Aan de orde is het debat inzake de Procedure tot verkiezing van de voorzitter van de Eerste Kamer.

De heer De Wit (SP):

Mijnheer de voorzitter! Op 24 maart 1996 zei de heer Wallage dat de Eerste Kamer open zou moeten discussiëren over een eventuele vacature voor het voorzitterschap van de Eerste Kamer. Hij zei dit in reactie op uitlatingen van de heer Bolkestein, inhoudende dat bij een "doorschuiven" van de heer Tjeenk Willink naar de Raad van State de VVD de voorzitter van de Eerste Kamer wilde leveren. Dat was een verrassend standpunt van de heer Wallage.

Na de verkiezingen voor de provinciale staten in maart 1995 hadden de fractievoorzitters van de VVD en de PvdA in deze Kamer nog gezegd dat wat het voorzitterschap betreft in de eerste plaats gekeken moest worden naar de verhoudingen en de wensen in de Tweede Kamer. Bij de algemene politieke beschouwingen in november 1996 in deze Kamer ontkenden de fractievoorzitters van de VVD en de PvdA elke betrokkenheid bij afspraken gemaakt in de Tweede Kamer over de vervulling van enkele belangrijke vacatures – de zogenaamde gouden driehoek – te weten het voorzitterschap van de Tweede Kamer, het voorzitterschap van de Eerste Kamer en het vice-presidentschap van de Raad van State. Collega Korthals Altes zei toen dat er geen sprake was van afspraken, maar wel van afstemming. Hij beriep zich daarbij op twee, volgens hem al heel lang bestaande regels. De eerste regel luidt dat de grootste fractie in de Eerste Kamer een voordracht doet voor een kandidaat voor het voorzitterschap. De tweede regel is, dat voorkomen moet worden, dat de voorzitter van de Tweede Kamer en die van de Eerste Kamer van dezelfde partij afkomstig zijn. De vraag is natuurlijk: bestaan die regels wel?

In de Tweede Kamer blijkt men een soortgelijke regel te hanteren, alleen heet het daar, dat de grootste fractie de voorzitter levert. Dat is dus iets anders geformuleerd. In 1989 werd het bestaan van die regel in de Tweede Kamer onderuitgehaald door het toenmalige PvdA-lid Alders. Hoe zit het dan in de Eerste Kamer?

Als ik mij beperk tot de geschiedenis van de Eerste Kamer sinds 1914, blijkt dat alleen tussen 1914 en 1929 en van 1983 tot 1991, derhalve op ruim 80 jaar slechts gedurende 23 jaar, de voorzitter van de Kamer afkomstig is uit de grootste fractie. In alle andere jaren komt de voorzitter uit de tweede grootste fractie en in een periode van 17 jaar zelfs uit de derde respectievelijk vierde grootste fractie. Van de regel dat de grootste fractie in deze Kamer de voorzitter zou leveren, blijkt ook in deze Kamer in ieder geval geen sprake te zijn.

Maar dan de regel dat de grootste fractie een voordracht doet en daarbij kijkt naar de Tweede Kamer. Het bestaan daarvan is moeilijk te bewijzen. Ik moet het bestaan ervan aannemen op gezag van degenen die zich erop beroepen. Maar als die regel al bestaat, is zij in ieder geval ondemocratisch. Aan een dergelijke voordracht kan namelijk alleen overleg buiten deze Kamer en tussen de grote politieke partijen ten grondslag liggen: het bekende overleg in de achterkamertjes waar de grote politieke partijen onder elkaar de belangrijke posten in dit land verdelen. We hebben het dan over het verschijnsel van de partijpolitieke benoemingen. Dat wil zeggen, dat bij het vervullen van een vacature in de eerste plaats wordt gekeken naar de politieke kleur van de kandidaat.

Dat er ook bij het voorzitterschap van deze Kamer sprake is van een partijpolitieke benoeming, werd uitdrukkelijk in de Tweede Kamer op 14 november 1996 bevestigd door het PvdA-lid Van Zijl. Die zei immers, dat door de grote partijen in de Tweede Kamer vooraf is gekeken of "die functies wel een beetje evenwichtig gespreid waren over de grote partijen in dit land". Ook minister-president Kok gaf op 25 januari jongstleden toe, dat bij het zoeken naar geschikte kandidaten voor belangrijke functies ook "overwegingen die met partijpolitieke verhoudingen verband houden aan de orde kunnen komen".

De SP heeft principiële bezwaren tegen partijpolitieke benoemingen, maar omdat we het daar vandaag niet over hebben en wij ons beperken tot de procedurele kant van de benoeming van de nieuwe voorzitter, zal ik daar nu niet verder op ingaan. Minister Dijkstal vatte zijn mening onlangs overigens heel goed samen door op te merken dat wij in ons land af moeten van de sfeer "voor wat hoort wat".

Mijnheer de voorzitter! Als er dus sprake is van een regel, is dat een ondemocratische regel. De helft plus één van de grootste fractie bepaalt in wezen wie er voorgedragen wordt nadat vooraf, met name in overleg met partijen uit de Tweede Kamer, afstemming heeft plaatsgevonden omtrent die kandidaat. Aldus staat van tevoren vast, dat er een meerderheid voor die persoon is. Juist vanwege die afstemming vooraf, wordt het met de mond beleden recht van elke fractie om met een kandidaat te komen, een loze kreet. De conclusie kan niet anders zijn, dan dat de Eerste Kamer niet eens in vrijheid haar eigen voorzitter kan kiezen.

Ik ben van mening dat de procedure dringend gewijzigd moet worden. De verkiezing van de voorzitter zou een echte verkiezing moeten zijn. De leden moeten kunnen kiezen uit meerdere kandidaten die hun ideeën over het voorzitterschap presenteren aan deze Kamer, zodat de leden van de Kamer zich een oordeel kunnen vormen over die kandidaten. Vervolgens moeten de leden van deze Kamer in volle vrijheid, los van fractiediscipline en zonder geritsel of gekonkel in achterkamertjes de kandidaat kunnen kiezen die zij de beste vinden. De procedure die nu is gevolgd bij de vervulling van de vacature als gevolg van het vertrek van de huidige voorzitter, voldoet niet aan die eisen. Om met collega Glastra van Loon te spreken: het is "een onmiskenbaar ondemocratische procedure". Ik beroep mij nu op de geschreven tekst van zijn uitlatingen.

De heer Glastra van Loon (D66):

En nu de rest nog!

De heer De Wit (SP):

U noemde ook nog een heel ander interessant aspect, maar daar hebben wij het vandaag helaas niet over. Misschien moeten wij het daarover de volgende keer hebben.

