2 Financiering Sociaal-Economische Raad

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met de financiering van de Sociaal-Economische Raad (33481).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom in de Eerste Kamer. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Kneppers-Heijnert.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ik spreek vandaag mede namens de fracties van het CDA, GroenLinks, de SGP en de OSF. Wij danken de regering voor haar uitgebreide beantwoording in de nadere memorie van antwoord. De argumenten over en weer zijn al enkele malen gewisseld. De voorlopige conclusie is dat de regering de aan het woord zijnde fracties nog niet heeft kunnen overtuigen. Wij willen graag gebruikmaken van het aanbod van de minister om in overleg met de Kamer tot een wederzijds bevredigende oplossing te komen.

Waar gaat het om in dit wetsvoorstel? Een korte weergave. De SER werd tot dusverre grotendeels gefinancierd uit heffingen die liepen via de Kamers van Koophandel. Nu deze omgevormd zullen worden tot Ondernemingspleinen en hun financiering uit de algemene middelen geschiedt, rijst de vraag hoe het met de financiering van de SER moet. De heffing via de Kamers van Koophandel is reeds per 1 januari 2013 op nul gezet, terwijl de thans aan de orde zijnde wijzigingswet nog niet is aangenomen. Ik voeg daaraan nog toe dat de wijziging van de Wet op de kamers van koophandel pas op 23 februari 2013 werd ingediend. De SER heeft dus momenteel geen inkomsten uit de bron via de heffing van de Kamers van Koophandel. In het nu voorliggende wetsvoorstel wordt geregeld dat de middelen ter dekking van de SER ten laste komen van het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf).

De bezwaren van de aan het woord zijnde fracties betreffen voornamelijk deze financieringsgrondslag. Het argument van de regering voor koppeling aan het AWf is tweeërlei. Ten eerste is zo gewaarborgd dat de bijdragen aan de SER in hoofdlijnen door dezelfde groep worden opgebracht als in de situatie via de Kamers van Koophandel, en ten tweede gebeurt dit met minder administratieve lasten dan bij een aparte heffing. Het uitgangspunt van de regering, namelijk dat het Nederlandse bedrijfsleven de SER financiert voor de uitvoering van zijn taken en dat deze methodiek ongewijzigd moet blijven, overtuigt de aan het woord zijnde fracties niet en lijkt een gelegenheidsredenering. Waarom dit uitgangspunt? Waarom moet de bestaande situatie zo veel mogelijk intact blijven? De motivering daartoe ontbreekt en bovendien is de regering niet erg consistent in haar redeneringen. Het uitgangspunt van een ongewijzigde methodiek heeft ook niet gegolden voor de financiering van de Kamers van Koophandel. Die werden eveneens door het bedrijfsleven gefinancierd – een deel van het bedrijfsleven fulmineerde daar zeer tegen – en worden nu uit de begroting van het ministerie van Economische Zaken gefinancierd, terwijl de taken van de Kamers van Koophandel veel meer gerelateerd waren en zijn aan het bedrijfsleven dan de taken van de SER. De SER kent diverse taakgebieden, waaronder die van advisering van regering en parlement. Waarom worden de Kamers van Koophandel wel gefinancierd uit de algemene middelen en de SER niet?

Een tweede reden waarom niet duidelijk is waarom de bestaande situatie gehandhaafd zou moeten worden, is dat ook de taken van de SER niet dezelfde blijven. Een deel van de bestuurlijke taken van de SER is, of wordt, binnenkort afgeschaft, als gevolg van de opheffing van de product- en bedrijfschappen en de wijzigingen bij de Kamers van Koophandel. De financieringsdiscussie gaat zo interfereren met de taakdiscussie. De aan het woord zijnde fracties zijn het met de regering eens dat de adviestaak de primaire en belangrijkste taak van de SER is, zie de memorie van antwoord in de laatste alinea. Daar hoort naar de mening van deze fracties een financiering bij zoals bij andere adviesorganen en geen financiering uit een doelfonds met een heel ander doel.

De regering zoekt de argumentatie vooral aan de premiekant. Het bezwaar van de betreffende fracties zit vooral aan de uitgavenkant. Het AWf is bedoeld om mensen die hun baan verloren hebben, van een uitkering te voorzien, en niet om een instituut te financieren dat qua organisatie en activiteiten geheel losstaat van de werknemersfondsen. Deze fracties zijn van mening dat in het algemeen, maar zeker in tijden van oplopende werkloosheid, oneigenlijk dan wel opportunistisch gebruik van het AWf moet worden tegengegaan. Bovendien wordt de factor arbeid hierdoor zwaarder belast.

Onduidelijk is ook hoe te handelen bij tekorten. In de memorie van toelichting lezen we: "dat deze financieringsvorm onverlet laat dat bij een negatief saldo van het AWf de overheid de uitgaven uit het AWf garandeert. De garantie door de overheid is zichtbaar in het oplopende tekort van het AWf". In de nota naar aanleiding van het verslag staat: "dat er geen directe rijksbijdrage is voor het AWf en dat met tekorten rekening wordt gehouden via premiestelling". In de rijksbegroting 2013/2014 is ook niets te vinden over rijksbijdragen aan het AWf. Logisch, want het rijk draagt niet bij. In de memorie van antwoord staat te lezen: "dat tekorten in het AWf de facto worden bekostigd uit de algemene middelen doet er niet aan af dat de ondernemers de kosten van de SER dragen". Wij raken nu de draad kwijt. Wat betekent "dat de facto de tekorten in het AWf worden bekostigd uit algemene middelen"? Wat houdt de garantie door de overheid in? Graag horen de aan het woord zijnde fracties daarop een antwoord van de minister.

Sinds 2009 betalen werknemers geen premie meer voor de WW. In de nota Ontwikkelingen wetten en fondsen UWV 2012–2013 van juni 2012 staat het volgende: "het AWf, maar dus ook de totale begroting, verliest hierdoor in de periode 2009–2012 jaarlijks ca. 2,7 miljard aan inkomsten. In combinatie met de effecten van de crisis op het WW-volume daalt het vermogen van het AWf pijlsnel. Eind 2012 wordt verwacht dat het AWf een negatief vermogen van circa 4 miljard euro heeft. Dan zal ook het totale UWV-fondsvermogen negatief zijn". Wat is de verwachting, zo vragen deze fracties de minister, met betrekking tot het vermogen van het AWf voor eind 2013?

De regering zegt zich bewust te zijn dat door verandering in de omstandigheden op enig moment deze financieringsvorm niet meer passend kan blijken voor de SER en moet kunnen worden heroverwogen. "De regering heeft hieraan uitdrukking willen geven door het opnemen van een evaluatiebepaling", zo lezen wij in de memorie van antwoord. Helaas hebben wij deze bepaling in de wettekst niet aangetroffen. In de memorie van toelichting staat dat het voornemen bestaat, de voorgestelde wijze van financiering uiterlijk drie jaar na datum van inwerkingtreding te evalueren. Nu is een memorie van toelichting niet de juiste plek en de formulering "het voornemen bestaat" is vaag. Aan welke verandering in de omstandigheden die aanleiding zou kunnen zijn tot wijziging in de financiering denkt de regering dan? Kan de minister een indruk geven van het type vragen dat hij bij de evaluatie zou willen stellen? Bij welke uitkomst zou de minister beslissen om deze wet te laten vervallen en een andere vorm van financiering te overwegen? Overigens hoeft voor de aan het woord zijnde fracties de evaluatie over drie jaar niet. Wij weten nu al dat we de financiering uit het AWf geen goede oplossing vinden.

Wat betreft de inwerkingtreding: artikel III luidt als volgt. De wet treedt in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip, kan terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip en vervalt op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. In de nota naar aanleiding van het verslag van februari jongstleden lezen we dat het de bedoeling is dat het wetsvoorstel met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 in werking treedt. Is de minister nog steeds van plan als datum van inwerkingtreding 1 januari 2013 te handhaven? Waar hangt het kunnen terugwerken vanaf? Wanneer zou er geen terugwerkende kracht hoeven zijn?

