Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2009) (31704);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2009) (31705);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale Onderhoudswet 2009) (31717);

het rapport Breder, lager, eenvoudiger? Een evaluatie van de belastingherziening 2001 (30375, nr. 2).

(Zie vergadering van 15 december 2008.)

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris De Jager:

Ik dank alle fracties voor hun inbreng en voor het harde werken. Ik besef heel goed dat de fiscaliteit deze keer en ook eerder flink beslag op hen heeft gelegd. Ook vorige week hebben wij een fiscale wet behandeld die veel belangstelling van de Kamer had. Deze week behandelen wij maar liefst drie fiscale wetten en de Wtgc, waarbij een aantal Kamerleden ook betrokken is geweest. Het is een flinke prestatie van iedereen om in zo korte tijd alles goed te verwerken en van commentaar te voorzien. Dank daarvoor. Ook dank ik hen bij voorbaat hartelijk voor hun medewerking, die het mogelijk maakt dit wetsvoorstel wederom te behandelen. Het is altijd weer een heel belangrijk element in dit Belastingplan dat wij door een voorspoedige samenwerking van beide Kamers der Staten-Generaal, de regering en de Raad van State in staat zijn tot zo'n efficiënt wetgevingsproces. Dat kan niet zonder de steun van de Eerste Kamer, dus dank daarvoor.

Ik dank ook alle fracties bijzonder voor hun inhoudelijke inbreng. De heren Essers en Biermans dank ik voor hun steun voor het beleid inzake ondernemerschap. Dat is een belangrijk fiscaal speerpunt. Die steun doet mij natuurlijk deugd. Ik zal daarop straks uitgebreider terugkomen. Voor mevrouw Böhler, die vandaag ziek is, en de heer De Boer benadruk ik dat vergroening als onderwerp op de agenda blijft staan. Ik hoop ook daarop tijdens dit debat verder te kunnen ingaan en deze leden daarvan te kunnen overtuigen. Ook de steun van de heren Leijnse, De Boer en Ten Hoeve voor het stimuleren van arbeidsparticipatie aanvaard ik in dank. Dit geldt in het bijzonder ook voor de positieve woorden van de heer Leijnse over mijn ambtenaren en in het bijzonder de Belastingdienst. Ik stel het buitengewoon op prijs dat de heer Leijnse de moeite heeft genomen om de uitzonderlijke prestatie van de Belastingdienst te noemen.

Ook wil ik graag in deze prachtige zaal en op deze prominente plaats mijn ambtenaren bedanken die zich zo hebben ingezet om een voorspoedige behandeling van dit Belastingplan te bewerkstelligen. Ook voor hen werd het soms diep in de nachtelijke uurtjes bij het beantwoorden van de vragen die deze Kamer en de Tweede Kamer hebben gesteld. Natuurlijk bedank ik, evenals de heer Leijnse, de Belastingdienst, die zo vaak onder vuur ligt terwijl er in deze dienst hard en loyaal wordt gewerkt om de dienstverlening steeds weer te blijven verbeteren, ook in het contact met de gewone burgers, waarnaar ook de heer Essers heeft gevraagd.

De heer Essers heeft aandacht gevraagd voor de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon en de mogelijkheid om snel correcties te laten uitvoeren. In bijzondere gevallen kan er bij de Belastingdienst ook sprake zijn van bijzondere dienstverlening. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan de openstelling van belastingkantoren op zaterdag, zoals ook dit jaar enige malen heeft plaatsgevonden. Indien nodig zal het mijn beleid zijn om dat voort te zetten.

Ook stel ik de constatering van de heer Biermans op prijs dat de overige fiscale maatregelen en de Fiscale Onderhoudswet goede voorstellen bevatten, vooral de voorstellen voor de vereenvoudiging van de regels en de gebruiksvriendelijkheid daarvan. Dit betekent ook dat de VVD-fractie in deze Kamer weer eens voor fiscale wetten gaat stemmen. Dat werd zachtjesaan tijd. Ik ben de heer Biermans dan ook zeer erkentelijk voor het begrip dat hij toont voor mijn terughoudendheid bij het verkorten van termijnen als daarmee een foutloze uitvoering door de Belastingdienst in het gedrang zou kunnen komen.

Ik heb de inbreng van de fracties als zeer constructief ervaren en heb mij dus ingesteld op een positief slotdebat in de behandeling van het Belastingplan vandaag. Ik zal mijn best doen om de gestelde vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Ik stel voor dat ik achtereenvolgens ondernemerschap, inkomensbeleid, vergroening en de overige onderwerpen van het Belastingplan en de OFM zal behandelen. Aansluitend zal ik nog ingaan op de belastingplicht overheidsbedrijven en de evaluatie Wet IB 2001. Ten slotte resteert er nog een aantal vragen over onder andere vlaktaks en alternatieve fiscale maatregelen.

De heer Essers heeft gevraagd naar mijn verwachtingen over de uitkomsten van de brede consultatieronde bij het bedrijfsleven, de fiscale advieswereld en de wetenschap. Hij merkte daarbij op dat resultaten pas in het verschiet lijken te liggen als niet bij voorbaat inkomenseffecten op de korte termijn bepalend zijn, maar als men bereid is te zoeken naar maatregelen die ten dienste staan van de structurele verbetering van de belastingheffing voor ondernemers en belastingplichtigen. Wat de heer Essers heeft gezegd, is mij uit het hart gegrepen. Hij waarschuwt dat kortetermijninkomenseffecten een fundamentele herziening en verbetering van de winstbelasting in de weg kunnen staan. Dat is inderdaad telkens het geval bij belastingherzieningen. Zelfs bij die van IB 2001, waarbij veruit de meeste mensen erop vooruit gingen, ging er ook een aantal, soms behoorlijk fors, op achteruit. Als dat iedere keer een herziening in de weg staat, zou je nooit meer een belastingherziening kunnen doorvoeren. Soms moet inderdaad de focus op de inkomenseffecten op de korte termijn even wijken voor de aandacht op de lange termijn voor rechtvaardigheid en een goede belastinggrondslag.

Overigens verdienen die inkomenseffecten natuurlijk ook aandacht. Dat is ook de reden waarom ik heb gezegd dat ik de resultaten van die consultatie wil afwachten en die met het bedrijfsleven, koepels en andere organisaties wil bespreken als het gaat om inkomenseffecten voor ondernemers. Ik zie de opmerkingen van de heer Essers als een steun in de rug, maar ook als een signaal aan de partijen waarmee zal worden gesproken. Ik hoop dat hun inzet ook gericht zal zijn op een fundamentele verbetering van de winstbelasting. Ook in de Tweede Kamer heb ik hierover een behoorlijk debat gevoerd.

Ik heb de heer Essers goed gehoord. Vanuit de huidige opbouw van de zelfstandigenaftrek in de ib voor ib-ondernemers gaat eigenlijk een perverse prikkel uit. Als je het fiscale stelsel wilt inrichten op een zo goed mogelijk verloop van de belastingheffing, is het inderdaad vreemd dat je pas aan die zelfstandigenaftrek toekomt bij een bepaald urencriterium, een ja-neecriterium. Dat is heel zwart-wit. Zodra je daaraan toekomt, is het ineens volledig prijs, maar die prijs wordt lager naarmate je meer succes hebt. Naarmate je meer winst neemt, neemt het absolute bedrag af waarover je een faciliteit geniet. Dat is heel vreemd. Dat is net andersom bij de behandeling van de dga, de directeur-grootaandeelhouder, die veel dichter bij het door de Raad van State geopperde meer optimale systeem komt. De factor arbeid wordt hier normaal belast, zoals je ook bij werknemers zou doen, maar de factor ondernemerschap, met het nemen van risico, een organisatie van kapitaal en arbeid zijn en echte winst uit onderneming die samenhangt met het resultaat uit de onderneming wordt veel lager belast.

Het huidige dga-regime komt daar vanwege de gebruikelijkloonregeling dichtbij. Ik weet dat de gebruikelijkloonregeling niet altijd even populair is bij dga's, zeg ik tot de heer Biermans. Ik ben zelf ook lange tijd dga geweest. Maar als je zoekt naar een economisch verdedigbaar stelsel, is dat heel verdedigbaar en is het huidige systeem van de ib-ondernemer, met die zelfstandigenaftrek die leidt tot een enorm hoge marginale druk, in fiscaal en economisch opzicht niet verdedigbaar. Dat heeft onze aandacht. Wij gaan daarover in gesprek met de verschillende organisaties en ik hoop daarop bij de behandeling van het Belastingplan 2010 terug te komen. Ik hoop dat wij dan resultaten zullen hebben bereikt.

Ook in de Tweede Kamer werd in eerste instantie veel nadruk gelegd op de inkomenseffecten en was de aandacht voor de langetermijnstructuur wellicht iets ondergesneeuwd. Ik zie de opmerkingen vanuit de Eerste Kamer zeker als steun in de rug.

De heer Ten Hoeve heeft gevraagd of ik bij de vervolgstappen rekening wil houden met de kleine ondernemers. Mijn antwoord is natuurlijk ja; ik zal er zeker rekening mee houden, maar ik heb tevens zo-even het dilemma geschetst. De kleine ondernemers staan heel duidelijk op mijn netvlies. Ik vind kleine ondernemers belangrijk en ik vind grote ondernemers belangrijk. In de Tweede Kamer is door de fractie van de ChristenUnie overigens een suggestie gedaan die mij in eerste instantie meer aanspreekt dan het huidige systeem en tegelijkertijd recht doet aan kleine ondernemers. Die suggestie komt erop neer dat alles omgezet wordt in mkb-winstvrijstelling en dat er vervolgens een belastingvrije voet in aan wordt gebracht. Dan heb je nog niet het stelsel dat je eigenlijk zou willen hebben, maar het is wel wat minder erg dan de huidige afbouw van de zelfstandigenaftrek. Dus ook die suggestie zullen wij erbij betrekken.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Waar het om gaat, is dat de huidige regeling van de zelfstandigenaftrek ertoe leidt dat juist mensen met heel kleine inkomens maar met een functie in hun gemeenschap toch kunnen blijven bestaan die dat anders niet meer kunnen. Dat aspect zou ik eigenlijk toch wel in stand willen houden.

Staatssecretaris De Jager:

Ik zal het betrekken in de overwegingen. Echter, als het betekent een faciliteit die je kunt verzilveren tegen andere inkomsten, dan zou ik dat niet logisch vinden. Daarom vond ik de stap van de ChristenUnie in de Tweede Kamer al een stap in de goede richting. Het voordeel ervan is dat je dan het urencriterium kunt afschaffen. Het huidige urencriterium voor de zelfstandigenaftrek krijg ik niet afgeschaft, want anders zou iedereen in dit land één uur ondernemer zijn, omdat hij dan een aftrekpost van € 10.000 met zijn salaris kan verrekenen. De mkb-winstvrijstelling mag je alleen maar vergelden tegen winst uit onderneming. Dus daar voel ik wel wat voor. Er zijn ondernemers die én een dienstverband hebben én ondernemer zijn en dan net aan dat urencriterium komen. Die worden in het huidige systeem relatief bevoordeeld. Daar staat tegenover dat heel veel mensen worden benadeeld zoals de hybride en deeltijdondernemers. Dan zou ik liever een faciliteit hebben die ziet op winst uit onderneming. Of je nu een dag, twee dagen of vijf dagen ondernemer bent, het dienstverband wordt dan volgens gewoon werknemerschap belast.

De heer Essers heeft een vraag gesteld over de beslissing van de Hoge Raad op grond waarvan nijvere, stille vennootschappen fiscaal niet als ondernemer worden aangemerkt. Nijvere, stille vennootschappen zoals de deelvissers uit het arrest van de Hoge Raad zijn fiscaal gezien geen ondernemer. Dat komt door het objectieve en daarmee ook praktische civiel-juridische criterium van hoofdelijke verbondenheid. Bij het bevorderen van ondernemerschap wordt ingezet op de startende doorgroeiende ondernemer en de ondernemer met grotere ambities ten aanzien van innovatie en groei. Dat zijn veelal ondernemers die door de aard van hun op groei gerichte ondernemerschap juist wel hoofdelijk aansprakelijk zullen zijn. Hier dringt zich ook het dilemma op waarop ik zo-even al heb gewezen. De heer Essers heeft terecht in zijn inbreng betoogd dat bij een systeem dat een optimale bevordering van ondernemerschap benadert, juist ook het element risico nemen en in mindere mate de factor arbeid, fiscaal worden beloond. Je beloont dan in feite het zijn van een organisatie van kapitaal en arbeid, gericht op deelname aan economisch verkeer met het oogmerk van winst. Als het gaat om echte ondernemers-vissers is dat van toepassing en zijn ze ondernemer. In genoemd arrest bleek dat dit voor een deel ook niet het geval was. Dat is dan reden om het element arbeid op een normale manier te belasten in plaats van een ondernemersfaciliteit te geven.

De heer Leijnse heeft gevraagd naar de doelstelling van de maatregelen voor ondernemers en het globale evenwicht tussen de ib-ondernemer en de Vpb-ondernemer. De inzet is om ambitieuze starters en doorgroeiers te stimuleren. Via verhoging van de mkb-winstvrijstelling wordt de marginale druk verlaagd en wordt doorgroeien voor ib-ondernemers aantrekkelijk. Overigens heeft recent professor Mirjam van Praag een interessant onderzoek gepubliceerd over eigenlijk heel veel onderzoeken. Dat heeft zeer veel interessante gegevens opgeleverd. Ten eerste geldt dat wij in Nederland behoorlijk veel starters hebben. Echter, meestal ontbreekt het aan doorgroeiers, dus starters die personeel gaan aannemen en doorgroeien. Dat heeft er ook mee te maken dat bij ons hoogopgeleide starters achterblijven.

Uit genoemd onderzoek komt naar voren dat het juist de hoogopgeleide ondernemer is die het meeste rendement haalt uit zijn studie. Dat is contra-intuïtief, omdat veel toppers die zijn afgestudeerd aan de universiteit vinden dat ze bij Shell, Philips en ABN AMRO moeten gaan werken, omdat ze veel willen verdienen met daarbij een mooie auto. Het interessante is nu juist dat die mensen met de hogere opleidingen over het algemeen zowel voor de maatschappij als voor henzelf er meer rendement en nut uit halen als ze ondernemer zouden zijn. Dit terwijl lageropgeleide ondernemers over het algemeen beter uit zouden zijn, ook ten behoeve van de economie, als ze werknemer zouden worden. Die conclusie is niet altijd politiek correct maar mevrouw Van Praag heeft dat redelijk stevig in het onderzoek neer weten te zetten.

Dat is een stap die je niet in een keer kan zetten. In ieder geval zijn wij bezig met het stimuleren van het doorgroeien. Daarom hebben wij voorgesteld om in 2008 de mkb-tarieven in de Vpb te verlagen. De minister-president heeft in de brief aan de Kamer over de economische crisis al laten weten dit door te willen trekken naar 2009 en 2010. Ik zal dat regelen bij nota van wijziging op een wetsvoorstel dat nu nog bij de Tweede Kamer ligt, namelijk over het g-rekeningenstelsel. Waarschijnlijk zal dat de Eerste Kamer niet op tijd bereiken. Wij hebben het echter al van tevoren bekendgemaakt. Het werkt bovendien begunstigend. Over het algemeen is er dan ook in deze Kamer geen bezwaar tegen een zekere vorm van terugwerkende kracht.

Het evenwicht wordt door de voorgestelde wijziging niet, dan wel marginaal verstoord. Voor zover er een verschil in evenwicht is, is dat de bestaande evenwichtsverstoring die met name door de introductie van de 10%-mkb-winstvrijstelling is ontstaan. Vanwege kennelijke politieke gevoeligheid is die naast de zelfstandigenaftrek komen te staan. Door de samenloop van de mkb-winstvrijstelling in de ib en in de zelfstandigenaftrek zie je dat ondernemers over het algemeen veel voor de ib-onderneming kiezen, fiscaal geïndiceerd, terwijl ze uit economische overwegingen eerder voor een bv zouden kunnen kiezen. Ik adviseerde vroeger altijd aan startende ondernemers om een bv op te richten, zeker als zij personeel hadden. Tegenwoordig, ik adviseer nu natuurlijk niet meer maar als ik dat zou doen, zou ik er dan wel bij zeggen dat men fiscaal over een heel lang traject beter uit is als ib-ondernemer. Je drukt mensen als het ware een beetje in de ib-onderneming, hetgeen gelet op de risico's, zeker als ze personeel gaan aannemen, een suboptimale vorm is. In weerwil van wat wel eens wordt gedacht, is de ib-ondernemer over het algemeen, dus afhankelijk van de persoonlijke situatie van mensen, fiscaal behoorlijk goed gefaciliteerd, zeker over de eerste € 200.000 winst. Dat blijkt ook uit de grafiek die in het Belastingplan staat.

De heren Essers en Reuten hebben een vraag gesteld over het artikel in Het Financieele Dagblad van 11 december over de vermeende averechtse effecten van de willekeurige afschrijving. Het betrof eigenlijk drie punten: de ingangsdatum, de uitsluiting van gebouwen, grond, wegen- en waterbouwkundige werken en de verhouding tot de afschrijvingsbeperking op gebouwen.

Wat betreft de ingangsdatum: de maatregel van de willekeurige afschrijving staat vandaag in de Staatscourant. Feitelijk hebben wij nog ruim een week totdat er echt aankoopbeslissingen worden gedaan. Het gaat om het moment van het aangaan van de verplichting en om de betaling. Dat zijn twee belangrijke zaken in de huidige wetsystematiek. Als je nu zou besluiten om iets te kopen, ga je onderhandelen, krijg je een offerte en moet je op 1 of 2 januari tekenen. Het gaat dus om het aangaan van de verplichting. Het lijkt mij niet dat er een enorme kopersstaking ontstaat in die ene ruime week die ons rest. Ik begrijp het punt van een eventueel nadeel wel, maar dat zou pas het geval zijn als het over vele weken of maanden inging. Gelet op de tijd van het jaar – het is bijna kerst – en op het feit dat je het aangaan van een verplichting best een week kunt uitstellen, verwacht ik niet dat dit tot echte problemen leidt.

De andere punten vind ik juist heel erg passen in de regeling. Het is terecht dat de structuur van het afschrijvingsregime, dus ook de afschrijvingsbeperking die bestaat voor gebouwen, juist in stand blijft. Anders zou met één pennenstreek een belangrijke maatregel in Werken aan winst, de beperking tot de WOZ-waarde, worden doorgestreept. De gedachte daarachter was natuurlijk dat een bepaalde afschrijvingsbeperking op basis van de WOZ-waarde meer bij een reële economische benadering hoort. Vandaar dat het dichter bij de economische realiteit is om daar een afschrijvingsbeperking over te voeren.

Ook met het bedrijfsleven en de industrie is hierover gesproken. Zij gaven via hun koepels aan dat zij op korte termijn met name op outillage zitten te wachten. De maatregel beoogt ten eerste een liquiditeitsimpuls. Je mag vervroegd afschrijven en daarom betaal je minder belasting. Dat zou je ook op gebouwen kunnen toepassen, maar er wordt ook een investeringsimpuls beoogd in een tijd dat een kopersstaking of een investeringsstaking dreigt door bijvoorbeeld de industrie. Wij hopen dat bedrijven in 2009 blijven investeren in machines en outillage; om vrachtauto's en bedrijfswagens te kopen. Het is een investeringsprikkel die alleen voor bedrijfsmiddelen geldt waarvoor na 1 januari 2009 tot 31 december 2009 de verplichting is aangegaan. Het is dus een investeringsprikkel om de economie gaande te houden en een liquiditeitsvoorziening voor de kopers.

De heer Essers (CDA):

Het gaat dus om een liquiditeitsimpuls. Wat gebeurt er met een ondernemer die later in 2009 wil investeren? Kan hij door een voorlopige aanslag eerder geld terugkrijgen van de inspecteur? Moeten wij niet ook iets doen aan de "carry back"? Wij hebben nu een eenjarige "carry back". Een ib-ondernemer heeft drie jaar carry back. Zou het effect van deze maatregel niet groter zijn – het budgettair beslag zal uiteraard ook groter zijn – als die "carry back"-termijn wordt verruimd?

Staatssecretaris De Jager:

Dat hangt af van waar je je in de economische conjunctuur begeeft. Op dit moment zitten wij als het ware aan het begin van de recessie. "Recessie" mag ik nog niet zeggen, maar wel het begin van een economische teruggang. De normale "carry back"-systematiek van één jaar achten wij adequaat. Over het algemeen hebben deze bedrijven nog winst gemaakt die zij kunnen verzilveren tegen een jaar terug. Wij hebben dat ook gecheckt bij een aantal betrokken bedrijven. Wij hebben een tijdelijke "carry back" van twee of drie jaar wel overwogen, maar het nadeel van verder teruggaan is dat je het niet kunt richten op deze vervroegde afschrijving. Dat betekent dat wij in algemene zin "carry back" zouden invoeren. Dat zou budgettair te veel kosten. Dan kunnen wij de maatregel, met het geld dat ons ter beschikking is gesteld, niet voldoende richten. Het antwoord is dus dat het niet echt nodig is en bovendien zouden wij dan net iets te veel ongerichtheid krijgen, waardoor de maatregel te duur zou worden.

Als men verwacht dat men in een jaar door die vervroegde afschrijving veel minder winst gaat maken, kan men zich wenden tot de Belastingdienst om minder te betalen. Dan heeft het dus effect. Dan hoeft men niet tot 2010 te wachten om al in 2009 te profiteren van een lagere belasting.

De heer Essers (CDA):

Worden de inspecteurs op dat punt geïnstrueerd? Komt er een speciale regeling voor de inspecteurs om dit op die manier uit te voeren?

Staatssecretaris De Jager:

De Belastingdienst luistert hier mee en weet dat dit zo moet worden uitgevoerd. Er is discussie geweest over de vraag wanneer ik iets zeg als uitvoeringsbaas en wanneer ik iets zeg als medewetgever. Dit zeg ik ook als uitvoeringsbaas van de Belastingdienst. U mag er dus van uitgaan dat de Belastingdienst dit weet.

De heer Biermans stelde een vraag over de afschaffing van de dividendbelasting. Ik onderken dat dit een thema is en dat de afschaffing van de dividendbelasting in sommige opzichten een verbetering van het vestigingsklimaat met zich mee kan brengen, maar er kleven ook nadelen aan. Dat weet de heer Biermans waarschijnlijk ook wel. In het bijzonder wijs ik erop dat een wezenlijke bronbelasting een belangrijke rol speelt in internationaal perspectief. De aanwezigheid daarvan maakt het Nederlandse stelsel respectabeler. Het maakt ook een belangrijk onderdeel uit van het Nederlandse stelsel in de verdragsonderhandelingen, want het is ook een ruilmiddel. In Nederland hebben wij geen bronheffing op rente en royalty's. In feite is de dividendbelasting onze enige bronheffing. In een verdrag heb je soms iets nodig om weg te kunnen geven aan de andere partijen; anders onderhandel je met lege handen. Het wordt dus als "bargaining chip" gebruikt. Bovendien wijs ik op de forse budgettaire aspecten die kleven aan afschaffing van de dividendbelasting. Het gaat om veel geld. Je moet je altijd afvragen: is het belangrijk om de dividendbelasting af te schaffen of wellicht juist een economisch meer verstorende belasting, bijvoorbeeld de winstbelasting of de belasting op arbeid?

Ik voeg hieraan toe dat de dividendbelasting niet gedragen wordt door de bedrijven zelf maar door de aandeelhouders van de bedrijven. De aandeelhouders hebben, als het gaat om portefeuilledividenden, in veel situaties de mogelijkheid tot verrekening. In Nederland betalen aandeelhouders dat uiteindelijk niet, omdat zij dit met box 3 mogen verrekenen. Dat is dus "vestzak, broekzak". In het buitenland kunnen zij het op grond van de belastingverdragen over het algemeen verrekenen met de Belastingdienst in het betreffende land. Als je de dividendbelasting in Nederland afschaft, spek je dus eigenlijk met Nederlands belastinggeld voor een deel een buitenlandse schatkist. De vraag is dan of je dat geld niet liever aan Nederlandse belastingplichtigen wilt teruggeven dan aan buitenlandse belastingplichtigen.

Dit blijft voor mij ook een aspect om mee te wegen bij het vestigingsklimaat. Ik weet dat dit voor een paar bedrijven een heet hangijzer is. Dit heeft mijn aandacht, maar ik heb het dilemma geschetst waardoor het niet makkelijk is om dit zomaar even af te schaffen.

De heer Reuten heeft gevraagd om een korte bespiegeling over een alternatieve benadering van belastingconcurrentie. Gelet op de tijd, zal ik dat inderdaad zeer kort moeten houden. Het vestigingsklimaat kent altijd een mix van factoren, zoals politieke stabiliteit, opleidingsniveau, beroepsbevolking, geografische ligging, infrastructuur en zeker ook fiscaliteit. Bedrijven die hier willen investeren, vinden immers ook fiscaliteit ontzettend belangrijk. Een solidair stelsel draagt bij aan politieke stabiliteit en is in die zin natuurlijk ook belangrijk voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Bij de fiscaliteit gaat het overigens niet alleen om het effectieve belastingtarief, het nominale tarief maal de grondslag, maar ook om eenvoud, administratieve verplichtingen en zekerheid. In het Wereldbankrapport valt te lezen dat het gaat om verschillende elementen. Een lage belastingdruk is belangrijk om bedrijven aan te trekken, maar ook het makkelijk maken om die belastingen te betalen en het verschaffen van zekerheid zijn belangrijk voor het vestigingsklimaat. Het kabinet wil de juiste balans vinden tussen deze verschillende elementen. Daar werken wij heel hard aan.

Ik kom bij het blokje inkomensbeleid. Diverse leden hebben vragen gesteld over de doorwerkbonus, de houdbaarheidsbijdrage en enkele aspecten van het koopkrachtbeleid. De heer Essers heeft ons complimenten gemaakt over de naam "houdbaarheidsbijdrage"; het is inderdaad een prachtige term.

De heer De Boer vraagt namens zijn eigen fractie en die van de SGP of de op zich goede doorwerkbonus niet op een verkeerd moment, te vroeg, wordt ingezet. Een van de manieren om de kosten van de vergrijzing te financieren, is een verhoging van de arbeidsparticipatie. Het kabinet richt zich daarbij niet uitsluitend maar ook op oudere werknemers. De groep oudere werknemers tussen 62 en 65 kent een relatief lage arbeidsparticipatie. Eigenlijk kunnen wij die niet vroeg genoeg stimuleren. Als wij daar nu mee beginnen, zal het een tijdje duren voordat het daadwerkelijk effect heeft. Het is dus belangrijk om het nu te doen.

Is het niet beter om al op een lagere leeftijd een doorwerkbonus te verlenen? Ook dat is een vraag van de heer De Boer. Hij legt ook een relatie met lichamelijk zware beroepen. De doorwerkbonus kan niet los worden gezien van andere initiatieven van dit kabinet en de al bestaande regelingen. Juist om een cultuuromslag te bewerkstelligen, ouderen aan het werk te houden en het moment van uittreden zo veel mogelijk richting de 65 te verschuiven kiest het kabinet voor meerdere maatregelen. De doorwerkbonus en de houdbaarheidsbijdrage moeten daarom niet geïsoleerd worden bezien. Nieuwe maatregelen zijn een aanvulling op bestaande maatregelen. Het geheel bestaat uit maatregelen die elkaar versterken. De bestaande verhoogde arbeidskorting voor ouderen is zo'n maatregel. Een andere maatregel is de premiekortingsregeling voor het in dienst houden van werknemers van 62 jaar en ouder, die minister Donner heeft voorgesteld. Een ander voorbeeld is de premiekortingsregeling voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder, ook van minister Donner. Het is dus een mix van verschillende maatregelen.

Het afbakenen van een groep zware beroepen is heel erg moeilijk. Sommige mensen zien het een als zwaar en het ander als minder zwaar, en andersom. De doorwerkbonus heeft een relatie met de houdbaarheidsbijdrage. Deze bijdrage grijpt pas aan vanaf een wat hoger inkomen. Heel veel van wat als zware beroepen in klassieke zin wordt gekwalificeerd, komt uiteindelijk niet onder die houdbaarheidsbijdrage te vallen. Het zal een gezamenlijke inzet van werkgevers en werknemers vergen om ook hieraan aandacht te geven. Bij het voeren van beleid moet worden gelet op de zwaarte van beroepen, zodat mensen niet uit het arbeidsproces verdwijnen maar bijvoorbeeld in de gelegenheid worden gesteld om als coach te functioneren. Zo is het zonde om brandweermannen op heel jonge leeftijd buiten de deur te zetten, terwijl zij in al die jaren heel veel kennis hebben opgebouwd die zij voor de klas kunnen overdragen aan nieuwe brandweermannen. Dit ligt overigens meer op de weg van de sociale partners en is minder een zaak van het kabinet.

De heer Leijnse vraagt of de doorwerkbonus goed aansluit bij de geleidelijkheid waarmee mensen met pensioen gaan. Mevrouw Böhler vraagt waarom de maatregel minder aantrekkelijk is gemaakt voor mensen ouder dan 65. De doorwerkbonus is ingericht om de groepen belastingplichtigen te stimuleren die naar de mening van het kabinet gemotiveerd moeten worden om langer door te werken. Daarbij kan vanwege het generieke karakter van de maatregel geen rekening worden gehouden met de individuele wensen van belastingplichtigen, zoals de datum van het stoppen met werken. De doorwerkbonus begint vanaf 62 jaar, omdat vanaf die leeftijd de arbeidsparticipatie over het algemeen sterker daalt. Om die reden is de stimulering vanaf die leeftijd navenant hoger.

Mevrouw Böhler doelt met haar vraag waarschijnlijk op het lagere percentage voor belastingplichtigen die ouder zijn dan 65 jaar. Eigenlijk is het vrij logisch, omdat 65-plussers al een aanzienlijk fiscaal voordeel hebben door de vrijstelling van AOW-premie. Het relatieve effect van de voorgestelde maatregel ligt daardoor in absolute termen anders dan bij 65-minners. Het moet dus worden gezien in het licht van de belastingdruk voor 65-plussers.

De heer De Boer en de heer Leijnse vragen naar de verwachte effecten van de doorwerkbonus. Het CPB heeft het effect van de doorwerkbonus op de arbeidsparticipatie berekend. In de stukken zijn wij daarop ingegaan. Het effect is 0,6% in de leeftijdsgroep 60-64 jaar. Het effect op de groep 62-64 jaar, waarop de bonus echt aangrijpt, is een stuk groter. Het CPB heeft dat echter niet in cijfers uitgedrukt, omdat het niet goed kon worden berekend. Ik heb de Tweede Kamer eerder toegezegd dat het kabinet de situatie zal monitoren. Juist de arbeidsparticipatie van ouderen zullen wij nauwlettend in de gaten houden. Daarover zullen wij rapporteren.

De heer Reuten en de heer Biermans vragen naar het leggen van een relatie tussen de doorwerkbonus en het aantal arbeidsjaren. Waarom geldt het gecumuleerde bedrag van € 5001 aan doorwerkbonus bij een modaal inkomen niet voor iedereen? De VVD-fractie betoogt dat de doorwerkbonus heel veel kost: is dat niet zonde van het geld? Het kabinet heeft zich bij de vormgeving van de doorwerkbonus door een aantal zaken laten leiden. Allereerst het introduceren van een forse extra fiscale prikkel voor het doorwerken van ouderen. Meer werken wordt beloond met een hogere bonus. Overigens profiteren ook lagere inkomens daarvan. Daarnaast blijft ook de bestaande verhoogde arbeidskorting voor ouderen bestaan. Die bestaande arbeidskorting kent een oploop afhankelijk van het inkomen en een maximumbedrag. De rechtvaardigheid is erin gelegen dat ouderen, ook met een lager inkomen, de bestaande bonus al ontvangen en daarbovenop nog een extra prikkel krijgen. Daarmee wordt mijns inziens ruim voldoende recht gedaan aan het rechtvaardigheidsgevoel waarnaar de heer Reuten heeft gevraagd.

Tegen de heer Biermans zeg ik dat de bonus geen half miljard euro kost maar 280 mln. Dat is een heel ander bedrag. De regeling moet natuurlijk eenvoudig uitvoerbaar zijn. Dat was een belangrijk uitgangspunt van het kabinet bij de vormgeving van dit systeem. De doorwerkbonus en de houdbaarheidsbijdrage zijn technisch niet aan elkaar gekoppeld, zoals aanvankelijk in het coalitieakkoord was beoogd. Wij hebben geprobeerd om oog te houden voor eenvoud en uitvoerbaarheid. Om die reden is gekozen voor deze vormgeving en is er geen koppeling aan het aantal arbeidsjaren.

De heer Reuten (SP):

Ik heb de staatssecretaris gisteren gevraagd waarom er geen rekening wordt gehouden met het aantal arbeidsjaren. Een bouwvakker die 37 jaar heeft gewerkt, moet nog negen jaar wachten voordat hij in aanmerking komt voor zo'n bonus, terwijl een academicus die 37 jaar heeft gewerkt, die bonus in de schoot krijgt geworpen. Voor het laatste heeft de staatssecretaris argumenten gegeven, maar ik begrijp niet waarom die bouwvakker op een jongere leeftijd met eenzelfde aantal arbeidsjaren er niet voor in aanmerking kan komen.

Mijn tweede vraag gaat over de prikkel. Voor iemand met een modaal inkomen is de prikkel gecumuleerd € 5001. Waarom krijgt iemand met een bovenmodaal inkomen een hogere prikkel, maximaal het dubbele bedrag?

Staatssecretaris De Jager:

Ik ben al ingegaan op de koppeling aan het aantal arbeidsjaren, die onder andere vanwege de uitvoerbaarheid niet mogelijk is. Een koppeling aan het aantal arbeidsjaren zou de regeling onnodig compliceren. Vanuit de rechtvaardigheid gezien, wijs ik de heer Reuten op de politieke samenhang en daarmee kom ik ook tegemoet aan zijn tweede vraag. Wij zijn technisch in staat om de houdbaarheidsbijdrage en de participatiebonus te ontkoppelen. Dat is winst voor de uitvoering, zowel voor de belastingplichtige als voor de Belastingdienst. Wat in het coalitieakkoord stond, was voor de Belastingdienst gewoon niet uitvoerbaar. Deze regeling is vrij eenvoudig. Wij hoeven er niet heel veel mensen voor aan te nemen om het allemaal te gaan uitvoeren en wij hoeven er geen circus voor op te zetten. Het zijn feitelijk bestaande aangrijpingspunten die je inzet, dus dat is vrij eenvoudig.

Politiek gezien moet je de samenhang echter wel zien. Politiek gezien wordt de houdbaarheidsbijdrage betaald door mensen met wat hogere inkomens. Bij de participatiebonus zou je kunnen zeggen dat het mooi meegenomen is dat die ook voor bepaalde lagere inkomens geldt. De bouwvakker uit het voorbeeld van de heer Reuten zal over het algemeen weinig tot misschien wel geen last hebben van de houdbaarheidsbijdrage. Het moet per situatie worden bezien, maar wij hebben in de houdbaarheidsbijdrage echt een knip gelegd tussen hogere inkomens en lage inkomens. Het is niet zo gek dat de participatiebonus op een eenvoudige manier is doorgevoerd, waardoor je wel het effect krijgt dat sommige lage inkomens ook een participatiebonus krijgen, maar geen houdbaarheidsbijdrage hoeven te betalen. Dat is inderdaad een effect, maar dat heeft ook te maken met de eenvoud van de regeling.

De heer Reuten (SP):

Ik ben daar toch niet helemaal tevreden mee. Ik begrijp dat wij allemaal eenvoud willen, maar in dit geval gaat de eenvoud dan wel ten koste van een specifieke categorie, namelijk de hardwerkende Nederlanders waar senator Biermans het altijd over heeft, de buitenwerkers. Bij de Belastingdienst is toch geregistreerd hoeveel jaren mensen al belasting betalen?

Staatssecretaris De Jager:

Nee.

De heer Reuten (SP):

Nee? Is dat niet geregistreerd?

Staatssecretaris De Jager:

Dan zouden wij een heel dossier moeten aanleggen.

De heer Reuten (SP):

Dat verbaast mij dat dit niet vastligt.

Staatssecretaris De Jager:

Wij hebben geen gegevens van 13 of 14 jaar geleden.

De heer Reuten (SP):

Dat verbaast mij. Het is jammer dat de eenvoud dan toch in het voordeel is van mensen met hogere inkomens. Mensen zoals wij, academici en zo.

Staatssecretaris De Jager:

Als wij de samenhang tussen de houdbaarheidsbijdrage en de participatiebonus in politiek opzicht bezien, dus ook aansluitend bij je rechtvaardigheidsgevoel, dan denk ik juist dat wij hier een goed verhaal hebben, ook voor de bouwvakker. Dat vind ik het belangrijkste. Ik gaf net al aan dat het ook een verantwoordelijkheid is van werkgevers- en werknemersorganisaties om gezamenlijk te bezien of het mogelijk is om de bouwvakker op een andere manier in te zetten in het arbeidsproces, zodat hij niet op relatief jonge leeftijd buiten de deur gezet moet worden. Dan kan het juist zo zijn dat mensen met lagere inkomens wel een participatiebonus krijgen, maar geen houdbaarheidsbijdrage hoeven te betalen. Dat is heel goed denkbaar. Dan is het juist positief voor dit soort lagere inkomens.

Mevrouw Böhler heeft gevraagd naar de toenemende participatie van ouderen in relatie tot het inkomen. Met genoegen heb ik vastgesteld dat mevrouw Böhler de consistente lijn van GroenLinks vasthoudt, die ook in de Tweede Kamer is gehanteerd. De meeste van haar vragen zijn overigens al door haar collega aan de overzijde gesteld en door ons beantwoord. Kortheidshalve verwijs ik naar het verslag van dat debat, ook gelet op het feit dat mevrouw Böhler hier niet aanwezig is en sowieso het verslag zal moeten nalezen. Anders had ik de antwoorden hier nog wel willen uitspreken, maar ik verwijs maar even naar het verslag.

Mevrouw Böhler betwijfelt ook of de doorwerkbonus de verhouding van de arbeidsparticipatie tussen laag- en hoogopgeleiden zou veranderen. Het is niet het doel van de doorwerkbonus om die verhouding te veranderen. Het doel is om binnen de kaders van de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst de arbeidsparticipatie van ouderen te verhogen. Dat heb ik net al aangegeven in het interruptiedebatje met de heer Reuten. Hoog- en laagopgeleiden komen beiden in aanmerking voor de doorwerkbonus. Een differentiatie naar hoog- en laagopgeleid binnen de doorwerkbonus zou een eenvoudige uitvoering door de Belastingdienst zeker niet ten goede komen.

De heer Ten Hoeve vroeg naar het stimulerende effect van de bonus. Vanzelfsprekend zullen wij de ontwikkeling van het langer doorwerken nauwlettend blijven volgen. Dat hebben wij ook al in de Tweede Kamer toegezegd. Ook het CPB en het CBS publiceren regelmatig cijfers ter zake.

De heer Leijnse vroeg waarom mensen die voor 1 januari 1946 zijn geboren, geen houdbaarheidsbijdrage betalen. Eenvoudig gezegd is dat omdat het vrijhouden van die generatie een van de afspraken is uit het coalitieakkoord. Het gaat hierbij om de groep mensen die op het moment van de invoering van de houdbaarheidsbijdrage reeds de 65jarige leeftijd heeft bereikt. De gedachte in het coalitieakkoord was dat die groep mensen bij de beslissing wanneer men zou stoppen met werken, geen rekening heeft kunnen houden met de houdbaarheidsbijdrage. Dat is de achtergrond. Daarom zeggen wij dat die groep, dat segment blijft vrijgesteld.

Dan vraagt de heer Reuten of ik kan uitleggen of de houdbaarheidsbijdrage wezenlijk verschilt van de bejaardenbelasting. In het coalitieakkoord hebben de coalitiepartijen afgesproken om ouderen met een relatief hoog inkomen te laten bijdragen aan de houdbaarheid van de financiën. Deze afspraak in het coalitieakkoord wordt uitgevoerd. Wij hebben het overigens nooit bejaardenbelasting genoemd, maar een relatie tussen de afspraken uit het coalitieakkoord en de houdbaarheidsbijdrage is er inderdaad. De heer Reuten heeft ook opgemerkt dat de vormgeving heel erg verschilt van wat in het coalitieakkoord is neergelegd. Daarbij was een essentiële rol weggelegd voor de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst. Gelet op de situatie waarin de Belastingdienst op dit moment verkeert – het gaat nu stapsgewijs de goede kant op – vond ik het heel belangrijk dat wij als politiek niet weer iets gaan bedenken wat uiteindelijk weer heel veel uitvoeringsproblemen zou betekenen. De houdbaarheidsbijdrage en de belasting waar de heer Reuten op doelt, hebben wel met elkaar gemeen dat ouderen met een relatief hoger inkomen er meer aan bijdragen. Die relatie is er wel, alleen de vormgeving is anders.

Dan heeft mevrouw Böhler nog een aantal losse vragen gesteld. Het kabinet bevordert, zoals beschreven is in het coalitieakkoord, de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op een drietal manieren. Ten eerste wordt er gestreefd naar overschotten in de begroting. Ten tweede wordt de participatie bevorderd, om het draagvlak voor de kosten van de vergrijzing te verhogen. In het Belastingplan staan daartoe ook een aantal maatregelen. Ten derde heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën ook na 2011 te verbeteren. Naast de houdbaarheidsbijdrage, die is gericht op de houdbaarheid op langere termijn, zijn dat ook maatregelen zoals het beperken van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Het kabinet vindt dat daarmee een goed evenwicht is bereikt.

De heer Reuten vroeg nog of alle ouders met kinderen tot 12 jaar profijt hebben van de introductie van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK), als de alleenstaandeouderkorting tegelijkertijd fors wordt gereduceerd. Hij vroeg ook naar alleenstaande ouders met een WAZ-uitkering. Allereerst merk ik op dat een partiële analyse een verkeerd beeld kan schetsen van de koopkrachtontwikkeling. Voor een goede beoordeling moet het totale koopkrachtpakket worden bezien en bediscussieerd met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit is slechts één element. De alleenstaandeouderkorting is onderdeel geweest van een heleboel maatregelen die zijn genomen in het totale koopkrachtpakket. Dat is allemaal verwerkt in de koopkrachtplaatjes die door de minister van SZW worden verdedigd. Overigens is de verlaging van de alleenstaandeouderenkorting al beperkt bij amendement-Sap. De koopkracht werkt dus positiever uit voor die groep, terwijl diezelfde groep ook andere elementen heeft gekregen binnen het totale koopkrachtbeleid.

De heer Reuten heeft over het amendement-Sap gevraagd of de voorlopige aanslagen zijn verwerkt. De verlaging van de alleenstaandeouderenkorting is als gevolg van de aanvaarding van genoemd amendement inderdaad beperkt tot € 582, maar dat is net gebeurd. Die wijzigingen als gevolg van het amendement konden door de Belastingdienst niet meer tijdig in de voorlopige toeslag worden verwerkt. Met de sociale dienst is afgesproken dat daarom het verschil zal worden bijgepast. De Belastingdienst zal met ingang van 1 juli een herstelactie uitvoeren. Maar het is eigen aan dit proces dat de Belastingdienst op basis van het door het kabinet verdedigde koopkrachtbeleid al maatregelen moet nemen in haar massale processen.

De heer Reuten (SP):

De koopkracht laat ik even passeren. Moet er voor een voorlopige aanslag een wettelijke basis zijn? Volgens mij is dat wel zo. Kan even worden gekeken naar de laatste zin van lid 1 van artikel 13 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen? De korting op de alleenstaandeoudertoeslag is niet goedgekeurd door de Eerste Kamer. Het amendement van mevrouw Sap is niet verwerkt in de voorlopige aanslagen. Daar wringt volgens mij iets.

Staatssecretaris De Jager:

Het is sinds jaar en dag gebruikelijk dat het door het kabinet voorgestane koopkrachtbeleid in het massale voorlopige proces van de Belastingdienst wordt meegenomen. In mijn tweede termijn ga ik in op de relatie met de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het door u daarbij genoemde artikel.

De heer Reuten (SP):

Hoe koopkrachtverlies wordt gerepareerd, weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat een heleboel mensen met een netto inkomen per maand van even boven de € 800 te horen hebben gekregen dat ze er € 80 per maand op achteruit gaan. Voor hen geen leuke kerst! Voor u en voor mij betekent zo'n bedrag niet veel, maar voor deze mensen is dat veel geld!

Staatssecretaris De Jager:

Dat kunt u echt niet los zien van het totale koopkrachtbeleid. U hebt voorbeelden gegeven van aanslagen waarbij één element is aangekrast, maar er zijn ook andere elementen die "aan de wandel gaan" in het koopkrachtbeleid en die het tegenovergestelde effect hebben. Het is dus per situatie verschillend. Voor het laatste punt verwijs ik naar de minister van SZW. Uw juridische vraag over de wettelijke basis zal ik in mijn tweede termijn beantwoorden.

De heer Reuten heeft een vraag gesteld over antedateren of predateren. Het is niet toegestaan om te antedateren, en voor zover ik weet doet de Belastingdienst dat ook niet. Wel heeft de Belastingdienst de gewoonte om belastingplichtigen extra ruimte te geven, door de officiële datum van de beschikking later te zetten dan de dag van verzending. De bedoeling hiervan is, de belastingplichtige meer tijd te geven om aan te geven dat de beschikking, zeker als het gaat om een voorlopige, moet worden gecorrigeerd. Dit is in het voordeel van de belastingplichtige. Het concrete geval van de heer Reuten is waarschijnlijk eind november verzonden, met als officiële datum 15 januari. De belastingplichtige heeft in dat geval meer tijd om een eventuele correctie tijdig door te laten voeren.

De heer Reuten (SP):

Zijn wij het erover eens dat dit predateren is?

Staatssecretaris De Jager:

Ja, maar dat mag.

De heer Reuten (SP):

Predateren mag. Mag elke persoon in Nederland predateren, of alleen de Staat? Als ik goed ben ingelicht, mogen antedateren en predateren niet, maar als u het beter weet ...

Staatssecretaris De Jager:

Nogmaals, het is in het voordeel van de belastingplichtige. De Belastingdienst doet dit op allerlei beschikkingen, dat is vrij gebruikelijk. Ik denk niet dat u vervolgd zult worden als u een kerstkaart antedateert, zij het dat het wel ongebruikelijk is. Bij een brief ligt het heel anders. Ook hierop zal ik in tweede termijn terugkomen. De heer De Boer vroeg naar het nieuwe koopkrachtbeleid. Ik verwijs hem door naar het koopkrachtbeeld dat de minister van SZW namens het kabinet in deze Kamer verdedigt.

Ik kom toe aan de vergroening. De heer De Boer heeft al terecht aangegeven dat de effecten van de fiscale maatregelen in het kader van het milieubeleid niet geïsoleerd moeten worden bekeken. Natuurlijk is er behoefte aan een totaalplaatje waarbinnen het fiscale instrumentarium één van de instrumenten is. In 2010 zal het kabinet zo'n totaalplaatje maken. Daarbij wordt bekeken of de gezamenlijke instrumenten van het kabinet die worden ingezet als gevolg van Schoon en zuinig, voldoende zijn om de voor 2020 gestelde milieudoelen te bereiken. In dat verband wordt ook gekeken naar de instrumenten en specifieke doelstellingen van de verschillende sectoren, zoals die van verkeer en vervoer. De minister van VROM is daarvoor binnen het kabinet eerstverantwoordelijke. Ik ben blij dat ik een bijdrage kan leveren aan dat totaalbeleid, maar genoemde minister is verantwoordelijk voor de verdediging van het totaalplaatje. Uiteraard heb ik daar geen zicht op. Wel hebben wij in de Vergroeningsbrief van mei 2008 een aantal kabinetsvoornemens die uiteindelijk hun beslag hebben gekregen in het Belastingplan, laten doorrekenen, zodat er ten aanzien van de fiscale maatregelen behoorlijk wat effecten bekend zijn.

Mevrouw Böhler vroeg naar het groene karakter van deze staatssecretaris. Ik ben het eens met GroenLinks dat dit Belastingplan geen grote verschuiving van belasting op arbeid naar belasting op milieu bevat, zoals het vorig jaar wel het geval was. Maar het bevat wel een stevige vergroeningsparagraaf binnen de milieubelastingen, zoals de bpm. Over een aantal jaren zal deze, dankzij dit Belastingplan, geheel worden gebaseerd op CO2-uitstoot. Ook hebben wij een speciale tussencategorie van 20% in de bijtelling voor leaseauto's geïntroduceerd. Ook hebben wij aardgasauto's gunstiger behandeld, wij hebben de mrb voor zeer zuinige auto's gehalveerd, wij hebben een bpm-vrijstelling voor zeer zuinige auto's ingevoerd per 1 januari. Dit plan bevat dus wel degelijk een groot aantal voorstellen in de groene sfeer, maar het is inderdaad geen lastenverzwaring op het één en lastenverlichting op het ander, wat mevrouw Böhler voorstaat. Ook daarin is zij consequent met de geluiden van haar fractie aan de overkant. Het kabinet heeft gewikt en gewogen tijdens de besluitvorming in augustus. De olieprijs stond toen op zo'n enorm hoog niveau dat het niet opportuun werd geacht om nog een extra prikkel te geven. Die prikkel zou namelijk wegvallen in vergelijking met die heel hoge olieprijs.

De heer Leijnse vroeg of de dalende olieprijzen geen tegengesteld effect hebben op technische innovaties. Het kabinet volgt de ontwikkelingen rondom de olieprijs met meer dan normale belangstelling. Ook de technische ontwikkelingen waardoor auto's zeer zuinig en schoon worden, volgt het kabinet op de voet. Pas was ik nog in Delft, bij een bedrijf dat accu's voor vervoermiddelen heel snel, in zo'n tien minuten, kan opladen. Je zou dan emissievrij kunnen rijden. Ik heb aan die ondernemer gevraagd wat ik nog meer voor hem kan betekenen. Het eerste antwoord was: lagere Vpb-tarieven. Ik heb hem, zoals uit de krant vandaag blijkt, op zijn wenken bediend! Ook de wbso vonden ze belangrijk, waar het kabinet het een en ander aan verruimt. Ten slotte heeft ook een octrooibox mijn belangstelling.

De heer Leijnse (PvdA):

U maakt zich hier iets te makkelijk vanaf. Het gaat natuurlijk niet om de stimulering van het begin van de technische innovatie – hoe krijg je de uitvinders aan de gang – maar juist om de toepassing daarvan. Hoe kunt u fiscaal stimuleren dat die pompen waar je in tien minuten je accu kunt bijladen om 300 kilometer te rijden, zich pijlsnel over Nederland verspreiden? Daar zit immers vaak de bottleneck. Ik denk dat het in het beleid van belang is om dat type beslissingen, dus een snelle disseminatie van nieuwe technologieën door het land, te stimuleren.

Staatssecretaris De Jager:

Ik zou hierover graag met u een avondvullend debat willen voeren. Ik ben inderdaad wat kort op uw vraag ingegaan, ook omdat ik het vanmiddag even aan de stok had met de Voorzitter, vandaar mijn korte behandeling. Maar ja, je doet het ook nooit goed, dus ik wil dat graag nog iets langer beantwoorden. Ik vind dit heel belangrijk, dat ben ik helemaal met u eens. Wat kun je daaraan doen? Heel simpel: allereerst een groot verschil in kosten creëren, namelijk energiebelasting op milieuonvriendelijke zaken, bijvoorbeeld accijnzen. Wij hebben een fors accijnzenbeleid op fossiele brandstoffen. In mijn beleid zou het ook heel logisch passen dat ik niet bang word van een relatief lage energiebelasting op elektriciteit, vanwege een derving van inkomsten voor de schatkist. Het zou namelijk heel goed zijn als er een landelijk netwerk van elektriciteitspunten komt. Een gunstiger fiscale behandeling van elektriciteit ten opzichte van fossiele brandstoffen is dus het eerste punt. Het tweede punt is dat ook de aanschaf maximaal moet worden gestimuleerd. Per 1 januari zullen alle auto's onder de 110 gram CO2-uitstoot geheel worden vrijgesteld van bpm en mrb. Verder gaat het vooral om het geven van zekerheid. Je kunt als kabinet nooit over je graf heen regeren, maar ik vind het van duurzaamheid getuigen als je dit soort fiscale faciliteiten niet voor vier jaar afkondigt, want in die tijd kan geen netwerk worden opgebouwd. Je moet tegen de markt durven zeggen: aan ons zal het in ieder geval niet liggen, wij vinden dat dit voor de langere termijn moet gelden.

Ook in de Vpb kan hieraan aandacht worden besteed. Vandaag staat een ministeriële regeling in de Staatscourant rond vervroegde afschrijving. Daarin zijn personenauto's uitgesloten van vervroegde afschrijving, maar niet de benzine-auto's onder de 110 gram CO2-uitstoot. Ook emissievrije auto's mag je dus in twee jaar vervroegd afschrijven, net als bedrijfswagens en outillages. Op deze manier kun je op verschillende belastingmiddelen stimuleringsbeleid voeren, wat wij als kabinet ook doen. Ik denk dat ik er moeilijk van kan worden beticht dit soort auto's niet te stimuleren. Mensen zeggen eerder dat ik daar fors op inzet. Wij proberen de mobiliteit met alle middelen die wij hebben schoner en zuiniger te krijgen.

Mevrouw Böhler heeft een vraag gesteld over het cassatieberoep dat ik heb ingesteld. Ik heb recentelijk cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van het Haagse Gerechtshof van 14 oktober jongstleden. Naar verwachting zal er wel enige tijd overheen gaan voordat de Hoge Raad uitspraak doet. Zij vroeg ook naar de beleidsgevolgen van een eventuele positieve uitspraak van de Commissie over een verbod van auto's zonder roetfilter, een zaak die VROM heeft lopen. Zoals bekend heeft het Hof van Justitie in Luxemburg de Commissie in zijn uitspraak van 16 november jongstleden opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarvoor de Commissie in beginsel zes maanden de tijd heeft. Natuurlijk is Nederland verheugd over deze uitspraak. Wij achten de kans zeker niet uitgesloten dat een hernieuwde beoordeling van de Commissie tot instemming zal leiden met het Nederlandse verzoek. Het moge duidelijk zijn dat wij daaraan graag uitvoering zouden geven, maar er zijn ook enkele kanttekeningen te plaatsen, want het was al een oud verzoek. Op 1 januari 2011 is het roetfilter verplicht voor alle dieselauto's. Op dit moment ligt het huidige marktaandeel van dieselpersonenauto's met een roetfilter vanaf de fabriek boven de 95%, mede dankzij de ingevoerde fijnstofdifferentiatie. Deze is nu weliswaar buiten werking gesteld, gelet op de andere uitspraak, maar desalniettemin heeft zij wel effect gehad.

De heer De Boer vroeg of in het Belastingplan 2010 concrete informatie over de effecten van een en ander kan worden gegeven. In 2009 gaan wij aan een nulmeting werken. In de memorie van antwoord heb ik aangegeven dat wij die nulmeting nodig hebben om tot een goed inzicht te kunnen komen. Er moet informatie worden vergeleken met voorgaande jaren, en het is van belang dat bedrijven niet meteen de verpakking van een product aanpassen. Gelet op het hele samenstel ben ik ervan overtuigd dat een zinvol resultaat pas na een paar jaar na inwerkingtreding van de verpakkingenbelasting zichtbaar wordt. Het Belastingplan 2010 zal daarvoor helaas nog te vroeg zijn.

De heer De Boer vroeg of een verhoging van de verpakkingenbelasting wenselijk is. Het is net een nieuwe belasting, waarmee wij de eerste ervaringen aan het opdoen zijn. Bij zo'n beginnende belasting moet je je in eerste instantie nog enigszins terughoudend opstellen ten aanzien van tarieven, ook in relatie tot het draagvlak. Ik wil niet vooruitlopen op een eventuele verhoging. Hij vroeg mij of ik een aanscherping van de richtlijn inzake de uitstoot van schadelijke gassen voor pleziervaartuigen steun. Sinds enkele jaren gelden op grond van Europese regelgeving eisen voor de uitstoot van uitlaatgassen. Die eisen zijn wat minder streng dan de eisen die worden gesteld aan vergelijkbare motoren van wegvoertuigen. Er komt een evaluatie van de Commissie. Mogelijk zal te zijner tijd het fiscale instrument in beeld komen, maar voor pleziervaartuigen ligt dat, gelet op het aantal en dergelijke, niet in eerste instantie voor de hand. Verder bevindt zich dit meer op het vlak van de minister van VROM.

De heer Essers stelde een vraag over sportverenigingen, niet-commerciële buurt- en dorpshuizen, jeugdhonken en dergelijke. Waarom kunnen deze niet als een gewone algemeen nut beogende instelling (anbi) worden aangemerkt? Is verhoging van het 50%-criterium naar bijvoorbeeld 90%, onder een andere invulling van het begrip "publiek belang", een oplossing? Allereerst dank ik de heren Essers en Biermans voor de steun voor de introductie van een dergelijke vrijstelling voor genoemde instellingen in de schenk- en de erfbelasting. Het ophogen van het criterium, waarvan ik de achtergronden wel begrijp, is an sich geen oplossing voor het probleem. Het particuliere belang van de leden blijft zwaarder wegen dan het algemeen nut beogend belang. Een andere invulling van het begrip "algemeen belang" met meer gewicht voor het particulier belang, houdt gewoon een nogal stevige verruiming in ten opzichte van de rotsvaste jurisprudentie die er is. Het zou een enorme inbreuk betekenen op bestaande jurisprudentie. Naast het gevaar dat daarmee binnen de ib heel veel aftrekposten kunnen ontstaan, is dat de reden dat het kabinet dit niet opportuun acht.

De heer Essers (CDA):

Ik kom terug op het begrip "maatschappelijk belang". Bij buurthuizen speelt het particuliere belang van leden al veel minder, maar het is heel goed denkbaar dat, ook al is iets in jouw particulier belang, de wijze waarop jij de keuze maakt tevens in het algemeen belang is. Ik zie wel het particulier belang, maar niet zozeer de tegenstelling met het algemeen belang.

Staatssecretaris De Jager:

Daar zou dan misschien wel een vrijstelling in de schenk- en erfbelasting tegenover moeten staan, maar geen aftrekpost in de ib-sfeer. Studeren gebeurt ook voor het algemeen belang, maar is niet per se aftrekbaar. Een bezoek aan de tandarts gebeurt ook in het algemeen belang. Wij hebben net vandaag geprobeerd die kosten niet meer aftrekbaar te maken. Alhoewel ik de achtergrond van de opmerkingen van de heer Essers begrijp, merk ik op dat heel veel dingen mede van algemeen belang zijn. Maar de scheidslijn om het wel of niet aftrekbaar te maken, is te moeilijk te definiëren om dat ook nog een aftrekpost te gunnen.

De heer Essers (CDA):

Dat zie ik ook wel, maar dat heeft dan weer te maken met de definitie van het begrip "gift". Als ik een contributiebetaling doe, of ik betaal een studierekening of de tandartsrekening, dan is dat een direct betaling voor een tegenprestatie. Maar als ik een gift doe aan het dorpshuis of een sportvereniging, zie ik niet in waarom die gift niet aftrekbaar zou zijn.

Staatssecretaris De Jager:

Bij de sportinstellingen is moeilijk te onderscheiden welk deel contributie is, en welk deel een echte gift die wordt gedaan in het kader van het algemeen belang. Er zijn buurthuizen die worden gekwalificeerd als een anbi, afhankelijk van feiten en omstandigheden. In dat geval zijn giften aan zo'n buurthuis aftrekbaar – daarover is jurisprudentie en er bestaat een goed werkende praktijk – maar er zijn ook buurthuizen die feitelijk opereren als een (semi)commercieel vergadercentrum, en meer dan 50% van de activiteiten besteden aan het verhuren van ruimtes. Dan vind ik het niet logisch als een gift aan een dergelijk buurthuis in aftrek kan worden gebracht.

De heer Essers (CDA):

Daarom wil ik die 50% verhogen, om dat uit te sluiten.

Staatssecretaris De Jager:

Ik kom toe aan de adempauze in de lijfrentegrondslag, die middels het wetsvoorstel-Depla/Blok, ook wel bekend als banksparen, is ingebracht en bij dit Belastingplan is teruggebracht naar het oude niveau. Het meest logische is dat de belastingplichtigen op basis van de lijfrenteovereenkomsten eenmalig de lijfrentepremies kunnen en zullen verlagen. Wij hebben contacten met verzekeraars, en in veel situaties zullen zij hun cliënten daarop wijzen. In het algemeen is er dan geen noodzaak voor een splitsingsmaatregel. Mocht een belastingplichtige over 2008 toch gedeeltelijk niet-aftrekbare lijfrentepremies betalen door de voor dat jaar verlaagde grondslag, dan bieden de splitsingsmaatregelen zoals geïntroduceerd in de OFM 2009, inderdaad soelaas. Splitsing van de lijfrente is onder het nieuwe regime veel eenvoudiger geworden.

Over de medische vrijstelling is in de Tweede Kamer een heel AO gehouden. Hierbij stonden wij voor het dilemma dat breed door de Tweede Kamer werd erkend dat de fiscale wetgever en de Belastingdienst niet in staat zijn aan te geven wat geneeskundige verzorging is en wat niet. Voor VWS is een Thaise massage misschien heel goed te onderscheiden van een massage met medische doeleinden, maar voor een belastinginspecteur is dat een stuk lastiger, zeker als het achter de muren van een massagesalon gebeurt. Er zijn allerlei begrippen naar voren gekomen waarvan ik nooit had gedacht dat ze op enigerlei wijze kunnen meewerken aan de geneeskundige verzorging van de mens. Als je voorbeelden daarvan geeft, raken er altijd mensen verontrust of boos, omdat zij vinden dat handoplegging of het instralen van water wel heel erg helpt bij de geneeskundige verzorging van mensen. Ik ben daarom gestopt met het geven van voorbeelden, en berust in het feit dat ik fiscaal medewetgever ben en baas van de fiscale uitvoeringsorganisatie, en meer niet. Daarin hebben wij de oplossing gevonden: het is niet aan mij en/of de Belastingdienst om een soort scheidsrechter te worden tussen medische beroepen en niet-medische beroepen. Daarvoor hebben wij verwezen naar de Wet-BIG. VWS heeft aangegeven die wet niet noodzakelijkerwijs te willen uitbreiden, maar wellicht in overweging te nemen een tweede register te maken, waarin kwaliteitseisen kunnen worden gesteld aan beroepen die activiteiten en handelingen uitvoeren in het kader van de geneeskundige verzorging van de mens. Die eisen stelt Europa aan een btw-vrijstelling. Als daaraan wordt voldaan, kan dat worden geregistreerd in het tweede register. Als de minister van VWS een en ander in het register invoert, zal ik vervolgens de handelingen die vallen onder die regels een vrijstelling geven, waardoor een soort uitbreiding op basis van de medische vrijstelling vanaf 1 juli kan plaatsvinden. Alle andere medische vrijstellingen zullen daarmee komen te vervallen. Dat is ook de bedoeling, want wij willen juist af van die vervuiling van de btw-vrijstelling.

De heer Reuten stelde een vraag over het herstellen van foutieve aanduidingen van artikelen en artikelonderdelen. De delegatiebevoegdheid, die overigens al sinds jaar en dag is opgenomen in de jaarlijkse belastingplannen, is reeds op de door hem gevraagde wijze vorm gegeven. Goed nieuws voor de heer Reuten. De bepaling ziet enkel op het bij ministeriële regeling wegwerken van onjuistheden als gevolg van de samenloop van verschillende wetten, dus op situaties waarin de samenloop niet juist is geregeld. Daarbij gaat het met name om de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke.

De heer Essers heeft gevraagd of ik bereid ben, toe te zeggen dat ook garantieverstrekking ten behoeve van een vastgoedontwikkelingsdochter – mooi verschillende onderwerpen vandaag! – als het beleggen van vermogen wordt gekwalificeerd. Fiscale beleggingsinstellingen (fbi's) mogen thans alleen beleggen. Onder beleggen wordt nu ook verstaan het verstrekken van garanties aan met de fbi verbonden vastgoeddochters. De vraag is of garantieverstrekking aan een projectontwikkelingsdochter als beleggen kan worden aangemerkt. Ik heb hierbij ernstige aarzelingen. Projectontwikkeling is namelijk een risicovolle ondernemingsactiviteit en projectontwikkelingsdochters zijn belastingplichtige vennootschappen die niet beleggen. Het verstrekken van garanties aan dergelijke vennootschappen is dan wellicht toch moeilijk als een belegging te zien. Het is dan ook niet goed te vergelijken met het verstrekken van garanties aan vastgoeddochters, waarbij het gaat om indirect beleggen.

De heer Essers wil geïnformeerd blijven over de verdere voortgang in de onderhandelingen met de woningcorporaties. Allereerst dank ik hem voor de positieve opmerkingen over de onderhandelingen met de woningcorporaties, zowel bij de afwikkeling van vso-1 als bij de onderhandelingen richting een nieuwe vso-2. Ik ben ervan overtuigd, naar aanleiding van de rapportages die ik heb gehad, dat de Belastingdienst zeer ruim de moties van de heer Essers en die van de heer Tang aan de overkant naar de geest heeft uitgevoerd. Ik verwacht dan ook dat de resterende punten op een constructieve, redelijke wijze kunnen worden opgelost, zoals de heer Essers ook in de tekst heeft staan. Ik ben gaarne bereid deze Kamer verder over de voortgang te rapporteren.

De heer Reuten (SP):

Ik kom terug op een vorig punt. In artikel XXVII, Belastingplan, staat dat, ingeval de samenloop van wetten die in 2008 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd een wijziging aanbrengt in één of meer belastingwetten en niet of niet juist is geregeld, of als gevolg van hetzelfde er iets gebeurt met de artikelnummers, die wetten op dit punt bij ministeriële regeling kunnen worden gewijzigd. Er worden dus twee gronden gegeven voor wijziging, namelijk niet of niet-juist geregeld, en onjuistheden in artikelen, artikelonderdelen enzovoorts. Als iets niet of niet juist is geregeld – dat is problematisch – mag u dit bij ministeriële regeling wijzigen, wat in strijd is met de motie-Jurgens.

De heer Essers (CDA):

Is niet of niet juist geregeld bedoeld in kwalitatieve zin? Of gaat het meer om een fout in de nummering? De staatssecretaris zegt dat deze bepaling er al jaren in staat. Zou hij wat voorbeelden kunnen noemen waarin deze bepaling is toegepast?

Staatssecretaris De Jager:

Ik geef een voorbeeld waarin ik de bepaling niet heb toegepast, daarmee eigenlijk gelijk antwoord gevend op de vraag van de heer Reuten. Het ging om een echte schrijffout in een amendement van de Tweede Kamer, waarin niet werd gesproken van 4 mln., maar van 400 mln. Dat heb ik later in een andere wet gerepareerd. Zelfs daarvoor heb ik de delegatiebepaling die hiervoor staat dus niet toegepast. Ik zag die 400 mln. bijna als een welkome vergroeningsmaatregel van de Tweede Kamer, maar dat was niet de bedoeling! Als ik de angst van de heer Reuten had gedeeld, had ik die bepaling dus wel toegepast. Ik kom daar in tweede termijn op terug.

De heer Reuten (SP):

Het gaat niet om een gebrek aan vertrouwen in de staatssecretaris: ik verwacht niet dat hij dat zal doen. Het gaat om het principe van een ministeriële regeling die in strijd kan zijn met de wet. Voor senator Essers: het gaat mij om het woordje "of" in de tweede regel.

Staatssecretaris De Jager:

Ik zal dat in tweede termijn uitgebreid duiden. Er zijn momenten waarop ik zo'n soort regeling graag zou hebben om per KB bepaalde wetten te kunnen veranderen, maar bij belastingwetten zijn wij daar uitermate stringent in: wij doen dat niet.

De heer Leijnse (PvdA):

Om u een beetje te helpen bij die tweede termijn: op zich is dit natuurlijk een principiële kwestie. Mag je überhaupt een bepaling opnemen waarin staat dat je bij ministerieel besluit een wet wijzigt? In de pragmatiek is er van alles te bedenken: een komma verkeerd, een verkeerd artikelnummer, allemaal dingen die wij volstrekt onbelangrijk vinden. Dan nog blijft de principiële vraag: kan het zo zijn dat je bij ministerieel besluit een wet wijzigt? Ik geef gelijk het antwoord: nee, dat kan eigenlijk niet.

In diezelfde lijn: waarom stond in de oorspronkelijke tekst van het Belastingplan zoals het naar de Tweede Kamer is gegaan deze bepaling niet meer? In alle vorige Belastingplannen stond hij wel, nu niet meer. Pas bij nota van wijziging is deze bepaling er zonder adequate toelichting in gekomen. Waarom?

Staatssecretaris De Jager:

Ik kom daar in tweede termijn uitgebreid op terug, daarbij aangevend dat er geen sprake is van boos opzet dat wij het er bij nota van wijzigingen er nog in hebben "gefrutseld".

Is het kabinet bereid woningcorporaties die investeringen vervroegen, reductie of ontheffing van de Vpb te verlenen? Ik zie geen reden om investeringen door woningbouwcorporaties meer te stimuleren dan die door andere woningexploitanten. De wijziging van vorig jaar was nu juist bedoeld om een meer gelijke behandeling te bereiken van woningcorporaties en niet-woningcorporaties. Woningexploitanten zullen over het algemeen minder last hebben van de economische neergang dan andere sectoren, zoals de industrie, want die wordt geconfronteerd met een heel forse vraaguitval. Voor verhuurders van woningen zal dat toch, als het al het geval is, in veel mindere mate voorkomen. Verhuurde woningen zullen immers over het algemeen verhuurd blijven. Ik was pas bij een heel groot staalbedrijf, dat binnen twee weken werd geconfronteerd met tot 60% vraaguitval, wat natuurlijk ondenkbaar is in het geval van woningcorporaties.

Het onderzoek naar de consequenties van de ondernemingsvariant heeft, zo blijkt, toch heel wat voeten in de aarde, terwijl hier en daar ook gevoelige snaren worden geraakt. Het blijkt een tijdrovend karwei om een goed beeld te krijgen van aard en aantal van de overheidsbedrijven, met name omdat het niet per se aparte bv's hoeven te zijn, maar ook onderdelen van een groter geheel. Dat moet je dan toch gaan kwalificeren. Dat onderzoek hebben wij toch wel nodig. Ik kan geen toezegging doen op dat gebied. Wel heb ik goede nota genomen van wat de heren Biermans en Essers hierover hebben gezegd. Ik zal dit zeker in de overwegingen betrekken.

Het wetsvoorstel maatschappelijk onderneming ligt primair op het terrein van de minister van Justitie. In dit wetsvoorstel zal ook aandacht worden besteed aan de fiscale aspecten. Dit betekent overigens niet – ik proef dat soms in deze Kamer – dat wij een soort fiscaal voordeeltje gaan geven aan het feit dat je je rechtsvorm omkat tot een maatschappelijke onderneming. Je krijgt een stichting of een vereniging MO, en dan ligt het qua fiscaliteit in de rede om dichtbij het ondernemingscriterium te blijven: indien en voor zover er een onderneming wordt gedreven, waarbij een onderneming is een organisatie van kapitaal en arbeid, gericht op deelname aan het economisch verkeer, met het oogmerk van winst. Of je nu een stichting of een maatschappelijke onderneming bent, dat blijft hetzelfde. Als je een maatschappelijke onderneming bent zonder winstuitdeling, ligt het in de rede dat je gelijk wordt behandeld aan een stichting: in principe geen Vpb-afdracht, tenzij je een onderneming gaat drijven. Dan mag er niet ineens een fiscaal voordeeltje aan vastzitten, door je etiket om te labelen naar dat van een maatschappelijke onderneming, zodat je geen Vpb meer hoeft te betalen. Het huidige ondernemingscriterium is nu juist bedoeld om verstoringen in de markt te voorkomen. Het maakt niet uit hoe je heet, rechtsvormneutraal, het criterium is: als je een onderneming drijft, word je ook belast. Daar zit alleen het element van de overheidsbedrijven in. Dat is in dat model de enige distorsie. Laten wij die distorsie nu niet groter maken door de maatschappelijke onderneming onbedoelde fiscale voordelen te geven. Laten wij er dan op focussen hoe wij de eventuele schade die de vrijstelling van de overheidsbedrijven oplevert, kunnen beperken. Overigens heb ik in dit voorstel de winstvrijstelling in de Vpb van twee overheidsbedrijven al beperkt door hen met name te noemen. Zij zijn niet vrijgesteld nadat de overheid 100% van de aandelen had verkregen.

Ik kom nu op de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Die is recentelijk geëvalueerd. Mijn eerste vraag aan mijn ambtenaren was of die niet al eerder was geëvalueerd. Ik vond het heel laat. De evaluatie was al veel langer klaar, maar keer op keer door het vallen van kabinetten is in de Tweede Kamer de behandeling van die evaluatie uitgesteld. Daardoor heb ik de eer gehad om de evaluatie van deze belangrijke wetswijziging te mogen bespreken in de Tweede Kamer. Vandaag staan wij er ook bij stil.

Als ik collega's spreek in het buitenland, hoor ik over het algemeen dat zij erg jaloers zijn op onze box 3. Onze box 3 is een schoonheid van eenvoud: moeilijk te ontgaan en makkelijk in te vullen voor belastingplichtigen. Deze box heeft een stabiele opbrengst en sluit in redelijke mate aan bij de economische realiteit. Dat lijkt enigszins paradoxaal omdat box 3 een forfaitair rendement beoogt. Het gekke is dat de huidige forfaitaire rendementsregeling beter aansluit bij de economische realiteit dan het vermogensbelastingregime van voor 2001. De heer Essers en ook de heer Biermans, die partner was bij een fiscalistenkantoor, weten dat het vrij gemakkelijk was om de vermogensbelasting te ontgaan. Dat gebeurde dan ook massaal, bijvoorbeeld door het kwalificeren van rendementen als onbelaste koerswinst. De variant van de Dordtse en de Calvé in Delft in plaats van aandelen Koninklijke Olie of Unielever is nog wel bekend. Zij keerden geen dividend uit, alleen maar koerswinst. Die werden steeds groter als fonds en dan hoefde je nooit iets te betalen. Dat is maar een van de vele voorbeelden. Ik noem nog de samentrekkingsregeling met de ib, die ertoe leidde dat je nooit meer dan 80% van je inkomen moest betalen. Met een inkomen van nul en een enorm groot vermogen betaalde je toch geen vermogensbelasting. De vermogensrendementsheffing komt dus dichter bij de realiteit, hoewel zij forfaitair is.

Wij hebben op dit moment geen enkel concreet plan, integendeel, om de systematiek van box 3, een van de grootste successen van de Wet IB 2001, fundamenteel te herzien. Wel heb ik in de Tweede Kamer toegezegd om nog eens te bezien of er mogelijkheden zijn voor grondslagverbreding en tariefverlaging. Dat soort operaties vind ik altijd interessant. Ik heb gisteravond in de Kamer al bekendgemaakt dat ik die ook in de Vpb wil uitvoeren. Daarmee geef ik invulling aan de motie-Tang die bij de behandeling van het Belastingplan 2009 is aangenomen. Ik vind het ook heel goed als de wetenschappelijke discussie op dit punt doorgaat.

De heer Biermans zegt dat er veel tevredenheid is over de evaluatie van de Wet IB 2001, maar dat er teleurstelling bestaat over de soms terughoudende of zelfs afwijzende reactie op voorstellen van de VVD-fractie. Ik kan niet ontkennen dat er meningsverschillen bestaan tussen het kabinet en de fracties van de VVD in de Tweede en Eerste Kamer. Het is goed dat wij die meningsverschillen op tafel leggen en bespreken. De heer Biermans kan dat in politieke zin betreuren, maar er wordt wel naar geluisterd en ik ben ook bereid om het debat aan te gaan. Het debat vind ik interessant en ik luister ook naar de argumenten van de VVD-fractie. Een groot deel van de voorstellen van de VVD-fractie zal echter waarschijnlijk niet worden uitgevoerd. Dat is het lot van iedere politieke partij op enig moment, zeker als die in de oppositie zit. Dan is dat wellicht zelfs ietsje meer. Overigens zat de VVD in de regering toen de Wet IB 2001 werd verdedigd in de Kamers der Staten-Generaal en kracht van wet kreeg. Helemaal afstand ervan zal de heer Biermans wellicht ook niet nemen.

De heer Reuten heeft gevraagd naar een korte beschouwing over transparante belastingen versus belastingen als gedetailleerd sturingsinstrument. Ik zie de tegenstelling niet helemaal. Alle belastingheffingen moeten zo eenvoudig mogelijk zijn, ook als je ermee wilt sturen. Die zaken hoeven dus niet tegenover elkaar staan. De vliegbelasting is een erg transparante belasting. Die is zelfs zo transparant dat iedereen er een hekel aan heeft gekregen in Nederland terwijl zij maar 325 mln. opbrengt. Dat is 0,5% van het lage btw-tarief. Een verhoging van het lage btw-tarief van 6% naar 6,5% levert evenveel op als de vliegbelasting en zou heel wat minder ellende gekost hebben dan de invoering van de vliegbelasting. De vliegbelasting is dus heel transparant. Zij bedraagt € 11,25 of € 45 voor heel lange afstanden. Toch is deze belasting een sturingsinstrument, zou je kunnen zeggen.

Het allereerste doel van een belasting is altijd geld ophalen voor de schatkist. Daar ben ik nooit duister over geweest. Ik ben staatssecretaris van Financiën en ik heb helaas de ondankbare taak om geld op te halen. Al mijn andere collega's mogen het uitgeven. Ik ben de enige die het overal moet ophalen. Je kunt het geld echter op zo'n manier ophalen dat het een effect heeft, hopelijk positief. Dat is niet het hoofddoel, maar een nevendoel. Dat blijkt ook te werken. Transparantie en sturing kunnen hand in hand gaan. Ik vind deze allebei belangrijk. Belasting ophalen blijft toch mijn lot.

De heer Biermans en de heer Reuten vroegen naar de opvattingen van het kabinet over de vlaktaks. Dat is een interessante combinatie: de SP en de VVD zijn beide geïnteresseerd in de vlaktaks. Ik denk dat die interesse door verschillende motieven is ingegeven. De heer Biermans geeft aan een warm voorstander te zijn van vlaktaks. De heer Reuten twijfelt nog of, nee, hij ziet niets in een vlaktaks. Zij vragen naar de effecten van een dergelijke maatregel in relatie tot bepaalde aftrekposten.

Ik kan hierbij aangeven, wellicht is dat nieuws, dat het kabinet thans voornemens is om niet in deze kabinetsperiode een vlaktaks in te voeren. Dat staat in nauw verband met onze opvattingen daarover. Als het kabinet zou vinden dat er een vlaktaks ingevoerd zou moeten worden, was het beter geweest om deze op te nemen in het Belastingplan. Ik heb bij behandeling van de Wtcg gehoord dat de Eerste Kamer vindt dat er zo veel mogelijk moet worden opgenomen in het Belastingplan. De vlaktaks is niet opgenomen in dit Belastingplan. De Kamer kan er dus vanuit gaan dat het kabinet niet voornemens is om deze in te voeren.

