3 Biometrische kenmerken

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling (33192),

en van:

  • - de motie-Strik c.s. over het uitvoeren van een evaluatie in verband met de mogelijke verlenging van de wet (33192, letter G);

  • - de motie-Witteveen c.s. over het terugdringen van de bewaartermijn van tien naar vijf jaar (33192, letter H).

(Zie vergadering van 18 november 2013.)

De beraadslaging wordt heropend.

De heer Witteveen (PvdA):

Voorzitter. De PvdA-fractie heeft gevraagd om heropening van de beraadslaging. Na het in veel opzichten verhelderende debat met de staatssecretaris bleken bij onze fractie nog veel vragen te bestaan waarop wij graag zijn reactie willen vernemen. De reden daarvoor is dat wij nog niet toe zijn aan een eindoordeel over dit wetsvoorstel. Wij willen nog meer weten.

Daarbij speelt in eerste instantie dat wij dit een wetsvoorstel vinden met twee gezichten. Een gezicht is de mogelijkheid om op een veel praktischere manier de identiteit van vreemdelingen vast te stellen. Er is echter ook het gezicht van overdracht van die gegevens aan derden, die daarmee binnen de grenzen van de wet moeten opereren. We hebben zorgen geuit over de afname van vingerafdrukken en gezichtsopnamen als middel om de identiteit van een vreemdeling beter te kunnen vaststellen dan nu het geval is. Die zorgen zijn goeddeels in het debat weggenomen. De proportionaliteitstoets kan volgens mijn fractie voor dit nieuwe systeem positief uitvallen, althans wat dat onderdeel betreft.

Onze twijfels werden echter aangewakkerd wat de terbeschikkingstelling van deze gegevens aan derden betreft, zoals geregeld in artikel 107, lid 5 en 6. De vraag kwam op waarom het eigenlijk nodig geweest is om beide zaken in één en dezelfde wet te regelen. Was het niet verstandiger geweest om eerst een doelmatig en veilig systeem van identificatie te ontwikkelen en om pas bij gebleken succes onder voorwaarden tot verstrekking aan derden over te gaan, dus bij een nieuwe wet en na evaluatie van de praktijk? Alleen al de omstandigheid dat voor Nederlanders is afgezien van centrale opslag van biometrische gegevens op paspoorten, omdat 20% van de vingerafdrukken niet bleek te kloppen – in de woorden van minister Donner toen was er sprake van een "geavanceerde vorm van kansberekening" – had tot deze meer prudente wetgevingsstrategie kunnen leiden. We weten nog niet echt hoeveel beter in technische zin het werken met tien vingerafdrukken uitpakt.

Voorzitter. Ik zei het al: het gaat ons in dit debat om de principiële vragen die opkomen bij de regulering van de verstrekking aan derden. Dat begint al bij de verstrekking van biometrische gegevens aan een buitenlandse instantie in het kader van de verstrekking van een reisdocument voor terugkeer. Het gaat er dan om dat de autoriteiten in dat land de vreemdeling erkennen als onderdaan en hem daarom toelaten. Wat voor rol kunnen vingerafdrukken daarbij spelen? Uit vingerafdrukken is iemands nationaliteit niet af te leiden. Er zal een of andere bevolkingsadministratie moeten bestaan waar de vreemdeling in voorkomt. Misschien kan de staatssecretaris deze technische vraag eenvoudig beantwoorden. Maar dan blijft toch overeind staan dat gevoelige gegevens, zoals vingerafdrukken, in handen komen van de autoriteiten in een land dat mogelijk geen democratisch rechtsstaat is en waar men het niet zo nauw neemt met de mensenrechten. Die autoriteiten zijn onderworpen aan hun eigen gezagshiërarchie. Het gebruik van die gegevens, die zo eenvoudig te scannen zijn, kan op geen enkele wijze door een Nederlandse beheersinstantie worden gemonitord, laat staan gegarandeerd. Hoe kijkt de staatssecretaris tegen dat probleem aan?

Misschien is dit een theoretische kwestie, die in de praktijk geen belangrijke rol zal spelen. Wij laten ons graag overtuigen. Toch is het een kwestie die op een wezenlijk probleem wijst. Dat zien wij terug bij het ter beschikking stellen van biometrische gegevens aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarover zei de staatssecretaris terecht dat het natuurlijk in een wettelijk kader geschiedt. Maar dat wettelijke kader wordt toch niet gedefinieerd in het wetsvoorstel dat hier aan de orde is? Het zal moeten gaan om de algemene bevoegdheden van deze diensten. Voor welke doeleinden zullen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de biometrische gegevens van een vreemdeling of een groot aantal vreemdelingen kunnen opvragen? Waarom is er op dit punt geen sprake van een afwegings- en controlekader dat wel ontwikkeld is voor de verstrekking van gegevens aan de strafrechtketen? Betekent dit alles niet dat er vanuit de beheersinstantie geen enkel zicht is op wat de geheime dienst met de opgevraagde gegevens doet? We weten allemaal langzamerhand wel – de kwestie is zelfs in hoge mate actueel – dat veiligheidsdiensten er niet voor terugschrikken, zich aan de wet te onttrekken als zij dat voor hun taak noodzakelijk vinden. Alweer is de vraag hoe de veiligheid van deze gevoelige gegevens kan worden gegarandeerd. Wij zijn benieuw hoe de staatssecretaris daar tegenaan kijkt.

De kern van onze bezwaren betreft echter artikel 107, lid 6. Kan de staatssecretaris nog eens uitleggen hoe onafhankelijk de rechter-commissaris is bij de aanvraag van gegevens door de officier van justitie? Verricht hij eigen onderzoek? Is het in wezen zijn beslissing of er om de gegevens gevraagd wordt, of is het een beslissing van iemand anders die hij alleen sanctioneert? Wij willen graag duidelijkheid over de daarbij te volgen procedure, die binnen het kader van het strafrecht een eigen en uniek karakter heeft. Deze waarborgen zijn wezenlijk voor mijn fractie. Dat weet de staatssecretaris, omdat ze in de Tweede Kamer door de PvdA-fractie uitgebreid aan de orde zijn gesteld.

Dan komen we bij de vraag wat er moet gebeuren in een situatie waarin een onderzoek op dood spoor is beland of wanneer er snel resultaat geboden is bij een misdrijf dat maatschappelijke beroering teweeg brengt. In het debat werden wij allemaal herinnerd aan de moord op Marianne Vaatstra, waarbij de verdachte aanvankelijk gezocht werd in een nabijgelegen asielzoekerscentrum. De bewoners hiervan raakten zwaar gestigmatiseerd. Later bleek een ander de dader. Is het in dit soort situaties de bedoeling dat de database van vingerafdrukken en gezichtsopnames in zijn geheel wordt doorgekamd om een verdachte op te sporen dan wel te disculperen? Wij hebben daar bedenkingen bij. Als er bij ernstige misdrijven eerst naar vreemdelingen wordt gekeken, riskeren zij gestigmatiseerd te worden en dreigt er een ongerechtvaardigde, ongelijke behandeling in vergelijking met vreemdelingen die niet onder deze regeling vallen en ook met Nederlanders. In het debat kwam ook aan de orde, zij het niet door de staatssecretaris, dat die discriminatie eenvoudig op te heffen zou zijn door van allen die zich in Nederland bevinden, vanaf de geboorte de vingerafdrukken en, waarom niet, het DNA centraal op te slaan. Daar bestonden volgens de staatssecretaris nog geen plannen voor. Het idee is volgens mij maatschappelijk ook helemaal niet aanvaardbaar, maar het lijkt toch wel te zijn waar deze wetgevingsstrategie stapje voor stapje naartoe werkt. Wij betreden een hellend vlak en vinden dat zorgwekkend.

