Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | nr. 6, item 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | nr. 6, item 7 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inrichting landelijk gebied (decentralisatie investeringsbudget) (33441).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Economische Zaken van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Flierman (CDA):
Voorzitter. De CDA-fractie heeft uiteraard met veel belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de regering op haar vragen, en van de verdere documentatie die we de afgelopen tijd hebben ontvangen, waaronder het Natuurpact. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt een nieuwe stap gezet in een proces van herverkaveling van verantwoordelijkheden tussen het Rijk en de provincies ten aanzien van de ontwikkeling van het landelijk gebied, en met name natuur. In algemene zin is het een interessant voorbeeld van het denken over de taakverdeling tussen overheden, in dit geval Rijk en provincies. Daarom willen we in dit debat vooral bij dat thema iets nader stilstaan.
De huidige Wet inrichting landelijk gebied (WILG) is in 2007 tot stand gekomen en voorzag in een ontwikkeling van natuur op lange termijn, waarbij in een cyclus van zeven jaar tussen Rijk en provincies afspraken werden gemaakt over de te bereiken doelen en de beschikbare middelen. Partijen waren via convenanten nauw aan elkaar gekoppeld. Het was een situatie die nu als hybride wordt omschreven. Enkele jaren later, bij het aantreden van het kabinet-Rutte I, toen er fors moest worden bezuinigd, werd dit systeem weer op de helling gezet. Het kabinet wilde de eigen rol beperken tot het nakomen van internationale verplichtingen, en verder alle verantwoordelijkheden aan de provincies overdragen, onder het motto "je gaat erover of je gaat er niet over". Tegelijk zou de eigen budgettaire inzet van het kabinet fors worden beperkt. Het voorliggende voorstel tot wijziging van de Wilg komt uit die koerswijziging voort. Het huidige kabinet zet de behandeling voort, maar heeft wel weer extra geld, 200 miljoen euro, vrijgemaakt, en sluit een Natuurpact met provincies. Daarmee lijkt de wederzijdse omarming, voorheen als hybride afgewezen, weer hersteld te worden.
Het regeerakkoord van het huidige kabinet is ook op dit punt onduidelijk. Enerzijds is sprake van de wens om fors te decentraliseren en tot een "duidelijke afbakening van taken en verantwoordelijkheden" te komen. Anderzijds rekent het Rijk zich op het gebied van de natuur verantwoordelijk voor "kaders en ambities", terwijl de provincies "verantwoordelijk voor het invullen en uitvoeren van het beleid" zijn. Dat alles roept voor ons de vraag op hoe we hier nu naar moeten kijken.
Dat de regering zich verantwoordelijk voelt voor het naleven van internationale verplichtingen vinden we logisch. Maar vindt de regering nu dat de provincies overigens verantwoordelijk zijn, waarbij het Rijk hooguit enkele kaders formuleert? In sommige passages menen we dat te lezen. Op blz. 5 van de memorie van toelichting staat bijvoorbeeld letterlijk: "Het Rijk beperkt zich tot het stellen van kaders op grond van internationale verplichtingen". Dat is wat ons betreft prima, duidelijk. "Gebiedsgericht beleid wordt autonoom provinciaal beleid", luidt de kop boven één van de paragrafen in de memorie van toelichting. Dat vind ik ook heel goed. Op blz. 22 in de memorie van toelichting wordt daaraan toegevoegd dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor de algemene wettelijke kaders, zoals in milieu- of natuurwetgeving opgenomen. Dat is al een zekere uitbreiding van de kaderstellende taak, maar die is nog begrijpelijk. Misschien kan de staatssecretaris nog eens bevestigen dat dit de juiste uitleg is.
Maar daarop ben ik nog niet helemaal gerust. In de memorie van antwoord aan de Kamer wordt de kaderstellende taak niet alleen gepreciseerd op onze vragen, maar ook uitgebreid. Naast wettelijke kaders worden ook bovenprovinciale belangen en beleidskaders in algemene zin als redenen voor sturing door het Rijk geïntroduceerd. Wat bedoelt de staatssecretaris met die beleidskaders eigenlijk? Dat horen wij graag van haar.
Op andere plaatsen lijkt de regering zich een nog meer sturende rol aan te meten. Dat blijkt alleen al uit het feit dat er extra geld is vrijgemaakt, want geld is en blijft een fantastisch stuurmiddel. Wie betaalt, bepaalt. Maar weinig instituties durven geld te weigeren om daarmee de eigen handelingsvrijheid te behouden, en provincies zijn in dat opzicht geen uitzondering. De middelen worden dan ook grotendeels beleidsrijk verdeeld, waarmee de staatssecretaris dus stevig aan het sturen slaat. Afgezien van de financiële impuls lezen we in verschillende passages dat de regering voor zichzelf een aanmerkelijk inhoudelijker rol ziet dan die van bepaler van algemene kaders. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat de regering conform het regeerakkoord verantwoordelijk is voor de kaders en ambities en dat de provincies verantwoordelijk zijn voor het invullen en uitvoeren van het beleid. Dat klinkt toch al heel anders. Hier zijn de provincies neergezet als uitvoerder en niet meer als beleidsbepaler.
Volgens de memorie van antwoord voor deze Kamer gaan Rijk en provincies samen afspraken maken over kaders en ambities. De staatssecretaris zet enthousiast haar beleid uiteen. Sturing, zo zegt ze, geschiedt onder meer met een natuurvisie, een bestuursakkoord met afspraken met provincies en een beleidsmatige hoofdlijnennotitie. De recente brief over het natuurpact sluit hierop aan. In gloedvolle woorden worden de plannen van de staatssecretaris beschreven en het woord "ambitie", in enkel of meervoud, komt zo ongeveer in elke tweede zin voor. Dat is wel iets heel anders dan een rol die zich beperkt tot het stellen van kaders die voortvloeien uit internationale verplichtingen. De provincies lijken weer vooral uitvoerder van ambities van de regering. Hoewel, ik citeer nog maar eens uit de brief: "Het is mijn ambitie om gezamenlijk met provincies en maatschappelijke partijen de natuur in Nederland duurzaam te versterken." Die laatstgenoemde mogen nu dus ook meedoen. Daarmee zijn we toch weer uitgekomen in een hybride constructie. Je zou haast zeggen: hoe recenter het document, hoe ambitieuzer de staatssecretaris. Gelukkig hebben we geen tweede schriftelijke ronde ingezet, want dan zouden de provincies waarschijnlijk weggeschreven zijn.
Dat brengt ons tot de centrale vraag hoe de regering nu naar dit beleidsveld kijkt. Is het de verantwoordelijkheid van een medeoverheid, en stelt de regering zich terughoudend op en beperkt zij haar ambities tot het bewaken van internationale afspraken, of heeft zij in de persoon van de staatssecretaris wel degelijk ambitie, en zelfs veel? Nu is het voor een politicus natuurlijk altijd lastig om te zeggen dat hij of zij geen ambitie heeft ten aanzien van de eigen portefeuille, zeker als je bent opgegroeid met de gedachte van de maakbare samenleving, maar een beperking van ambities op dit punt zou voor het land zowel in bestuurlijke als financiële zin weleens heel goed kunnen zijn. Vorige week, bij de algemene politieke beschouwingen, kwam dit beleidsveld ook al ter sprake, onder andere in de inbreng van collega Holdijk. We horen graag hoe de staatssecretaris dit ziet.
In het verlengde hiervan willen wij ook het thema van de consistentie van de overheid nog aan de orde stellen. Volgens de regering is deze beleidsontwikkeling een logische trend, maar wij betwijfelen dat toch enigszins. De sturingsfilosofie op dit gebied is in een tijdsbestek van nog geen tien jaar drie keer veranderd van omhelzend, naar gescheiden, naar weer een beetje en nu naar steeds meer omhelzen. Dat kun je toch niet bestendig noemen? De staatssecretaris verwacht dat de huidige ontwikkeling duurzaam zal zijn, maar hoe waarborgt zij dat? Zeker gezien haar ambities zou je aan die continuïteit nog wel kunnen twijfelen. We horen op dit punt graag de reactie van de staatssecretaris.
Dat de provincies er niet gerust op zijn, leid ik onder andere af uit hun wens om de ambtelijke capaciteit die met hun aandeel in dit beleidsveld is gemoeid, over te nemen en niet achter te laten in een gezamenlijke organisatie, zoals de staatssecretaris graag wilde. Zij honoreert de wens van de provincies. Dat siert haar, maar ze had het liever anders gezien. Eén centrale gecombineerde organisatie is inderdaad altijd handig als je veel ambities hebt en in de toekomst de verantwoordelijkheden mogelijk weer anders wilt regelen. Er blijven overigens nog heel wat mensen op rijksniveau werkzaam op dit gebied. We zouden graag nog de visie van de staatssecretaris horen op de omvang en het takenpakket van haar deel van de organisatie.
Als we vanuit het oogpunt van consistentie, een heldere taakafbakening en een scherpe blik op de beperkte financiële ruimte van het huidige kabinet naar de voorstellen kijken, zou de stringente lijn van de vorige staatssecretaris, eventueel met de nodige ruimte om aangegane verplichtingen correct af te handelen, nog niet eens zo gek zijn. Dat kan de regering nog een flinke besparing opleveren.
De Reconstructiewet concentratiegebieden kan op grond van het voorliggende wetsontwerp worden ingetrokken. Kan de staatssecretaris al aangeven wanneer dat zal gebeuren? Verder zijn we benieuwd naar de evaluatie van die wet en zijn we vooral benieuwd of de doelstellingen van die wet bereikt zijn. De stukken waarnaar de staatssecretaris in de memorie van antwoord verwijst, zijn een positief getoonzette tussentijdse evaluatie en een fraaie kleurenbrochure. Dat zegt ons niets over het uiteindelijk bereiken van doelstellingen. Juist op dat punt zou het, tien jaar na invoering, wel interessant zijn om de balans op te maken. De Reconstructiewet concentratiegebieden is met name ingevoerd om de complexe problematiek die samenhing met intensieve varkenshouderij, in een aantal gebieden in ons land aan te pakken, bijvoorbeeld door onderscheid te maken in extensiverings-, verwevings- en concentratiegebieden. De rijksoverheid zag destijds nadrukkelijk een verantwoordelijkheid voor zichzelf bij de aanpak van de problematiek. Als de wet kan worden ingetrokken, is het probleem dan opgelost? Of wordt dit verder aan de provincies overgelaten, wellicht zonder nationale kaders en ambities? We zouden ook op dit punt nog graag een meer inhoudelijke reactie van de staatssecretaris krijgen. Wij wachten haar antwoorden dan ook met veel belangstelling af.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Mevrouw de voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel is een stap in de goede richting, maar de fractie van de PVV zou graag over enkele punten wat meer duidelijkheid willen hebben.
Met het voorliggende wetsvoorstel komt de uitvoering van de inrichting van het landelijk gebied geheel bij de provincies te liggen. Provincies krijgen hiervoor een decentrale uitkering, die via het Provinciefonds verstrekt wordt. Omdat deze financiële middelen niet meer in de vorm van een specifieke uitkering verstrekt zullen worden, hebben de provincies zelf de keuze hoe zij deze middelen inzetten om het natuurbeleid uit te voeren. Uiteraard moeten zij wel rekening houden met de internationale verplichtingen die Nederland heeft. In het Bestuursakkoord Natuur is vastgelegd dat het Rijk verantwoordelijk is voor het voldoen aan internationale verplichtingen op het vlak van biodiversiteit en water.
Voordat het bestuursakkoord werd afgesloten was er sprake van dat de provincies een specifieke uitkering zouden ontvangen vanuit het ILG, oftewel het Investeringsbudget Landelijk Gebied. Dit budget beslaat een periode van zeven jaar en loopt van 2007 tot en met 2013. Na deze periode zou er een definitieve afrekening plaatsvinden. Voormalig staatssecretaris Bleeker had het voornemen om een bezuiniging van 600 miljoen door te voeren op dit budget, met als gevolg dat de hoogte van het ILG verlaagd zou worden. Als gevolg hiervan wordt de periode van zeven jaar in twee delen geknipt en wel op 1 januari 2011. Voor de periode vanaf 1 januari 2007 tot 1 januari 2011 vindt er een afrekening plaats voor de geleverde prestaties op basis van een reëel normkostenniveau en wordt uitgegaan van de werkelijke bestedingen.
Een van de grootste opgaven die de provincies moeten uitvoeren, is de realisatie van de ehs, de ecologische hoofdstructuur. Het is a hell of a job om een fiks aantal aangesloten hectaren natuur aan te leggen. Het gaat dan niet enkel om aankopen en inrichten, maar ook om het beheer. Aan het totaal hangt een kostenplaatje van enkele miljarden. Daarnaast is het verwerven van de gronden door middel van aankoop of via het grond-voor-grondprincipe voor het controlerende politieke bestuur niet inzichtelijk. Provincies geven opdracht aan de DLG, de Dienst Landelijk Gebied, voor het aankopen van gronden. Deze gronden worden aangekocht en worden op naam gezet van het BBL, het Bureau Beheer Landbouwgronden. De provincies betalen aan de DLG en houden een vordering op de DLG op basis van het aankoopbedrag van de betreffende grond. Op een bepaald moment worden de aangekochte gronden doorgeleverd. Veelal gaat het om kostbare landbouwgronden die omgezet worden naar goedkopere natuurgronden. Er zal dan ook een functieverandering van de grond plaatsvinden. Het aankopen van landbouwgronden voor de realisatie van de ehs heeft tot gevolg gehad dat de grondprijzen behoorlijk zijn gestegen. Dat geldt ook voor bos- en natuurgronden. De vraag is voor welke prijs de gronden doorgeleverd worden. Uitgangspunt is dat vervreemding geschiedt tegen de marktwaarde van de natuurgrond. Maar voor welke prijs staat de door te leveren grond in de boeken bij het BBL en de DLG? Het is zeker dat er een verschil zal zijn tussen de oorspronkelijke aankoopprijs en de doorleverprijs. Welke instantie gaat het verlies of de winst verwerken? Kan de staatssecretaris dit ook nader toelichten?
De provinciale Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap, de SKNL, geeft vergoeding voor de inrichting van nieuwe natuurgebieden en compensatie voor het vermogensverlies dat optreedt door functieverandering naar natuur. De provincies zullen beperkt middelen ter beschikking stellen voor deze subsidieregeling. Voor functieverandering stellen de provincies gezamenlijk 4,7 miljoen beschikbaar. De vraag is of dat voldoende is. En zijn de financiële aspecten van invloed op de snelheid van de functieverandering? En in hoeverre heeft het EMU-saldo invloed op de doorlevering? Wij krijgen hierop graag een reactie van de staatssecretaris.
Daarnaast rest nog de vraag of deze subsidieverstrekking wel voldoet aan het daarvoor door de Europese Commissie goedgekeurde subsidiekader, waarin het beginsel van gelijkberechtiging eveneens is verankerd. Op de achtergrond speelt namelijk mee dat verschillende particulieren zich verenigd hebben in de Vereniging Gelijkberechting Grondbezitters, die zich bij de Europese Commissie heeft beklaagd over de ongelijke berechtiging van de Terrein Beheer Organisaties (TBO's) en particuliere grondbezitters. Vervolgens heeft het Europese Hof van Justitie in een vergelijkbare zaak die zich afspeelde in Duitsland, geoordeeld dat de overdracht van natuurgronden onder de marktprijs aan natuurbeheerders staatssteun is. Natuurbeheer heeft op zichzelf een uitsluitend maatschappelijk karakter, maar er is sprake van staatssteun als deze steun ten goede kan komen aan economische activiteiten van natuurbeheerders.
Het lijkt erop dat niets het oordeel in de weg staat dat de in het verleden verstrekte subsidies aan de TBO's niet verenigbaar zijn met de regels met betrekking tot staatsteun. De vraag aan de staatssecretaris is dan ook of deze vorm van subsidieverstrekking is voorgelegd aan de Europese Commissie en hoe de Europese Commissie oordeelt over de Nederlandse situatie. En wat zouden de gevolgen zijn indien het Hof een negatief oordeel velt? Is daar duidelijkheid over?
Bij navraag op provinciaal niveau bleek dat de DLG niet in staat was om een overzicht aan te leveren van de aangekochte gronden voor de provincie, met de bijbehorende aankoop- en taxatiewaarde. Dat is hoogst opmerkelijk. Zowel het BBL als de DLG voert toch een administratie? En hoe zit het dan met het Kadaster? Het Kadaster koopt niet alleen gronden aan voor de provincie, maar bijvoorbeeld ook voor het Rijk. Al die gronden komen op naam van het BBL te staan. Alles wordt op één hoop gegooid en het is niet inzichtelijk welke instantie de financiën heeft verstrekt aan een bepaald perceel. De algemeen directeur van de DLG is ook de directeur van het BBL, een zelfstandig bestuursorgaan met een eigen rechtspersoonlijkheid, waarvan de enige statutaire medewerker de directeur van het BBL is. De PVV-fractie kan zich niet voorstellen dat de directeur van het BBL en de DLG niet weet waar zij mee bezig is. Het BBL moet toch ieder jaar een jaarverslag en een rekening en verantwoording aanleveren, waarin een totaaloverzicht is te vinden van de grondtransacties en de daarmee gemoeide investeringen? Kan de staatssecretaris duidelijkheid verschaffen in dezen?
Het lijkt er sterk op dat er geen koppeling is tussen de aangekochte percelen grond en de betaler. Deelt de staatssecretaris de stelling dat het gewenst is dat deze koppeling aanwezig en inzichtelijk moet zijn? Graag een reactie van de staatssecretaris.
De afrekening over de periode 2007 tot en met 2011 vindt plaats op basis van gewaarmerkte accountantsverklaringen en een beoordeling van de prestaties door het Comité van Toezicht ILG. Volgens de afgesproken prestaties zou dat over een bedrag gaan van 2,014 miljard euro, maar 40% van de oorspronkelijke bijdrage is niet besteed. Dat is ruim 805 miljoen. Kan de staatssecretaris aangeven wat er met die onbestede 40% gebeurd is? Hebben de provincies dit bedrag nog in reserve of is dit aan andere zaken besteed? En in hoeverre komen de provincies in de knel met de wet HOF? Kan de staatssecretaris hier enige toelichting op geven?
Dan het Comité van Toezicht ILG. In hoeverre is dit comité onafhankelijk? In dit comité zijn onder anderen een voormalig directeur van de DLG en de secretaris van de Grondbank RZG Zuidplas benoemd.
Voor de periode vanaf 1 januari 2011 tot 1 januari 2014 zal er sprake zijn van een decentrale uitkering. Volgens de memorie van toelichting is de hoogte van deze decentrale uitkering het oorspronkelijke Investeringsbudget Landelijk Gebied minus de kosten van de afwikkeling van de periode tot en met 2010 minus de bezuinigingen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of dat nog steeds juist is. Ik stel deze vraag omdat de voorschotten die voor het jaar 2011 verstrekt zijn en die omgezet zijn in een definitieve uitkering zonder specifieke voorwaarden, al ruim 225 miljoen hoger zijn dan de oorspronkelijke voorschotten.
De controle en het afleggen van de verantwoording betreffende het ILG, met de daarbij behorende prestaties, worden teruggebracht naar één bestuurslaag, de provincie. Momenteel vindt de controle nog plaats binnen de Staten-Generaal en de Provinciale Staten. Gedeputeerde Staten zullen in de toekomst alleen verantwoording afleggen aan de Provinciale Staten. Dat de provincie meer verantwoordelijkheid krijgt betreffende de inrichting van het landelijk gebied, is een goede zaak. Het realiseren van de ehs is een complexe zaak en op provinciaal niveau is men het beste op de hoogte van de lokale situatie.
Op het gebied van de controlerende taak ligt er een zwakte. De Provinciale Staten kunnen hun controlerende taak alleen uitvoeren als zij beschikken over tijdig aangeleverde en volledige informatie. Daar schort het in de praktijk nog weleens aan. Stukken worden regelmatig op de avond voor een plenair debat aangeleverd. Zoals ik al eerder heb gezegd, was het bijvoorbeeld niet mogelijk om een overzicht van de aangekochte gronden door de DLG aangeleverd te krijgen. Daar er door middel van dit wetsvoorstel gekozen wordt voor een volledige decentralisatie, zullen controle, verantwoording en bijsturing alleen plaatsvinden op provinciaal niveau. Alleen als de Provinciale Staten tijdig en volledig geïnformeerd worden, kunnen zij de controlerende taak juist uitvoeren en om bijsturing vragen. Is de staatssecretaris het eens met deze stelling?
Dan zijn er nog de FES-projecten. De ILG-bestuursovereenkomsten bevatten hier specifieke afspraken over. De FES-projecten worden uiterlijk op 1 januari 2014 gedecentraliseerd. De voorschotten die zijn verstrekt tot en met 2010 en die daadwerkelijk aan de projecten zijn besteed, worden meegenomen in de afrekening over de periode van 2007 tot en met 2010. De resterende middelen komen via de decentrale uitkering tot uitbetaling in de jaren 2012 en 2013, mits de provincie heeft ingestemd met het vervallen van de ILG-bestuursovereenkomst 2007–2013. De door het Rijk aangegane verplichtingen jegens derden, bijvoorbeeld gemeenten en waterschappen, worden overgedragen aan de provincies. FES-projecten worden dan ook toegevoegd en opgenomen in de lijst van verplichtingen. In de jaren 2007 tot en met 2010 is een deel van de voorschotten van het ILG, bestemd voor de FES-projecten, niet besteed aan de afgesproken doelen. Bij een aantal provincies is gebleken dat er een tekort is. Dit tekort bedraagt voor alle provincies samen 126 miljoen euro. Geen nood echter: het Rijk geeft een cadeautje van 88 miljoen. Waarom worden provincies niet gehouden aan de afspraken? Op deze manier komt het huishoudboekje van de Staat toch nooit op orde? Waarom dit cadeautje? De staatssecretaris heeft aangegeven dat er enige financiële ruimte is ontstaan bij de leenfaciliteit en de garantieregeling voor grondverwerving door TBO's. En er is enige ruimte omdat de voorschotten van het Investeringsbudget Landelijk Gebied in de periode van 2007 tot en met 2010 niet geheel zijn besteed. Maar dit laatste zou toch tot uitkering komen in de periode van 2011 tot en met 2013? De vraag aan de staatssecretaris is dan ook of een deel van de 88 miljoen wordt verrekend met de decentrale uitkering over de periode van 2011 tot en met 2013. Of is dit een extra toegift?
Dit wetsvoorstel heeft ook gevolgen voor diverse uitvoeringsdiensten. Vanaf 1 januari 2015 zijn de provincies verantwoordelijk voor het provinciaal aandeel in de Dienst Landelijk Gebied. Zij nemen 400 fte over. De bijbehorende middelen, 41 miljoen, worden aan het Provinciefonds toegevoegd. Zijn de bijbehorende 41 miljoen geoormerkt? Graag een reactie van de staatssecretaris.
In verband met de herijkte ehs is een akkoord gesloten met de provincies betreffende de ontwikkelopgave met een inzet van 17.000 hectare grond ten behoeve van verwerving van gronden en de verandering van de functie van gronden ten behoeve van natuur. Ook wordt 40.000 hectare grond ingericht als natuur. Let op: de provincies hebben enkel de inspanningsverplichting om dit te realiseren; de bijbehorende financiële middelen lopen via het Provinciefonds en zijn niet geoormerkt.
Ter beperking van de zogenoemde planologische schaduwwerking is in het Bestuursakkoord Natuur afgesproken dat de herijkte ecologische hoofdstructuur op 1 juli 2013 door de provincies zal zijn begrensd in een provinciale verordening op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit is echter achterhaald. Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer gaf de staatssecretaris aan dat de provincies op basis van de hoofdlijnennotitie de ehs opnieuw zullen begrenzen. Tot dan blijft de schaduwwerking aanwezig.
Dit heeft invloed op diverse activiteiten. Vooral de boeren hebben hier hinder van. Niet alleen wordt er veel hinder veroorzaakt door de schaduwwerking, maar ook door de bijbehorende ecologische verbindingszones, die vaak over boerenland lopen. Men moet zich voorstellen dat er een das over je grond trekt en zich gaat vestigen op je akker. De boer heeft dan een probleem, want een dassenburcht is beschermd en de boer kan die grond niet meer inzetten voor zijn bedrijf. Voor de boeren is het dan ook van belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de begrenzing van de herijkte ehs. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer deze definitief is? Is zij bereid om de provincies aan te sporen deze begrenzing zo spoedig mogelijk vast te stellen? Graag een reactie.
Het Rijk vertegenwoordigt Nederland in internationaal verband en is verantwoordelijk voor de nakoming van internationale verplichtingen. De vraag is of wij wel op de juiste weg zijn. De Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd dat het huidige controle- en verantwoordingsarrangement bij de besteding van het investeringsbudget voor het landelijke gebied nog onvoldoende waarborgen bevat. Hij verwijst naar de constatering van het Comité van Toezicht ILG dat de informatievoorziening ontoereikend is om de prestaties in geld en in kwantiteit op eenvoudige wijze in verband te brengen met gebieden en projecten. Een andere bevinding is dat deze ontoereikend is om de bijdrage aan overkoepelende rijksdoelstellingen op het vlak van biodiversiteit, natuurontwikkeling en verbetering van de landbouwstructuur zichtbaar te maken.
Met andere woorden, er worden miljarden gepompt in de inrichting van het landelijk gebied, maar het is niet inzichtelijk waaraan die middelen worden besteed, wat er gerealiseerd is en wat het nog gaat kosten. Het is een black box, die rammelt van de miljarden. Wat draagt het bij aan de internationale verplichtingen? Hoe hard zijn deze internationale verplichtingen?
Op grond van Europese richtlijnen heeft Nederland de verplichting om op lange termijn zorg te dragen voor een gunstige staat van instandhouding voor te beschermen planten en diersoorten en habitattypen. Zoals bekend moet de PVV-fractie niets hebben van Europese dictaten en zou zij deze het liefst prullemanderen. Daarom is mijn vraag: hoe hard is deze verplichting, daar er geen jaartal aan is gekoppeld? De doelen van de Kaderrichtlijn Water moeten in 2027 gerealiseerd zijn. De vraag is ook hoe hard deze doelen zijn, daar Nederland eventueel in 2021 tot een doelverlaging zou kunnen komen. Kan de staatssecretaris dit nader toelichten?
De provincies zullen gaan rapporteren aan het Rijk op basis van de verplichtingen in de Vogel- en Habitatrichtlijn, maar er worden geen consequenties verbonden aan de geleverde prestaties. De provincies krijgen altijd de volledige vergoeding via de afrekening van hun prestaties en de verdeling van het restant. Afrekening zou plaats moeten vinden op basis van daadwerkelijk geleverde prestaties, zoals de Algemene Rekenkamer ook al heeft aangegeven.
Ik rond af. De PVV-fractie maakt zich wel zorgen over de financiële kant van de zaak en over de controle van de uitvoering van de inrichting van het landelijk gebied. Zoals ik al aan het begin van mijn betoog heb aangegeven, is het een stap in de goede richting dat de provincie meer verantwoordelijkheid krijgt bij de inrichting van het landelijk gebied. De provincie is de partij die het beste weet wat zich afspeelt op lokaal provinciaal niveau. Hier kan mijn fractie zich in vinden. Verder wacht ik met belangstelling de antwoorden van de staatssecretaris af. Dank u wel voor uw aandacht.
De heer Koffeman (PvdD):
Mevrouw de voorzitter. Ik spreek deze bijdrage mede uit namens de fracties van de SP en de Onafhankelijke Senaatsfractie. Vandaag spreken wij over de Wilg, de wet waarmee de rijksoverheid haar verplichtingen om een gunstige staat van instandhouding van de natuur te verzekeren, aan de wilgen hangt. Of liever gezegd, overlaat aan provincies die daartoe niet geëquipeerd zijn, er niet om gevraagd hebben en er eigenlijk ook niet op zitten te wachten.
Deze wet is de kroon op het vernietigingswerk van oud-staatssecretaris Bleker, voorheen ponyfokker, thans ltaliëwatcher, een veelzijdig man, die erin slaagde sabotage tot beleid te verheffen. Tijdens de industriële revolutie werd in noodgevallen tijdens het weven een klomp (sabot) in de machine geslagen om het proces onmiddellijk tot stilstand te brengen. Sabotage bleek ook een effectief middel om de concurrentie te benadelen.
Er zijn goede gronden om oud-staatssecretaris Henk Bleker van sabotage te betichten. Direct na zijn aantreden adviseerde hij Limburgse boeren, tijdens een bijeenkomst van de Limburgse Land- en Tuinbouwbond om de natuurregels te saboteren: "Zoek die creatieve oplossingen. Doe het. En doe het vooral in stilte. Ik wil niet weten hoe u het doet, als het maar gebeurt."
De geur van sabotage hing ook rond de besluitvorming over de Hedwigepolder, toen bleek dat adviezen van door Bleker geraadpleegde "professoren" door hem verdraaid waren, en dat de deskundigen geen professor waren. Hetzelfde geldt voor dossiers als de natuurbezuinigingen en het natuurakkoord met de provincies, het megastallenbeleid en tal van andere kwesties.
Vandaag bespreken we dus de erfenis van Bleker, waarbij duidelijk wordt dat de nieuwe staatssecretaris weinig behoefte lijkt te hebben aan een radicale koerswijziging na de kaalslag van de periode-Bleker. Een veelzeggende passage in dat kader is te vinden in de memorie van antwoord, waarin de staatssecretaris antwoordt op vragen die gesteld werden door collega Vos van GroenLinks: "Wat betreft de "tijdigheid" van de realisatie van de Europese verplichtingen zij nog opgemerkt dat de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn geen termijn voorschrijven waarbinnen een gunstige staat van instandhouding voor de door deze richtlijnen bestreken soorten en habitats moet zijn gerealiseerd. Wel brengt het beginsel van loyale samenwerking mee dat de lidstaten ernaar moeten streven om dit resultaat zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk – gezien de ecologische mogelijkheden en de sociaaleconomische consequenties – te bereiken."
Dat is exact het probleem van deze wet. De gunstige staat van instandhouding van onze natuur is niet aan termijnen gebonden, en dus van elastiek. Ook deze staatssecretaris zoekt de maximale rek van het elastiek op.
Van de oorspronkelijke biodiversiteit in ons land is nog 15% over, maar termijnen om de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn serieus te nemen wat betreft de gunstige staat van instandhouding zijn er nog steeds niet. Het kalf is nog niet verdronken, dus lijkt er geen reden de put nu al te dempen.
De herijkte ecologische hoofdstructuur van staatssecretaris Bleker heet in de plannen van de nieuwe staatssecretaris Natuurnetwerk Nederland, maar als we eerlijk zijn, moeten we vaststellen dat het gaat om oude wijn in kleinere zakken. De ehs zoals die bedoeld was, gaat er niet komen. Logisch, want er is geen geld voor. We moeten bezuinigen. Daarover moet ik zeggen dat we in de Staten Generaal onevenredig veel tijd besteden aan het begrotingstekort van om en nabij de 3% en het ecologisch tekort domweg negeren.
De dans rond het 3% begrotingstekort op last van Brussel is bijna aandoenlijk, als we ons realiseren tot hoever het ecologisch begrotingstekort inmiddels is opgelopen. Politici van vrijwel alle partijen maken zich vooral druk over de verdeling van de taart (in zetels, in regeringsverantwoordelijkheid, in geld), terwijl de taart op is. Er zijn geen ingrediënten om een grotere taart te bakken en het bedenken van recepten voor groene taarten komt ook maar in beperkte mate tegemoet aan de ernst van de situatie.
Op 20 augustus van dit jaar waren alle hernieuwbare ingrediënten die de aarde kan leveren voor onze economische behoeften, opgebruikt voor 2013. Alles wat we daarna consumeren, is een voorschot op een zeer onzekere toekomst. Een begrotingstekort van 3% valt in het niet bij het ecologisch tekort van 35%. Overshoot Day lag in 1981 nog op 14 december. Elk jaar neemt het ecologisch tekort verder toe, zelfs in tijden van economische crisis. Hadden we in 1980 nog net genoeg aan de biocapaciteit van één aardbol, inmiddels hebben we er vier nodig voor het westerse consumptiepatroon.
In die omstandigheden zou niet de vraag moeten zijn wat we kunnen betalen in termen van natuurbehoud of natuurherstel, maar wat we ons kunnen veroorloven. Recent nog nam deze staatssecretaris het initiatief om natuur te verkopen aan de hoogstbiedende. Wie in Nederland beschermde diersoorten te koop aanbiedt, bijvoorbeeld een das, kan daarvoor tot een gevangenisstraf veroordeeld worden. Maar wie een complete bewoonde dassenburcht in een beschermd natuurgebied te koop aanbiedt aan de hoogstbiedende, kan dat kennelijk straffeloos doen in het kader van overheidsbeleid.
De staatssecretaris liet in juni weten dat de proef met de verkoop van grond zo veel maatschappelijke onrust veroorzaakt had dat voorlopig van verdere verkopen wordt afgezien; voorlopig, omdat er maatschappelijke onrust ontstaan was. Dat was te voorzien. Mijn partij heeft 100.000 m2 natuur vrijgekocht, inclusief de dassenburcht waarover ik zojuist sprak.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Collega Koffeman komt met indrukwekkende cijfers. Hij zegt dat er maar 15% over is van de biodiversiteit. Als ik dat zo hoor, denk ik: dat is wel even schrikken. Maar wat is het uitgangspunt van de heer Koffeman? Waar baseert hij die 50% op?
De heer Koffeman (PvdD):
Het is 15%.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Het is inderdaad 15%. Vanaf welk jaartal geldt dit? Wat is het vertrekpunt van de heer Koffeman?
De heer Koffeman (PvdD):
Het is niet mijn vertrekpunt. Het is berekend door het Planbureau voor de Leefomgeving. Het PBL zegt dat de oorspronkelijke biodiversiteit die in Nederland aanwezig was – dan hebben we het over een aantal honderden jaren geleden – met 85% is afgenomen en dat er nog 15% van over is.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Is de oorspronkelijke biodiversiteit recentelijk afgenomen of is de afname een paar honderd jaar geleden al ingezet? Dat kan natuurlijk ook.
De heer Koffeman (PvdD):
De oorspronkelijke biodiversiteit is met name na de industriële revolutie dramatisch afgenomen.
Voorzitter. Het zou niet zo moeten zijn dat politieke partijen natuur moeten vrijkopen van een staatssecretaris die natuur bij opbod verkoopt. Natuurbeleid wordt in de uitverkoop gedaan, en de mate van verzet van de burgers vormt het uitgangspunt om die uitverkoop al dan niet voort te zetten.
Het voorliggende wetsvoorstel is de juridische effectuering van de financiële afspraken die staatssecretaris Bleker de provincies tegen hun zin oplegde. De provincies krijgen voortaan nog maar een fractie van het budget dat er eerder was voor natuurontwikkeling. De verantwoordelijkheid voor de natuur wordt verder over de schutting gekieperd naar de provincies. Toch is eigenlijk nu al duidelijk dat met de middelen die nu worden gegeven, de doelen niet zullen worden gehaald. Ik noem bijvoorbeeld de berekening van het Planbureau voor de Leefomgeving. Daaruit blijkt dat de kans reëel is op versnelde achteruitgang van de natuur door de bezuinigingen. Ondertussen hebben we moeten constateren dat de staat van instandhouding van beschermde dieren, planten en reptielen verslechterd is ten opzichte van 2006. We zouden dus juist zuinig moeten zijn op de natuur. Er moeten juist nu geen destructieve maatregelen in de vorm van decentralisatie worden doorgedrukt.
De voorgestelde decentralisatie is ronduit een slecht plan. Natuurbehoud en het voorkomen dat dieren- en plantensoorten uitsterven, zijn nationale belangen. Er zijn internationale afspraken gemaakt om de natuur te beschermen en het uitsterven van dieren- en plantensoorten tegen te gaan. Het gaat daarbij zowel om mondiale als om Europese afspraken. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor de naleving van die afspraken en voor de rapportage over de naleving ervan.
De heer Flierman (CDA):
De heer Koffeman heeft net een heleboel lelijke woorden over het beleid van deze staatssecretaris en de vorige staatssecretaris gezegd. Is hij desondanks van mening dat het beleid beter aan hen is toevertrouwd dan aan de provinciebestuurders?
De heer Koffeman (PvdD):
Ja, dat denk ik wel. Dat heeft te maken met het feit dat het hierbij gaat om een belang dat nationaal effect sorteert. Dat betekent dat je het beleid niet kunt decentraliseren over twaalf overheden. Je kunt zeggen: misschien is het minder slecht dan het landelijk beleid. Ik denk echter dat het landelijke beleid dient als inzet voor een nationaal belang.
De heer Flierman (CDA):
U denkt dus dat provinciebestuurders, die dichter bij de praktijk staan – daar hebben een aantal woordvoerders zo-even al het nodige over gezegd – toch minder bekwaam zijn in het borgen van belangen dan de twee staatssecretarissen over wie u zo kritisch bent?
De heer Koffeman (PvdD):
Het gaat niet zozeer om bekwaamheid. Ik geloof zeker in de bekwaamheid van provinciebestuurders, maar zij zijn niet geoutilleerd om dit beleid uit te voeren. Dat vinden zij zelf ook. Zij zitten er ook niet op te wachten. Bovendien is de hoeveelheid middelen die zij daarvoor beschikbaar gesteld krijgen, niet toereikend.
Voorzitter. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor naleving van die afspraken en voor rapportage over de naleving ervan. Dieren, planten en natuurgebieden houden zich niet aan provinciegrenzen. Daarom zijn een nationale visie en een nationaal beleid nodig die de provinciegrenzen overschrijden. Via centrale regie kunnen wij voorkomen dat er een kakofonie ontstaat van beleid en regeltjes, wat de inspanningen voor de natuur ineffectief maakt. We willen tenslotte niet dat straks schaapherders bij elke provinciegrens tegen nieuwe regels aanlopen. Dat zou zomaar kunnen gebeuren. De monitoring, de verantwoording en de informatievoorziening aan de Kamer zijn nu al niet best. Als we dit beleid decentraliseren, krijgen we er nóg minder greep op. Ik roep ook even in herinnering dat de Kamer vorig jaar slechts onder voorwaarde decharge heeft verleend over het jaarverslag voor 2011, omdat er geen adequaat overzicht kon worden gegeven over de stand van de budgetten en de bereikte resultaten. De beloofde accountantsverklaringen over de rapportages over de inrichting van het landelijk gebied bleven achterwege.
Met het voorliggende wetvoorstel wordt feitelijk een enveloppe met geld aan de provincies gegeven. Het is een gesloten enveloppe. De formulering van de doelstellingen die met het geld moeten worden verwezenlijkt, volgt later als de herijkte, robuuste ecologische hoofdstructuur is getekend en de nieuwe natuurwetgeving vorm heeft gekregen. We weten nog niet wat de provincies gaan doen aan natuurrealisatie. Wel weten we wat die realisatie zal kosten. Dat is toch merkwaardig? Je zou zeggen dat het andersom gaat: eerst moet je scherp hebben wat je precies wilt bereiken en daarna volgt het geld. Hoe dat geld besteed wordt, kan de Kamer vooralsnog niet monitoren of volgen. Die monitoringssystematiek is er namelijk ook nog niet. Deelt de staatssecretaris de mening dat er sprake is van een ongelukkige volgorde?
Het budget dat de provincies aan natuur moeten besteden, wordt niet geoormerkt, maar aan het Provinciefonds toegevoegd. Er kunnen dus ook gewoon andere dingen mee gebeuren. Deelt de staatssecretaris de mening dat het nog jaren zal duren voor dit opgemerkt wordt in de rapportages, en dat het vervolgens nog eens jaren zal duren voor de rijksoverheid desgewenst corrigerend kan optreden middels een strafkorting? Kortom, geven we niet een blanco cheque in de hoop dat het wel goed komt?
Het Rijk is verantwoordelijk. Het heeft internationale beloften gedaan en moet rapporteren aan Brussel. Het heeft echter geen middelen voor uitvoering of voor het afdwingen van uitvoering. De uitvoerders van het nieuwe natuurbeleid zijn niet verantwoordelijk voor het verwezenlijken van de doelen die het Rijk heeft afgesproken. Er is slechts een inspanningsverplichting om het geld zo goed mogelijk te besteden, nog 17.000 hectare te verwerven en 40.000 hectare in te richten. Hoe gaan we dit volgen? Er is niet eens overeenstemming over het aantal hectare aan ecologische hoofdstructuur. Wat is precies het doel? Dat is erg onhelder.
Volgens de Algemene Rekenkamer zijn er tussen het Rijk en de provincies te weinig heldere afspraken gemaakt over de uitwisseling van informatie over de ecologische hoofdstructuur en Natura 2000 om de informatiepositie van de Kamer te kunnen waarborgen. Volgens de Rekenkamer ontbreken in de begroting van het ministerie ook streefwaarden of effectindicatoren over de staat en de instandhouding van Natura 2000. Daardoor kan de Tweede Kamer niet beoordelen of Nederland voldoende vorderingen maakt om aan de Europese verplichtingen te voldoen. Ook ten aanzien van de voortgang van de ecologische hoofdstructuur of de ontwikkelopgave voor nieuwe natuur ontbreekt het in de begroting aan prestatie-indicatoren. Kan de staatssecretaris aangeven wat op dit moment de stand van zaken is? Hoe komt zij tegemoet aan de kritiek van de Rekenkamer?
Hoe wil de staatssecretaris omgaan met eerder gemaakte afspraken om bijvoorbeeld de Oostvaardersplassen te verbinden met de Veluwe via het Oostvaarderswold en met het rivierengebied en het Duitse achterland? Hoe wil ze omgaan met ecoducten zoals in Hulshorst? Daarbij zijn miljoeneninvesteringen gedaan om edelherten van de voedselarme Veluwe een oversteek naar de voedselrijke Hierdense Poort te laten maken, waar ze vervolgens opgewacht worden door jagers omdat er niet meer dan acht edelherten mogen oversteken op last van de provincie Gelderland.
Deze wet is uiterst ongewenst, heeft een verkeerde achtergrond en verdient het om in elk geval uitgesteld te worden tot de nieuwe Wet natuur is ingediend in de Tweede Kamer. Die wet is keer op keer uitgesteld. Kan de staatssecretaris aangeven waarom die wet wel kan worden uitgesteld en deze wet niet? Wat is de urgentie om deze wet nu voor behandeling aan te bieden? Graag een reactie.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter. "Ik wil mij verbinden met hen die de groene afslag nemen." Ik zie dat de staatssecretaris deze zin herkent. Dit schreef zij in de brief van 18 september over het Natuurpact. Mijn fractie vraagt zich af of de staatssecretaris zelf wel de groene afslag neemt.
Met het voorliggende wetsvoorstel draagt het Rijk de budgetten voor verwerving, inrichting en beheer van natuurgebieden die onder de ecologische hoofdstructuur en Natura 2000 vallen over naar de provincies. De provincies worden verantwoordelijk voor de realisatie van een dekkend netwerk van de ecologische hoofdstructuur en zijn autonoom waar het de invulling van beleid en de besteding van de financiële middelen betreft. Gedeputeerde Staten leggen verantwoording af aan Provinciale Staten, en niet langer aan het Rijk. Op deze wijze zal het nationale belang van een dekkende ecologische hoofdstructuur moeten worden geborgd en zal Nederland moeten voldoen aan zijn internationale verplichtingen met betrekking tot natuur, de bescherming van soorten planten en dieren, en de bescherming van hun leefgebieden.
Deze decentralisatie vindt plaats onder het beslag van een enorme bezuiniging op de budgets voor natuur. De fractie van GroenLinks heeft grote bedenkingen bij deze bezuinigingen en zet vraagtekens bij de realisatie van de afgesproken natuurdoelen en de realisatie van een dekkende ecologische hoofdstructuur.
De staatssecretaris schrijft in de memorie van antwoord aan onze Kamer dat zij alle vertrouwen heeft in het slagen van deze operatie, maar mijn fractie heeft een aantal kritische vragen. In de kern betreft dit de vraag of de oorspronkelijke ecologische hoofdstructuur, zoals afgesproken in de periode voor het regeerakkoord van het kabinet-Rutte I en het beleid van de staatssecretaris, wel gerealiseerd zal worden. Worden planten, dieren en hun leefmilieu wel voldoende beschermd? Kan Nederland zijn internationale en Europese verplichtingen wel kan nakomen op deze manier?
De staatssecretaris schrijft in de memorie van antwoord dat Nederland met de beschikbare middelen en de gemaakte afspraken aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen. Hoe rijmt de staatssecretaris dit met de recente quickscan van het PBL van de hoofdlijnennotitie c.q. het Natuurpact, waarin het PBL concludeert dat de internationale langetermijndoelen in 2027 nog niet binnen bereik zijn en dat in 2027 de condities voor 35% van de doelsoorten nog onvoldoende zijn voor duurzame instandhouding? De staatssecretaris stelt nog steeds geen termijn waarop zij die internationale doelstellingen wel gerealiseerd wil hebben. De heer Koffeman refereerde ook al aan het feit dat daarvoor geen termijnen bestaan. Ook zegt de staatssecretaris dat een loyale Europese lidstaat daaraan zo snel mogelijk moet voldoen. Wanneer gaat de staatssecretaris hieraan wel voldoen? Hoeveel hectares ecologische hoofdstructuur of Natuurnetwerk zijn er eigenlijk nu, vandaag de dag? Hoeveel zullen er in 2027 gerealiseerd zijn? Een flink deel van de ecologische hoofdstructuur, zoals gepland in de periode van voor het kabinet-Rutte I en staatssecretaris Bleker, is definitief geschrapt door de staatssecretaris. Oorspronkelijk ging het immers om 728.000 hectare. Nu spreekt de staatssecretaris over 680.000 hectare. Kan zij dat beamen? Waarom kiest zij niet voor volledige realisatie van de oorspronkelijke ecologische hoofdstructuur? Overigens heeft mijn fractie de vraag of die 680.000 hectare wel gerealiseerd wordt. Is het niet aanzienlijk minder? Ik krijg graag antwoord en duidelijkheid van de staatssecretaris.
Als klap op de vuurpijl heeft het kabinet voor de komende twee jaar, 2014 en 2015, de extra 200 miljoen voor natuur gehalveerd. Eigenlijk is het natuurlijk de vermindering van de bezuiniging op natuur met 200 miljoen, maar er is de komende twee jaar ook weer de helft ingeleverd als bijdrage aan de extra bezuiniging van 6 miljard. Daardoor is er in 2014 nog maar 57% van het natuurbudget van 2013 beschikbaar. Dat is een enorme korting in een jaar tijd. Na een enorm fel bekritiseerde aanslag op het natuurbudget onder leiding van staatssecretaris Bleker is er dus weer een bezuiniging van 200 miljoen voor de komende twee jaar. Die wordt later wel weer gecompenseerd, maar het betekent wel dat voor de komende twee jaar het beetje lucht voor natuur is afgeknepen tot een minimum, zodat na de stilstand van de afgelopen jaren ook de komende twee jaar weinig tempo kan worden gemaakt. Ook de enorme bezuiniging op de Dienst Landelijk Gebied helpt niet, want juist deze dienst is cruciaal voor verwerving van gronden voor natuur. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris.
De staatssecretaris schrijft in de memorie van antwoord over het nationale belang van een dekkende ecologische hoofdstructuur en het belang van de daarmee te realiseren internationale doelstellingen. Is zij het met de fractie van GroenLinks eens dat het Rijk in feite de verantwoordelijkheid draagt voor het realiseren en borgen van dit nationale belang? Zo ja, welk resultaat wil zij realiseren en moet er straks zijn gerealiseerd? Ik vroeg de staatssecretaris al hoeveel hectares natuur daarvoor nodig zijn en met welke kwaliteit. Waar kunnen wij het Rijk, het kabinet op afrekenen? Ik krijg hierop graag antwoord van de staatssecretaris.
Hoe borgt het kabinet dat de onderlinge afstemming tussen de provincies van hun beleid ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur leidt tot dit dekkende en verbindende netwerk? Welke instrumenten heeft de staatssecretaris in handen om dit te realiseren? De staatssecretaris noemt in de memorie van toelichting het Natuurpact, waarin afspraken tussen Rijk en provincies over kaders en ambities worden neergelegd. Hoe bindend zijn deze afspraken? Wat doet de staatssecretaris wanneer zij niet worden nageleefd? Waar kunnen wij lezen wat haar ambities zijn? Wat zijn die kwantitatief en kwalitatief, waarover die afspraken zijn gemaakt?
De monitoringssystematiek gaat niet verder dan nodig is ter voldoening aan de Europese rapportageverplichtingen, schrijft de staatssecretaris in de memorie van toelichting. Dat klinkt wel erg minimaal: inzet op het minimum. Is dat voldoende om tijdig te signaleren dat beleid onvoldoende werkt? Wat monitort de staatssecretaris precies? De monitoring is een instrument om, zo nodig, tot bijstelling te komen. Hoe ziet de staatssecretaris dat voor zich? Wanneer en hoe zou zij dat doen? Wat heeft de staatssecretaris in handen om tot bijstelling te komen? Is dat voldoende om te borgen dat belangrijke doelen tijdig gerealiseerd worden? Mijn fractie heeft sterke behoefte aan een duidelijke toelichting van de staatssecretaris op dit punt.
Ik heb nog een enkele vraag over onderwerpen die hieraan verwant zijn, namelijk onder meer het agrarisch natuurbeheer. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor de natuur buiten de ecologische hoofdstructuur. Opvallend is dat waar het totale natuurbudget voor de komende twee jaar meer dan gehalveerd is, de staatssecretaris extra geld uittrekt voor agrarisch natuurbeheer, terwijl de effectiviteit en doelmatigheid onvoldoende is. Er gaat de komende jaren 95 miljoen naar agrarisch natuurbeheer. Dat is op dit moment 60 miljoen. 30 miljoen hiervan zal worden bekostigd uit die extra natuurgelden. Ik krijg graag een toelichting op deze keuze en deze stijging van het budget.
Gebiedscollectieven gaan het nieuwe agrarisch natuurbeheer uitvoeren. Is de staatssecretaris het met de fractie van GroenLinks eens dat deze collectieven uit alle relevante en representatieve organisaties op het gebied van landschap, natuur en water in de streek moeten bestaan en niet alleen uit mensen uit de landbouwwereld ? Ik krijg hierop graag een reactie.
Natuur- en milieuorganisaties pleiten voor optimaal gebruik van de ruimte die het Europees landbouwbeleid biedt om de vergroeningsmaatregelen in de eerste pijler ambitieus in te vullen. Ook pleiten zij ervoor om gebruik te maken van de maximale overheveling die mogelijk is van de directe inkomenssteun, dus pijler 1, naar de plattelandsontwikkeling, dus pijler 2. De maximale overheveling bedraagt 15% oftewel 110 miljoen euro. De organisaties doen concrete voorstellen voor de besteding van deze gelden die een belangrijke steun zullen zijn voor de natuur in Nederland. Is de staatssecretaris het met GroenLinks eens dat zeker in deze tijden van schaarse financiële middelen, gelden zo effectief en doelmatig mogelijk moeten worden ingezet, en dat deze voorstellen van de natuur- en milieuorganisaties een goede richting aangeven?
In de brief van 18 september jongstleden over het Natuurpact schrijft de staatssecretaris dat in de gebieden met mogelijkheden voor natuurontwikkeling buiten het Nationaal Natuurnetwerk de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande functies niet vanwege het natuurnetwerk mogen worden beperkt. Betekent dit dat buiten de ehs economische ontwikkelingen niet worden beperkt, ook al is dat nodig ter bescherming van de natuur binnen de ehs? Betekent dit bijvoorbeeld dat buiten de ehs verhoging van het grondwaterpeil of beperking van de bemesting niet is toegestaan en dat infrastructuur of grootschalige recreatievoorzieningen geen strobreed in de weg mag worden gelegd? Zo ja, dan kan dit een ondermijning van de natuurkwaliteit in de ecologische hoofdstructuur betekenen. Graag hoort mijn fractie van de staatssecretaris wat zij beoogt met deze passage uit de brief van 18 september jongstleden. Ook schrijft zij dat er met het Natuurpact nieuwe ruimte voor ondernemers komt, wat jaarlijks 1.000 tot 1.500 banen in de marktsector oplevert. Aan wat voor banen denkt de staatssecretaris?
De staatssecretaris schrijft dat de Programmatische Aanpak Stikstof volgens Ecorys zelfs 40.000 banen in het jaar 2027 oplevert. Graag hoor ik van de staatssecretaris om wat voor banen, bedrijven en ontwikkelingen het gaat. Betekent dit niet vooral een uitbreiding van intensieveveehouderijbedrijven, een toename van de aantallen varkens en kippen en schaalvergroting in de melkveehouderij? Meer megastallen, meer mest, meer aantasting van natuur, milieu en volksgezondheid? Acht de staatssecretaris dit gewenst? Mijn fractie zou graag de maatschappelijke kosten en baten van deze ontwikkeling in kaart brengen, naast de baten en extra banen die de staatssecretaris wel verwoordt in haar brief.
Ik kom tot een afronding. Mijn fractie constateert dat dit kabinet de komende twee jaar een ongekende bezuiniging op natuur doorvoert. In de jaren daarna wordt dit enigszins gecompenseerd, maar de klap voor natuur en landschap is zeer groot. Ook constateert mijn fractie dat de ecologische hoofdstructuur definitief gekortwiekt is door dit kabinet. Wij hebben dan ook grote twijfels bij het realiseren van de nationale doelen en het nakomen van internationale verplichtingen ten aanzien van natuur. Ook vinden wij dat het kabinet onduidelijk is in het concreet benoemen van de ambities die het nastreeft. De kwantitatieve doelen zijn onduidelijk. Sterker nog, die lijken te ontbreken. GroenLinks vindt dat het kabinet de verantwoordelijkheid dient te dragen voor het nationaal belang van een landelijk dekkende ecologische hoofdstructuur en dat het niet aangaat om dit neer te leggen bij de provincies, onder het beslag van de enorme bezuiniging die daaraan gekoppeld is.
De staatssecretaris spreekt mooie woorden over het versterken van de betrokkenheid van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties bij de natuur. Zij nodigt hen zelfs uit te investeren in de natuur en zij wil met hen de groene afslag nemen. Zolang zijzelf en het kabinet de harde bezuinigingslijn van de voorgangers voortzetten, is deze boodschap ongeloofwaardig en leidt de groene afslag naar een natuurnetwerk dat aan alle kanten rammelt. Mijn fractie heeft dan ook grote bedenkingen bij het voorliggende wetsvoorstel.
Wij wachten met grote belangstelling op de antwoorden van de staatssecretaris.
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
Voorzitter. "Stelt u zich voor (...) Een sterke, fitte sprankelende natuur waarvan je volop kunt genieten (...) de kroon op onze buurt en ons landschap (...) die we ervaren als lust en niet als last" Dit zijn citaten uit de brief "Vooruit met de natuur" die staatssecretaris Dijksma onlangs publiceerde. Mevrouw Vos sprak ook al een regel uit diezelfde brief uit. Deze woorden zijn de PvdA-fractie uit het hart gegrepen. Niet alleen bij ons, ook bij organisaties werkzaam op het brede terrein van natuur en landschap en bij decentrale overheden hebben ze geleid tot een zekere opluchting, omdat er een eind gekomen lijkt te zijn aan het gure klimaat met betrekking tot natuurbeleid onder het vorige kabinet.
Eerlijk is eerlijk, de enorme bezuiniging van dat kabinet op natuur wordt onder het huidige kabinet maar voor een deel teruggedraaid: gemiddeld 200 miljoen per jaar over de komende vier jaar. Meer dan voorheen zal de sector op zoek moeten naar andere financieringsbronnen. Maar hij weet zich daarbij gesteund door een kabinet dat het grote maatschappelijke belang van natuur uitdraagt en samen met burgers, maatschappelijke organisaties, overheden en het bedrijfsleven verantwoordelijkheid neemt voor de broodnodige versterking ervan.
Uit de woorden en acties van de staatssecretaris spreekt voortvarendheid. Nog dit jaar komt zij met een voorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet, voor de zomer van 2014 komt ze met een voorstel voor een nieuwe wijze van agrarisch natuurbeheer en er loopt een onderzoek naar de mogelijkheden van publiek-private samenwerking. Mijn fractie juicht dat toe; sterker, wij roepen de staatssecretaris op dit tempo vast te houden, want dat is hard nodig. Graag willen wij onze waardering uitspreken voor het elan en voor de voortvarendheid waarmee deze staatssecretaris dit dossier oppakt. Onze verwachtingen zijn hoog gespannen.
Door het Rijk en de decentrale overheden is afgesproken dat de provincies verantwoordelijk worden voor de inrichting van het landelijk gebied en voor het regionale beleid op het vlak van natuur, recreatie, toerisme, landschap, structuurversterking van de landbouw en de leefbaarheid van het platteland. Mijn fractie kan zich daarin vinden. De provincie is bij uitstek de bestuurslaag die de regie kan voeren bij de gebiedsontwikkeling en daarbij de verschillende partijen, belangen en opgaven bijeen kan brengen.
Ik kan het niet laten om even te reageren op wat de heer Koffeman heeft gezegd. Hij suggereerde dat de provincies dit eigenlijk helemaal niet willen. Mijn ervaring leert mij dat de provincies juist achter dit voornemen staan en dat ook zij vinden dat gebiedsontwikkeling het meest efficiënt en effectief kan worden verricht op regionaal niveau. De eerdere discussie in het kader van het Bestuursakkoord Natuur ging ook niet daarover, maar over de voorwaarden, met name de financiële voorwaarden, waaronder de provincies die verantwoordelijkheid op zich wilden nemen. Dat was de reden voor een aantal provincies om het bestuursakkoord niet te onderschrijven. Ik heb tot mijn vreugde geconstateerd dat het bij het Natuurpact heel anders ligt en dat alle provincies daarmee hebben ingestemd.
De heer Koffeman (PvdD):
Ik zou collega Vlietstra willen vragen of zij het een logische volgorde vindt om eerst te decentraliseren en pas daarna de nieuwe natuurwetgeving en de nieuwe natuurdoelen vast te stellen. Is het niet zo dat je eerst de doelen moet formuleren, om vervolgens de implementatie van de doelen tot stand te brengen?
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
U doet alsof wij iets heel nieuws doen. Ook de afgelopen zeven jaar is de uitwerking van de doelen bij de provincies belegd. Zij hebben al zeven jaar met een ILG-budget aan dezelfde doelen gewerkt. Nu gaan wij dat allemaal wettelijk verankeren en gaan de middelen rechtstreeks naar het Provinciefonds. De colleges van Gedeputeerde Staten gaan zich horizontaal verantwoorden tegenover Provinciale Staten. Feitelijk verandert er dus niet zo verschrikkelijk veel ten opzichte van de huidige situatie, behalve dat het wettelijk beter wordt geregeld.
De heer Koffeman (PvdD):
U weet toch dat de middelen die de provincies ter beschikking stellen drastisch afnemen en dat de doelen die zij moeten bereiken nog steeds niet zijn vastgesteld?
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
Dat de middelen afnemen, is zo. Dat heb ik zojuist ook gezegd. Gelukkig wordt dat nu weer enigszins hersteld onder dit kabinet en als gevolg van het Lenteakkoord dat vorig jaar is gesloten. U hebt echter gelijk: het is minder dan de helft van het budget dat oorspronkelijk beschikbaar was. Dit betekent dat er een langere periode nodig is om de internationale doelen te verwezenlijken. Dat zal de staatssecretaris straks ongetwijfeld ook gaan zeggen. Dat is echter iets anders dan twijfelen aan de kwaliteiten van provinciebesturen en eraan twijfelen of zij dit wel kunnen realiseren. Sterker, ik denk dat zij daartoe uitstekend geëquipeerd zijn. Waarschijnlijk zijn zij dat beter dan het Rijk vanuit het landelijk niveau.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor de kaders en ambities en het nakomen van aangegane internationale verplichtingen. In het eind 2011 tussen Rijk en IPO gesloten Bestuursakkoord Natuur zijn afspraken gemaakt over de decentralisatie van het investeringsbudget, de hoogte van de budgetten die door Rijk en provincies worden ingezet en de wijze waarop geborgd is dat het Rijk aan zijn internationale verplichtingen kan blijven voldoen.
Dit wetsvoorstel en het daaraan ten grondslag liggende bestuursakkoord kunnen naar mijn mening niet los worden gezien van het kortgeleden tussen Rijk en provincies gesloten Natuurpact. In tegenstelling tot het vorige akkoord is dit pact in goed overleg en voortvarend tot stand gekomen, zoals ik al zei. Rijk en provincies zijn overeengekomen om vanuit verschillende rollen te werken aan hetzelfde doel. Kan de staatssecretaris aangeven hoe dit nieuwe akkoord zich verhoudt tot het eerdere Bestuursakkoord Natuur en of als gevolg van het Natuurpact de wet opnieuw aanpassing behoeft?
In de schriftelijke gedachtewisseling met het kabinet zijn de door ons gestelde vragen naar tevredenheid beantwoord. Wij hebben goed begrepen dat de financiële afspraken met de provincies niet voor meerderlei uitleg vatbaar zijn en vragen de staatssecretaris dit punt mee te nemen in de jaarlijkse voortgangsgesprekken.
Op twee punten wil ik nog ingaan, mede in het licht van het Natuurpact. Om te beginnen is dat het spanningsveld tussen de verantwoordelijkheid van het Rijk voor het nakomen van aangegane internationale verplichtingen met betrekking tot biodiversiteit en water enerzijds en het decentraliseren van de invulling en uitvoering daarvan aan de provincies anderzijds. Uit het antwoord van de regering blijkt veel vertrouwen in de provincies. Ik ben zelf gedeputeerde geweest en in zijn algemeenheid kan ik onderschrijven dat dit vertrouwen terecht is. Er wordt gesteld dat is afgesproken om gezamenlijk een monitoringssysteem te ontwikkelen op basis waarvan de regering kan beoordelen of de middelen volgens afspraak worden ingezet. Mijn fractie vond dat een wat mager antwoord.
Gelukkig is het eerder genoemde Natuurpact concreter op dit punt. Daarin is afgesproken dat Rijk en provincies jaarlijks de voortgang van de realisatie en eventuele knelpunten daarbij bespreken. Een van de knelpunten die zouden kunnen optreden is "grensproblematiek". Natuur houdt niet altijd – en vaak zelfs niet – op bij de provinciegrens en dat betekent dat provincies in veel gevallen afstemming moeten zoeken over inrichting en beheer van provinciegrensoverschrijdende gebieden. Graag vraagt mijn fractie bijzondere aandacht voor deze problematiek in het jaarlijks overleg van de staatssecretaris met de provincies. De integrale aanpak mag niet stoppen bij de provinciegrens.
Op gezamenlijk verzoek van Rijk en provincies wordt het Planbureau voor de Leefomgeving gevraagd eens per drie jaar het gevoerde beleid te evalueren op de voortgang van de gezamenlijke ambities, en daarbij alternatieven op te stellen die tot bijstelling van ambities en uitvoering kunnen leiden. Dat geeft ons voldoende vertrouwen. De regering heeft aangegeven dat zij de Tweede Kamer jaarlijks zal informeren over de voortgang op basis van de door de provincies aangeleverde informatie. Ik vraag de staatssecretaris om die voortgangsberichten ook deze Kamer toe te zenden.
Mijn tweede punt betreft het agrarisch natuurbeheer. Agrarisch natuurbeheer is in de ogen van de regering, mits efficiënt en effectief georganiseerd, een potentieel belangrijk instrument om een substantiële bijdrage te leveren aan de internationale verplichtingen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Anders dan in het Bestuursakkoord Natuur wordt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de doelen van agrarisch natuurbeheer nu wél in de volle breedte neergelegd bij de provincies. Ik raakte even in de war door de bijdrage van mevrouw Vos, die deed alsof er nog een onderscheid wordt gemaakt tussen agrarisch natuurbeheer binnen en buiten de ecologische hoofdstructuur, maar ik heb uit het Natuurpact begrepen dat de verantwoordelijkheid voor het gehele agrarisch natuurbeheer naar de provincies gaat. Wellicht kan de staatssecretaris hierover meer helderheid geven. Het feit dat de verantwoordelijkheid in de volle breedte wordt neergelegd bij provincies, heeft in elk geval onze steun, omdat daarmee de mogelijkheden van een integrale gebiedsgerichte aanpak worden vergroot.
In het advies Onbeperkt houdbaar stelde de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur eerder dit jaar dat het instrument agrarisch natuurbeheer slechts beperkt effectief is en toe is aan een drastische herziening. Het IPO heeft vervolgens met diverse partijen afspraken gemaakt om kwaliteit en effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer te verbeteren. De staatssecretaris zelf heeft aangekondigd in 2014 te komen met een nieuwe wijze van agrarisch natuurbeheer. Hoe verhoudt zich dit tot de afspraak in het Natuurpact dat de verantwoordelijkheid voor de wijze van uitvoering van agrarisch natuurbeheer nu bij de provincies ligt? Wat moet er in de ogen van de staatssecretaris gebeuren om het agrarisch natuurbeheer effectief te laten zijn in relatie tot het realiseren van de natuurdoelen? Wie heeft daarin welke rol en verantwoordelijkheid?
Ik heb nog een laatste vraag op dit punt. Voor de financiering van agrarisch natuurbeheer wordt door de staatssecretaris sterk ingezet op de tweede pijler van het nieuwe GLB.
De heer Koffeman (PvdD):
Collega Vlietstra zegt dat het agrarisch natuurbeheer nog niet helemaal is wat je ervan mag verwachten, maar de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur zei in mei van dit jaar dat er sprake was van een groot fiasco en dat het op alle fronten was misgelopen. Wat geeft u het vertrouwen dat het kabinet nu inzet op meer agrarisch natuurbeheer?
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
Ik heb het woord vertrouwen niet gebruikt. Ik heb gerefereerd aan datzelfde advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur. Daarin wordt geconstateerd dat het slechts beperkt effectief is en dat het toe is aan een drastische herziening. Overigens heb ik de staatssecretaris dit ook in haar eigen teksten horen en zien zeggen. Ik vraag haar nu wat naar haar oordeel moet gebeuren om dat beleid effectiever en efficiënter te laten zijn, welke rol zij daarin voor zichzelf ziet weggelegd en welke rol zij voor de provincies ziet weggelegd. De staatssecretaris verwacht nogal wat financiële middelen uit het nieuwe GLB. Ik zou dus ook graag van de staatssecretaris horen hoe haalbaar dat is en of zij ons kan informeren over de stand van zaken.
Dus nogmaals, u hebt mij het woord vertrouwen niet horen gebruiken. Ik ben hier kritisch op en wil graag van de staatssecretaris horen wat zij denkt te gaan doen om ervoor te zorgen dat het beter gaat lopen.
De heer Koffeman (PvdD):
U deelt dus de kritische houding van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur ten aanzien van agrarisch natuurbeheer? U vindt dus ook dat er aanzienlijke zekerheden zouden moeten komen om op dit pad door te gaan? Het feit dat het agrarisch natuurbeheer als een groot fiasco wordt betiteld, geeft niet het vertrouwen dat het kabinet daarop zou moeten inzetten. U deelt die kritische houding dus wel degelijk?
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
Ik deel die houding. Ik heb het rapport ook gelezen. Vervolgens is de vraag wat je eraan gaat doen. Ik heb de staatssecretaris net een aantal vragen gesteld om duidelijk te krijgen hoe zij het beleid denkt te kunnen verbeteren.
Voorzitter. Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie met het voorliggende wetsvoorstel kan instemmen. Wij wachten de antwoorden graag af.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik heb een aanvullende vraag over het agrarisch natuurbeheer. De staatssecretaris hoogt het budget daarvoor aanzienlijk op. Wat vindt u daarvan? Vindt u het niet vreemd dat je een fors extra budget uittrekt voor een beleid dat onvoldoende werkt, wat ten koste gaat van het andere natuurbudget?
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
Ik hoor graag van de staatssecretaris of het ten koste van ander natuurbudget gaat. Zij heeft juist heel erg ingezet op het binnenhalen van middelen uit de tweede pijler. Geld volgt beleid. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris eerst aangeeft hoe het beleid naar haar idee versterkt kan worden om ervoor te zorgen dat het effectiever is om natuurdoelen te halen. Vervolgens is hier budget voor nodig en hoor ik graag van de staatssecretaris waar zij denkt het budget te halen. Voor een klein deel komt het inderdaad uit de 200 miljoen, maar ik denk dat je het daarmee niet redt.
De heer Schaap (VVD):
Mevrouw de voorzitter. De VVD-fractie wil ook in deze plenaire gedachtewisseling nog eens benadrukken erg tevreden te zijn over de wettelijk vastgelegde overheveling van het natuurbeleid van het Rijk naar de provincies. De inrichting en het beheer van natuurgebieden zijn bij uitstek een regionale aangelegenheid en de decentralisatie daarvan versterkt de verantwoordelijkheid hiervoor op het juiste niveau. Door het beleid bij de provincies onder te brengen kan ook een impuls worden gegeven aan een intensieve samenwerking met waterschappen en gemeenten, alsmede met de vele regionale belanghebbenden in dit domein. De VVD-fractie dankt de staatssecretaris voor de gedegen beantwoording in de schriftelijke ronde. Ik wil graag nog ingaan op een paar punten.
Het eerste punt is ook al ingebracht door de fracties van het CDA en GroenLinks. Hoezeer het natuurbeheer ook invulling moet krijgen in de specifieke landelijke situatie en hoeveel gebiedsspecifiek maatwerk dit ook vraagt, op de achtergrond speelt ook het netwerk van natuurgebieden. Dit netwerk is, als een hoofdstructuur, landsdekkend, wat dus de noodzaak duidelijk maakt van afstemming van het beleid tussen de vele regio's. Daarnaast is het landsdekkende beleid een uitwerking van Europese richtlijnen. Dit verwijst niet alleen naar een verantwoordelijkheid van het Rijk, maar heeft ook consequenties voor de invulling van het beleid op provinciaal niveau. Hoe gebiedsgebonden ook in de sfeer van het beheer, de te beheren natuurwaarden vallen niet als vanzelf strikt binnen provinciegrenzen; neem alleen al de noodzakelijke gelegenheid voor migratie in de faunasfeer. Provincies zullen het eigen beleid dus op elkaar moeten afstemmen om ook deze landsdekkende verantwoordelijkheid te kunnen realiseren.
Zou de staatssecretaris duidelijk willen maken hoe zij haar eigen verantwoordelijkheid in dit beleidsdomein ziet? Wil zij ook duidelijk maken hoe de provincies hun eigen, dus decentrale beleid voldoende op elkaar afstemmen, zodat er ook sprake blijft van een geïntegreerd, landsdekkend beleid? Is er voldoende zekerheid dat dit geen vrijblijvende afstemming is, maar dat er sprake is van een daadwerkelijke integratie van het beleid waar de natuur hier als het ware om vraagt? Voor de uitvoering van het provinciale beleid wordt eveneens veel creativiteit gevraagd van terreinbeherende organisaties. Voorkomen moet immers worden dat elk van deze organisaties zodanig op eigen wijze met de uitvoering van het beleid omgaat dat er door Nederland heen kunstmatige eilanden ontstaan. Is ook de samenwerking van en afstemming tussen deze organisaties voldoende verzekerd?
Ik wil hieraan toevoegen dat uit deze woorden niet mag worden afgeleid dat ik geen vertrouwen zou hebben in de provincies en de TBO's. Dat vertrouwen heb ik zeker, maar ik ben wel bezorgd over het element van samenwerken en afstemmen. Zowel de provincies als de TBO's zijn namelijk vrij goed in eilandvorming. Ik ben dus heel benieuwd of de staatssecretaris iets kan vertellen over de borging van het landsdekkend element van dit beleid.
De VVD-fractie heeft gevraagd op welke wijze de Dienst Landelijk Gebied ondersteuning kan blijven geven aan de uitvoering van het gedecentraliseerde natuurbeleid. Veel pleit immers voor een krachtige landelijk opererende organisatie ter ondersteuning van de regionale gebiedsprocessen. Deze opvatting wordt ook bekrachtigd in de brief van de staatssecretaris van 11 oktober 2013. In deze brief wordt echter tevens gemeld dat de provincies niet eendrachtig het voortbestaan van een ongedeelde DLG garanderen. Wil de staatssecretaris de Kamer meedelen hoe de stand van zaken op dit moment is en welke vooruitzichten zij ziet voor de DLG?
Het natuurbeleid wordt geconfronteerd met een forse bezuinigingsoperatie. Deze staat bij de VVD-fractie niet ter discussie. De toegezegde aanvullende rijksbijdrage via het Provinciefonds roept echter vraagtekens op. De in het regeerakkoord nog toegezegde extra bijdrage van het Rijk, te weten 200 miljoen op jaarbasis, is intussen teruggedraaid tot 100 miljoen voor de komende twee jaar, met in het vooruitzicht een compensatie daarvan in de twee daarop volgende jaren. Komt deze discontinuïteit een evenwichtige invulling van het beleid wel ten goede? Verwerving in inrichting van natuurgebieden, overigens ook de daarop volgende beheersmaatregelen, vragen immers investeringen en dus zekerheden voor een langere termijn. Daar komt bij dat de regeer- en onderhandelingsakkoorden zeer ambitieuze teksten en getallen bevatten. Ook deze dwingen tot zekerheden over een langere termijn. Kunnen de provincies er bij de invulling van hun beleid van verzekerd zijn dat de extra rijksbijdragen ook daadwerkelijk gestand worden gedaan? De VVD-fractie wijst er in dezen op dat niets zo frustrerend is voor de toch al zo gecompliceerde uitvoering dan het maken van afspraken met allerlei betrokken partijen, gevolgd door correcties vanwege wijzigingen in de financiering.
Een laatste vraag betreft de stand van zaken rond de met Natura 2000 verbonden Programmatische Aanpak Stikstof. Niet alleen de agrarische sector maar ook andere segmenten van ons bedrijfsleven hebben een grote behoefte aan zekerheid over de voortgang van de PAS, teneinde daadwerkelijk in te kunnen spelen op de beoogde ontwikkelruimte. Hier spelen rijks- en provinciale verantwoordelijkheden naast of zelfs door elkaar. Wil de staatssecretaris de Kamer informeren over de huidige stand van zaken rond de PAS? Hoeveel zekerheid kan de betreffende ondernemers intussen geboden worden inzake het vergunningentraject?
De VVD wacht de beantwoording met belangstelling af.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20132014-6-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.