De aan het woord zijnde fracties hebben vernomen dat er nagedacht wordt over een andere ordening van de adviesraden van de regering. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid zou een overkoepelende functie krijgen, waaronder andere adviesraden komen te vallen. Zou dit ook gaan gelden voor de SER en zou dit op termijn de oplossing voor een andere financiering van de SER kunnen zijn?

Samenvattend: de aan het woord zijnde fracties zijn tegen het oneigenlijk gebruik – eigenlijk zou ik het misbruik willen noemen – van het AWf en willen van de minister graag een ander financieel voorstel zien. Daarbij denken zij aan financiering via de algemene middelen zoals bij elk ander adviesorgaan van de regering het geval is, of aan een door de werkgevers te betalen opslag op een ander fonds dan wel eventueel een opslag op het AWf.

Wij zien uit naar de beantwoording van onze vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Kneppers. Ik geef het woord aan de heer Ester.

De heer Ester (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik mag deze bijdrage mede namens de fractie van D66 uitspreken. Onze beide fracties hechten zeer aan de rol die de SER speelt in onze overlegeconomie. De SER verankert een lange overlegtraditie, die in de haarvaten van de Nederlandse cultuur zit. De SER symboliseert de kracht van geïnstitutionaliseerd overleg tussen de sociale partners en weerspiegelt het belang van gezamenlijkheid. Het naoorlogse sociaaleconomisch beleid heeft veel aan de SER te danken en de adviezen van de raad hebben onmiskenbaar impact. Zeker, de status van deze adviezen fluctueert, maar de wapenfeiten zijn daar. De SER moet dan ook gekoesterd worden, zeker in economisch zware tijden, waarin consensus over te voeren beleid vaak ver te zoeken is. En de sociaaleconomische agenda voor de komende jaren kan niet om de SER heen, de sociale partners zijn immers de belangrijkste stakeholders.

Dit alles vraagt om een sterke SER, die zich geen zorgen moet hoeven te maken over de eigen financiering. Dat punt ligt nu voor. Wat daarbij gelijk opvalt, is het bescheiden budget van de SER: iets minder dan 15 miljoen euro, een bedrag dat nagenoeg in zijn geheel door de sociale partners zelf, in casu de werkgevers, wordt opgehoest, tot voor kort via een opslag op hun bijdrage aan de Kamers van Koophandel. Waar hebben we het dus eigenlijk over? Zoals al aan de orde kwam, heeft dit van doen met de omvorming van de Kamers van Koophandel tot Ondernemingspleinen, die uit collectieve middelen worden gefinancierd. De werkgeversheffing is om die reden aan het begin van dit jaar op nul gezet. Dat veroorzaakt nu het financieringsprobleem van de SER. De opslag is immers komen te vervallen.

Het voorstel van het kabinet is om dit via het Algemeen Werkloosheidsfonds, het AWf, te laten lopen, waarbij het UWV de rol van administrateur heeft. Op het eerste gezicht lijkt dat wellicht wat vreemd, maar bij nader inzien valt dat wel mee. Ook hier worden immers de premies door werkgevers opgebracht, waarmee de geldende systematiek wordt gehandhaafd. Een simpele en pragmatische keuze, waarin onze beide fracties zich goed kunnen vinden. Een keuze bovendien waar ook de sociale partners zelf achterstaan. Bovendien wordt er geen beroep op collectieve middelen gedaan, en dat moet toch meerdere fracties in dit huis aanspreken. Wel willen we de minister vragen welke concrete alternatieven overwogen zijn en hoe deze vergelijkenderwijs beoordeeld werden. Dat komt de argumentatie ten goede, zo denken wij. De memorie van toelichting en de memorie van antwoord verdienen op dit punt nadere aanvulling.