Als dat al niet genoeg redenen zijn om dit onderdeel van de wet te heroverwegen, is er ook nog het probleem waarover onze motie handelt. De bewaartermijn van tien jaar maakt een erg grote inbreuk op de rechten van de vreemdeling. Wij pleiten daarom voor een bewaartermijn van vijf jaar. De staatssecretaris leek genegen daarin mee te gaan. Er speelt echter nog een ander probleem mee, dat ik helaas pas na het debat bedacht. Als deze wet van rechtswege na zeven jaar vervalt en de gegevens toch tien jaar worden bewaard, dan worden die gegevens dus drie jaar lang zonder wettelijke grondslag bewaard, als de wet tenminste niet na zeven jaar opnieuw wordt aangenomen. Wetstechnisch is dat een ongewenste constructie. Het past ook niet in de rechtsstaat om ingrijpende maatregelen niet op een wettelijke grondslag te baseren. Dit is een bekend democratisch, rechtsstatelijk en zeker ook liberaal uitgangspunt. Bovendien betekent het vervallen van de wettelijke grondslag dat ook de waarborgen voor het gegevensbeheer dan zouden komen te vervallen.

Al met al heeft mijn fractie de nodige vragen aan de staatssecretaris. Wij wachten zijn antwoorden met meer dan gewone belangstelling af.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dank voor uw vragen. Wij zijn ook benieuwd naar de antwoorden. In het begin gaf u aan dat de proportionaliteitstoets positief uitvalt voor uw fractie. Kunt u een beetje preciezer aangeven waarom dat zo is? U noemt daarna nog allerlei bezwaren die volgens mij ook te maken hebben met die proportionaliteitstoets, bijvoorbeeld hoeveel mensen er toegang hebben tot zo'n databank en op welke gronden men toegang krijgt. Als er een dood spoor is, is dat al genoeg. Dan hoeft er niet eens een redelijk vermoeden te zijn dat de dader een vreemdeling zou kunnen zijn. De lange bewaartermijn is genoemd et cetera.

De heer Witteveen (PvdA):

We hebben die problemen uitgebreid gewogen in de fractie en ze zijn in het debat uitgebreid aan de orde geweest. Wij hebben met name gekeken naar het nieuwe systeem om de identiteit van vreemdelingen te kunnen vaststellen. Wij vonden het feit dat dit dusdanige voordelen oplevert ten opzichte van de zeer omslachtige en moeizame praktijk die we nu hebben, wel opwegen tegen de inbreuk die er ongetwijfeld ook aan de orde is. We hebben het in dat kader bekeken.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

En de noodzaak acht u ook voldoende aangetoond?

De heer Witteveen (PvdA):

We willen graag de uitkomst van het debat daarover afwachten. Aan een eindoordeel zijn wij nog niet toe, maar we neigen ernaar om te zeggen dat puur het vaststellen van de identiteit van een vreemdeling nu niet op een doelmatige manier gebeurt. Er zijn inderdaad veel mogelijkheden tot fraude. Met deze nieuwe methode kunnen wij een belangrijke vooruitgang boeken. Dat wil echter niet zeggen dat wij instemmen met het beschikbaar stellen van de gegevens aan derden. Dat is een kwestie waarbij wij grote bedenkingen hebben. Ik hoop dat mijn bijdrage dat duidelijk heeft gemaakt.

De heer Swagerman (VVD):

Ik heb een vraag aan de heer Witteveen over het standpunt dat er een aparte wet nodig is met betrekking tot het gebruik in een strafrechtelijke procedure. Stel dat de vingerafdrukken en/of de gelaatsuitdrukking worden/wordt opgenomen en gebruikt in het vreemdelingenproces. Is het dan niet heel merkwaardig om eerst af te wachten hoe het werkt en er geen gebruik van te maken, ondanks de zorgvuldig geformuleerde drempels voor het gebruik van die vreemdelingengegevens in een strafrechtelijke procedure? Stel dat het noodzakelijk is om die gegevens te gebruiken – opsporing werkt nu eenmaal met bestaande gegevens –vraagt het maatschappelijke belang dan niet om dat meteen te doen?

De heer Witteveen (PvdA):

Wij hebben hier te maken met gevoelige gegevens waarmee de overheid behoedzaam moet omgaan. De overheid moet proberen zo veel mogelijk te leren van ervaringen. Als je stapsgewijs te werk kunt gaan – eerst een bruikbaar systeem ontwikkelen voor de identificatie van vreemdelingen – en rekening kunt houden met problemen ten aanzien van de inbreuk op rechten, dan ligt het voor de hand om dat eerst allemaal te weten voordat je een stap verder zet en gaat bekijken of ook gegevens aan derden ter beschikking kunnen worden gesteld. Ik zie daar een zekere logica in als het gaat om zulke gevoelige onderwerpen als deze.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Voorzitter. Als mijn fractie het wetsvoorstel en de antwoorden van de regering goed begrepen heeft, kunnen de vreemdelingenketenpartners wel vingerafdrukken en foto's afnemen ter controle, maar mogen deze partners de vingerafdrukken niet langer opslaan dan nodig is voor de verificatie ervan op basis van de centraal opgeslagen biometrische kenmerken. Voor bijvoorbeeld een paspoortaanvraag is dat meestal niet langer dan een week, waarna het nieuwe paspoort wordt uitgegeven. Vindt de vernietiging daarna van rechtswege plaats? Zo ja, is er een instantie die controleert of deze door derden afgenomen vingerafdrukken daadwerkelijk zijn vernietigd onmiddellijk nadat de controle en verificatie heeft plaatsgevonden? Graag verkrijgt mijn fractie op deze vragen een duidelijk antwoord van de staatssecretaris.

Het is toch correct dat volgens het onderhavige wetsvoorstel deze vingerafdrukken alleen in de centrale nationale opslag worden bewaard tot "tien jaar nadat de vreemdeling kenbaar is vertrokken uit Nederland", en niet bijvoorbeeld ook nog eens in de gemeentelijke basisadministratie of bij een van de andere ketenpartners? Ik wil de duidelijkheid hebben dat dit zeker is gesteld.

Naar aanleiding van de ingediende motie van de PvdA merkt mijn fractie op dat dit wetsvoorstel bij amendement een horizonbepaling heeft gekregen, zodat volgens mij – ik heb hiernaar al eerder gevraagd en de heer Witteveen heeft daarvan kennis kunnen nemen – alle opgeslagen biometrische kenmerken, of ze nu opgeslagen zijn in een centrale opslag of bij een of meer van de vreemdelingenketenpartners, moeten worden vernietigd na ommekomst van de termijn van zeven jaar, juist vanwege die horizonbepaling, tenzij er een nieuw wetsvoorstel tot verlenging komt. Vijf jaar na zijn inwerkingtreding zal deze wet worden geëvalueerd. Mijn fractie lijkt het zinvol dat ook de opslag van de biometrische gegevens wordt betrokken bij de evaluatie en heeft er dan ook geen behoefte aan de hierop betrekking hebbende onderdelen van de regeling niet of pas later in werking te laten treden. Mijn fractie wil deze evaluatie dan ook graag eerst afwachten. Afhankelijk van de resultaten ervan – wie dan leeft, die dan zorgt – kan de termijn van de opslag van de gegevens opnieuw worden overwogen. Wij zullen de motie van de PvdA om die reden dan ook niet steunen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Ik ben blij dat we nog in derde termijn de mogelijkheid hebben om over deze wet te spreken. De beantwoording in tweede termijn heeft mijn fractie namelijk eerder verontrust dan gerustgesteld. De staatssecretaris lichtte toe dat hij tien vingerafdrukken en een gezichtsopname nodig heeft vanwege de volgende drie belangrijke redenen, ten eerste ter vaststelling van de identiteit, ten tweede ter verificatie na het vaststellen van de identiteit en ten derde met het oog op zoeking.

In het debat werd eigenlijk al duidelijk dat het argument dat de maatregelen moeten worden ingevoerd vanwege de vaststelling van de identiteit, een non-argument is. Alleen als in het land van herkomst vingerafdrukken bekend zijn, gaat dit argument op. De staatssecretaris spaarde tijd noch moeite om uit te leggen hoe moeilijk het is om de identiteit vast te stellen. Als de vingerafdrukken in het land van herkomst bekend zijn, dan is een centrale opslag hier niet nodig, want dan kan worden volstaan met verificatie met de vingerafdrukken uit het land van herkomst.

Voor het verifiëren van de identiteit van een vreemdeling die inmiddels in ons land verblijft, is het afnemen van tien vingerafdrukken een buitenproportionele maatregel. De staatssecretaris vertelde dat voor verificatie immers maar twee van de tien vingerafdrukken worden gebruikt. De heer Swagerman wees erop dat Nederlanders dit allemaal niet hoeven te doen omdat ze immers een geboortebewijs en een BSN hebben. Na vaststelling van de identiteit heeft een vreemdeling echter een V-nummer en een identiteitsbewijs, net zoals iedere Nederlander een BSN en een identiteitsbewijs heeft. De opslag van tien vingerafdrukken voegt hier niets aan toe. Bovendien kan de staatssecretaris met geen enkel cijfer onderbouwen hoe groot het probleem van fraude is en of deze maatregel hiertegen een doeltreffend middel is.

Als laatste argument voor gebruik van de database voert de staatssecretaris zoeking aan. Maar het maken van een database met gegevens van een groep mensen waarin de overheid naar hartenlust mag grasduinen wanneer iets onopgelost is, gaat voorbij aan alle internationale afspraken rondom de privacy. Ik vroeg de staatssecretaris dan ook niet voor niets naar de prejudiciële vragen van het Hof van Justitie. In de beantwoording deed de staatssecretaris het voorkomen dat door de uitspraak in de zaak Schwartz er nu een definitieve beslissing ligt, namelijk dat het gebruik van vingerafdrukken in het paspoort gerechtvaardigd is.

De heer Swagerman (VVD):

"Naar hartenlust grasduinen in een bestand." Ik vind die uitspraak na lezing van het wetsvoorstel wel heel ver gaan, gelet op alle drempels. Misschien kan mevrouw Gerkens nog eens precies uitleggen wat daaronder wordt verstaan.

Mevrouw Gerkens (SP):

Uit de uitleg van de staatssecretaris heb ik opgemaakt dat er in geval van een dood spoor gekeken mag worden in de database om te bezien of er overeenkomsten zijn met vingerafdrukken. Daar hoeft geen verdachte persoon tussen te zitten, het mag gewoon. Ik vind dat grasduinen in de gegevens die wij hebben. Wij maken zo mensen verdacht die helemaal niet verdacht zijn.

Ik ga terug naar de uitspraak in de zaak Schwartz. Diverse Nederlanders handhaven hun vragen aan het Hof, juist omdat de Nederlandse situatie anders is. Die zaak is dus nog niet afgedaan. Wel sprak het Hof uit dat centrale opslag van vingerafdrukken onwenselijk is. Het Hof achtte het afnemen van vingerafdrukken toelaatbaar, juist omdat deze alleen in het paspoort worden opgeslagen en daarmee eigendom blijven van de houder van het paspoort. De gedachtegang van het Hof is dat je daarmee je vingerafdrukken niet afgeeft maar bij je houdt, aangezien ze in jouw bezit blijven. Bij centrale opslag is dat niet het geval. Hoe kijkt de staatssecretaris in het licht van deze uitspraak tegen centrale opslag aan? Het Hof oordeelde in de zaak Schwartz ook dat voor verificatie het gebruik van een vingerafdruk mag, maar niet voor doorzoeking. Op welke gronden denkt de staatssecretaris dat dit voorstel niet strijdig is met de uitspraak van het Hof en met alle mogelijke uitspraken die nog zullen volgen, met deze argumentatie in het achterhoofd?

Ik zie uit naar de beantwoording van de staatssecretaris.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik hoop dat de PvdA-fractie deze termijn heeft aangevraagd om tot het inzicht te komen dat een aparte databank voor alle hier wonende mensen van buiten de Europese Unie toch geen goed idee is. De fractie zal nog een eindafweging maken, dus blijf ik hopen.

De regering erkent dat de afname en opslag van tien vingerafdrukken en een gezichtsopname leidt tot een inmenging in de persoonlijke levenssfeer, maar acht deze inbreuk niettemin gerechtvaardigd. Het enige argument is bestrijding van identiteitsfraude, maar naar de omvang daarvan kunnen we, ook sinds het afgelopen debat, alleen maar gissen. Bovendien lijkt het onze fractie dat de overheid vooral met fraude te maken heeft bij toegang of toelating, en daar hebben we nu juist al Europese systemen voor. Denk aan Eurodac, SIS en VIS. Vanwaar de behoefte om de identiteit te controleren? Heeft dat te maken met de toelating of de eerste aanvraag van een verblijfsvergunning? Of is die behoefte er ook gedurende het verblijf van vreemdelingen? Wat is de exacte dringende maatschappelijke noodzaak voor een dergelijk, verregaand voorstel?

Want het gaat ver. De opslag kent extreem lange bewaartermijnen. Als ik het wetsvoorstel goed lees, zullen de gegevens van vreemdelingen die hier blijven wonen en geen Nederlander worden, hun leven lang worden bewaard in de databank. Dat kan 40 of 50 jaar zijn, extreem lang dus. De bevoegdheid voor het gebruik van de gegevens is ruim opgezet en valt ook toe aan bestuursorganen die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering van de Vreemdelingenwet. De gegevens kunnen aan derden worden verstrekt en ze kunnen worden gebruikt voor strafrechtelijk onderzoek dat geheel losstaat van identiteitsfraude. Die laatste mogelijkheid heeft een vage, dus ruim te interpreteren grondslag gekregen. Dat is vorige week alleen maar duidelijker geworden.

In de zaak Marper oordeelde het EHRM dat gebruik van gegevens van onschuldige burgers voor strafrechtelijke doeleinden in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Bij de conclusie dat de inmenging niet proportioneel was, achtte het Hof relevant dat er sprake was van een alomvattende bevoegdheid, waarbij er geen onderscheid wordt gemaakt naar de persoon, van het gevaar van stigmatisering, van een lange bewaartermijn en van de onmogelijkheid om tegen de opslag beroep aan te tekenen. Al deze factoren zijn hier ook aan de orde. In de zaak Marper konden burgers nog verzoeken om hun gegevens te verwijderen, een mogelijkheid die vreemdelingen in Nederland straks niet hebben. In deze zaak achtte het Hof geen "weighty reasons" aanwezig. Toch verschillen de argumenten voor invoering niet erg met die van de Nederlandse regering nu, namelijk het identificeren en vervolgen van mogelijke daders.

Of een maatregel proportioneel is, hangt ook af van de effectiviteit van de maatregel. In de zaak Huber oordeelde het Hof van Justitie dat de opslag van gegevens van Unieburgers niet in overeenstemming is met de privacyrichtlijn, omdat Duitsland het Hof niet had kunnen overtuigen dat een dergelijke opslag zou leiden tot een efficiëntere uitvoering van de vreemdelingenwetgeving.

Ook bij dit wetsvoorstel is de meerwaarde in die zin niet aangetoond. Immers, op basis waarvan verwacht de regering dat de uitvoering van de Vreemdelingenwet gediend is bij centrale opslag? Een van de redenen om af te zien van een centrale databank bij de Paspoortwet was, zo lazen wij in de stukken, dat duizenden medewerkers betrokken zijn bij de uitgifte van reisdocumenten, medewerkers die geen specialist zijn op het gebied van het beoordelen van vingerafdrukken. Volgens toenmalig minister Donner zou dit de werkbaarheid en effectiviteit van het gebruik van zo'n databank in de weg zitten. Geldt dat niet ook, en zelfs nog meer, voor alle partners in de vreemdelingenketen? Wat betreft het gebruik voor strafrechtelijke doeleinden, is het zelfs de vraag of vingerafdrukken zo behulpzaam zullen zijn. Veeleer zal DNA-materiaal gewenst of nodig zijn om uitsluitsel te geven in een strafrechtelijk onderzoek. Gelukkig is dát in elk geval voor dit kabinet wel een brug te ver.

Mijn fractie ziet dus geen dringende maatschappelijke noodzaak, maar wel grote risico's. Vorige week ben ik al uitgebreid ingegaan op het risico van stigmatisering door herhaaldelijke controles en door gebruik van de gegevens bij opsporingsonderzoek. Dan is er het risico van dubbele standaarden, van ongelijke behandeling. Dat is moreel verwerpelijk, maar ook in strijd met de discriminatieverboden van de Grondwet, het EVRM en het Handvest.

Centrale opslag is nog te onbetrouwbaar voor de vingerafdrukken van Nederlanders, maar kennelijk betrouwbaar genoeg voor die van vreemdelingen. De staatssecretaris heeft de Kamer pas na onze eerste termijn een rapport gestuurd dat de betrouwbaarheid moest bewijzen. Een rapport uit 2002 nota bene, zou duidelijk moeten maken dat tien vingerafdrukken veel meer zekerheid bieden dan vier. Ik heb mij door andere experts deze week laten vertellen dat het verschil in betrouwbaarheid tussen vier en tien vingerafdrukken erg klein is. En als het wél zo'n verschil maakt, waarom gaat minister Plasterk dan niet ook voor Nederlanders over tot uitbreiding van het aantal vingerafdrukken? Die hebben namelijk ook tien vingers.

Volgende week stemmen wij over dit wetsvoorstel. Dan behandelen we ook de wijziging van de Paspoortwet, die centrale opslag van vingerafdrukken in de toekomst onmogelijk maakt en tevens de bevoegdheid schrapt voor de officier van justitie om een match te vragen. Een tegengestelde beweging maken wij voor vreemdelingen. Ik kan dat werkelijk niet uitleggen. Nog veel erger is dat de staatssecretaris dat ook niet kan. Ik hoop dat de PvdA dat na zijn derde termijn zal erkennen.

Voorzitter, deze extra termijn geeft me wel de mogelijkheid om nog een bezwaar te bespreken dat de staatssecretaris in de tweede termijn heel vlot terzijde schoof, namelijk de positie van Turken. De Raad van State heeft in zijn advies ook al aangegeven dat het non-discriminatiebeginsel van de Associatieovereenkomst lidstaten verbiedt om Turkse burgers ongelijk te behandelen ten opzichte van Unieburgers, voor zover de behandeling onder de reikwijdte van het associatierecht valt. Het Hof vat het zo op dat ook alles wat de verblijfsrechtelijke positie aangaat, daaronder valt, dus ook het gebruik van vingerafdrukken voor de handhaving van de Vreemdelingenwet. Ik zal de staatssecretaris hiermee niet kunnen overtuigen, maar wil wel markeren dat hij het opnieuw aan de nationale rechters overlaat om een foutieve toepassing van het associatierecht te herstellen. Dat zal overigens wel een aanzienlijk aantal vingerafdrukken schelen. En wie weet komen daar in de toekomst op grond van Europese verplichtingen of jurisprudentie nog meer uitzonderingen bij. Hoe meer uitzonderingen, hoe willekeuriger en discriminerender de databank zal worden. Dit kabinet bewandelt met dit wetsvoorstel dan ook een heilloze en gevaarlijke weg.

De heer Thom de Graaf (D66):

In de eerste en de tweede termijn heb ik niet aan het debat kunnen bijdragen, aangezien ik verhinderd was. Mevrouw Strik heeft toen mede namens mijn fractie gesproken. Ik vind het wat raar om nu in de derde termijn een eigen bijdrage te leveren. Ik wil mevrouw Strik dan ook uitnodigen om te bevestigen dat zij deze mooie bijdrage in derde termijn ook namens de fractie van D66 heeft uitgesproken.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dat doe ik met plezier.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Goed dat wij de gelegenheid hebben om ook in derde termijn te spreken over dit wetsvoorstel. Dat schept de mogelijkheid om een aantal zaken uit te leggen. Als u mij toestaat, zal ik niet ingaan op de argumenten en de antwoorden van het kabinet die in eerste en tweede termijn al zijn gewisseld. Dat zou immers een onnodige herhaling van zetten zijn.

Laat ik allereerst ingaan op de argumenten van de PvdA-fractie. De heer Witteveen stelde dat het wetsvoorstel een weeffout bevat. De terbeschikkingstelling van gegevens aan derden hoort volgens hem niet in dit wetsvoorstel thuis. Eerst zou moeten blijken of een systeem veilig en doelmatig is. Na de evaluatie zou dan kunnen worden bezien of en, zo ja, onder welke voorwaarden verstrekking aan derden kan plaatsvinden. Het registreren van vingerafdrukken van vreemdelingen is van een andere orde dan het opnemen van vingerafdrukken van aanvragers van een paspoort. Anders dan bij paspoorten worden vingerafdrukken van vreemdelingen al sinds de jaren tachtig succesvol gebruikt voor de identiteitsvaststelling. In de vreemdelingenketen is sindsdien veel expertise opgebouwd ten aanzien van het gebruik van vingerafdrukken. Denk aan de kwaliteit ervan, de kwaliteit van het afnameproces en van de technische apparatuur, hoewel technische apparatuur altijd een gevaarlijk onderwerp blijft.

Dat heeft ertoe geleid dat wij tot op de dag van vandaag met het gebruik van vingerafdrukken zeer nauwkeurig de identiteit kunnen vaststellen. Dat wordt hier overigens ook niet ontkend. Dat geldt ook voor het verifiëren van asielzoekers en ongedocumenteerden. Nederland is overigens niet het enige land waar dat succesvol gebeurt. Ook in de meerderheid van de andere lidstaten worden asielzoekers sinds de introductie van Eurodac nauwkeurig geïdentificeerd. Het aantal klachten naar aanleiding van verkeerde identiteitsvaststelling of schending van de privacy is zeer laag tot nihil. Wij moeten vaststellen dat voor de paspoortketen het gebruik van vingerafdrukken iets geheel nieuws was. Het aantal paspoortaanvragers van wie vingerafdrukken moesten worden afgenomen en opgeslagen was vele malen hoger dan in de vreemdelingenketen.

Kortom, de jarenlange ervaring in de vreemdelingenketen, het geleidelijk aan toepassen van biometrie bij groepen vreemdelingen en de relatief beperkte omvang van het aantal vreemdelingen bij wie biometrie wordt afgenomen, zorgen ervoor dat wij te allen tijde de kwaliteitsnormen voor de afname, de opslag en het proces nauwlettend in het oog kunnen houden. Dat doen wij al en dat blijven wij doen. De registratie van vingerafdrukken in de vreemdelingenketen heeft ook bewezen effectief en betrouwbaar te zijn. Er is dan ook geen reden om niet over te gaan tot verstrekking aan derden conform het wetsvoorstel. Naar het oordeel van het kabinet is van een weeffout geen sprake.

De heer Witteveen heeft de verstrekking aan buitenlandse instanties aan de orde gesteld. Welke rol spelen vingerafdrukken bij het vaststellen van de identiteit? Gevoelige gegevens zouden in handen kunnen komen van staten die het met de mensenrechten niet zo nauw nemen. Op de verstrekking van vingerafdrukken aan buitenlandse diplomatieke vertegenwoordigingen voor het vaststellen van de identiteit of nationaliteit – dit is in de eerste en de tweede termijn ook aan de orde gekomen – ten behoeve van het verstrekken van een reisdocument voor de terugkeer, is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. Dat blijft zo. De voorwaarden voor het doorgeven van persoonsgegevens aan derde landen zijn neergelegd in de artikelen 76, 77 en 78 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Aan derde landen die geen waarborgen bieden voor een passend beschermingsniveau is het niet toegestaan om gegevens te verstrekken, tenzij aan de criteria van artikel 77 is voldaan. Daar staat in: met toestemming van betrokkene of een zwaarwegend belang. Het verstrekken van gegevens van vreemdelingen aan het land van herkomst ten behoeve van het verkrijgen van vervangende reisdocumenten is in beginsel alleen toegestaan als de vreemdeling hiervoor toestemming geeft. Mocht er geen toestemming zijn, dan is het voor de Nederlandse overheid op basis van artikel 77, eerste lid, onder d, van de Wbp vanwege een zwaarwegend algemeen belang toegestaan om gegevens uit te wisselen. Zonder een vervangend reisdocument is het dus niet mogelijk om een vreemdeling uit te zetten. Het kunnen uitzetten van vreemdelingen is van essentieel belang voor de werking van het asiel- en terugkeerbeleid. Als zodanig kan het worden aangemerkt als een zwaarwegend algemeen belang, zoals genoemd in artikel 77, eerste lid, onder d, van de Wet bescherming persoonsgegevens. Ingevolge de Wet bescherming persoonsgegevens zullen alleen die gegevens worden uitgewisseld die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een vervangend reisdocument.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Wordt daarbij uitdrukkelijk het gevaar meegewogen dat een vreemdeling eventueel kan lopen bij terugkeer? Denk aan het gevaar voor zijn leven, het gevaar van folteringen et cetera. Er mogen niet lichtzinnig vingerafdrukken worden uitgewisseld met derde landen waar een dergelijk gevaar kan dreigen voor vreemdelingen.

Staatssecretaris Teeven:

Het uitwisselen met staten waar een dergelijk gevaar dreigt, zal uiteraard niet plaatsvinden. Neem Iran. Met dat land wisselen wij nagenoeg geen gegevens uit.

Ik kom op de verstrekking van gegevens aan de AIVD. De heer Witteveen vroeg naar het wettelijke kader. Dat is uiteraard de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dan moet er sprake zijn van een situatie waarin de staatsveiligheid in het gevaar is. Voor zover het idee bestaat dat de AIVD zich niet aan de wet zou houden, merk ik op dat de regering die opvatting niet deelt. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij de opvatting van minister Plasterk. De heer Witteveen vroeg hoe, anders dan bij de verstrekking aan derden in de strafrechtsketen, het toezicht op de AIVD gewaarborgd is. Dat loopt via de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. In die zin is het rapport van de commissie-Dessens zeer actueel. Een van de onderwerpen die hierin geregeld is, is de vraag of de CTIVD nog actiever moet toezien op de veiligheidsdiensten. Dat controlemechanisme hebben wij in het kader van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Ik kom straks nog terug op het gebruik van vingerafdrukken uit de basisvoorziening voor opsporingsdoeleinden. Artikel 107, vijfde lid maakt een aantal limitatief omschreven uitzonderingen. Dat stel ik allereerst vast. Een van die uitzondering is de verstrekking met het oog op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dit is niet nieuw, dit is niet iets wat wij er vandaag in fietsen, om het zo maar te zeggen. Vingerafdrukken van vreemdelingen worden al sinds 1989 gebruikt in strafrechtelijke onderzoeken.

De voorwaarden waaronder dit gebeurt, zijn in de loop van de jaren wel gewijzigd. Op dit moment geschiedt de verstrekking conform de voorwaarden die zijn vastgesteld door het kabinet Balkenende IV en zoals beschreven in de brief van 12 november 2007. De bestaande praktijk van artikel 107, zesde lid, waaraan ik refereer in de brief van 12 november 2007, wordt dus gecodificeerd. Er worden geen nieuwe mogelijkheden geïntroduceerd en ook vindt er geen verruiming van voorwaarden plaats. Integendeel, er wordt juist een extra waarborg ingebouwd, namelijk dat verstrekking op verzoek van de officier van justitie uitsluitend kan plaatsvinden met machtiging van de rechter-commissaris. De rol van de rechter-commissaris is nieuw; die is in de wet opgenomen na opmerkingen van de fractie van de Partij van de Arbeid in het huis aan de overzijde. De Tweede Kamer wilde op dat punt meer waarborgen en een onafhankelijke rechterlijke toets opgenomen zien.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De staatssecretaris zei eerder dat er niet veel nieuws is. Er is ervaring opgedaan met de betrouwbaarheid en de Kamer hoeft dus niet bang te zijn dat het onzorgvuldig zal zijn. Ook nu zegt hij dat er niet veel verandert, want nu kan het ook al. Ik wijs erop dat de groep vreemdelingen die straks te maken krijgt met de centrale opslag van vingerafdrukken, veel groter zal worden. Ik neem aan dat de staatssecretaris nu doelt op de vingerafdrukken die worden verkregen bij de toelating, dus van Eurodac of het Schengen Informatie Systeem. Nu slaan wij toch niet structureel de vingerafdrukken op van alle vreemdelingen met een verblijfsvergunning die hier wonen, misschien al decennia lang en die al decennia lang hun vingerafdrukken in een databank weten?

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Strik zegt het al: er zijn al veel vreemdelingen waarvan wij op basis van een aantal andere Europese regelingen informatie hebben opgeslagen. Wij hebben dat in eerste en tweede termijn ook al gewisseld; dat kan ik mij goed herinneren. Het levert natuurlijk wel degelijk dubbeltellingen op, maar er zullen ook wel wat meer vreemdelingen in dat bestand terechtkomen. Echter niet onnoemelijk veel meer, zoals mevrouw Strik zegt.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik wil dit toch even markeren. Die Europese databanken kennen bijvoorbeeld wel beperkte bewaartermijnen. Ik mag overigens hopen dat die banken gescheiden blijven van de Nederlandse databank. Als je een visumaanvraag hebt ingediend maar je bent afgewezen, houdt de bewaring van de gegevens op een bepaald moment op. Als je nu wordt toegelaten, blijven je gegevens in zo'n databank zitten. Wij hebben het over meer dan één miljoen vreemdelingen. De staatssecretaris zegt dat de toename wel zal meevallen. Wat is dan het verschil tussen het aantal vingerafdrukken dat wij nu opslaan en gedurende welke periode, en de situatie die ontstaat na de aanneming van dit wetsvoorstel?

Staatssecretaris Teeven:

Dan moeten wij naar de toekomst kijken. Mevrouw Strik zegt dat de Europese databanken bewaartermijnen kennen. In dit wetsvoorstel zijn ook bewaartermijnen opgenomen. Je kunt daar natuurlijk van alles van vinden. Ik zal daar straks nog iets over zeggen, want de heer Witteveen heeft daaraan ook gerefereerd in zijn bijdrage in derde termijn. Mevrouw Strik en ik hebben ook het nodige gewisseld over de termijn van tien jaar die in de wet is opgenomen. De termijn is echter in dit wetsvoorstel opgenomen; de bewaartermijn is hier dus ook wettelijk geregeld.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Die termijn van tien jaar geldt als een mvv-aanvraag is afgewezen, iemand Nederlander wordt of iemand uit Nederland vertrekt. Zolang mensen hier met een verblijfsvergunning wonen, zo lang blijven hun gegevens in die bank bewaard. Zo heb ik het wetsvoorstel gelezen, maar ik hoor graag dat dit niet zo is.

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat mevrouw Strik het wetsvoorstel goed heeft gelezen.

Ik heb al gezegd dat de rol van de rechter-commissaris nieuw is. De heer Witteveen heeft gevraagd hoe dit nu precies gaat. Buiten de gevallen die zijn beschreven in artikel 107, zesde lid, kunnen geen gegevens uit de basisvoorziening worden gebruikt voor de opsporing en vervolging. Verruiming of beperking van de voorwaarden is alleen nog mogelijk door middel van een wetswijziging en niet langer door het vaststellen van nieuw beleid. Ook dit is naar mijn mening een belangrijke waarborg – echt anders dan de brief van 2007 – die het belang van een goede wettelijke voorziening benadrukt.

De heer Witteveen heeft in zijn bijdrage de nadruk gelegd op het vraagstuk van de proportionaliteit en de subsidiariteit in het kader van de rol van de officier van justitie en de rechter-commissaris. De procedurele waarborgen zijn dat de verstrekking alleen kan plaatsvinden op verzoek van de officier van justitie die pas een vordering zal doen als hij een afweging heeft gemaakt van de proportionaliteit naar aanleiding van een proces-verbaal van de politie. De officier van justitie heeft ook een voorafgaande machtiging nodig van de rechter-commissaris. Als die al zou bestaan, wil ik de indruk wegnemen dat de tussenkomst van de officier van justitie en zeker ook van de rechter-commissaris slechts een formaliteit is. Zij toetsen niet alleen op inhoudelijke criteria, maar ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit betekent bijvoorbeeld dat in alle gevallen waarin op de plaats delict vingersporen zijn gevonden die kunnen leiden naar de mogelijke dader van het misdrijf, deze vingersporen zullen worden vergeleken met de vingerafdrukken die zijn opgenomen in HAVANK, het landelijk vingerafdrukkenbestand van de politie. Als dat een hit oplevert, is de vergelijking met de gegevens van de basisvoorziening natuurlijk niet meer nodig. Pas als de vergelijking in HAVANK geen treffer heeft opgeleverd en er ook geen andere middelen zijn om de identiteit van de mogelijke dader te achterhalen, zal een officier beoordelen of er sprake is van een situatie waarin snel handelen geboden is en het gebruik van de BVV in dat kader van belang is. Laat helder zijn: de aard van het delict speelt hierbij vanzelfsprekend ook een rol.

De rechter-commissaris zal vervolgens de afweging van de officier van justitie toetsen. Hij zal bezien of de spoedeisendheid van de zaak voldoende is onderbouwd en of ook aan de andere voorwaarden is voldaan voordat hij de schriftelijke machtiging afgeeft. Dat is geen rol van een postbode die zijn handtekening onder een machtiging zet; het is een geheel onafhankelijke taak. De rechter-commissaris zal bij het verlenen van de machtiging ook de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit toetsen, zij het marginaal omdat de officier van justitie dat al heeft gedaan.

Als algemene regel geldt dat uitsluitend sprake kan zijn van een opzoeking in de basisvoorziening indien het doel, de vaststelling van de identiteit van een vermoedelijke dader, redelijkerwijs niet met een minder vergaande maatregel te bereiken is. Dat vraagt dus steeds om een belangenafweging door de officier van justitie aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval waarbij ook de zwaarte van het delict wordt meegewogen. Vervolgens beoordeelt de rechter-commissaris nog onafhankelijk of die belangenafweging op een juiste wijze heeft plaatsgevonden. Het blijft niet bij die belangenafweging; hij wordt ook geëxpliciteerd omschreven in het strafdossier zodat ook de strafrechter dat in zijn oordeel kan meenemen bij de beoordeling van de strafzaak.

Wij gaan niet lichtzinnig met deze mogelijkheid om. Dit blijkt wel uit het feit dat op dit moment in ongeveer 75 gevallen per jaar een opzoeking in de basisvoorziening plaatsvindt. In ongeveer 38 van de 75 tot 80 gevallen leidt dit tot een hit. Het aantal opzoekingen zal naar ons oordeel als gevolg van het wetsvoorstel niet stijgen, maar nog eerder dalen door de rol van de rechter-commissaris.

De heer Witteveen (PvdA):

Dit is allemaal buitengewoon verhelderend. De staatssecretaris zegt dat de rechter-commissaris een marginale toetsing uitvoert. Dat lijkt niet in overeenstemming met de toetsing op proportionaliteit, zwaarte delict en allerlei bredere vragen, alleen gericht op de redelijkheid van het oordeel van het officier van justitie. Of zie ik dat verkeerd?

Staatssecretaris Teeven:

De officier van justitie heeft natuurlijk allereerst een belangenafweging te maken met betrekking tot proportionaliteit en subsidiariteit. Daarna zal de rechter-commissaris dat doen. Ik zal nu de inhoudelijke criteria bespreken en ingaan op het voorbeeld dat wij in eerste en tweede termijn al hebben gewisseld.

De rechter-commissaris kijkt wel degelijk of de officier van justitie die belangenafweging in redelijkheid kon maken. Hij heeft daar natuurlijk een eigen verantwoordelijkheid in. Het gaat tegenwoordig echter anders dan bijvoorbeeld in de tijd dat een telefoontap nog werd verstrekt door de rechter-commissaris ten tijde van het gerechtelijk vooronderzoek. Daar vindt een diepe inhoudelijke beoordeling plaats van de wenselijkheid. In die zin is hij gebonden aan de belangenafweging van het Openbaar Ministerie.

Het is een open deur, maar ik wijs er toch op dat er sprake moet zijn van vingersporen die zijn aangetroffen op de plaats delict en die naar een mogelijke dader kunnen wijzen. Het gaat dus uitsluitend om een vergelijking van aangetroffen vingersporen met de vingerafdrukken in de basisvoorziening nadat een raadpleging van HAVANK geen treffer heeft opgeleverd. Dan moet ook zijn voldaan aan een van de drie volgende voorwaarden: er bestaat een redelijk vermoeden dat de verdachte een vreemdeling is, het opsporingsonderzoek zit op een dood spoor of er is snel resultaat geboden bij de opheldering van een misdrijf, bijvoorbeeld in het geval van een ontvoering.

Ik heb vorige keer al gezegd dat er sprake moet zijn van geobjectiveerde omstandigheden. Dat vermoeden moet je ook weer niet te snel aannemen, want je moet te allen tijde stigmatisering voorkomen. Zo betekent het feit dat een misdrijf dicht bij een azc is gepleegd, nog niet dat je ervan mag uitgaan dat ieder misdrijf in de buurt van een azc door een vreemdeling is gepleegd. Dat is nadrukkelijk niet het geval. Het gaat om een indicatie, een mogelijkheid in die gevallen waarin geen contra-indicatie aanwezig is in bijvoorbeeld de vorm van getuigenverklaringen die een Nederlands sprekende persoon als mogelijke dader aanwijzen. Van stigmatiseren is naar mijn mening geen sprake. Sterker nog, deze wet kan juist het tegengestelde bereiken als in een vroeg stadium de sporen van de plaats delict kunnen worden vergeleken met de sporen van de vreemdeling in de basisvoorziening. Als het genetisch materiaal in de sporen van de plaats delict wijst op een Europees persoon en niet op een persoon afkomstig uit Afrika, is dat eerder een contra-indicatie en is dat juist in het belang van bijvoorbeeld, zoals in dit geval, de vreemdeling in het azc. Het vermoeden kan ook worden afgeleid uit een of meer getuigenverklaringen waaruit bijvoorbeeld blijkt dat de verdachte een andere taal dan Nederlands sprak of uit bepaalde modus operandi.

Als het opsporingsonderzoek op een dood spoor is beland, kan er een noodzaak zijn om de vingerafdrukken uit de basisvoorziening te gebruiken aan de hand van de afweging van proportionaliteit. Dit wordt in eerste instantie beoordeeld door de officier van justitie en het wordt getoetst door de rechter-commissaris. Ik zal nog een concreet voorbeeld geven, want het is goed voor de wetsbehandeling om dit vast te leggen. Deze mogelijkheid kan bijvoorbeeld bijdragen aan het oplossen van cold cases. Onder omstandigheden kan het ook van belang zijn in het kader van het voorstel van wet herziening ten nadele, bijvoorbeeld indien met moderne technieken in een oude moordzaak vingersporen worden gevonden die na vergelijking met gegevens uit de basisvoorziening tot de conclusie leiden dat een eerder vrijgesproken verdachte zou zijn veroordeeld als die gegevens destijds beschikbaar waren geweest.

Dan het derde onderwerp: er is snel resultaat geboden bij de opheldering van een misdrijf.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik heb het nog even nagezocht in het stenogram. De staatssecretaris sprak zojuist over het asielzoekerscentrum. Hij zegt dat er niet voldoende reden is om een doorzoeking te doen. In zijn antwoord in eerste termijn heeft hij gezegd dat dit wel voldoende reden was.

Staatssecretaris Teeven:

Dat is een kwalijk misverstand. Dan heb ik mij in eerste termijn niet duidelijk uitgedrukt. Ik heb proberen aan te geven dat door deze wet nu juist stigmatisering kan worden voorkomen. In een concreet geval waar mevrouw Gerkens wellicht op doelt, heeft lange tijd bij grote delen van de bevolking de gedachte geleefd dat de mogelijke dader afkomstig zou zijn uit een azc. Als deze wet toen al van toepassing was geweest, had in een vroeg stadium aan de hand van de vergelijking van sporen kunnen worden geconcludeerd dat de dader doodeenvoudig niet afkomstig had kunnen zijn uit het azc. Wij hadden dan het tegengestelde bereikt van wat zich feitelijk in de samenleving heeft ontwikkeld. Er ontstaat juist geen stigmatisering. Het omgekeerde zou het geval zijn geweest als wij in een vroeg stadium mensen hadden kunnen uitsluiten. Dan is het ook in het belang van de vreemdelingen dat die vergelijking wordt gemaakt.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik doel niet op het geval waar de staatssecretaris op doelt. Ik doel op het feit dat de staatssecretaris in eerste termijn in de opsomming, precies zoals hij die zojuist gaf, wel degelijk heeft gezegd dat er aanwijzingen moeten zijn, bijvoorbeeld "… dat het misdrijf, op basis van feiten en omstandigheden, dichtbij een azc is gepleegd …". Dat staat letterlijk in het stenogram. Ik concludeer nu dat de staatssecretaris dat in eerste termijn niet juist heeft gezegd en dat daarvan geen sprake kan zijn.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb al aangegeven dat een van de argumenten waarom deze wet van toepassing zou kunnen zijn, waarbij ik drie voorbeelden onder elkaar heb genoemd, is dat er concrete aanwijzingen uit het opsporingsonderzoek zijn dat de verdachte een vreemdeling is. Dat kan natuurlijk aanleiding zijn om een vergelijking te maken.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat klopt. Het staat ook in de opsomming in het stenogram, dat er concrete aanwijzingen zijn. Het kan zijn dat het een vreemdeling is. Maar in die opsomming staat ook: het kan zijn dat het misdrijf in de buurt van een azc is gepleegd. Ik maak mij dus toch een beetje ongerust en ik zou hier graag onomwonden van de staatssecretaris willen horen dat dat geen argument kan zijn voor doorzoeking.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb nu juist het tegengestelde gedaan. Ik heb gezegd dat ik in mijn eerste termijn heb geprobeerd te betogen dat met de inwerkingtreding van deze wet de stigmatisering die had kunnen optreden, had kunnen worden voorkomen omdat in een vroeg stadium zou zijn gebleken dat de vermoedelijke dader van een misdrijf doodeenvoudig geen asielzoeker had kunnen zijn.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

In aanvulling hierop: de vorige keer vroeg ik om opheldering wanneer er sprake is, niet van een concrete aanwijzing maar van een redelijk vermoeden dat de dader een vreemdeling is. Toen gaf u dit voorbeeld. Mag ik uit uw toelichting nu opmaken dat er alleen maar dan naar zo'n databank wordt gekeken als er bijvoorbeeld een heel groot oproer is en de hele bevolking wijst naar een azc, juist om de uitsluiting te laten zien dat het niet om een dader gaat? Op het moment dat de politie uit eigen beweging de vinger naar het azc gaat wijzen door zo'n databank te doorzoeken, kan het wel degelijk dat gevoel versterken van de bevolking. Dus gaat de staatssecretaris dit alleen maar gebruiken om een mogelijke dader vrij te pleiten en er niet op eigen initiatief naar te zoeken?

Staatssecretaris Teeven:

Nee, dat kan ik natuurlijk niet toezeggen, want er kan ook een omgekeerde situatie zijn, dat er wel degelijk redelijke aanwijzingen zijn om te denken dat de verdachte daar wel moet worden gezocht. Dan kan de politie natuurlijk die maatregel wel nemen. Maar ik heb het voorbeeld willen noemen omdat juist als er in een vroeg stadium vergelijking had plaatsgevonden, het effect dat in de samenleving optrad in dat concrete geval was voorkomen. Dus deze wet kan ook heel wel in het belang van vreemdelingen zijn en niet altijd in hun nadeel. Dat heb ik nadrukkelijk proberen aan te geven.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dat begrijp ik, maar dat is dan alleen het geval als iedereen al naar het azc wijst, niet daarvoor. Ik wil nog even duidelijk het volgende van de staatssecretaris horen. Alleen het feit dat er een moord is gepleegd in de buurt van een azc is dus nog geen grond voor een redelijk vermoeden dat de dader een vreemdeling is?

Staatssecretaris Teeven:

Die vraag kan ik alleen maar bevestigend beantwoorden. Natuurlijk is dat geen grond voor een redelijk vermoeden, zoals wij dat in de wet kennen. Dat is iets anders dan dat er aanwijzingen zijn. Het enkele feit dat er een azc is in de buurt van een PD is geen grond voor een redelijk vermoeden. Dat zijn wij met elkaar eens. Maar het kan wel aanleiding zijn voor heel veel ongerustheid onder de bevolking. Dan kom je weer op het argument waarom u deze wet wel zou moeten aannemen, namelijk juist omdat je dan onmogelijke situaties kunt voorkomen die soms, al dan niet denkbeeldig ontstaan.

Ik heb over een dood spoor gesproken en gezegd dat die mogelijkheid dus kan bijdragen bij het oplossen van cold cases. Hierbij heb ik het voorstel van Wet herziening ten nadele genoemd. Het kan ook van belang zijn dat er snel opheldering plaatsvindt van het misdrijf. Een vergelijking van de vingerafdrukken uit de basisvoorziening is in die gevallen alleen mogelijk bij zeer ernstige misdrijven, waarbij het van groot belang is om die zo snel mogelijk op te lossen. Dan moet je bijvoorbeeld denken aan misdrijven waarbij de lichamelijke integriteit van personen in het geding is – waarbij het zou kunnen gaan om ontvoering, gijzeling of moord – of misdrijven die tot grote maatschappelijke onrust leiden, waarbij er snel resultaat geboden is. Er hoeven dan overigens geen aanwijzingen te zijn dat het misdrijf door een vreemdeling is gepleegd. De officier van justitie beoordeelt of een vergelijking met de vingerafdrukken uit de basisvoorziening proportioneel is, waarna de rechter-commissaris voorafgaand aan de verstrekking toetst of aan deze en andere voorwaarden is voldaan.

Resumerend, vergelijking van gevonden vingersporen met de vingerafdrukken van vreemdelingen die in de basisvoorziening zijn opgenomen gebeurt alleen bij ernstige delicten, alleen onder strikte voorwaarden en na zorgvuldige belangenafweging van de officier van justitie en na toetsing door de rechter-commissaris. Het doel is altijd het oplossen van ernstige misdrijven en juist niet, zoals vanzelfsprekend mag worden verondersteld, het stigmatiseren van bevolkingsgroepen.

De heer Witteveen heeft gesproken over de bewaartermijnen. Daarover wil ik nog enkele opmerkingen over maken, want ook op dit punt bestaan naar mijn indruk wellicht enige misverstanden. Op het punt van het bewaren van gegevens als de wet na zeven jaar zou vervallen, kan ik senator Witteveen geruststellen. Als de wet na zeven jaar vervalt, is er geen grondslag meer voor het registreren van vingerafdrukken en zullen opgeslagen vingerafdrukken ook worden vernietigd. Dus als de wet vervalt na zeven jaar, stoppen wij ook met het bewaren van die vingerafdrukken.

Ik vind de beperking naar een bewaartermijn van vijf jaar niet nodig, maar wij kunnen het in het Vreemdelingenbesluit regelen. Het wetsvoorstel hoeft er niet voor te worden aangepast. Je zou dus eventueel bij een evaluatie van het wetsvoorstel kunnen zien dat er zo weinig gebruik van wordt gemaakt dat je teruggaat naar een kortere bewaartermijn.

De heer Witteveen (PvdA):

Begrijp ik nu goed dat wanneer na zeven jaar de wet zou vervallen en niet wordt verlengd en wanneer er ook geen wettelijke grondslag meer is voor het bewaren van die gegevens, die gegevens dan ook zullen worden vernietigd? Dat staat toch nergens in de wet? Waar vloeit de bevoegdheid om die gegevens te vernietigen dan weer uit voort? Dat is eigenlijk ook het punt van mevrouw Lokin.

Staatssecretaris Teeven:

Als deze wet zou vervallen, dan is er ook geen grondslag om de registraties die zijn opgenomen nog langer te bewaren. Dat was uw expliciete vraag en ook de expliciete vraag van de zijde van de CDA-fractie. Daarop wist ik ook niet meteen het antwoord, dus wij zijn dat even nagegaan. Het is echt zo dat die opgeslagen vingerafdrukken zullen vervallen op het moment dat de wet vervalt. Die toezegging doe ik hier dan ook. Ik krijg nog even aangereikt waar dat precies staat, en wel in artikel 115, tweede lid: "De in de vreemdelingenadministratie opgenomen gegevens, bedoeld in artikel 107, eerste lid, onderdeel a, worden zeven jaar na de inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde wet (…) vernietigd". Het staat dus letterlijk vermeld in de wet.

Het wetsvoorstel gaat uit van een evaluatie binnen vijf jaar, maar als uw Kamer een evaluatie zou wensen na drie jaar, dan ben ik bereid daarin mee te gaan.

De heer Witteveen (PvdA):

Omdat wij het einde van het debat naderen, zou ik de gelegenheid willen aangrijpen om te zeggen dat zo'n evaluatie na drie jaar voor mijn fractie in elk geval zeer welkom zou zijn.

Staatssecretaris Teeven:

Zoals ik al zei, ik zou mij kunnen voorstellen dat de meerderheid van uw Kamer dat ook wenst. Dan kan ik daar heel goed mee leven en ben ik bereid dat toe te zeggen.

Dan heb ik de eerste vraag van mevrouw Lokin beantwoord. Ik dank haar voor haar opmerkingen in derde termijn.

Zij heeft nog aan mij gevraagd of die vingerafdrukken alleen in de centrale opslag worden bewaard. Ja, dat is zo. Ik heb één vraag van haar wellicht niet helemaal begrepen, en wel over de inwerkingtreding van de wet. Wellicht kan zij op die vraag nog een korte toelichting geven.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Nee, daarover heb ik geen vraag gesteld. Ik heb alleen nog herhaald willen zien of er inderdaad maar één centrale opslag is en voor zover er geverifieerd wordt, worden die vingerafdrukken natuurlijk even bewaard in de keten, maar zij worden dus vernietigd onmiddellijk na de verificatie.

Staatssecretaris Teeven:

Dat klopt en er vindt op één plaats centrale opslag plaats. Daarop is ook de bewaartermijn van toepassing die wij hebben opgenomen.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Zo had ik ook het wetsvoorstel begrepen, dus daar ben ik blij om. Voor de rest heb ik eigenlijk meer een antwoord gegeven op de motie van de PvdA waarin ik inderdaad heb verwezen naar de horizonbepaling. Ook dat heeft mijn fractie goed begrepen, dus dat na ommekomst van de termijnen van zeven jaar alle centraal opgeslagen biometrische kenmerken zullen worden vernietigd.

Staatssecretaris Teeven:

Dat staat in artikel 115, tweede lid.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Dat heb ik kunnen achterhalen, zowel uit de wet als uit uw beantwoording.

De voorzitter:

Mag ik aan de staatssecretaris vragen hoe lang hij nog nodig heeft?

Staatssecretaris Teeven:

Kort, voorzitter, want ik zal zoals ik u al heb gezegd niet op een herhaling van argumenten ingaan in deze derde termijn.

Mevrouw Gerkens en mevrouw Strik hebben opmerkingen gemaakt over de opslag van vingerafdrukken voor de vaststelling van de identiteit. Mevrouw Gerkens heeft daarbij herhaald wat zij in eerdere termijn had gezegd. Over de noodzaak heb ik met mevrouw Strik ook in eerste en tweede termijn gewisseld.

Mevrouw Gerkens heeft nog het oordeel van het Hof aangehaald dat in de verordening geen basis zou staan voor de centrale opslag. Dat is niet zo; dat staat er niet in. Het Hof acht het wel degelijk mogelijk dat een wettelijke regeling van een lidstaat daarin voorziet. Dan kan dat ook in een ander geschil aan de orde worden gesteld. Zo staat het althans in de uitspraak. Het huidige voorstel voorziet ook in een dergelijke wettelijke basis.

Wat de tien vingerafdrukken betreft, ben ik verbaasd over de opmerking van de geachte senator mevrouw Strik dat de Kamer te elfder ure na het debat nog een brief heeft gekregen van de staatssecretaris over de betrouwbaarheid van vingerafdrukken, een brief uit 2002. Ik heb nadrukkelijk in het debat aangegeven dat ik die brief zo mogelijk ook aan uw Kamer zou overhandigen. Ik heb die geloof ik zelfs na het sluiten van het debat ook zo snel mogelijk aan uw griffier gegeven. Dus inderdaad heb ik uw Kamer, zowel meteen na het debat als daarna ook nog, die brief doen toekomen. Gelukkig kunt u die brief ook nog wegen in derde termijn.

Over de opmerkingen van mevrouw Gerkens en mevrouw Strik dat een aanwijzing niet direct een redelijk vermoeden is hebben we net ook met elkaar van gedachten gewisseld.

Er zijn naar mijn oordeel geen nieuwe argumenten meer aangevoerd in derde termijn die bespreking behoeven.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor, volgende week dinsdag te stemmen over dit wetsvoorstel en over de motie-Strik c.s. (33192, letter G) en de motie-Witteveen c.s. (33192, letter H).

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 12.43 uur tot 13.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het eind van deze editie.)

Naar boven