Ik heb een prachtig betoog met allemaal voor- en nadelen van de vlaktaks, maar ik denk dat ik geen van beide fracties ga overtuigen bij deze behandeling. Het lijkt me echt een onderwerp om op kerstavond thuis bij de kerstboom over na te denken en met het gezin te overleggen over de voor- en nadelen in fiscaal opzicht. Dan kan men rechtvaardigheid aan de ene kant tegenover een verlaagd tarief en economische efficiency aan de andere kant afwegen.

De heer Reuten heeft gevraagd of verschillende stimuleringsscenario's en fiscale maatregelen in beschouwing worden genomen in verband met de recessiedreiging. Hij spreekt zelfs van een depressiedreiging. Ik hou het nog even bij een economische neergang. Hij vraagt ook naar mijn visie op de ideeën om het belastingstelsel anticyclischer te maken zoals die bijvoorbeeld zijn geventileerd door de heer Leo Stevens in Het Financieele Dagblad van 13 december. Allereerst is dat steun, zoals ook de heer Reuten tijdens de algemene financiële beschouwingen heeft uitgesproken, voor het trendmatige begrotingsbeleid van het kabinet. Inderdaad, laat de automatische stabilisatoren hun werk doen in het trendmatig begrotingsbeleid. Maar ook ziet het kabinet een verschil tussen de onvoorwaardelijke werking van de automatische stabilisatie aan de inkomstenkant en geen enkel oog hebben voor de signaalwaarde. Dat zijn elementen die beide belangrijk zijn voor het kabinet. Het kabinet zet in op de automatische stabilisatoren, maar ook op de afspraken zoals die in het coalitieakkoord zijn gemaakt. Dat hebben wij ook uiteengezet in de kabinetsbrief aan de Tweede Kamer over de effecten van de kredietcrisis op de reële economie.

Ook de heer Stevens ondersteunt overigens het beleid van het kabinet dat er geen paniekerige reacties moeten plaatsvinden en prijst voor zover ik heb begrepen het feit dat het kabinet vasthoudt aan de financiële kaders. Desalniettemin heeft hij wel een aantal suggesties gedaan om het fiscale stelsel kiezersbestendiger te maken. Gelet op wat het kabinet al eerder heeft gezegd over het trendmatige begrotingsbeleid en gelet op de reeds aangekondigde maatregelen zijn die specifieke suggesties van de heer Stevens thans wat mij betreft niet aan de orde.

De heer De Boer heeft gevraagd naar het btw-tarief bouw en wil weten hoe ik sta tegenover het idee van bouwondernemers om het btw-tarief te verlagen. Zij doelen dan waarschijnlijk op hun eigen sector. Wat de woningmarkt betreft, heeft het kabinet in de brief over de kredietcrisis aangegeven de vinger aan de pols te houden. Als er maatregelen dienen te worden genomen, zullen wij ook zo veel mogelijk aansluiten bij bestaande instrumenten. Zoals in de Najaarsnota is aangegeven, heeft het kabinet een aanvullend pakket maatregelen genomen, zonder hierbij overigens het investeringspakket en de lastenverlichting voor 2009 aan te tasten. Op die manier laat het kabinet dus de automatische stabilisatoren werken. Onderdeel daarvan is onder andere ook de vervroegde afschrijving op bepaalde investeringen. Dat is een maatregel met een tijdelijk effect, maar wel een stevige impuls.

Bouwend Nederland heeft overigens gevraagd naar een verlaging van het btw-tarief, niet naar 16% maar helemaal naar 6%, het laagste tarief. Dat is heel veel geld. Het gaat dan al gauw om 750 mln. voor een specifieke sector. Dat is wat het kabinet betreft thans echt niet aan de orde.

De heer Reuten verzoekt de regering, gemarkeerde documenten toe te sturen bij de behandeling van wetsvoorstellen. Ik denk dat er een heel verantwoord schriftelijk proces is. Het Belastingplan is al sinds jaar en dag een wetsvoorstel dat fiscale maatregelen bundelt die zien op het budgettaire en koopkrachtbeeld voor het komende jaar. Het is inderdaad voor alle betrokkenen een zeer intensief wetgevingsproces, niet alleen voor beide Kamers der Staten-Generaal, maar ook voor de regering en zeker voor de ondersteunende ambtenaren. Dat komt door de omvang, maar ook door de korte tijd die hiermee is gemoeid. Ik stel altijd, voor zover het in mijn macht ligt, alles in het werk, samen met de mensen die mij ondersteunen, om dat proces zo goed mogelijk te laten verlopen. Bij mijn weten hebben ook mijn voorgangers dat altijd zo veel mogelijk geprobeerd. Dat betekent zo snel mogelijk antwoorden op schriftelijke vragen, bij voorkeur voor de afgesproken deadline. Soms is die onmogelijk, zoals bij de Wtcg, waar vrijdag laat vragen binnenkwamen die voor maandagochtend moesten worden beantwoord. Dat is best lastig, maar wij proberen altijd in dat wetgevingsproces uw Kamer en de Kamer aan de overzijde tegemoet te komen. Maar een andere invulling van de wetgevingsprocedure, die er eigenlijk op neerkomt wat de heer Reuten vraagt, is toch echt niet aan de orde.

De gevraagde documenten zijn op het ministerie niet beschikbaar. Zij zouden speciaal ten behoeve van de Kamer moeten worden opgesteld. Dat gaat dan weer ten koste van de tijd die nodig is voor een adequate schriftelijke beantwoording op de vragen die door het parlement zijn gesteld. Dat zijn er soms heel veel. Ook uit de praktijk komen er soms vragen, zoals van de Tweede Kamer, die dan in één regel een reactie vraagt op de NLB-voorstellen. Zo kan ik ook een vraag stellen. Dat betekent dan wel dat er vervolgens tien mensen dagen aan het werk zijn om al die vragen te beantwoorden. Dit is echt lastig.

Mijn tweede opmerking is nog fundamenteler van aard. De invulling van ons wetgevingsproces is vormgegeven in de aanwijzingen voor de regelgeving. Het verstrekken van de documenten waarom de heer Reuten vraagt, betekent een wijziging van de huidige gang van zaken bij het wetgevingsproces. Dat is dus een wijziging van de aanwijzingen. Ik ben het er sowieso niet mee eens, maar al was ik het er wel mee eens, ik kan hierover niet zomaar toezeggingen doen, want dit behoort tot de verantwoordelijkheid van andere bewindspersonen. Ik verwijs met name naar de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Ik schreef ook al in antwoord op de schriftelijke vragen van de heer Reuten dat ik mij bewust ben van het feit dat ook deze Kamer geen gemakkelijke taak heeft. Dat geldt ieder jaar in het bijzonder weer voor de behandeling van het Belastingplan. Ik doe er alles aan om het proces zo goed mogelijk richting uw Kamer vorm te geven. U kunt in het proces schriftelijke en mondelinge vragen stellen over de wetsvoorstellen. Die weg wordt vaak door fracties gevolgd. Echter, op het verzoek van de heer Reuten kan ik om de genoemde redenen helaas niet ingaan.

De heer Reuten (SP):

Als ik nu eens zeg dat wij graag een informeel document willen voor de Kamer? Ik kan mij echt niet voorstellen dat er geen wijzigingen worden bijgehouden op het ministerie om van het bestaande wetsvoorstel naar een gewijzigd voorstel van wet te komen. Wordt dat met de pen uiteindelijk weer helemaal opnieuw uitgeschreven? Wij leven toch in een tijd waarin mensen programma's als Word gebruiken en daarin wijzigingen bijhouden?

Staatssecretaris De Jager:

Schrijven met een pen komt inderdaad voor, ook door bewindspersonen. Neem de dag van vandaag. Vanochtend rond 8.00 uur krijg ik de conceptantwoorden na de behandeling van gisteravond. Dan moet ik inderdaad nog met de pen in de auto allerlei wijzigingen aanbrengen. Dat gebeurt soms ook in zo'n heel proces over het Belastingplan, gelet op de druk die erop staat, niettegenstaande het feit dat al gauw veertig tot vijftig ambtenaren bij het Belastingplan betrokken zijn. Er vindt natuurlijk wel een heel goed revisieproces plaats en een goed redigeerproces en ook een digitale interne verantwoording, maar die vinden toch op andere wijze plaats dan de heer Reuten zich wellicht voorstelt. Dit is heel complex. Het is al moeilijk genoeg om een document van zes of soms 30 verschillende kanten met reacties te verwerken. Er is één redigeerafdeling met twee personen op het ministerie die probeert al die reacties te bundelen en te wijzigen. Dat gaat niet, zoals de heer Reuten zegt, met twee of drie mensen die in Word wijzigingen bijhouden. Zo gebeurt het niet in een alomvattend geheel. Als ik deze Kamer documenten zou moeten verstrekken, kan ik niet losse flodders sturen waarin al die wijzigingen verwerkt zijn. Als er manieren zijn om het wetgevingsproces aan beide kanten efficiënter in te richten ben ik gaarne bereid om daarover te spreken, maar ik denk dat wij een modus hebben gevonden die werkbaar is. Als er verbeteringen mogelijk zijn, sta ik daar graag voor open, maar dan moeten zij wel goed realiseerbaar zijn, zonder de druk te verslechteren binnen het wetgevingsproces.

De heer Biermans (VVD):

Voorzitter. Ik heb misschien een suggestie voor de heer Reuten. Als hij graag die wijzigingen wil hebben, dan kan hij het beste het artikel dat hij wil schrappen uit het Belastingplan – wij voerden er zojuist een discussie over – gewoon laten staan. Dan komt alles op zijn pootjes terecht.

De VVD had een inbreng met weinig vragen, dus er komen ook weinig antwoorden. Ik dank de staatssecretaris van harte voor de antwoorden die wij hebben gekregen op die weinige vragen.

Ik ben het overigens niet eens met de kritische noot van de staatssecretaris richting bijvoorbeeld de NOB. Hij heeft wat commentaar op de inbreng van de NOB. Ik stel het persoonlijk erg op prijs dat dit soort instanties – gelukkig zijn er nog veel meer dan alleen de NOB – naar aanleiding van een wetsvoorstel kritische vragen formuleert, waar wij dan dankbaar gebruik van kunnen maken door de vragen hier te stellen. Wil de staatssecretaris ook een uitgebreide reactie geven op die brief? Gelukkig doet hij dit meestal ook.

De inbreng van de VVD-fractie kenmerkte zich door ontzettend veel goede suggesties. Eigenlijk waren het allemaal mooie, glimmende kerstballen. Soms zijn deze door de staatssecretaris in dank geaccepteerd, soms zijn deze afgewezen, omdat hij in deze coalitie zit. Dit begrijp ik overigens goed. De VVD stelt zich tevreden met het feit dat die kerstballen hier de revue gepasseerd zijn. De VVD wacht vervolgens gewoon op het moment dat zij zelf die kerstballen in de kerstboom op kan gaan hangen. Laten wij hopen dat dit snel kan gebeuren!

Een van die kerstballen was de vlaktaks. Ik wens de staatssecretaris ontzettend veel plezier als hij straks onder de kerstboom daar met zijn gezin over gaat discussiëren. Ik wil hem best verraden dat ik dit in elk geval niet ga doen.

Een punt uit de inbreng is in elk geval niet aan de orde geweest in de beantwoording, en eigenlijk vind ik dit heel prettig. Dit betreft mijn opmerking dat wij het kabinet houden aan zijn toezegging om de belastingen in 2010 en 2011 niet te verhogen. Ik heb altijd geleerd dat iemand die zwijgt, toestemt. Ik dank de staatssecretaris daar erg voor.

Het tweede deel van de inbreng ging over de wensen naar aanleiding van de belastingherziening van 2001. Dit betreft de kerstballen die wij ongetwijfeld een keer gaan ophangen in de toekomst.

Ik was blij verrast toen ik vanochtend de krant las. Daarin stond namelijk het antwoord op een vraag die ik gisteravond heb gesteld. Die vraag ging over de notitie inzake de behandeling van de rente-uitgaven en -ontvangsten, de herziening van de vennootschapsbelasting en de deelnemingsvrijstelling. Ik was nog plezieriger verrast toen ik las dat de opbrengsten van die aanpassingen ook terug worden gesluisd naar de ondernemers en dat deze opbrengsten gebruikt worden voor een belastingverlaging. Dit past immers helemaal in het beleid van de VVD. Ik dank de staatssecretaris dat hij zo snel, zelfs nog voor de plenaire behandeling, het antwoord op dit punt al liet weten.

De staatssecretaris heeft gesproken over de dividendbelasting. Dit betreft ongetwijfeld het punt dat nog enkele keren tijdens deze belastingbeschouwingen aan de orde moet komen. Ik ben echter een rasoptimist en ik twijfel er niet aan dat de dividendbelasting gewoon op termijn verdwijnt, ondanks de goede en minder goede argumenten van de staatssecretaris.

Dan kom ik te spreken over de vergroening en de mobiliteit. Ik heb hier weinig over gezegd, maar ik heb er wel in tweede termijn een vraag over. Deze vraag zal de staatssecretaris niet helemaal verrassen, al vindt hij het ongetwijfeld heel vervelend dat ik een brief van twee kantjes samenvat met de vraag: kan de staatssecretaris alsnog in tweede termijn een reactie geven op de brief van 12 december 2008 van de ANWB, de Bovag, de RAI en de VNA? Die brief gaat over de plannen met betrekking tot het ombouwen van de bpm naar de CO2-gerelateerde belasting.

Ik dank de staatssecretaris ook voor zijn constructieve aanpak inzake de medische en paramedische beroepen. In de Tweede Kamer is uitstel bedongen. Wij zullen straks zien hoe het uitstel uitwerkt in de definitieve regelingen.

Ik heb in datzelfde verband ook gevraagd naar de subsidieregeling voor de stadsherstellichamen. Collega Asscher heeft daar vorige week een motie over ingediend. De staatssecretaris kan daar ongetwijfeld op ingaan in tweede termijn. Wat de VVD-fractie betreft zou de motie overbodig zijn en van tafel verdwijnen als de staatssecretaris vanavond toezegt dat de Vpb-gevolgen voor de stadsherstellichamen netto vergoed zullen worden door middel van die subsidieregeling aan die stadsherstellichamen. Daar is hij straks ongetwijfeld toe in staat.

De staatssecretaris heeft gesproken over de belastingplicht van overheidsbedrijven. Wij wachten de notitie daarover rustig af. Ik heb de indruk dat ook de staatssecretaris erg is geporteerd van de ondernemingsvariant.

Ik kom tot de afronding van mijn betoog. De behandeling van wetsvoorstellen brengt altijd met zich dat aan het eind ervan wordt toegelicht hoe in dit geval de VVD-fractie gaat stemmen. Het zal geen verbazing wekken als ik meedeel dat mijn fractie redelijk positief is over twee wetsvoorstellen, maar niet positief zal stemmen over het derde wetsvoorstel. Wij zullen in ieder geval tegen het Belastingplan 2009 stemmen. Dat ligt in het verlengde van de behandeling van het Belastingplan 2008. Wij hebben toen een heleboel redenen aangegeven waarom wij ons niet konden vinden in dat Belastingplan. Dit kabinet bouwt uiteraard voort op datzelfde Belastingplan, met dezelfde afschuwelijke belastingmaatregelen, al worden ze wat sympathieker, omdat ze eenvoudiger worden. Ze zitten er echter nog steeds in. Ik noem de verpakkingsbelasting en de vliegtaks, maar er komen ook nog twee nieuwe zaken naar voren waar mijn fractie niet van is geporteerd, namelijk de doorwerkbonus en de Bosbelasting.

De VVD-fractie stemt wel voor de twee andere wetsvoorstellen, want daarin zitten vereenvoudigingsmaatregelen en andere sympathieke maatregelen.

Voorzitter. Ik dank u voor de mogelijkheid dat ik ook in tweede termijn het woord mocht voeren.

De voorzitter:

Ik wijs de leden erop dat wij ons vanwege de tijd misschien zullen moeten beperken.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik had mij voor de tweede termijn voor tien minuten ingeschreven, maar de staatssecretaris heeft een aantal zaken doorgeschoven naar zijn tweede termijn. Ik beperk mij nu, maar zal straks eventueel nog voor een aantal minuten het woord vragen, tenzij de staatssecretaris dat in tweede termijn oplost.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik ben zeer tevreden met zijn relaxte optreden in deze Kamer. Dat doet heel prettig aan. Ik vind het trouwens jammer dat ik in eerste termijn de ambtenaren van de staatssecretaris niet heb bedankt. Ik doe dit bij dezen graag. De ambtenaren hebben pijlsnel werk geleverd, waarvoor alle waardering op zijn plaats is.

Ik heb het toch nog even over de maatregelen voor bejaarden en bijna bejaarden. Wij vinden dat deze niet in het Belastingplan thuishoren. Het gaat om zaken die niet noodzakelijkerwijs per 1 januari 2009 ingaan. Die hadden dus in een afzonderlijke wet moeten worden geregeld. Dan had er niet de druk op gelegen die er nu op ligt, omdat het hele Belastingplan erdoor moet. Als de staatssecretaris net in een andere sessie heeft begrepen dat deze Kamer voorstander is van het plempen van zo veel mogelijk voorstellen bij het Belastingplan, heeft hij een verkeerde indruk gekregen, in ieder geval wat betreft meerdere woordvoerders van de commissie Financiën.

Mijn fractie heeft geen afdoende antwoord gekregen op de vraag waarom een academicus na 37 jaar werken wel een doorwerkbonus krijgt en een bouwvakker of stratenmaker niet. De staatssecretaris zei in eerste termijn dat het allemaal te lastig is omdat niet wordt bijgehouden hoeveel jaar mensen belasting betalen. Bij mijn weten wordt echter wel bijgehouden hoeveel jaar mensen AOW-premie betalen. Als je niet voldoende jaren AOW-premie betaalt, wordt er gezegd dat je ook geen recht kunt doen gelden op een volledige AOW-uitkering. Kennelijk wordt ergens in de burelen toch bijgehouden hoe lang mensen belasting of premie betalen. Als dat zo is, moet het eenvoudig zijn om de doorwerkbonus te koppelen aan aantallen arbeidsjaren of aan aantallen jaren dat mensen belasting en premie hebben betaald, dan wel alleen premie hebben betaald.

Waarom is de doorwerkbonus niet vlak? Ook op deze vraag heb ik eigenlijk onvoldoende antwoord gekregen. Ik proef uit de woorden van senator Leijnse dat hij ook wel wat voelt voor een uniforme bonus. Misschien is hij van opvatting veranderd of heb ik hem woorden in de mond gelegd. Ik heb onvoldoende argumenten gehoord waarom je in het ene geval € 5000 moet voorhouden en in het andere geval € 10.000. De verwijzing naar de houdbaarheid begrijp ik ook niet zo goed. Mij lijkt dat die zaken in beginsel los van elkaar staan. Er is natuurlijk altijd een totaaleffect van alles. Dat geldt ook voor btw enzovoorts, maar in beginsel wil je dat mensen langer doorwerken. Dat wordt kennelijk gestimuleerd met de gedifferentieerde doorwerkbonus, waarvan mijn fractie geen voorstander is.

Ik vind het jammer dat de staatssecretaris niet wat toeschietelijker is geweest bij de efficiencyverhoging van het wetgevingsproces. Het zou onze taak aanzienlijk verlichten als er iets dergelijks zou kunnen komen. Misschien kan de staatssecretaris toezeggen dat wij eens een overleg hebben met hem of een aantal van zijn ambtenaren over hoe wij dit beter in het vat kunnen gieten. Misschien sluiten andere woordvoerders zich er straks bij aan. Laten wij er nog eens over praten om onze taak te vergemakkelijken.

Ik spreek nog even over de vlaktaks. Ik ben er content mee dat het kabinet geen voornemens heeft om de vlaktaks in te voeren. Dat wist ik ook al. Wij zijn geen voorstander van de vlaktaks. Voor de Handelingen, voor senator Biermans en voor alle andere senatoren wil ik toch even een paar feiten memoreren voor onder de kerstboom. Ik neem aan dat de staatssecretaris deze feiten kent. Als hij ze niet tegenspreekt, ondersteunt hij ze, neem ik aan.

Het gemiddelde percentage voor inkomstenbelasting en premie ligt tegen de 20. In het hoogste deciel is dat gemiddelde percentage slechts 29. In het hoogste promille is dit slechts 38%.

De heer Biermans (VVD):

De woordvoerder van de Socialistische Partij gaat ervan uit dat ik belangstelling heb om hierover na te denken onder de kerstboom. Ik heb zojuist al gezegd dat ik die behoefte niet heb. Wat mij betreft mag de heer Reuten zijn feiten rustig voor zich houden. Dan praten wij er een andere keer over. Is de woordvoerder van de SP-fractie bereid om deze punten op een ander moment naar voren te brengen en niet nu, op de dinsdagavond?

De heer Reuten (SP):

Ik wil ze een andere keer graag nog eens noemen. Dan sluit ik hierbij mijn tweede termijn af.

De voorzitter:

Wat prachtig dat u meteen luistert. Het woord is aan de heer De Boer.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor zijn uitvoerige en uitbundige beantwoording over de doorwerkbonus, die ons heeft overtuigd. De staatssecretaris zegt dat de effecten ervan nog niet precies bekend zijn, maar dat hij dit zal monitoren. Wij wachten de resultaten af en nemen aan dat hij ons deze doet toekomen.

Ik kom op het onderwerp vergroening. Ik begrijp dat het kabinet in 2010 zal bekijken of het redt wat is afgesproken en hoe het ervoor staat in 2020. Ik ga ervan uit dat de vergroeningseffecten van het fiscaal beleid bij het Belastingplan 2010 bekend zijn. Dan kunnen wij er misschien inhoudelijk over doorpraten.

Ik heb al enkele keren geprobeerd om wat meer inhoud te geven aan de verpakkingenbelasting, in ieder geval financieel gezien, maar dat lukt niet erg. De staatssecretaris heeft natuurlijk een punt als hij zegt dat nieuwe maatregelen eerst nog door de markt moeten worden overgenomen. Ik neem echter aan dat hij graag voor het einde van de kabinetsperiode wil weten wat de effecten zijn van maatregelen die hij in het begin van de kabinetsperiode genomen heeft. Als het niet mogelijk is om deze effecten in 2010 mee te delen, kan de staatssecretaris toch wel indicaties geven? Anders kun je toch geen vervolgbeleid maken?

Een laatste onderwerp betreft de stadsherstellichamen. Wij hebben daarover een vraag gesteld, maar de staatssecretaris is daarop niet ingegaan. Een van de dingen die staatssecretaris heeft gezegd is dat hij de motie-Essers over de woningbouwcorporaties zeer ruim heeft uitgevoerd. Hij gaat ervan uit dat wat er nog ligt, tot een goed einde wordt gebracht. Ik weet langzamerhand dat deze staatssecretaris heel creatief is. Hij is oplossingsgericht en lacht zelfs als hij zegt dat hij helaas belasting moet opleggen aan burgers. Ik heb niet de indruk dat dit hem een grote druk bezorgt. Hij is in ieder geval creatief. Het gaat kwantitatief om een financieel kleine zaak, maar de inhoud is heel belangrijk. Dat hebben wij ook gemerkt toen het over de Monumentenwet ging. Een groot deel en misschien wel de gehele Kamer vindt dat. Kan hij niet gewoon toezeggen dat hij dit op een correcte manier gaat regelen, misschien in maart van het volgend jaar, wanneer er overleg is? In dat geval is het weggewerkt en hoeven wij er niet op terug te komen. Ik hoor graag zo'n toezegging van de staatssecretaris. Daarom noemde ik hem ook creatief.

De heer Leijnse (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn snelle, vlotte en eloquente beantwoording van onze vragen, de meeste daarvan althans. Ik moet wel bekennen, maar daar moet hij zich misschien niet te veel van aantrekken, dat ik het soms iets te snel, te vlot en te eloquent vond. Ik zal er in mijn tweede termijn hier en daar op terugkomen.

Over de winstbelasting heeft de staatssecretaris een aantal behartigenswaardige dingen gezegd, die wij graag steunen. Met name als het gaat om toespitsing op de doorgroei van kleine ondernemingen, een erkend knellend probleem, is het een goede zaak dat wordt bezien hoe de continuïteit van die ondernemingen ook fiscaal kan worden ondersteund. Een verdere toespitsing van het fiscale instrument op de doorgroei van ondernemingen, met name in de vennootschapsbelasting, is daarom gewenst.

Uit het debat blijkt dat meer helderheid nodig is over de langeretermijnvisie van het kabinet op hybride situaties, waarin mensen deels werknemer zijn en deels als ondernemer gaan optreden. Zij gaan soms vooraf aan of worden gecombineerd met het zijn van zzp'er en komen in de huidige economie steeds vaker voor. Het zijn vaak ook tussenstappen naar volledig ondernemerschap. De vraag is of je die vloeiende overgang tussen werknemerschap en ondernemerschap ook fiscaal kunt faciliteren. Ik zou in een later stadium met het kabinet van gedachten willen wisselen over de vraag of wij op deze manier niet tot een betere fiscale behandeling van juist dat groeiende ondernemerschap kunnen komen.

Er is veel aandacht besteed aan de doorwerkbonus. De heer Reuten heeft in dit verband herhaaldelijk de hardwerkende bouwvakker ten tonele gevoerd. Dat hadden wij kunnen verwachten. Er zijn overigens ook niet hardwerkende bouwvakkers. Je hebt ook hardwerkende en niet zo hard werkende universitair docenten. In dat laatste geval vraag ik mij af of je het doorwerken wel moet stimuleren of dat je juist blij zou moeten zijn dat die mensen ermee ophouden. Dat gezegd zijnde, heb ik in de beantwoording van de staatssecretaris een ding gemist. Hij draaide er een beetje omheen. In zijn vormgeving en de wijze waarop die is toegesneden, is de doorwerkbonus eigenlijk helemaal niet bedoeld voor die hardwerkende bouwvakker. De doorwerkbonus is in zijn werking bedoeld voor het doorwerken van werknemers die vanaf modaal verdienen en voor werknemers die door de aard van hun beroep de 62-jarige leeftijd nog actief halen. Dat zijn over het algemeen niet de bouwvakkers.

Deze maatregel raakt een zeer omvangrijke groep werknemers, namelijk alle werknemers die vanaf 80% tot 90% modaal verdienen, met beroepen die zo weinig belastend zijn – ik zeg het even in mijn eigen woorden – dat het mogelijk is dat zij met 62 jaar nog actief zijn. Met deze maatregel wordt geprobeerd om die groep werknemers tot doorwerken te stimuleren. Dat is legitiem, omdat het doorwerken van die groep een aanzienlijke bijdrage zal leveren aan de totale participatie en aan het totale draagvlak, want het is ook deze groep die een aanmerkelijk bedrag aan belasting betaalt over het geld dat hij verdient. Hulde daarvoor. Het is dan ook goed om de prikkel zo toe te passen dat juist die groep wordt gestimuleerd om door te werken.

Wij moeten er geen doekjes om winden dat er ook een andere categorie is. Dat zijn de mensen met een zwaar beroep, die over het algemeen de 62 jaar niet actief halen omdat zij eerder in de WAO geraken of eerder al van een VUT-regeling gebruikmaken, en veelal gebruik moeten maken, omdat zij niet meer verder kunnen in hun beroep. Voor die categorie moet je andere maatregelen nemen om het doorwerken mogelijk te maken. Voor deze categorie zal de fiscale prikkel niet in die mate werken. Het is ook niet goed om de indruk te wekken dat dit instrument voor hen bedoeld is.

Ik mis in de beantwoording een wat bredere beschouwing over de combinatie van doorwerken en pensioen, en de wijze waarop misschien fiscaal kan worden gestimuleerd dat in het traject van 60 jaar naar 70 jaar een overgang wordt gekozen tussen het geleidelijk afbouwen van werk en het geleidelijk opbouwen van opname van pensioen, op zodanige wijze dat per saldo de participatie in dat traject aanzienlijk stijgt. Daarbij gaat het mij niet alleen om het traject van 62 jaar tot en met 65 jaar, maar juist ook om het traject na het vijfenzestigste levensjaar. Ik heb in eerste termijn gezegd dat ik die benadering, gelet op de wensen van werknemers, veel interessanter en realistischer vindt dan de discussie over de pensioengerechtigde leeftijd, wat eerlijk gezegd een beetje een administratieve discussie, een rekendiscussie is. Ik mis in de beantwoording van de staatssecretaris een beschouwing hierover. Die krijgen wij gezien de tijdsdruk in tweede termijn ongetwijfeld ook niet, maar laten wij die agenderen voor een later tijdstip.

Ik heb over de houdbaarheidsbijdrage een vrij principiële verhandeling gehouden die door de staatssecretaris eveneens niet beantwoord is. Hij heeft het pragmatische argument herhaald. Ik zou zeggen: wees daar nu gewoon duidelijk over. De reden waarom je vindt dat de houdbaarheidsbijdrage op deze wijze gevraagd kan worden van deze categorie, dus generatiespecifiek kan worden toegepast, is dat diezelfde categorie ook in aanmerking komt voor de doorwerkbonus. In de mate waarin men aan de houdbaarheidsbijdrage moet bijdragen, heeft men ook plezier van de doorwerkbonus. Wij hebben dat in de schriftelijke voorbereiding ook gewisseld. Als je de sommen maakt, dan geldt bijna een-op-een dat wat men de komende twintig jaar aan houdbaarheidsbijdrage gaat betalen, al geïncasseerd wordt in de drie jaar voorafgaand aan de pensionering. Zo zit het in elkaar.

Dat is ook de reden waarom mijn fractie de zaak ondanks de reserves die zij ten principale heeft tegen het invoeren van een generatiebelasting, waarvan ik gezegd heb dat zij die om allerlei redenen onwenselijk vindt, niet op de spits zal drijven of tot een groot punt zal maken: het maakt in beginsel voor deze categorie betrekkelijk weinig uit. Je kunt je dan wel afvragen of je het moet doen, maar ook het feit dat de VVD-fractie ertegen is, helpt natuurlijk ontzettend om ons op deze wijze voor de maatregel te brengen.

De staatssecretaris maakte een paar behartigenswaardige opmerkingen over de vergroening. Hij maakte duidelijk – het moest wel even uitgelokt worden – dat de fiscale stimulering van de in absolute zin zuinige en niet vervuilende auto een element in de benadering is. Ik zou dat element wel scherper naar voren willen halen, want ik kan mij voorstellen dat je probeert om ook met fiscale instrumenten te sturen op het gebruik van die milieuvriendelijke, zuinige automobielen, die in toenemende mate technische mogelijk zijn, maar om economische redenen niet in grote mate in gebruik zijn.

Misschien vergt dat een bredere beleidssamenhang, waarin ook het vergunningenbeleid voor benzinepompen wordt betrokken. Je kunt je afvragen of je kunt stimuleren dat pompen oplaadstations en dergelijke gaan aanbieden om ervoor te zorgen dat dit type automobielen een grotere verspreiding kan krijgen. Ook hier is misschien een bredere en niet alleen fiscale benadering mogelijk en zou het beleid kunnen worden versterkt als maatregelen wat meer in lijn worden gebracht over de grenzen van departementen heen. Ik snap dat dit moeilijk is, maar misschien is het feit dat de regering met één mond spreekt wel een goede aanleiding om ook eens met één beleid te komen.

De heer Reuten heeft het punt van de stukken naar voren gebracht. Ik denk dat het debat daarover op de verkeerde plek wordt gevoerd. De staatssecretaris stelt zich wat formeel op en zegt dat hij de regels voor de wetgeving volgt en zich houdt aan de formele regels voor wat hij de Kamer moet leveren. Dat is prima. Daar zijn wij het onmiddellijk over eens. Dit ligt echter niet in de formele sfeer, maar in ongeveer dezelfde sfeer als dat de staatssecretaris mij twee dagen voor het debat belt en vraagt of hij mijn tekst alvast mag zien. Als hij dat in deze zaal vraagt, dan zou ik dat weigeren, want in formele zin spreken wij dat natuurlijk nooit af. Maar als hij het informeel vraagt, dan heeft hij een kans dat ik toestem. De discussie over de digitale stukken waarin de wijzigingen goed zijn opgenomen, zodat je je als Kamerlid geen ongeluk hoeft te zoeken, moeten wij in de commissie voeren. Wij kunnen dan spreken over de vraag wat informeel mogelijk is. Als wij die discussie op dit niveau voeren, is er niets meer mogelijk dan wat wij nu reeds doen.

Ten slotte het beroemde artikel XXVII a. Ik heb al gevraagd waarom het er eerst niet in stond en bij nota van wijziging ineens wel. Dat is een interessante vraag, maar eigenlijk vind ik dat het artikel er ten principale niet mag staan. Nu het er eenmaal staat, vind ik dat de staatssecretaris er geen gebruik van moet maken, omdat je wetten niet bij ministeriële regeling of andere vormen van delegatie moet wijzigen. Wetten behoren bij wet gewijzigd te worden en niet anders. Het gekke is dat dit ook eigenlijk altijd gebruik is geweest. Wij krijgen hier tientallen wetsvoorstellen langs, ook van Financiën en ook fiscale wetsvoorstellen, waarin in een annex staat dat er nog een paar technische dingen zijn, dat er nog iets gevonden is, dat er een nummer verkeerd is gezet, dat er een komma niet op de goede plaats stond of dat in de samenloop van wetten een en ander niet goed is doorgewerkt en dat bij gelegenheid van het wetsvoorstel dat nog even gerepareerd wordt. Daar maakt deze Kamer nooit een probleem van, en zo hoort het ook. Ik zie dus absoluut niet in waarom je de ministeriële regeling – die daar niet voor is bedoeld – nodig zou hebben om dingen te repareren die je bij wet kunt en hoort te repareren en die je vaak ook bij wet repareert. Ik heb niet zo de neiging om met de staatssecretaris in debat te gaan over de vraag wat wel en wat niet. Ik zou zeggen: gewoon niet.

De heer Essers (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor zijn antwoorden in eerste termijn. Zijn reactie op onze vraag inzake de hervorming van de belastingheffing van ondernemingen is mij uit het hart gegrepen. Het is verstandig om niet bij voorbaat in de consultatieronde inkomensplaatjes voorop te stellen. Dan komen wij nergens. Er is altijd wel een categorie die vreest, erop achteruit te gaan. Wij moeten nagaan wat een goed systeem kan zijn, met open oog voor de inkomensgevolgen bij invulling van het systeem. Eerst moet de discussie over het juiste systeem worden gevoerd. Ik roep de staatssecretaris dan ook op om geen slappe knieën te krijgen en de discussie met open vizier aan te gaan. Ik vertrouw hem dat ook helemaal toe.

Ik kom op mijn punt betreffende de deelvissers. Ik vond het heel creatief van de staatssecretaris om mij met mijn eigen argumenten om de oren te slaan. Natuurlijk zijn zij op arbeid gericht en hebben zij iets minder investeringen, maar de vraag is niet gesteld in het kader van een nieuw stelsel, maar van het huidige stelsel, waarin arbeid nog steeds – let op het urencriterium – een belangrijke rol speelt. Wij hebben veel zelfstandige beroepsbeoefenaren die geen of heel weinig kapitaal hebben. Zij moeten het vooral hebben van hun arbeidskracht. Zij komen zonder enige moeite in aanmerking voor ondernemingsfaciliteiten.

Het verbaast mij dat het departement zich ten aanzien van deze categorie hardwerkende mensen zo halsstarrig opstelt, eerst als uitvoerder en nu ook als medewetgever. Ik begrijp niet waarom het verbondenheidscriterium, dat eigenlijk is bedoeld als een antimisbruikcriterium om commanditaire vennoten en passieve partners in man-vrouwfirma's de ondernemingsfaciliteiten te onthouden, nu wordt toegepast op deze categorie. Ik begrijp dat nog steeds niet na de beantwoording door de staatssecretaris.

Ik ben heel blij met de toezegging van de staatssecretaris op het terrein van de vervroegde afschrijving, dat daar op een soepele manier mee wordt omgegaan bij het tegemoetkomen aan de behoefte aan liquiditeiten in de vorm van een voorlopige aanslagregeling en dat er ook afspraken met de inspecteurs over gemaakt zullen worden. De praktijk is daar erg mee gediend.

Over de problematiek van de AMBI's en de specifieke nut beogende instellingen hebben wij een goede gedachtewisseling gehad. Ik roep de staatssecretaris op om deze problematiek in het kader van de nieuwe successiewet, waar het departement mee bezig is, nog eens goed te bekijken. Als er vrees is voor oneigenlijk gebruik, heb ik er moeite mee om volstrekt bonafide organisaties daaronder te laten lijden. Ik geef er de voorkeur aan om het oneigenlijk gebruik specifiek aan te pakken door het 50%-criterium te verhogen. Maar ik zie niet in waarom sportverenigingen en dergelijke niet onder de algemeen nut beogende instellingen kunnen vallen, met oog voor de opmerking van de staatssecretaris. Volgens mij is dit op een goede manier te regelen.

Veel dank voor de constructieve en redelijk houding van de staatssecretaris inzake de woningcorporaties. Een jaar geleden waren de vooruitzichten nog heel erg zorgelijk. Ik ben blij dat wij een jaar later goede geluiden horen uit de sector. Ik ben blij dat de motie ter zake goed heeft geholpen. Ik zeg niet dat dit de enige hulp is geweest voor deze sector, maar zij zal zeker geholpen hebben.

De staatssecretaris kan nog geen toezegging doen over wetgeving in deze kabinetsperiode voor belastingheffing van overheidsbedrijven. Ik zie uiteraard aan de ene kant in dat er veel haken en ogen aan deze problematiek zitten. Er zal goed naar gekeken moeten worden. Aan de andere kant maken wij ons zorgen dat het argument dat het moeilijk is en dat de praktijk zo divers is, ook kan worden gebruikt om niets te doen op dat terrein. Zeker in deze Kamer zijn wij al zo lang met deze materie bezig, dat wij nu willen aankondigen, bedoeld als ondersteuning van de inzet van deze staatssecretaris, dat wij in het voorjaar een debat over deze problematiek willen voeren. Graag willen wij de nog te verschijnen nota daarbij gebruiken.

De staatssecretaris zegt dat de kwestie van de fiscale beleggingsinstellingen met de garantiestelling voor vastgoedontwikkelingsdochters een nogal riskante aangelegenheid kan zijn en in de weg kan staan aan het beleggingscriterium. Uit de praktijk bereiken mij geluiden dat dit toch een heel belangrijke factor is voor de vastgoedontwikkelingsdochters. Zij kunnen vaak niet zonder enigerlei vorm van garantiestelling van de zijde van de fiscale beleggingsinstelling. Ik wil graag dat de staatssecretaris nog eens goed nadenkt over de vraag of hij hier handen en voeten aan kan geven. Ik snap dat je niet zonder meer ongeclausuleerd kunt zeggen dat een garantiestelling altijd binnen het begrip "beleggen" valt. Het is echter ook niet zo dat elke vorm van garantie­stelling per se als ondernemen moet worden aangemerkt. Ik roep de staatssecretaris op om met een duidelijke handleiding te komen voor wat wel en niet past binnen het beleggingsbegrip.

Ik kom op de evaluatie van de Wet IB. Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn verzoek aan het departement om zich in de toekomst wat kwetsbaarder op te stellen als het gaat om dit soort evaluaties. Men kan dat doen door ook derden bij die evaluatie te betrekken en derden toegang te laten krijgen tot data die nu eenmaal alleen het departement tot zijn beschikking heeft. Ik heb het voorbeeld genoemd van de student die zijn eigen tentamen corrigeert. Dat leidt doorgaans tot een hoger cijfer dan wanneer de docent dat doet.

Wat box 3 betreft: let's agree to disagree, op dit moment. Echter, als de kredietcrisis doorzet en veel mensen helaas geconfronteerd worden met verliezen in hun vermogenspositie, kan het onredelijke van box 3 toch weer aan de orde komen, omdat je belast wordt voor iets dat je op dat moment niet hebt. Sterker nog, je wordt belast voor iets terwijl je daadwerkelijk verliezen hebt geleden. Je kunt zeggen dat wij structureel rendement belasten, maar toch blijft er iets wringen. Er blijft ook iets wringen in relatie tot de belastingheffing in andere boxen en dat leidt tot ingewikkelde antiontgaansbepalingen.

Ik kom op het persoonlijk gezicht van de inspecteur. Heb ik goed begrepen dat de staatssecretaris zegt dat hij de openstelling van belastingkantoren op de zaterdagen voort wil zetten? Dat is niet helemaal wat ik bedoel. Ik bedoel dat mensen weer een gezicht bij de Belastingdienst moeten kunnen zien. Zij moeten een inspecteur hebben waar zij met hun klachten en hun zorgen vis-à-vis terechtkunnen. Dit is lastig bij dit soort massale processen, maar het is wezenlijk voor het betrekken van mensen bij dit soort wetgeving en voor de belastingmoraal in Nederland.

Ten slotte het verzoek van de heer Reuten voor de tekstuele ondersteuning. Wij onderstrepen dat graag. Dat geldt ook voor hetgeen de heer Leijnse daarover heeft gezegd. Het zou mogelijk moeten zijn dat in overleg met de ambtenaren van het ministerie van Financiën en de ambtelijke ondersteuning van deze Kamer met name bij wetgeving die op korte termijn behandeld moet worden, zoals het Belastingplan, ondersteuning wordt geboden op het terrein van track changes. Het zal toch moeten gebeuren. Het is een kwestie van het iets naar voren halen van die informatie, want uiteindelijk zul je de teksten er toch op moeten aanpassen. Ik ben het met de heer Reuten eens dat dit ons zou helpen bij ons werk en ons ertoe kan helpen om ons te richten op de wezenlijke zaken en niet op het continu opzoeken van tekstverschillen met de oorspronkelijke wetgeving.

Na het tien keer lezen van artikel XXVII, ook met de meest onwelwillende houding, kan ik niet zien dat daarin iets staat dat onjuist is, ook niet met dat dubbele "of". Er staat "iets is niet geregeld". Dat is evident: wij hebben afgesproken dat het tarief 25% is en er staat helemaal niets in. Vervolgens staat er "of niet juist is geregeld": de wetgever heeft gezegd dat het 25% is, maar er staat 10%. Dan staat er "of dat er als gevolg van een samenloop een onjuistheid ontstaat in de verwijzing of vernummering". Ik zie dat wel degelijk als drie verschillende zaken. Ik ben het eens met de heer Leijnse dat je zoiets op de koninklijke manier moet regelen en niet via een ministeriële regeling, maar ik maak er geen halszaak van. Ik zie het als een soort wetgevingseconomie dat je dit snel moet kunnen repareren, maar dat kan ook snel via de koninklijke weg.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris De Jager:

Voorzitter. Voor de duidelijkheid bevestig ik dat het adagium "wie zwijgt, stemt toe" in de wetgevingsgeschiedenis niet opgaat. Dat zeg ik formeel ter bevestiging van het feit dat het vaak betekent dat ik het ergens niet mee eens ben als ik er niet op inga. Over het algemeen antwoord ik er wel op, maar als het alleen een mening is die is geventileerd en geen specifieke vraag, dan hoef ik daarop niet te antwoorden. Dat betekent niet dat ik automatisch instem.

De heer Biermans (VVD):

Het was geen mening van de VVD-fractie, maar een toezegging van de staatssecretaris vorig jaar, die ik even in herinnering bracht, niet meer en niet minder.

Staatssecretaris De Jager:

Een tweede afspraak die ik hier wil bevestigen, luidt dat de heer Biermans mij mijn eigen woorden moet gunnen. Ik weet nog wat ik vorig jaar in dit kader heb gezegd. Wij hebben binnen het kabinet een lastenkader vastgesteld. Ik heb gezegd dat het kabinet ten opzichte van het vastgestelde lastenkader van vorig jaar de belastingen niet verder zal verhogen, conform de afspraak in het coalitieakkoord. Ik heb echter goed nieuws voor de heer Biermans want wij hebben met dit Belastingplan en de totale besluitvorming in augustus, inclusief de WW-premies, juist een lastenverlichting gerealiseerd ten opzichte van de afspraken in het coalitieakkoord. Daarom was er bij mij toch sprake van enige treurnis dat de VVD-fractie zelfs niet voor dit Belastingplan 2009 wil stemmen omdat zij kennelijk nog steeds een beetje mokt over het Belastingplan 2008, waarin inderdaad een aantal belastingen werd geïntroduceerd. Nu worden deze belastingen niet geïntroduceerd en zelfs gemitigeerd. Sterker nog, per saldo leidt het hele kabinetsbeleid tot een lastenverlichting in 2009 voor zowel burgers als bedrijven. Daarom is toch sprake van enige treurnis bij het kabinet dat de VVD-fractie alleen vanwege het mokken over het aannemen van het Belastingplan 2008 ook het Belastingplan 2009 probeert weggestemd te krijgen omdat het daarop qua naamgeving een beetje lijkt.

De heer Biermans (VVD):

Van mokken bij de VVD-fractie is absoluut geen sprake. Wij hebben vorig jaar tegen het Belastingplan gestemd. Daarmee was dat thema afgehandeld. Net zo stemmen wij straks weer tegen en is dat ook afgehandeld. Ik sprak overigens niet over de belastingverminderingen van dit jaar, want die zijn uiteraard in dank aanvaard. Die passen helemaal binnen de VVD-lijn om belastingen steeds verder terug te brengen. De toezegging ging over 2010 en 2011. Dat wil ik graag in herinnering roepen.

Staatssecretaris De Jager:

Dan blijf ik bij mijn eerdere toezegging dat wij niet voornemens zijn de lasten ten opzichte van de afspraken in het coalitieakkoord te verzwaren. Daarbij geef ik aan dat de lastenontwikkeling in het coalitieakkoord het endogene pad heeft gevolgd van het Centraal Planbureau. Dat komt met name door de verhoging van de lasten in verband met de zorgkosten en niet zozeer door de belastingen. Tegenover heel veel belastingverhogingen stonden ook heel veel belastingverlagingen. Dat debat hebben wij echter vorig jaar uitgebreid gevoerd.

De heer Biermans heeft in dank mijn antwoord over de vennootschapsbelasting middels de media aanvaard. Ik heb ook een brief gestuurd aan de Eerste Kamer. Ik hoop dat hij deze brief heeft ontvangen want ik heb gister­avond ook een afschrift gezonden naar de Tweede Kamer, waarin de voornemens en de analyse van het kabinet in verband met de vennootschapsbelasting staan. Inderdaad zou je het in één zin kunnen weergeven als grondslagverbreding van de tariefsverlaging, waarbij wij overigens bij de tariefsverlaging oog hebben voor de Japanse noden, voor de Japanse bedrijven die zich hier bevinden. Wij zullen in dat verband met wat voorzichtigheid en omzichtigheid te werk gaan en wellicht de verlaging van de belastingdruk wat anders vormgeven. Maar in het algemeen zullen er zeker meer bedrijven van profiteren dan ervoor betalen. De bedrijven die ervoor betalen zijn over het algemeen de bedrijven die voor een deel ook wel eens tijdens het debat in de Tweede Kamer in de belangstelling hebben gestaan in verband met excessieve renteaftrek. Het kabinet komt daarmee aan een andere wens van de Tweede en de Eerste Kamer tegemoet, namelijk om te bezien of de huidige renteaftrekconstructie niet leidt tot zeer ongewenste effecten. Wij hebben dus drie hoofdlijnen. De eerste is verbetering van het vestigingsklimaat door belastingdrukverlaging. Dat financieren wij door tegemoet te komen aan een andere zorg, namelijk het adresseren van excessieve renteaftrek binnen concernverband. Daarmee bereiken wij ook een vereenvoudiging in de Vpb. Dat is een mooi pakket dat van links tot rechts plezier oplevert, zo zeg ik meteen tegen de SP. Die zou namelijk blij moeten zijn met het aanpakken van bepaalde excessieve renteconstructies.

De heer Reuten (SP):

De vorige week probeerden wij almaar aan u te trekken door te vragen of er nog andere excessieve dingen waren dan de drie die in het wetsvoorstel stonden dat wij toen bespraken. En nu een week later komen wij er achter dat er nóg een excessief dingetje is. Wij wachten de weken nog af!

Staatssecretaris De Jager:

Dan dank ik de heer Reuten voor het compliment. Overigens, de vorige week ging het over de inkomstenbelasting, nu gaat het over de vennootschapsbelasting. Ik ben bijna al een halve fiscalist aan het worden, maar ik maak er toch wel een principieel onderscheid tussen. En dan niet te vergeten de Wtcg, die de excessieve aftrek van brillen op een bepaalde manier benadert. Overigens is de SP wat minder voorstander van aanpak van die aftrek.

De heer Biermans heeft met belangstelling kennisgenomen van de vrijstelling voor paramedische beroepen. Dat is eigenlijk een debat dat thuishoort bij het VWS-cluster. Ook in de Tweede Kamer zal men voortaan kijken welke beroepen er wel of niet voor in aanmerking komen. Het ministerie van Financiën voelt zich daar niet voor geoutilleerd, hetgeen ook geldt voor "mijn" woordvoerders in de Tweede Kamer.

Verder heeft de heer Biermans gevraagd naar mijn reactie op de brief van de auto-organisaties ANWB, BOVAG/RAI en VNA. Zowel op ambtelijk niveau als op het niveau van bewindslieden heeft al verschillende keren overleg plaatsgevonden met een aantal vertegenwoordigers van de autobranche, in wisselende samenstelling. De ombouw van de bpm start pas per 2010, juist om de autobranche in de gelegenheid te stellen om zich voor te bereiden. Inmiddels is bij wet zekerheid over die ombouw gegeven zodat men de tijd heeft om zich voor te bereiden. Dat geldt overigens ook voor de Belastingdienst. Om grote effecten op de automarkt te voorkomen, vindt de ombouw van de bpm-grondslag van catalogus naar absolute CO2-uitstoot stapsgewijs plaats in stapjes van vier jaar, te beginnen vanaf 2010. Dan zal in 2013 de bpm gebaseerd zijn op absolute CO2-uitstoot.

Ook in het kader van Anders betalen voor mobiliteit hebben wij voor een aantal jaren dingen vastgelegd. Het is mijns inziens goed om de autobranche en andere belanghebbenden zekerheid te geven over de ombouw voor de komende paar jaar. De nieuwe bpm-grondslag zal naar verwachting leiden tot betere milieueffecten die ook eenvoudiger uit te leggen zijn aan de consumenten dan de huidige bpm. De huidige bpm is gebaseerd op de catalogusprijs. Dan is ook nog de vraag of in die prijs accessoires niet en opties wel zijn meegerekend en of accessoires bij het op kenteken zetten wel worden meegerekend en accessoires die een dag erna worden aangebracht niet. Bovendien heb je een dieseltoeslag en een benzinekorting. Verder heb je een labeltoeslag en een labelkorting. Je hebt een fijnstofdifferentiatie die weliswaar bij dit Belastingplan wordt teruggenomen, maar daarvoor in de plaats komt dan wel weer die € 600 korting vanwege het roetfilter. Daarnaast is er de CO2-toeslag ofwel de slurptaks. Het is dus al met al een ingewikkelde toestand geworden.

Een Tweede Kamerlid vertelde mij onlangs dat hij voor een Opel Agila had gekozen; hij is kennelijk geen autoliefhebber, zo heb ik hem toen ook in de Kamer gezegd. Zijn vorige auto, een Opel Corsa, die dezelfde motor had als de Agila, had een B-label. Die stootte iets meer CO2 uit. Omdat de Agila een kleinere basis heeft, heeft die het label D-malus, terwijl die zelfs ietsje zuiniger is dan de Corsa. Welnu, dat soort situaties is heel moeilijk uit te leggen. Recentelijk reden wij langs een verlengde Hummer en toen vroeg mijn chauffeur voor de grap of die auto ook een groen label zou hebben, waarop ik antwoordde dat het mij niet zou verbazen dat dit gelet op de wielbasis van die auto wel eens waar zou kunnen zijn.

De heer Biermans (VVD):

Ik dank de staatssecretaris voor het uitgebreide antwoord dat wat mij betreft op dit moment ook niet nodig was geweest. De sector staat helemaal niet negatief tegenover de gerelateerde CO2-belasting. De sector geeft wel aan op eigen kosten een onderzoek te willen uitvoeren naar de maatschappelijke baten en kosten van die wetgeving. Ik neem aan dat ook de staatssecretaris benieuwd is naar de resultaten ervan, net zo goed als wij dat zijn. Vervolgens hebben wij tijd genoeg om te kijken of de maatregelen die nu in het Belastingplan staan, gewenst zijn, gelet op het onderzoek. Niet meer en niet minder heb ik bedoeld te zeggen.

Staatssecretaris De Jager:

Het klinkt op zichzelf natuurlijk heel mooi. Ik heb eerlijk gezegd enige ervaring met door bepaalde sectoren gefinancierd onderzoek. Wij hebben al onderzoek laten doen naar deze maatregel in het kader van de meibrief. Daaruit blijkt een positief milieueffect. Wij hebben dat ook afgezet tegen de effecten die er volgens de sector zelf zijn, namelijk dat 12,5% bpm-afbouw per jaar volledig opgevangen zou kunnen worden over het gehele wagenpark. Over het algemeen zien wij veel kleinere uitslagen vanwege deze bpm-ombouw. Op basis van de milieueffecten en de ombouwresultaten heeft dit kabinet zich op het standpunt gesteld dat dit een verantwoorde maatregel is. Als het onderzoek komt waarop de heer Biermans doelt, zal ik er uiteraard naar kijken. Hij zal het mij evenwel niet euvel duiden dat ik dan ook kijk naar de afzender van het onderzoek en naar wie het onderzoek heeft gefinancierd. Dat zal ik meewegen.

De dank die de heer Reuten in zijn tweede termijn heeft gericht tot de ambtenaren zal ik aan hen overbrengen. Verder heeft hij gevraagd naar de juridische basis voor de voorlopige aanslagen als het Belastingplan nog niet is vastgesteld. De voorlopige aanslagen worden altijd naar een geschat bedrag opgelegd, het bedrag dat vermoedelijk is verschuldigd, positief of negatief. Artikel 13, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat negatieve aanslagen al voorafgaand aan het kalenderjaar kunnen worden opgelegd. Dit is ten gunste van belastingplichtigen. Bij positieve aanslagen is dat volgens deze bepaling niet toegestaan. Het is in ieders belang dat de voorlopige aanslagen tijdelijk worden opgelegd. Dat is zeker van belang bij negatieve aanslagen. Anders zouden de mensen maanden extra op hun geld moeten wachten. Zo nodig volgen eventueel op verzoek aanpassingen of nadere voorlopige aanslagen. Mijns inziens is het bijzonder doelmatig en komt hiermee de rechtvaardigheid niet in het gedrang. Bovendien is het volledig in overeenstemming met de wet. In artikel 13, lid 1, het laatste deel van de eerste volzin staat: vermoedelijk zal worden vastgesteld. Dus dat is voldoende juridische basis.

De heer Reuten (SP):

Er staat in die laatste volzin: een voorlopige aanslag tot een positief bedrag wordt niet vastgesteld voor de aanvang van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven. Dat is toch precies wat er is gebeurd? Ik heb u aanslagen laten zien waarin een positief belastingbedrag is vastgesteld. Deze dingen samen zijn strijdig met artikel 104 van de Grondwet.

Staatssecretaris De Jager:

Bij een positief belastingbedrag ... Wij moeten even de begrippen helder hebben.

De heer Reuten (SP):

"Positief" betekent dat de belastingplichtige moet betalen.

Staatssecretaris De Jager:

Wij kennen geen "negative tax". Wij hebben geen negatieve aanslag waarbij je geld terugkrijgt op basis van meer voorlopige betalingen dan dat je geacht werd te betalen. Dan krijg je geld terug. Per saldo krijg je nooit meer terug dan wat er is ingehouden. Wij kennen geen negatieve belasting. Ik ben er niet zeker van dat het juist is wat u zegt en of die mensen geld terugkrijgen. Ik heb de papieren hier niet bij de hand, maar u hebt ze gisteren gegeven.

De heer Reuten (SP):

Ja, ik heb ze gisteren gegeven. Daar waren mensen bij die moesten betalen. Hier staat dus dat dit niet mag. Dan is het in strijd met de Grondwet.

Staatssecretaris De Jager:

"In strijd met de Grondwet" gaat wel heel ver. Ik zal nog even specifiek naar die jaarverslagen kijken en u daar schriftelijk over informeren. Ik begrijp uw vraag nu ook beter en ik moet die precieze casussen echt even uitzoeken. Ik kan deze Kamer daar alleen in algemene zin over berichten. U had overigens de sofinummers ...

De heer Reuten (SP):

Die heb ik doorgekrast.

Staatssecretaris De Jager:

Voor de Belastingdienst geldt een geheimhoudingsplicht. Als wij die nummers alsnog kunnen krijgen, kan ik de casussen laten uitzoeken.

De heer Reuten (SP):

Ik wil benadrukken dat ik wel begrijp wat u doet en dat u mensen op tijd informeert, maar het is toch raar. Het minste wat je zou kunnen doen, is op de eerste bladzijde van de aanslag zetten dat het nog niet goedgekeurd is door het parlement en dus een "voorlopige voorlopige aanslag" is, of zoiets. Dat zou al helpen.

Staatssecretaris De Jager:

Voorlopig is altijd voorlopig natuurlijk. Twee keer voorlopig blijft even voorlopig.

De heer Reuten (SP):

"Voorlopig" heeft een wettelijke status.

Staatssecretaris De Jager:

Ja, ik begrijp uw punt. Ik zal het laten uitzoeken. Ik vermoed dat het inderdaad in het belang van een betere dienstverlening is om meer tijd van tevoren te geven. Ik kom ook schriftelijk op die specifieke casussen terug.

Het predateren heb ik hiermee ook gelijk behandeld. De heren Reuten en Essers hebben gesproken over de samenloopbepaling. Men heeft mij zojuist zeer stellig verzekerd dat die er absoluut in hoort. Wij waren het gewoon vergeten, maar de bepaling is er weer in geplaatst. Overigens is er op dit moment één element met een beroep op deze bepaling, via een ministeriële regeling, onderweg naar mij om rechtgezet te worden. Waarom moet dit? Het gaat alleen om samenloop. Het is een samenloopbepaling en die geldt dus niet in algemene zin als een mogelijkheid voor technische correcties, zoals net werd aangegeven. Ik heb voorbeelden gegeven waarbij dat niet zo kan zijn. Als meerdere wetsvoorstellen parallel in de Kamer worden behandeld of elkaar kruisen, bijvoorbeeld het vorige week behandelde wetsvoorstel Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen, is het soms niet mogelijk om de wetsvoorstellen bijvoorbeeld te voorzien van een juiste nummering. Toch is het vanwege publicatie in wetboeken en dergelijke van belang dat voor 1 januari die nummering rechtgezet wordt, omdat het Belastingplan ingaat op 1 januari. Dit komt heel weinig voor.

Ik heb net gezegd dat er één element is waarvoor de samenloop voor 2009 niet goed gaat. Ik heb één ander voorbeeld voor me liggen en dat is de Regeling samenloop fiscale wetten 2006. Het gaat dus om normale wetsvoorstellen. Nu ligt er bijvoorbeeld nog een wetsvoorstel in de Tweede Kamer over het g-rekeningenstelsel. Iets anders is daar al wel in geregeld. De vroegste mogelijkheid voor mij om daar iets mee te doen, zou al te laat zijn. Ik krijg het niet voor elkaar dat dit voor 1 januari in de Eerste Kamer wordt behandeld. Het krijgt dus geen kracht van wet voor 1 januari, terwijl wij toch graag op 1 januari een deugdelijke wet hebben zonder contradictie in de nummering.

Ik zeg hierbij uiteraard toe dat deze bepaling alleen wordt toegepast in bijzondere situaties op praktisch onnodige wijzigingen met terugwerkende kracht, met allerlei gevolgen van dien voor gepubliceerde wetboeken. Natuurlijk worden sowieso geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht. Dat is absoluut een harde toezegging van mij. Voor zover ik weet op basis van de voorgangers van deze bepaling gaat het altijd om vernummeringen en verletteringen die worden aangebracht vanwege een samenloop van twee wetsvoorstellen. In een wetgevingsproces waarin verschillende wetsvoorstellen tegelijk behandeld worden, is dat moeilijk te voorkomen. Als wij alles in één Belastingplan zouden behandelen, zou dat makkelijker zijn, maar dan krijg ik het met deze Kamer aan de stok. Soms is een doelmatigheidselement strijdig met een ander element, maar ik denk dat hier een goede balans is gevonden.

De heer Reuten (SP):

Ik ben tevreden met wat u nu zegt, maar ik wil u toch voorstellen om dat artikel volgend jaar zodanig te wijzigen dat het alleen om vernummeringen gaat.

Staatssecretaris De Jager:

Ik kan nu de consequenties van een eventuele toezegging hierover niet overzien. Ik zal zorgen dat de samenloopbepaling ook tekstueel meer toegesneden is op uitsluitend de situaties waarvoor die in de praktijk beoogd is en gebruikt wordt. Dat is dus niet voor inhoudelijke wijzigingen en voor andere wijzigingen die niet met samenloop te maken hebben. Er zijn veel andere technische bepalingen en veranderingen – de heer Leijnse doelde daar ook al op – die wij gewoon in wetgeving moeten behandelen. Hier gaat het om samenloop waarvoor je aan het eind eigenlijk een ministeriële regeling nodig hebt om die wetsvoorstellen samen strak te trekken.

In het kabinet hebben wij besloten om de stadsherstellichamen tegemoet te komen met subsidie. Wij hebben mooie en nette afspraken gemaakt met het ministerie van OCW. Het ministerie van Financiën zal daarbij een oplossingsgerichte houding aannemen bij de Voorjaarsnota. Inhoudelijk is het helemaal aan het ministerie van OCW, dat deze toezegging als het ware op zich heeft genomen. Ik verwijs naar die toezegging. Het gaat hierbij overigens niet om "netto netto", zoals de heer Biermans aangaf, of om een exacte compensatie van de Vpb. Dat zou heel moeilijk zijn, want de subsidies zijn belast. Ik heb overleg gevoerd met een vertegenwoordiger van de stadsherstellichamen en daar is ook aandacht voor gevraagd. Tegelijkertijd is gewezen op alle mogelijkheden die zij hebben om de belastingdruk van die 2 mln. te drukken. Daarvoor bestond aan de andere zijde van de tafel wel enige vorm van herkenning. Dat staat nog los van het feit dat mijn plannen voor 2010 over een verlaging van de algemene belastingdruk waarschijnlijk gunstig zullen zijn voor deze stadsherstellichamen. Dat zal elkaar ongeveer uitmiddelen. Wij leggen geen een-op-eenkoppeling. Dat is niet mogelijk, maar in algemene zin is het ministerie van OCW bereid gevonden om iets te doen voor de stadsherstellichamen. Dat deed het ministerie van OCW vroeger ook, maar dat was geschrapt. Nu gaat het daar weer mee verder. Ook voor mij en de heer Plasterk zijn die stadsherstellichamen belangrijk, maar ik verwijs verder naar die toezegging.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Dat is duidelijk. Ik heb begrepen dat u hierover in het voorjaar nader overleg hebt met OCW. Als dat klopt, neem ik aan dat de resultaten daarvan hier zullen komen, hetzij via OCW, hetzij via u. De resultaten komen hier dus hoe dan ook terug.

Staatssecretaris De Jager:

Ja, ik zal uw verzoek overbrengen aan het ministerie van OCW. De afspraak is in principe dat OCW dit gaat doen. De minister van OCW zal dit aan de Kamer terugkoppelen.

De heer Reuten heeft gevraagd of in het kader van de AOW het arbeidsverleden wordt geadministreerd. Nee, dat is niet het geval. Voor de AOW is het alleen relevant of iemand na zijn 15e in Nederland woont. Er wordt niet bijgehouden of hij werkt, studeert of iets anders doet. Voor de vergelijking van de bouwvakker en de hoogleraar biedt het dus geen soelaas.

De heer Leijnse sprak over de politieke koppeling tussen de houdbaarheidsbijdrage en de doorwerkbonus. De doorwerkbonus is naast een doorwerkprikkel tevens een middel om degenen die de houdbaarheidsbijdrage gaan betalen, te ontzien. Er zijn meerdere manieren van berekenen, zoals de netto contante waarde. Als je de huidige wet doortrekt en alles gebeurt wat daarin staat, compenseert in ieder geval gedurende de komende 30 jaar het een het ander. Er is geen strikte koppeling en die wil ik hier ook niet aanbrengen. Op microniveau zullen er waarschijnlijk veel gevallen zijn waarvoor het niet geldt. Een voorbeeld daarvan zijn mensen die na hun 62e een relatief hoog inkomen hebben en na hun 65e een heel laag pensioen. Dat komt voor bij ondernemers. Zij kunnen voordeel hebben van een hoge participatiebonus en gaan misschien wel helemaal geen houdbaarheidsbijdrage betalen. Situaties andersom zijn ook denkbaar. Er kan dus niet een-op-een een koppeling worden gelegd, maar in het algemeen is er wel een politieke koppeling tussen de houdbaarheidsbijdrage en de participatiebonus.

De heer Leijnse doelde op de € 32.000. Dat geldt zelfs voor na het 65ste levensjaar. Als je dat terugrekent tot voor het 65e levensjaar, moet je veel meer verdienen: ruim boven de € 40.000. Het aangrijpingspunt is dus fors meer dan modaal. In dat licht hebben wij de leeftijdssegmentering aangebracht van voor en na 1 januari 1946. Het is ook een antwoord op de vraag over de zware beroepen.

De heer Reuten heeft gevraagd om de houdbaarheidsbijdrage niet in dit wetsvoorstel op te nemen. De participatiebonus wordt ingevoerd. Wij vinden dat de participatiebonus en de houdbaarheidsbijdrage bij elkaar horen. Vandaar dat wij ze samen in dit wetsvoorstel hebben opgenomen. Het past in de regels om de participatiebonus wel in het Belastingplan voor komend jaar op te nemen.

Ik kom bij het wetgevingsproces. Mijn ambtenaren hebben mij net gewezen op een staatsrechtelijk fenomeen. Vaak wijst juist de Eerste Kamer mij daarop. Het gewijzigd voorstel van wet wordt door de Tweede Kamer verzorgd. Zo schrijft artikel 85 van de Grondwet voor. Wij kunnen grote inspanningen doen, maar de Tweede Kamer moet het gewijzigde voorstel van wet verzorgen. Desalniettemin ervaar ik dat er in deze Kamer iets leeft. Ik stel echter voor dat de Kamer daarover overlegt met de ministers van Justitie en BZK, omdat de verantwoordelijkheid voor het wetgevingsproces en de toepassing van de Grondwet – waarbij de Tweede Kamer niet mag worden vergeten – daar ligt.

De heer Reuten (SP):

Wij weten natuurlijk dat de Tweede Kamer ons formeel het gewijzigd voorstel zendt. Informeel ligt het wat anders, want u houdt het allemaal bij. Ik wil vragen of u of een aantal van uw ambtenaren toch een keer met de commissie voor Financiën om de tafel gaan zitten, om te bekijken of wij dit op een voor ons allemaal aangenamere manier kunnen regelen. Wilt u die toezegging doen?

Staatssecretaris De Jager:

Als u dat op prijs stelt, wil ik dat best doen. Ik voel er misschien nog wel meer voor om het door te geleiden naar de ministers van Justitie en BZK of hen erbij te betrekken. Zij zijn in eerste instantie ministerieel verantwoordelijk.

De heer Reuten (SP):

Het lijkt mij prima om hen erbij te betrekken. Ik vraag echter om iets informeels.

Staatssecretaris De Jager:

Het is altijd gevaarlijk om iets informeels in een wetgevingsproces op te nemen. Ik zeg toe dat ook van mijn zijde ambtenaren bij dat overleg zullen aanschuiven. Ik zal het verzoek tevens richten aan de ministers van Justitie en BZK, zodat ook zij ernaar kijken.

De heer Leijnse heeft gevraagd om een brede beschouwing over de situatie na het 65e levensjaar. Op zichzelf sta ik daar positief tegenover. De Studiegroep Begrotingsruimte biedt in het rapport Vergrijzing en Houdbaarheid meer scenario's. Dit onderwerp lijkt te vallen onder de verantwoordelijkheid en expertise van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik neig er daarom naar om het verzoek bij dit ministerie neer te leggen.

De heer Leijnse heeft ook gevraagd om de overgang van werknemerschap naar ondernemerschap fiscaal flexibeler te maken, bijvoorbeeld voor mensen die vanuit een dienstverband langzaam in het ondernemerschap groeien. Ook ik vind dat belangrijk. Het valt overigens goed te koppelen aan hetgeen de heer Essers naar voren heeft gebracht en wat ik in mijn notitie over ondernemerschap heb opgenomen. Los van alle inkomensgevolgen, zou de zelfstandigenaftrek kunnen worden omgezet in bijvoorbeeld een mkb-winstvrijstelling met schrapping van het urencriterium. Daarmee creëer je een faciliteit die aangrijpt vanaf het eerste uur ondernemerschap. Als je vier dagen werkt en een dag onderneemt, wordt je voor één dag gefaciliteerd en voor vier dagen niet. Die vier dagen zijn gewoon risicovrij, hoewel je in deze tijd ook in loondienst niet zonder risico bent. Als je vervolgens drie dagen gaat ondernemen, gaat het om het inkomen uit die drie dagen. Je kunt naast vijf dagen fulltime arbeid in het weekend ondernemen, waarbij je toch een faciliteit krijgt. Daarmee neem je die vreemde drempel weg. Eerst krijg je heel lang niks, en vanaf 1225 uur is het ineens kassa: zelfstandigenaftrek én mkb-winstvrijstelling. Bij de mkb-winstvrijstelling gaat het om winst uit onderneming en de zelfstandigenaftrek mag je zelfs verrekenen met andere inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Een faciliteit op basis van die filosofie kan dus zorgen voor een regeling waarbij de Belastingdienst geen uren hoeft te controleren. Daarvoor moeten wij dus nog wel enige obstakels overwinnen, ook aan de andere kant van het Binnenhof in de Tweede Kamer. Ik dank deze Kamer in ieder geval voor de uitgesproken conceptuele steun.

Waarom is het verbondenheidscriterium van toepassing op deelvissers? Dit criterium heeft een algemene strekking. Ik zou niet goed weten op grond van welke objectieve overwegingen het niet zou hoeven worden toegepast op deelvissers. De heer Essers wees erop dat er ook jurisprudentie over is. Wie ben ik om de jurisprudentie op dit punt te veroordelen? Zonder objectieve argumenten, die een heel beperkte werking hebben, zou het onderscheid tussen echte ondernemers en anderen, zoals commandieten, verdwijnen. Er is bovendien een oplossing denkbaar: de openbare maatschap.

De heer Essers heeft ook gevraagd of ik nog eens kan kijken naar de garantiestellingen die worden verstrekt aan projectontwikkelaarsdochters. Er zijn de laatste tijd diverse versoepelingen aangebracht voor het FBI-regime, de fiscale beleggingsinstelling. Ik merk dat iedere versoepeling die ik pleeg, weer nieuwe wensen tot versoepeling oproept. Ik wil eerst de ontwikkelingen in de praktijk afwachten. Ik houd de vinger aan de pols. Als het nodig is om te ageren en wij hebben daartoe de budgettaire en fiscaaltechnische mogelijkheden, dan zal ik daar met een positieve grondhouding naar kijken. Wij hebben echter recent een aantal zaken versoepeld en ik wil dat eerst even laten uitkristalliseren in de praktijk.

De heer Essers heeft gevraagd naar de maatschappelijke acceptatie van het evaluatierapport van de Wet IB 2001 in relatie tot een soort zelfevaluatie en of je dat moet doen. Ik ben van een generatie op een universiteit dat zelfevaluatie en zelfassessment het toppunt waren, het allerbeste wat er maar was. Dan leer je immers ook weer hoe je een volgende keer je wetgevingsprocessen beter kunt inrichten. Een ander element was dat de Tweede Kamer iedere keer heel erg aandrong op het niet-inhuren van externe bureaus. Dat was ook een element in de overweging, evenals de kosten. Daardoor is de inhuur van externen beperkt. De heer Essers wees overigens ook op een zeer uitvoerige bijdrage vanuit de wetenschap, een geheel onafhankelijke evaluatie. De Tweede Kamer had die ook ter hand en was, evenals deze Kamer, bereid om mij te bevragen op die evaluatie die vanuit de wetenschap en dus vanuit een heel andere hoek was gedaan. Zelf vind ik beide evaluaties onafhankelijk. Er zijn meerdere evaluaties geweest. Ook voor de evaluatie van het ministerie van Financiën is heel veel gesproken met organisaties van belastingadviseurs. Zij zijn gevraagd om hun mening te geven. Over die meningen is ook gerapporteerd. Daarmee is de mening van de buitenwereld ook in de evaluatie niet alleen meegenomen en meegewogen, maar ook gepubliceerd en open en transparant meegenomen. Voorts is de ex-postanalyse van de inkomenseffecten gepubliceerd, die is uitgevoerd door het CBS. Dat geldt natuurlijk niet voor individuele gegevens van belastingplichtigen. Dat is helder. Zeker gezien het feit dat er ook nog een andere evaluatie ligt en dat daarbij ook anderen betrokken zijn, acht ik het goed dat zo'n evaluatie is gedaan. Bij een komende evaluatie – dat heb ik wel geleerd en daar heeft de Tweede Kamer mij ook op aangesproken – zal ik eerst de Tweede Kamer en misschien ook wel deze Kamer vragen of men nu liever extern inhuur wil of dat men een vorm van zelfassessment wil. Dat heeft ook positieve elementen en is open, transparant en objectief. Ik heb de evaluatie gelezen. Ik vond dat er ook aandacht was voor negatieve elementen, althans verbeterpunten. Ondanks het feit dat mijn politieke kleur destijds niet vertegenwoordigd was in het wetgevingsproces, denk ik toch dat ik redelijk positief over dat wetgevingsproces kan oordelen.

De heer Biermans (VVD):

Voorzitter. Ik wil de heer Essers graag ondersteunen op dit punt. Dat doe ik door de reactie van de staatssecretaris op het onderzoek van de autobranche in herinnering te roepen, waar wij het net over hadden. Volgens mij zei hij toen: als je zelf een onderzoek laat doen en je betaalt het ook nog, dan benader ik dat in elk geval met de nodige twijfel. Nou,wij doen nu even precies hetzelfde en ik neem toch aan dat de staatssecretaris zo sportief is dat hij die houding enigszins begrijpt.

Staatssecretaris De Jager:

Ja, dat begrijp ik. Daarom ga ik er ook uitgebreid op in dat ik het in een context plaats die toch heel veel objectieve elementen heeft. Ik acht het ministerie van Financiën, het CBS en misschien ook het CPB nog wel van een andere orde dan de autobranche, maar ik moet dat rapport maar afwachten. Ik zal er met belangstelling naar kijken. Ik zou ze in ieder geval niet over een kam willen scheren, laat ik dat hier zeggen en laat ik er verder ook maar buiten blijven. Ik wacht het rapport met belangstelling af en ik zal het met interesse lezen. U weet dat het is geëvalueerd door het ministerie van Financiën, dat weegt u mee. Zo zal ik het ook wegen, en daarom verdedig ik die keuze ook wel. Dat mag dan ook wel van mij verwacht worden.

De heer Essers (CDA):

Voorzitter. Bij elke evaluatie heb je cijfers nodig, data. Het ministerie van Financiën heeft die data. Natuurlijk moet je individuele gegevens anonimiseren. Als je een schatting maakt, doe je dat altijd op basis van bepaalde vooronderstellingen of randvoorwaarden. Ik vind het binnen de spelregels van een goede evaluatie horen dat je discussie hebt over de randvoorwaarden en over de vooronderstellingen die je daarbij hanteert. Dat kun je alleen maar bewerkstelligen door die gegevens aan derden ter beschikking te stellen. Het is dus geen kwestie van: u verdraait de werkelijkheid. Nee, het gaat erom dat je eerlijk naar buiten komt met de verantwoording van de wijze waarop je tot die cijfers gekomen bent. Wij worden natuurlijk in deze Kamer vaak om de oren geslagen met data. Een bepaalde maatregel kost zoveel, heeft zoveel personeelstechnische aspecten of zoveel administratieve lasten tot gevolg, al hebben wij voor de administratieve lasten met Actal nog een redelijk toetsmiddel. Het gaat mij om de vraag of wij nu niet een weg kunnen vinden om de gegevens die alleen het ministerie van Financiën heeft op een wetenschappelijke manier te kunnen toetsen zodra zij worden aangeleverd.

Staatssecretaris De Jager:

Dat is helder. Het zal lastig zijn. Het is nog niet zo lang geleden dat al die gegevens vanuit de Belastingdienst op een volstrekt geheime manier op het ministerie van Financiën konden worden ingezien. Die netwerken worden inmiddels sterk van de Belastingdienst afgescheiden, maar uiteindelijk heb je toch microdata nodig, bijvoorbeeld voor het wetsvoorstel excessieve beloningsbestanddelen. Daar kun je niet met algemene cijfers werken, want het gaat om een relatief kleine groep belastingplichtigen, waarvan sommigen excessieve beloningsbestanddelen hebben.

Ik heb net al wat gezegd over de vennootschapsbelasting. Wij zijn met het CPB aan het bekijken of het mogelijk is om het CBS onder bepaalde zware restricties toegang tot de microdata te geven. In het verlengde van een wens die in de Tweede Kamer onder andere door de heer Tang is geuit, denken wij er voorts over na om een uitgebreidere vorm van een voortdurende belastingevaluatie op te zetten, in een meer wetenschappelijk context, waarbij ook stakeholders en de externe omgeving betrokken worden. Dan moeten wij bezien hoe wij in zo'n soort verband, gehouden aan wat is bepaald in artikel 67, ervoor kunnen zorgen dat er adequate gegevensverschaffing kan zijn, om op een onafhankelijke manier bepaalde gegevens te toetsen. Daar wil ik best eens naar kijken. Wij zullen van geval tot geval bezien, hoe wij dat kunnen inbedden.

Voorzitter. Dan ben ik aan het einde gekomen van mijn betoog met de afsluiting dat wij op één element met de heer Essers nog niet helemaal overeenstemming hebben bereikt, namelijk over de schoonheid en eenvoud van box 3. Dat leent zich dan ook prachtig voor zo'n debat en wellicht voor zo'n wetenschappelijkere evaluatie. Voor de rest ben ik blij dat zich er in deze Kamer een meerderheidssteun lijkt af te tekenen voor de plannen die hier voorliggen. Dank daarvoor.

De heer Reuten (SP):

Nog één dingetje. Heb ik het goed begrepen dat u in de brief over de voorlopige aanslagen ook ingaat op de predatering?

Staatssecretaris De Jager:

Ja.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij komen tot afhandeling van de wetsvoorstellen. Ik zal dat per wetsvoorstel doen.

Het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2009) (31704) wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van de VVD en de SP wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden, zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

Het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2009) (31705) wordt zonder stemming aangenomen.

Het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale Onderhoudswet 2009) (31706) wordt zonder stemming aangenomen.

Voorzitter: Timmerman-Buck

Naar boven