Voorzitter, kort nog een inhoudelijke opmerking over de vraag waarom we in de ogen van beide fracties de SER niet uit algemene middelen moeten financieren, analoog aan andere adviesorganen zoals bijvoorbeeld de WRR en het SCP. Het antwoord daarop is tamelijk eenvoudig. De SER heeft naast de adviesfunctie aan regering en parlement ook een reeks van bestuurlijke taken en functies die verband houden met het eigen speelveld van werkgevers en werknemers. Deze hebben onder andere betrekking op medezeggenschap, ondernemingsraden, scholing en vorming, certificering, klachtenbehandeling, fusieregels, maatschappelijk verantwoord ondernemen en arbeidsomstandigheden. Dat pleit tegen overheidsfinanciering en voor financiering door de sociale partners zelf. Deze lijn wordt met dit wetsvoorstel doorgezet. Dat is naar ons oordeel terecht.

De fracties van de ChristenUnie en D66 vinden het een goede zaak dat de beoogde constructie via het AWf binnen drie jaar geëvalueerd wordt. Dat moet nog wel wettelijk verankerd worden, zoals de VVD-woordvoerder terecht opmerkt. Wij willen de minister vragen om in ieder geval de volgende evaluatiecriteria mee te nemen: de mate waarin de AWf-constructie leidt tot een toekomstbestendige financiering van de SER; mogelijke dysfuncties van deze constructie; een expliciete weging van alternatieve financieringsvormen; de relatie van de financiering van de SER tot de kerndoelstellingen van de raad en de rol en positie van het UWV in het geheel. Is de minister bereid om deze evaluatiecriteria toe te zeggen?

Voorzitter, ik sluit af. De SER verdient nu snel duidelijkheid over zijn financiering. Wij begrijpen dat er op dit moment sprake is van schatkistbankieren. Dat kan natuurlijk niet. Macro-budgettair bezien is het sop de kool niet waard. Gelet op het grote belang van de SER voor onze overlegeconomie is het laten bungelen van de raad rond de kwestie van financiering gênant. Dat duurt nu al veel te lang. De continuïteit van de bedrijfsvoering mag niet in gevaar komen. Dat verdient de SER niet. Daarvoor is de overlegeconomie te belangrijk, zeker gezien de sociaaleconomische hectiek die ons te wachten staat. De fracties van de ChristenUnie en D66 kunnen zich al met al goed vinden in dit wetsvoorstel en dringen aan op snelle invoering.

De voorzitter:

Mevrouw Kneppers heeft een vraag.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Ik heb niet gesproken over de taken van de SER, want daar gaat dit wetsvoorstel niet over. De vorm van financiering gaat wel interfereren, dat blijkt. Als de SER echter zo belangrijk is, en ik ontken dat niet, wat vindt de heer Ester er dan van dat de regering al per 1 januari 2013 de heffingen op nul heeft gezet, terwijl de wijziging op de Wet op de kamers van koophandel, waarin dat geregeld werd, pas in februari 2013 werd ingediend, dus twee maanden later? Deze wijzigingswet was toen ook nog niet aan de orde. Die ligt nu pas hier. Dan zou je toch zeggen dat de SER beter verdient. Hij verdient dat daar goed over nagedacht wordt, en niet pas op het laatste moment. Wij hebben net een hele discussie gehad met de minister van Justitie over het vooruitlopen op wetgeving. Ik heb dat punt verder in mijn bijdrage niet willen aanroeren, maar wat vindt de heer Ester daar nu van? Het lijkt nu wel alsof ons verweten wordt dat de SER-financiering bungelt, terwijl daar toch echt ook andere redenen voor zijn.

De heer Ester (ChristenUnie):

Dat zijn een hele hoop vragen tegelijkertijd. De minister zal ongetwijfeld zelf nog antwoord geven op de vraag wat daarin de regie is geweest. Het punt van de tijd maakt het wel heel knellend. Ik gaf net al aan dat de SER op dit moment via de schatkist moet bankieren en dat dit een hoogst ongelukkige situatie is. Daarom dringen wij ook aan op absolute snelheid bij de invoering van dit wetsvoorstel. Daar besloot ik net mijn inbreng ook mee.

Wij zien uit naar de beantwoording van onze vragen door de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Ester.

Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan gaan wij even schorsen om de woordvoerders bij het volgende onderwerp de gelegenheid te geven, zich naar de zaal te begeven.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven