 zou leiden tot een tekort van 700.000 werknemers op de Nederlandse arbeidsmarkt. In 2010 voorspelde het bureau Sociaal Economisch Onderzoek voor 2050 een tekort van ongeveer 16% van de beroepsbevolking. Dergelijke toekomstverwachtingen vragen om een proactieve strategie, ook op het moment dat we de economische recessie nog niet uit zijn. Het adagium "regeren is vooruitzien" is hier wel bijzonder op zijn plaats, willen we onze economie en welvaart voor de toekomst zekerstellen.
Onze arbeidsparticipatie is, even los van de huidige recessie, de afgelopen decennia toegenomen. Vrouwen werken vaker en mensen werken langer door. Er is nog veel nodig. Zo moeten er op korte termijn meer banen gecreëerd worden, bijvoorbeeld door een wat gedurfder fiscaal beleid. Jongeren die nu werkzoekend zijn, mogen de aansluiting op de arbeidsmarkt niet verliezen als deze straks aantrekt. Ook ontwikkelingen als technologische innovaties en mondiale concurrentie vragen om een samenhangende langetermijnvisie.
Maar hoe slim we onze beroepsbevolking ook voorbereiden en inzetten, we zullen hoe dan ook tegen de demografische grenzen aanlopen. Bij grote tekorten aan arbeidskrachten kan een spiraalwerking ontstaan met nog minder banen als gevolg, bijvoorbeeld door de loonontwikkeling en de neiging van bedrijven om hun vestigingen te verhuizen naar landen met meer en goedkoper arbeidsmarktpotentieel. En dat betekent ook behoefte aan lager- en middengeschoolde arbeidskrachten van buiten de EU. Laten we daar eens goed naar kijken, zonder koudwatervrees maar wel met oog voor mogelijke negatieve consequenties. Steeds meer landen creëren een flexibel migratiesysteem om in te kunnen spelen op de snelle ontwikkelingen, zonder tijdrovende en politiek lastige wetswijzigingen te hoeven doorvoeren. Daarmee erkennen ze dat arbeidsmigratiebeleid tot op grote hoogte een vraagstuk is van de arbeidsmarkt. Hoe meer we het behandelen als een migratievraagstuk, hoe groter de politieke controverse waartoe migratie over het algemeen leidt. Deze vraag kan misschien ook het best als een arbeidsmarktvraagstuk worden behandeld.
De WRR heeft een aanzet gegeven in zijn rapport In betere banen. Ik ben blij dat de regering om advies heeft gevraagd ten behoeve van een visie op arbeidsmigratie, dat is werkelijk niets te vroeg. Mijn fractie kijkt uit naar het rapport en de kabinetsreactie daarop. Maar ik mag ervan uitgaan dat het denken niet pas begint met de ontvangst van een rapport volgend jaar. Daarom zou ik vandaag al enig licht geworpen willen krijgen op de toekomstvisie op de arbeidsmarkt in het licht van het huidige wetsvoorstel. Hopelijk blijkt daaruit dat er heus al wel en met open vizier wordt nagedacht over morgen en overmorgen.
De heer Swagerman (VVD):
Als ik mevrouw Strik goed heb begrepen, heeft zij in het begin van haar betoog gezegd dat het juist met het oog op een betere integratie noodzakelijk is om meer ruimte te bieden bij het afgeven van tewerkstellingsvergunningen. Maar nu hoor ik haar zeggen dat het eigenlijk een arbeidsmarktkwestie is. Kan ik daarover enige opheldering van haar krijgen?
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Als mensen die arbeidsmarkttoets hebben doorstaan gedurende drie jaar, is de kans erg groot dat dat bijzondere tekort ook in het vierde en het vijfde jaar aanwezig is. Met het oog op de integratie van arbeidsmigranten vindt onze fractie het van belang om sneller een duurzaam perspectief te bieden. Ik zie niet dat dit op de een of andere manier spanning oplevert met mijn visie dat het voor een groot deel een arbeidsmarktkwestie is. Als de arbeidsmarkt op termijn meer arbeidsmigranten nodig heeft, moet je natuurlijk ook in het kader van je migratiebeleid goede maatregelen treffen. Onder goede maatregelen versta ik ook voldoende verblijfsperspectief, zodat mensen hier hun draai kunnen vinden en kunnen integreren in de samenleving.
Mevrouw Scholten (D66):
Voorzitter. Bij elk wetsvoorstel moeten in ieder geval drie vragen worden gesteld: wat is de doelstelling, draagt het wetsvoorstel daaraan bij en, niet onbelangrijk, is de gekozen manier de enige juiste? Dat geldt dus ook voor dit wetvoorstel, dat gaat over de bescherming van de Nederlandse arbeidsmarkt tegen werknemers van buiten Europa. Het is afkomstig uit het regeerakkoord van het kabinet-Rutte I. De eerste vraag naar het doel is duidelijk. Het gaat om het terugdringen van de werkloosheid onder de Nederlandse beroepsbevolking en het daardoor beperken van uitkeringen. Er is voldoende prioriteitgenietend aanbod binnen Nederland en ook voldoende aanbod binnen Europa. Het toelaten van werknemers van buiten de EU op de arbeidsmarkt is daarom overbodig, aldus voormalig staatssecretaris De Krom in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel.
Dat klinkt op zichzelf sympathiek. Immers, wie zou niet willen dat de werkloosheid in Nederland wordt teruggedrongen en dat iedereen werk heeft? Dat brengt me meteen bij de tweede vraag: draagt dit wetsvoorstel daaraan bij? Om daar het antwoord op te geven moeten we het over de cijfers hebben. Hoeveel banen worden hier door werknemers van buiten de Europese Unie ingenomen en welke banen zijn dat? Zijn hiervoor Nederlanders en werknemers binnen de Europese Unie beschikbaar? Eigenlijk is "beschikbaar" een verkeerde term. Het gaat niet meer over beschikbaarheid, het gaat alleen over aanwezigheid, over de mogelijkheid. Die moet blijken uit de vacaturebanken. Dat heet de "abstracte arbeidsmarkttoets".
In 2006 werden er nog 75.000 tewerkstellingsvergunningen gevraagd. In 2011 waren dat er 12.000. De afname van het aantal aanvragen wordt toegeschreven aan het vergrote aanbod uit Europa en dat lijkt me een sluitend betoog. Maar wat zijn de getallen van 2012 en van 2013? De minister noemde bij de behandeling van het wetsvoorstel aan de overkant desgevraagd het getal van 2.430 getoetste aanvragen in 2012 en naar verwachting slechts 1.000 in 2013. Dat is een enorme afname. Ik zou graag van de minister horen of ik die cijfers juist heb begrepen, want als dat zo is, zou dat betekenen dat het aantal aanvragen van een tewerkstellingsvergunning door werknemers van buiten de Europese Unie opnieuw drastisch is afgenomen. De vraag die dan overblijft is of dit wetsvoorstel überhaupt nog zin heeft als er inderdaad sprake is van een zo gering aantal aanvragen. Immers, wat is dan het beoogde effect op de Nederlandse werkloosheidscijfers? Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.
Ook is het interessant te weten in welke sectoren de meeste tewerkstellingsvergunningen worden gevraagd, sectoren waarin de Nederlandse of Europese beroepsbevolking niet zou kunnen voorzien. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel aan de overkant is al om die cijfers gevraagd, uitgesplitst naar sector en nationaliteit. De minister heeft daar helaas laten weten niet over die gespecificeerde cijfers te beschikken. Gelukkig heeft hij ze wel beloofd, dus dat betekent dat ze op termijn wel beschikbaar kunnen komen. Toch is het heel lastig om over dit wetsvoorstel te beslissen als wij de cijfers niet hebben.
Eén cijfer weet de minister wel. De vereniging van Chinees horecapersoneel heeft laten weten dat de Chinese horeca, die ernstig in verlegenheid is gebracht door dit wetsvoorstel, in 2011 ongeveer 1.700 aanvragen heeft ingediend. Het ging hierbij om Chinese frituurkoks. Waarom weten we dit cijfer wel, maar de overige niet?
Betekent dit alles niet dat we zonder deze concrete cijfers het wetsvoorstel vandaag eigenlijk niet kunnen beoordelen? Immers, als we die cijfers niet weten, weten we ook niet of dit wetsvoorstel om het aantal aanvragen terug te dringen wel het beoogde effect zal hebben. Moeten we, als we dat niet weten, de behandeling van dit wetsvoorstel niet aanhouden totdat we die cijfers wel hebben? Dat is mijn, bepaald niet onbelangrijke, vraag aan de minister.
Een andere niet onbelangrijke vraag is de volgende: ligt er eigenlijk niet een andere agenda voor waarop dit wetsvoorstel steunt, namelijk het terugdringen van de arbeidsmigratie van vreemdelingen? Het wetsvoorstel gooit het huidige systeem danig overhoop. Met de abstracte arbeidsmarkttoets wordt het de Nederlandse werkgevers bepaald niet gemakkelijk gemaakt om een tewerkstellingsvergunning voor een werknemer van buiten de Europese Unie te verkrijgen. Dat moeten we ons wel realiseren. En de vraag is of het wetsvoorstel daarmee niet een enigszins xenofoob karakter heeft gekregen. Dat blijkt onder meer uit de aanscherping van de tijdelijkheid van de arbeidsmigratie. Ik wil de minister er wel op wijzen dat die tijdelijkheid in 1995 nooit een doelstelling van de Wav-wetgever is geweest en overigens ook niet is bedoeld om werkloos Nederland aan een baan te helpen. Daarvoor zijn en worden andere wetten en instrumenten ontwikkeld. Kijk naar de bekorting van de WW-duur in het sociaal akkoord. Ook hierop hoor ik graag een reactie van de minister.
Daarmee kom ik op aan de derde vraag: is de gekozen methode de enige juiste? Dan gaat het natuurlijk om de uitvoerbaarheid van de wet. Ik noem in willekeurige volgorde drie punten, ten eerste het feit dat de tewerkstellingsvergunning een geldigheidsduur van een jaar heeft en telkens opnieuw moet worden aangevraagd. De problemen daarmee zijn goed geschetst door de Vereniging Chinese Horeca Ondernemers. De Chinese of, beter gezegd, Aziatische horeca levert met haar omvangrijke werkgelegenheid en omzet een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie. De VCHO waarschuwt dat die bijdrage met dit wetsvoorstel in gevaar zal komen. Met het moeizame perspectief op een tewerkstellingsvergunning voor een Chinese kok en zonder gekwalificeerde Nederlandse koks zal geen ondernemer nog een restaurant beginnen.
Ten tweede noem ik de hiermee gepaard gaande administratieve lasten. De minister schetst in de stukken een lastenverlichting voor de werkgevers van 1,7 miljoen vanwege het opheffen van de bewaarplicht van identiteitsgegevens van Europese werknemers. Dat is mooi, maar dat is het grote getal en de minister gaat voorbij aan het inefficiënte van de maatregel voor de individuele werkgever. Deze zal het heus niet ingewikkelder willen maken dan nodig. Als er in Nederland en/of binnen Europa kwalitatief voldoende aanbod is dan zal een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor een werknemer van buiten de Europese Unie heus niet nodig zijn en achterwege blijven. Maar door de omkering van de bewijslast wordt de individuele werkgever wel met extra lasten geconfronteerd. Een werkgever wil werkgelegenheid bieden en niet verzanden in bureaucratie, maar dit helpt hem daarbij niet. Hij zal jaarlijks moeten aantonen dat het hem niet is gelukt om met de abstracte arbeidsmarkttoets een vacature te vervullen. En met alleen al het voldoen aan de omgekeerde bewijslast is een jaar zo om. Mijn fractie lijkt dit alles ineffectief en lastenverzwarend. De vraag is nog steeds welke bezwaren er toch zijn tegen het huidige systeem, waarin meer ruimte is voor maatwerk. Wij horen hierop graag een reactie van de minister.
Ten derde is er een discrepantie tussen het administratiefrechtelijk systeem en het arbeidsrecht waar het gaat om de verlenging van de vergunningsplicht van drie naar vijf jaar. Daarmee wordt de rechtspositie van arbeidsmigranten veel onzekerder dan die van EU-werknemers. De minister vindt dit onderscheid echter niet ongeoorloofd en legt het risico volledig bij de werkgever. Op EU-burgers zijn de beginselen van het vrije werknemersverkeer van toepassing en op werknemers van buiten de EU niet, aldus de minister. Mijn fractie zou daar toch iets genuanceerder mee willen omgaan. Ik heb al gewezen op het met dit wetsvoorstel geïntroduceerde instrument om arbeidsmigratie van buiten de Europese Unie tegen te gaan. Dat beeld wordt met deze verlenging van de vergunningsplichtige termijn nog sterker. Geen werkgever zal het nog in zijn hoofd halen om een werknemer van buiten de EU, hoe gekwalificeerd ook, voor langer dan drie jaar, binnenkort wellicht twee jaar, op jaarcontractbasis in dienst te nemen. Daarmee wordt de contractvrijheid beperkt ten koste van het wettelijk instrumentarium en wordt de toegevoegde waarde van deze gekwalificeerde werknemer de das om gedaan.
De conclusie van mijn fractie is dat de gekozen methode nog eens kritisch tegen het licht gehouden zou moeten worden. De vraag waarom niet kan worden vastgehouden aan maatwerk in plaats van een controle op aanwezigheid en aan een vergunning voor drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging, in plaats van de niet te verlengen en telkens opnieuw aan te vragen jaarlijkse vergunning, is mede in het licht van de dalende aantallen vooralsnog onvoldoende beantwoord.
Mijn fractie denkt graag constructief mee en is verheugd dat er voor de kennismigrant niets verandert en dat de minister van Onderwijs zal kijken naar het beleid rond de studenten die zich hier na hun studie willen vestigen. Mijn fractie zou erop willen aandringen om, gelet op het economische belang, voor de Chinese horeca een voorziening te treffen en om toe te zeggen geen dan wel slechts bij hoge uitzondering gebruik te maken van de in het wetsvoorstel opgenomen quotumregeling, en dat uitdrukkelijk te motiveren in de aan de Tweede Kamer toegezegde voorhangprocedure.
We wachten met belangstelling de antwoorden van de minister af. We zijn met name benieuwd of de minister bereid is het wetsvoorstel aan te houden tot nadere cijfers over de daling van aanvragen en de cijfers over de aanvragen per sector en nationaliteit bekend zijn. Eventueel zal ik daarover een motie indienen.
De heer Kok (PVV):
Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel is een nieuwe poging om greep te krijgen op een uit de hand gelopen arbeidsmigratie in de EU en concreet in ons land. Onder het eufemistische motto dat dit kabinet streeft naar een efficiënte werking van de arbeidsmarkt, probeert de minister een klein lekje te dichten in het toenemende probleem van een overspoelde en onbeheersbare arbeidsmarkt. Het is zeer de vraag of het niet dweilen met de kraan open is. Het lijkt in ieder geval op het bekende kurieren am Symptom, nu de middelen om adequaat in dit moeizame dossier op te treden vrijwel volledig uit handen zijn geslagen casu quo zijn weggegeven.
Met in het achterhoofd de vrijwel zekere ongelimiteerde toestroom per 2014 van Bulgaren en Roemenen zijn de voorgestelde aanscherpingen in de Wet arbeid vreemdelingen feitelijk klein bier. Het lijkt op een achterhoedegevecht met een hoge symboolwaarde. Dit beeld wordt versterkt door de schatting van het UWV dat het aantal tewerkstellingsvergunningen voor de categorie waar het hier om draait, namelijk werknemers van buiten de EU, terugloopt van 75.000 in 2006 en 12.000 in 2011 naar vermoedelijk 2.639 in 2013. En dat al zonder aanscherping nota bene. Je zou bijna zeggen: waar gaat het nog over? Welk probleem lost dit wetsvoorstel nog op? Detail is dat een groot deel van deze groep bestaat uit werknemers in dienst van de Chinese Muur of Wing Wang Wokkie, werknemers die bij uitstek als enigen in staat zouden zijn om de wok precies heet genoeg te houden.
Mevrouw Scholten (D66):
Ik ben dol op getallen, zoals men waarschijnlijk heeft begrepen. De heer Kok noemt weer een ander getal, namelijk 2.639 in 2013. Ik zou graag weten waar dat getal op gebaseerd is.
De heer Kok (PVV):
Ik heb dat gevonden in de nadere memorie van antwoord. Daar staat een keurig staatje in.
Mevrouw Scholten (D66):
Dat zal ik dan nog even bestuderen. Dank u wel.
De heer Kok (PVV):
Misschien zit ik er 100 naast, dat zou zomaar kunnen. Het gaat in ieder geval om dezelfde trend die u ook hebt geconstateerd.
Ik ga verder met mijn betoog. De ratio van het wetsvoorstel is puur gelegen in het simpele feit dat de uitbreiding van de EU al tot voldoende nieuw arbeidsaanbod heeft geleid, en minder in een doortimmerde visie op arbeidsmigratie en mobiliteit in de EU; realpolitik in optima forma! Dat de aanpassing samenhangt met de ambitie van dit kabinet om iedereen zo veel mogelijk naar vermogen te laten participeren in de samenleving, doet ridicuul aan daar het de groep laaggeschoolden is die hier te lande de rekening betaalt.
Er zijn volgens de minister van Financiën in Nederland zelf al ruim een miljoen mensen/uitkeringsgerechtigden die aan het werk willen, zo hoorden wij bij de algemene politieke beschouwingen. Even lachwekkend is het gestelde in de memorie van antwoord, waar het volgende is te lezen. "Nederland kan nu profiteren van de interne arbeidsmarkt binnen de EU. Vacatures kunnen worden vervuld door het enorme arbeidsaanbod dat binnen de EU voorhanden is, zeker (…) vanaf 2014". En: "Voorkomen moet worden dat dan nieuwe migrantenstromen van buiten de EU naar Nederland ontstaan. Het zou onwenselijk zijn als (…) concurrentie zou ontstaan". Deze argumentatie kan beter worden ingezet op het werkelijke probleem van de instroom binnen de EU.
Mijn fractie wil zeker hier niet betogen, laat staan de indruk wekken, dat de PVV tegen het nu voorliggend wetsvoorstel zou zijn. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we het wetsvoorstel wel in de volledige context willen plaatsen en niet geïsoleerd willen bezien. Wat dat betreft zijn er de nodige kanttekeningen te plaatsen, te beginnen met dit wetsvoorstel, zoals gesteld in feite een afgeleid en mineur probleem. Vertrekpunt is dat de werkgever voldoende inspanning moet verrichten om het zogeheten prioriteitgenietend aanbod – ik heb het niet zelf verzonnen – eerst aan te boren, waarna het UWV toetst of er voor de concrete vacature prioriteitgenietend aanbod is en of de werkgever zich voldoende heeft ingespannen om uit dit arsenaal aan onbenut potentieel te werven. Het is zeer de vraag of het in de praktijk ook zo werkt. Schijnconstructies liggen voor het oprapen, naast problemen in bewijslast. Overigens zou het idealiter zo moeten zijn dat de bedoelde aanscherping ertoe leidt dat genoemd arsenaal een-op-een wordt ingezet in de vacatures en aan tewerkstelling niet wordt toegekomen. Dit is immers de dragende argumentatie onder de aanscherping. En in combinatie met de verdere aanscherping dat na een jaar steeds een nieuwe aanvraag moet worden ingediend en opnieuw getoetst, mag even idealiter verwacht worden dat in de nabije toekomst inderdaad nog slechts in uitzonderingsgevallen een tewerkstellingsvergunning op de nieuwe voet wordt afgegeven. Daarmee is dit onbeduidende lekje vrijwel gedicht, waarmee de focus weer gericht kan worden op het werkelijke majeure probleem van de interne EU-migratie in brede zin.
Een eerste vraag in dit kader is wat de minister bedoelt met de eerdergenoemde passage waarin staat dat "Nederland nu kan profiteren van de interne arbeidsmarkt binnen de EU", en dat in relatie tot de duiding dat het prioriteitgenietend aanbod bestaat uit zowel alle Nederlanders als alle EU-inwoners en dat het uitgangspunt van dit voorstel is om juist laaggeschoolden, Nederlandse laaggeschoolden, zo neem ik aan, aan een baan te helpen.
De minister gaf aan dat de SER om advies is gevraagd over meerdere aspecten waaronder met name "de rol en mogelijke bijdrage van arbeidsmigratie aan de Nederlandse economie, in aanvulling op de inzet van het onbenutte arbeidspotentieel in Nederland". Waarom aan de SER en waarom nu nog, in deze fase? Is dat geen mosterd na de maaltijd? Mijn fractie is van oordeel dat het inhuren van de SER een oplossing zeker niet dichterbij brengt en hooguit te zien is als een vorm van windowdressing. Begin jaren negentig gaf dit gremium al blijk van forse onderschatting en een al te optimistische kijk. Ondertussen zijn we ruim 200.000 arbeidsmigranten rijker – volgens het CBS waren het er 237.000 in 2012 – en dat aantal kan snel oplopen naar 500.000 à 600.000 in 2040. Ten overvloede breng ik daarbij in herinnering het recente rapport dat ik eerder al ter sprake bracht, namelijk het WRR-rapport In betere banen. In antwoord op de vraag hoe het arbeidsmigratiebeleid vorm moet krijgen, is de constatering dat het zeer de vraag is of dat nu in goede banen wordt geleid onder verwijzing naar de bredere maatschappelijke context. De WRR-analyse is somber en de kernvraag is of er wel lessen zijn getrokken uit een verleden van non-beleid. Saillant en tegelijk treurig is het feit dat het arbeidsmigratiebeleid zowel nu als voorheen de facto is overgelaten aan de pragmatiek van werkgevers en dat de overheid in beleidsarmoede tekort is geschoten in enige vorm van sturing op dit kennelijk te gevoelige dossier.
Deze lacune lijkt inmiddels meer dan opgepakt te zijn door de Europese Unie die met de kernwaarde van het vrij verkeer van werknemers in de hand, de leegte van de Haagse beleidsmakers zelf maar al te graag invult. Opmerkelijk is dat zelfs de WRR al aangeeft dat de EU "meer aandacht zou moeten besteden aan het compenseren van de negatieve sociale aspecten waarmee het circuleren van werknemers in de praktijk gepaard gaat". Het al dan niet bedoelde resultaat is inmiddels wel dat het ongeclausuleerde beginsel van vrij verkeer de Nederlandse deur wagenwijd open heeft gezet voor een ongelimiteerde instroom. De verwarring in het kabinet is dan ook optimaal. Er wordt ongecoördineerd geacteerd. Minister Timmermans wijst erop dat er veel mis is, zoals uitbuiting en misbruik van sociale omstandigheden, en zijn collega Teeven stelt op zijn beurt dat het vrij verkeer niet onvoorwaardelijk is. Volgens hem belast dit soort immigratie de ontvangende landen aanzienlijk en dienen we de belangen van de landen die de last van immigratie ondergaan, te beschermen.
Is het al moeilijk genoeg een deuk in een pakje EU-boter te slaan, het moet voor deze goedwillende minister van SZW, in een miscommunicerend kabinet dat niet behept is met een adequate beleidsaanpak, haast een onmogelijke taak zijn tegen de Europese stroom in te roeien. Je zou kunnen spreken van een uphill battle en wellicht van een mission impossible. Graag zou mijn fractie van de minister willen horen wat nu precies de visie van het kabinet is op het punt van het vrij verkeer en meer specifiek ten aanzien van de ongeremde instroom, zeker per 2014. Daarnaast is mijn fractie geïnteresseerd in de concrete aanpak van dit probleem. In dit verband herinner ik de minister aan zijn uitspraken in een recent opinieartikel in de Volkskrant waarin hij de situatie omschrijft als alarmfase code oranje; de dijken zouden met de dreigende toestroom op doorbreken staan. Duidelijke taal zou ik zeggen.
Kan de minister aangeven hoe hoog hij "de negatieve aspecten van het vrije verkeer van werknemers" op de agenda van de EU heeft weten te krijgen en met welk resultaat? Welke regels heeft hij weten te bewerkstelligen om "de verdringing van onze zwakste burgers door goedkope arbeidskrachten uit de nieuwe EU-lidstaten" tegen te gaan? Is hij niet van mening dat de te verwachten massale instroom voorkomen moet worden of op zijn minst gereguleerd? Is de minister op de hoogte van de relevante EU-regelgeving, inhoudende dat al na drie maanden verblijfsrecht ontstaat en na vijf jaar een duurzaam verblijfsrecht? Is het de minister bekend dat op het gemeentehuis van Rotterdam – vorige week werd het ook al gezegd – de folders hoe een uitkering aan te vragen, al in het Bulgaars klaarliggen?
Het verbaast mijn fractie overigens niet dat de Europese Commissie de door de minister gestelde urgentie niet deelt en krampachtig vasthoudt aan het recht op vrij verkeer, daarin gesteund door de collega's van Roemenië en Bulgarije met hun verwijten aan het adres van Nederland over racisme en xenofobie. Het is in ieder geval geruststellend te horen van de Roemeense minister van Arbeid, mevrouw Campeanu dat Nederland "niet hoeft te vrezen voor een tsunami van Roemenen". De vraag is wat de minister nog verwacht van een onderzoek om de Europese Commissie te overtuigen dat het hier om een reëel probleem gaat. Wanneer kiest hij voor een eigenstandige aanpak, dat wil zeggen buiten de EU om?
Ten fundamentele gaat het erom dat het absorptievermogen van Nederland niet onbeperkt en onbegrensd is en het inpikken van banen zeker geen verzinsel. Veelzeggend is de uitkomst van een recente peiling onder economen waaruit blijkt dat vooral de laagstopgeleide werknemers de dupe zijn van de open grenzen en dat de vrije immigratie op gespannen voet staat met onze verzorgingsstaat. Hoe eufemistisch gesteld!
Ik rond af. Achteraf moet helaas geconstateerd worden dat de creatie van een Europese arbeidsmarkt en de toelating tot de EU van landen als Bulgarije en Roemenië wel erg lichtzinnig is opgepakt, bovendien zonder de kiezers iets te vragen. Daar plukken we nu de wrange vruchten van.
Mevrouw Sent (PvdA):
Voorzitter. Vandaag bespreken wij het voorstel van de regering om de Wet arbeid vreemdelingen aan te scherpen teneinde de werking ervan te verbeteren. De aanpassingen betreffen drie delen, te weten een aanscherping van de toets op prioriteitsgenietend aanbod, het voorkomen van concurrentie op arbeidsvoorwaarden en het stimuleren van de kenniseconomie. In het debat heeft vooral het eerste onderwerp de aandacht gehad. Wij zijn de minister dankbaar voor de schriftelijke antwoorden die wij op onze vragen hebben mogen ontvangen en maken graag gebruik van de gelegenheid om over twee onderwerpen mondeling met hem van gedachten te wisselen.
Het eerste onderwerp betreft de algemene visie van de minister op arbeidsmigratie. Nederlandse economen menen dat vrij verkeer van werknemers goed is voor de Nederlandse economie. Dit is niet iets wat zij hebben onderzocht, zij menen het alleen; het ging om een peiling. De meerderheid van de economen is het er ook over eens dat vooral de laagst opgeleide werknemers de nadelen ondervinden van vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie. Deelt de minister deze zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt hij daaraan? Ten slotte menen diezelfde Nederlandse economen dat volledig vrije migratie en de nationale welvaartsstaat op gespannen voet met elkaar staan. Als immigranten zonder beperkingen een beroep kunnen doen op sociale voorzieningen, zetten zij de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat onder druk, aldus de gepeilde Nederlandse economen. Deelt de minister deze zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt hij daaraan?
Het tweede onderwerp betreft de centrale rol die de minister aan "werk.nl" toekent in het efficiënt functioneren van de arbeidsmarkt. In de nadere memorie van antwoord schrijft hij dat "werk.nl" hierin bij uitstek de benodigde centrale rol kan spelen, en dat terwijl hij in zijn brief van 22 augustus 2013 aan de Tweede Kamer in antwoord op Kamervragen van het lid Karabulut schrijft dat hij er rekening mee houdt dat storingen en klachten betreffende "werk.nl" zich tot in 2015 blijven voordoen. Hoe verhoudt het ogenschijnlijke optimisme in de nadere memorie van antwoord zich tot het realisme in de brief, zo vraagt mijn fractie zich af. Hoe kan de minister volhouden dat de storingen en klachten in de regel niet tot grote overlast leiden bij werkgevers? Zonder een bevredigend antwoord op deze vraag houdt mijn fractie ernstige twijfels of het UWV wel de kennis en middelen in huis heeft om de verantwoordelijkheden en taken behorende bij de aanscherping van de toets op prioriteitsgenietend aanbod op zich te nemen. Wij hopen dan ook van harte dat de minister deze zorgen bij ons weg weet te nemen.
Mijn fractie kijkt uit naar de antwoorden van de minister betreffende de twee onderwerpen die wij onder zijn aandacht hebben gebracht.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik hoor mevrouw Sent twee vragen stellen. Een is heel algemeen, bijna een open deur, zou ik zeggen. Die gaat over de verhouding verzorgingsstaat versus arbeidsmigratie. Ik zie niet zo snel de link met dit wetsvoorstel. De andere vraag gaat over het Werkplein. Mevrouw Sent, wat is uw appreciatie van dit wetsvoorstel? Vindt u de voorgestelde aanpassing noodzakelijk? Wordt er op dit moment inderdaad een te ruimhartig beleid gevoerd ten aanzien van de tewerkstellingsvergunningen?
Mevrouw Sent (PvdA):
Wij vinden het geen open deur om over migratie en de verhouding tot de verzorgingsstaat na te denken. Wij maken altijd graag van de gelegenheid gebruik om hierover plenair van gedachten te wisselen. Onze appreciatie van het wetsvoorstel zal uiteraard afhangen van de mondelinge antwoorden van de minister. Daarom houden wij een debat. In het algemeen constateren wij wel dat de wet een restrictief toelatingsbeleid voor arbeidsmigranten als doel heeft door te bepalen dat er een verschil is tussen arbeidsmigranten van buiten en van binnen de EU. Wij zien een verandering sinds de invoering van de wet in 1995, in die zin dat er een toename is van het arbeidsaanbod binnen de Europese Unie. Onze zorg in die zin is dat wij willen dat iedereen in Nederland die daartoe in staat is ook deelneemt aan het arbeidsproces. Gezien die structurele veranderingen en op basis van het onderzoek dat is ingesteld lijkt het ons wenselijk om de wet aan te scherpen, zoals voorligt in het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Toch nog even specifieker. U zegt dat met de uitbreiding van de Unie het arbeidsaanbod is vergroot. Dat klopt, maar dat is ook juist terug te zien in een drastische daling van het aantal verleende tewerkstellingsvergunningen aan derdelanders. Dus de vraag is of het mechanisme dat wij nu kennen niet juist voldoet aan uw behoefte om het binnenlandse aanbod te beschermen.
Mevrouw Sent (PvdA):
Naar mijn mening zijn er structurele en conjuncturele factoren die een rol spelen. Naar ik meen zijn de cijfers die senator Strik mij voorlegt cijfers die vooral conjunctureel van aard zijn, en weten wij dat er structureel sprake is van een toenemend arbeidspotentieel, hetgeen vraagt om een aanscherping van het wetsvoorstel. Dus die structurele veranderingen staan los van de conjuncturele samenhangende met het feit dat onze economie zich in een recessie bevindt.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Strik. Ik denk dat u het met dit antwoord moet doen.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Het verschil tussen structureel en conjunctureel gaat mijn pet misschien een beetje te boven. U bedoelt met dat structurele toch de verandering van de interne markt en daardoor de uitbreiding? Denkt u dan dat er nu minder tewerkstellingsvergunningen worden verleend, niet zozeer door de uitbreiding als wel door de recessie? Als dat zo is, is mijn antwoord nog steeds dat dit dan toch ook betekent dat het systeem werkt. In een slechtere economische situatie worden er dus ook geen vergunningen verleend aan derdelanders. Daarom nogmaals mijn vraag: waarom dan die noodzaak van het aanscherpen van beschikbaarheid naar aanwezigheid?
Mevrouw Sent (PvdA):
Dan moet ik toch weer teruggrijpen op mijn eerste antwoord op de vraag, en wel dat er structurele veranderingen zijn, zoals de uitbreiding van het arbeidspotentieel in Europa, de behoefte om het Nederlandse arbeidspotentieel aan het werk te zetten en daaruit voortvloeiend de behoefte om de eisen aan te scherpen.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
I rest my case!
De voorzitter:
Daarmee moet u het doen!
De heer Kox (SP):
Voorzitter. Ik zal eerst maar de spanning bij de minister wegnemen. Mijn fractie zal voor dit wetsvoorstel stemmen.
Het betreft, zoals de minister ook zelf zegt, geen structurele herziening. De evaluatie die is gehouden maakt dat niet nodig. Er zitten een aantal aanscherpingen in die ons reëel lijken. Ik denk wel dat het nodig is dat de minister in zijn termijn de vragen van deze Kamer, onder anderen gesteld door mevrouw Scholten, beantwoordt. Wij moeten wat meer informatie hebben over de cijfers achter deze wet. Maar dan ook de juiste informatie. Ik denk dat sommige collega's hier de fout maken door te zeggen: als het aantal tewerkstellingsvergunningen zo drastisch daalt, hoef je de wet niet aan te scherpen. Ik wijs erop dat de wet in de huidige vorm voor 76.000 arbeidsmigranten de mogelijkheid heeft geboden om naar Nederland te komen. Ik denk ook dat mevrouw Sent daarop doelt. Op het moment dat de conjunctuur aantrekt, zijn er dus in de huidige wet voor 76.000 mensen mogelijkheden om naar Nederland te komen.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik voel mij enigszins aangesproken. U geeft aan dat 75.0000 mensen naar hier zijn gekomen. Het punt is dat er een jaarlijkse toets plaatsvindt, een jaarlijks moment waarop wordt bekeken of de tewerkstellingsvergunning wordt gegeven. Dus als er zo veel tewerkstellingsvergunningen zijn gegeven, is dat voor tijdelijk verblijf hier. Dan kan dat ook zijn voor mensen aan wie het jaar daarvoor ook al een vergunning is verleend. Dus het gaat niet steeds om nieuwe mensen die hier naartoe komen en ook mogen blijven. We hebben daarom eigenlijk al een strikt toetsingssysteem. Dat is eigenlijk de essentie van mijn betoog.
De heer Kox (SP):
Dat begreep ik wel, mevrouw Strik, maar waar het over gaat is dat de wet in deze vorm de potentie heeft om 76.000 tewerkstellingsvergunningen per jaar te verstrekken. Dan moeten wij dus even afstappen van de conjuncturele toestand, want natuurlijk worden op dit moment veel minder vergunningen aangevraagd, aangezien er geen werk is. Dat is het grootste probleem. Daar kom ik nog over te spreken.
Tegelijkertijd wordt gezegd dat de afname vooral het gevolg is van het feit dat de EU is vergroot. Ik mag erop wijzen dat mensen die uit Oost-Europa naar Nederland kwamen in de tijd dat er een tewerkstellingsvergunning nodig was niet kwamen omdat zij Pool waren, of uit China als Chinese frietkok. Zij kwamen omdat zij goedkope arbeidskracht leverden. Dus de potentie van de wet blijft nog steeds om als het beter gaat met onze economie goedkope arbeidskracht naar Nederland te halen. Wij verschillen misschien van mening dat dat een goede zaak zou zijn. Ik denk niet dat het een goede zaak is om mensen over de wereld te slepen. Het zijn meestal slecht betaalde mensen die naar Nederland komen en die wij hier te werk stellen.
Ik vind dat de minister ons, u en mevrouw Scholten opheldering moet geven wat voor cijfers het zijn. Ik denk namelijk dat de daling nu op geen enkele manier een garantie biedt dat het zo blijft. Dat is sterk afhankelijk van de conjunctuur.
De voorzitter:
Eén korte vraag nog, mevrouw Strik.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik wil verre van mij werpen dat wij voorstander zijn van het maar hierheen halen van goedkope arbeidskrachten. Waar wij steeds voor pleiten als er sprake is van arbeidsmigratie is dat het gaat om gelijk werk voor gelijk loon. Dat is een heel ander vraagstuk, dat wij hier niet behandelen. Vooral de Arbeidsinspectie maar ook andere autoriteiten zullen erop moeten toezien dat er niet op die manier verdringing plaatsvindt. Het gaat dus om een bepaalde behoefte, een bepaald tekort. Nu geeft de minister zelf in zijn memorie van toelichting toe dat de daling wel degelijk rechtstreeks in verband staat met de uitbreiding van de Europese Unie. Maar ik begrijp van u dat u dat feitelijk betwijfelt.
De heer Kox (SP):
Nee, dat betwijfel ik op geen enkele manier. Ik zou dat niet durven betwijfelen als de minister ons die informatie geeft. Door de uitbreiding van de EU hoeven Polen geen tewerkstellingsvergunning meer aan te vragen, maar die Polen kwamen hier niet naartoe omdat zij Pools waren; zij kwamen hier naartoe omdat zij goedkoop waren. Zo goed als er straks Bulgaren en Roemen naar Nederland zullen komen omdat zij goedkoop zijn. Op het moment dat die goedkoopte in de EU verdwijnt – dat zou mogelijk zijn – kunnen wij op basis van deze wet weer van buiten de EU goedkope arbeidskracht importeren. Dat is volgens mij een goede reden om de wet op een aantal punten wat aan te scherpen. Nogmaals, het is geen structurele wijziging van de wet maar een aanscherping, die een gevolg is van een evaluatie. Ik heb geen reden om daaraan te twijfelen. Maar de minister moet ons dus wel uitleggen hoe het nu zit met de cijfers.
Ik denk namelijk niet, een beetje in de lijn van mevrouw Scholten, dat de wet zichzelf overbodig maakt omdat wij straks op nul zitten. Dat zal een tijdelijke situatie zijn. Ik zie dan ook niet het verwijt dat dit symboolwerking zou zijn. Dat zou echt moeten blijken. Ik denk dat de voorstellen die worden gedaan realistisch zijn. Verder zijn kennismigranten en een deel van het wetenschappelijk personeel uitgezonderd van de aanscherping, dus ik zie daarin ook niet het probleem.
Waar ik wel een probleem zie, en waarover ik een vraag heb aan de minister, is op het punt van de handhaving. Ik maak mij zorgen over de mensen die hier naartoe worden gehaald. Ik ben er niet van overtuigd dat dat allemaal vrolijke Chinezen zijn die zeggen: ik wil toch graag eens een keer in Nederland gaan werken. Ik ben daar bang voor. De 1700 aanvragen om frietkok in Nederland te worden zijn er niet op gericht om hier haute cuisine te gaan beoefenen. De woordvoerder van de VVD sprak daarover. Dat is gewoon rotwerk voor het minimumloon of minder in een niet zo plezierige werkomstandigheid. Daarom willen Nederlanders daar geen nasi gaan bakken, of friet, want ik denk dat een aantal van de frietkoks die uit China worden gehaald hier inmiddels gewoon een frikandel speciaal staan bakken.
Hierover zou ik toch graag wat meer opheldering krijgen. Als je een tewerkstellingsvergunning geeft, moet je wel weten wat er vervolgens gebeurt. Als je kijkt naar de afname van de Chinese restaurants, de toename van de Chinese friettenten en het grote aantal vergunningen dat wordt aangevraagd, dan zou ik graag willen weten of al die mensen hier onder plezierige Nederlandse arbeidsomstandigheden aan het werk zijn. Ik vrees dat dat niet het geval is. Als je uit China of een ander ver land naar Nederland komt, moet je geen Mandarijn spreken maar op zijn minst Engels wanneer je hier tijdelijk bent. Ik ben het met mevrouw Strik eens dat anders alle omstandigheden bij elkaar zijn gebracht om je in een heel slechte situatie te brengen.
Tot slot. De naam van de heer Kok verschijnt geregeld in de notulen terwijl ik iets zeg en omgekeerd misschien ook. Dat kunnen wij maar beter niet doen, want het scheelt maar één letter en toch een hele levensbeschouwing. Hij wees er terecht op dat het grote probleem op dit moment niet meer door deze wet wordt ondervangen, als het gaat om die 76.000 mensen die al of niet uit Oost-Europa komen, maar door de openstelling van onze grenzen per 1 januari 2014. Dan is het toch een beetje navrant dat wij allerlei eisen kunnen stellen aan mensen die van buiten de EU naar ons toe komen, terwijl wij eigenlijk geen enkele eis meer kunnen stellen aan mensen die van binnen de EU naar ons toe komen, terwijl dat in het kader van deze wet aanvankelijk dezelfde mensen waren en die van buiten de kleinere EU bij ons kwamen.
De minister heeft ervoor gewaarschuwd dat er een flinke kans is dat er een grote stroom Bulgaren en Roemenen naar Nederland gaat komen. De geruststellende woorden van de minister van Arbeid van Roemenië op de migratietop weiger ik serieus te nemen, want dat zou een breuk in de ontwikkeling zijn. De minister heeft hiervoor gewaarschuwd, maar wat gaan wij er vervolgens aan doen? Hij heeft een aantal maatregelen aangekondigd, maar zou hij er niet met terugwerkende kracht naar verlangen dat wij een tewerkstellingsvergunning voor Bulgaarse en Roemeense werknemers zouden kunnen instellen, vooral ter bescherming van die mensen zelf? De minister van Roemenië is hier komen verklaren dat men als er te veel mensen uit Roemenië weggaan daar toch weer gewoon nieuwe arbeidskrachten uit de Oekraïne haalt. Dat geeft precies het probleem weer dat mijn partij met arbeidsmigratie onder de huidige omstandigheden heeft. Zolang het zou gaan om mensen die de wereld willen verkennen is dat geweldig, maar als het erom gaat dat zij elders worden uitgebuit lijkt ons dat eigenlijk helemaal geen goed idee.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20132014-6-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.