Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen in verband met de inning van partneralimentatie (31575).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Duthler (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Dit wetsvoorstel draagt de inning van partneralimentatie op aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, het LBIO. Dit is een zbo dat eenvoudig informatie kan inwinnen bij de Belastingdienst, het UWV en gemeenten en zonder inschakeling van een gerechtsdeurwaarder beslag kan laten leggen op inkomsten uit arbeid of uitkering.

Het uitgangspunt dat de inning van partneralimentatie, een civielrechtelijke vordering, tot het private en niet tot het publieke domein behoort, wordt hiermee verlaten. Dit is een onwenselijke ontwikkeling. Inning van partneralimentatie is geen overheidstaak. Het is een verantwoordelijkheid van de ex-partners zelf. Bovendien concurreert het LBIO op dit vlak met de gerechtsdeurwaarders. De aan het LBIO op te dragen activiteiten worden nu door de markt verricht. Er is geen reden om aan te nemen dat die activiteit van inning te wensen overlaat, aldus ook de Raad van State. De mededingingsrechtelijke regel dat de overheid geen marktactiviteiten verricht als die ook door marktpartijen kunnen worden uitgevoerd, wordt hier met voeten getreden. De overheid kan pas marktactiviteiten verrichten als de inning als een dienst van algemeen economisch belang kan worden aangemerkt. Waarom is de minister van oordeel dat inning van partneralimentatie zo'n dienst is? Wat gaat er nu mis?

Als een ex-partner één maand in een periode van zes maanden verzuimt de betalen, kan al een beroep worden gedaan op het LBIO. Waarom zo'n lage drempel? Bovendien zijn de kosten die het LBIO in rekening brengt, niet de reële kosten. Op die manier ontstaat ook nog eens valse concurrentie. Gerechtsdeurwaarders brengen namelijk wel de reële kosten in rekening. Waarom zouden ex-partners nog een gerechtsdeurwaarder inschakelen als het goedkoper kan via het LBIO?

Ik vat het samen. Het gaat hierbij om familierechtelijke betrekkingen, om civielrechtelijke betrekkingen. Waarom worden deze met dit wetsvoorstel in de publiekrechtelijke sfeer getrokken? Waarom een familierechtelijke vordering met publieke middelen, belastinggeld, laten innen?

Inning van partneralimentatie is een private zaak en moet een private zaak blijven.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Zeker, bij civielrechtelijke vorderingen geldt in het algemeen dat het niet vanzelf de taak is van de overheid om daarbij als innende instantie op te treden ten behoeve van private partijen. Desalniettemin is als een ogenschijnlijke uitzondering op deze behartigenswaardige hoofdregel voor deze systematiek gekozen. De reden daarvoor is dat zich precies bij het innen van partneralimentatie vaak problemen voordoen. Daardoor zijn de procedures moeizamer en minder effectief dan op dit terrein gewenst is. Dat heeft verschillende nadelen. Een van deze nadelen is dat dit aspect in de verhouding tussen de gescheiden partners te lang nodeloos een bron van conflict blijft. Dat gaat ook ten koste van de relatie met kinderen. Binnen het overheidsbeleid is die relatie zeker een belangrijke factor. Tegelijkertijd wordt hierdoor vaak een beroep gedaan op de bijstand. Ook daarom bestaat er behoefte aan een effectieve verbetering van de inning. Het LBIO kan daarbij een nuttige rol vervullen.

Een behoorlijke nakoming van de verplichting tot partneralimentatie is daarom naar mijn inzicht niet alleen in het belang van de alimentatiebehoeftige ex-partner. Het dient ook een algemeen maatschappelijk belang.

Uiteraard gaat het niet om een vrijblijvende keuze van de alimentatieplichtige. Wij moeten er ook niet in berusten dat de procedure via deurwaarders enzovoort tot een weinig effectieve inning leidt. Wij zien dat eigenlijk ook aan de effecten op de bijstand. Wij verwachten dat de inning van partneralimentaties door dit wetsvoorstel zozeer zal worden verbeterd, dat op jaarbasis 24 mln. minder hoeft te worden uitgegeven aan de bijstand. Dat zijn dus kosten die op de verkeerde plaats terechtkomen.

De opzet is ontleend aan het huidige systeem van de inning van kinderalimentatie. Een dergelijke regeling als die wij gaan toepassen voor de partneralimentatie, geldt nu voor de inning van de kinderalimentatie. Wij weten dus uit de praktijk hoe dit functioneert.

Voor zover onder de gerechtsdeurwaarders zorgen leven over de concurrentie, wil ik opmerken dat het systeem via de deurwaarders de tekorten vertoont waarop ik net heb gedoeld. Bovendien moet dit voor de gerechtsdeurwaarders uit een oogpunt van de bedrijfsvoering niet het meest attractieve deel zijn. Natuurlijk, het is prima als gerechtsdeurwaarders zich ook over deze zaken ontfermen. Ik heb ook alle waardering voor de gerechtsdeurwaarders die zich daarvoor hebben ingezet, ondanks het feit dat dit zeker niet een erg lucratieve zaak is. Dat wordt gewaardeerd. Voor het systeem als geheel, waarvoor de overheid de verantwoordelijkheid heeft genomen, gelden de genoemde overwegingen.

Mevrouw Duthler (VVD):

Voorzitter. De groep van ex-partners die alimentatie nodig heeft als basisinkomen is niet de groep ex-partners die een beroep kan doen op het LBIO. Voor veel ex-partners vormt deze alimentatie een aanvulling op het inkomen. Waarom is ervoor gekozen om voor alle ex-partners de mogelijkheid van een beroep op het LBIO open te stellen, en niet alleen voor de groep die anders in de bijstand terechtkomt?

Bovendien heeft de gemeente in het kader van de Wet werk en bijstand al mogelijkheden om de bijstand te verhalen op een alimentatieplichtige die niet betaalt. Sommige gemeenten maken daar geen gebruik van en laten de bijstand gewoon doorlopen. Moet dan niet wat meer druk worden gelegd op die gemeenten, opdat zij deze bedragen alsnog verhalen op de alimentatieplichtige?

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank mevrouw Duthler voor haar opmerkingen in tweede termijn.

In haar eerste vraag ligt enigszins de gedachte besloten dat wij op een doelmatige wijze onderscheid kunnen maken tussen alimentatie als een primaire, de belangrijkste, inkomensbron, in welk geval de bijstand onmiddellijk als alternatief fungeert, en alimentatie waarbij dat niet het geval is. In dat laatste geval blijft bijstand dus buiten beeld. Dat onderscheid kun je maken. Er zijn natuurlijk ook situaties waarbij de bijstand wel aan de orde is. Er is dan weliswaar een eigen inkomen, maar dat is ontoereikend. Het aanbrengen van dat soort onderscheidingen in het wetsvoorstel zou de regeling aanzienlijk hebben gecompliceerd. Ook bij een heroverweging zou ik daar niet voor willen pleiten.

Het blijkt dat in de praktijk een aanzienlijke vermindering van de druk op de verhoudingen plaatsvindt door een dergelijke regeling te treffen. Ik wijs nogmaals op de gunstige ervaringen op het gebied van de kinderalimentatie. Ik wil dan ook een beroep doen op deze Kamer om dit wetsvoorstel, naar ik hoop met de steun van alle leden, aan te nemen zodat het op 1 augustus in werking kan treden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn reactie in tweede termijn.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fractie van de VVD wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden, zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven