Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inburgering (inburgeringsvoorzieningen voor alle inburgeringsplichtigen gericht op het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal) (31318).

De voorzitter:

Ik heet de minister voor Wijnen, Wijken en Integratie welkom in dit huis en feliciteer hem van harte met zijn benoeming. Het is de eerste keer dat hij optreedt in de Eerste Kamer. Ik wens hem veel succes en wijsheid toe.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

Voorzitter. Over het voorliggend voorstel tot wijziging van de Wet inburgering kan de VVD-fractie kort zijn. Zij heeft ook al niet deelgenomen aan de schriftelijke voorbereiding. Het gaat hierbij immers om de formalisering van een noodzakelijke reparatie en verbetering van de Wet inburgering, waardoor het bereik van de wet wordt vergroot en de gemeenten meer maatwerk in het aanbod kunnen bieden. Het gegeven dat deze wijziging al ruim een jaar praktijk is en dat besluitvorming in deze Kamer er slechts toe doet om die wijzigingen ook rechtskracht te geven, maakt een uitgebreide beschouwing over het voorstel zelf op zijn minst overbodig, zo hebben wij ook geconstateerd in de commissie. De VVD-fractie koestert niet de illusie dat alle uitvoeringsproblemen met deze wijziging zijn opgelost. Wat dat betreft, kijken wij uit naar de tweede tranche. Op dat moment zal niet alleen de minister nog beter zijn ingewerkt, maar zullen ook de effecten van deze eerste tranche duidelijk zijn, zodat een inhoudelijk debat over de gehele breedte alsdan mogelijk is. Een goed functionerend inburgeringsstelsel is immers van groot belang voor de integratie van immigranten en daarmee voor de toekomst van onze samenleving.

Voorzitter. De VVD-fractie stemt in met dit voorstel.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Beneden in de aankomsthal bij de ingang staat een kerstboom. Op meerdere plaatsen in dit land is dat zo in deze periode. Typisch behorend bij de Nederlandse cultuur, nietwaar? Ja, de kerstboom is dat geworden. In de 19de eeuw werd hij geïntroduceerd in ons land door Duitse migranten. Aanvankelijk werd hij door de brede publieke opinie afgekeurd als paaps of heidens, maar hij is nu een vast, niet weg te denken onderdeel van onze cultuur geworden. Integratie vindt immers plaats door de wisselwerking tussen de toe-eigening van gebruiken van migranten en ontkenning van verschil. En dat is goed, want naarmate nieuwkomers zich onzekerder, onveiliger en meer bedreigd voelen in hun nieuwe omgeving, zullen zij zich sterker van die omgeving afkeren.

In beeldvorming wordt altijd de nadruk gelegd op de migranten waarvan men verwacht dat zij problemen veroorzaken. Positieve beeldvorming is zeldzaam. Het effect van de aandacht enkel voor de negatieve aspecten van migranten is dat alle migranten en hun nakomelingen voortdurend als problematisch worden aangemerkt. Dat versterkt tegenstellingen binnen de samenleving, wat weer niet bevorderlijk is voor de integratie. Het veroorzaakt dat migranten en hun nakomelingen systematisch apart worden gezet en verschillen tussen hen en de rest van de samenleving worden benadrukt. Deze en nog veel meer prachtige, tot nadenken stemmende inzichten en noties staan in dit voortreffelijke boek met de titel "Komen en gaan", van Herman Obdeijn en Marlou Schrover. Een aanrader om in de komende periode onder die Duitse kerstboom te lezen.

Met de Wet inburgering wordt ook een wijziging doorgevoerd in het toelatingsbeleid, vanwege de slaagplicht die als een voorwaarde gaat gelden voor een vergunning voor onbepaalde tijd of voor een zelfstandige verblijfsvergunning. Met deze wijziging zet de regering na de Wet inburgering buitenland een tweede stap in de verknoping van de mate van integratie met het verblijfsrecht in Nederland. Het betekent een breuk met het verleden, waar men ervan uitging dat men, naarmate men langer in Nederland verbleef, sterkere rechten opbouwde. Hoe sterker je rechten, hoe gemakkelijker je kunt integreren. Dat was lange tijd de gedachte. In de loop van de jaren is de gedachtegang omgekeerd. Eerst moeten migranten laten zien dat zij geïntegreerd zijn, en dan pas hebben zij recht op een sterke rechtspositie en mogen zij participeren in onze samenleving. Zij moeten zich eerst bewijzen, en krijgen dan de beloning in de vorm van een sterker verblijfsrecht.

Deze gedachtegang legt de verantwoordelijkheid voor integratie eenzijdig bij de migrant en miskent de praktijk dat migranten veel gemakkelijker integreren als zij rechten bezitten waarmee zij volop kunnen meedraaien in de samenleving. Integratie lukt alleen met een zeker onbetwist verblijfsrecht. Wij verwachten dat mensen keuzes maken en investeren in een verre toekomst, maar scheppen onzekerheden die de keuzes weer bemoeilijken. Net als in de jaren zestig wordt de tijdelijkheid van het verblijf van overheidswege benadrukt. Ik zou graag van onze nieuwe minister – overigens nog van harte gefeliciteerd, ook namens de fractie van GroenLinks, met uw benoeming, minister. Wij hopen op eenzelfde positieve manier met u in debat te gaan als wij met uw voorganger in debat zijn geweest – een appreciatie horen over deze gekantelde visie op integratie.

Voorzitter. De slaagplicht zal veel gevolgen hebben voor migranten, en ik heb de indruk dat veel van hen nog niet weten wat hen boven het hoofd hangt. De regeling betekent dat een groot gedeelte van de vreemdelingen geen permanente verblijfsvergunning kan krijgen. Op termijn gaat het om grofweg een derde van de 700.000 mensen met een verblijfsvergunning in Nederland. De meeste vreemdelingen met een lage opleiding zullen het nieuwe inburgeringsexamen niet halen. Het is voor de integratie heel goed dat iemand Nederlands leert, maar het werkt averechts om eisen te stellen waarvan je van tevoren weet dat weinigen ze zullen halen. Overigens staat ook in dit boek dat laagopgeleiden altijd het liefst niet gezien werden, behalve wanneer zij vies en vuil werk zouden kunnen doen dat wij als Nederlanders zouden laten liggen. Ook om dat inzicht is dit boek een goed boek. Het examen is minstens zo zwaar als de naturalisatietoets die in 2003 is ingevoerd en die tot een sterke vermindering van het aantal naturalisaties heeft geleid. Vooral lager opgeleide immigranten werden door die toets afgeschrikt of verhinderd om Nederlander te worden.

Deze nieuwe verblijfsrechtelijke sanctie heeft een groot aantal averechtse gevolgen, die de integratie van de betrokkenen zullen bemoeilijken in plaats van versterken. Ik noem u graag een aantal neveneffecten van deze nieuwe sanctie. Het verblijfsrechtelijk effect is dat grote groepen vreemdelingen tot hun 65ste, wanneer zij worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, een tijdelijke verblijfsvergunning houden. Zij moeten dus periodiek om verlenging vragen, met alle angsten en onzekerheden van dien. Die onzekerheid belemmert hun integratie. Ook zullen elke keer leges moeten worden betaald. De tijdelijke verblijfspositie is bovendien zwakker, omdat de intrekkingsgronden talrijker zijn. Voor vluchtelingen kan dat een gewijzigde situatie in het herkomstland zijn, ook al wonen zij hier al 15 jaar. Verandering van werk of van gezinssituatie kan al tot problemen leiden. Zij zullen afhankelijk blijven van hun partner, wat de integratie en zelfstandigheid niet bevordert. Zeker voor vrouwen kan dit kwalijke gevolgen hebben en het kan hun participatie belemmeren. Ook werkgevers zijn huiverig voor iemand met een tijdelijke verblijfsvergunning en investeren er zeker niet in. In het dagelijkse leven is een tijdelijke verblijfsvergunning eveneens een belemmering. Je kunt geen hypotheek of zakelijk krediet krijgen. Zelfs het openen van een bankrekening of het afsluiten van een verzekering levert problemen op. Je kunt niet elders in de EU gaan wonen, werken of studeren. Er staat dus heel veel op het spel. Duidelijk is dat de vergunning voor onbepaalde tijd of de zelfstandige vergunning de integratie bevordert. Toch verstrekken wij die alleen nog aan mensen die inmiddels al geïntegreerd zijn, ondanks hun zwakkere positie.

Nu kan de minister zeggen: als zij dat examen doen, is er niets aan de hand. Uiteraard, als dat examen door iedereen te halen is, dan heeft hij gelijk. Het niveau van de toets – A2 – is echter zodanig hoog dat slechts een klein deel van de immigranten zal slagen voor het examen. De huidige, veel lagere toets werd in de afgelopen jaren door minder dan de helft van de deelnemers aan de cursussen gehaald. Ook in vergelijking met andere EU-landen is het niveau van de toets zeer hoog. Letland gebruikt een lager niveau om Russisch sprekende inwoners de nationaliteit van dat land te onthouden. De slaagplicht komt, zeker bij mensen met een lage opleiding, in strijd met het gemeenschapsrechtelijke proportionaliteitsbeginsel – een fantastisch scrabblewoord – dat Nederland bij elke aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier op grond van richtlijn 2003/109/EG in acht moet nemen. Bovendien laat de imperatieve bepaling in de Vreemdelingenwet geen enkele ruimte voor een belangenafweging, wat het EG-recht wel vereist. De strikte hardheidsclausule voldoet daar niet aan. Ook de IND waarschuwde bij brief van 15 november 2005 in een reactie op het conceptbesluit inburgering voor het loslaten van het uitgangspunt – ik citeer – "dat na een vaste periode zekerheid dient te worden gegeven". Als gevolg van de Wet inburgering zal die vastigheid voor veel immigranten voortaan tot hun 65ste uitblijven.

De GroenLinksfractie is een warm voorstander van een integratieplicht, waarin nieuwkomers met goede en op maat gesneden inburgerinsgprogramma's hier hun weg vinden en gaan meedraaien. Een deelnameplicht aan deze cursussen is bijzonder wenselijk, maar dan hebben wij het over een inspanningsverplichting waar iedereen aan kan voldoen. Nu is er voor een hoog prestatieniveau gekozen, waarvan op voorhand duidelijk is dat ook goedwillende migranten dat niet zullen gaan halen. Zo creëer je eerder uitsluiting dan integratie.

Ik verzoek de minister dringend om het beleid zodanig vorm te geven dat het echt de integratie zal bevorderen en dat het voor iedereen doenlijk is om een sterke verblijfsvergunning te verkrijgen. Er zijn alternatieven die niet de laagopgeleiden of de ouderen uitsluiten. De verplichting tot slagen kan worden omgezet in een verplichting tot deelname aan de cursus. Als de minister daar niet aan wil tornen, zou hij na tien jaar rechtmatig verblijf de slaagplicht kunnen vervangen door de plicht tot deelname aan een inburgeringscursus. Eventueel zou hij na vijf jaar rechtmatig verblijf, als men het examen niet haalt, een verblijfsvergunning kunnen verlenen die voor tien jaar geldig is. De slaagplicht voor migranten ouder dan 55 jaar zou kunnen worden omgezet in een verplichte deelname aan een cursus.

Ik dring er in elk geval op aan om het niveau te heroverwegen. Waarom moet het gelijk staan aan dat voor naturalisatie? Zelfs veel Nederlanders zouden het niveau niet kunnen halen. Het gaat de minister toch om het kunnen meedraaien in onze samenleving en om het meedoen? Dat kunnen laagopgeleiden tot net zo goed, ook al weten zij geen prachtige portfolio's te fabriceren als onderdeel van het examen? Misschien zijn die laagopgeleiden ook juist heel erg goed inzetbaar op de knelpunten op de arbeidsmarkt en de onvervulbare vacatures.

Ik verzoek de minister om het effect van de slaagplicht en de alternatieven ervoor zorgvuldig te overdenken bij zijn oriëntatie op het terrein van integratie. Wij staan op het punt een breuk te creëren met het verleden, maar wij hebben het nog niet gedaan. De bakens kunnen nog verzet worden. Ik hoop dat de minister bereid is daar serieus naar te kijken en de Kamer hierover te informeren.

Hoewel wij blij waren met het uitstel van de invoering van de slaagplicht, zijn wij van mening dat 1 januari 2010 nog te vroeg is om te verwachten dat iedereen zich er voldoende op heeft kunnen voorbereiden. Er staat drie jaar voor de voorbereiding. Pas begin dit jaar werd het niveau van het examen duidelijk. De minister heeft inmiddels al een indruk van de chaos op de inburgeringsmarkt. Pas een jaar geleden hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om elke inburgeringsplichtige een aanbod te doen. Ook is er vaak nog alleen overdag aanbod, terwijl mensen dan aan het werk zijn. Wat is nu het belangrijkste?

Er is dus veel voor te zeggen om de slaagplicht pas in te voeren als de gemeenten, de markt en de migranten zich er ordentelijk op hebben kunnen voorbereiden. Wanneer denkt de minister dat er overal een flexibel cursusaanbod is, ook in weekenden en op de avonden, en er voldoende kinderopvang beschikbaar is? Wanneer denkt hij dat gemeenten aan elke inburgeringsplichtige een aanbod hebben gedaan? Is het niet redelijker om vanaf dat moment pas te gaan tellen en 3,5 jaar nadat aan deze randvoorwaarden is voldaan de sanctie te laten ingaan. Wij zijn dan echt enkele jaren verder dan 2010. Ik hoor graag een reactie van de minister op deze redenering. Welke inspanning ziet hij als zijn verantwoordelijkheid om de voorbereiding op het examen overal optimaal te maken?

Een integratieplicht is goed. Als die echter een slaagplicht wordt, moet het niveau van de voorbereiding zodanig zijn dat het niet een onneembare drempel wordt naar een zekerdere verblijfsstatus. Ik wijs de minister nogmaals op het boek Komen en gaan. Daarin laten wij zien dat wanneer een samenleving een uitnodigend gebaar heeft gemaakt en nieuwsgierig is naar de vreemdeling en de nieuwkomer, de integratie vele malen soepeler verloopt, al 500 jaar lang.

Mevrouw Meurs (PvdA):

Voorzitter. Vandaag spreken wij over de wijziging van de Wet inburgering. Het verheugt mijn fractie dat wij over dit belangrijke onderwerp met de kersverse minister van WWI mogen spreken. Wij feliciteren hem met zijn benoeming Bij zijn aantreden stelde de minister dat hij, ik citeer: "de laatste minister van integratie wil zijn." Dat is een mooi streven, maar om dat voor elkaar te krijgen moet en wel heel veel gebeuren om de inburgering toegankelijker, beter en effectiever te maken. Ik verwacht dan ook dat dit wijzigingsvoorstel van de Wet inburgering er een uit een reeks van vele zal zijn. Er zijn heel veel problemen met de uitvoerbaarheid van de wet en met dit voorstel komt een belangrijke vereenvoudiging in zicht. Dat is een goede zaak. Mijn fractie juicht de vereenvoudiging toe.

Wij hebben afgesproken dat wij op een later moment komen te spreken over het totale plan inburgering. Het is nodig om over dat totale plan te spreken, veel meer dan alleen maar over de reparatiewetgeving van nu. Naar het oordeel van mijn fractie leidt de huidige Wet inburgering namelijk ondanks deze reparatie nog steeds eerder tot uitsluiting dan tot insluiting van migranten.

Ik ga vanmiddag een paar punten noemen die vooral met deze wetgeving te maken hebben en stip een aantal kwesties aan waarvan ik niet verwacht dat de minister die direct beantwoordt. Ik geef ze al mee voor het gesprek dat wij in het voorjaar met elkaar zullen voeren. In dit reparatievoorstel wordt gemeenten de mogelijkheid geboden om alle inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Ook biedt de wet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening te richten op het staatsexamen Nederlands als tweede taal. Dat is op zich een goede zaak. Deze nieuwe en terechte mogelijkheden verhullen echter ook een aantal daadwerkelijke problemen. In dit debat wil ik vier punten naar voren brengen.

Het eerste betreft de aantallen en de afspraken. Het ministerie heeft bij de voorbereiding van dit wijzigingsvoorstel de Kamer inzicht geboden in de ontluisterende uitvoering van de Wet inburgering in 2007 en 2008. Ik ga niet alles noemen, slechts één illustratie. In 2007 zijn 9500 mensen met de inburgeringscursus begonnen. De ambitie was 45.000. Er zijn nog niet eens 600 mensen geslaagd voor het examen. In antwoord op vragen van mijn fractie geeft de minister ook een prognose voor 2008. Daarin wordt uitgegaan van de gegevens tot juni 2008 van 30.000 aangeboden inburgeringsprogramma's. Dit aantal is ook weer ver onder de ambitie die in 2007 is genoemd, terwijl in de begroting voor 2009 wordt uitgegaan van 54.000 aangeboden inburgeringsexamens. Graag hoort mijn fractie welke extra inspanningen de minister gaat leveren om betere resultaten te realiseren. De uitvoering is in handen van de gemeenten. Welke middelen gaat de minister inzetten om de gemeentelijke uitvoering ook in dit opzicht te verbeteren?

Mijn tweede punt betreft de geringe differentiatie naar doelgroepen. Uit gesprekken met degenen die actief betrokken zijn bij de uitvoering van de Wet inburgering en ook na enig speurwerk in de beleidsstukken van het ministerie, wordt mij duidelijk dat geen enkel inzicht bestaat in de samenstelling van de doelgroepen die voor inburgering in aanmerking komen. Om hoeveel mannen en vrouwen gaat het, wat is het initiële opleidingsniveau, wat is hun praktische kennis van de Nederlandse taal en wat is hun achtergrond? Het is toch niet onredelijk om ervan uit te gaan dat een jonge vrouw van 22 jaar met een middelbare schoolopleiding genoten in Irak een heel andere vorm van inburgering behoeft dan een bijna analfabete man van 48 jaar die hier al enige tijd woont en werkt?

Ondanks deze grote verschillen wordt aan alle inburgeraars een qua moeilijkheid ongeveer gelijk examen aangeboden. De differentiatiemogelijkheden zijn beperkt en zijn vooral gericht op het leren in verschillende contexten. Dat laatste is natuurlijk winst: leren wat speelt rond opvoeding, gezondheid en onderwijs en wat speelt rond werk. Maar het is niet genoeg. Degenen die slecht toegerust zijn aan het begin van de cursus, bijvoorbeeld omdat zij nauwelijks een schoolachtergrond hebben, zullen het examen nooit halen. Toch wordt steeds om dit punt heen gedraaid. De heer Thissen zei dat ook al. Dat bevreemdt mijn fractie. Natuurlijk zij wij van oordeel dat iedereen die in Nederland woont en wil blijven, de Nederlandse taal moet leren en kennis moet nemen van de Nederlandse samenleving. Mijn fractie is ook voor het afleggen en vooral het halen van een examen. Zo'n examen kan een inhoudelijke en symbolische waarde hebben en dat is een goede zaak. De eisen moeten echter wel realistisch en haalbaar zijn. Anders gezegd: er moet een kans bestaan dat het examen wordt gehaald.

Kan de minister aangeven of hij meer werk wil maken van een meer doelgroepgerichte benadering? Is hij het met mijn fractie eens dat een nadere uitwerking van het inburgeringsbeleid gebaat zou zijn bij een meer gedifferentieerde benadering zodat mensen met weinig bagage ook de mogelijkheid hebben om een op hun niveau toegesneden examen te halen? Dat doen wij in het gewone onderwijs toch ook? Met het huidige voorstel om alle inburgeringsplichtigen een aanbod te doen, klemt deze vraag des temeer.

In dit verband wil ik nog de kwestie aansnijden van de eigen bijdrage. Inburgeraars moeten eerst € 300 betalen en krijgen deze pas terug als zij het examen hebben gehaald. Een goede prikkel zou dat moeten zijn. De praktijk pakt anders uit. Veel migranten hebben weinig goede ervaringen in hun land van herkomst met overheidsinstanties en zijn niet makkelijk geneigd zo'n groot bedrag neer te tellen. Belangrijker nog is dat zij geen enkel zicht hebben op de teruggave ervan. Het halen van het examen is het criterium. Maar wat als de kwaliteit van de cursus slecht is en niet toegesneden op het eigen niveau? Dan kunnen zij dus fluiten naar hun geld. Het is niet verwonderlijk dat veel migranten zo'n deal niet sluiten. Dat zou u toch ook niet doen, minister?

Ik kom nu toe aan de derde kwestie, namelijk participatie. Het is de bedoeling dat inburgering niet een doel in zichzelf is, maar een middel tot participatie. Ook op dit terrein is de praktijk anders. Aan die participatiedoelstelling wordt nog namelijk maar bitter weinig gedaan. Voor 2008 was het streven om 20% van de inburgeringsvoorzieningen duale trajecten te laten zijn. Dat wil zeggen dat inburgering is gekoppeld aan werk, re-integratie, ondernemerschap, een beroepsopleiding, opvoedingsondersteuning of vrijwilligerswerk. Dit percentage van 20 wordt in 2008 niet gehaald. In 2009 wordt uitgegaan van 40% duale trajecten. De Wet participatiebudget zal dit moeten faciliteren en verder zullen er in deze richting afspraken moeten worden gemaakt met de gemeenten.

Dit zijn allemaal nobele doelen, maar de vraag is of met deze middelen meer participatie zal worden gerealiseerd. Zolang geen enkel inzicht is in de achtergronden en mogelijkheden van de doelgroepen – zie mijn vorige punt – is de kans groot dat de participatiedoelstelling niet wordt gerealiseerd of alleen wordt gerealiseerd voor de meest kansrijke inburgeraars. Is de minister het ons eens dat deze participatiedoelstelling een loze belofte wordt als niet, veel meer dan nu gebeurt, wordt ingezet op een gedifferentieerde benadering die verschillende vormen van participatie mogelijk maakt? Wanneer gaat de verkenning van de mogelijkheden om werk en inburgering te combineren, zoals vermeld op pagina 9 van de memorie van antwoord, ook daadwerkelijk van start?

Naar het oordeel van mijn fractie biedt de voorgestelde wijziging te weinig ruimte om meer werk te maken van de participatiedoelstelling. Dat moet beter en graag horen wij de visie van de minister op dit punt. Dat hoeft niet direct vandaag, maar dan wel graag op korte termijn.