Samengevat is de procedure ondemocratisch vanwege de afspraken die buiten de Kamer zijn gemaakt tussen de PvdA, het CDA en de VVD over de verdeling van een aantal functies waarbij politieke kleur vooropstaat en vanwege het ontbreken van een echte keuze voor de overige fracties.

Voorzitter! Het is mij bekend dat de Kamer op dit moment niets voelt voor wijziging van het Reglement van orde. Toch durf ik een fundamenteel andere procedure te bepleiten. Ik zal er wellicht in de toekomst nog op terugkomen. Ik wil vandaag volstaan met de Kamer een uitspraak te vragen door middel van een motie. Misschien is het voor de volgorde van het debat makkelijk dat u die motie nu voordraagt.

De voorzitter:

Door het lid De Wit wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het Reglement van orde niets bepaalt over de wijze van verkiezing van de voorzitter;

overwegende, dat een democratische verkiezing van de voorzitter op zijn minst dient in te houden dat de leden in volledige vrijheid en zonder gebonden te zijn aan fractiediscipline kunnen kiezen uit bij voorkeur meerdere kandidaten;

spreekt uit, dat in de toekomst de verkiezing van de voorzitter van de Eerste Kamer dient plaats te vinden met inachtneming van deze uitgangspunten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. 203.

De heer Veling (GPV):

Voorzitter! Ik spreek hier mede namens de fracties van de SGP en de RPF.

Het onderwerp waarover wij vandaag op initiatief van collega De Wit spreken, is beperkt. Wij hebben op dit moment geen behoefte aan bespreking van de vraag hoe politieke partijen betrokken zouden moeten zijn bij benoemingen in belangrijke overheidsfuncties of andere functies. Het gaat hier en nu over de wijze waarop de Kamer haar voorzitter kiest.

Anders dan de fractie van de SP zijn wij niet ontevreden over de ongeschreven regels die worden gevolgd, wanneer een voorzittersvacature moet worden vervuld na vernieuwing van de samenstelling van de Kamer of door tussentijds vertrek van een zittende voorzitter. Daarvoor hebben wij twee redenen, een praktische en een meer principiële.

De praktische reden om positief te staan tegenover de bestaande mores is dat deze een behoorlijke mate van openheid mogelijk maken. Als de voorbereiding van een kandidaatstelling niet op de een of andere wijze door een bepaalde instantie zou worden gecoördineerd, zoals nu door de grootste fractie, dan zou het gehele proces zich veel meer aan het zicht onttrekken. Misschien zijn er procedures denkbaar die van te voren meer open lijken, maar het is zeer twijfelachtig of deze zouden leiden tot een verkiezing die minder partijpolitiek is dan in de huidige omstandigheden. Het tegendeel zou in de praktijk wel eens het geval kunnen zijn, bijvoorbeeld wanneer er gelegenheidscoalities ontstaan ter ondersteuning van een kandidaat.

Wij hebben ook een wat meer principiële reden om de gegroeide gewoonte te ondersteunen. Nederland kent een volksvertegenwoordiging waarin ook kleinere groeperingen mogelijkheden hebben zich te manifesteren. Terecht zijn wij in ons land trots op de wijze waarop meerderheden met minderheden omgaan. Zeker ook de Eerste Kamer heeft in dit opzicht een uitstekende traditie. Deze traditie van openheid heeft alles te maken met een voorzitterschap dat erop uit is alle leden van de Kamer ruimte te geven. Een voorzitter van de Eerste Kamer is uiteraard lid van een politieke fractie, maar allereerst is hij of zij voorzitter van de gehele Kamer. Het is een goede zaak dat de grootste fractie hier, doordat zij het voortouw neemt bij de voorbereiding van een kandidaatstelling, een speciale verantwoordelijkheid neemt bij de bewaking van de goede traditie van openheid en samenwerking in dit huis.

Onze fracties hebben uitstekende ervaringen met de huidige voorzitter. Wij hebben ook alle vertrouwen in de beoogde opvolger.

De heer De Wit (SP):

Wat vindt de heer Veling ervan dat in wezen de beslissing over de kandidaat buiten hem om is genomen? Daar komt het toch op neer. Er is overleg geweest buiten de Kamer, buiten hem om tussen een aantal politieke partijen. Daaruit resulteert een kandidaat. Hij heeft in wezen geen keuze.

De heer Veling (GPV):

Dat is in zekere zin waar. De gewoonte is nu dat er een consultatie plaatsvindt, wanneer de grootste fractie een kandidaat naar voren wil brengen. Dat is meer dan een formaliteit, zo is de praktijk. Natuurlijk zijn de mogelijkheden voor een kleine fractie gering. Ik betreur het ook wel eens dat zoveel fracties groter zijn dan de mijne, maar dat is toch een realiteit waarmee ik hier moet leven.

De heer De Wit (SP):

Ik ken mijn plaats. De heer Veling slaat echter één ding over. Wij worden geconsulteerd, maar pas nadat er al een beslissing is genomen.

De heer Veling (GPV):

Op het moment dat een aanzet is gegeven. Er zijn situaties denkbaar waarin ondanks een voorzet vanuit een bepaalde fractie, gaandeweg het besef groeit dat het niet de goede kandidaat is en dat de zaak opnieuw moet worden bekeken. Ook daarvan zijn voorbeelden te geven. Het is dus meer dan een formaliteit.

De heer Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter! Mijn fractie had geen behoefte aan dit debat. Wij vinden het meer een onderwerp waar je later in algemene beschouwingen nog eens op terug kunt komen. Nu het echter toch aan de orde is, wil ik een paar opmerkingen maken.

Het gaat om een discussie over de procedure rond het kiezen van een nieuwe voorzitter. Wij gaan afscheid nemen van de huidige voorzitter. Op zichzelf is dat heel jammer, maar wij zijn er ook wel een beetje trots op dat de huidige voorzitter de nieuwe vice-president van de Raad van State is geworden. Wij moeten dus een nieuwe voorzitter kiezen. Vooropstaat dat iedereen uit dit huis kandidaat kan zijn en een kandidaat kan stellen, ook tegenkandidaten. Dat recht is er. Om de zaak wat te vereenvoudigen, is in de praktijk een aantal spelregels gegroeid. Daarbij geldt als maatstaf welke eisen aan de voorzitter worden gesteld. Ik noem er een paar.

In de eerste plaats moet de voorzitter leiding geven aan deze vergadering. Dat is soms een hele klus. Met hoe meer stemmen de voorzitter gekozen is, hoe beter zijn autoriteit kan gelden. In de tweede plaats moet de voorzitter manager zijn van het apparaat in dit huis. Ik denk dat het daarvoor, gezien het vele werk dat daarmee samenhangt, erg nuttig is als de voorzitter weet dat hij gesteund wordt door de grootst mogelijke meerderheid van de Kamer.

Er komt nog een dimensie bij, namelijk de politieke. De leden van de Eerste en Tweede Kamer, volksvertegenwoordigers, worden gekozen via politieke partijen. Dat is de democratische weg. In onze democratie past de opdracht aan leden van het parlement om zoveel mogelijk hun partij in het parlement herkenbaar te maken. Dat kan programmatisch, maar ook via personen. Dat geldt met name voor de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer. Deze functionarissen treden op de voorgrond en zij adviseren op het hoogste niveau.

Het is duidelijk dat de voorzitter zo breed mogelijk gedragen moet worden en dat de partijen herkenbaar zijn. Mijn fractie is ervan overtuigd dat onze partij goed vertegenwoordigd is via het voorzitterschap van de Tweede Kamer. Dat is er de reden voor dat wij hebben afgezien van het recht om een kandidaat of tegenkandidaat te stellen. Er is een gewoonte in dit huis – geen gewoonterecht – dat de grootste fractie het initiatief neemt wanneer gesproken moet worden over een nieuwe voorzitter. Zo'n grootste fractie haalt lang niet altijd de voorzitter uit de eigen gelederen. Er zijn heel wat voorbeelden van het tegendeel. Dit keer hebben de collega's van de VVD het recht om met iemand uit de eigen gelederen te komen. Wij vinden dat een prima zaak. Daarover zijn inderdaad contacten geweest. Ook dat vinden wij goed. Immers, in dit huis hebben wij wel eens problemen meegemaakt die zonder zulk informeel overleg tot schade voor personen hadden kunnen leiden. Dat wordt voorkomen via deze informele procedure.

In de gevolgde procedure, op basis van de herkenbaarheid, komen inderdaad de grote partijen aan bod. Zoals de heer Veling dat in feite al indiceerde, het is een prijs die de kleine partijen betalen. Die kleine partijen zullen ook niet zo gauw herkenbaar zijn in 's lands regering.

Voorzitter! Mijn fractie is content met de gevolgde procedure en met de kandidaat die gesteld gaat worden.

De heer De Wit (SP):

Die 17 jaar waarop ik daarstraks doelde, betrof een voorzitter van de CHU, een partij die soms zes, soms zeven zetels had. Vergeleken met de fracties die nu de voordracht doen, is dat dus in ieder geval een stuk kleiner, maar dat even terzijde.

De vroegere voorzitter van deze Kamer, uw fractiegenoot Steenkamp, zei in 1991, toen er werd gediscussieerd over zijn opvolging, dat de Eerste Kamer zelf bepaalt, wie haar voorzitter wordt. U geeft aan dat er wel degelijk overleg is geweest buiten deze Kamer...

De heer Van Leeuwen (CDA):

Nee, dan heeft u niet goed geluisterd.

De heer De Wit (SP):

Er is afstemming geweest over de kandidaat. Wat vindt u van de mening van uw fractiegenoot, de heer Steenkamp?

De heer Van Leeuwen (CDA):

Ik moet u corrigeren. U citeert verkeerd uit mijn betoog. Ik heb niet gezegd dat er een afstemming is geweest met de collega's van de Tweede Kamer; ik heb gezegd dat mijn fractie constateert, dat haar partij in dit parlement, bestaande uit twee Kamers, goed herkenbaar is dankzij het feit dat de kortgeleden gekozen voorzitter van de Tweede Kamer een CDA'er is. Daarom heeft mijn fractie hier bewust afgezien van het recht op het stellen van een kandidaat.

De heer De Wit (SP):

Maar u voegde daaraan later toe, dat er wel degelijk overleg heeft plaatsgevonden.

De heer Van Leeuwen (CDA):

U moet mijn tekst er maar eens goed op nalezen, en dan ziet u dat ik dat niet heb gezegd. Geen overleg tussen Eerste- en Tweede-Kamerfractie; wij hebben hier in eigen instantie onze beslissing genomen.

De heer De Wit (SP):

Erkent u wel dat de voordracht die nu door de VVD wordt gedaan, een product van overleg buiten deze Kamer is, waarbij de Tweede Kamer betrokken is geweest?

De heer Van Leeuwen (CDA):

Bij het overleg dat in dit huis informeel heeft plaatsgehad, is wel degelijk het gegeven uitgewisseld, wie de voorzitter van de Tweede Kamer is. Bij het bepalen van de richting waaruit de voorzitter van dit huis zou komen, is daarmee natuurlijk rekening gehouden.

De heer De Wit (SP):

Legt u zich, een voorschotje nemend op de verkiezingen van 1998, nu al neer bij de dan te volgen procedure, te weten dat eerst wordt gesproken over de voorzitter van de Tweede Kamer, waarna onmiddellijk daarop volgend al wordt uitgemaakt, wie in 1999 de voorzitter van deze Kamer wordt?

De heer Van Leeuwen (CDA):

Ik heb er geen enkele behoefte aan, mij uit te spreken over procedures die we in de toekomst zullen volgen. We kijken eerst met spanning uit naar de uitslag van de verkiezingen in mei 1998. We zien dan wel, wat er aan de overkant gebeurt, en dan kijken we vervolgens met spanning uit naar wat er gebeurt in 1999, waarna we wel zien wat er in dit huis gebeurt.

De heer De Wit (SP):

U kunt de motie dus in principe steunen?