Dit brengt mij een vierde en laatste punt waar wij ons grote zorgen over maken en waarover wij graag vandaag iets meer zicht willen hebben op het perspectief van de minister, namelijk de verblijfsrechtelijke gevolgen. Als gevolg van de Wet inburgering kunnen vreemdelingen van buiten de Europese Unie na vijf jaar legaal verblijf alleen nog een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd krijgen als zijn zijn geslaagd voor het inburgerings­examen. Zoals reeds aangegeven, is het examen zwaar. Feitelijk zou je het kunnen vergelijken met de naturalisatietoets die in 2003 is ingevoerd en toen heeft geleid tot een sterke vermindering van het aantal naturalisaties. De verwachting is, als de inburgering blijft zoals zij nu is, dat dit ook voor de inburgering zal gelden: een sterke vermindering van het aantal naturalisaties, terwijl wij juist het omgekeerde nastreven.

Deze verblijfsrechtelijke sanctie heeft een groot aantal averechtse gevolgen. De antwoorden van de minister op mijn schriftelijke vragen vind ik daarom onbevredigend. Daar wordt namelijk het volgende gesteld: "wie verwijtbaar het inburgeringsexamen niet haalt ontneemt zich het perspectief op versterking van zijn verblijfspositie in Nederland". De vraag is wanneer er nu eigenlijk sprake is van verwijtbaar gedrag. Als de uitvoering er zo beroerd voor staat? Als er zo weinig onderscheid wordt gemaakt naar doelgroepen? Als er zo weinig mogelijkheden zijn om de cursus in de avonduren te volgen? Als er zo weinig flexibiliteit in het aanbod is? Wie kan dan eigenlijk wat worden verweten? Kan een migrant eigenlijk wel worden verweten dat hij of zij nauwelijks een opleiding heeft genoten in het land van herkomst en daarom moeite heeft met een exameneis die geen enkele rekening houdt met zijn of haar startpositie? En wat te denken van de grote verschillen tussen de inburgeringscursussen? Mijn fractie ziet niet in waarom een gebrekkig inburgeringsaanbod wordt afgewenteld op degene die er eigenlijk van zou moeten profiteren.

Nu wil ik met deze vragen niet beweren dat er nooit sprake is van onwil en verwijtbaar gedrag van de kant van de migrant, maar om iedereen over één kam te scheren, gaat mijn fractie veel te ver. De gevolgen voor de gewenste integratie zijn funest. Integratie is echt alleen mogelijk bij een onbetwist verblijfsrecht. Met deze regeling zijn vele migranten – omdat zij het examen niet kunnen halen – aangewezen op een tijdelijke verblijfsvergunning. Collega Thissen heeft hier al een aantal gevolgen genoemd van deze regeling, die ik niet zal herhalen.

Wat wel duidelijk is, is dat deze negatieve gevolgen vooral de sociaal zwakkere migranten met een lage opleiding en een laag inkomen treffen. Als gevolg van deze wet zullen zij tot aan hun 65ste geen zekerheid hebben over hun positie in Nederland en dat is zeer onwenselijk. Graag horen wij van de minister een reactie op deze negatieve effecten, die naar ons oordeel niet mals zijn. En als de minister de zorgen van mijn fractie deelt, welke oplossingen heeft hij dan voorhanden?

Deze wijziging is een stap in de goede richting, maar er is meer nodig. Dat meer moeten wij vooral zoeken in een betere uitvoering, maar ook in het beter vormgeven van de participatiedoelstelling, in het opnieuw doordenken van de exameneis, het examenniveau en de verblijfsrechtelijke gevolgen ervan voor de betrokkenen, vooral voor degenen die al een heel zwakke positie hebben. Wij wachten de antwoorden met belangstelling af.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ook onze fractie feliciteert de minister met zijn benoeming. Wij zien uit naar de verdere gedachtewisseling, die wij hopen te hebben in de komende periode.

Deze bijdrage is mede namens de SGP. Onze fracties leveren nu een korte bijdrage, in de verwachting dat wij op een later tijdstip uitvoeriger zullen debatteren over de inburgering in relatie tot het bredere integratiebeleid. Deze bijdrage is ook kort omdat wij niet hebben meegedaan aan de schriftelijke voorbereiding.

Onze fracties steunen het beleid om oud- en nieuwkomers in de Nederlandse samenleving te laten inburgeren door middel van een inburgeringstraject. Het is voor geen enkele samenleving goed wanneer mensen zich belemmerd voelen om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Raken mensen niet thuis in onze samenleving, dan kunnen ze deze relatieve achterstand ook weer doorgeven aan hun kinderen. Het is van belang dat iedereen die hier verblijft en die zijn of haar leven vormgeeft in deze samenleving ook zo snel mogelijk het aanbod en de mogelijkheid krijgt om de taal en de maatschappelijke context te leren kennen. De primaire doelstelling van inburgering is wat ons betreft dus: mee kunnen doen in de samenleving. Deze formulering in termen van participatie kennen wij uit een andere lokale beleidscontext, namelijk die van de Wet maatschappelijke ondersteuning, die ook een dergelijke doelstelling heeft.

Prestatieveld 1 van de Wmo legt gemeenten de taak op, sociale samenhang te bevorderen. Vooral als het gaat om wat "het duale inburgeringstraject" heet, zou afstemming binnen het kader van de Wmo wel eens heel belangrijk kunnen zijn, bijvoorbeeld bij de combinatie van inburgering en vrijwilligerswerk. Op den duur is dit ook de bedoeling, zo begrijpen wij, maar toch hoor ik op dat punt graag een reactie van de minister. Het zou mooi zijn als die vandaag komt, maar anders komt het later nog wel.

In dit verband maak ik nog een andere opmerking. Wij zullen in deze kabinetsperiode ook nog gaan spreken over een handvest voor burgerplichten. Welke rol ziet de minister voor dit handvest weggelegd in het kader van de inburgering?

Wij spreken over een wijziging van de vigerende Wet inburgering. De inburgeringswet die op 1 januari 2007 van kracht is geworden, was te ingewikkeld. De wet probeerde te veel te sturen op groepen en soorten inburgeraars en het aanbod dat zij zouden moeten krijgen. Wij steunen de vandaag voorliggende wetswijziging, die gemeenten meer vrijheid geeft om potentiële inburgeraars een aanbod te doen dat past bij hun niveau en hun omstandigheden. Wij geven gemeenten nu meer beleidsvrijheid en dat is goed. De verwachting is dat inburgeringstrajecten nu beter gaan lopen en er meer inburgeraars gebruik gaan maken van de voorzieningen. Dat is ook wel de lakmoesproef van deze wetswijziging. Graag blijven wij hierover geïnformeerd door de minister, net als de collega's die daarnaar hebben gevraagd. Wij hebben recentelijk al cijfers gezien in het schriftelijk verslag, die laten zien dat het volume toeneemt, maar dat zijn cijfers die nog horen bij het regime van de wet-Verdonk. Wat is de verwachting van de minister voor de nieuwe wet? Komen wij aan de 47.000 per jaar?

De inburgeringstrajecten kennen eisen waar de ene inburgeraar sneller aan kan voldoen dan andere, dat ligt in de aard der zaak. Het is goed dat hiermee wordt gerekend. Het is ook zo dat de ene inburgeraar daarmee een goedkoper traject doorloopt – hij kan immers sneller klaar zijn – dan een ander. Wat betekent dit voor de financiering en voor de hoogte van de participatiebudgetten die beschikbaar worden gesteld?

Uiteraard moeten gemeenten nu meer maatwerk leveren en in staat zijn te differentiëren. Hoe verhoudt deze ambitie zich met de feitelijke mogelijkheden om inburgeringsplichtigen een goed traject te laten doorlopen? Daar liep het immers fout in de afgelopen jaren. Hoe is het nu gesteld met de capaciteit van bijvoorbeeld de roc's? Hoe gaat deze capaciteit zich ontwikkelen? Zijn er voldoende bekwame docenten beschikbaar? Wat denkt de minister te gaan doen als zich hier lacunes in gaan vertonen?

Een punt van aandacht is de eigen bijdrage die inburgeraars moeten betalen. Ik heb begrepen, nadat ik gebeld heb met een gemeente, dat er een eigen bijdrage wordt gevraagd van € 270. Dit onderstreept de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar om in te burgeren en om daar ook zelf iets voor te doen. Ik denk dat het goed is dat wij vragen van inburgeraars, een eigen bijdrage te leveren. Ik vraag echter aandacht voor de situatie wanneer inburgeraars hier binnenkomen als partners van elkaar. Zij moeten dan € 540 opbrengen. Dat is een heel stevig bedrag voor dat huishouden. Zijn hier modaliteiten in aan te brengen, bijvoorbeeld door een korting te geven aan een van de echtgenoten op het moment dat zij de inburgeringscursus samen doorlopen? Wij willen dat vrouwen inburgeren, maar wanneer twee personen moeten inburgeren, moet worden voorkomen dat één persoon dit gaat doen vanwege de draaglijkheid voor dat ene huishouden.

Wij zullen nog spreken over het Deltaplan Inburgering, waaronder de participatietrajecten. Collega Meurs sprak hier ook al over. Wij steunen deze trajecten en wij zijn benieuwd naar de visie van de minister hierop. Wij vertrouwen erop dat wij deze visie op enig moment zullen krijgen. Ik zie uit naar de reactie van de minister.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Voorzitter. Mijn fractie heet de minister ook hartelijk welkom. Wij hopen op een interessante, vruchtbare en heftige samenwerking.

Over een aantal zaken zullen wij het in deze Kamer waarschijnlijk wel in meerderheid eens zijn. Ten eerste dat wij de participatie in onze samenleving van de mensen die van elders komen, krachtig willen bevorderen. Of wij het participatie, integratie of inburgering noemen, het maakt geen verschil in welke termen wij daarover spreken. Het leren van de Nederlandse taal is daarvoor een belangrijk vereiste. Ten tweede dat het met de inburgering de afgelopen jaren niet bepaald goed is gegaan. Ik bedoel nu de inburgering in de enge zin van het woord, want met wat wij meestal integratie noemen, blijkt het voor een groot deel van de migranten veel beter te gaan dan vele doemdenkers hebben voorspeld. Ten derde dat deze wet in elk geval een aantal zaken zal verbeteren. Wij weten ook dat de gemeenten vooruitlopend op de aanvaarding van deze wet al aan het werk zijn gegaan om meer inburgeringsplichtigen dan voorheen een voorziening aan te bieden.

De wet die wij waarschijnlijk vandaag zullen aannemen, repareert een aantal zaken dat een voortvarende aanpak heeft verhinderd. Zo wordt wat meer rekening gehouden met de grote niveauverschillen tussen inburgeringsplichtigen, opdat een aantal mensen direct door kan stomen naar het staatsexamen. Gemeenten kunnen hun beleid zo beter toesnijden op de lokale situatie.

Wanneer het alleen maar zou gaan over deze wet in engere zin, had het wat mijn fractie betreft ook een hamerstuk mogen zijn. Het belangrijke punt is dat deze wet weliswaar een aantal hobbels uit de weg neemt, maar dat dit volgens ons nog niet betekent dat wij er in de nabije toekomst op kunnen rekenen dat de achterstand wordt ingehaald en dat de problemen van de aanbieders zijn opgelost. Wij zijn er tevens helemaal nog niet zo zeker van dat de inhoud van de inburgering werkelijk de meest adequate bijdrage is om mensen op weg te helpen. Dat wil zeggen dat het mogelijk wordt gemaakt dat zij aan het werk kunnen gaan of aan studie of opleiding beginnen, dat ouders hun kinderen bij kunnen staan in hun schoolloopbaan, dat iedereen de weg weet te vinden in deze complexe, moderne samenleving, dat iedereen aan burgerplichten kan voldoen en gebruik kan maken van de voorzieningen die de burgers worden geboden. De inburgeringseis is bovendien een voorwaarde om volledig burgerschap te verwerven. Daar heeft mevrouw Meurs ook indringend over gesproken. De inburgeringseis is niet niks, want hij houdt meer in dan het leren van een taal.

Het gaat dus om veel, niet alleen voor de mensen die inburgeren, maar ook voor de ontvangende samenleving. Wij stonden dus ook al in de startblokken om met de minister die de integratie in haar portefeuille had, deze wet als aanleiding te nemen om een aantal belangrijke zaken stevig aan de orde te stellen. Deze zaken betreffen onder meer de context van de wet, de gang van de zaken rondom de inburgering en de inhoud ervan. Toen verdween die minister echter en stond er opeens een andere minister voor onze neus, maar deze nieuwe minister heeft nog nauwelijks de tijd gehad om zich in te werken. Dit is de vierde minister met deze portefeuille in de vijf jaar dat ik in deze Kamer functioneer. Het is daarom de vraag of onze ministers de kans krijgen om fatsoenlijk in te burgeren.

Het zou in elk geval erg schimmig zijn geworden, wanneer wij op grond van de uitlatingen van de vorige minister in debat gingen met de minister van wie wij de mening nog niet kennen. Wij hebben nog even geprobeerd om de minister een visie te ontfutselen als vervanging voor de notitie die wij van de vorige minister zouden ontvangen. Dit is niet op tijd gelukt, maar het zij de minister volledig vergeven. Naar het zich laat aanzien, zullen wij in de nabije toekomst nog de gelegenheid krijgen om een werkelijk debat te voeren over de vraag waarom de inburgering zo'n slechte start heeft gemaakt en of het beleid dat nu op de rails komt te staan, werkelijk het beste is. Mijn fractie wil er in ieder geval sterk op aandringen dat dit debat er komt. Het probleem met de behandeling van wetten, zoals dat in deze Kamer onze taak is, is dat wij door de formele indeling in maatregel zus en reparatie zo het zicht verliezen op het geheel van waar het om gaat.

Wij zullen dus op dit moment niet vreselijk aandringen op een breed en diepgaand debat. Als mijn fractie het niet kan laten om een aantal punten toch nu alvast aan te stippen, is dat meer bedoeld als aanmoediging of zo men wil een waarschuwing. Wat ons betreft gaan wij het daar wel over hebben in de toekomst, maar dit hoeft dus niet per se vandaag.

Wij willen absoluut nog een keer goed in debat over de fundamentele vraag waarom het zo mis is gelopen bij de inburgering. De feiten zijn al gegeven. In 2007 is maar 10% van de geplande inburgeraars begonnen, en het ziet ernaar uit dat het er in 2008 niet meer waren dan 30.000. Dit is veel minder dan was voorgenomen. Van Amsterdam zijn de cijfers bekend. Van de 15.000 die er zouden beginnen, zijn er uiteindelijk slechts 5.000 echt aan de gang gegaan. Wij weten inmiddels ook dat er hier en daar sprake is van een chaos aan aanbieders, en dat er drie keer zoveel controlerende ambtenaren in functie zijn, met name in Amsterdam. Wij weten dat veel ingehuurde leerkrachten inmiddels weer zijn ontslagen en dat de schade voor de aanbieders in 2007 45 mln. bedroeg. Er wordt nog steeds gekibbeld over de vraag wie daarvoor moet opdraaien. Dit heeft veroorzaakt dat enerzijds duizenden mensen klaarstonden om aan de inburgering te beginnen en dat anderzijds tegelijkertijd klaslokalen leeg bleven. Aanbod en vraag bleken slecht op elkaar aan te sluiten. In de Tweede Kamer heeft de SP al betoogd dat ook hier de vraag is of de ingevoerde marktwerking niet meer kapot maakte dan ons lief is. De vraag is ook of wij met al die aanbieders die het zo snel en goedkoop mogelijk moeten doen, de nieuwe categorie van inburgeringsprijsvechters, ook werkelijk het meest adequate inburgeringsonderwijs krijgen. Mevrouw Meurs heeft al benadrukt dat het immers zo duidelijk is geworden dat er levensgrote verschillen bestaan in het vermogen van inburgeraars om de taal te leren, ook in hun specifieke omstandigheden. De een heeft een baan, de ander heeft kinderen, de derde is al behoorlijk op leeftijd. Je hoeft niet eens een onderwijsspecialist hoeft te zijn om te begrijpen dat een taal leren het snelst en beste gaat in de eigen omgeving, op het eigen niveau, aansluitend bij de eigen leefwereld. Wij accepteren in Nederland van de reeds buitengewoon ingeburgerde Nederlandse Nederlanders dat zij ook onderling een behoorlijk verschil hebben in taalvaardigheid en vermogen om ermee om te gaan. Of het nu gaat om het combineren met een baan, dan wel om het begeleiden van kinderen in school en buurt, het is duidelijk dat mensen de taal het beste leren al doende. Ook al is het niet perfect, het gaat er veel meer om dat mensen er weg mee weten dan dat zij woordjes uit hun hoofd hebben geleerd. Met de vorige minister is afgesproken dat er onderzoek gedaan zou worden naar de relatie tussen de marktwerking en de moeilijkheden in het verwezenlijken van een aanbod. Wij kijken erg uit naar de resultaten van dat onderzoek. Volgens mij moeten wij daar ook flink over debatteren.

Daarmee komen wij aan de inhoud van de inburgering. Nederlands leren is een belangrijke voorwaarde. Daarover zijn wij het vast wel eens. Maar wij kunnen er wel over discussiëren of wij een formele eis van taalvaardigheid moeten stellen, dan wel de eis van een praktische, alledaagse taalvaardigheid. Er is nog een onderdeel van de inburgering, dat bedoeld is om de kennis van de inburgeraar met de Nederlandse samenleving te testen. De testvragen zijn al enige tijd aanleiding tot veel hilariteit en erg leuke spelletjes op verjaardagen voor reeds lang ingeburgerde Nederlanders. Is het werkelijk noodzakelijk dat een inburgeraar uit zijn hoofd leert of hij een cadeautje meteen moet uitpakken dan wel moet laten liggen? Of mogen wij ervan uitgaan dat in Nederland geen homogene cultuur bestaat waarbij iedereen exact hetzelfde sociale en culturele gedrag vertoont? Hoe het ook zij, als geboren en getogen Nederlandse, ook nog komend uit een redelijk net milieu, ben ik gezakt voor de test. Als ik al zak, wat mogen wij dan verwachten van al die andere mensen? Is de inhoud van de inburgeringstest werkelijk nuttig? Is de test te doen en sluit hij aan bij wat mensen nodig hebben om zich in dit land thuis te voelen en te participeren? Ik sluit mij volledig aan bij de twee vorige sprekers. Het is heel erg de vraag wie buiten de boot zullen vallen en of dit terecht is.

Ik heb opgebiecht dat ik ben gezakt en heb nog een persoonlijke anekdote. Ik weet dat wij het vandaag niet hebben over de inburgering van partners in het buitenland, maar wel over de in mijn ogen soms wat wereldvreemde benadering van wat mensen moeten weten en kunnen om in Nederland terecht te kunnen. Mijn buitenlandse echtgenoot leeft in Gaza, in een oorlogssituatie. De zorgen daar zijn op dit moment of er nog brood is en of er nog benzine is om de kinderen naar school te brengen. Er is nog maar één uur elektriciteit per dag. Alle buitenlanders zijn weg, waardoor er geen Nederlander te vinden is die mijn echtgenoot met zijn taallessen kan helpen. Hij leert nu uit zijn hoofd dat de koning van Spanje katholiek was en niet protestant. Aan de andere kant heeft mijn echtgenoot inmiddels een aardige indruk opgedaan van dit land, door zijn onaangename kennismaking met de wijze waarop Palestijnen tegenwoordig behandeld worden op Schiphol. Ook hebben wij interessante bezoeken achter de rug aan de IND en de Vreemdelingenpolitie. Voor de mij nog mankerende inburgering is dit ook heel leerzaam. Je ziet je eigen land nog eens van een andere kant.

Als voormalig vormingswerker denk ik dat het schoolse overhoren van kennisvragen weinig zoden aan de dijk zet. Gemeenten die al experimenteren met meer praktische participatie, met stages, met combinaties met werk en met andere vormen van leren door te doen, weten dat dit de beste garantie is voor taalvaardigheid. Deze best practices zouden gestimuleerd moeten worden en doorgegeven moeten worden aan gemeenten die nog niet doorhebben hoe je dit beter kunt doen. Hoe goed het ook is dat gemeenten voldoende ruimte krijgen om op lokaal niveau een eigen invulling te geven aan de inburgering, wij willen toch niet dat de inburgeraar, die vaak nog nauwelijks de weg weet, per gemeente met een erg groot kwalitatief verschil in aanbod te maken heeft? Wij willen ook niet dat mensen die een speciale achtergrond hebben en daardoor voor hun onderwijs een eigen invulling op maat zouden moeten krijgen, dit bij de ene gemeente wel kunnen krijgen en bij de andere gemeente niet. Dit hoort dus bij het pakket waarover wij het nog moeten hebben.

Ik denk dat de minister het er mee eens is dat de inburgering in enge zin niet meer is dan een belangrijk onderdeel van een veel groter proces. Wat gaan wij doen met de mensen die het niet kunnen halen? Wat is het vervolgtraject nadat wij iemand hebben kunnen feliciteren met een behaald examen? Hoe zorgen wij ervoor dat iemand die zijn best heeft gedaan, een mondje Nederlands spreekt, weet dat hij zijn cadeautje meteen uit moet pakken, dat de koning van Spanje katholiek was en geleerd heeft dat je homo's die elkaar zoenen niet mag slaan, ook nog aan het werk komt?

Daarmee komen wij op een veel groter debat over gemengde wijken en gemengde scholen. Daarover is de minister ook aan de overkant al in gesprek geweest, ook met de SP-fractie. Wij kijken uit naar de voortzetting van dat gesprek, dat absoluut nog plaats moet vinden.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Leunissen, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Leunissen (CDA):

Voorzitter. Ook de CDA-fractie wil de minister van harte feliciteren met zijn benoeming. Wij wensen hem veel succes toe. Ik hoop dat uit mijn verhaal ook een beetje zal blijken waarom wij dit zo belangrijk vinden.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de wijziging van de Wet inburgering, eerste tranche, in haar opzet een vereenvoudiging en tegelijk een verbetering biedt van de vigerende wet. De gemeenten vonden de Wet inburgering te complex om goed te kunnen uitvoeren. De minister is voortvarend te werk gegaan en heeft de gemeenten al geïnformeerd. Ook heeft hij, vooruitlopend op de aanvaarding van de voorliggende wijzigingsvoorstellen en de inwerkingtreding van de nieuwe wet, gemeenten in staat gesteld, alle inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden, die deel uitmaakt van het Deltaplan Inburgering.

Deze wijziging heeft het karakter van reparatiewetgeving. Het nu voorliggende wetsvoorstel beoogt concreet het college van B en W de mogelijkheid te geven om iedere inburgeringsplichtige een inburgeringscursus aan te bieden. Het wijzigingsvoorstel dat voorligt, geeft ook gevolg aan de motie-Sterk en maakt het inburgeringsplichtigen die van het college een aanbod van een inburgeringsvoorziening ontvangen mogelijk, direct voor het staatsexamen te gaan. Dit past bij de wens in het coalitieakkoord om inburgeraars, als zij daartoe de capaciteit hebben, direct op een hoger niveau te laten inburgeren.

Het taalonderwijs en het onderwijs met betrekking tot de cultuur van het land van vestiging bepalen in hoge mate een succesvolle integratie. Het al of niet aanvaarden van een passend aanbod door de inburgeringsplichtigen, met name mensen die werk zoeken op de arbeidsmarkt en ouders die jongere kinderen opvoeden, is van uitermate groot belang. Bij deze categorieën inburgeringsplichtigen is een succesvolle inburgering cruciaal, zowel voor de mensen zelf als voor de maatschappij. De CDA-fractie is dan ook van mening dat de mogelijkheid voor gemeenten om aan inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening op te leggen snel in werking moet treden.

Het realiseren van een succesvolle inburgering, onder andere door middel van het volgen van deze cursus, komt volgens onze fractie ook ten goede aan alle andere categorieën inburgeringsplichtigen. De voorgestelde prioritering door gemeenten met betrekking tot het aanbieden van de cursus is een praktisch gegeven voor onze fractie, maar moet niet leiden tot grote aantallen vrijstellingen. Een vrijstelling treft namelijk meestal direct de inburgeringsplichtige zelf in zijn of haar sociaal leven en in zijn of haar perspectieven binnen Nederland.

"Het gaat hier om het wel of niet kunnen meedoen in de samenleving. Het proces van sociale verheffing gaat niet vanzelf. Naast rechten brengt dit ook verplichtingen en verantwoordelijkheden met zich mee, zowel voor individuen zelf als voor de Nederlandse overheid", zo stelt wethouder Schrijver van Rotterdam. De CDA-fractie vindt dat voorkomen moet worden dat hierbij het gezegde van toepassing wordt, dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken. De gemeenten moeten onzes inziens dan ook de mogelijkheid hebben om sancties toe te passen. Welke voorstellen heeft de minister voor de gemeenten om de handhavingsplicht ten aanzien van het volgen van de inburgeringsvoorziening te realiseren?

Hoe staat het met de invoeringsdatum van de bestuurlijke boete als sanctiemaatregel voor mensen die een inburgeringscursus hebben aanvaard, maar deze niet daadwerkelijk volgen? Dit betreft artikel 30 van de Wet inburgering. Leidt gedogen niet tot een ongewenst signaal? Zou ook verlenging van de verblijfsvergunning niet deels afhankelijk gemaakt moeten worden van het slagen voor het inburgeringsexamen of op zijn minst van de inspanningen die de inburgeraar daartoe levert? Is in het algemeen bij de inburgeringscursus enige prestatiedruk aan de orde, zowel wat betreft het niveau van eindtermen dat nadrukkelijk moet zijn afgestemd op een succesvolle inburgerings- of participatiemogelijkheid, als wat betreft de tijdspanne tussen aanmelding en examen, indien mogelijk, met betrekking tot kennen en kunnen van het individu? Is de minister het hiermee eens?

In de wetswijziging wordt voorgesteld om bij de inburgeringscursus maatwerk te leveren dat via een of meerdere intakegesprekken met de inburgeraar wordt vastgesteld. Dat is een heel belangrijke activiteit, maar is een adequaat intakegesprek haalbaar? Het is niet in de wet geregeld, maar het is in het onderliggende Besluit inburgering wel een verplichting. In de praktijk blijkt dit moeilijk uitvoerbaar. Termijnen van zestien weken werden gerapporteerd om tot een doelgroepbepaling te komen. Het gemeentelijke uitvoeringsproces blijkt complex georganiseerd te zijn, zoals blijkt uit de brief van de minister voor WWI van 13 mei 2008 over het Deltaplan Inburgering. Hoe denkt de minister deze praktische uitvoeringsproblemen ter hand te nemen, denkend aan de grote steden? Ondanks het op zichzelf goede idee om een aanjaagteam in te stellen blijken deze problemen toch weerbarstig te zijn. De CDA-fractie vindt het een goede zaak dat gemeenten in staat worden gesteld om maatwerk te leveren. De vraag is echter hoe de handhaving geregeld wordt, met name bij grote gemeenten.

Hoe kan ervoor worden gezorgd dat roc's en andere aanbieders de cursus op een kwalitatief aanvaardbaar niveau aanbieden? Een kwaliteitskeurmerk zou in dezen aanbevelingswaardig zijn. De CDA-fractie voelt niets voor een eventuele neerwaartse bijstelling van de eindtermen om het succespercentage op te vijzelen, zoals weleens is geopperd. Het uitgangspunt van de cursus moet zijn dat de mensen daadwerkelijk kunnen inburgeren en kunnen participeren aan alles wat dit land te bieden heeft: werk, sociaal leven en dergelijke. Willekeur in de kwaliteit van de inburgeringscursus is naar ons oordeel onaanvaardbaar. Wat is de opvatting van de minister hierover?

Een tweede probleem betreft het adequaat traceren van inburgeringsplichtigen in de praktijk, gelet op de grote mobiliteit binnen deze groep. Voor de grote gemeenten is dit probleem nog pregnanter. Heeft men zicht op welke mensen in aanmerking komen voor de cursus? Zijn deze mensen bijvoorbeeld in het GBA-systeem of anderszins geregistreerd, waarbij ook rekening is gehouden met hun mobiliteit? Ook extra inzet van menskracht middels aanjaagteams, zoals voorzien in de grote steden, zal dit probleem van het traceren van inburgeringsplichtigen niet echt oplossen, zodat een grote mate van variatie dreigt in het behaalde resultaat in dezen. De cijfers uit ISI, het Informatiesysteem Inburgering, komen niet overeen met het beeld dat naar voren komt uit gesprekken van medewerkers van het aanjaagteam met gemeenten. In deze gesprekken worden door gemeenten hogere aantallen inburgeraars genoemd. Te grote variatie tussen gemeenten in het traceren van inburgeringsplichtigen is onacceptabel voor onze fractie. Wat gaat de minister hieraan doen?

Denkt de minister voldoende financiële middelen te hebben om de naar boven bijgestelde targets te realiseren? Ik vraag dit mede gelet op de grote toename van de kinderopvangtoeslag en in het licht van de financiële crisis waarin wij ons bevinden. De minister geeft weliswaar aan dat er in de periode van 2008 tot en met 2011 wordt ingezet op een volumevergroting, maar een financiële dekking wordt niet gegeven. Kan de minister ons op dit punt geruststellen? Het wetsvoorstel participatiebudget, dat tot doel heeft om de financiële middelen van re-integratie, educatie en inburgering te bundelen, ziet mijn fractie niet als een directe oplossing in absolute zin.

Meten is weten. Daarom is het goed dat wij inzicht hebben gekregen in de prestaties van de gemeenten over het jaar 2007 en de eerste helft van 2008. Er is sprake van een forse toename in de eerste helft van 2008 ten opzichte van 2007 van de verplichte inburgering en de vrijwillige inburgering met betrekking tot de aangeboden voorzieningen. Extrapolatie laat deze getallen stijgen tot 30.000 inburgersprogramma's in 2008. De overeengekomen target voor 2009 is 47.000 inburgeringsvoorzieningen per jaar. Er wordt nu zelfs gesproken over targets van 60.000 inburgeringsvoorzieningen. Een kritische beschouwer constateert echter dat geen informatie wordt gegeven over het percentage voortijdige uitval en het aantal geslaagden ten opzichte van het aantal potentiële kandidaten. Ook krijgen wij geen informatie over de verdeling binnen de grote versus de kleinere gemeenten. Wat is de voorlopige sociaaleconomische spin-off of, in wetenschappelijke termen, valorisatie van dit beleid? Allemaal belangrijke informatie, ter nadere analyse en overweging, om van deze wetswijziging een succes te maken. Kan de minister ons hier nader over informeren?

Het gaat hierbij om een numeriek substantiële en belangrijke groep mensen die wij voor hun eigen kansen in Nederland, maar ook voor het maatschappelijke belang een optimale kans op een succesvolle inburgering en participatie willen bieden. Wij zullen dan ook op een nader te bepalen datum in de nabije toekomst, naar aanleiding van de tweede tranche wijziging inburgeringswet of in een beleidsdebat integraal terugkomen op het integratiebeleid.

De CDA-fractie heeft zich vandaag beperkt tot de wijziging van de Wet inburgering, maar onderstreept de noodzaak om te komen tot een integrale beschouwing met als resultaat het vaststellen van instrumenten die leiden tot de gewenste resultaten. De huidige wetgeving met wijzigingsvoorstellen heeft meer een gelijkenis met een lappendeken, waarop slechts een gebrekkige implementatie kan volgen.

Wij zijn benieuwd naar de beantwoording van de minister van de door ons gestelde vragen en naar de oplossingen voor de door ons genoemde problemen, waarvoor wij de minister nu al willen bedanken.

De voorzitter:

Mijnheer Leunissen, van harte proficiat met uw maidenspeech. U fronst, kijkend naar het klokje. U bent inderdaad over uw tijd heengegaan, maar u belooft nu natuurlijk dat dit de eerste en de laatste keer was.

Dit was uw eerste plenaire optreden, maar het betreft een aangelegenheid met meer eerste keren, want wij hebben zojuist een nieuwe minister voor het eerst officieel welkom geheten in ons huis. Ik hoop niet alleen voor de minister, maar ook voor u dat het de eerste keer van vele zal zijn.

Totdat u als lid van de fractie van het CDA toetrad tot de Eerste Kamer was u ruim vijf jaar lid van de gemeenteraad van Eijsden. U hebt dus de voor onze Kamer zo belangrijke wortels in het lokale bestuur. Dit is van belang vanuit het oogpunt van – u refereerde er al aan in uw inbreng – handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid in de dagelijkse praktijk. Voor uw politieke partij bent u ook anderszins actief, provinciaal, want u bent sinds 2003 lid van het bestuur van het CDA-Limburg.

Maar uw loopbaan heeft zich steeds vooral voltrokken in de wereld van de geneeskunde en de gezondheidszorg. U bent – ik kan het niet anders zeggen – een gerenommeerd internist en nefroloog. U mag later aan iedereen uitleggen wat dat laatste precies is. Aan de Universiteit van Maastricht bent u sinds 1998 hoogleraar interne geneeskunde en u vervulde en vervult vele wetenschappelijke functies, nationaal en internationaal. Zo was u, maar u heeft veel meer gedaan, onder andere vijf jaar President van The International Society of Blood Purification. Dat lijkt mij buitengewoon interessant...

U verzorgde honderden wetenschappelijke publicaties op het gebied van nefrologie. Als wij uw cv mogen geloven – en dat doen wij uiteraard – dan gaf u meer dan 250 "invited lectures" op internationale congressen en symposia. Ik wil niet onvermeld laten dat u sinds 2006 stafdirecteur zorginnovatie opleidingen, kwaliteit en veiligheid bent van het academisch ziekenhuis in Maastricht; centrale aandachtspunten in onze gezondheidszorg, die met enige regelmaat onderwerp vormen van politiek debat. Uw medische expertise is dus ongetwijfeld van toegevoegde waarde in onze Kamer.

Maar u beperkt zich daar niet toe. Alleen al uw inbreng van vandaag met betrekking tot de inburgeringsproblematiek geeft blijk van een brede belangstelling en inzet. Eerder dit jaar leverde u een inbreng bij de behandeling van het Groenboek migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen. U drong daarbij aan op regionaal maatwerk voor de opvang en begeleiding van migrantenleerlingen in plaats van het in het Groenboek voorgestane Europese confectiewerk.

Van meer recente datum was uw bijdrage aan de behandeling van de voorstellen van de Europese Commissie voor een strategisch Europees kader voor internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie. Hierbij drong u aan op een veel gedegener uitwerking van de problemen rondom intellectueel eigendom, gegeven de verschillen in wetgeving tussen de lidstaten van de EU met betrekking tot hoger en universitair onderwijs.

Mijnheer Leunissen, u bent dus van vele markten thuis. De Kamer weet zich verrijkt met uw kennis, met uw kunde en ik wens u van ganser harte succes toe met al uw werkzaamheden hier. Ik schors de vergadering voor een enkele minuut om onze collega te feliciteren.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Voorzitter. Ook mijn felicitaties aan de minister voor zijn benoeming. Ik hoop dat wij samen vaker in debat gaan met als doel een betere samenleving voor eenieder.

Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel heeft de intentie om mensen die voor het eerst naar Nederland komen bij te staan in hun sociale en maatschappelijkeconomische participatie. Dat is op zich een goed uitgangspunt. Eenieder die heeft gekozen voor een omgeving, voor een land, heeft er ook voor gekozen om daar het beste van te maken. Het zit in de aard van de mens om een zo aangenaam mogelijk leven te hebben. Daarom ook hebben wij, terugkijkend op de situatie van degenen die zich in Nederland bevonden en altijd wilden participeren in de samenleving, gezien dat er wachtlijsten waren om Nederlands te leren. Ik ben blij dat er nu van overheidswege actiever aan wordt gewerkt om die mensen in hun participatiekansen in de samenleving bij te staan.

Echter, mijn fractie plaatst enkele kanttekeningen bij het aangeboden programma. Ik hecht er ten eerste zeer aan dat het aangeboden programma gericht is op het individuele instapniveau van de cursist. Ik plaats wat dat betreft een kritische kanttekening richting de uitvoerende organisaties, zoals de roc's, om continu te checken of dat aan de orde is. Dat is van groot belang.

Ten tweede vind ik dat artikel 18 over het opleggen van de boete te allen tijde vooraf helder dient te zijn voor de participant. Er moet optimale voorlichting komen om ervoor te zorgen dat mensen geen boete krijgen opgelegd, omdat zij niet weten waar zij conform de regeling aan toe zijn.

Met betrekking tot het vinden van werk, is het van belang dat eenieder die in aanmerking komt voor het volgen van een programma inburgering, geen ontheffing mag krijgen wanneer hij werk heeft gevonden. Dat komt in verschillende gemeenten nogal eens voor, zo blijkt.

Voorzitter. Ik vind het van belang dat een persoon die niet in staat is, ook niet na jarenlange studie, om het NT2-niveau te halen en dus niet in staat is om de cursus met succes af te ronden, na drie jaar daartoe niet meer verplicht moet worden in verband met een eventuele verblijfsvergunning, nationalisatie of andere zaken. Als die verplichting blijft bestaan, wordt die persoon onrecht aangedaan. Als iemand niet in staat is om te leren, dan wordt hem onrecht aangedaan ten opzichte van iemand die al een bepaalde studie achter de rug heeft. Ik vind dat de wet op dit gebied helder moet zijn. Er moet rechtvaardiger worden omgegaan met mensen die met alle goede bedoelingen er het beste van willen maken, maar toch niet in staat zijn, dat hoge niveau te halen. Ook in dat opzicht moeten wij kritisch naar het huidige voorstel kijken. Ik wil van de minister weten of hij daarmee kan instemmen. Is hij daarmee akkoord?

Voorzitter. Ik laat het hierbij. Ik kan voorlopig akkoord gaan met het voorstel.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Schuurman

Naar boven