De heer Van Leeuwen (CDA):

Ik ben niet ingegaan op de motie. Ik heb in mijn betoog heel helder gezegd dat naar mijn overtuiging iedereen in dit huis recht heeft op het stellen van een tegenkandidaat. U heeft dan de keuze. Mijn advies aan ú is om, wanneer de zaak aan de orde is, een tegenkandidaat te stellen, waarna we daarover stemmen. U krijgt wat u wilt. Maar mijn fractie zal de motie niet ondersteunen.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! Een van de boeiende dingen in een parlementaire democratie is, dat je af en toe het spreekgestoelte moet betreden om te praten over iets, waarvan je tot voor kort dacht, dat iedereen er hetzelfde over dacht als jezelf. Het kiezen van colleges voor B en W en gedeputeerde staten in gemeenteraden en provincies, en van Kamervoorzitters in de Kamer, is zonder uitzondering onderwerp van politieke afweging. Daar heeft mijn fractie geen enkele moeite mee. In al die gevallen is er een normale traditie ontstaan, dat iemand een initiatief moet nemen om tot een college van B en W, een college van gedeputeerde staten en het hebben van een Kamervoorzitter te komen. Wat is er logischer dan dat degene die de verkiezingen wint, de grootste fractie, dat initiatief neemt? Dat wil niet zeggen dat de grootste fractie ook de kandidaat levert. Zelf heb ik bij de vorming van een college van GS meegemaakt dat de grootste fractie er na de tweede keer al uitlag, maar die grootste fractie nam wel het initiatief. Mij ontgaat, wat daaraan niet democratisch is. Juist omdat het een politieke afweging is, is reglementering in het Reglement van orde volgens mijn fractie niet goed mogelijk. De Kamer is volstrekt vrij in het benoemen van wie zij wil. Eenieder kan zich kandideren. Een opvatting van democratie als zou dat betekenen dat leden of groeperingen geen afspraken mogen maken over hoe zij stemmen op een kandidaat en hoe te handelen als een bepaalde kandidaat zich kandideert, is heel merkwaardig.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! De vraag wie het initiatief neemt tot het naar voren schuiven van een kandidaat is niet aan de orde, want dat staat al vast. Dat is onderling al uitgemaakt, ook buiten D66 om.

De heer Schuyer (D66):

Het laatste is niet het geval.

De heer De Wit (SP):

In de Tweede Kamer heeft een fractiegenoot van de heer Schuyer heel uitdrukkelijk gezegd niet betrokken te zijn geweest bij welk overleg of welke onderhandelingen dan ook.

De heer Schuyer (D66):

Dat zal wel kloppen, maar ik praat ook niet voor een collega aan de overzijde.

Toen de huidige voorzitter werd gekandideerd door de fractievoorzitter van de VVD, heeft die fractievoorzitter aangegeven dat er sprake was van een gebaar naar een partij die toen niet de grootste partij was, omdat zijn partij het voorzitterschap van de Tweede Kamer destijds ook niet had. Daarom zei die fractievoorzitter ook dat zijn fractie zich het recht voorbehield, mocht er ooit een wijziging komen, om op een en ander terug te komen. Dat is gezegd. Naar mijn idee is daar niets op tegen. Dat heeft niets met een achterban of met achterkamertjes te maken. Het was absoluut niet eerder bekend wie het wordt. Ik heb de naam, net zoals de heer De Wit, via een sondering gehoord. Ik sluit mij verder geheel aan bij de opmerkingen die op dat punt zijn gemaakt door de heren Van Leeuwen en Veling. Ik vind het buitengewoon handig dat het zo is gebeurd. Dat is ook buitengewoon zorgvuldig naar mensen toe. Mijn fractie acht de recente voorzittersverkiezing aan de overzijde in ieder geval geen schoolvoorbeeld van hoe wij het hier zouden moeten doen.

De heer De Wit heeft in het Seniorenoverleg opgemerkt dat het de moeite waard zou zijn om te onderzoeken hoe de procedure van de verkiezing van de voorzitter was in de tijd vóór het gewoonterecht. Daar was ik ook benieuwd naar. Ik heb dat voor de heer De Wit opgezocht. In een boek van de heer Elout uit 1909 staat het volgende: "Waar straks het parlementaire seizoen heropend wordt, zullen de eerste twee vergaderingen voor de Tweede Kamer weder, bij gebrek aan de gewone president, geleid worden door de oudste in jaren. In de Eerste Kamer gaat dat anders. Daar wordt de voorzitter vóór de aanvang van elk zittend jaar door de Koningin benoemd, onafhankelijk van enige voordracht van de Kamer zelve. Dit schijnt een overblijfsel uit de tijd, toen een deel van de Eerste Kamer door de Kroon werd benoemd. In elk geval doet het nog denken aan de oorspronkelijk lang reeds weggesleten bestemming van de Eerste Kamer als bolwerk voor de Troon. De staatscommissie voor de grondwetsherziening, die onder het vorige ministerie benoemd was, wilde terecht dit archaïsme doen verdwijnen en de Eerste Kamer zelve haar voorzitter doen kiezen." In 1994 heeft de heer Ferry Tromp een boekje gepubliceerd, onder de titel "Moet zij het nu maar overnemen? Het failliet van de politiek". Het is curieus, met op de achtergrond koning Willem II, als de SP met de vertegenwoordiging in deze Kamer zou willen voorstellen om die vraag dan maar met "ja" te beantwoorden.

Mijn fractie heeft op geen enkele wijze behoefte aan een terugkeer naar dat verleden, noch aan enige wijziging van de procedures rondom het voorzitterschap in deze Kamer. In de motie staat dat men in volledige vrijheid en zonder gebonden te zijn aan fractiediscipline zou moeten kunnen kiezen. Het laatste is voor mijn fractie al helemaal niet aanvaardbaar.

De heer De Wit (SP):

Wat vindt de heer Schuyer van de mening van zijn fractiegenoot Glastra van Loon, die de gang van zaken rond de verkiezing van de voorzitter en het verband waarin dat is geplaatst, als een onmiskenbaar ondemocratische procedure beschrijft?

De heer Glastra van Loon (D66):

Nu de rest nog!

De heer Schuyer (D66):

Ik heb die tekst niet gelezen, maar de interruptie van de heer Glastra van Loon doet mij vermoeden dat het toch iets genuanceerder lag.

De heer De Wit (SP):

Nee, nee!

De heer Glastra van Loon (D66):

Ja, ja!

De heer De Wit (SP):

Het verhaal van de heer Glastra viel in twee delen uiteen. Het ging over het voorzitterschap en over de kabinetsformatie. De heer Glastra legt een verband met de ondemocratische gang van zaken rond de benoeming van een voorzitter, maar hij geeft daarbij aan dat dit breder moet worden gezien. Dit artikel was overigens gericht aan de fractievoorzitter van de SP in de Tweede Kamer, getiteld "Ga zo door, Marijnissen". Daarin vraagt de heer Glastra van Loon zich af, nu aan de kaak is gesteld hoe ondemocratisch de verkiezing van een voorzitter is, of een en ander niet een vervolg moet krijgen.

De heer Schuyer (D66):

Het sarcasme van hem kent geen grenzen.

De heer Glastra van Loon (D66):

Ik zou de heer De Wit willen vragen rekening te houden met de mogelijkheid dat in zo'n kort stukje ook een element ironie een rol speelt.

De heer Schuyer (D66):

Dat lijkt mij ook; als hij zegt "ga zo door, Marijnissen", dan kan dat toch niet anders verstaan worden dan als ironisch.

De heer De Wit (SP):

Dat denk ik niet. Waar het om gaat, is dat de heer Glastra van Loon kennelijk zulke hoge verwachtingen heeft dat hij ervan uitgaat dat ook de kabinetsformatie en de wijze waarop die plaatsvindt, onderwerp van debat wordt.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! De fractie van GroenLinks heeft met licht opgetrokken wenkbrauwen gekeken naar het handjeklap rond de voorzittersbenoemingen in beide Kamers der Staten-Generaal. Een weinig verheffend schouwspel aan de overzijde, een voorbarige en onheuse sollicitatie en een collectieve schijnvertoning als zou het om een open discussie en besluitvorming gaan aan beide zijden van het Binnenhof. De fractievoorzitter van de VVD – het is jammer dat hij er nu niet is – heeft tijdens de algemene beschouwingen in een interruptiedebatje mij het volgende toegevoegd: "Democratie garandeert niet dat altijd het beste besluit wordt genomen, democratie garandeert alleen dat een besluit op de beste manier wordt genomen." Ik heb dat toen maar zo gelaten, omdat collega Korthals zonneklaar en inmiddels begrijpelijk, overduidelijk genoeg had van het onderwerp, maar de stelling die hij toen betrok, lijkt mij tamelijke onzin. De discussie die sommigen van ons proberen te voeren en waarin de functieverdelende partijen geen trek hebben, gaat juist over het feit dat wij de manier waarop dit gaat, niet zo goed en soms zelfs een tikje stuitend vinden. Sterker nog, ik sluit helemaal niet uit dat deze Kamer, evenals bij de vorige verkiezingen, straks op 11 maart het best mogelijke besluit neemt. Dan nog vinden wij de manier waarop, een te hoog gehalte voorgekookte schijnheiligheid hebben.

Natuurlijk zeggen de functieverdelende partijen dat het iedere partij vrijstaat om kandidaten te stellen en dat ieder Kamerlid geheel vrij, zonder last of ruggespraak, het stembriefje kan invullen. Dus, collega De Boer, waar maak je je druk over? Democratischer kan het toch niet? Voorzitter! Waar ik mij druk over maak – een klein beetje maar overigens, want er zijn in dit land ernstiger problemen dan hoe dit huis aan een voorzitter komt – is dat iedereen weet dat deze voorzittersverkiezing geen verkiezing is, maar dat de meesten van ons in het openbaar die schijn toch willen ophouden. De grote partijen verdelen de baantjes. Of daarbij altijd de beste man – een vrouw is kennelijk nog altijd niet geschikt genoeg – op de juiste plaats komt, is daaraan in ieder geval ondergeschikt. Duidelijk is ook dat de in zwang zijnde systematiek alleen functioneert als de fractieleden van de functieverdelende partijen zich wel degelijk houden aan de ruggespraak en de last die zij opgelegd krijgen. En dus kreeg de Tweede Kamer een voorzitter die het bij een echt vrije stemming nooit zou zijn geworden en blijven mogelijk betere kandidaten, al dan niet uit de partij die aan de beurt is, buiten beschouwing, laat staan dat ooit de ideale kandidaat uit een partij buiten het verdeelcentrum in aanmerking zou komen.

Voorzitter! Ik wil graag soms tegen beter weten in het besluitvormingsproces dat politiek heet, hooghouden. Politiek hoort soms mores te leren. Daar verstaan wij in elk geval iets anders onder dan het praktiseren van bedenkelijke gewoonten. Ondertussen kun je je op gezette tijden afvragen hoe het toch komt dat veel burgers de politiek een beetje ongeloofwaardig vinden. Sterker, soms denk ik wel eens dat velen die volop meedraaien in de carrousel rond het Binnenhof er nog weinig benul van hebben hoe dit gedoe landt bij de gemiddelde krantenlezer en televisiekijker. De vraag is dus of het ook anders en beter zou kunnen. Ja, voorzitter, het kan gewoon anders en beter, bijvoorbeeld zoals het in elke goede en democratisch bestuurde organisatie doorgaans gaat.

1. De organisatie stelt een profiel op van de gewenste voorzitter. Even terzijde: het is eigenlijk toch te zot dat ongeveer voor elke functie van een beetje gehalte een profielschets wordt gemaakt, maar dat dit bij het voorzitterschap van de Tweede of Eerste Kamer en ook bij benoemingen van wethouders – breek mij de mond niet open hoeveel verbetering dat zou opleveren – kennelijk een overbodige exercitie wordt gevonden. Dat komt natuurlijk omdat alles vooraf bedisseld is. Als je de poppetjes al hebt verdeeld, is een functieprofiel alleen maar lastig. Stel je voor dat er te veel licht zou zitten tussen het gewenste profiel en de gedoodverfde kandidaat. Dat geeft moeilijkheden en dus laten wij het profiel achterwege. Dat moge bij de huidige procedure handiger zijn, een beetje vreemd blijf ik het toch wel vinden.

2. Er worden geen deals meer gesloten over wie er aan de beurt is.

3. Alle fracties worden in de gelegenheid gesteld kandidaten voor te dragen die aan het profiel voldoen.

4. In een vrije stemming zonder last of ruggespraak wordt door de leden de voorzitter gekozen waar men het meeste vertrouwen in heeft.

5. Zij of hij die de meerderheid krijgt, wordt het.

Voorzitter! Zo zou het moeten en kunnen, maar het zal helaas niet zo gaan.

Onze fractie kan op zichzelf leven met de kandidaat die de VVD, als de voortekenen niet bedriegen, op 11 maart zal voordragen. Zeker omdat wij verwachten dat, wanneer de mantel van ons voorzitterschap zich om zijn schouders plooit, bij hem het besef zal indalen dat de enige liberaal waarmee onze voorzittersstoel gediend is, een ruimhartige en een echte zal zijn. Wij denken dus dat dit wel goed komt.

Toch moet nog even gemeld dat wij vinden dat het opnieuw geen schoonheidsprijs verdient dat de VVD al een nieuwe fractievoorzitter heeft aangewezen nog voordat de huidige fractievoorzitter door ons, gezamenlijk, tot hoger heerlijkheid is geroepen. Die wat klungelige aanpak heeft ook wel iets vertederends. Ik moet er in elk geval om grinniken. Al die gezamenlijke belangrijkheid en gewichtigheid in dit gebouw slaagt er af en toe toch in om met een ontwapenend amateurisme te opereren. Dat heeft wel wat.

Voorzitter! Wij hebben geen bezwaren tegen de beoogde kandidaat. Wij hebben wel bezwaar tegen het huidige systeem van house-dealing. Als procedureel signaal van onvrede zal de fractie van GroenLinks bij de voorzittersverkiezing op 11 maart aanstaande blanco stemmen.

De heer Cohen (PvdA):

Voorzitter! Sinds de Grondwetswijziging van 1983 wordt de voorzitter van deze Kamer door de Kamer gekozen. Tot die tijd was het een kroonbenoeming. Dat betekent dat er nu nog maar één orgaan is dat zich met de benoeming van de voorzitter bezighoudt en dat is de Kamer zelf, waarmee nog niet gezegd is dat de Kamer het enige relevante orgaan is, wanneer het op de verkiezing van de voorzitter aankomt.

Waar de voorzitter voortkomt uit de leden bestaat de mogelijkheid dat er 75 kandidaten zijn. De heer De Boer heeft al voorspeld dat ik dit zou zeggen en, inderdaad, dat doe ik ook. Niets in de procedure verzet zich daartegen, maar in de praktijk zal het niet zo gaan. Daar zijn twee redenen voor, een praktische en een politieke.

De praktische reden is dat wij allemaal uit zijn op een ordelijke gang van zaken. Daartoe moet iemand de machinerie in werking zetten, zodat wij, voordat de verkiezing plaatsvindt, weten wie er kandidaat is of zou willen zijn en ook ongeveer hoe breed de steun voor een bepaalde kandidaat is. Mijn fractie kan zich goed vinden in de procedure die wij nu kennen, waarin het voortouw door de grootste fractie wordt genomen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! Dat hoor ik nu voor de tweede keer. Wat is er in te brengen tegen de redenering dat iemand die bij meerderheid van stemmen door deze Kamer wordt gekozen alleen al daardoor de breedst mogelijke steun geniet? De heer Cohen spreekt over een vrije verkiezing en over de mogelijkheid van iedereen om zich kandidaat te stellen. Naar mijn idee volgt hieruit automatisch dat er gestemd zal worden. Degene die de meerderheid krijgt, heeft kennelijk de breedste steun van deze Kamer. Wat is erop tegen om het op die manier te doen? De procedure die de heer Cohen kennelijk voorstaat, onttrekt zich aan de openbaarheid.

De heer Cohen (PvdA):

Ik heb niets tegen vrije verkiezingen. Ik nodig u ook uit om kandidaten te stellen.

De heer De Wit (SP):

Het ging over de procedure. U bent begonnen met te zeggen dat u het vastleggen van een procedure in het Reglement van orde niet als een goede oplossing ziet.

De heer Cohen (PvdA):

Dat zie ik ook niet. Ik kom zo nog op de argumenten daarvoor. Ik heb nu alleen gezegd dat mijn fractie het om praktische redenen niet onverstandig vindt dat iemand het voortouw neemt, zodat gesondeerd kan worden hoe het op een gegeven ogenblik ligt en je, ook om beschadiging van mensen te voorkomen, met kandidaten kunt komen van wie je weet dat het tot een goed einde kan komen. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen – en iedereen heeft dat recht – om kandidaten te stellen. We praten nu echter niet alleen over dat recht, maar ook over de manier waarop het gaat. Deze procedure heeft een praktische en een politieke kant. Over de laatste kom ik dadelijk te spreken.

Als het voortouw is genomen door de grootste fractie, staat daarmee wat mij betreft nog niet vast wie er verkozen wordt. Want de verkiezing vindt plaats bij meerderheid van stemmen en die stemmen moeten gewonnen worden. De vraag of een kandidaat geschikt is, heeft twee dimensies. De eerste dimensie, namelijk de vraag of de kandidaat geschikt is, is niet voldoende. Daarmee kom ik bij de tweede dimensie, de politieke kant van de zaak. Niemand zal willen betwijfelen dat er een politieke kant van de zaak is. De leden van deze Kamer zijn vertegenwoordigers van politieke groeperingen; de Kamer is een politiek orgaan. Het ligt dus in de rede dat de politiek een belangrijke dimensie is bij de verkiezing. Dat wordt nog eens versterkt door het feit dat de voorzitter van de Eerste Kamer ook politieke functies vervult. Ik wijs op zijn adviserende rol bij kabinetsformaties.

Die politieke functie is ook niets nieuws. Onlangs heeft prof. De Rijk, lid van deze Kamer van 1956-1991 waarvan vele jaren als ondervoorzitter, nog eens uiteengezet hoe de praktijk is geweest sinds de Tweede Wereldoorlog. Wij hebben blijkbaar allemaal in het verleden zitten graven en ik ben bij De Rijk uitgekomen. Die praktijk was dat de sterkste fractie in de Tweede Kamer daar de voorzitter leverde en de op één na sterkste fractie in de Tweede Kamer de voorzitter van de Eerste Kamer. Overigens is ook wel eens van die praktijk afgeweken, met name wanneer een zittende voorzitter na de algemene verkiezingen opnieuw benoemd werd, ook al was zijn partij niet meer de grootste.

Die praktijk laat zien dat in dit land van minderheden deze en dergelijke functies niet worden verdeeld over en tussen regeringsfracties. Omvangrijke groeperingen, of zij nu wel of niet tot regeringspartijen behoren, kunnen in dit land van minderheden op die manier aan bod komen. Bovendien, zo laat de praktijk in deze Kamer zien, worden bij de voorbereiding van de voorzittersverkiezing alle fracties betrokken.

Intussen zijn in de laatste jaren de politieke krachtsverhoudingen gewijzigd. Het is, althans op dit moment, niet meer zo dat twee groeperingen veruit de grootste zijn, en het is daarom ook niet zo gek dat wij ook in deze Kamer met die gewijzigde krachtsverhoudingen rekening houden. Mijn fractie heeft er daarom geen enkele moeite mee, dat in het licht van de huidige politieke krachtsverhoudingen, niet alleen het voortouw van de verkiezing van de nieuwe voorzitter wordt genomen door de VVD, maar dat bovendien in díe fractie gezocht is naar een geschikte kandidaat.

Veranderde politieke krachtsverhoudingen laten bovendien zien dat het niet zo eenvoudig is om volgens regels van gewoonterecht te werk te gaan; ik zou tenminste niet weten hoe die regels eruit zouden moeten zien.

Goed overleg tussen de fracties over mogelijke kandidaten, rekening houden met de politieke krachtsverhoudingen in en buiten deze Kamer, geen door regeringsfracties dichtgetimmerd gebouw; aan die elementen voldoet onze huidige procedure. Mijn fractie is daarmee content. En zo kiezen wij, mijnheer De Wit, in volle vrijheid onze voorzitter.

Misschien mag ik nog iets zeggen over de motie die de heer De Wit heeft ingediend. Daarin staat dat een democratische verkiezing op zijn minst dient in te houden dat de leden in volledige vrijheid en zonder gebonden te zijn aan fractiediscipline kunnen kiezen uit bij voorkeur meerdere kandidaten. Ik zou daarop het volgende willen zeggen. Ik zie niet in waarom de verkiezing van een voorzitter op een andere manier tot besluitvorming zou moeten leiden dan alle andere onderwerpen die wij hier behandelen. Daarin speelt volledige vrijheid binnen de fractie een rol. Tegelijkertijd speelt een rol dat je deel uitmaakt van een politieke groepering. Daarbij kan het best voorkomen dat er een keer iemand afwijkt van een bepaald standpunt, maar over het algemeen zul je ernaar streven om binnen die politieke groepering met een eensluidend standpunt te komen. Als dat het geval is, heb ik er geen enkele behoefte aan om dat nog eens in een motie vast te leggen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! De uitleg die de heer Cohen aan de motie geeft, betekent toch dat hij toegeeft dat bij het kiezen van de voorzitter iedereen ook in zijn fractie de vrijheid heeft om te kiezen wie hij wil? Ik betoog dat die vrijheid er in wezen niet is, omdat de grote partijen afspraken hebben gemaakt. De vrijheid binnen de fractie om te kiezen wie men wil, bestaat in wezen niet.

De heer Cohen (PvdA):

Voorzitter! Wij maken deel uit van het politieke krachtenveld. Daarvan zijn wij ons heel wel bewust. In dat krachtenveld opereren wij. Daarbinnen kunnen wij heel goed uit de voeten met onze rol. Wij kunnen ook uitstekend uit de voeten met deze procedure en dus ook met de wijze waarop de voorzitter wordt gekozen.

De heer De Wit (SP):

Dit is een abstract antwoord. Het is eigenlijk geen reactie op mijn betoog. Is er daadwerkelijk sprake van vrijheid? Of zegt de heer Cohen: nee, het loopt zoals het loopt en wij stemmen gewoon op de ons voorgedragen kandidaat?

De heer Cohen (PvdA):

Er is op eenzelfde wijze gesondeerd als bij andere fracties. Nogmaals, het kernpunt van mijn betoog is dat wij hier politiek bedrijven. Dit maakt deel uit van het politieke krachtenveld. Daarbinnen kunnen wij ons uitstekend vinden in de wijze waarop het hier gaat en in de manier waarop de voorzitter wordt voorgedragen. Vanuit dat perspectief vind ik dat wij in vrijheid die keus maken.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! Legt de PvdA zich, gelet op hetgeen de heer Cohen heeft gezegd, in 1998 neer bij wat er eerst in de Tweede Kamer wordt besloten en, daaraan gekoppeld, de beslissing over het voorzitterschap in deze Kamer? Het jaar daarop vinden er voor deze Kamer verkiezingen plaats.

De heer Cohen (PvdA):

Voorzitter! Ik vind het, gegeven het krachtenveld en de wijzigingen die daarin wel eens willen optreden, lastig om daarvoor nu, ook gericht op de toekomst, iets vast te leggen. Ik voel daar op dit ogenblik niet voor.

De heer Ginjaar (VVD):

Voorzitter! Ook mijn fractie had feitelijk geen behoefte aan dit debat, maar omdat het er is, zal ik namens mijn fractie enkele opmerkingen maken.

Artikel 61, lid 1, van de Grondwet zegt: elk der Kamers benoemt uit de leden een voorzitter. Ons Reglement van orde, artikel 7, lid 1, stelt dat in de eerste vergadering van een nieuwe zitting of bij tussentijds openvallen van het voorzitterschap, de Kamer overgaat tot de benoeming van een voorzitter.

Er vallen twee dingen op. Het woordje "benoeming" doet herinneren aan de praktijk van voor 1983, waaraan de heer Schuyer uitvoerige woorden wijdde; een benoeming door de Kroon. Het volgende dat opvalt, is dat zowel in de Grondwet als in het Reglement van orde het artikel zich niet uitlaat over de te volgen procedure en daarmee grote vrijheid toelaat. Die grote vrijheid moet dan naar de overtuiging van mijn fractie op een juiste wijze gebruikt worden.

De huidige procedure is er een van gewoonterecht. De grootste fractie draagt de kandidaat voor uit de eigen fractie dan wel uit een andere fractie, zoals ook in 1995 geschiedde. Er wordt vooral gekeken naar de mogelijkheden voor de vervulling van een voorzitterschap. Daaruit volgt niet zonder meer dat iemand uit de grootste fractie tot voorzitter wordt aangewezen. Er kunnen omstandigheden zijn waaronder wel degelijk door de grootste fractie een daarvoor in aanmerking komend lid van een andere fractie wordt voorgedragen. Voorzitter! Ik refereer eraan dat mijn fractie dat in 1995 met grote overtuiging gedaan heeft.

Voorzitter! Het spreekt vanzelf dat de voorgedragen kandidaat moet kunnen rekenen op een brede steun. Het is de verantwoordelijkheid van de voordragende fractie, daar goed rekening mee te houden. Die grote, brede steun moet natuurlijk nagegaan worden. De procedure omvat dan ook informeel overleg tussen de fracties bij monde van hun fractievoorzitters. Ik heb dat nu één keer gedaan en vind dat een bijzonder boeiend geheel. Het is meer dan alleen maar een formaliteit. In dat overleg, in die toetsing, kan immers een aantal elementen aan de orde komen dat bijdraagt aan een goede oordeelsvorming. Dat is in het verleden ook wel gebleken. Mijn fractie denkt niet dat het mogelijk is, de huidige procedure door een betere te vervangen. De heer De Wit wil dat graag, maar dat zou naar onze overtuiging alleen noodzakelijk zijn als de vrijheid van handelen, die zo uitdrukkelijk is vastgelegd in de beide artikelen, niet op de juiste wijze gebruikt zou zijn. En daarvan is naar het oordeel van mijn fractie bij de huidige procedure geen sprake.

Willen wij naar een andere procedure overgaan, dan dient een dergelijke procedure een duidelijke meerwaarde te bezitten ten opzichte van de vigerende methode. Daarbij moeten wij aanstonds aantekenen dat, welke procedure het ook zal zijn, een aantal zaken overeind blijft: een geheime stemming, met natuurlijk in principe een volledige vrijheid van de leden, niet over personen discussiëren en alle 75 leden zijn verkiesbaar. Wat zou er dan geregeld moeten worden? Volgtijdelijkheid in procedures, profielschetsen, presentaties? Het is dan de vraag of dit soort zaken inderdaad een duidelijke meerwaarde heeft ten opzichte van de huidige procedure. Mijn fractie denkt van niet. Natuurlijk wordt bij de huidige procedure wel eens naar de politieke dimensie gekeken. De heer Cohen heeft dat zonet nog uitvoerig toegelicht. Ik zal daar verder niet op ingaan. Maar wij zijn een politiek bedrijf en in een politiek bedrijf wordt met die politieke dimensies rekening gehouden. Het is goed om te beseffen dat eenieder van ons verkiesbaar is, maar juist de potentie dat eenieder verkiesbaar is en de noodzakelijkheid dat iemand uit volle overtuiging, maar ook vanuit de eigen mogelijkheden bewilligt in het vervullen van die functie, maakt dat een zorgvuldige procedure wordt gehanteerd. Mijn fractie meent dat de huidige procedure zorgvuldig is.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Op de hem kenmerkende zorgvuldige manier beschrijft collega Ginjaar een zorgvuldige procedure waarin het element van consultatie vooraf een belangrijke factor is. Als ik het mij goed herinner, stond de kandidatuur al uitgebreid in de krant voordat ik geconsulteerd was. Dat werpt toch wel een schril licht op de zorgvuldigheid die hij zo graag in de procedure wil. Dat maakt het tegelijk een beetje ongeloofwaardig en precies daarover gaat mijn aandeel in de discussie. Het is ogenschijnlijk allemaal prachtig geregeld, maar in de praktijk gaat het anders en daartegen richten zich onze bezwaren.

De heer Ginjaar (VVD):

Het verwijt dat de heer De Boer maakt, wordt door mij niet onderschreven, noch qua strekking, noch qua inhoud.

Voorzitter! Als je als grootste fractie geacht wordt het initiatief te nemen, luidt de vraag die in die grootste fractie aan de orde is: wanneer nemen wij dat initiatief en met welke inzet gaat wij het overleg in? Onze fractie heeft, alle geluiden horende, zich altijd op het standpunt gesteld dat je nooit iets mag ondernemen voordat de werkelijkheid daar is. Voordat in formele zin bekend zou zijn dat onze huidige voorzitter dit huis zou verlaten – wij betreuren dat – was het niet aan ons om enige actie te ondernemen. Dat wil echter niet zeggen, dat je daarvoor binnen de fractie geen zekere verantwoordelijkheid hebt. Het ligt dan voor de hand dat die zaak binnen de fractie in een bepaald overleg aan de orde wordt gesteld en dat de mogelijkheden worden verkend. Wanneer daarvan dan ongewild – hoe, weten wij niet – toch iets in de pers komt, is dat te betreuren, maar men mag ons niet betichten van onwaarachtigheid of ongeloofwaardigheid. Als de fractie, wetende dat zij geacht wordt het voortouw te nemen, daarover van tevoren praat, is dat niet ongeloofwaardig of onwaarachtig. Het is te betreuren – de fractievoorzitters weten dat ook wij dat vonden – dat bepaalde zaken voortijdig in de pers terecht zijn gekomen. Ik heb aan de fractievoorzitters na het winterreces daarvoor verontschuldigingen aangeboden.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! De heer Ginjaar doet het voorkomen alsof de procedure voor de verkie zing van een nieuwe voorzitter is gestart met de consultatie. Ik heb erop gewezen dat collega Korthals Altes al bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten in 1995 heeft gezegd dat bij de vervulling van een vacature voor de Eerste Kamer eerst gekeken wordt naar de Tweede Kamer: welke wensen leven daar en hoe liggen de verhoudingen er? De heer Ginjaar kan toch niet ontkennen dat ook dit bij de uiteindelijke beslissing van zijn fractie een rol heeft gespeeld?

De heer Ginjaar (VVD):

Ik refereer opnieuw aan datgene wat andere collega's hebben gezegd: wij zitten in een politiek bedrijf. Je moet wel degelijk kijken naar de politieke dimensie van het ambt dat vervuld moet worden. Die politieke dimensie is er en er wordt gekozen door afgevaardigden van politieke partijen. Het is duidelijk dat een machtsusurpatie door één politieke groepering voorkomen moet worden. Naar onze overtuiging kan het niet zo zijn dat één bepaalde politieke groepering beide voorzitterschappen bekleedt.

De voorzitter:

Naar mij blijkt is er behoefte aan een tweede termijn.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! Ik wil niet in herhalingen vervallen. Gehoord de bijdragen van de andere fracties, zal het moeilijk zijn om nogmaals uitgebreid op de materie in te gaan. Ik stel drie dingen vast. In de eerste plaats is er naar mijn idee een samenhang tussen deze vacature en de functies die al meermalen genoemd zijn, te weten het voorzitterschap van de Tweede Kamer en het vice-presidentschap van de Raad van State. In de tweede plaats kan een fractie bij de verkiezing van de voorzitter van deze Kamer het initiatief nemen. In de derde plaats ondervinden de fracties in het algemeen volgens mij de grote beperking dat over de voordracht buiten deze Kamer al afspraken zijn gemaakt, en dat blijf ik een ondemocratische gang van zaken vinden.

De heer De Boer (GroenLinks):

Over de motie van collega De Wit heeft geen vooroverleg plaatsgevonden; dat is wel een beetje markant in het verband van deze discussie. Vooroverleg is wel gebruikelijk. Bovendien vinden wij de tekst van de motie niet ijzersterk. Het derde argument is dat wij in dit huis voor moties stemmen als er een redelijke steun voor bestaat. Afgaand op de discussie is de steun in dit geval minimaal. Mijn advies zou zijn om de motie in te trekken. Ik kan mij voorstellen dat collega De Wit dat niet wil, maar dan zal de fractie van GroenLinks de motie niet steunen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik constateer dat de heer De Wit de motie handhaaft. Ik stel voor om er nu meteen over te stemmen en zo het ordedebat af te sluiten.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt de motie-De Wit (EK nr. 203).

De voorzitter:

Ik constateer, dat behoudens de fractie van de SP de aanwezige leden van alle fracties tegen deze motie hebben gestemd, zodat zij is verworpen.

Naar boven