33 750 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2014

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2014 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2014. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2014.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2014 vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het Agentschap SZW voor het jaar 2014 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (de begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de agentschappen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

B. BEGROTINGSTOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

   

blz.

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ BEGROTINGSWETSVOORSTEL

1

     

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

2

     

1.

Leeswijzer

3

     

2.

Het beleid

6

     

2.1

Beleidsagenda

6

     

2.2

Beleidsartikelen

32

 

Artikel 1 Arbeidsmarkt

32

 

Artikel 2 Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

39

 

Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid

54

 

Artikel 4 Jonggehandicapten

61

 

Artikel 5 Werkloosheid

65

 

Artikel 6 Ziekte en zwangerschap

70

 

Artikel 7 Kinderopvang

76

 

Artikel 8 Oudedagsvoorziening

81

 

Artikel 9 Nabestaanden

90

 

Artikel 10 Tegemoetkoming ouders

95

 

Artikel 11 Uitvoeringskosten

100

 

Artikel 12 Rijksbijdragen

103

 

Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang

106

     

2.3

Niet-beleidsartikelen

112

 

Artikel 96 Apparaatsuitgaven kerndepartement

112

 

Artikel 97 Aflopende regelingen

118

 

Artikel 98 Algemeen

119

 

Artikel 99 Nominaal en onvoorzien

123

     

3.

Agentschappen

124

     

4.

Bijlagen

129

 

Bijlage 1 ZBO’s en RWT’s

129

 

Bijlage 2 Aansluiting SZA en begroting SZW

130

 

Bijlage 3 Sociale fondsen SZW

131

 

Bijlage 4 Koopkracht, specifieke inkomenseffecten en stapelingseffecten specifieke groepen

135

 

Bijlage 5 Moties en toezeggingen

155

 

Bijlage 6 Verdiepingshoofdstuk

180

 

Bijlage 7 Subsidieoverzicht

190

 

Bijlage 8 Evaluatie- en overig onderzoek

193

 

Bijlage 9 Horizontale overzichtsconstructie integratiebeleid etnische minderheden

196

 

Bijlage 10 Lijst met afkortingen

198

HOOFDSTUK 1: LEESWIJZER

Inleiding

In deze begroting zijn alle begrotingsartikelen ingevuld volgens de voorschriften van «Verantwoord Begroten», waaronder de tabellen budgettaire gevolgen van beleid. Als gevolg van de nieuwe indeling worden in deze tabellen geen gegevens van de verplichtingen voor het jaar 2012 opgenomen.

In de begroting wordt verwezen naar beleids- of Kamerstukken. Net als in voorgaande jaren zijn deze beleidsstukken via de internetsite www.rijksbegroting.nl te raadplegen.

Opbouw begroting

De begroting van SZW is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:

2.1 Beleidsagenda

In de beleidsagenda wordt aandacht besteed aan de hoofdlijnen van het beleid van SZW in de huidige kabinetsperiode.

2.2 Beleidsartikelen

De belangrijkste beleidsdoelstellingen van SZW zijn in afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. De begroting van SZW bestaat uit 13 beleidsartikelen. Alle beleidsartikelen hebben dezelfde opbouw. Allereerst wordt de algemene doelstelling en de rol en verantwoordelijkheid van de Minister toegelicht. Daarna komen de beleidswijzigingen 2014 aan de orde. Vervolgens worden de budgettaire gevolgen van beleid in tabelvorm vermeld. In zes van de dertien artikelen is naast begrotingsuitgaven sprake van premiegefinancierde uitgaven, welke eveneens in tabelvorm worden weergegeven. Ten slotte wordt in elk artikel een toelichting gegeven op de financiële instrumenten. Hierbij wordt gefocust op:

  • het doel van het financiële instrument;

  • wie ervoor in aanmerking komen;

  • de financiële regeling;

  • de budgettaire ontwikkeling;

  • de beleidsrelevante kerncijfers.

De begrotingsuitgaven en premiegefinancierde uitgaven luiden in constante prijzen.

Ten aanzien van de begrotingsuitgaven is in de Miljoenennota 2014 een voorziening gecreëerd voor de loon- en prijsbijstellingen op alle begrotingshoofdstukken. De hiervoor gereserveerde middelen worden jaarlijks naar de departementale begrotingen overgeboekt. Bij de premiegefinancierde uitgaven wordt het effect van deze loon- en prijsstijging op een afzonderlijke regel «nominaal» in de tabellen opgenomen.

2.3. Niet-beleidsartikelen

De begroting van SZW bevat vier niet-beleidsartikelen. Deze artikelen bevatten de middelen op de begroting van SZW die niet rechtstreeks aan een beleidsdoelstelling kunnen worden gekoppeld.

3. Baten-lastenagentschappen

Onder het ministerie valt per 1 januari 2014 één baten-lastenagentschap, namelijk het Agentschap SZW. Van dit agentschap is een technische paragraaf opgenomen die bestaat uit een meerjarige begroting, een kasstroomoverzicht en een overzicht van doelmatigheidsindicatoren, met bij elk onderdeel een toelichting. Met ingang van 1 januari 2014 zal het batenlastenagentschap IWI, dat onderdeel is van de Inspectie SZW, als batenlastenagentschap ophouden te bestaan. Dit is in de voorliggende begroting verwerkt. Het beëindigen van de status van batenlastenagentschap van IWI betekent geen vermindering van taken van de Inspectie SZW (zie artikel 98).

4. Bijlagen

De begroting van SZW bevat tien bijlagen.

Integratie en maatschappelijke samenhang

In het regeerakkoord Rutte/Asscher is bepaald dat het integratie- en inburgeringsbeleid wordt ondergebracht bij het Ministerie van SZW. In deze begroting is daartoe een nieuw beleidsartikel opgenomen: «Integratie en maatschappelijke samenhang».

Het kabinet stelt hoge eisen aan mensen die naar Nederland komen: een opleiding, beheersing van de taal, een gedegen voorbereiding en het vermogen om hier economisch zelfstandig te kunnen leven. Voor alle nieuwkomers bieden de beheersing van het Nederlands, de kennis van de samenleving en betaald werk het beste perspectief op succesvolle integratie. Werk is een goede route naar een goed inkomen en economische zelfstandigheid. Dit is bij uitstek de reden waarom het integratie- en inburgeringsbeleid bij SZW past.

Groeiparagraaf

De huidige begroting kent met uitzondering van het bovengenoemde nieuwe begrotingsartikel en de beëindiging van de status van batenlastenagentschap van IWI geen wijzigingen ten opzichte van de vorige begroting. Wel zijn als reactie op de (tussen)evaluatie van «Verantwoord Begroten» met de Tweede Kamer op een aantal punten verbeteringen in de begroting aangebracht. Deze betreffen:

  • meer verbinding tussen de beleidsagenda en de beleidsartikelen;

  • meer verwijzingen naar eerdere publicaties (waaronder beleidsevaluaties en brieven aan de Tweede Kamer);

  • het gebruiken van de roltypologieën bij de beschrijving in de beleidsartikelen van de rol en verantwoordelijkheid van de Minister, zoals voorgeschreven in de Rijksbegrotingsvoorschriften;

  • het opnemen van enkele prestatie-indicatoren.

Rol en verantwoordelijkheid: taakverdeling Minister en Staatssecretaris

In de Comptabiliteitswet (CW) is in artikel 19 geregeld dat de Minister verantwoordelijk is voor het beheer van de begroting(en) van een ministerie. Daarom wordt de begrotingswet ook ondertekend door de Minister. Dit komt in de beleidsartikelen tot uitdrukking onder het kopje «Rol en verantwoordelijkheid Minister». De Staatssecretaris wordt hier niet genoemd. Het begrip staatsecretaris komt in de CW niet voor. De verhouding tussen Minister en Staatssecretaris is in de grondwet (artikel 46) geregeld. De Staatssecretaris wordt belast met een deel van de taken van de Minister. Minister en Staatssecretaris verdelen de taken onderling op aanwijzing van de Minister. Voor SZW betekent dit dat de Staatssecretaris verantwoordelijk is voor een groot aantal beleidsinstrumenten die in de begroting zijn opgenomen, zoals in de beleidsartikelen 2 (o.a. BUIG, Participatiewet, Wsw), 4 (Wajong), 8 (AOW, pensioenbeleid), 9 (Anw) en 11 (uitvoeringskosten SVB). Dit ongeacht het feit dat de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris in de beleidsartikelen niet expliciet bij «Rol en verantwoordelijkheid» wordt vermeld.

Kerncijfers handhaving

Met ingang van de begroting 2013 is op het terrein van de handhaving gekozen voor een thematische verantwoording. Er worden kengetallen vastgesteld voor preventie, opsporing en terugvordering. In de begroting 2013 zijn twee kengetallen over de opsporing (aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling en het totaal benadelingsbedrag) reeds opgenomen. Ook in de begroting 2014 worden de kengetallen over de opsporing opgenomen. Daarnaast worden voor het eerst twee kengetallen op het terrein van de preventie opgenomen, namelijk kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans (de kans die ondervraagde uitkeringsontvangers ervaren dat fraude opgemerkt wordt door de uitkeringsverstrekker). Aangezien dit een nulmeting betreft voor de twee preventie-kengetallen is vergelijking met eerdere jaren in deze begroting nog niet mogelijk. Op het terrein van terugvordering kunnen nog geen kengetallen worden geleverd. In 2013 en 2014 vindt samen met UWV en SVB nadere uitwerking plaats om tot volledige kengetallen voor de terugvordering te komen.

Budgetflexibiliteit

Zoals voorgeschreven wordt in de budgettaire tabellen vermeld welk percentage van de voor het jaar 2014 geraamde uitgaven juridisch verplicht is. In de meeste beleidsartikelen is dit percentage (nagenoeg) 100, aangezien de uitgaven vrijwel volledig voortvloeien uit wet- en regelgeving. Per instrument wordt dit percentage vervolgens nader toegelicht. Het deel van de uitgaven dat niet juridisch is verplicht is veelal op andere wijze verplicht (bijvoorbeeld bestuurlijk gebonden op basis van een convenant). Dit wordt in de beleidsartikelen niet nader aangeduid.

Afwijkingen van de rijksbegrotingsvoorschriften

Met instemming van het Ministerie van Financiën wordt de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal aflopende regelingen op het niet-beleidsartikel 97 opgenomen. Het gaat hier om nagekomen declaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. In de beleidsagenda wordt ingegaan op de uitwerking van de aanbevelingen.

HOOFDSTUK 2: HET BELEID

2.1 BELEIDSAGENDA

2.1.1 BELEIDSPRIORITEITEN

Inleiding

De arbeidsmarkt staat onder druk door de moeilijke economische omstandigheden. Bij consumenten hebben vermogensverliezen en toegenomen onzekerheid geleid tot minder uitgaven en een lager vertrouwen. Ondernemingen zijn genoodzaakt hun productie aan te passen. De gevolgen hiervan kunnen pijnlijk zijn. Zo is er verlies van werkgelegenheid bij ondernemingen die moeten inkrimpen of het niet redden. Het aantal mensen dat geconfronteerd wordt met werkloosheid stijgt hierdoor. Tegelijkertijd zijn de inkomsten en de uitgaven van de overheid nog altijd niet in evenwicht.

Deze omstandigheden vragen om structurele hervormingen die de Nederlandse economie en arbeidsmarkt versterken, om maatregelen die de schatkist op orde brengen en om beleid dat de gevolgen hiervan eerlijk verdeelt. Dat zijn de drie pijlers onder het kabinetsbeleid. In combinatie zorgen zij ervoor dat Nederland de crisis kan ombuigen naar duurzame groei. Deze beleidsagenda schetst de hoofdlijnen van het SZW-beleid in deze kabinetsperiode, te beginnen met de reactie op de huidige arbeidsmarktontwikkelingen.

Aan het werk

Zoals al aangekondigd in het regeerakkoord zet dit kabinet er vol op in om samen met de sociale partners het functioneren van de arbeidsmarkt te verbeteren en mensen duurzaam aan het werk te helpen. Met de sociale partners is een sociaal akkoord bereikt over de hiervoor noodzakelijke maatregelen. De komende periode staat dan ook in het teken van het verder uitwerken en implementeren van de gemaakte afspraken uit het regeerakkoord en het sociaal akkoord. Daarbij gaat het zowel om directe impulsen bij de huidige uitdagingen op de arbeidsmarkt als om structurele versterkingen van het stelsel. Een stelsel dat iedereen de kans biedt mee te doen. Een stelsel dat ondersteunt en stimuleert dat mensen, wanneer dat nodig is, zo snel mogelijk van werk naar werk kunnen gaan. En een stelsel dat zijn kracht ontleent aan solidariteit. Die solidariteit moet dan ook voor de toekomst behouden blijven.

Arbeidsmarktimpulsen

De gevolgen van de crisis zijn voelbaar op de arbeidsmarkt. Hoewel de werkloosheid in Nederland nog altijd relatief laag is in vergelijking met de andere Europese landen, is de recente ontwikkeling van met name de jeugdwerkloosheid ongunstig. De jeugdwerkloosheid reageert altijd relatief sterk op de conjunctuur, doordat er elk jaar weer een nieuwe lichting jongeren de arbeidsmarkt op stroomt. De laatste lichtingen schoolverlaters hebben nu last van de economische tegenwind bij het zoeken naar startersfuncties.

Als een jongere voor zichzelf geen kansen ziet op de huidige arbeidsmarkt, dan is dat een wezenlijk probleem. Juist daarom is het van belang de soms wel erg negatieve beelden van de werkloosheid onder jongeren ook enigszins te nuanceren. Het jeugdwerkloosheidspercentage betreft namelijk alleen de jongeren die zich op de arbeidsmarkt begeven (de zogenoemde beroepsbevolking). Veel jongeren zoeken helemaal geen werk, maar volgen voltijds onderwijs. En dat is ook prima. Voor Nederland geldt dat een jeugdwerkloosheid van 10 procent betekent dat ongeveer 7 procent van álle Nederlandse jongeren werkloos is. In veel Europese landen is het verschil tussen de beroepsbevolking en de totale bevolking onder jongeren nog veel groter. In die landen hebben scholieren en studenten bijvoorbeeld minder vaak een bijbaan. Zo betekent een jeugdwerkloosheid van 55 procent in Griekenland in feite dat van álle Griekse jongeren 16 procent werkloos is. Figuur 1 toont voor 15 tot 24-jarigen de totale bevolking, de beroepsbevolking en de werkeloosheid voor diverse EU-landen en voor de EU als geheel.

Figuur 1. Jeugdwerkloosheid in 2012 in Europees perspectief als percentage van de beroepsbevolking en van alle jongeren*

* Ten behoeve van de internationale vergelijking is cijfermateriaal van Eurostat gebruikt. De internationale definitie van werkloosheid die Eurostat hanteert, wijkt af van de nationale definitie van het CBS.

* Ten behoeve van de internationale vergelijking is cijfermateriaal van Eurostat gebruikt. De internationale definitie van werkloosheid die Eurostat hanteert, wijkt af van de nationale definitie van het CBS.

Bron: SZW bewerking op basis van gegevens Eurostat, juli 2013.

Jongeren die nu werk zoeken, kunnen niet wachten tot de economie weer aantrekt. Een voorspoedige start van het werkzame leven is in ieders belang. Het kabinet heeft daarom in 2013 extra middelen (50 miljoen euro) uitgetrokken om de jeugdwerkloosheid te helpen bestrijden en voorkomen. Jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs worden via het School Ex programma gestimuleerd langer door te leren en te kiezen voor een opleiding met meer arbeidsmarktrelevantie. Daarnaast wordt een impuls gegeven aan de regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid. Zo kunnen de arbeidsmarktregio’s met de extra middelen bijvoorbeeld startersbeurzen introduceren om werkloze jongeren werkervaring op te laten doen of jongerenloketten openen om jongeren te ondersteunen bij het vinden van een passende baan en opleiding. Voor een voortvarende start heeft het kabinet Mirjam Sterk benoemd tot ambassadeur voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Als ambassadeur stimuleert zij de 35 arbeidsmarktregio’s en de verschillende arbeidsmarktsectoren om de jeugdwerkloosheid gezamenlijk aan te pakken, door verbindingen te leggen tussen de werkgevers die vacatures, stages en leerbanen beschikbaar stellen en de jongeren die op zoek zijn naar werk.

Bovendien gaat het kabinet onverminderd door met het versterken van de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt en het verder terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters. Zo wordt via het nationaal Techniekpact 2020 gewerkt aan een betere aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor technisch personeel. Daarbij gaat het zowel om de kwantiteit (verkleinen van het tekort) als de kwaliteit (leerlingen en werkenden opleiden in die competenties waar de arbeidsmarkt om vraagt).

Ook de arbeidsmarktsituatie van ouderen vraagt bijzondere aandacht in tijden van crisis. Overigens is de arbeidsparticipatie van ouderen in de afgelopen jaren continu gestegen. De arbeidsdeelname van 50- tot 60-jarigen verschilt inmiddels niet wezenlijk meer van de arbeidsdeelname van de totale beroepsbevolking en ook die van 60- tot 65-jarigen is fors gegroeid. Het wegnemen van financiële prikkels voor vroegpensioen is hierbij heel effectief geweest. De gemiddelde leeftijd waarop werknemers met pensioen gaan, steeg van 61,0 jaar in 2006 naar 63,6 jaar in 2012. In 2006 ging de grootste groep nog op 60-jarige leeftijd met pensioen, met daarnaast een kleine piek bij 65 jaar. Ondertussen komt pensionering op 60-jarige leeftijd relatief weinig meer voor. De grootste piek ligt nu bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarnaast neemt ook de pensionering boven de AOW-gerechtigde leeftijd toe (zie figuur 2).

Figuur 2. Leeftijd waarop werknemers met pensioen gaan, 2006-2012

* De cijfers over 2012 zijn nog voorlopig.

* De cijfers over 2012 zijn nog voorlopig.

Bron: SZW bewerking op basis van gegevens CBS.

Dit laat onverlet dat ouderen die hun baan verliezen momenteel veel moeite hebben weer aan de slag te komen. Naast het reeds bestaande instrumentarium – bijvoorbeeld de premiekorting die een werkgever kan krijgen als hij een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst neemt – is daarom voor de jaren 2013 en 2014 in totaal 67 miljoen euro extra uitgetrokken om oudere werklozen aan het werk te helpen. Hierbij gaat het om extra inspanningen op het gebied van re-integratie van oudere werklozen, het intensiveren van netwerkgroepen en het organiseren van inspiratiedagen voor oudere werklozen om hen te helpen bij het vinden van een baan.

Sectorplannen

Het kabinet heeft verder 600 miljoen euro beschikbaar gesteld voor cofinanciering van sectorplannen, waarin sectoren gericht aan de slag gaan met de uitdagingen op de arbeidsmarkt. Er bestaat geen simpele, snelle en allesomvattende oplossing voor de oplopende werkloosheid. Het is primair aan werkgevers en werknemers samen om in deze moeilijke tijden te komen tot maatregelen om duurzame werkgelegenheid te creëren. Het kabinet roept werkgevers- en werknemersorganisaties daarom op een analyse van de arbeidsmarkt in hun sector te maken en met een plan te komen om de knelpunten op korte en middellange termijn via maatwerk aan te pakken. Voor maatregelen uit dergelijke sectorplannen die aan de voorwaarden voldoen is cofinanciering beschikbaar.

In het sociaal akkoord is afgesproken dat het kabinet door cofinanciering van sectorplannen ondersteuning zal bieden bij inspanningen om mensen die hun baan dreigen kwijt te raken via (inter-)sectorale mobiliteit en scholing aan de slag te houden. Ook het bieden van kansen aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt kan rekenen op steun, evenals het bieden van kansen aan jongeren om werkervaring op te doen. Daarnaast kunnen sectorplannen bijdragen aan duurzame inzetbaarheid van werknemers, bijvoorbeeld door het inzetten van oudere vakkrachten voor coaching en begeleiding. Sectorplannen kunnen ook zorgen voor een betere werking van de arbeidsmarkt binnen en/of tussen sectoren, ook op langere termijn.

Naast de bovengenoemde directe impulsen zijn – in overeenstemming met de aanbevelingen van de Europese Commissie – verdere structurele maatregelen nodig om de arbeidsmarkt in lijn te brengen en te houden met de eisen van de 21e eeuw. Dan gaat het om maatregelen ter bevordering van de arbeidsparticipatie, met name van mensen in de marge van de arbeidsmarkt. Onderdeel daarvan is de verdere beperking van fiscale regels die de arbeidsparticipatie ontmoedigen, onder meer door een geleidelijke afschaffing van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting van een partner met weinig of geen eigen inkomen. Ten slotte blijft het zaak de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren en de arbeidsmarktmobiliteit te bevorderen, onder meer door de afgesproken hervormingen van de ontslagwetgeving en van de WW-uitkering.

Naar een inclusieve arbeidsmarkt

Aan mensen die dat echt nodig hebben, biedt de overheid inkomensondersteuning en aangepaste arbeid. Daarnaast ondersteunt de overheid hen bij het vinden van werk. Op die manier wil het kabinet bereiken dat alle mensen als volwaardige burgers mee kunnen doen aan onze samenleving. Bij voorkeur via een reguliere baan, maar als dat (nog) een brug te ver is, door op een andere manier te participeren in de samenleving. Hiervoor komt er één regeling die wordt vastgelegd in de Participatiewet. Met het sociaal akkoord van april 2013 hebben sociale partners zich verbonden aan de doelstelling om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. De afspraken uit het sociaal akkoord verbreden het draagvlak voor de Participatiewet. De nieuwe wet stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van mensen om werk te vinden, neemt belemmeringen daarvoor weg en maakt hulp mogelijk voor degenen die dat ook echt nodig hebben. Hiervoor komen verschillende instrumenten beschikbaar, zoals loonkostensubsidie en beschut werk.

Gemeenten en sociale partners zorgen ervoor dat er 35 regionale Werkbedrijven komen. De Werkbedrijven worden de schakel tussen werkgevers en mensen met een arbeidsbeperking. Zij moeten de kans op succesvolle plaatsing vergroten. Gemeenten hebben het voortouw en werken samen met UWV en sociale partners. Voor de uitwerking van het Werkbedrijf overleggen sociale partners met gemeenten in de onlangs opgerichte Werkkamer. Werkgevers stellen zich ervoor garant dat er voor mensen met een arbeidsbeperking ook werk is. Deze afspraak zal worden gemonitord. Als er onvoldoende banen worden gerealiseerd treedt er, na overleg met sociale partners en gemeenten, een verplicht quotum in werking. Het quotum wordt wettelijk vastgelegd.

In 2014 treffen het Rijk, (organisaties van) gemeenten, sociale partners, cliëntenorganisaties en anderen samen de voorbereidingen voor de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015. Met de Participatiewet en met de decentralisaties op andere beleidsterreinen krijgen gemeenten meer en betere mogelijkheden om tot een samenhangend en integraal beleid in het sociale domein te komen. De decentralisaties maken het mogelijk de terreinen van participatie, ondersteuning en begeleiding, en jeugdzorg met elkaar te verbinden en beter aan te laten sluiten bij beleidsterreinen waar gemeenten al verantwoordelijk voor zijn, zoals de WMO.

De inzet van het rijk is om voldoende ruimte aan gemeentelijke beleidsvrijheid te geven en de gemeenten te betrekken bij de regelgeving die hen aangaat. Op die manier zijn zij optimaal in de gelegenheid om de voordelen van de decentralisaties voor hun burgers te benutten. Het Rijk zet er via het programma Beter Werken in het Openbaar Bestuur op in om gemeenten te helpen een professionaliseringsslag te maken.

Van werk naar werk

Werknemers hechten waarde aan arbeidscontracten die zekerheid en stabiliteit bieden, bijvoorbeeld voor het afsluiten van een hypotheek. En ook voor werkgevers bieden duurzame arbeidsrelaties voordelen. Het zoeken, screenen en inwerken van nieuw personeel gaat immers altijd gepaard met kosten en risico’s. Tegelijkertijd is enige flexibiliteit voor ondernemingen van levensbelang, zeker onder de huidige dynamische economische omstandigheden. Bovendien bieden flexibele contractvormen extra participatiekansen voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.

Het stelsel van flexrecht, ontslagrecht en WW is erop gericht een gezond evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid mogelijk te maken. Dit stelsel vergt regelmatig onderhoud en dient nu aangepast te worden in het licht van structurele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. De belangrijkste uitdagingen daarbij zijn om het stelsel activerender te maken en de groeiende tweedeling te beperken tussen mensen met een vast en een flexibel contract.

Het kabinet wil voorkomen dat mensen onnodig in dienst worden gehouden op basis van een reeks van flexibele contracten. Het herstel van de balans tussen vast en flexibel werk vergt daarnaast aanpassing van de bescherming die werknemers met een vast contract hebben. Bijvoorbeeld door ontslagvergoedingen om te zetten in transitiebudgetten die worden aangewend om ander werk te vinden en de omvang daarvan te begrenzen. Aanpassingen van het ontslagrecht maken het stelsel eerlijker, eenvoudiger en meer gericht op het vinden van een nieuwe baan. Verworvenheden als de bescherming tegen willekeur, het preventieve karakter van het stelsel en de waarborg van een zorgvuldige procedure blijven niettemin onverkort behouden. Het uitgangspunt is en blijft dat aan een ontslag een geldige reden ten grondslag dient te liggen. Ook de WW wordt hervormd. De maximale duur van de (publiek gefinancierde) WW wordt beperkt tot twee jaar. Daarnaast wordt de WW activerender gemaakt door ervoor te zorgen dat werken vanuit de WW vaker loont, door de voorwaarden aan te scherpen om vanuit de WW snel passende arbeid te aanvaarden en door samen met de sociale partners in te zetten op van-werk-naar-werkbegeleding. Op deze manier worden investeringen in scholing en mobiliteit gestimuleerd, worden mensen voor de arbeidsmarkt behouden en wordt de (langdurige) werkloosheid teruggedrongen.

De invoering van deze maatregelen kost tijd en luistert nauw. Daarom zal het kabinet de afspraken die hierover met sociale partners zijn gemaakt zorgvuldig uitwerken en pas vanaf 2015 en 2016 geleidelijk implementeren. Het kabinet heeft de SER om advies gevraagd over de verdere vormgeving van de sociale infrastructuur voor de arbeidsmarkt – en met name de rol van werkgevers en werknemers hierin – waarbij de nadruk ligt op het voorkomen van werkloosheid en het beperken van de werkloosheidsduur.

Kansen bieden in alle levensfasen

Het kabinet streeft naar een arbeidsmarkt die iedereen kansen biedt om actief deel te nemen en die mensen ook stimuleert deze kansen te grijpen. De hiervoor genoemde Participatiewet geeft concrete invulling aan dit streven voor de mensen met een arbeidsbeperking en/of een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Een arbeidsmarkt met kansen voor iedereen is een ambitie die nog een stap verder gaat. Dit vergt een stelsel waarin de overheid en andere betrokken partijen (met name sociale partners) er gezamenlijk zorg voor dragen dat alle mensen, als zij dat in bepaalde fasen van het leven nodig hebben, ondersteuning kunnen krijgen in het sociale domein.

Arbeid en zorg

De mogelijkheid om arbeid en zorg te combineren raakt velen: werknemers en hun sociale omgeving, werkgevers en overheid. De vraag hoe de juiste balans kan worden gevonden, neemt aan gewicht toe door maatschappelijke, demografische en beleidsmatige ontwikkelingen. Deze vergroten het belang voor werknemers om werk en andere taken te kunnen combineren. Het kabinet wil met het oog op de participatiebevordering (vooral van vrouwen), inkomensondersteuning, ondersteuning van de ontwikkeling van kinderen en vergroting van de betrokkenheid in de samenleving (meer voor elkaar zorgen), de randvoorwaarden verbeteren zodat werknemers in staat zijn hun verantwoordelijkheid te blijven nemen voor het combineren van arbeid en zorg. In de brief over de resultaten van het sociaal akkoord van 11 april 2013 heeft het kabinet de sociale partners opgeroepen om een versterkte inzet te doen op cao-afspraken die de combinatie van arbeid en zorg ondersteunen. Zoals vermeld zal het kabinet met sociale partners nader in overleg gaan over een gezamenlijke inzet op dit gebied. Door gezamenlijk op te trekken in een brede «arbeid-en-zorgtop» kan een agenda worden geformuleerd die aansluit bij de behoefte op de werkvloer. Daarbij gaat het om zaken als het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken, het creëren van flexibiliteit in het arbeidspatroon, kinderopvang en de aansluiting daarvan met het onderwijs en om aandacht voor de psychosociale arbeidsbelasting.

Huishoudentoeslag

Momenteel bestaan er verschillende regelingen voor inkomensondersteuning die vaak ook een verschillende systematiek kennen. Het kabinet gaat de huidige toeslagen stroomlijnen en vereenvoudigen door de invoering van de huishoudentoeslag. In de huishoudentoeslag zullen de huidige zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de huurtoeslag en een ouderencomponent worden geïntegreerd tot één toeslag per huishouden. Dit maakt de inkomensondersteuning eenvoudiger, transparanter en ook doelmatiger, omdat beter aangesloten kan worden bij de draagkracht van huishoudens.

Het IBO «inkomen en vermogen ouderen» heeft aangetoond dat het inkomensbeleid gericht op ouderen de afgelopen jaren effectief is geweest, maar tegelijkertijd kan de noodzaak en legitimiteit van generieke inkomensondersteuning voor alle ouderen steeds minder worden aangetoond. Het kabinet ziet mogelijkheden de inkomensondersteuning beter te richten op de ouderen die het echt nodig hebben. Want gericht inkomensbeleid zal ook de komende jaren noodzakelijk blijven. Overigens is en blijft de AOW een oudedagsvoorziening waar alle ouderen op kunnen rekenen.

De huishoudentoeslag wordt gefaseerd ingevoerd. In 2015 wordt de MKOB afgeschaft. In dat jaar wordt een ouderencomponent voor de huishoudentoeslag geïntroduceerd waarin het budget van de fiscale ouderenkortingen wordt opgenomen. In 2017 wordt het kindgebonden budget toegevoegd aan de huishoudentoeslag. Daarna zal ook de huurtoeslag in vereenvoudigde vorm deel gaan uitmaken van de huishoudentoeslag.

Kindregelingen

De overheid biedt via een stelsel van diverse regelingen een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen. Het huidige stelsel van kindregelingen is echter complex en de regelingen werken op onderdelen tegen elkaar in. Het is de vraag of regelingen wel effectief zijn als ouders ze niet goed kunnen overzien. Bovendien zorgen de vele verschillende regelingen voor verhoudingsgewijs hoge uitvoeringskosten. Ook kunnen er verschillen in inkomensondersteuning ontstaan voor huishoudens in vergelijkbare situaties. Deze verschillen zijn vanuit rechtvaardigheidsoogpunt niet te verdedigen. Een voorbeeld hiervan zijn de alleenstaande ouders. Voor hen is de inkomensondersteuning in de bijstand aanzienlijk hoger dan voor werkende alleenstaande ouders. Hierdoor loont het voor alleenstaande ouders in de bijstand vaak niet of nauwelijks om te gaan werken.

Het kabinet hervormt, vereenvoudigt en versobert de kindregelingen. Doel hiervan is de beschikbare middelen op een rechtvaardige en effectieve manier in te zetten voor inkomensondersteuning aan ouders en om arbeidsparticipatie van ouders te bevorderen. Zo lost deze hervorming ook de bovengenoemde armoedeval voor alleenstaande ouders met een minimumuitkering op. Het stelsel van kindregelingen wordt teruggebracht tot vier regelingen met elk een eigen, logisch doel: de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag. In 2017 wordt, zoals hierboven vermeld, het kindgebonden budget toegevoegd aan de huishoudentoeslag.

Armoede

De armoedeproblematiek is in Nederland mede dankzij een gedegen stelsel van sociale zekerheid relatief gezien beperkt. Ook in deze economisch moeilijke tijden wil het kabinet ervoor zorgen dat niemand als gevolg van een laag inkomen buiten de boot valt. Werk vormt de beste weg uit armoede. Dit is primair ieders eigen verantwoordelijkheid, maar in bepaalde gevallen kan een helpende hand nuttig en nodig zijn. Voor het vervullen van die belangrijke rol zijn de gemeenten het best toegerust. Zij maken werk van armoedepreventie, dragen zorg voor een integrale aanpak over het gehele sociale domein en bieden waar nodig inkomensondersteuning. Speerpunt daarbij is het tegengaan van armoede onder gezinnen met kinderen, zodat ook deze kinderen een goede start kunnen maken. Samenwerking hierbij tussen gemeenten en private partijen, zoals Vereniging Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds, is wenselijk en wordt gestimuleerd. Het kabinet gaat het armoede- en schuldenbeleid de komende jaren intensiveren en stelt daartoe in 2014 80 miljoen euro en voor 2015 en latere jaren 100 miljoen euro extra ter beschikking. Een deel van deze middelen – circa 5 miljoen euro – wordt gebruikt om de Sportimpuls te verhogen en de subsidie aan het Jeugdfonds te verlengen.

Schuldenproblematiek

Met de aanhoudende economische crisis neemt het aantal mensen met (een risico op) problematische schulden toe. Problematische schulden en de daarmee gepaard gaande spanningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de mensen zelf en voor hun sociale omgeving. Bovendien kunnen schulden succesvolle participatie op de arbeidsmarkt in de weg staan. Ook in die gevallen kan, onder de juiste voorwaarden, ondersteuning waardevol en effectief zijn. Daarom is van belang dat gemeenten in het kader van (integrale) schuldhulpverlening over voldoende beleidsvrijheid en de juiste instrumenten beschikken, zodat zij in staat zijn hierbij hun verantwoordelijkheid te nemen.

Schuldpreventie zal steeds meer nadruk krijgen. Dan gaat het bijvoorbeeld om het versterken van de zelfredzaamheid van burgers door gerichte voorlichting en het vergroten van het financiële bewustzijn onder jongeren. Maar ook om problematische betalingsachterstanden vroegtijdig te signaleren en te stimuleren dat verantwoordelijke partijen zoals gemeenten en schuldeisers meer dan nu het geval is hun verantwoordelijkheid nemen. Daar waar toch problematische schulden zijn ontstaan, is het van belang het bestaansminimum te garanderen via de beslagvrije voet die een minimum bedrag om van te leven garandeert, via de inrichting van een beslagregister en via het opstellen van een rijksincassovisie. Het kabinet informeert de Tweede Kamer eind dit jaar over de uitwerking en concretisering van de visie op de rijksincasso.

Integratie en maatschappelijke samenhang

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond. Integratie begint ermee dat nieuwkomers een uitdrukkelijke keuze maken voor Nederland. Van hen wordt verwacht dat zij investeren in de taal en de vaardigheden die nodig zijn voor een zelfredzaam bestaan. Daarnaast wordt verwacht dat zij zich verdiepen in de kernwaarden van onze samenleving en deze naleven. Dit stelt ook eisen aan ouders op het gebied van grenzen stellen en opvoeden. Nieuwkomers mogen zelf een samenleving verwachten waarin mensen erop kunnen vertrouwen dat hun rechten even goed beschermd zijn als die van een ander, en waarin iedereen een eerlijke kans krijgt om succesvol te zijn en mee te doen. Hiervoor is het noodzakelijk dat instellingen in de publieke sector de vraagstukken die voortkomen uit een divers samengestelde bevolking en achterblijvende integratie het hoofd kunnen bieden.

Om de zelfredzaamheid van nieuwkomers te vergroten, worden de inburgeringseisen in 2014 aangescherpt door invoering van een arbeidsmarktmodule. Het kabinet heeft voorgesteld om via een zogenoemde «participatieovereenkomst» nieuwkomers te wijzen op de rechten, plichten en fundamentele waarden van de Nederlandse samenleving. In 2014 worden verschillende modellen van het participatiecontract getoetst in een pilot. Veel succesvolle migrantenjongeren zijn een informele coach voor jongeren in hun omgeving op het gebied van onderwijs- en loopbaankeuzes. Samen met de SER worden enkele honderden migrantenjongeren aan een coach gekoppeld en zo in hun eigen carrière en netwerk versterkt, waardoor ze een nog betere informele coach voor jongeren in hun omgeving kunnen zijn.

Gelijkwaardigheid is een kernwaarde binnen de Nederlandse samenleving. In 2014 wordt in samenwerking met maatschappelijke partners en het Ministerie van OCW uitvoering gegeven aan de aanpak «Homoacceptatie onder etnische minderheden». De nadruk ligt daarbij op de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) uit etnische minderheden en het vergroten van de acceptatie onder de ouders. Naar aanleiding van de kabinetsreactie op het advies van de Onderwijsraad, wordt in samenwerking met het Ministerie van OCW invulling geven aan het versterken van het burgerschapsonderwijs. Ten aanzien van het toezicht op privaat gefinancierde internaten geldt dat het vrijwillig toezicht in 2014 volledig is ingevoerd en er een wetsvoorstel wordt ingediend op basis waarvan het toezicht op deze internaten een formeel wettelijk karakter krijgt.

Beschermen van solidariteit

Er is een breed draagvlak binnen de samenleving voor het in stand houden van een stelsel van sociale zekerheid dat aan iedereen kansen biedt – en zo nodig ook ondersteuning. Burgers en werkgevers zijn solidair met elkaar en het merendeel vindt het vanzelfsprekend om de regels die daarbij horen na te leven. Maar het draagvlak brokkelt af als fraude onbestraft blijft. Dan ontstaat het risico dat ook goedwillende burgers en werkgevers minder bereid zijn de regels na te leven. Zeker nu in tijden van crisis het beroep op de sociale zekerheid toeneemt en burgers en werkgevers ook op andere terreinen moeten inleveren. Juist om de solidariteit binnen het sociale zekerheidsstelsel te kunnen behouden moet de aanpak van fraude stevig en zichtbaar zijn.

Handhaving en naleving

In de per 1 januari 2013 in werking getreden Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet) is de norm dat fraude niet kan en niet mag nogmaals verankerd en zijn boetes substantieel verhoogd. De verantwoordelijkheid voor de naleving van de Fraudewet ligt voor een groot deel bij gemeenten en ZBO’s. De komende jaren zullen de invoering en uitvoering van de Fraudewet bij de ZBO’s en de gemeenten nauwlettend worden gemonitord. Daarnaast neemt het kabinet extra maatregelen om misbruik en fraude bij toeslagen tegen te gaan. Deze maatregelen worden door de Belastingdienst en BZK geïmplementeerd. Ook is een wetsvoorstel Maatregelen WWB in voorbereiding dat onder meer beoogt de naleving van de arbeids- en re-integratieplicht te verbeteren. Zo worden zeer ernstige misdragingen tegen ambtenaren zwaarder bestraft en ook belemmering van uitstroom naar werk door kleding of gedrag wordt strenger aangepakt. Onderdeel van het wetsvoorstel is daarnaast de invoering van een kostendelersnorm. Dit houdt in dat bij de hoogte van de uitkering rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot het delen van kosten binnen twee- en meerpersoonshuishoudens. Daarbij wordt bovendien een stapeling van uitkeringen voorkomen. De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is voorzien per 1 juli 2014.

Handhaving staat of valt met de vakbekwaamheid van de uitvoerders. Zij moeten de regels aan de orde stellen in de contacten met hun cliënten. Via de actie «Impuls vakmanschap» worden uitvoerders hierin geschoold. Aanvullend start in 2014 een cultuurtraject met de uitvoering. De kern hiervan is uitvoerders te wijzen op het belang van het aanspreken van cliënten op de naleving van arbeids- en re-integratieverplichtingen, om zo het nalevingsgedrag te bevorderen en te versterken.

Regels kunnen alleen worden nageleefd als ze bekend en begrijpelijk zijn. Burgers ervaren soms onduidelijkheid over de verplichtingen waaraan zij moeten voldoen. In 2014 worden de regels tegen het licht gehouden en wordt gekeken waar het simpeler kan. Ook voorlichting draagt hieraan bij. De campagne «Weet hoe het zit» wordt verbreed en er komt ook voorlichting over het naleven van de plicht om alles te doen om werk te vinden en Nederlands te leren.

Arbeidsmigratie

Het vrij verkeer van werknemers bezorgt Nederland grote voordelen. Het is van groot belang voor onze economie en dat zal ook in de toekomst zo blijven. Het recht op vrij werknemersverkeer van EU-burgers wordt terecht beschouwd als een van de pijlers van de Europese Unie.

Tegelijkertijd is er reden tot zorg. Het vrij werknemersverkeer gaat immers ook gepaard met een aantal ongewenste effecten. Het komt te vaak voor dat migrerende EU-werknemers slachtoffer worden van uitbuiting door malafide werkgevers. Zij ontvangen (soms te) lage lonen, maken te lange werkweken en hebben slechte, maar dure, woonruimte. Hierdoor verdwijnt het gelijke speelveld voor arbeidsvoorwaarden. Daarvan ondervinden niet alleen de mobiele EU-werknemers maar ook hun Nederlandse collega’s en bonafide werkgevers de nadelige gevolgen. Ook komt het voor dat arbeidsmigranten die hun baan verliezen tegelijk ook uit hun huis gezet worden. Dit kan leiden tot onwenselijke sociale situaties, een toenemend beroep op publieke voorzieningen en maatschappelijke overlast. Het is in het belang van allen dat uitbuiting van migrerende EU-burgers stevig wordt aangepakt. In het kader van het project EU-arbeidsmigratie (gestart begin 2011) worden tal van maatregelen voorzien en doorgevoerd om de ongewenste effecten van vrij werknemersverkeer tegen te gaan. Ook op bilateraal en Europees niveau zet het kabinet zich in om die effecten te bestrijden. Zo heeft het kabinet samen met de gemeenten Den Haag, Rotterdam en Westland begin september een bestuurlijke top over EU-arbeidsmigratie georganiseerd, mede ter voorbereiding op de openstelling van de arbeidsmarkt voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië per 1 januari 2014.

Tegengaan schijnconstructies

Aanvullend op de maatregelen in het kader van het project EU-arbeidsmigratie heeft het kabinet besloten tot een actieplan om schijnconstructies aan te pakken. Aanleiding hiervoor is de toenemende druk op de arbeidsvoorwaarden in de afgelopen jaren in een aantal sectoren. Voor een deel is dit het gevolg van de toename van het aantal beschikbare arbeidskrachten uit andere landen van de Europese Unie. Voor een ander deel heeft dit te maken met toegenomen binnenlandse en buitenlandse concurrentie in bepaalde sectoren. In sommige gevallen wordt daarbij echter gebruik gemaakt van constructies waarmee wet- en regelgeving worden omzeild. Dit leidt tot verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt en vormt oneerlijke concurrentie voor bonafide werkgevers. Bij schijnconstructies wijkt de feitelijke situatie af van de situatie zoals die wordt voorgespiegeld. Zo ontduiken werkgevers betaling van het minimumloon door werknemers veel langer te laten werken voor het minimumloon dan is toegestaan of hun een onkostenvergoeding te geven in plaats van loon. Door het opzetten van postbusfirma’s omzeilen ze de premie- en belastingplicht. Ook drukken werkgevers arbeidskosten op een oneigenlijke manier door zich niet aan cao-afspraken te houden of een constructie van schijnzelfstandigheid op te zetten.

Omdat schijnconstructies op veel verschillende terreinen voorkomen, heeft het kabinet een breed actieplan opgesteld. Dit actieplan bestaat uit een groot aantal maatregelen om schijnzelfstandigheid aan te pakken, ontwijking van premieafdracht (via postbusondernemingen) te voorkomen, ontduiking van minimumloon en cao’s tegen te gaan en gefingeerde dienstverbanden en migratieconstructies te bestrijden. Voor de uitwerking van deze maatregelen is samenwerking met betrokken partijen van groot belang. Sociale partners op centraal en sectoraal niveau en de verantwoordelijke departementen worden daarom nauw betrokken bij de aanpak van schijnconstructies.

Europa

Het kabinet steunt het streven naar een verdere versterking van de sociale dimensie van de EMU. Het gaat daarbij vooral om het verbeteren van de kwaliteit van het sociaal beleid van de lidstaten door te leren van elkaar en het uitwisselen van «best practices», rekening houdend met de nationale verschillen. Bij hervormingen en bezuinigingsmaatregelen moet bovendien steeds oog zijn voor de sociale aspecten en de langetermijneffecten. Sociale partners dienen zowel op nationaal als Europees niveau goed bij dit proces betrokken te worden. Als het gaat om regelgeving blijven de bevoegdheden primair nationaal. Er dient geen wijziging te komen in de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten, en voorstellen mogen niet leiden tot hogere financiële afdrachten. Kern van het sociale beleid in Europa is het bevorderen van verstandig sociaaleconomisch beleid in de lidstaten, gericht op activering. Daarbij staan voor Nederland enkele thema’s centraal. In Europa moet gestreefd worden naar fatsoenlijke inkomens en eerlijke beloning: gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde locatie. Europese afspraken over een minimumloon worden afgewezen, maar wel dient er aandacht te zijn voor internationale afspraken over billijke beloning en het uitwisselen van best practices hierover. Loondumping en uitbuiting dienen zowel op nationaal als Europees niveau effectief bestreden te worden.

Goede en houdbare oudedagsvoorzieningen

Een onmisbaar onderdeel van een goed stelsel van sociale zekerheid is een oudedagsvoorziening die mensen inkomenszekerheid biedt op het moment dat actieve participatie op de arbeidsmarkt niet langer wordt gevraagd. De overheid biedt daarom een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en stimuleert de opbouw van en waarborgt de aanvullende arbeidspensioenen.

AOW

Met de AOW kent Nederland een oudedagsvoorziening die vrijwel iedere ingezetene het sociaal minimum garandeert. Mede dankzij deze basisvoorziening behoort de armoede onder ouderen in Nederland tot de laagste in Europa. Om de AOW op de lange termijn betaalbaar te houden, wordt vanaf 2013 de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 67 jaar en vervolgens gekoppeld aan de levensverwachting. In het regeerakkoord is afgesproken deze verhoging vanaf 2016 te versnellen. De AOW-leeftijd zal hierdoor 67 jaar zijn in 2021 (in plaats van in 2023, volgens de nu geldende wet) en daarna gekoppeld worden aan de levensverwachting. Het is de planning om het wetsvoorstel dat de versnelde leeftijdsverhoging regelt in het voorjaar van 2014 bij de Tweede Kamer in te dienen. Voor mensen die per 1-1-2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de leeftijdsverhoging van de AOW is er een overbruggingsregeling. Deze regeling kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets. Bezit in de eigen woning en pensioenvermogen worden daarbij buiten beschouwing gelaten.

Figuur 3. Versnelde verhoging AOW-leeftijd

* Verdere verhoging boven 67 jaar wordt gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting.

* Verdere verhoging boven 67 jaar wordt gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting.

Bron: SZW.

Aanvullende pensioenen

Het is aan de sociale partners om afspraken te maken over eventuele aanvullende pensioenopbouw. Daarbij kunnen zij binnen bepaalde grenzen en wettelijke kaders gebruik maken van fiscale faciliteiten. In aansluiting op de aanbeveling van de Europese Commissie zal het aanvullend pensioen in de tweede pensioenpijler aan de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd worden aangepast, met zorg voor een evenwichtige verdeling van de kosten en de risico’s binnen en tussen generaties. Maatregelen om de inzetbaarheid van oudere werknemers op de arbeidsmarkt te bevorderen, ondersteunen de geleidelijke verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd.

Als gevolg van de kredietcrisis van 2008 en de gestegen levensverwachting kwam het overgrote deel van de pensioenfondsen in financiële problemen te verkeren. Naar aanleiding daarvan hebben onder meer de commissie Goudswaard en ook de sociale partners in het Pensioenakkoord gevraagd het mogelijk te maken de gevolgen van financiële schokken en de levensverwachting geleidelijker te verwerken. Daartoe zal de wetgever het financieel toetsingskader aanpassen. Het nieuwe toetsingskader draagt er naar redelijke verwachting voor zorg dat ook in de gewijzigde, onzekerder omstandigheden het beoogde evenwicht tussen de belangen van de diverse betrokken generaties gewaarborgd blijft.

Stelseldiscussie over toekomst pensioenstelsel

Nederland heeft een goed functionerend pensioenstelsel met steeds betere checks and balances. Tegelijkertijd is het vertrouwen in het stelsel niet meer zo groot als het is geweest. Dat heeft te maken met de financiële situatie van fondsen, maar ook met de vraag of de manier waarop mensen pensioen opbouwen nog wel aansluit bij de manier waarop zij leven en werken in de 21ste eeuw. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat het pensioenstelsel blijft aansluiten bij de eisen van de tijd. In de komende periode zullen deze en andere fundamentele vragen breed besproken worden. De beleidsdoorlichting Pensioenbeleid (artikel 8 van de begroting), die momenteel wordt uitgevoerd, zal een eerste aanzet leveren voor deze discussie.

Tot slot

Deze beleidsagenda maakt duidelijk dat er de komende jaren veel staat te gebeuren op het beleidsterrein van SZW. Dit zal een groot deel van de bevolking direct of indirect raken. Het kabinet realiseert zich dat verschillende maatregelen pijnlijk zullen zijn. Maar juist door nu keuzes te maken, blijft het ook in de toekomst nog mogelijk kansen en ondersteuning te bieden en solidariteit te tonen als dit echt noodzakelijk is. Vanuit die overtuiging bouwt het kabinet, gezamenlijk met sociale partners, gemeenten en andere betrokkenen, verder aan het stelsel van sociale zekerheid en de arbeidsmarkt van morgen.

2.1.2 BUDGETTAIRE ONTWIKKELINGEN SZA-KADER
2.1.2.1 Inleiding

De uitgaven van de overheid zijn verdeeld over drie uitgavenkaders. Dit zijn de Rijksbegroting-in-enge-zin (Rbg-eng), het Budgettair Kader Zorg (BKZ) en het kader Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA). De Minister van SZW is in beginsel verantwoordelijk voor de beheersing van de uitgaven in het SZA-kader.

Het merendeel van de uitgaven van de SZW-begroting valt binnen het uitgavenkader SZA. Een aantal begrotingsposten wordt echter gerekend tot het kader Rbg-eng, zoals de apparaatsuitgaven van SZW. Een exacte aansluiting tussen de uitgaven in de SZW-begroting en het SZA-kader is te vinden in bijlage 2.

Deze paragraaf geeft een overzicht van de budgettaire ontwikkelingen in het SZA-kader. Er wordt inzicht gegeven in de mutaties die zijn opgetreden sinds de ontwerpbegroting 2013. Dit betreft onder meer mutaties als gevolg van het regeerakkoord Rutte/Asscher, het sociaal akkoord en het aanvullend pakket. Vervolgens wordt ingegaan op de ontwikkelingen in de uitgaven en de volumes. Ten slotte wordt ingegaan op de mutaties van de ijklijn (het uitgavenplafond voor het SZA-kader) en worden de SZA-uitgaven hieraan getoetst.

2.1.2.2 Uitgaven SZA-kader 2013-2018

In tabel 2.1.2.1 zijn de uitgaven die behoren tot het SZA-kader voor 2013 tot en met 2018 weergegeven. Te zien is dat de totale SZA-uitgaven (uitgedrukt in het prijsniveau van het jaar 2013, zogenoemde constante prijzen) van 2013 tot 2015 toenemen van € 74,1 miljard naar € 80,4 miljard. Vervolgens dalen de SZA-uitgaven naar € 79,2 miljard in 2018. Dit verloop wordt door een aantal onderliggende ontwikkelingen beïnvloed. De AOW-uitgaven nemen tussen 2013 en 2015 met € 1,3 miljard toe als gevolg van de vergrijzing. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd stabiliseren de AOW-uitgaven zich na 2015. De werkloosheidsuitgaven nemen eerst toe van 2013 naar 2016 om vervolgens weer af te nemen. Dit wordt veroorzaakt door de conjunctuur. Daarnaast wordt de oploop vanaf 2015 verklaard door het invoeren van de ouderencomponent huishoudentoeslag. De oploop wordt geremd door verschillende ombuigingsmaatregelen.

Het restant van de SZA-uitgaven vertoont per saldo een relatief stabiel verloop. De overige uitgaven bestaan met name uit arbeidsongeschiktheidsuitgaven (€ 12 miljard), uitgaven aan kindregelingen en kinderopvang (€ 7 miljard) en de WSW (€ 2 miljard). Een verdere uitsplitsing van de SZA-uitgaven is te vinden in tabel 2.1.2.3.

De uitgavenkaders van de overheid worden uitgedrukt in lopende prijzen, wat betekent dat rekening wordt gehouden met toekomstige loon- en prijsontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de uitgaven. In lopende prijzen nemen de SZA-uitgaven toe van € 74,1 miljard in 2013 naar € 85,2 miljard in 2018. Uitgedrukt in een percentage van het BBP dalen de SZA-uitgaven in latere jaren.

Tabel 2.1.2.1 SZA-uitgaven in constante en lopende prijzen (x € 1 mld)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Totale SZA-uitgaven constante prijzen

74,1

76,9

80,4

80,2

79,6

79,2

w.v. AOW-uitgaven

32,9

33,7

34,2

34,1

34,0

34,0

w.v. Werkloosheidsuitgaven (WW en bijstand)

12,4

14,0

14,7

15,1

15,0

14,8

w.v. Overige SZA-uitgaven

28,9

29,2

31,5

31,0

30,6

30,3

Loon- en prijsontwikkeling SZA-uitgaven

0,0

1,0

2,9

4,1

5,1

6,0

Totale SZA-uitgaven lopende prijzen

74,1

77,8

83,3

84,3

84,6

85,2

             

SZA-uitgaven in % van het BBP

12,3%

12,7%

13,3%

13,1%

12,8%

12,6%

Bron: SZW, financiële administratie

Tabel 2.1.2.2 geeft een overzicht van de budgettaire mutaties die sinds de vorige ontwerpbegroting zijn opgetreden, de zogenoemde verticale toelichting.

Tabel 2.1.2.2 Budgettaire mutaties sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

SZA-uitgaven Ontwerpbegroting 2013

73,1

75,1

76,7

78,6

80,5

 
             

A. Macro-economische mutaties

0,9

1,7

3,2

2,7

1,5

 

w.v. WW/WWB

0,9

2,0

3,1

3,3

3,2

 

w.v. Loon- en prijsontwikkeling

– 0,1

– 0,3

0,2

– 0,6

– 1,8

 
             

B. Mee- en tegenvallers

– 0,2

– 0,1

– 0,1

– 0,1

0,0

 

w.v. AOW

0,0

– 0,1

– 0,1

– 0,1

– 0,2

 

w.v. MKOB

0,2

0,0

0,0

0,0

0,0

 

w.v. IVA

0,0

– 0,1

– 0,1

– 0,2

– 0,3

 

w.v. WGA

0,0

0,0

0,1

0,1

0,2

 

w.v. Kinderopvangtoeslag

– 0,4

– 0,4

– 0,4

– 0,4

– 0,4

 

w.v. Kindgebonden budget

0,0

0,1

0,2

0,2

0,2

 

w.v. Toeslagenwet

0,1

0,1

0,2

0,2

0,2

 

w.v. Uitvoeringskosten UWV

0,0

0,1

0,2

0,2

0,2

 

w.v. Overig

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
             

C. Ombuigingen

– 0,3

– 0,6

– 1,8

– 2,2

– 2,5

 

w.v. Participatiewet

0,0

0,0

0,1

0,0

– 0,2

 

w.v. Afschaffen MKOB

0,0

0,0

– 1,0

– 1,0

– 1,0

 

w.v. Verlagen AO-tegemoetkoming

0,0

– 0,1

– 0,2

– 0,2

– 0,2

 

w.v. Ombuiging re-integratie

0,0

– 0,1

– 0,1

– 0,1

– 0,1

 

w.v. Snellere verhoging AOW-leeftijd

0,0

0,0

0,0

– 0,1

– 0,2

 

w.v. Kostendelersnorm

0,0

0,0

– 0,1

– 0,1

– 0,1

 

w.v. Enveloppen sociaal akkoord

0,0

0,0

– 0,1

– 0,1

0,0

 

w.v. Overig

– 0,3

– 0,4

– 0,6

– 0,7

– 0,7

 
             

D. Besparingsverliezen en Intensiveringen

0,4

1,9

5,4

5,0

5,0

 

w.v. Huishoudencomponent ouderentoeslag

0,0

0,3

3,4

3,5

3,6

 

w.v. Terugdraaien WW verhaal

0,0

0,8

1,0

1,0

1,0

 

w.v. Hervorming kindregelingen

0,0

0,0

0,3

0,1

– 0,1

 

w.v. Sociaal akkoord: sectorplannen / VWNW

0,0

0,3

0,3

0,0

0,0

 

w.v. Reservering kindregelingen

0,2

0,1

0,1

0,1

0,1

 

w.v. Overig

0,3

0,4

0,3

0,3

0,3

 
             

E. Technische mutaties

0,2

0,0

– 0,1

0,2

0,2

 
             

Extrapolatie

85,2

             

SZA-uitgaven Ontwerpbegroting 2014

74,1

77,8

83,3

84,3

84,6

85,2

Bron: SZW, financiële administratie

A. Macro-economische mutaties

Aanpassingen van de uitgaven als gevolg van wijzigingen in verwachte economische ontwikkelingen worden macro-economische mutaties genoemd. De macro-economische mutaties laten per saldo een tegenvaller zien van € 0,9 miljard in 2013 tot € 3,1 miljard in 2015. Vervolgens loopt de tegenvaller af tot € 1,1 miljard in 2017. Deze mutatie is het saldo van een tegenvaller in de werkloosheidsuitgaven en een meevaller op de loon- en prijsontwikkeling.

Sinds de begroting 2013 heeft het CPB de raming van de werkloze beroepsbevolking zowel bij de start van het kabinet als bij het CEP en de MEV naar boven bijgesteld. Dit leidt tot hogere uitgaven aan de WW en bijstand. Tegenover de hogere werkloosheidsuitgaven staat een meevallende loon- en prijsontwikkeling. De uitgaven onder het kader SZA zijn met name afhankelijk van de contractloonontwikkeling. Dit komt doordat de uitkeringen in de sociale zekerheid worden aangepast aan de ontwikkeling van de lonen. De procentuele ontwikkeling van de lonen is kleiner dan waar bij de begroting 2013 van werd uitgegaan, waardoor de uitgaven van SZW dalen.

B. Mee- en tegenvallers

Uit de informatie van de uitvoeringsorganisaties over de ontwikkeling van de verschillende uitgavenregelingen volgen verschillende mee- en tegenvallers.

  • In de AOW-raming werd er rekening mee gehouden dat de actualisatie van de bevolkingsprognose door het CBS zou leiden tot een opwaartse bijstelling van het aantal AOW-gerechtigden. Het aantal AOW-gerechtigden op middellange termijn wordt in die actualisatie echter juist iets lager ingeschat. Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling van de raming van de AOW-uitgaven.

  • Er is een incidentele tegenvaller op de MKOB omdat deze met terugwerkende kracht geëxporteerd wordt.

  • Op basis van realisatiecijfers wordt de verwachting over de doorstroom van WGA naar IVA naar beneden bijgesteld. Daarnaast neemt de verwachte instroom in de WGA met name door een ouder wordende beroepsbevolking toe. Hierdoor dalen de uitgaven aan de IVA en stijgen de uitgaven aan de WGA.

  • De uitgaven aan de kinderopvangtoeslag zijn naar beneden bijgesteld. Het dalende gebruik in 2012, dat voornamelijk toegeschreven wordt aan sterkere gedragseffecten en de conjuncturele ontwikkeling, werkt meerjarig door.

  • De uitgaven aan het kindgebonden budget zijn opwaarts bijgesteld op basis van nieuwe inkomensgegevens van het CPB. Door de lagere economische groei en de daardoor lagere inkomens hebben meer mensen recht op een (hoger) kindgebonden budget. Vanaf 2015 is dit effect groter omdat door de invoering van de alleenstaande ouderkop het budgettaire beslag van de WKB verdubbelt. De tegenvaller wordt enigszins beperkt door hogere ontvangsten.

  • Op basis van realisaties en nieuwe uitvoeringsinformatie wordt de raming van de uitgaven aan de TW naar boven bijgesteld. De stijging van het aantal WW-gerechtigden leidt tot hogere uitgaven aan de toeslagen, verder blijkt uit realisaties dat meer mensen in de WIA en in de Wajong recht hebben op een toeslag op hun uitkering.

  • De stijging in het aantal WW-uitkeringen leidt tot hogere uitvoeringskosten bij het UWV.

  • De post overig bevat kleinere mee- en tegenvallers op de overige regelingen van SZW.

C. Ombuigingen

In het regeerakkoord Rutte/Asscher, in het sociaal akkoord en bij het aanvullend pakket is een aantal ombuigingsmaatregelen op SZW-terrein genomen.

  • In 2015 treedt de Participatiewet in werking. Vanaf die datum wordt de toegang tot de Wajong beperkt tot mensen zonder arbeidsvermogen. Mensen die nu al een Wajong-uitkering hebben worden beoordeeld op arbeidsvermogen. Als zij arbeidsvermogen hebben en zijn aangewezen op ondersteuning, behoren zij tot de doelgroep van de Participatiewet. De Wsw wordt met ingang van 1 januari 2015 afgesloten voor nieuwe instroom. Hiermee ontstaat één regeling voor mensen met arbeidsvermogen. Mensen die (nog) niet in een reguliere baan kunnen werken, kunnen op basis van de Participatiewet in een beschutte werkomgeving aan de slag. Daarnaast zijn er in het sociaal akkoord extra middelen uitgetrokken voor loonkostensubsidies. Per saldo leidt de Participatiewet tot een netto besparing van € 250 miljoen in 2017 en ruim € 1,6 miljard structureel.

  • Als onderdeel van het 6 miljard pakket wordt in 2015 de MKOB afgeschaft.

  • Als onderdeel van het 6 miljard pakket vindt er een korting plaats op de tegemoetkoming arbeidsongeschikten op grond van de Wtcg. Dit levert een besparing op van € 114 miljoen in 2014. In 2014 gaat de AO-tegemoetkoming omlaag van € 342 netto per jaar naar € 247 netto per jaar.

  • Op het re-integratiebudget van het UWV en het participatiebudget van gemeenten wordt een doelmatigheidskorting toegepast. Dit levert een besparing van € 55 miljoen op in 2014 oplopend tot € 138 miljoen in 2017.

  • De AOW-leeftijd wordt versneld verhoogd naar 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Dit levert een besparing op van € 160 miljoen in 2017.

  • Per 2015 wordt een kostendelersnorm ingevoerd in de bijstand. Het normbedrag van de WWB wordt verlaagd naarmate in een huishouden meer inwonende volwassenen aanwezig zijn. Dit levert een besparing op van € 95 miljoen structureel vanaf 2015.

  • In het regeerakkoord zijn vanaf 2014 enveloppen gevormd ten behoeve van intersectorale scholing en van-werk-naar-werk-trajecten (€ 300 miljoen) en ten behoeve van de sociale agenda (€ 250 miljoen). Deze enveloppen zijn ingezet ter dekking van de uitgaven in het kader van het sociaal akkoord. Daarnaast is het restant van het resterend budget mobiliteitsbonussen (na aftrek van de inzet voor aanpak jeugdwerkloosheid en arbeidsparticipatie ouderen) ingezet. Verder is in deze mutatie ook het saldo meegenomen van de lastenmaatregelen uit het sociaal akkoord.

  • De overige ombuigingen bestaan onder meer uit het beperken van de Anw-duur tot 1 jaar voor nieuwe instroom, het aanscherpen van de algehele arbeids- en re-integratieplicht in de bijstand, en het beperken van het recht op de AOW-partnertoeslag voor de hoogste inkomenscategorieën.

D. Besparingsverliezen en Intensiveringen

Het regeerakkoord Rutte/Asscher, het sociaal akkoord en het aanvullend pakket bevatten naast ombuigingen ook een aantal intensiveringen op SZW-terrein.

  • Vanaf 2015 wordt gefaseerd een huishoudentoeslag geïntroduceerd. In dat jaar wordt de ouderencomponent van de huishoudentoeslag ingevoerd, waarin het budget van de fiscale ouderenkortingen wordt opgenomen. De ouderencomponent wordt afhankelijk van de AOW-opbouw en bevat een gestaffelde vermogenstoets. Het invoeren van de ouderencomponent huishoudentoeslag geeft een kaseffect in 2014.

  • In het begrotingsakkoord werd voorgesteld dat werkgevers voor (maximaal) de eerste zes maanden WW zouden gaan betalen. In het regeerakkoord is dit teruggedraaid. Dit leidt in 2014 tot € 750 miljoen hogere uitgaven en vanaf 2015 € 1 miljard hogere uitgaven structureel.

  • Het aantal kindregelingen wordt vanaf 2015 beperkt tot vier: kinderbijslag, kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Deze maatregel leidt tot een besparing van ongeveer € 800 miljoen structureel. Deze besparing is het saldo van maatregelen aan de uitgavenkant enerzijds en aan de lastenkant anderzijds vanwege het afschaffen van de (aanvullende) alleenstaande ouderkortingen en de ouderschapsverlofkorting. De reeks gepresenteerd in tabel 2.1.2.2 bevat alleen de uitgaven omdat deze tot het SZA-kader behoren. De uitgaven stijgen in eerste instantie omdat onder andere de intensivering van het kindgebonden budget in één keer in 2015 plaatsvindt terwijl het afbouwen van de kinderbijslag stapsgewijs plaatsvindt.

  • In het sociaal akkoord zijn middelen beschikbaar gesteld voor «van-werk-naar-werk» en intersectorale scholing. Deze middelen worden gebruikt voor cofinanciering van sectorplannen. In totaal is een bedrag van € 600 miljoen beschikbaar.

  • De overige intensiveringen bestaan onder meer uit de overbruggingsregeling AOW-leeftijdsverhoging, het temporiseren van de afbouw van de algemene heffingskorting in het referentieminimumloon, het niet langer meenemen van de MKOB in de middelentoets van de bijstand voor AOW-gerechtigden (AIO), het afschaffen van de arbeidsverledeneis in de ZW, het verschaffen van middelen die gemeenten in staat stellen via individueel maatwerk de effecten van de kostendelersnorm voor kwetsbare groepen te verzachten en een koopkrachtenveloppe voor een eenmalige uitkering voor mensen met een inkomen tot 110% WML.

E. Technische mutaties

De technische mutaties betreffen voornamelijk bruteringseffecten. Aanpassingen in de fiscaliteit hebben vaak gevolgen voor de hoogte van de uitkeringen, hiervoor wordt het SZA-kader gecompenseerd. Daarnaast bevat deze post technische overboekingen tussen het SZA-kader en het kader Rbg-eng. De technische overboekingen betreffen voornamelijk een overboeking van de middelen voor cofinanciering van sectorplannen naar het kader Rbg-eng.

2.1.2.3 Uitgaven- en volumeontwikkelingen SZA-kader 2013-2018

Dit onderdeel geeft een toelichting op het verloop van de uitgaven in het SZA-kader over de jaren heen, de zogenoemde horizontale toelichting. Ook worden de volumeontwikkelingen van de uitkeringsregelingen toegelicht. De ontwikkeling van de uitgaven wordt namelijk in sterke mate bepaald door de ontwikkeling van de onderliggende volumecijfers. Tabel 2.1.2.3 toont een onderverdeling van de uitgaven in het SZA-kader naar de verschillende regelingen. Het betreft hier netto uitgaven, na aftrek van relevante ontvangsten. Tabel 2.1.2.4 geeft een overzicht van de volumecijfers. De volumeontwikkelingen in tabel 2.1.2.4 wijken op onderdelen af van de cijfers genoemd in de beleidsartikelen. Dat komt doordat in de tabel volumecijfers zijn opgenomen die relevant zijn voor de uitgavenontwikkeling, te weten herleide uitkeringsjaren. Ter illustratie: beleidsartikel 8 bevat het volume AOW in personen, dit is hoger dan het volume dat in tabel 2.1.2.4 is opgenomen. Voor de budgettaire ontwikkelingen is het van belang hoeveel volledige AOW-uitkeringen er in enig jaar zijn en niet het aantal mensen dat een AOW-uitkering heeft. Zo worden in tabel 2.1.2.4 bijvoorbeeld twee mensen met beide een halve AOW-opbouw opgeteld tot één volledige uitkering.

Tabel 2.1.2.3 Uitgaven SZA-kader 2013–2018 (x € 1 mln)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

WW-uitgaven (werkloosheid)

6.699

7.812

8.606

8.592

8.112

7.677

WWB-uitgaven (bijstand)

5.667

6.227

6.126

6.531

6.868

7.159

             

WAO/WIA/WAZ/Wajong-uitgaven (arbeidsongeschiktheid)

11.638

11.725

11.735

11.592

11.432

11.280

ZW/WAZO-uitgaven (vangnet ziekte en zwangerschap)

2.767

2.679

2.624

2.618

2.610

2.603

             

Anw-uitgaven (nabestaanden en (half)wezen)

693

542

437

365

308

262

AOW-uitgaven (ouderdom)

32.891

33.669

34.174

34.054

34.011

33.998

             

Ouderencomponent huishoudentoeslag

0

279

3.361

3.498

3.632

3.766

MKOB (tegemoetkoming oudere belastingplichtigen)

1.213

986

0

0

0

0

             

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

262

266

239

204

180

159

WSW-budget

2.385

2.382

2.278

2.105

1.937

1.781

Participatiebudget gemeenten

866

689

668

693

707

741

             

Kinderopvangtoeslag

1.995

2.042

2.101

2.134

2.225

2.274

Kindregelingen (AKW/WKB/TOG)

4.221

4.235

4.960

4.793

4.626

4.612

             

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc)

2.029

2.168

2.041

1.935

1.834

1.782

Overige uitgaven (met name loon- en prijsbijstelling)

791

2.141

3.929

5.166

6.133

7.093

             

Totaal SZA-uitgaven

74.116

77.842

83.278

84.281

84.614

85.188

Bron: SZW, financiële administratie

Tabel 2.1.2.4 Volumeontwikkelingen sociale zekerheid 2013–2018 (herleide uitkeringsjaren * 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Werkloosheidsuitkeringen (WW)

343

409

435

438

421

400

Bijstandsuitkeringen (WWB/IOAW/IOAZ/Bbz)

372

411

435

463

484

504

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (WAO/WIA/WAZ/Wajong)

710

715

713

681

647

618

Ziektewetuitkeringen (ZW/WAZO)

143

137

132

132

131

131

Nabestaandenuitkeringen (Anw)

57

38

34

32

30

29

Ouderdomsuitkeringen (AOW)

2.884

2.958

3.027

3.051

3.073

3.095

Kinderopvangtoeslag kinderen

646

642

660

679

702

721

Kinderbijslag telkinderen (AKW)

3.439

3.423

3.420

3.416

3.398

3.379

Kindgebonden budget gezinnen (WKB)

946

913

869

849

854

854

Aantal kinderen TOG

26

25

19

0

0

0

Bron: SZW, financiële administratie

De uitgaven aan de WW stijgen van 2013 tot 2015 om vervolgens in de jaren daarna te dalen. Dit verloop van de raming van de WW-uitgaven is grotendeels het gevolg van fluctuaties in de werkloosheid als gevolg van conjucturele schommelingen. Een hogere werkloosheid betekent ook een groter aantal mensen met een WW-uitkering. De verwachting is dat de werkloosheid de komende jaren stijgt. Vanaf 2016 zal de werkloosheid naar verwachting langzaam dalen, met enige vertraging zal dan ook het aantal WW-uitkeringen dalen.

De geraamde uitgaven aan de bijstand stijgen de komende jaren ook als gevolg van de ontwikkeling van de werkloosheid. De daling van de uitgaven aan de bijstand in 2015 wordt voornamelijk veroorzaakt door het afschaffen van de alleenstaande ouderkop in de bijstand als onderdeel van de hervorming van de kindregelingen en de invoering van de kostendelersnorm. De meerjarige oploop van de uitgaven op het inkomensdeel van de WWB hangt samen met de invoering van de Participatiewet vanaf 2015.

De arbeidsongeschiktheidsuitgaven (WAO, WIA, WAZ en Wajong) nemen tot 2015 toe en dalen vervolgens vanaf 2016. Vanaf 2015 wordt de instroom in de Wajong beperkt tot mensen die volledig en duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. Het volume is hierdoor in 2015 ongeveer gelijk aan dat in 2014. Het Wajong-volume daalt vervolgens vanwege de geleidelijke overgang van Wajongers met arbeidsvermogen naar de Participatiewet. Het aantal WAO-uitkeringen daalt omdat het een aflopende regeling is. In latere jaren gaat de daling minder snel vanwege de AOW-leeftijdsverhoging. Het aantal WIA-uitkeringen stijgt omdat de regeling in opbouw is.

De ZW-uitgaven en het aantal mensen met een ZW-uitkering lopen langzaam af. Dit wordt met name veroorzaakt door de verslechterde conjunctuur (minder zieke uitzendkrachten) en maatregelen in de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters. De WAZO-uitgaven (zwangerschaps- en bevallingsverlof) lopen juist licht op, voornamelijk veroorzaakt door een lichte stijging van het aantal uren dat vrouwen participeren in het arbeidsproces.

De uitkeringslasten Anw dalen verder omdat de groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is, en daar hun recht op Anw aan ontleent, bij het bereiken van de AOW-leeftijd de Anw verlaat. Ook de groep mensen die bij de inwerkingtreding van de huidige Anw al recht hadden op diens voorganger, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, stroomt de komende jaren grotendeels uit vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd. Daarnaast levert het verkorten van de Anw-duur voor nieuwe instroom naar 1 jaar een besparing op vanaf 2015.

De ouderdomsuitgaven (AOW) nemen als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing in 2014 toe. Deze toename wordt in 2014 en 2015 enigszins afgevlakt en vanaf 2016 zullen de AOW-uitgaven naar verwachting niet verder toenemen. Dit wordt ten eerste veroorzaakt door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd. Ten tweede vindt er vanaf 1 april 2015 geen nieuwe instroom meer plaats in de AOW-partnertoeslag. Hierdoor neemt het aantal personen met partnertoeslag vanaf 2015 snel af.

De uitkeringslasten MKOB dalen in 2014 fors ten opzichte van 2013. Dit komt door de incidentele tegenvaller, die voortkomt uit het met terugwerkende kracht invoeren van de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen. De MKOB wordt in 2015 afgeschaft. In dat jaar wordt gefaseerd een huishoudentoeslag ingevoerd. De fiscale ouderenkortingen worden omgezet in de ouderencomponent huishoudentoeslag. De invoering van de ouderencomponent geeft een kaseffect in 2014.

De re-integratie-uitgaven voor arbeidsongeschiktheid kennen een dalend verloop als gevolg van de korting uit het regeerakkoord Rutte/Asscher. Het Wsw-budget kent een dalend verloop vanwege de maatregelen uit het sociaal akkoord. Vanaf 2015 is er geen nieuwe instroom meer in de Wsw, bovendien is er een efficiencykorting toegepast. Het participatiebudget voor gemeenten kent een dalend verloop tot 2015 vanwege de korting uit het regeerakkoord Rutte/Asscher. Vanaf 2016 stijgen deze uitgaven vanwege de maatregelen uit de Participatiewet.

De uitgaven aan kinderopvangtoeslag (KOT) zijn in 2014 nagenoeg gelijk aan de uitgaven in 2013. De uitgaven aan KOT nemen vanaf 2014 toe, voornamelijk door een geraamde toename van het aantal kinderen in de buitenschoolse opvang. De uitgaven aan kinderbijslag dalen voornamelijk door het verlagen van de kinderbijslagbedragen naar het bedrag van het jongste kind. Bovendien neemt het aantal kinderen waarvoor recht op kinderbijslag bestaat af als gevolg van demografische ontwikkelingen. De TOG wordt per 1 juli 2015 geïntegreerd in de AKW.

De uitgaven aan het kindgebonden budget verdubbelen in de komende jaren. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de introductie van een alleenstaande ouderkop. Bovendien worden de bedragen voor het eerste en tweede kind verhoogd. De stijging van de uitgaven wordt vanaf 2015 getemperd doordat de inkomensgrens (waaronder recht is op kindgebonden budget) van de WKB wordt geharmoniseerd met die van de zorgtoeslag. Het aantal gezinnen dat in aanmerking komt voor een kindgebonden budget neemt tot 2016 af. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de inkomensgrens tot en met 2015 niet geïndexeerd wordt. Daardoor hebben minder gezinnen recht op een kindgebonden budget.

De ontwikkeling van de uitgaven voor de uitvoering van de sociale-zekerheidsregelingen door UWV en SVB wordt gedeeltelijk veroorzaakt door de volumeontwikkelingen in de verschillende regelingen. Daarnaast zorgt de taakstelling op de uitvoeringsorganen uit de regeerakkoorden Rutte/Verhagen en Rutte/Asscher voor een daling van de uitvoeringskosten.

De overige uitgaven betreffen verschillende kleinere regelingen zoals de TW, de AIO, de Overbruggingsregeling en middelen voor het beleidsterrein integratie en maatschappelijke samenhang. Daarnaast is de loon- en prijsbijstelling in deze post opgenomen, wat de oploop na 2013 verklaart. Deze is voor de jaren na 2013 nog niet toebedeeld aan de uitgavencategorieën. De uitgavencategorieën zijn daarmee in constante prijzen, terwijl het totaal aan SZA-uitgaven is weergegeven in lopende prijzen.

2.1.2.4 Uitgavenplafond SZA-kader 2013-2017 en toetsing aan uitgavenplafond

Bij de start van de kabinetsperiode is de ijklijn vastgesteld op basis van de toenmalige uitgavenraming. Dit is gebeurd in de startnota1. Gedurende de kabinetsperiode wordt de ijklijn bijgesteld voor prijsontwikkelingen, overboekingen tussen kaders en statistische correcties. Tevens vindt er een herijking van de kaders plaats. Tabel 2.1.2.5 toont de bijstelling van de ijklijn-SZA sinds de startnota.

Voor de bijstelling voor de prijsontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de prijs nationale bestedingen (pNB). De prijsontwikkeling blijft achter bij de verwachting in de startnota, daarom vindt een neerwaartse aanpassing van de ijklijn plaats. Deze neerwaartse bijstelling van het uitgavenkader als gevolg van de prijsontwikkeling moet in samenhang worden gezien met de meevaller als gevolg van de loon- en prijsontwikkeling van de uitgaven in tabel 2.1.2.2. De overboekingen betreffen voornamelijk een overboeking van de middelen voor cofinanciering van sectorplannen van het SZA-kader naar het kader Rbg-eng. Statistische correcties zijn voornamelijk zogenoemde bruteringseffecten. Door aanpassingen in de fiscaliteit stijgt de hoogte van de uitkeringen, hiervoor wordt het SZA-kader gecompenseerd. Bovendien vindt een herijking van de kaders (2014–2017) plaats. Het bestaande kader wordt na de verwerking van het 6 miljard pakket en de doorwerking daarvan gecorrigeerd. Dit herijkte kader zal worden gepubliceerd in de Miljoenennota 2014.

Tabel 2.1.2.5 Mutaties ijklijn sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2013

2014

2015

2016

2017

IJklijn SZA-kader Startnota

73,3

76,9

80,2

80,9

80,9

Bijstelling pNB-raming

– 0,4

– 0,8

– 0,8

– 0,8

– 0,8

Overboekingen

0,0

– 0,3

– 0,3

0,0

0,0

Statistische correcties

0,1

0,2

0,2

0,2

0,2

Herijking kader

1,7

4,0

4,0

4,4

IJklijn SZA-kader Ontwerpbegroting 2014

73,1

77,8

83,3

84,3

84,6

Bron: SZW, financiële administratie

In tabel 2.1.2.6 zijn de uitgaven in het SZA-kader afgezet tegen de ijklijn (het plafond waaraan de SZA-uitgaven worden getoetst). Er is geen sprake van een over- / onderschrijding van de ijklijn SZA (2014–2017) omdat de ijklijn bij Miljoenennota opnieuw wordt vastgesteld.

Tabel 2.1.2.6 Toetsing SZA-uitgaven aan ijklijn (x € 1 mld)
 

2013

2014

2015

2016

2017

Totale SZA-uitgaven

74,1

77,8

83,3

84,3

84,6

IJklijn SZA-uitgaven

73,1

77,8

83,3

84,3

84,6

Over / onderschrijding ijklijn SZA

1,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Bron: SZW, financiële administratie

2.1.3 AANSLUITINGSTABELLEN
Aansluitingstabel uitgaven begroting 2013 naar begroting 2014 (bedragen x € 1 miljoen)
 

art.

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Ontwerpbegroting 2013

 

30.225

31.452

32.170

32.166

32.258

 
               

Mutaties Nota van Wijziging en Amendement

 

165

223

397

657

775

 
               

Vastgestelde begroting 2013

 

30.390

31.675

32.567

32.823

33.033

 
               

Mutaties Voorjaarsnota

 

166

265

599

66

– 289

 
   

 

Totaal tot en met Voorjaarsnota 1e suppletoire

 

30.556

31.940

33.166

32.889

32.744

 
               

Mutaties Miljoenennota

 

– 782

1.816

3.666

3.728

3.950

 
               

Beleidsmatige mutaties

             

Bijstelling effect kindregelingen (WWB/IOAW)

2

   

– 26

– 27

– 18

 

Invoering Participatiewet (BUIG)

2

 

– 1

106

501

925

 

Invoering Participatiewet (Participatiebudget)

2

   

30

95

147

 

Invoering Participatiewet (WSW)

2

   

– 44

– 137

– 235

 

Invoering Participatiewet (TW)

2

   

– 4

– 15

– 28

 

Effect wetsvoorstel kindregelingen (TW)

2

   

– 74

– 74

– 74

 

Huishoudinkomenstoets AIO en TW

2

 

– 1

– 15

– 15

– 16

 

Intensivering armoedebeleid

2

 

75

95

95

95

 

Eenmalige uitkering koopkrachtpakket

2

 

70

       

Invoering Participatiewet (Wajong)

4

   

– 18

– 295

– 440

 

Invoering Participatiewet (Re-integratie Wajong)

4

   

– 14

– 42

– 58

 

Verlaging AO-tegemoetkoming

4

 

– 35

– 51

– 44

– 36

 

Aanpak toeslagfraude KO

7

 

– 17

– 17

– 17

– 17

 

Afschaffen MKOB

8

   

– 1.008

– 1.025

– 1.039

 

Overbruggingsregeling kasschuif

8

2

3

12

11

– 1

 

Integratie kindregelingen (AKW)

10

   

5

21

19

 

Overboeking van VWS ivm maatregelen pleegouders (AKW)

10

14

         

Overboeking van VWS ivm maatregelen pleegouders (WKB)

10

4

         

Integratie kindregelingen (TOG en kopje TOG)

10

   

– 5

– 26

– 26

 

Mutaties uitvoeringskosten door beleidwijzigingen

11

– 3

– 4

– 4

– 3

– 2

 

Invoering Participatiewet (uitvoeringskosten)

11

   

20

– 15

– 10

 

Taakstelling Rutte/Asscher (ZBO's)

11

     

– 4

– 9

 

Vrijval reserveringen

11

– 12

   

 

Ouderencomponent huishoudtoeslag

12

 

279

3.361

3.498

3.632

 

Verlaging AO-tegemoetkoming

12

 

– 79

– 114

– 114

– 114

 

Voorlopige invulling taakstelling Rutte/Asscher (apparaat)

96

     

– 3

– 7

 

Kasschuiven sectorplannen en arbeidsparticipatie 55+

99

7

– 16

5

4

 

Invulling taakstelling Rutte/Asscher

99

     

23

52

 

Uitboeken invoering Participatiewet

99

   

– 135

– 180

– 245

 

Kasschuiven divers

Div.

– 9

1

6

– 3

5

 

Reservering kindregelingen

99

150

100

100

100

100

 
               

Uitvoeringsmutaties

             

BUIG ontwikkeling werkloosheid

2

171

443

477

430

376

 

BUIG nominale ontwikkeling

2

242

255

245

247

244

 

BUIG uitvoering

2

69

74

77

79

82

 

Bijstand zelfstandigen uitvoeringsmutaties

2

2

– 13

– 15

– 15

– 15

 

Participatiebudget nominale ontwikkeling

2

5

4

4

4

4

 

WSW nominale ontwikkeling

2

9

9

9

9

9

 

AIO nominale ontwikkeling

2

4

4

4

5

5

 

AIO uitvoering

2

– 12

– 14

– 16

– 17

– 16

 

TW nominale ontwikkeling

2

8

8

7

7

7

 

TW ontwikkeling werkloosheid

2

13

31

35

35

34

 

TW uitvoering

2

12

18

34

50

65

 

Wajong nominale ontwikkeling

4

49

54

56

57

56

 

Wajong uitvoering

4

46

15

       

IOW uitvoeringsmutaties

5

5

4

4

3

3

 

Kinderopvang nominale ontwikkeling

7

7

8

8

8

8

 

Kinderopvang uitvoering

7

– 150

– 100

– 100

– 100

– 100

 

MKOB nominale ontwikkeling

8

34

26

27

27

27

 

MKOB uitvoering

8

– 66

– 11

– 11

– 10

– 5

 

AKW uitvoeringsmutaties

10

32

         

WKB uitvoeringsmutaties

10

15

22

24

17

4

 

WKB neutrale bijstelling uitgaven en ontvangsten

10

71

130

115

50

16

 

TOG en kopje TOG uitvoeringsmutaties

10

– 3

– 4

– 4

– 4

– 4

 

Herschikkingen uitvoeringskosten

11

5

15

13

11

9

 

Rijksbijdrage nominale ontwikkeling

12

28

24

24

24

24

 

Rijksbijdrage ramingsbijstelling

12

37

450

451

– 183

530

 

Rijksbijdrage Ouderdomsfonds

12

– 1.559

         

Overboeking apparaatsuitgaven van IenM

96

6

6

6

6

6

 

Uitdelen nominale ontwikkelingen

99

– 22

– 22

– 22

– 22

– 22

 
               

Diverse overige mutaties en afrondingen

Div.

7

5

3

5

3

 
               

Ontwerpbegroting 2014

 

29.774

33.756

36.832

36.617

36.694

36.929

Aansluitingstabel ontvangsten begroting 2013 naar begroting 2014 (bedragen x € 1 miljoen)
 

art.

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Ontwerpbegroting 2013

 

1.758

1.640

1.625

1.629

1.629

 
               

Mutaties Nota van Wijziging en Amendement

 

27

2

3

6

10

 
               

Vastgestelde begroting 2013

 

1.785

1.642

1.628

1.635

1.639

 
               

Mutaties Voorjaarsnota

 

70

– 19

– 6

79

93

 
               

Totaal tot en met Voorjaarsnota 1e suppletoire

 

1.855

1.623

1.622

1.714

1.732

 
               

Mutaties Miljoenennota

 

140

143

106

22

– 17

 
               

Diverse restituties en ontvangsten

Div.

59

         

Kinderopvang ramingsbijstelling

7

9

8

– 14

– 35

– 40

 

Bijstelling Wet kindgebonden budget

10

72

135

120

58

25

 

Inburgering leningen

13

     

– 1

– 2

 
               

Ontwerpbegroting 2014

 

1.995

1.766

1.728

1.736

1.715

1.724

2.1.4 MEERJARENPLANNING BELEIDSDOORLICHTINGEN

Artikel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

1. Arbeidsmarkt1

X

X

         

2. Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

           

X

3. Arbeidsongeschiktheid2

   

X

   

X

 

4. Jonggehandicapten

         

X

 

5. Werkloosheid

       

X

   

6. Ziekte en zwangerschap

       

X

   

7. Kinderopvang

     

X

     

8. Oudedagsvoorziening3

 

X

         

9. Nabestaanden

 

X

         

10. Tegemoetkoming ouders

 

X

         

11. Uitvoeringskosten

     

X

     

12. Rijksbijdragen4

             

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

       

X

   
X Noot
1

De beleidsdoorlichting in 2012 betreft een deel van het artikel (Gezond en Veilig werken), omdat de doorlichting nog op de artikelindeling van de begroting 2012 is gebaseerd.

X Noot
2

In 2014 zal artikel 3 Arbeidsongeschiktheid onderwerp zijn van een beleidsdoorlichting. Deze beleidsdoorlichting wordt toegespitst op de WAO. Deze regeling is in 2006 vervangen door de Wet WIA, welke in 2011 is doorgelicht. Voor de toen bestaande WAO-gerechtigden bleef de WAO echter bestaan. In de beleidsdoorlichting zal ingegaan worden op de ontwikkelingen van de groep WAO-gerechtigden. Zaken die daarbij onder meer aan bod kunnen komen zijn ontwikkeling van het bestand sinds de inwerkingtreding van de WIA, de samenstelling van het bestand, de mate van het werken naast de uitkering en de re-integratie van WAO-ers en eventuele neveneffecten. De beleidsdoorlichting 2017 heeft als focus de WIA.

X Noot
3

In 2013 zal het IBO Inkomens- en vermogenspositie en subsidiëring 65-plussers worden opgeleverd. Hierin is onder andere de doeltreffendheid en doelmatigheid van de AOW en de MKOB binnen de oudedagsvoorziening onderzocht. Daarnaast zal in 2013 ook de beleidsdoorlichting Pensioenbeleid (gebaseerd op artikelindeling van de begroting 2012) zijn uitgevoerd waarbij de overheidsdoelstellingen stimuleren en beschermen van aanvullende pensioenen is onderzocht op doeltreffendheid en doelmatigheid. Hiermee is artikel 8 Oudedagsvoorziening doorgelicht.

X Noot
4

Het artikel Rijksbijdragen is een technisch artikel, hierop wordt geen beleid gevoerd. Dit artikel wordt daarom niet via een beleidsdoorlichting geëvalueerd.

2.2: BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • De vaststelling van de hoogte van het sociaal minimum en het maximum dagloon;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Bestrijden van schijnconstructies

    Het kabinet ziet de laatste jaren risico’s toenemen dat via schijnconstructies wet- en regelgeving op het terrein van arbeidsvoorwaarden wordt ontdoken. Dit leidt tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, verdringing van werknemers, onderbetaling en uitbuiting en is daarom ongewenst. Voortvloeiend uit afspraken in het sociaal akkoord zijn tijdelijk extra middelen beschikbaar gesteld om schijnconstructies intensiever aan te pakken. Met een hierop gericht actieplan wordt daartegen de strijd aangebonden. Zie hiervoor ook de beleidsagenda.

  • Aanpak psychosociale arbeidsbelasting

    In 2014 starten de activiteiten zoals opgenomen in het plan van aanpak psychosociale arbeidsbelasting, dat eind 2013 gereed zal zijn. Dit plan van aanpak is aangekondigd in de reactie op het SER-advies «Stelsel voor gezond en veilig werken» dat naar de Tweede Kamer is gestuurd2. Doelstelling is het bewustmaken van de risico’s van psychosociale arbeidsbelasting en het stimuleren van werkgevers en werknemers tot het nemen van maatregelen.

  • Toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg

    In 2014 brengt de SER advies uit over de toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg in reactie op de adviesaanvraag van juli 2013. Het achterliggend doel van de adviesaanvraag is om een aantal eerder geconstateerde knelpunten in de bedrijfsgezondheidszorg zoveel mogelijk weg te nemen. Dit betreft ondermeer de onafhankelijkheid en toegankelijkheid van de bedrijfsarts, maar daarnaast ook de samenwerking met de reguliere zorg en het gebrek aan kennis over de factor arbeid in de reguliere zorg. Naar aanleiding van het advies wordt in 2014 een kabinetsreactie opgesteld.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

18.043

19.687

21.679

22.824

22.824

22.824

Uitgaven

15.037

18.149

19.665

21.757

22.824

22.824

22.824

waarvan juridisch verplicht (%)

   

46%

       
               

Subsidies

4.632

4.041

6.165

5.040

5.039

5.039

5.039

Subsidies

4.632

4.041

6.165

5.040

5.039

5.039

5.039

               

Opdrachten

10.202

13.825

12.035

11.641

12.679

12.679

12.679

Opdrachten

10.202

13.825

12.035

11.641

12.679

12.679

12.679

               

Bekostiging

203

203

203

203

203

203

203

Bekostiging

203

203

203

203

203

203

203

               

Bijdrage aan andere begrotingen

0

80

1.262

4.873

4.903

4.903

4.903

Economische zaken

0

0

190

3.950

3.950

3.950

3.950

Overig

0

80

1.072

923

953

953

953

               

Ontvangsten

29.422

37.755

39.039

38.830

42.799

43.191

43.191

Budgetflexibiliteit

Subsidies:

De subsidies zijn voor 25% juridisch verplicht. Het juridisch verplichte deel betreft voornamelijk financiering van tot en met 2013 aangegane verplichtingen. Voor 50% bestaan de subsidies uit regelingen op het gebied van arbeidsveiligheid en gezondheid op de werkplek.

Opdrachten:

Het juridisch verplichte deel van het beschikbare bedrag voor opdrachten bedraagt 50%. Dit betreft, naast financiering van tot en met 2013 aangegane verplichtingen, onder andere de jaarlijkse bijdragen aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB).

Bekostiging:

Het bedrag voor bekostiging is voor 100% juridisch verplicht en betreft de jaarlijkse bijdrage aan de SER Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA).

Bijdragen aan andere begrotingen:

De bijdragen aan andere begrotingen zijn voor 100% juridisch verplicht. Dit betreft voornamelijk de jaarlijkse bijdragen aan de Gezondheidsraad en het college voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

A. Subsidies

Toelichting financiële instrumenten

Door middel van het verstrekken van een beperkt aantal subsidies ondersteunt de Minister initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden, duurzame inzetbaarheid en goede arbeidsverhoudingen.

In het actieplan Gezond Bedrijf worden in samenwerking met het Ministerie van VWS activiteiten uitgevoerd om de gezondheid van werknemers te bevorderen zodat ze vitaal en productief werkzaam kunnen blijven tot de pensioenleeftijd. Het actieplan richt zich op het ondersteunen van met name mkb-bedrijven, waarbij de primaire aandacht uitgaat naar het beperken van psychische en fysieke (over)belasting, het bevorderen van zelfredzaamheid en het stimuleren van een gezonde leefstijl. Naast een sectorale benadering zal ook sprake zijn van een regionale benadering (in totaal € 2 miljoen, waarvan € 0,5 miljoen geraamd is onder opdrachten).

Voor het programma Arbo2020/Zelfregulering (€ 1,5 miljoen) wordt het budget ingezet voor het (financieel) ondersteunen van branches en (groepen) bedrijven bij het ontwikkelen en/of implementeren van (duurzame) instrumenten van zelfregulering op het terrein van gezond en veilig werken. Deze activiteiten zijn erop gericht een beweging te starten waarbij maatschappelijke partijen in het domein van gezond en veilig werken (meer dan nu) zelf het initiatief nemen om veilig en gezond werken in Nederland te verhogen. In 2014 ligt de focus op het identificeren van goede praktijken en het verbreden hiervan naar andere branches en bedrijven en het uitvoeren van pilots gericht op de ontwikkeling en implementatie van kansrijke nieuwe instrumenten van zelfregulering.

In 2014 wordt gestart met de activiteiten zoals deze zijn opgenomen in het plan van aanpak psychosociale arbeidsbelasting. Dit plan van aanpak is aangekondigd in de reactie op het SER-advies «Stelsel voor gezond en veilig werken» dat in 2013 naar de Tweede Kamer is gestuurd3. In zijn reactie geeft het kabinet aan dat de aanpak van psychosociale arbeidsrisico’s in bedrijven een van de onderwerpen is waaraan in de komende jaren speciale aandacht gegeven zal worden. Hiervoor is in 2014 een bedrag van € 0,3 miljoen beschikbaar.

De subsidieregeling Kwaliteit Arbeidsverhoudingen betreft een structurele regeling (€ 0,5 miljoen) die tot doel heeft projecten te ondersteunen die de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen in Nederland verbeteren. Met de regeling worden, in de regel op basis van medefinanciering van minimaal 50%, eenmalige innovatieve projecten gesubsidieerd.

B. Opdrachten

Het budget voor opdrachten is bestemd voor onderzoek en voorlichting. Een belangrijke onderdeel hiervan (circa € 3,5 miljoen) is de jaarlijkse opdrachtverlening aan het RIVM voor het programma gezond en veilig werken. Tevens is een bedrag van € 0,75 miljoen beschikbaar voor de jaarlijkse bijdrage aan het NCvB.

Een bedrag van € 0,7 miljoen is bestemd voor het Arboportaal. Het Arboportaal dient als startpunt voor werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers voor informatie over arbeidsomstandigheden. Doel is om werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers te informeren over gezond en veilig werken en door te verwijzen naar andere relevante bronnen.

Een bedrag van in totaal € 1 miljoen is bestemd voor het doen van onderzoek in het kader van het actieplan Gezond Bedrijf en het programma Arbo2020/Zelfregulering (elk voor respectievelijk € 0,5 miljoen). Zie ook hierboven onder subsidies.

Een substantieel deel van het budget is bestemd voor de financiering van in vorige jaren aangegane verplichtingen (ca. € 1,5 miljoen).

C. Bekostiging

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de CKA. Deze SER-commissie is ingesteld om een goede toepassing en naleving te bevorderen van de Wet op de medische keuringen (Wmk) en het Besluit aanstellingskeuringen.

D. Bijdrage aan andere begrotingen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan het Ministerie van EZ ten behoeve van het maatschappelijk programma arbeidsomstandigheden dat door TNO wordt uitgevoerd. De bijdrage voor 2014 is in 2013 reeds overgeheveld. Meerjarig staat hiervoor op de SZW-begroting een bedrag gereserveerd. Daarnaast wordt voor een bedrag van € 0,25 miljoen bijgedragen in de financiering van het Ctgb.

De bijdragen aan andere departementen bestaat voornamelijk uit een jaarlijkse bijdrage aan het Ministerie van VWS van € 0,9 miljoen in de kosten van de Gezondheidsraad.

E. Ontvangsten

De Inspectie SZW houdt onder andere toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Warenwet. De Inspectie SZW kan aan een natuurlijk- en/of een rechtspersoon een bestuurlijke boete opleggen als deze een of meer van voornoemde wetten overtreedt.

Gezond en veilig werken4

Kerncijfers

Het percentage arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft is met 0,2% gedaald van 3,2% in 2010 tot 3,0% in 2012. Ten opzichte van 2011 doet zich een lichte stijging voor. Het percentage ziekteverzuim is licht gedaald van 4,2% in 2011 naar 4% in 2012. Het aantal ongevallen met gevaarlijke stoffen schommelt de laatste jaren tussen de 1 en 3.

De naleving zorgplicht Arbowet geeft een beeld van de naleving van de Arbowet op de werkvloer en is gebaseerd op de zorgplicht van de werkgever zoals vermeld in artikel 3 van de wet.

Tabel 1.2 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft1

3,2

2,9

3,0

Percentage ziekteverzuim2

4,2

4,2

4,0

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen3

1

2

3

Naleving zorgplicht Arbowet (%)4

77

78

78

X Noot
1

TNO/CBS, nationale enquête arbeidsomstandigheden

X Noot
2

CBS, kwartaal enquête ziekteverzuim

X Noot
3

Inspectie SZW administratie

X Noot
4

SZW-berekening op basis van informatie van Inspectie SZW. De vermelde percentages voor 2010 en 2011 wijken af van de in de begroting 2013 opgenomen percentages over die jaren. Tot en met 2013 werden slechts bedrijven meegeteld waarbij in het kader van de monitor Arbo in bedrijf werd vastgesteld dat een arbeidsrisico aanwezig was. Vanaf de begroting 2014 worden alle bedrijven meegerekend.

Arbeidsverhoudingen en voorwaarden

Het bruto WML voor personen van 23 jaar en ouder bedraagt per 1 juli 2013 € 1.477,80 per maand. De bruto minimum vakantiebijslag bedraagt 8% van het bruto WML. Het WML wordt in 2014 conform de geldende systematiek twee maal per jaar geïndexeerd.

Het (bruto) maximum dagloon bedraagt per 1 juli 2013 € 195,96 (inclusief vakantiebijslag) en volgt dezelfde indexering.

Het gebruik van de instrumenten van cao en avv varieert door de jaren heen. Mede door de crisis, de onzekere economische verwachtingen en de ruimte op de arbeidsmarkt is de laatste jaren een lager aantal cao’s afgesloten. Het aantal tewerkstellingsvergunningen is onder andere afhankelijk van de krapte op de arbeidsmarkt.

Tabel 1.3 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en voorwaarden
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000)

6.372

6.129

6.003

• waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s1 (x 1.000)

5.528

5.400

5.501

• waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring1 (x 1.000)

844

729

502

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) 2 (x 1.000)

14

12

11

X Noot
1

SZW, voorjaarsrapportage cao-afspraken

X Noot
2

UWV, jaarverslag

Handhaving

Het toezicht van de Inspectie SZW op gezond en veilig werken is risicogericht en vindt vooral daar plaats waar de arbeidsuitval hoger en naleving van wet- en regelgeving slechter is.

De Inspectie SZW pakt in het domein arbeidsmarkt illegale arbeid, onderbetaling, pseudo-zzp’ers en misbruik van de notificatieregeling aan om zo verdringing op de arbeidsmarkt en oneerlijke concurrentie te bestrijden. Insteek is het verbeteren van de naleving in bedrijfstakken waar werkgevers de Wav, de WML en de Waadi meer dan gemiddeld overtreden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen bedrijfstakgerichte aandachtsgebieden, interventieteams en overstijgende thema’s.

Voor het bestrijden van schijnconstructies is in 2014 een bedrag van € 2 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is opgenomen op artikel 96. Hiermee zal de opsporing en de aanpak van schijnconstructies geïntensiveerd worden. Dat betekent concreet meer handhaving door het inzetten van extra inspecteurs en verbetering van de handhaving door middel van informatie-uitwisseling en samenwerking. In 2014 komen er 15 extra inspecteurs bij voor dit onderwerp.

Tabel 1.4 Kerncijfers handhaving 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal inspecties en onderzoeken arbeidsomstandigheden

19.696 2

18.218

17.500

Aantal inspecties en onderzoeken binnen bedrijven die vallen onder het besluit risico’s en zware ongevallen 1999

512

448

445

Aantal inspecties Wav, Waadi en/of WML

7.160

5.600

5.300

Inspecties waarbij overtreding Wav, Waadi en/of WML is vastgesteld (in %)

21

25

27

X Noot
1

Jaarverslag Inspectie SZW (2012); zie artikel 98 voor een toelichting op de raming 2013–2014

X Noot
2

Dit getal is aangepast t.o.v. jaarverslag 2012 omdat de reactieve onderzoeken ook zijn meegeteld

Budgettair belang buiten de begroting

Mobiliteitsbonus uitkeringsgerechtigde ouder dan 50 jaar en arbeidsgehandicapten:

Om duurzame inzetbaarheid te vergroten en te zorgen dat minder mensen langs de kant blijven staan, zijn er mobiliteitsbonussen voor het in dienst houden en in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten ouder dan 50 jaar.

Scholingsdrempel:

De drempel voor de persoongebonden aftrek van scholingsuitgaven wordt in de inkomstenbelasting gehalveerd van € 500 naar € 250. De bedoeling is om hiermee scholing extra te stimuleren.

Overgangsregeling voor de levensloopregeling:

De levensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft. Er is een overgangsregeling die loopt tot 1 januari 2022 voor deelnemers die minimaal € 3.000 hebben gespaard en hun tegoed nog niet opnemen. Deze deelnemers kunnen doorsparen tot 1 januari 2022. Hiervoor is een budget beschikbaar van € 15 miljoen.

Premievrijstellling oudere werknemers:

De premievrijstelling oudere werknemers wordt vanaf 2009 afgebouwd en is vervangen door een premiekortingsregeling.

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid:

Om de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten te bevorderen mag de stap naar ondernemerschap niet fiscaal belemmerd worden. Door handicap of ziekte kunnen gedeeltelijk arbeidsongeschikten veelal niet voldoen aan het gebruikelijke urencriterium dat geldt voor de startersaftrek. Daarom kunnen zij in de eerste drie jaren van hun onderneming een beroep doen op de regeling «startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid», waarbij een verlaagd urencriterium geldt.

Afdrachtsvermindering onderwijs:

Indien werknemers onderwijs volgen kan er voor deze werknemers gebruik worden gemaakt van de regeling afdrachtvermindering loonbelasting onderwijs. De werkgever betaalt dan voor deze werknemers minder loonbelasting en premie volksverzekeringen. Per 1 januari 2014 komt deze afdrachtvermindering te vervallen. De regeling krijgt een vervolg in de vorm van een subsidieregeling van het Ministerie van OCW.

Ouderschapsverlofkorting:

Ouderschapsverlof is een regeling waar een werknemer op eigen kosten gebruik van kan maken. De uren welke de werknemer hiervoor opneemt in de periode van het ouderschapsverlof worden in principe niet door de werkgever betaald. Om hier in te compenseren is er onder bepaalde voorwaarden recht op de zogeheten ouderschapsverlofkorting. De ouderschapsverlofkorting zal per 1 januari 2015 vervallen.

Tabel 1.5 Fiscale uitgaven (lopende prijzen x € 1 mln)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Mobiliteitsbonus: uitkeringsgerechtigde ouder dan 50 jaar en arbeidsgehandicapten

178

211

390

459

525

590

655

Scholingsdrempel

0

0

40

40

40

40

40

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

0

0

15

15

15

15

15

Premievrijstelling oudere werknemers

487

254

157

50

0

0

0

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

1

2

2

2

2

2

2

Afdrachtsvermindering onderwijs

382

383

0

0

0

0

0

Ouderschapsverlofkorting

109

112

114

0

0

0

0

Bron: Ministerie van Financiën, Belastingdienst

2. Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat echt nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaalzekerheidsstelsel dat mensen enerzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is, en dat hen anderzijds prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie te bieden. Ook faciliteert de overheid via de sociale werkvoorziening de arbeidsparticipatie van mensen die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er in de vormgeving naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met het verstrekken van het participatiebudget aan gemeenten. De Minister financiert de inkomensondersteuning met uitkeringsregelingen. De Minister 5 is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening vanuit de WWB, IOAW, IOAZ en Bbz;

  • Het houden van systeemtoezicht;

  • Het verdelen van een taakstellend aantal Wsw-arbeidsplaatsen en bijbehorende middelen onder gemeenten voor de uitvoering van de Wsw en het bevorderen van uitstroom naar werk;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen over gemeenten voor de Wet participatiebudget;

  • Het terugvorderen van onrechtmatig bestede middelen van het participatiebudget en het terugvorderen van middelen van niet gerealiseerde plekken in de Wsw;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en het UWV (TW);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget vast om de WWB-uitkeringen te betalen. Dit budget wordt, evenals het participatiebudget en het Wsw-budget, zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Het Rijk houdt systeemtoezicht. Bij ernstige tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering van de WWB kan het Rijk aanwijzingen geven aan gemeenten over de uitvoering van de WWB of ingrijpen in de uitvoeringsorganisatie.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de WWB, de Wet participatiebudget, de Wsw en aan genoemde wetten verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn daarnaast verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving door personen die een beroep doen op deze wetten.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • WWB

    In 2014 treden volgens planning de wetswijzigingen in de WWB in werking die voorvloeien uit het regeerakkoord Rutte/Asscher. Enkele belangrijke wijzigingen betreffen de invoering van de kostendelersnorm, intensivering van het armoedebeleid, aanscherpingen op het gebied van de aan bijstand verbonden verplichtingen en de algehele arbeids- en re-integratieplicht. Volgens planning treedt het wetsvoorstel op 1 juli 2014 in werking.

  • Intensivering armoede- en schuldenbeleid

    Het kabinet wil, ook in deze economisch moeilijke tijden, dat niemand als gevolg van armoede buiten de boot valt. Daartoe heeft het kabinet in 2013 reeds een bedrag van € 20 miljoen beschikbaar gesteld. De komende jaren gaat het kabinet het armoede- en schuldenbeleid verder intensiveren en stelt daartoe in 2014 € 80 miljoen en voor 2015 en latere jaren € 100 miljoen extra ter beschikking. Een groot deel van deze middelen zal beschikbaar gesteld worden aan gemeenten die primair verantwoordelijk zijn voor het armoede- en schuldenbeleid. Circa € 5 miljoen is, o.a. voor verhoging van de Sportimpuls, toegevoegd aan de begroting van het Ministerie van VWS. Naast het beschikbaar stellen van extra middelen zal het kabinet gemeenten en andere betrokken partijen ook op andere wijze ondersteunen, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van business cases integrale aanpak schuldhulpverlening.

  • Toevoegen van de MKOB aan de uitzonderingen op de middelentoets in de bijstand

    Sinds 1 januari 2012 is de koopkrachttegemoetkoming op grond van de MKOB niet langer uitgezonderd van de middelentoets in de algemene bijstand voor ouderen, de Aanvullende Inkomensvoorziening voor Ouderen (AIO). Dit betekent dat de MKOB in mindering wordt gebracht op de AIO-uitkering die ouderen kunnen ontvangen als zij onvoldoende AOW-rechten hebben opgebouwd en geen of onvoldoende eigen middelen hebben. In het regeerakkoord heeft het kabinet besloten om ouderen met een algemene bijstandsuitkering financieel voordeel te laten hebben van de MKOB, door met ingang van 1 juli 2014 de MKOB weer uit te zonderen van de middelentoets.

  • Wijziging verdeelsystematiek inkomensdeel WWB en gebundeld participatiebudget

    Er wordt naar gestreefd met ingang van 2015 de verdeelsystematiek van het inkomensdeel van de WWB en van het te vormen gebundelde participatiebudget (W-deel, WSW en gedeeltelijk de re-integratiemiddelen Wajong) aan te passen. In 2014 wordt de uitwerking van varianten voor deze verdelingen afgerond, bestuurlijk afgestemd en in regelgeving geformaliseerd. Volgens planning worden in september 2014 de (voorlopige) budgetverdelingen voor 2015 bekend gemaakt op basis van de in 2014 aangepaste verdeelsystematiek.

  • Sectorplannen

    Zoals in de beleidsagenda is aangegeven heeft het kabinet in het sociaal akkoord met de sociale partners afspraken gemaakt over een mix van maatregelen om economisch herstel op korte termijn te stimuleren en de arbeidsmarkt aan te passen aan de wensen en eisen van de 21e eeuw. Daarbij wordt gekozen voor een actievere aanpak om werkloosheid te voorkomen en mensen van werk naar werk te helpen. Met deze sectorplannen geven de sociale partners uitvoering aan het sociaal akkoord en het kabinet stelt in verband hiermee € 600 miljoen beschikbaar. De sectorplannen richten zich op de arbeidsinstroom en begeleiding van jongeren, het behoud van oudere werknemers, arbeidsinstroom van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, mobiliteit en duurzame inzetbaarheid van werknemers, scholing van werknemers, begeleiding van-werk-naar-werk van werknemers en goed werkgeverschap en goed werknemerschap. In het sociaal akkoord is tevens een afspraak gemaakt over het vanaf 2014 extra aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking (zie ook tabel 2.11).

  • Aanpak jeugdwerkloosheid

    De afgelopen maanden is de werkloosheid, ook onder jongeren, fors verder opgelopen. De gevolgen van werkloosheid aan de start van de loopbaan kunnen jongeren lang met zich meedragen en zijn ook van invloed op keuzes met betrekking tot huisvesting en gezinsvorming. Het kabinet hecht er aan dat er voldoende vacatures, stageplaatsen en leerwerkbanen voor jongeren tot 27 jaar beschikbaar komen. Om (de gevolgen van) de oplopende jeugdwerkloosheid te bestrijden en te voorkomen heeft het kabinet diverse maatregelen genomen6. Het kabinet heeft in 2013 extra middelen voor de aanpak van jeugdwerkloosheid in de arbeidsmarktregio’s beschikbaar gesteld. Daarbij wordt ook de inzet van sociale partners verwacht om jongeren stage-, leerwerk- en arbeidsmogelijkheden te bieden. De aanpak jeugdwerkloosheid is tevens een speerpunt in de hiervoor genoemde sectorale aanpak. Daarnaast is voor de aanpak van jeugdwerkloosheid een ambassadeur aangesteld voor de duur van twee jaar. De ambassadeur heeft voornamelijk als taak om ervoor te zorgen dat de regionale en de sectorale aanpak elkaar versterken en om te stimuleren dat een match ontstaat tussen de vacatures, stageplaatsen en leerwerkbanen die werkgevers beschikbaar stellen en de jongeren. Zie ook de beleidsagenda.

  • Participatiewet

    In het sociaal akkoord heeft het kabinet afspraken gemaakt over hervorming van de WWB, de WSW en de Wajong vanaf 2015. Zie voor een toelichting hierop de beleidsagenda.

  • Eenmalige uitkering koopkrachtpakket

    In 2014 wordt € 70 miljoen ingezet voor een eenmalige uitkering voor mensen met een inkomen tot 110% sociaal minimum, dit is inclusief uitvoeringskosten. Er komt hiervoor een wettelijke regeling die zal worden uitgevoerd door gemeenten.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 2.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 2 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

9.781.222

10.578.380

10.241.479

10.201.044

10.370.998

10.526.440

Uitgaven

9.129.770

9.781.916

10.578.354

10.241.479

10.201.044

10.370.998

10.526.440

waarvan juridisch verplicht (%)

   

98%

       
               

Inkomensoverdrachten

9.120.650

9.736.187

10.194.899

9.830.678

10.084.482

10.254.436

10.409.628

Bundeling Uitkeringen

4.964.814

5.667.195

6.226.760

6.125.746

6.531.440

6.868.170

7.159.438

Inkomensvoorzieningen

             

Gemeenten (BUIG)1

             

Bijstand zelfstandigen

90.886

69.825

51.362

49.783

49.783

49.783

49.783

Participatiebudget

994.553

865.788

689.425

668.425

693.425

707.425

741.425

WSW

2.371.638

2.384.842

2.382.220

2.278.220

2.105.219

1.937.220

1.781.220

TW

482.882

532.657

542.526

473.045

463.552

445.299

427.182

AIO

213.000

213.324

229.547

232.029

237.980

243.527

247.495

Bijstand buitenland

1.723

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

Eenmalige uitkering koopkrachtpakket

0

0

70.000

0

0

0

0

Onderstand (Caribisch Nederland)

743

956

999

1.045

1.098

1.152

1.225

Re-integratie (Caribisch Nederland)

411

0

460

785

385

260

260

               

Garanties

1.005

1.105

480

470

460

460

460

Garanties

1.005

1.105

480

470

460

460

460

               

Subsidies

0

10.238

283.900

296.370

90

0

0

Sectorplannen

0

10.238

283.900

296.370

90

0

0

               

Opdrachten

7.811

34.082

98.771

113.657

115.708

115.798

116.048

Opdrachten

7.811

34.082

98.771

113.657

115.708

115.798

116.048

               

Bekostiging

304

304

304

304

304

304

304

Nibud

304

304

304

304

304

304

304

               

Ontvangsten

337.745

109.956

53.853

53.853

53.853

53.853

53.853

X Noot
1

Inclusief Bijstand overig (zie tabel 2.2)

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn voor 100% juridisch verplicht. De rijksbijdragen aan de uitvoerende instellingen (gemeenten, UWV en SVB) worden ruim voor het begrotingsjaar bekend gemaakt. Voor zover de uitkeringsrechten worden gedeclareerd, zijn deze vastgelegd in wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht.

Garanties:

De garanties zijn voor 100% juridisch verplicht. Het betreft garanties in het kader van de borgstellingregeling Bbz.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 20% juridisch verplicht. Het betreft subsidies in het kader van de sectorplannen. De overige 80% zijn bestuurlijk gebonden door het sociaal akkoord dat het kabinet met de sociale partners heeft gesloten.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 3% juridisch verplicht. Het betreft met name implementatiekosten Participatiewet. 76% is bestuurlijk gebonden voor intensivering armoede- en schuldenbeleid.

Bekostiging:

Het budget voor 2014 is 100% juridisch verplicht. Het betreft een instellingssubsidie voor het Nibud.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG)

Met de Wet BUIG zijn vanaf 2010 de bijdragen aan gemeenten voor de uitvoering van de WWB (inkomensdeel), IOAW, IOAZ en de Bbz (alleen het onderdeel tijdelijke uitkeringen levensonderhoud voor startende ondernemers; de overige Bbz-onderdelen worden onder A2 toegelicht) samengevoegd. Hierdoor ontvangen gemeenten één budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de genoemde wetten. Voor 2014 wordt het macrobudget geraamd op € 6.227 miljoen. Hiervan wordt een bedrag van € 28 miljoen gereserveerd voor de in 2014 uit te keren incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen (IAU/MAU) over het jaar 2012. De IAU en de MAU betreffen incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen onder voorwaarden voor gemeenten die tekort komen op hun inkomensdeel WWB. De uitgaven naar wet worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Tabel 2.2 Extracomptabel overzicht BUIG (x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

BUIG

4.964.8141

5.667.1952

6.226.760

6.125.746

6.531.440

6.868.170

7.159.438

WWB-inkomensdeel

4.770.1571

5.425.5102

5.969.081

5.857.903

6.257.618

6.587.828

6.873.183

IOAW

143.199

189.116

204.707

214.366

219.175

224.223

228.817

IOAZ

22.932

24.168

24.572

25.077

26.247

27.720

29.038

Bbz-levensonderhoud startende ondernemers

28.526

28.400

28.400

28.400

28.400

28.400

28.400

X Noot
1

In 2012 was er sprake van een andere begrotingstructuur. De toenmalige post «Bijstand overig» is nu opgenomen in het WWB-inkomensdeel, omdat deze post niet in de nieuwe begrotingstructuur bestaat.

X Noot
2

In 2013 is voor de incidentele aanvullende uitkering buiten het macrobudget om een aanvullend bedrag van € 9 miljoen beschikbaar. Dit is opgenomen in tabel 2.2 in de reeks WWB-inkomensdeel.

Wet werk en bijstand (WWB)

De WWB voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. De WWB bestaat uit een inkomensdeel en een werkdeel. Het inkomensdeel maakt onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG (zie tabel 2.2). Hieruit worden de bijstanduitkeringen betaald. Het werkdeel maakt onderdeel uit van het participatiebudget (zie tabel 2.10). Hieruit wordt de re-integratieondersteuning betaald.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont kan in aanmerking komen voor bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

Tabel 2.3 Netto bijstandsnormen inclusief vakantietoeslag per 1 juli 2013

Gehuwd / samenwonend

€ 1.323,53

Alleenstaande ouder

€ 926,47

Alleenstaande

€ 661,77

Budgettaire ontwikkelingen

De stijging van het budget van het inkomensdeel van de WWB van 2013 op 2014 wordt met name veroorzaakt door de verwachte verdere oploop van de werkloosheid en de doorwerking daarvan op de WWB (€ 498 miljoen). Daarnaast treedt in 2014 een aantal wetswijzigingen in de WWB in werking (€ – 3 miljoen in 2014). Zie voor een toelichting onder «beleidswijzigingen».

De meerjarige oploop van de uitgaven op het inkomensdeel van de WWB hangt verder samen met de invoering van de Participatiewet vanaf 2015. De relatief kleine daling van de uitgaven in 2015 wordt voornamelijk veroorzaakt door de invoering van de kostendelersnorm en het verdwijnen van de 20% WML-aanvulling voor alleenstaande ouders als onderdeel van de hervorming van de kindregelingen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.4 Kerncijfers WWB
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume WWB (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde) 1

319

355

393

Volume WWB (x 1.000 huishoudens, ultimo)1

325

nvt

nvt

• waarvan verblijfsduur < 1 jaar2

70

nvt

nvt

• waarvan verblijfsduur 1–5 jaar2

138

nvt

nvt

• waarvan verblijfsduur > 5 jaar2

118

nvt

nvt

Instroom WWB (x1.000)2

116

nvt

nvt

Uitstroom WWB (x1.000)2

104

nvt

nvt

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek

X Noot
2

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek

nvt: deze cijfers worden niet geraamd

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is sinds 2011 jaarlijks toegenomen. Het benadelingsbedrag is in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven.

Tabel 2.5 Kerncijfers WWB (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

71

Kennis van de verplichtingen (%)

90

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

11

13

15 3

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

53

67

643

X Noot
1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep

X Noot
2

SZW-berekeningen op basis van CBS-informatie

X Noot
3

Berekend op basis van voorlopige cijfers

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Vermogen, zoals een eigen huis of spaargeld, blijft buiten beschouwing. Anders dan bij de WWB hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW-regeling zijn:

  • Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden 50 jaar zijn, die recht hebben op een uitkering op grond van de WW van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;

  • Werknemers die na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55e verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden betreffende het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

Tabel 2.6 Bruto bedragen IOAW/IOAZ per maand per 1 juli 2013, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.452,82

Alleenstaande ouder

€ 1.388,29

Alleenstaande

€ 1.114,78

Budgettaire ontwikkelingen

De IOAW- en IOAZ-uitgaven nemen de komende jaren toe als gevolg van de verwachte oploop van de werkloosheid.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.7 Kerncijfers IOAW en IOAZ 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens)

10

13

14

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens)

1,4

1,5

1,5

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek

A2. Bijstand zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen onder voorwaarden voor financiële ondersteuning een beroep doen op het Besluit bijstand zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskapitaal (starters en gevestigde ondernemers).

Wie komt ervoor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen, die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is de Bbz?

De uitkering voor levensonderhoud is in principe gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 2.3) als aanvulling voor levensonderhoud. De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskapitaal wordt in tabel 2.8 vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast aan de mutatie van het prijsindexcijfer.

Tabel 2.8 Bbz-normen kredietverlening (maxima) 1 januari 2013

Startende zelfstandige

€ 34.816

Gevestigde zelfstandige

€ 189.110

Budgettaire ontwikkelingen

De kosten van tijdelijke uitkeringen voor levensonderhoud van startende ondernemers (€ 28 miljoen structureel) maken onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG (zie tabel 2.2).

Voor de verstrekking van bedrijfskapitaal en de kosten van levensonderhoud voor gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een afzonderlijke specifieke uitkering Bbz (zie tabel 2.1 Bijstand zelfstandigen). Deze uitgaven maken geen onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG. De uitgavenraming voor de niet-gebundelde uitgaven bedraagt voor 2014 € 51 miljoen. Dit is een voortzetting van de daling van eerdere jaren, die wordt veroorzaakt door verlening van gemiddeld kleinere kredieten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.9 Kerncijfers Bbz 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens)

3,6

3,6

3,6

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek

A3. Participatiebudget

In het participatiebudget zijn het re-integratiebudget (Ministerie van SZW), het budget voor inburgering (Ministerie van BZK) en het budget voor volwasseneneducatie (Ministerie van OCW) samengevoegd. Met de overkomst van de inburgeringsmiddelen van BZK naar SZW in 2013 zijn deze middelen in 2013 als SZW-middelen opgenomen. De bestedingsmogelijkheden van het participatiebudget veranderen hier niet door.

Het participatiebudget wordt jaarlijks volgens een objectieve verdeelsystematiek over de gemeenten verdeeld. Vanaf 2014 worden geen inburgeringsmiddelen meer over gemeenten verdeeld.

Tabel 2.10 Extracomptabel overzicht participatiebudget (x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Participatiebudget

994.553

865.788

689.425

668.425

693.425

707.425

741.425

Re-integratie

722.944

812.435

636.072

615.072

640.072

654.072

688.072

BZK

160.005

0

0

0

0

0

0

OCW

111.604

53.353

53.353

53.353

53.353

53.353

53.353

Wie komt ervoor in aanmerking?

De gemeenten hebben van de wetgever een grote beleidsvrijheid gekregen ten aanzien van de keuze hoe en aan wie de middelen uit het participatiebudget worden besteed. Gemeenten leggen dit in een gemeentelijke verordening vast.

Budgettaire ontwikkelingen

Het participatiebudget toont per saldo vanaf 2016 een stijgend verloop. Het kabinet heeft enerzijds in het regeerakkoord besloten tot een vanaf 2014 oplopende doelmatigheidskorting van de middelen voor re-integratie. Anderzijds worden er middelen vanuit het huidige re-integratiebudget Wajong (beleidsartikel 4) overgeheveld naar het gemeentelijke participatiebudget. Dit houdt verband met het beperken van de Wajong tot personen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. Personen die niet meer de Wajong kunnen instromen zullen behoren tot de gemeentelijke doelgroep.

Beleidsrelevante kerncijfers

In het sociaal akkoord van 11 april 2013 heeft het kabinet met de sociale partners een afspraak gemaakt over het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking. Werkgevers in de marktsector (inclusief zorg) stellen zich garant voor 2.500 extra banen in 2014, 5.000 extra banen in 2015 en oplopend met 1.000 banen per jaar naar 10.000 extra per jaar in 2020, tot in 2026 een aantal van 100.000 is bereikt. In aanvulling daarop stelt de overheid zich garant voor 2.500 extra banen per jaar vanaf 2014, tot een maximum is bereikt van 25.000 banen. In tabel 2.11 zijn de afspraken over de te realiseren aantallen per kalenderjaar opgenomen.

Tabel 2.11 Kerncijfers baangarantie 1
 

Verwachting 2014

Verwachting 2015

Streefwaarde 2016

Extra banen arbeidsgehandicapten marktsector

2.500

7.500

13.500

Extra banen arbeidsgehandicapten overheid

2.500

5.000

7.500

X Noot
1

Berekeningen SZW op basis van sociaal akkoord

Om het aantal gerealiseerde extra banen te kunnen meten, wordt in 2013 een nulmeting uitgevoerd van het aantal werkende mensen uit de doelgroep op peildatum 1 januari 2013. Hiermee wordt het reeds werkzame deel van de doelgroep vastgesteld. Vervolgens wordt jaarlijks het aantal werkenden uit de doelgroepen gemonitord. Uit deze monitoring blijkt het extra aantal gerealiseerde banen.

In het sociaal akkoord is tevens afgesproken dat als werkgevers de afspraken niet realiseren, na overleg met sociale partners en gemeenten een quotumverplichting wordt geactiveerd. Met ingang van 2016 wordt jaarlijks gekeken of activering van deze wettelijke verplichting nodig is.

Tabel 2.12 Kerncijfers re-integratie
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Trajecten beëindigd in verslagperiode (x 1.000) 1

96

108

106

Trajecten lopend aan einde verslagperiode (x 1.000)1

248

228

207

Aantal door bijstandsontvangers/niet-uitkeringsgerechtigden gestarte banen na re-integratie2

69

68

63

X Noot
1

CBS, statistiek re-integratie gemeenten

X Noot
2

CBS, aan het werk met re-integratieondersteuning, viermeting uitstroom naar werk

A4. Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

De Wsw heeft tot doel het scheppen van aangepaste werkgelegenheid voor personen die wel graag willen werken, maar dit niet onder normale arbeidsomstandigheden kunnen doen. De Wsw biedt zowel de mogelijkheid tot werken in een beschutte omgeving als tot begeleid werken bij reguliere werkgevers.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Personen met lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn en hiervoor een Wsw-indicatie hebben gekregen. Verder moeten zij de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt.

Hoe hoog is de WSW?

Het subsidiebedrag per arbeidsplek bedraagt voor 2014 € 26.003. Het loon binnen de sw-sector wordt bepaald door de Wsw-cao, die afgesloten wordt tussen werkgevers en werknemers. Hierin is het Rijk geen partij.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven in 2014 bestaan uit een budget van € 2,361 miljard voor het realiseren van aangepaste arbeid voor personen uit de doelgroep welke past bij hun capaciteiten en mogelijkheden. Dit is de zogenaamde landelijke taakstelling, die wordt uitgedrukt in arbeidsjaren (voltijd Wsw-werkplekken). De landelijke taakstelling voor het jaar 2014 bedraagt 90.804 arbeidsjaren en is ongewijzigd. Daarnaast wordt conform afspraak met de sociale partners € 2,8 miljoen van de bijdrage aan de sw-sector bestemd voor de stichting Beheer Collectieve Middelen en is er een bedrag beschikbaar voor de stimuleringsuitkering begeleid werken (€ 18 miljoen).

Ten aanzien van 2015 en verder geldt dat het Wsw-budget een dalend verloop toont. Dit is het gevolg van het sociaal akkoord waarin is voorzien dat de instroom in de sociale werkvoorziening met ingang van 1 januari 2015 wordt afgesloten. Gemeenten krijgen alternatieve instrumenten om mensen met een arbeidshandicap te ondersteunen. Ook wordt er een efficiencykorting ingevoerd per 1 januari 2015.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.13 Kerncijfers Wsw 1
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Werknemersbestand (aantal personen x 1.000 per ultimo)

103

102

102

Wachtlijst (aantal personen x 1.000 per ultimo)

22

21

16

Gemiddelde verblijfsduur op de wachtlijst ultimo kalenderjaar (maanden)

15

18

23

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

25

25

27

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

5,6

6,1

6,2

X Noot
1

Research voor Beleid, Wsw monitor

A5. Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen aan tot het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van één van de zogenoemde moederwetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil), Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar niet meer loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag.

De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

  • een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het minimumloon;

  • een alleenstaande ouder met een inkomen dat lager is dan 90% van het minimumloon;

  • een alleenstaande met een inkomen dat lager is dan 70% van het minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering aan tot het (netto) normbedrag. De hoogte van de toeslag is het verschil tussen het normbedrag en het inkomen zonder toeslag. De bruto normbedragen zijn hoger dan vorig jaar door de invoering van de Wet uniformering loonbegrip per 1-1-2013. Doordat de netto normbedragen gekoppeld zijn aan het netto minimumloon leidt de stijging van het tarief van de eerste belastingschijf tot hogere bruto normbedragen.

Tabel 2.14 Normbedragen TW per 1 juli 2013 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.477,80

Alleenstaande ouder

€ 1.388,30

Alleenstaande van 23 jaar en ouder

€ 1.114,91

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven worden bepaald door volumeontwikkelingen in de moederwetten. De TW-uitgaven stijgen in 2014 ten opzichte van 2013 maar dalen in de jaren daarna. De oorzaak is een forse stijging van het geraamde WW-volume, waardoor meer WW-gerechtigden aanspraak maken op de TW. Vanaf 2015 dalen de TW-uitgaven. De voornaamste oorzaak is de voorgenomen verlaging van het normbedrag voor alleenstaande ouders naar het niveau van een alleenstaande. Daarnaast zal als gevolg van de voorgenomen Participatiewet de toeslag voor Wajong-gerechtigden vervallen. Ook stijgt het sociale minimum minder snel door de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon. Hierdoor is minder aanvulling vanuit de TW nodig.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.15 Kerncijfers TW 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

195

198

203

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

2.475

2.629

2.557

X Noot
1

UWV, jaarverslag

Handhaving

Voor de TW is het aantal geconstateerde overtredingen en het totale benadelingsbedrag in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven.

Tabel 2.16 Kerncijfers TW (fraude en handhaving) 1
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

3,1

2,3

2,0

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

9,3

5,2

4,8

X Noot
1

UWV, jaarverslag

A6. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Personen die de AOW-leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot bijstandsniveau. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen.

Tabel 2.17 AIO netto maandbedragen (maximaal) per 1 juli 2013, exclusief vakantietoeslag
 

Gehuwden / samenwonend

€ 1.329,03

Alleenstaande

€ 965,56

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de AIO nemen toe als gevolg van de toename van het aantal AOW-gerechtigden (zie ook de toelichting bij de AOW, beleidsartikel 8). Deze stijging wordt afgevlakt door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd die in 2013 is ingezet.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.18 Kerncijfers AIO 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Jaarvolume AIO (ultimo, x 1.000 huishoudens)

40

43

46

X Noot
1

CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen en het totale benadelingsbedrag zijn in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven.

Tabel 2.19 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie 1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

57

Kennis van de verplichtingen (%)

92

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

< 0,1

< 0,1

< 0,1

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

0,4

1,4

1,4

X Noot
1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep

X Noot
2

SVB, jaarverslag

A7. Bijstand buitenland

Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe gevallen meer toegelaten.

Budgettaire ontwikkelingen

Er zijn geen noemenswaardige budgettaire ontwikkelingen ten aanzien van bijstand buitenland.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.20 Kerncijfers bijstand buitenland 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume bijstand buitenland (x 1.000 huishoudens)

0,2

0,2

0,2

X Noot
1

SVB, jaarverslag

A8. Eenmalige uitkering koopkrachtpakket

In 2014 wordt € 70 miljoen ingezet voor een eenmalige uitkering voor mensen met een inkomen tot 110% sociaal minimum, dit is inclusief uitvoeringskosten. Er komt hiervoor een wettelijke regeling die zal worden uitgevoerd door gemeenten.

A9. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning op grond van de Onderstand en waar nodig ook re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de Onderstand wordt verklaard door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van bijvoorbeeld de Onderstand langer door. De verhoging van de uitkeringslasten Onderstand vanaf 2013 wordt verklaard door een verhoging van de toeslag voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten binnen de Onderstand en door verruiming van de mogelijkheden tot het verlenen van bijzondere Onderstand.

De komende jaren is een wisselend budget beschikbaar voor de aanpak van de sociaaleconomische problematiek op de eilanden (re-integratie Caribisch Nederland). De middelen die hiervoor beschikbaar waren voor 2013, zijn overgeheveld naar het BES-fonds.

Tabel 2.21 Kerncijfers Caribisch Nederland 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens)

0,3

0,3

0,3

X Noot
1

SZW unit RCN

B. Garanties

De pilot borgstellingregeling is een gesloten regeling. De uitstaande garanties lopen af en daarmee ook de claims.

C. Subsidies

Voor subsidie (cofinanciering) bij de uitvoering van de sectorplannen is € 590 miljoen beschikbaar. Hiertoe is de regeling cofinanciering sectorplannen in goed overleg met de sociale partners tot stand gekomen. Naar verwachting zal reeds in 2013 subsidie worden verleend en eerste voorschotten worden verstrekt. De looptijd van de sectorplannen is maximaal twee jaar en afhankelijk van de voortgang worden aanvullende voorschotten verstrekt.

D. Opdrachten

Deze middelen zijn grotendeels bestemd voor armoede- en schuldhulpverlening. Daartoe heeft het kabinet in 2013 reeds een bedrag van € 20 miljoen beschikbaar gesteld. De komende jaren gaat het kabinet het armoede- en schuldenbeleid verder intensiveren (zie beleidswijzigingen). In 2014 is € 74,75 miljoen extra beschikbaar voor het armoede- en schuldenbeleid. Het overgrote deel daarvan zal beschikbaar gesteld worden aan gemeenten. Verder zijn deze middelen bestemd voor bevorderen ondernemerschap, aanpak jeugdwerkloosheid en implementatie ondersteuning bij de invoering van de Participatiewet.

E. Bekostiging

Een bedrag van € 0,3 miljoen is gereserveerd als instellingssubsidie voor het Nibud ter ondersteuning van de zelfredzaamheid van consumenten op het gebied van de huishoudfinanciën en financiële opvoeding.

F. Ontvangsten

De bijdrage van het Ministerie van OCW aan het participatiebudget wordt als ontvangst op de begroting van SZW geboekt. In tabel 2.10 is de bijdrage meerjarig zichtbaar gemaakt.

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid verzekert werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen aan het werk te blijven of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze wet heeft de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vervangen en geldt voor mensen die op of na 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).

Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WAO, WIA of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel werknemers als werkgevers dat gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers aan het werk blijven of weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de gedeeltelijk arbeidsgeschikte.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Per 1 januari 2014 wordt de werkgeverspremie voor vangnetters in de WGA en de ZW verdergaand gedifferentieerd.

  • Om het financiële risico als gevolg van rechtsprocedures over het niet exporteren van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten niet verder te laten oplopen, heeft het kabinet besloten om die tegemoetkoming exporteerbaar te maken. Daarnaast zal een bedrag ter hoogte van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten met terugwerkende kracht aan uitkeringsgerechtigden WAO, WIA, WAZ of Wajong in het buitenland worden verstrekt. De tegemoetkoming wordt in 2014 verlaagd.

  • Op 11 juni is het onderzoek «Duurzaam niet-duurzaam» door de Minister aangeboden aan de Tweede Kamer 7. Het onderzoek laat zien dat de groep WGA 80–100 naar verwachting ook in de toekomst de grootste groep blijft. Tegelijkertijd blijkt uit het onderzoek dat de groep niet statisch is. Het merendeel van de groep WGA 80–100 blijkt te beschikken over benutbare mogelijkheden. In het sociaal akkoord zijn afspraken gemaakt om de instroom in de WIA verder te beperken. Sociale partners zullen maatregelen nemen die ervoor zorgen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Om sociale partners te helpen tot concrete maatregelen te komen zal vervolgonderzoek plaatsvinden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

616

649

683

723

765

819

Uitgaven

562

616

649

683

723

765

819

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

562

616

649

683

723

765

819

Ongevallenverzekering

562

616

649

683

723

765

819

(Caribisch Nederland)

             
               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Ongevallenverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

9.068.219

9.196.655

9.149.333

9.225.653

9.389.124

9.577.305

9.758.450

               

Inkomensoverdrachten

8.974.219

9.093.382

8.921.285

8.852.829

8.908.401

9.005.741

9.093.324

IVA

789.000

980.309

1.138.438

1.314.117

1.506.219

1.706.746

1.897.664

WGA

1.639.219

1.734.203

1.970.142

2.176.904

2.388.144

2.575.893

2.727.079

WGA eigen-risicodragers

-

280.801

332.616

379.494

426.619

476.274

529.741

WAO

6.294.000

5.869.612

5.283.620

4.808.899

4.432.501

4.105.923

3.808.092

WAZ

252.000

228.457

196.469

173.415

154.918

140.905

130.748

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

94.000

103.273

117.250

111.123

108.044

105.957

105.921

Re-integratie WIA/WAO/WAZ

94.000

103.273

117.250

111.123

108.044

105.957

105.921

               

Nominaal

0

0

110.798

261.701

372.679

465.607

559.205

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (OV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatst verdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de OV wordt verklaard door verhoging van de gerechtigde leeftijd voor de Algemene Ouderdomsverzekering (zie beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van bijvoorbeeld de ongevallenverzekering langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000)

<0,1

<0,1

<0,1

X Noot
1

SZW unit RCN

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)

Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming.

De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de IVA-uitkering?

Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon, met een maximum van 75% van het maximumdagloon. Het maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2013 € 195,96, dat is € 4.262 bruto per maand. De IVA-uitkering bedraagt maximaal € 3.197 bruto per maand. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-leeftijd.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

  • Een arbeidsongeschikte die tenminste 35% arbeidsongeschikt is met kansen op herstel komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.

  • Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 38 maanden recht op een loongerelateerde uitkering. De arbeidsgeschikte wordt evenwel geacht te gaan of te blijven werken. Om hiertoe aan te zetten wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld tot 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.

  • Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt en herstel op termijn nog mogelijk is, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.

  • Ook bij de WGA-uitkering geldt het maximumdagloon.

  • Het recht op uitkering kan doorlopen tot de AOW-leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

De komende jaren stijgen de uitkeringslasten WIA inclusief de lasten voor eigenrisicodragers met ruim € 0,4 miljard per jaar. Dit is een gevolg van het feit dat de WIA een regeling in opbouw is. De latere pensioenleeftijd (AOW) heeft als consequentie dat WIA-uitkeringen langer doorlopen.

De tegemoetkoming arbeidsongeschikten maakt onderdeel uit van de uitkeringslasten IVA, WGA, WAO en WAZ in tabel 3.2. Vanaf 2014 wordt deze geëxporteerd. Voor de periode 2009–2013 wordt met terugwerkende kracht een bedrag ter hoogte van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten uitgekeerd aan uitkeringsgerechtigden WAO, WIA, WAZ of Wajong in het buitenland. Om dit voor de tegemoetkoming over het jaar 2013 en de jaren daarna budgetneutraal vorm te geven is de hoogte van de tegemoetkoming per 1 juli 2013 verlaagd van € 350 naar € 342 netto per jaar. In 2014 gaat de tegemoetkoming omlaag van € 342 netto per jaar naar € 247 netto per jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WIA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-leeftijd. Derhalve zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep blijven doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De werknemer die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 15% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

De WAO blijft ook gelden voor werknemers die voor 1 januari 2004 de wachttijd voor de WAO hadden doorlopen of van wie het recht op WAO-uitkering is geëindigd, indien zij binnen vijf jaar (opnieuw) arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden er nog slechts nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen.

  • In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon. De uitkering bedraagt per 1 juli 2013 maximaal € 3.197 bruto per maand. De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.

  • In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de AOW-leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

Er worden nauwelijks nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend. Tegelijk worden er elk jaar ongeveer 30.000 uitkeringen beëindigd. De uitkeringslasten WAO dalen, met € 1 miljard tussen 2013 en 2015. In latere jaren gaat de daling minder snel. Dit komt vooral doordat WAO-uitkeringen langer doorlopen als gevolg van de AOW-leeftijdsverhoging.

Tabel 3.4 Kerncijfers WAO, IVA en WGA 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

WAO, IVA en WGA

     

Bestand in uitkeringen (ultimo, x1.000)

568

560

554

– waarvan WAO

406

372

341

– waarvan IVA

43

51

59

– waarvan WGA

119

137

154

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,0

7,8

7,7

       

Instroom in uitkeringen (x 1.000)

39

39

40

– waarvan WAO

2,3 2

1,3

1,0

– waarvan IVA

7,32

7,6

8,1

– waarvan WGA

292

30

31

Instroomkans (%)

0,5

0,5

0,6

       

Uitstroom uit uitkeringen (x1.000)

55

47

46

– waarvan WAO

432

35

33

– waarvan IVA

3,72

4,0

4,7

– waarvan WGA

7,82

7,8

8,9

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000)

3,8

4,3

5,0

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

8,8

8,3

8,3

       

WGA

     

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%)

46

nvt

nvt

X Noot
1

UWV, jaarverslag

X Noot
2

Dit is het berekende 12-maandscijfer. In het UWV-jaarverslag is een 11,5 maandcijfer opgenomen.

nvt: het aandeel werkende WGA’ers wordt niet geraamd

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen en het totale benadelingsbedrag zijn sinds 2011 jaarlijks toegenomen. Deze toename wordt veroorzaakt doordat UWV meer overtredingen heeft vastgesteld met een relatief hoog schadebedrag.

Tabel 3.5 Kerncijfers WAO, IVA en WGA (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie 1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

73

Kennis van de verplichtingen (%)

91

90

Opsporing 2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,4

1,5

1,7

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

6,4

8,0

9,2

X Noot
1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep

X Noot
2

UWV, jaarverslag

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag en bedraagt per 1 juli 2013 € 1.108,35. Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag.

Budgettaire ontwikkelingen

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ blijft er enige instroom bestaan doordat er sprake is van herleving van uitkeringen, bijvoorbeeld wanneer een zelfstandige na herstel wederom met dezelfde klachten uitvalt. Het bereiken van de AOW-leeftijd is de voornaamste reden waarom WAZ-uitkeringen eindigen. De latere AOW-leeftijd heeft als consequentie dat WAZ-uitkeringen langer doorlopen. Omdat de uitstroom de instroom ruim overstijgt, vertonen de uitgaven een daling.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.6 Kerncijfers WAZ 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1.000)

23

20

18

X Noot
1

UWV, jaarverslag

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten, voorzieningen en loonkostensubsidies. Het UWV beschikt over een taakstellend budget voor de inzet van trajecten en over een taakstellend budget voor de inzet van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief jonggehandicapten). Deze budgetten zijn samen met de re-integratiebudgetten Wajong opgenomen in tabel 4.3. Ze worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages.

Budgettaire ontwikkelingen

Op basis van het regeerakkoord Rutte/Asscher is op de re-integratiemiddelen WIA/WAO/WAZ/ZW een korting doorgevoerd.

4. Jonggehandicapten

Artikel

De overheid draagt zorg voor arbeidsondersteuning en een inkomensvoorziening voor jonggehandicapten.

Algemene doelstelling

De overheid heeft als doel de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten te bevorderen. Voor jonggehandicapten die perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat het recht op arbeidsondersteuning centraal. Zij komen in de zogeheten werkregeling van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Met de jonggehandicapte (en eventueel diens ouders) wordt een individueel participatieplan opgesteld, waarin onder andere staat wat de beste manier is om een baan te vinden, welke ondersteuning daarbij beschikbaar is en welke rechten en plichten de jongere heeft. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. Mensen die als gevolg van ziekte om medische of arbeidskundige redenen geen perspectief hebben op een baan, ook niet met ondersteuning, hebben recht op de uitkeringsregeling Wajong. Voor hen staat inkomensbescherming voorop.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning met de uitkeringsregeling (de Wajong). Hij 8 is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Om het financiële risico als gevolg van rechtsprocedures over het niet exporteren van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten niet verder te laten oplopen, heeft het kabinet besloten om die tegemoetkoming exporteerbaar te maken. Daarnaast zal een bedrag ter hoogte van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten met terugwerkende kracht aan uitkeringsgerechtigden WAO, WIA, WAZ of Wajong in het buitenland worden verstrekt. De tegemoetkoming wordt in 2014 verlaagd.

  • In het sociaal akkoord heeft het kabinet afspraken gemaakt over hervorming van de WWB, de WSW en de Wajong vanaf 2015. Zie voor een toelichting hierop de beleidsagenda.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 4 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

2.702.845

2.952.962

3.009.899

2.779.035

2.499.630

2.239.267

Uitgaven

2.465.446

2.702.845

2.952.962

3.009.899

2.779.035

2.499.630

2.239.267

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

2.313.856

2.544.224

2.803.717

2.882.485

2.683.237

2.425.993

2.186.671

Wajong

2.313.856

2.544.224

2.803.717

2.882.485

2.683.237

2.425.993

2.186.671

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

151.590

158.621

149.245

127.414

95.798

73.637

52.596

Re-integratie Wajong

151.590

158.621

149.245

127.414

95.798

73.637

52.596

               

Ontvangsten

50.542

13.775

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Wajong.

Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een re-integratiebudget voor jonggehandicapten op grond van de Wajong.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie (gedeeltelijk of volledig) arbeidsongeschikt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Jonggehandicapten die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd of tijdens hun studie (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn geworden, geen arbeidsverleden hebben en daardoor niet volledig zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering?

Voor mensen die in de oude Wajongregeling zijn ingestroomd (vóór 2010) en volledig arbeidsongeschikt zijn is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2013 is de uitkering € 1.108,35 bruto per maand voor mensen van 23 jaar en ouder. Voor jongeren is de uitkering 75% van het wettelijk minimumjeugdloon. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is dit percentage afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Voor mensen die in de nieuwe Wajong (vanaf 2010) zijn ingestroomd is de uitkering ook 75% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen die arbeidsmogelijkheden hebben geldt een activerende uitkeringsstructuur, waarbij «werken moet lonen» het uitgangspunt is. Jonggehandicapten in de nieuwe Wajong die studeren ontvangen een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

  • De uitkeringslasten Wajong stijgen in 2014 ten opzichte van 2013. Dit heeft twee oorzaken:

    • De instroom is hoger dan de uitstroom, waardoor het aantal uitkeringsgerechtigden toeneemt, met hogere uitkeringslasten tot gevolg. Dat komt doordat nog relatief weinig mensen met een Wajong-uitkering met pensioen gaan, omdat de regeling voor jonggehandicapten pas vanaf 1976 bestaat.

    • Een kasschuif van € 200 miljoen van 2013 naar 2012 heeft ervoor gezorgd dat de uitkeringslasten in 2013 incidenteel € 200 miljoen lager waren.

  • De tegemoetkoming arbeidsongeschikten maakt onderdeel uit van de uitkeringslasten Wajong in tabel 4.1. Vanaf 2014 wordt deze geëxporteerd. Voor de periode 2009–2013 wordt met terugwerkende kracht een bedrag ter hoogte van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten uitgekeerd aan uitkeringsgerechtigden WAO, WIA, WAZ of Wajong in het buitenland. Om dit voor de tegemoetkoming over het jaar 2013 en de jaren erna budgetneutraal vorm te geven is de hoogte van de tegemoetkoming per 1 juli 2013 verlaagd van € 350 naar € 342 netto per jaar. In 2014 gaat de tegemoetkoming omlaag van € 342 netto per jaar naar € 247 netto per jaar.

  • Na 2015 dalen de uitgaven als gevolg van de maatregelen uit het regeerakkoord Rutte/Asscher en het sociaal akkoord. Het voornemen is dat de Wajong vanaf 2015 wordt beperkt tot mensen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. Ook mensen met arbeidsvermogen die al in de Wajong zaten, zullen geleidelijk hun recht op een Wajonguitkering verliezen en eventueel een beroep kunnen doen op de Participatiewet.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.2 Kerncijfers Wajong
     

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume Wajong totaal (ultimo, x 1.000 personen) 1

227

237

247

 

– waarvan Wajong tot 2010

190

186

182

 

– waarvan Wajong met ingang van 2010

37

51

65

   

o waarvan werkregeling (%)

67

66

64

   

o waarvan studieregeling (%)

23

21

19

   

o waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

9

13

17

Instroom Wajong totaal (x 1.000 personen)1

16 2

17

17

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 personen)1

5,42

6,3

6,6

Aandeel werkenden in de Wajong (%) 3

24

24

24

X Noot
1

UWV, jaarverslag

X Noot
2

Dit is het berekende 12-maandscijfer. In het UWV-jaarverslag is een 11,5-maandscijfer opgenomen

X Noot
3

UWV administratie

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtedingen is in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven. Het totale benadelingsbedrag is sinds 2011 jaarlijks toegenomen. Deze toename wordt veroorzaakt doordat UWV meer overtredingen heeft vastgesteld met een relatief hoog schadebedrag.

Tabel 4.3 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

62

Kennis van de verplichtingen (%)

90

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,8

1,1

1,2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,8

2,6

3,1

X Noot
1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep

X Noot
2

UWV, jaarverslag

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten, voorzieningen en voor de financiering van de REA-instituten. Voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die vallen onder de nieuwe Wajong (vanaf 2010) geldt een re-integratieplicht.

Het UWV beschikt voor de uitvoering van zijn wettelijke re-integratietaak over een taakstellend budget voor de inzet van trajecten en over een taakstellend budget voor de inzet van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van alle gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Deze budgetten (opgenomen in tabel 4.4) worden gevormd uit de middelen voor re-integratie Wajong (tabel 4.1) en re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW (tabel 3.2) en worden door UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Naast de budgetten voor trajecten en voorzieningen worden ook middelen ingezet voor overige re-integratieactiviteiten zoals de REA-instituten.

Tabel 4.4 Extracomptabel overzicht taakstellende budgetten re-integratietrajecten en voorzieningen (x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Re-integratie trajecten

105.000

109.000

116.000

103.000

87.000

76.000

66.000

Re-integratie voorzieningen

144.000

134.000

137.000

122.000

102.000

89.000

78.000

Budgettaire ontwikkelingen

Op basis van het regeerakkoord Rutte/Asscher is op de re-integratiemiddelen Wajong een korting doorgevoerd. Het dalende verloop wordt verder veroorzaakt door de beperking van de Wajong tot personen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben als gevolg van de maatregelen van het regeerakkoord en het sociaal akkoord.Ook mensen met arbeidsvermogen die al in de Wajong zitten, zullen geleidelijk hun recht op een Wajong-uitkering verliezen en eventueel een beroep kunnen doen op de nieuw te vormen Participatiewet. Ten aanzien van deze maatregelen geldt dat er budgetneutraal middelen worden overgeheveld van het re-integratiebudget Wajong naar het gemeentelijke re-integratiebudget.

5. Werkloosheid

Artikel

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid.

Algemene doelstelling

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen daardoor bij werkloosheid een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode tussen twee banen te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Werklozen van 60 jaar en ouder komen na afloop van hun WW-uitkering in aanmerking voor een vervolguitkering (IOW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht en het passend werkaanbod wordt bijgedragen aan een zo snel mogelijke werkhervatting.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Calamiteitenregeling:

    In 2014 wordt de calamiteitenregeling ingevoerd. Deze regeling vervangt de onwerkbaarweerregeling in de WW en de werktijdverkortingsregeling (WTV). De calamiteitenregeling voorziet in het verstrekken van WW-uitkeringen in geval van winterse omstandigheden (vorst, sneeuw of ijzel) of andere buitengewone niet-economische omstandigheden.

  • Verlenging IOW:

    In het sociaal akkoord is afgesproken dat de toegang tot de IOW wordt verlengd zodat mensen van 60 jaar of ouder die werkloos zijn geworden voor 1 januari 2020 in aanmerking komen voor een IOW-uitkering. In 2020 volgt een evaluatie van de IOW. De overige hervormingen op de arbeidsmarkt die in het sociaal akkoord zijn afgesproken worden ingevoerd met ingang van 2016 en hebben daarom nog geen gevolgen voor het begrotingsjaar 2014. Zie voor meer toelichting op deze hervormingen de beleidsagenda.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

15.649

32.444

35.771

34.010

44.427

58.655

Uitgaven

7.079

15.649

32.444

35.771

34.010

44.427

58.655

waarvan juridisch verplicht (%)

   

73%

       
               

Inkomensoverdrachten

7.079

14.649

21.444

23.271

30.510

44.427

58.655

IOW

7.000

13.685

21.280

23.107

30.346

44.263

58.491

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

79

164

164

164

164

164

164

Compensatieregeling musici en artiesten

0

800

0

0

0

0

0

               

Subsidies

0

1.000

11.000

12.500

3.500

0

0

Subsidies

0

1.000

11.000

12.500

3.500

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten IOW, uitkeringslasten Cessantiawet Caribisch Nederland en compensatieregeling musici en artiesten.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 20% juridisch verplicht. De overige 80% zijn bestuurlijk gebonden door het sociaal akkoord dat het kabinet met de sociale partners heeft gesloten.

Tabel 5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

5.314.000

7.059.390

8.412.126

9.400.984

9.504.497

9.108.648

8.740.593

               

Inkomensoverdrachten

5.310.000

7.059.390

8.235.924

9.041.144

9.027.184

8.547.721

8.112.517

WW

5.310.000

7.059.390

8.235.924

9.041.144

9.027.184

8.547.721

8.112.517

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

4.000

0

0

0

0

0

0

Re-integratie WW

4.000

0

0

0

0

0

0

               

Nominaal

0

0

176.202

359.840

477.313

560.927

628.076

               

Ontvangsten

299.004

360.060

432.992

454.246

459.441

464.344

469.301

UFO

299.004

360.060

424.376

435.457

435.457

435.457

435.457

Nominaal

0

0

8.616

18.789

23.984

28.887

33.844

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen kunnen na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling die met ingang van 1 december 2009 in werking is getreden. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Werklozen die werkloos zijn geworden tussen 1 oktober 2006 en 1 juli 2011, die op dat moment 60 jaar of ouder waren en die recht hadden op meer dan drie maanden WW-uitkering, komen na afloop van de WW-uitkering in aanmerking voor een IOW-uitkering. In het sociaal akkoord is afgesproken om de IOW te verlengen zodat oudere werklozen in aanmerking komen voor een IOW-uitkering als zij voor 1 januari 2020 werkloos zijn geworden.

  • Gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering tussen 31 december 2007 en 1 juli 2011 is ontstaan en de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. Ook voor deze groep wordt de toegang tot de IOW verlengd.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Dit is op 1 juli 2013 € 1.034,46 bruto per maand. De uitkering kan lager zijn dan 70% van het wettelijk minimumloon als:

  • de WW- of loongerelateerde WGA-uitkering, in de kalendermaand voor het einde van deze uitkering, lager was dan 70% van het minimumloon;

  • de betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de IOW nemen vanaf 2014 toe vanwege de eerder genoemde verlenging van deze voorziening. Verder stijgen de uitgaven vanwege de stijging van de AOW-leeftijd en de stijging van de WW-uitstroom.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.3 Kerncijfers IOW1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

0,7

1,3

2,1

X Noot
1

UWV, jaarverslag

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

Er wordt een constant uitgavenpatroon verondersteld.

A3. Compensatieregeling musici en artiesten

Per juni 2013 zijn de uitzonderingen voor musici en artiesten in de regels voor werkloosheid- en arbeidsongeschiktheiduitkeringen vervallen. De tijdelijke compensatieregeling voor musici en artiesten compenseert musici en artiesten hiervoor tot en met 31 december 2013. Dit geeft de culturele sector meer tijd om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume Cessantiawet (x 1.000 personen)

<0,1

<0,1

<0,1

X Noot
1

SZW unit RCN

A4. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. De WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden en maximaal 38 maanden, afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. Iemand die tien jaar heeft gewerkt heeft bijvoorbeeld maximaal 10 maanden recht op een WW-uitkering. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet iemand in ieder geval:

  • de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt en verzekerd zijn voor de WW;

  • minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);

  • geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;

  • beschikbaar zijn om te gaan werken;

  • voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;

  • geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;

  • geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);

  • zich tijdig registreren als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf;

  • niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden krijgt men 75% van het laatstverdiende loon, daarna 70%. De hoogte is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering per 1 juli 2013 maximaal € 3.197 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering maximaal € 2.983.

Budgettaire ontwikkelingen

De stijging van de werkloosheid zet zich naar verwachting in 2014 voort. Hierdoor nemen de uitgaven aan de WW ten opzichte van 2013 toe met € 1,2 miljard (circa 65.000 uitkeringsjaren).

Beleidsrelevante kerncijfers

Het WW-volume in tabel 5.5 wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het totaal aan WW-uitkeringen uitgedrukt in volledige jaaruitkeringen.

Tabel 5.5 Kerncijfers WW1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

262

343

409

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1.000)

502

650

704

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

432

557

660

X Noot
1

UWV, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven. Het totale benadelingsbedrag is in 2012 ten opzichte van 2011 afgenomen. De inzet op handhaving is efficiënter geworden. Dat blijkt uit het gemiddeld aantal dagen dat de geconstateerde fraude duurde. In 2012 is het aantal zogenaamde fraudedagen vergeleken met 2011 met bijna 10% afgenomen. Hierdoor is het benadelingsbedrag gemiddeld ook lager.

Tabel 5.6 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

781

Kennis van de verplichtingen (%)

932

981

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

19

30

29

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

30

45

35

X Noot
1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep

X Noot
2

Onderzoek TNS NIPO UWV Handhaving rechten en plichten

X Noot
3

UWV, jaarverslag

B. Subsidies

Het UWV heeft op verzoek van de Minister van SZW een plan opgesteld dat nader uitwerking geeft aan de voornemens van het kabinet om de werkloosheid onder ouderen tegen te gaan. Het plan bevat als maatregelen het organiseren van netwerkbijeenkomsten en inspiratiedagen voor werkloze ouderen. Voorts komt er een subsidieregeling waarmee 55-plussers via de werkgever of op eigen aanvraag scholing(svouchers) kunnen krijgen of die intermediairs een plaatsingsfee toekent wanneer zij een oudere werkzoekende duurzaam (minimaal 3, 6 of 12 maanden) aan een baan helpen. Met de subsidieregeling is gedurende de jaren 2013–2016 € 28 miljoen gemoeid.

C. Ontvangsten

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verhaalt daarvoor de WW-uitkeringen op de betrokken overheidswerkgever.

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en zwangerschap.

Algemene doelstelling

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werkneemsters en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV en de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Invoering premiedifferentiatie ZW

    In 2014 wordt premiedifferentiatie ingevoerd in de financiering van ZW-uitkeringslasten. Dit zorgt voor meer prikkels bij werkgevers om ziekteverzuim te voorkomen en te beperken.

  • Afschaffing arbeidsverledeneis ZW

    In het sociaal akkoord is opgenomen dat de arbeidsverledeneis die per 2014 zou worden ingevoerd in de ZW geen doorgang vindt. Dit betekent dat de ZW niet langer opgedeeld wordt in een loongerelateerde en een minimumloongerelateerde periode op basis van arbeidsverleden. Tevens is afgesproken dat de sociale partners innovatieve werkwijzen gaan ontwikkelen die de re-integratie van vangnetters bevorderen. Deze werkwijzen worden vanaf 2014 geïmplementeerd.

  • Uitbreiding TAS met asbestose

    Met ingang van 2014 wordt de regeling TAS uitgebreid zodat mensen die als gevolg van het werken met asbest de ziekte asbestose hebben opgelopen ook in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

5.741

6.805

6.325

6.445

6.569

6.734

Uitgaven

5.458

5.741

6.805

6.325

6.445

6.569

6.734

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

5.458

5.741

6.805

6.325

6.445

6.569

6.734

TAS

3.773

3.692

4.858

4.275

4.275

4.275

4.275

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

1.685

2.049

1.947

2.050

2.170

2.294

2.459

               

Ontvangsten

0

298

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten TAS en uitkeringslasten ziekteverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

2.704.398

2.766.895

2.732.985

2.736.725

2.762.669

2.784.233

2.807.084

               

Inkomensoverdrachten

2.704.398

2.766.895

2.678.707

2.623.603

2.618.170

2.610.137

2.603.137

ZW

1.594.000

1.603.765

1.473.747

1.376.099

1.370.666

1.362.633

1.355.633

ZW eigen-risicodragers

-

42.562

61.901

81.503

81.503

81.503

81.503

Wazo

1.110.398

1.120.568

1.143.059

1.166.001

1.166.001

1.166.001

1.166.001

               

Nominaal

0

0

54.278

113.122

144.499

174.096

203.947

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt vaak uitgekeerd in de vorm van een voorschot. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt wordt de tegemoetkoming hiermee verrekend. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest, krijgen een voorschot als:

  • Bij hen maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld;

  • Zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;

  • Zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot op het werk zijn blootgesteld aan asbest;

  • Zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding hebben ontvangen die lager is dan € 18.907.

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2013 € 18.907. Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de TAS volgt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanwege de uitbreiding van de TAS met asbestose nemen de uitkeringslasten toe. Er worden enkele tientallen extra aanvragen per jaar verwacht. In het eerste jaar van de aangepaste regeling, 2014, wordt een piek van het aantal aanvragen verwacht. Dit komt doordat al eerder met asbestose gediagnosticeerde werknemers ook een TAS-aanvraag kunnen doen. Asbestose is namelijk niet per definitie op korte termijn dodelijk zoals dit bij maligne mesothelioom wel het geval is.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.3 Kerncijfers TAS1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,3

0,4

0,5

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,2

0,2

0,2

Aantal toekenningen bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)

87

87

87

X Noot
1

SVB, jaarverslag

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenstijging van de ZV wordt verklaard door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van bijvoorbeeld de ziekteverzekering langer door. In 2013 zijn de uitgaven incidenteel hoger door nabetalingen over eerdere jaren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.4 Kerncijfers Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume Ziekteverzekering

0,2

0,2

0,2

X Noot
1

SZW unit RCN

A3. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering, als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst is van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk (wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie) en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager te zijn voor de ZW-uitkeringslasten die zij veroorzaken.

Wie komt ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een ziektewetuitkering komen:

  • Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau);

  • Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract);

  • Personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte;

  • Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn;

  • Vrouwen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer vrouwen in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze vrouwen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering;

  • Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken;

  • Personen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden. De werkgever hoeft dan niet het loon door te betalen, maar de betreffende persoon ontvangt een ZW-uitkering (no-riskpolis).

Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders kunnen alleen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De hoogte van het dagloon is per 1 juli 2013 gemaximeerd op € 195,96 per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal € 2.983 bruto per maand. De uitkering duurt maximaal twee jaar.

Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werkneemsters die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal € 4.262 bruto per maand. Op verzoek van de werkgever kan het UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

De ZW-uitkeringslasten nemen in 2014 af vanwege een daling van het uitkeringsvolume bij uitzendkrachten en personen met een contract dat afloopt tijdens ziekte. De daling van het uitkeringsvolume bij uitzendkrachten heeft te maken met een verdere verslechtering van de conjunctuur en een stijging van het aantal eigenrisicodragers in de uitzendsector. Daarnaast dalen de ZW-uitkeringslasten als gevolg van maatregelen uit de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters9, zoals de invoering van premiedifferentiatie en de keuring op algemeen geaccepteerde arbeid na afloop van het eerste ziektejaar.

De ZW-uitkeringslasten van eigenrisicodragers nemen in 2014 en volgende jaren toe vanwege de doorwerking die de overstap van twee grote uitzendbedrijven naar eigenrisicodragerschap in 2013 met zich meebrengt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.5 Kerncijfers ZW1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume ZW (gemiddeld, x 1.000 uitkeringen)

100

100

93

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

260

nvt

nvt

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

347

nvt

nvt

X Noot
1

UWV, jaarverslag

nvt: in- en uitstroom worden niet geraamd

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is in 2012 ten opzichte van 2011 gedaald. Ook het totale benadelingsbedrag is in 2012 afgenomen. Het UWV is verantwoordelijk voor de selectie uit de ontvangen signalen van overtredingen. Als gevolg hiervan varieert het aantal geconstateerde overtredingen en het schadebedrag per overtreding.

Tabel 6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

Kennis van de verplichtingen (%)

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,5

2,4

1,6

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,7

3,3

2,4

X Noot
1

De preventiecijfers van de ZW zijn niet eerder gemeten

X Noot
2

UWV, jaarverslag

A4. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguitkering). De WAZO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

  • Vrouwelijke werknemers;

  • Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (o.a. thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);

  • Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;

  • Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

Er is een afzonderlijke uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen, de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste 16 weken recht op een uitkering. Zie ook beleidsartikel 12.

Hoe hoog is de WAZO?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de adoptie- en pleegzorguitkering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2013 gelijk aan € 4.262 bruto per maand. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon (€ 1.477,80 bruto per maand).

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten voor de WAZO stijgen vanaf 2013 licht vanwege de verhoging van het maximumdagloon. Daarnaast stijgen de uitkeringslasten naar verwachting tot 2015 licht door de toename van het aantal uren dat vrouwen participeren in het arbeidsproces.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.7 Kerncijfers WAZO1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000)

144

143

143

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000)

134

134

134

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000)

9,9 2

9,0

9,0

X Noot
1

UWV, jaarverslag

X Noot
2

Cijfer is op kasbasis: ca 1.200 gevallen hebben betrekking op het jaar 2011.

7. Kinderopvang

Artikel

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

Algemene doelstelling

De overheid hecht aan goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren en kinderen goed toegerust zijn op het primair onderwijs. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten ter verbetering van de kwaliteit van kinderopvang. Dit om ervoor te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen sturen die van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het bevorderen van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de sturing en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Het kabinet streeft ernaar om in het laatste kwartaal van 2014 de Wko te wijzigen op het punt van het klachtrecht en oudercommissies. Eén van de belangrijkste wijzigingen is dat alle ouders en oudercommissies recht krijgen op een bindende uitspraak van een geschilleninstantie. Ook wordt het adviesrecht van de oudercommissies op kwaliteit verruimd en vervalt het adviesrecht op prijs10.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 7 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

-

2.370.283

2.402.197

2.435.298

2.476.818

2.545.946

2.596.082

Uitgaven

2.723.087

2.370.795

2.402.197

2.435.298

2.476.818

2.545.946

2.596.082

waarvan juridisch verplicht (%)

100%

               

Inkomensoverdrachten

2.706.733

2.357.774

2.383.815

2.418.039

2.461.983

2.526.811

2.581.247

Kinderopvangtoeslag

2.706.733

2.357.774

2.383.815

2.418.039

2.461.983

2.526.811

2.581.247

               

Subsidies

8.492

3.436

7.559

7.559

7.559

11.859

7.559

Kinderopvang subsidies

8.492

3.436

7.559

7.559

7.559

11.859

7.559

               

Opdrachten

7.862

9.585

4.948

4.125

2.276

7.276

7.276

Opdrachten

7.862

9.585

4.948

4.125

2.276

7.276

7.276

               

Bijdrage aan agentschappen

0

0

5.875

5.575

5.000

0

0

DUO

0

0

5.600

5.300

5.000

0

0

Justis

0

0

275

275

0

0

0

               

Ontvangsten

1.419.269

1.442.137

1.413.397

1.388.714

1.399.416

1.373.781

1.378.985

Ontvangsten algemeen

400.749

363.187

341.836

317.153

327.855

302.220

307.424

Werkgeversbijdrage kinderopvang

1.018.520

1.078.950

1.071.561

1.071.561

1.071.561

1.071.561

1.071.561

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten kinderopvangtoeslag.

Subsidies:

De subsidies zijn grotendeels gebaseerd op regelgeving en beschikkingen en zijn voor 87% juridisch verplicht. Het gaat hoofdzakelijk om subsidies gericht op de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Het betreft onder andere een kwaliteitsimpuls kinderopvang van € 5 miljoen in 2014. Dit is onderdeel van de toezegging aan de Tweede Kamer om in vier jaar tijd € 20 miljoen te investeren in de kwaliteit van kinderopvang11. Dit wordt onder andere vormgegeven in een subsidieregeling. Daarnaast betreffen de juridisch verplichte uitgaven ook subsidies voor een bijdrage van het Ministerie van SZW aan het Ministerie van OCW voor het Landelijk Steunpunt Brede Scholen, aan GGD Nederland en aan de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang en Peuterspeelzalen (BOinK) ten behoeve van de kinderopvangkaart en de uitvoering van het activiteitenplan 2012–2014.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 3% juridisch verplicht. Dit betreft met name uitgaven aan vertrouwensinspecteurs en kwaliteitsonderzoek peuterspeelzaalwerk. Het overige deel moet nog juridisch verplicht worden. Het gaat daarbij onder andere om kosten in verband met continue screening, onderzoeken en het register buitenlandse kinderopvang.

Bijdrage agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft een bedrag van € 5,6 miljoen voor DUO voor het beheer van het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk (LRKP) en een bedrag van € 0,3 miljoen voor Justis voor het project «continue screening». Tot en met de begroting van 2013 vielen deze uitgaven onder het opdrachtenbudget.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en derhalve geregistreerd is in het LRKP. De KOT wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. De SVB is verantwoordelijk voor de uitvoering van de KOT in het buitenland.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren en beide werken (werknemers en zelfstandigen);

  • Alleenstaande ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

  • Hoogte van het verzamelinkomen;

  • Hoogte van de werkelijk betaalde uurprijs;

  • Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het eerste kind geldt een andere toeslag dan voor tweede en volgende kinderen;

  • De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang kennen een verschillend maximumuurtarief waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;

  • Het aantal gewerkte uren door de ouder die de minste uren per jaar werkt dan wel de periode waarin een traject naar werk gevolgd wordt;

  • Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoorziening.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan kinderopvang zijn in 2014 nagenoeg gelijk aan de uitgaven in 2013. De realisatie van de uitgaven in 2012 was lager dan geraamd bij de begroting van 2013 als gevolg van een daling van het gebruik. Deze daling werkt meerjarig door12. De uitgaven aan KOT nemen na 2014 echter licht toe. Dit wordt voornamelijk verklaard door een geraamde autonome toename van het aantal kinderen in de buitenschoolse opvang en na 2015 ook door een daling van de werkloosheid. In de reeks is vanaf 2014 tevens een besparing verwerkt als gevolg van de intensievere aanpak van toeslagfraude door de Belastingdienst.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 7.2 Kerncijfers kinderopvang, gebruik en ouderbijdrage1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000)

458

415

413

Aantal huishoudens tot anderhalf modaal dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000)

181

165

164

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000)

709

646

642

% kinderen 0–4 jaar met kinderopvangtoeslag

48

45

44

% kinderen 4–12 jaar met kinderopvangtoeslag

23

21

22

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen:2

     

130% WML

0,82

0,91

0,94

1 1/2 x modaal

1,91

2,12

2,19

3 x modaal

4,24

5,24

5,43

Ouderbijdrage volgend kind in € per uur voor gezinsinkomen:2

     

130% WML

0,45

0,46

0,48

1 1/2 x modaal

0,78

0,79

0,82

3 x modaal

1,42

1,45

1,50

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS en Belastingdienst

X Noot
2

Kosten van kinderopvang per uur voor ouders bij drie verschillende inkomensklassen, gegeven de maximum uurprijs en de toeslag die ouders ontvangen.

Tabel 7.3 Kerncijfers kinderopvang1
 

2012

2013

2014

Wettelijke maximum uurprijs (€) in:

     

Dagopvang

6,36

6,46

6.70

Buitenschoolse opvang

5,93

6,02

6.25

Gastouderopvang

5,09

5,17

5.37

       

Aandeel bijdragen sectoren (in %):

     

Overheid

32

22

23

Werkgevers

35

39

38

Ouders

33

39

39

X Noot
1

SZW-berekeningen

De totale ontvangsten aan werkgeversbijdrage kinderopvang zijn in 2013 beperkt toegenomen ten opzichte van 2012. Als gevolg van de dalende uitgaven aan kinderopvangtoeslag is de procentuele bijdrage van werkgevers aan de totale kosten van werknemers voor kinderopvang toegenomen.

B. Subsidies

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen verstrekt de overheid subsidies. Het budget voor subsidies stijgt in 2014 ten opzichte van 2013. Dit wordt verklaard door een kasschuif van 2013 naar 2017 als gevolg van het later opstarten van de subsidieregeling ter bevordering van de kwaliteit van kinderopvang waardoor de uitgaven aan subsidies in 2013 lager uitvallen ten opzichte van de begroting 2013.

Voor 2014 worden de uitgaven aan subsidies op circa € 7,5 miljoen geraamd. Dit betreft onder andere subsidies aan:

  • Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) ter bevordering van de kwaliteit van kinderopvang;

  • Subsidieregeling uitgevoerd door Agentschap SZW ten behoeve van de versterking van taal- en interactievaardigheden van de beroepskrachten;

  • GGD Nederland voor de uniformering van het landelijke toezicht op de kinderopvang dat door de gemeentelijke GGD-en wordt uitgevoerd;

  • BOinK voor haar werkzaamheden ten behoeve van de kinderopvangkaart en het activiteitenplan 2012–2014;

  • Landelijk Steunpunt Brede Scholen ten behoeve van het versterken van de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang.

C. Opdrachten

Voor 2014 worden de uitgaven aan opdrachten op € 5 miljoen geraamd. Het opdrachtenbudget wordt onder andere gebruikt ten behoeve van uitgaven aan vertrouwensinspecteurs, onderzoeken, continue screening en het register buitenlandse kinderopvang.

D. Bijdrage aan agentschappen

De bijdrage aan agentschappen bestaat uit een bijdrage aan DUO voor de ontwikkeling en het beheer van het LRKP. Daarnaast ontvangt Justis een bijdrage voor het vervolg van het project «continue screening» dat gestart is in 2013. Dit is een vorm van screening waarbij continu wordt gekeken of op de naam van een medewerker in de kinderopvang of in het peuterspeelzaalwerk een nieuw relevant strafbaar feit in het Justitiële Documentatie Systeem is bijgeschreven.

E. Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit twee componenten, de ontvangsten algemeen en de werkgeversbijdrage. Ten opzichte van 2013 dalen de ontvangsten algemeen (terugvorderingen kinderopvangtoeslag) in 2014. Dit wordt verklaard door de daling in het gebruik vanaf 2012. Dit werkt met een vertraging door in de ontvangsten, waardoor deze in latere jaren dalen. De ontvangsten werkgeversbijdrage dalen vanaf 2014 licht. Dit wordt veroorzaakt door een daling van de premiegrondslag.

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en stimuleert de opbouw van en waarborgt de aanvullende arbeidspensioenen.

De overheid vindt dat iedere gepensioneerde minimaal een basisinkomen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 90% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die werkgevers en werknemers meestal zelf beheren. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen naar eigen wens individuele pensioenverzekeringen afsluiten.

De overheid biedt onder voorwaarden een koopkrachttegemoetkoming aan oudere belastingplichtigen en AOW-gerechtigden (Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) en Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen).

Per 1 oktober 2013 treedt de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR) in werking, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. De OBR geldt voor mensen die per 1-1-2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd.

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij13 is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • MKOB en ouderencomponent huishoudentoeslag

    Vanaf 2015 wordt gefaseerd een huishoudentoeslag ingevoerd. In 2015 worden de fiscale ouderenkortingen samen met de MKOB omgezet in een inkomensafhankelijke kop op de zorgtoeslag (ouderencomponent huishoudentoeslag). Deze kop wordt afhankelijk van de AOW-opbouw. De vermogenstoets die nu nog op de zorgtoeslag en het kindgebonden budget wordt toegepast, wordt vervangen door een gestaffelde vermogenstoets, die ook gaat gelden voor de ouderencomponent.

  • Financieel Toetsingkader

    In de hoofdlijnennota herziening financieel toetsingskader pensioenen14 heeft het kabinet gemeld welke aanpassingen van het financieel toetsingskader het voor ogen heeft om het pensioenstelsel weer toekomstbestendig te maken, waarmee mede uitwerking wordt gegeven aan de eerdere kabinetsreactie op de rapporten van de commissies Frijns en Goudswaard15, de evaluatie van het financieel toetsingskader16 en het pensioenakkoord dat de sociale partners hebben gesloten. De herziening betreft zowel een verbetering van het huidige toetsingskader als een uitbreiding daarvan om het zogeheten nieuwe pensioencontract mogelijk te maken dat de sociale partners zijn overeengekomen. De consultatieversie van het wetsvoorstel voor het nieuwe financieel toetsingskader is in juli 2013 naar de Tweede Kamer gezonden17.

  • Pensioencommunicatie

    Bij de uitwerking van de hoofdlijnennota wordt tevens aandacht besteed aan wijziging van wettelijke voorschriften over de pensioencommunicatie. De pensioenuitvoerders worden verplicht de deelnemer duidelijk te informeren over de risico’s die het gevolg zijn van het gekozen beleggingsbeleid en over de te verwachten koopkracht van de pensioenen. Op 29 mei 2013 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de activiteiten ter verbetering van de pensioencommunicatie18.

  • Governance pensioenfondsen

    Op 9 juli 2013 is de Eerste Kamer akkoord gegaan met het wetsvoorstel tot versterking van het bestuur van pensioenfondsen19 waarvan de belangrijkste doelstellingen zijn: de verbetering van de deskundigheid van het bestuur, de versterking van het interne toezicht en een adequate vertegenwoordiging van alle risicodragende partijen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

1.262.409

1.053.343

80.811

99.359

87.592

69.302

Uitgaven

1.138.684

1.262.409

1.053.343

80.811

99.359

87.592

69.302

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

1.138.684

1.262.109

1.053.243

80.811

99.359

87.592

69.302

MKOB1

1.123.204

1.213.453

985.754

0

0

0

0

OBR

0

32.498

52.214

64.940

83.726

71.371

53.324

AOV incl. tegemoetkoming

15.480

15.508

15.275

15.871

15.633

16.221

15.978

(Caribisch Nederland)

             

Tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/Anw

0

650

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

0

300

100

0

0

0

0

Opdrachten

0

300

100

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Vanaf 2013 inclusief Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten MKOB, Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen, OBR en AOV en tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/Anw.

Opdrachten:

De opdrachten zijn niet juridisch verplicht omdat nog geen contracten zijn gesloten voor de uitvoering.

Tabel 8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

31.415.000

32.890.506

34.395.152

39.109.278

39.809.317

40.421.797

41.106.905

               

Inkomensoverdrachten

31.415.000

32.890.506

33.947.948

37.534.769

37.551.790

37.642.969

37.764.381

AOW

31.415.000

32.890.506

33.668.948

34.173.769

34.053.790

34.010.969

33.998.381

Ouderencomponent huishoudentoeslag

0

0

279.000

3.361.000

3.498.000

3.632.000

3.766.000

               

Nominaal

0

0

447.204

1.574.509

2.257.527

2.778.828

3.342.524

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) en Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen

De MKOB is op 1 juni 2011 ingevoerd om oudere belastingplichtigen die koopkrachtverminderingen ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer compensatie te bieden. In het najaar 2013 is daarnaast de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen in werking getreden met terugwerkende kracht tot 1 juni 2011.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De MKOB komt toe aan oudere binnenlandse belastingplichtigen en in het buitenland woonachtige ouderen die na toepassing van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting over ten minste 90% van hun wereldinkomen Nederlandse inkomsten- en loonbelasting moeten afdragen.

De Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen komt toe aan AOW-gerechtigden die woonachtig zijn in de Europese Unie/Europese Economische Ruimte/Zwitserland, een verdragsland, Caribisch Nederland, Curaçao, Sint Maarten of Aruba en die niet MKOB-gerechtigd zijn.

Hoe hoog is de MKOB en de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden?

De MKOB wordt jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. In 2013 is de MKOB vervolgens per 1 juli verlaagd (zie toelichting onder «budgettaire ontwikkelingen»). De tegemoetkoming bedraagt vanaf 1 juli 2013 € 25,16 bruto per maand.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten MKOB dalen in 2014 fors ten opzichte van 2013. Dit komt door de incidentele tegenvaller van € 300 miljoen in 2013, die voortkomt uit het met terugwerkende kracht invoeren van de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen.

De structurele stijging van de uitkeringslasten door het invoeren van de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen wordt budgettair neutraal gecompenseerd door een verlaging van het MKOB-bedrag vanaf 1 juli 2013. De stijging van het aantal MKOB-gerechtigden, als gevolg van een stijging van het aantal AOW-gerechtigden, veroorzaakt een lichte stijging van de uitkeringslasten.

In 2015 wordt de MKOB samen met de fiscale ouderenkortingen omgezet in een inkomensafhankelijke kop op de zorgtoeslag (ouderencomponent huishoudentoeslag). Daarom zijn er vanaf 2015 geen uitkeringslasten MKOB meer.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.3 Kerncijfers MKOB1
 

Realisatie 2012

Raming 20132

Raming 2014

Volume MKOB2 (x 1.000 personen)

2.787

3.184

3.265

X Noot
1

SVB, jaarverslag

X Noot
2

Vanaf 2013 inclusief volume Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen

A2. Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1-1-2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de leeftijdsverhoging van de AOW. De regeling treedt per 1 oktober 2013 in werking, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2019. De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen).

Wie komt ervoor in aanmerking?

Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt maximaal 200% van het wettelijk minimumloon voor alleenstaanden en 300% van het wettelijk minimumloon voor paren. Dit is in de tweede helft van 2013 gelijk aan een bruto bedrag van € 2.955,60 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 4.433,40 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar.

Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingvrije vermogen uit box 3 bedraagt € 21.139 per persoon (2013). Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 21.139 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 42.278.

Hoe hoog is de OBR?

De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de pensioengerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit vut- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR vooraf ging.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitkeringslasten van de OBR nemen in 2014 toe ten opzichte van 2013 omdat de duur van de uitkering meegroeit met de AOW-leeftijd en daarom in 2014 twee maanden bedraagt in plaats van één maand in 2013. Omdat er minder OBR-gerechtigden zijn dan in 2013 nemen de verwachte uitkeringslasten minder dan evenredig toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.4 Kerncijfers OBR
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Instroom OBR (x 1.000 personen)

36

30

A3. Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

Budgettaire ontwikkelingen

Het vlakke verloop van de uitkeringslasten AOV in 2013 en de daling in 2014 worden verklaard door de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Met ingang van 2013 is de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd van 60 naar 62 jaar. Tot 2021 zal de pensioengerechtigde leeftijd stapsgewijs verder worden verhoogd tot 65 jaar. Het grillige verloop in de latere jaren wordt hierdoor verklaard.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.5 Kerncijfers AOV1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume AOV (x 1.000 personen)

3,9

4,0

4,0

X Noot
1

SZW unit RCN

A4. Tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/Anw

Deze tijdelijke regeling is geïntroduceerd omdat een groep AOW-gerechtigden en Anw-gerechtigden te laat is geïnformeerd over een wijziging in het inkomensbegrip, waardoor ook een Wajong-uitkering als inkomen wordt aangemerkt. Hierdoor werden deze mensen zonder voldoende voorbereidingstijd gekort. Om betrokkenen te compenseren is in juni 2013 de tijdelijke regeling Tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip Anw/AOW geïntroduceerd. Alle uitkeringen in het kader van deze regeling worden in 2013 verstrekt. Daarom bestaan er vanaf 2014 geen uitkeringslasten meer.

A5. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Daarnaast kent de AOW een partnertoeslag voor AOW-gerechtigden van wie de partner jonger is dan de AOW-leeftijd en geen of weinig inkomen heeft. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2014 15 jaar en twee maanden) en de AOW-leeftijd (in 2014 65 jaar en twee maanden) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

In 2014 zal de AOW-leeftijd 65 jaar en 2 maanden bedragen. Na 2014 zet de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd door. In 2015 met nog een stap van een maand. Vanaf 2016 is in het regeerakkoord Rutte/Asscher een versnelde verhoging van de AOW-leeftijd afgesproken van drie maanden per jaar in de periode 2016–2018 en vier maanden per jaar in de periode 2019–2021. Daarna wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting.

Is de partner nog niet AOW-gerechtigd, dan heeft de pensioengerechtigde recht op een toeslag. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt. Per 1 april 2015 wordt de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom. Jaarlijks wordt de bekendheid met de afschaffing van de partnertoeslag gemeten. Onder de bevolking was de bekendheid in 2013 21%, deze lag daarmee onder de bekendheid in 2012 (24%). De bekendheid onder mensen die als eerste geconfronteerd worden met de afschaffing (mensen tussen de 56 en 62 jaar met een jongere partner) is ruim 40%. De afschaffing van de partnertoeslag wordt in het najaar van 2013 via een campagne extra onder de aandacht gebracht.

Daarnaast is het kabinet voornemens de AOW-partnertoeslag voor huishoudens met een jaarinkomen vanaf circa € 46.000 vanaf 2015 in vier stappen af te bouwen20.

Het kabinet is tot slot voornemens per 2015 de regels met betrekking tot samenwonen te vereenvoudigen. Als er sprake is van twee zelfstandige woningen en ieder21 draagt de financiële lasten van de eigen woning, dan hebben beiden geen hoofdverblijf in dezelfde woning (en wonen ze dan ook niet samen). Zij ontvangen dan de (hogere) AOW-uitkering voor alleenstaanden van 70%.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

Tabel 8.6 AOW bruto maandbedragen per 1 juli 2013, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.451,54

Alleenstaande

€ 1.061,36

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, zal een lagere uitkering krijgen: voor ieder jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing nemen de uitkeringslasten van de AOW-pensioenen in 2014 toe. Deze toename wordt in 2014 en 2015 enigszins afgevlakt, en vanaf 2016 nemen de AOW-lasten naar verwachting niet verder toe. Dit wordt ten eerste veroorzaakt door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd, die vanaf 2016 met meerdere maanden per jaar stijgt. Ten tweede vindt er vanaf 1 april 2015 geen nieuw instroom meer plaats in de AOW-partnertoeslag. Het aantal personen met partnertoeslag neemt daardoor vanaf 2015 snel af.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.7 Kerncijfers AOW1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume AOW (x 1.000 personen)

3.081

3.179

3.259

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal)

18

19

19

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

47

48

48

X Noot
1

SVB, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is sinds 2011 toegenomen. Het benadelingsbedrag is in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven. In 2011 is bij de SVB extra aandacht geweest voor het sanctiebeleid, waardoor medewerkers van de SVB bewuster omgaan met het opleggen van sancties.

Tabel 8.8 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

44

Kennis van de verplichtingen (%)

85

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,8

2,7

3,5

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

8,0

12

12

X Noot
1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep

X Noot
2

SVB, jaarverslag

A6. Ouderencomponent huishoudentoeslag

Vanaf 2015 wordt gefaseerd een huishoudentoeslag ingevoerd. In 2015 worden de fiscale ouderenkortingen samen met de MKOB omgezet in een inkomensafhankelijke kop op de zorgtoeslag (ouderencomponent huishoudentoeslag). Deze kop wordt afhankelijk van de AOW-opbouw. De vermogenstoets die nu nog op de zorgtoeslag en het kindgebonden budget wordt toegepast, wordt vervangen door een gestaffelde vermogenstoets, die ook gaat gelden voor de ouderencomponent. De ouderencomponent komt, in tegenstelling tot de zorgtoeslag, aan de uitgavenkant te staan. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor de ouderencomponent worden gebaseerd op de voorwaarden voor de AOW. De invoering van de ouderencomponent in de huishoudentoeslag geeft een kaseffect in 2014 en in latere jaren. De ouderencomponent wordt namelijk vooraf toegekend, waarbij achteraf indien nodig verrekening plaatsvindt op basis van het gerealiseerde inkomen.

B. Opdrachten

In 2013 en 2014 zijn middelen beschikbaar voor voorlichting over de AOW.

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels vast om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen.

Als kerncijfers zijn het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad gemiddeld genomen toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen.

Het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad van minder dan 130% is vrijwel constant. De lichte daling is voor een deel toe te schrijven aan de afname van het aantal pensioenfondsen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.9 Kerncijfers aanvullende pensioenen1
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Totaal aantal pensioenfondsen2

341

311

305

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad <130%

328

311

290

Aantal bij deze fondsen betrokken aantal deelnemers (x 1.000)

5.465

5.481

5.421

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

2.701

2.836

2.992

X Noot
1

DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen

X Noot
2

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan nabestaande partners en wezen.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege leeftijd, de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij22 is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Een belangrijke wijziging op dit beleidsterrein is:

  • Duurverkorting Anw

    In het regeerakkoord Rutte/Asscher is afgesproken de Anw-duur voor nieuwe instroom vanaf 1 juli 2014 te beperken tot 1 jaar. Uit de beleidsdoorlichting van artikel 923 blijkt dat de uitkeringsvoorwaarden van de Anw minder activerend zijn en minder gericht op participatie dan de voorwaarden van andere uitkeringen in de sociale zekerheid. Daarnaast blijkt dat nabestaanden relatief weinig werken. De huidige vormgeving van de Anw past niet meer binnen het huidige stelsel van sociale zekerheid. Voor nabestaanden die nu al een Anw-uitkering hebben verandert er door de regeerakkoordmaatregel niets.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

1.114

964

1.017

1.079

1.143

1.227

Uitgaven

869

1.114

964

1.017

1.079

1.143

1.227

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

869

914

964

1.017

1.079

1.143

1.227

AWW (Caribisch Nederland)

869

914

964

1.017

1.079

1.143

1.227

               

Opdrachten

0

200

0

0

0

0

0

Opdrachten

0

200

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AWW Caribisch Nederland.

Tabel 9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

859.031

692.870

548.590

448.336

378.580

321.239

274.376

               

Inkomensoverdrachten

859.031

692.870

542.014

436.610

365.306

308.098

262.366

Anw

843.342

679.871

533.040

428.770

357.918

301.050

255.612

Tegemoetkoming Anw

15.689

12.999

8.974

7.840

7.388

7.048

6.754

               

Nominaal

0

0

6.576

11.726

13.274

13.141

12.010

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de AWW wordt verklaard door de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de AWW langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume AWW (x 1.000 personen)

0,3

0,3

0,3

X Noot
1

SZW unit RCN

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering als zij jonger zijn dan de AOW-leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

    • vóór 1950 geboren is, of;

    • één of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of;

    • voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

  • Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer sprake is van arbeidsongeschiktheid van minstens 45%, en tot 21 jaar bij studie of wanneer de wees meer dan 19 uur per week het huishouden verzorgt waartoe minstens één andere wees behoort.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouding vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het referentieminimumloon. Wanneer de nabestaande één (of meerdere) kind(eren) onder de 18 jaar verzorgt is de nabestaandenuitkering 90% van het referentieminimumloon. Op de nabestaandenuitkering vindt inkomstenverrekening plaats. Daarbij kent de nabestaandenuitkering een vrijlating voor inkomen uit arbeid. Deze bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon, plus eenderde deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeid (bijvoorbeeld WIA- of WW-uitkering) wordt geheel gekort. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet gekort op de nabestaandenuitkering.

De wezenuitkering bedraagt een percentage van het referentieminimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen.

Nabestaanden of wezen ontvangen naast hun Anw-uitkering ook een tegemoetkoming Anw.

Tabel 9.4 Anw bruto maandbedragen (maxima) per 1 juli 2013, exclusief vakantietoeslag

Nabestaandenuitkering

€ 1.120,15

Nabestaandenuitkering met kind(eren)

€ 1.369,86

Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar)

€ 358,45

Wezenuitkering (wezen van 10 jaar tot 16 jaar)

€ 537,67

Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar)

€ 716,90

Tegemoetkoming Anw

€ 16,23

Budgettaire ontwikkelingen

De integratie van de halfwezenuitkering met de nabestaandenuitkering in 2013 als onderdeel van het wetsvoorstel deregulering SVB24 zorgt voor een daling van de uitkeringslasten. Enkele groepen die voorheen alleen een halfwezenuitkering ontvingen, komen niet in aanmerking voor de nabestaandenuitkering. Dit betreft nabestaanden met kind die hertrouwd zijn of opnieuw gaan samenwonen en verzorgers van een halfwees. Een andere groep is de groep nabestaanden die door de inkomenstoets geen nabestaandenuitkering meer ontvangt, maar wel de voormalige halfwezenuitkering kreeg, omdat die eerst niet werd betrokken bij de inkomenstoets. Dit zorgt voor een structurele besparing van € 30 miljoen.

Het voor nieuwe instroom verkorten van de Anw-duur naar één jaar levert vanaf 2015 een besparing op. De besparing in de Anw loopt op van € 24 miljoen in 2015 naar € 132 miljoen in 2018. Wel kan weglek naar de WWB plaatsvinden.

Een andere maatregel uit het regeerakkoord is dat de aanvulling van 20% van het minimumloon voor alleenstaande ouders wordt vervangen door een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget (WKB). Hierdoor dalen de uitkeringslasten Anw vanaf 2015 met € 35 miljoen.

De uitkeringslasten Anw dalen tevens omdat de groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is, en daar hun recht op Anw aan ontleent, bij het bereiken van de AOW-leeftijd de Anw verlaat. Deze groep is volledig uitgestroomd op 1 april 2015. Ook de groep mensen die bij inwerkingtreding van de huidige Anw al recht hadden op diens voorganger, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, stroomt de komende jaren grotendeels uit vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd.

De uitkeringslasten van de Anw-tegemoetkoming zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van het aantal Anw-gerechtigden en laten daarom eveneens een dalende lijn zien.

Beleidsrelevante kerncijfers

Vanaf 1 april 2013 voor nieuwe gevallen, en vanaf 1 oktober 2013 voor bestaande gevallen verdwijnt de afzonderlijke halfwezenuitkering. De halfwezenuitkering wordt geïntegreerd met de nabestaandenuitkering. De nabestaandenuitkering wordt 90% van het referentieminimumloon voor nabestaanden met een kind onder de 18 jaar en 70% van het referentieminimumloon voor nabestaanden zonder kind.

Tabel 9.5 Kerncijfers Anw1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume Anw (x 1.000 uitkeringsjaren)

68

57

38

Volume Anw (x 1.000 personen)

81

66

46

       

Onderverdeling volume Anw:

     

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren), ingang recht voor 1 juli 1996

16

12

10

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

0,2

0,1

0

• waarvan nabestaandenuitkering

16

12

10

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren), ingang recht na 1 juli 1996

50

40

24

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

9,0

6,3

0

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

27

23

24

• waarvan alleen halfwezenuitkering

14

11

0

Volume wezenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren)

1,4

1,4

1,4

X Noot
1

SVB, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen en het totale benadelingsbedrag zijn in 2012 ten opzichte van 2011 afgenomen.

Tabel 9.6 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

61

Kennis van de verplichtingen (%)

95

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,6

0,6

0,5

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,8

5,2

4,1

X Noot
1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

X Noot
2

SVB, jaarverslag

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB). Ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen kunnen extra financiële steun ontvangen op grond van de regeling Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) en daar bovenop, voor alleenverdieners, het TOG-kopje.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de TOG;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW en de TOG door de SVB.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Hervorming kindregelingen

    In het regeerakkoord Rutte/Asscher is een pakket maatregelen opgenomen dat het stelsel van kindregelingen beoogt te hervormen en versoberen (zie ook de beleidsagenda). Een aantal maatregelen van het pakket treedt volgens planning per 1 juli 2014 in werking. Het betreft hier een tweetal maatregelen op het gebied van de kinderbijslag.

    Ten eerste worden alle kinderbijslagbedragen in drie jaarlijkse stappen teruggebracht naar het laagste bedrag (voor kinderen van 0–5 jaar). In 2014 gaan kinderen van 12 t/m 17 jaar van 100% naar 90% van het basiskinderbijslagbedrag. Kinderen van 6 t/m 11 jaar gaan van 85% naar 80% van het basiskinderbijslagbedrag.

    Daarnaast is voorzien in het niet-indexeren van de kinderbijslag per 1 juli 2014 en in geheel 2015.

  • Niet-indexeren kinderbijslag

    In het niet-indexeren van de kinderbijslag per 1 januari 2014 is al voorzien door de wet niet indexeren van het basiskinderbijslagbedrag in de AKW per 1 januari 2013 en per 1 januari 201425.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

4.446.915

4.486.790

5.199.149

5.024.849

4.860.063

4.848.044

Uitgaven

4.394.526

4.446.915

4.486.790

5.199.149

5.024.849

4.860.063

4.848.044

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

4.394.526

4.446.915

4.486.790

5.199.149

5.024.849

4.860.063

4.848.044

AKW

3.225.000

3.248.575

3.140.485

2.964.464

2.773.334

2.612.979

2.598.569

WKB

1.140.214

1.171.280

1.320.387

2.214.249

2.251.515

2.247.084

2.249.475

TOG

24.100

22.727

21.858

16.394

0

0

0

TOG-kopje

5.212

4.333

4.060

4.042

0

0

0

               

Ontvangsten

242.847

226.099

251.967

238.839

231.674

234.055

236.446

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AKW, WKB, TOG en kopje TOG.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslag Wet (AKW)

De AKW biedt ouders een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. De kinderbijslagbedragen worden normaal gesproken op 1 januari en 1 juli aangepast met hetzelfde percentage als de mutatie van de consumentenprijsindex. Er is echter besloten de kinderbijslag zowel per 1 januari 2013 als per 1 juli 2013 niet te indexeren. Hierdoor zijn de bedragen per 1 juli 2013 gelijk aan de bedragen per 1 juli 2012.

Tabel 10.2 AKW tegemoetkoming, bedragen per kwartaal per 1 juli 2013

Voor kinderen van:

 

0 t/m 5 jaar

€ 191,65

6 t/m 11 jaar

€ 232,71

12 t/m 17 jaar

€ 273,78

Budgettaire ontwikkelingen

Het budgettaire beslag van de kinderbijslag daalt in de komende jaren aanzienlijk. Hierbij speelt een aantal factoren een rol. De besparing van het verlagen van de kinderbijslagbedragen naar het bedrag van het jongste kind levert de grootste bijdrage. Het verlagen start stapsgewijs vanaf 1 juli 2014 tot op 1 juli 2016 het kinderbijslagbedrag voor alle kinderen gelijk is. Hierdoor daalt het budgettair beslag in 2017 ten opzichte van 2013 met € 560 miljoen. Tot en met 2015 wordt de kinderbijslag niet geïndexeerd en vanaf 1 juli 2015 wordt de TOG geïntegreerd met de (dubbele) kinderbijslag. Dit laatste zorgt voor een kleine stijging van de uitkeringslasten AKW. Daarnaast neemt door demografische factoren het aantal kinderen met recht op kinderbijslag in de komende jaren verder af.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.3 Kerncijfers AKW1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal gezinnen AKW, jaargemiddelden (x 1.000)

1.928

1.921

1.914

Aantal telkinderen AKW, jaargemiddelden (x 1.000)

3.440

3.439

3.423

X Noot
1

SVB, kwartaalbericht

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is in 2012 ten opzichte van 2011 toegenomen. Het totale benadelingsbedrag is in 2012 afgenomen ten opzichte van 2011.

Tabel 10.4 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

68

Kennis van de verplichtingen (%)

76

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

3,3

3,5

4,3

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,7

3,2

2,7

X Noot
1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

X Noot
2

SVB, jaarverslag

A2. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van gezinnen tot een bepaald inkomen. De WKB wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. De SVB is verantwoordelijk voor de uitvoering van de WKB in het buitenland.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

De hoogte van het kindgebonden budget hangt af van het aantal kinderen en het (gezamenlijke) inkomen van de ouders. Per 1 januari 2014 ontvangt een gezin het maximale kindgebonden budget bij een toetsingsinkomen tot € 26.147. Als het gezinsinkomen hoger is dan € 26.147 wordt het kindgebonden budget geleidelijk minder.

Tabel 10.5 WKB tegemoetkoming, maximum bedragen per jaar per 1 januari 2014

Een gezin met:

 

1 kind

€ 1.017

2 kinderen

€ 1.553

3 kinderen

€ 1.736

4 kinderen

€ 1.842

5 kinderen

€ 1.948

Voor ieder volgend kind (extra bedrag per jaar)

€ 106

Verhoging 12–15 jarigen

€ 231

Verhoging 16–17 jarigen

€ 296

Budgettaire ontwikkelingen

Het budgettair beslag van het kindgebonden budget verdubbelt in de komende jaren. De hoofdreden hiervoor is de introductie van een alleenstaande ouderkop van € 2.800 per 2015 als onderdeel van het pakket hervorming kindregelingen zoals aangekondigd in het regeerakkoord Rutte/Asscher. Tegelijkertijd worden ook de bedragen voor het eerste en met name het tweede kind verhoogd. Daarnaast worden de kopjes voor 12–15 en 16–17 jarigen verhoogd ter compensatie van het afschaffen van de gratis schoolboeken en de overheveling van een deel van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, de WTOS.

De stijging van de uitkeringslasten WKB wordt getemperd doordat vanaf 2015 ook de inkomensgrens van de WKB wordt geharmoniseerd met die van de zorgtoeslag. De inkomensgrens waaronder recht bestaat op een volledig kindgebonden budget daalt hierdoor naar € 19.767.

Vanwege de betalingssystematiek van de WKB (maand vooraf) slaat een deel van de extra uitgaven al in 2014 neer.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.6 Kerncijfers WKB1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal huishoudens WKB (x 1.000)

924

946

913

Aantal kinderen WKB (x 1.000)

1.714

1.774

1.700

X Noot
1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst

A3. Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG)

De TOG geeft extra financiële steun aan ouders met een thuiswonend kind met een lichamelijke of verstandelijke handicap. Het TOG-kopje maakt onderdeel uit van de TOG-regeling en is specifiek gericht op alleenverdienerhuishoudens. De TOG wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De TOG is bedoeld voor ouders met thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen die zeer veel zorg van de ouders vragen. Om aanspraak te kunnen maken op de TOG-uitkering is een indicatiebesluit voor recht op AWBZ-zorg van ten minste tien uur per week nodig.

TOG-gerechtigden waarvan de minstverdienende partner een inkomen heeft van maximaal € 4.814 per jaar (in 2013), en die ook het hele voorgaande jaar de volledige TOG hebben ontvangen, komen in aanmerking voor het TOG-kopje.

Hoe hoog is de TOG?

In 2013 bedraagt de tegemoetkoming € 215,80 per kwartaal. Alleenverdieners met recht op TOG ontvangen een extra tegemoetkoming van € 1.460 per jaar.

Budgettaire ontwikkelingen

Het aantal TOG-ontvangers daalt licht. De reden hiervoor is dat kinderen minder snel een indicatiestelling krijgen in de zorg die nodig is om voor TOG in aanmerking te komen.

Conform het regeerakkoord Rutte/Asscher wordt de TOG vanaf 1 juli 2015 afgeschaft en geïntegreerd met de (dubbele) kinderbijslag. Het TOG-kopje komt te vervallen per 1 januari 2015 en wordt daarom vanaf 2016 niet meer uitbetaald.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.7 Kerncijfers TOG1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal telkinderen TOG (x 1.000)

27

26

25

X Noot
1

SVB, kwartaalbericht

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de terugontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden er terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen. De daadwerkelijke terugontvangsten vinden met vertraging plaats.

11. Uitvoeringskosten

Artikel

De uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving vindt rechtmatig, efficiënt, klantgericht en daarmee doeltreffend plaats.

Algemene doelstelling

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten geschiedt mede door ZBO’s en RWT’s. Daarmee wordt een doelmatige en rechtmatige uitvoering van wet- en regelgeving beoogd, waarbij de uitvoering zich op efficiënte en dienstverlenende wijze kan organiseren.

De Minister van SZW stelt daartoe uitvoeringsbudget ter beschikking, maakt daarbij prestatieafspraken met UWV (inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen, BKWI), SVB en het Inlichtingenbureau (IB) en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister26 is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van sociale zekerheidswetten die UWV en SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan UWV (incl. BKWI), SVB en IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV (incl. BKWI), de SVB en IB en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

In onderstaande tabel zijn de rechtmatigheidsindicatoren voor UWV en SVB weergegeven.

Tabel 11.1 Indicatoren rechtmatigheid uitvoering ZBO’s
 

Realisatie 2012

Streefwaarde 2013

Streefwaarde 2014

Rechtmatigheid UWV (in %)1

99,1

99

99

Rechtmatigheid SVB (in %)2

99,9

99

99

X Noot
1

UWV, jaarverslag

X Noot
2

SVB, jaarverslag

  • Voor de beleidswijzigingen per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

  • UWV en SVB werken momenteel aan de invulling van de apparaattaakstelling uit het regeerakkoord Rutte/Asscher en de invulling van het restant van de taakstelling uit het regeerakkoord Rutte/Verhagen. Voor een deel zal dit vorm krijgen via een vereenvoudiging van wet- en regelgeving. De exacte vormgeving is nog niet bekend. Inwerkingtreding van deze wijzigingen is niet eerder voorzien dan per 2015. In artikel 96 is een toelichting op de invulling van de taakstellingen opgenomen.

Beleidswijzigingen

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.2 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

487.678

481.338

451.982

381.384

359.293

341.551

Uitgaven

493.138

487.678

481.338

451.982

381.384

359.293

341.551

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

492.486

487.034

480.694

451.338

380.740

358.649

340.907

Uitvoeringskosten UWV

379.397

375.719

377.056

353.310

283.074

263.498

247.097

Uitvoeringskosten SVB

103.980

103.884

97.888

92.365

92.003

89.488

88.147

Uitvoeringskosten IB

6.476

7.431

5.750

5.663

5.663

5.663

5.663

Uitvoeringskosten RWI

2.633

0

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan nationale organisaties

652

644

644

644

644

644

644

Landelijke Cliëntenraad

652

644

644

644

644

644

644

               

Ontvangsten

7.873

6.289

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitvoeringsbudgetten van UWV, SVB en IB. Deze budgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen vastgesteld.

Bijdrage aan nationale organisaties:

De bijdrage aan nationale organisaties is 100% juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan de LCR. Het budget wordt bij goedkeuring van het jaarplan vastgesteld.

Tabel 11.3 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

1.529.448

1.541.957

1.707.794

1.623.950

1.604.295

1.537.307

1.517.892

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

1.529.448

1.541.957

1.686.736

1.589.517

1.553.397

1.474.216

1.440.201

Uitvoeringskosten UWV

1.391.800

1.418.261

1.561.315

1.479.873

1.444.741

1.368.796

1.334.941

Uitvoeringskosten SVB

137.648

123.696

125.421

109.644

108.656

105.420

105.260

               

Nominaal

0

0

21.058

34.433

50.898

63.091

77.691

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Toelichting financiële instrumenten

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor UWV (inclusief BKWI), SVB en IB, waarbinnen zij jaarplannen dienen op te stellen. In de jaarplannen nemen UWV en SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet op. Het realiseren van uitvoeringskosten per wet is geen eigenstandig te bereiken doel. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie op passende wijze via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van SVB en UWV wijzigen in de loop der jaren als gevolg van beleidswijzigingen en als gevolg van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Voor een nadere toelichting wordt naar de desbetreffende beleidsartikelen verwezen.

De taakstelling op de uitvoeringsorganen uit de regeerakkoorden Rutte/Verhagen en Rutte/Asscher is eveneens in de budgetten verwerkt. Zie voor een nadere toelichting op de taakstellingen in het SZW-domein artikel 96.

In tabel 11.4 zijn de uitvoeringskosten van SVB en UWV toegedeeld aan de onderscheiden wetten en regelingen. Deze toedeling is extracomptabel. Uitgangspunt voor de Minister van SZW is sturing op het totaalbudget.

Tabel 11.4 Extracomptabel overzicht begrotings- en premiegefinancierde uitgaven UWV en SVB (x € 1.000)1
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

UWV (incl. BKWI)

1.771.197

1.793.980

1.938.371

1.833.183

1.727.815

1.632.294

1.582.038

             

Begrotingsgefinancierd

379.397

375.719

377.056

353.310

283.074

263.498

247.097

IOW

250

200

625

675

1.025

1.500

2.100

Wajong

118.435

122.380

148.953

166.383

111.472

91.754

81.871

Re-integratie Wajong

33.923

65.582

74.278

69.232

62.631

62.819

56.234

Basisdienstverlening

188.956

142.730

100.470

74.221

74.784

74.784

74.784

Arbeidsparticipatie 55+

 

10.200

19.450

9.300

50

0

0

Wsw indicatiestelling

28.533

25.798

24.859

25.231

24.961

24.613

24.130

BKWI

9.300

8.829

8.422

8.268

8.152

8.028

7.978

               

Premiegefinancierd

1.391.800

1.418.261

1.561.315

1.479.873

1.444.741

1.368.796

1.334.941

WAO

134.896

92.712

77.357

68.559

63.479

58.960

55.173

IVA

67.720

69.552

65.252

66.763

71.093

75.123

80.644

WGA

220.520

213.237

185.669

180.750

185.197

189.450

198.857

WAZ

4.000

5.015

4.087

3.588

3.273

3.026

2.823

WW

642.972

719.673

924.096

866.227

829.489

752.699

708.259

ZW

259.332

250.702

242.521

233.555

231.432

228.642

227.388

WAZO

26.360

28.176

27.267

26.249

26.010

25.696

25.555

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW

36.000

39.194

35.065

34.181

34.768

35.199

36.241

               

SVB

241.628

227.580

223.309

202.009

200.659

194.908

193.407

             

Begrotingsgefinancierd

103.980

103.884

97.888

92.365

92.003

89.488

88.147

AKW

78.005

73.823

70.232

65.008

65.014

63.333

62.220

TOG

3.070

2.918

2.781

2.719

2.726

2.735

2.716

TAS

1.067

840

691

654

646

638

630

KOT/WKB

4.890

4.762

4.496

4.397

4.375

4.355

4.333

AIO

15.827

16.292

13.356

13.347

13.698

13.969

14.312

MKOB

571

399

667

648

644

640

636

Bijstand buitenland

550

424

284

272

269

267

264

Overbruggingsregeling AOW

 

4.425

3.082

3.121

2.431

1.351

836

Remigratiewet

   

2.300

2.200

2.200

2.200

2.200

             

Premiegefinancierd

137.648

123.696

125.421

109.644

108.656

105.420

105.260

AOW

118.577

109.314

112.815

98.069

97.400

94.445

94.540

Anw

19.071

14.383

12.606

11.575

11.256

10.975

10.719

X Noot
1

SZW administratie

B. Bijdrage aan nationale organisaties

De Landelijke Cliëntenraad is een overlegorgaan waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van SVB en UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met het UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen zij een jaarplan dienen op te stellen.

12. Rijksbijdragen

Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen.

Algemene doelstelling

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 12 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

-

8.060.961

11.102.706

14.740.563

14.986.767

15.293.847

15.633.211

Uitgaven

11.205.022

8.060.961

11.102.706

14.740.563

14.986.767

15.293.847

15.633.211

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan sociale fondsen

             

Rijksbijdrage:

11.205.022

8.060.961

11.102.706

14.740.563

14.986.767

15.293.847

15.633.211

in kosten heffingskortingen AOW

3.380.700

1.659.300

1.695.200

1.842.600

1.953.100

2.059.500

2.177.300

in kosten heffingskortingen Anw

68.300

0

0

0

0

0

0

vermogenstekort Ouderdomsfonds

7.421.800

5.999.500

9.141.000

12.668.300

12.803.400

13.002.200

13.222.149

tegemoetkoming arbeidsongeschikten

265.202

340.264

207.654

170.945

172.001

174.221

176.130

tegemoetkoming AOW-gerechtigden

0

0

0

0

0

0

0

tegemoetkoming Anw-gerechtigden

15.541

12.904

8.879

7.745

7.293

6.953

6.659

zwangere zelfstandigen

53.479

48.993

49.973

50.973

50.973

50.973

50.973

               

Ontvangsten

37

372

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan sociale fondsen:

De bijdragen aan sociale fondsen zijn 100% juridisch verplicht. De rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW, vermogenstekort Ouderdomsfonds en tegemoetkoming Anw-gerechtigden zijn juridisch verplicht volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. De rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten is juridisch verplicht volgens de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. De rijksbijdrage zwangere zelfstandigen is juridisch verplicht volgens de Wet arbeid en zorg.

A. Bijdrage aan sociale fondsen

Toelichting financiële instrumenten

Rijksbijdragen in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW en Anw

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdragen wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De ontwikkeling van de bijdrage in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW volgt de ontwikkeling van heffingskortingen. De invoering van de Wet uniformering loonbegrip per 1 januari 2013 heeft er toe geleid dat de rijksbijdrage Anw vanaf 2013 op nul uitkomt.

Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt echter tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

Het eenmalige vermogensoverschot op de rijksbijdrage in 2012 wordt in 2013 verrekend. Hierdoor daalt de rijksbijdrage in 2013 ten opzichte van 2012. Vanaf 2014 volgt de rijksbijdrage de normale trend. De Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomfonds kent een stijgend verloop omdat de premie-inkomsten minder stijgen dan de AOW-uitgaven. De maatregel waarbij de AOW-leeftijd stapsgewijs wordt verhoogd heeft een dempend effect op de stijging van de AOW-uitgaven.

Vanaf 2015 wordt gefaseerd een huishoudentoeslag ingevoerd. In 2015 worden de fiscale ouderenkortingen samen met de MKOB omgezet in een kop op de zorgtoeslag. Deze inkomenafhankelijke kop wordt afhankelijk van de AOW-opbouw en gefinancierd uit de rijksbijdrage ouderdomsfonds. Hierdoor stijgt de rijksbijdrage ouderdomsfonds vanaf 2015 met ruim € 3 miljard.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) kent vanaf 2009 onder meer een jaarlijkse tegemoetkoming aan personen die ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn en een uitkering ontvangen van UWV (in plaats van de fiscale aftrek van buitengewone uitgaven). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2013 stijgen de uitgaven incidenteel als gevolg van het met terugwerkende kracht exporteerbaar maken van de arbeidsongeschiktheidstegemoetkoming. In 2014 daalt de rijksbijdrage ter financiering van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten. Dit is het gevolg van een verlaging van de tegemoetkoming uit het 6 miljard pakket. Vanaf 2015 stijgen de uitgaven licht als gevolg van een stijgend aantal arbeidsongeschikten. In de rijksbijdrage zijn zowel de uitkeringslasten als de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen.

Tegemoetkoming Anw-gerechtigden

Deze rijksbijdrage is ter financiering van de in beleidsartikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ter financiering van de Anw-tegemoetkoming daalt als gevolg van een dalend aantal Anw-gerechtigden.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

De regeling Zelfstandig en Zwanger voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ter financiering van de regeling stijgt in 2014 en 2015 door een lichte toename van de gemiddelde uitkering en het volume. In de rijksbijdrage zijn zowel de uitkeringslasten als de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen.

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond. Resultaat is dat genoemde personen, net als iedere andere burger, zelfredzaam zijn en – naar vermogen – deelnemen aan de samenleving.

Bij het integratiebeleid ligt de nadruk op de participatie van de individuele migrant, waarbij een beroep op de migrant gedaan wordt om middels de in Nederland aanwezige kansen en mogelijkheden zijn of haar capaciteiten ten volle te benutten. Ten aanzien van het maatschappelijk verkeer is het uitgangspunt dat migranten de in Nederland geldende normen en waarden erkennen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van arbeidsmigranten. Hij financiert inkomensondersteuning met een sociaal leenstelsel en een uitkeringsregeling (remigratieregeling). Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het participatie- en inburgeringstelsel;

  • De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

  • Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid er voor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

  • De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • In het regeerakkoord Rutte/Asscher is aangekondigd dat de inburgeringµeisen worden aangescherpt. Ter bevordering van de arbeidsparticipatie wordt een arbeidsmarktmodule ontwikkeld (zie onder C1 programma inburgering).

  • In 2014 wordt op basis van een door gemeenten in samenwerking met het ministerie uitgevoerde pilot nader invulling gegeven aan de ontwikkeling van het participatiecontract.

  • In het kader van de professionalisering en het transparanter maken van moskee-internaten wordt een kwaliteitskader ontwikkeld en geïmplementeerd. Daarnaast ontwikkelt het ministerie wetgeving betreffende het toezicht op deze privaatgefinancierde instellingen.

  • Dialoog met de samenleving over integratievraagstukken blijft – ook na de afbouw van de subsidie aan het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) per 1 januari 2014 – onverminderd van belang. Afhankelijk van het onderwerp zal de dialoog voortaan op flexibele wijze met uiteenlopende gesprekspartners worden gevoerd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 13 (x € 1.000)

artikelonderdeel

20121

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

103.761

121.521

117.036

115.766

118.321

109.296

Uitgaven

238.495

103.761

121.521

117.036

115.766

118.321

109.296

waarvan juridisch verplicht (%)

   

92%

       
               

Inkomensoverdrachten

0

2.000

35.303

33.592

32.792

34.292

34.292

Remigratieregeling

0

0

33.803

33.092

32.792

34.292

34.292

Inburgering

0

2.000

1.500

500

0

0

0

               

Subsidies

12.198

12.342

6.762

5.645

4.272

4.272

1.032

Forum

5.885

5.820

5.730

3.240

3.240

3.240

0

LOM

3.280

5.490

0

1.373

0

0

0

Vluchtelingenwerk

3.033

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

               

Opdrachten

10.102

14.493

23.821

22.612

22.600

23.601

17.828

Programma inburgering

8.523

7.551

10.127

15.465

15.453

16.453

16.128

Programma integratie

1.579

5.242

11.994

5.447

5.447

5.448

0

Remigratie

0

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

               

Bijdrage aan mede-overheden

166.776

0

0

0

0

0

0

Gemeenten

166.776

0

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan agentschappen

4.201

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

DUO

4.201

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

41.061

45.493

9.090

9.090

9.090

9.090

9.090

SVB

36.852

36.403

0

0

0

0

0

COA

4.209

9.090

9.090

9.090

9.090

9.090

9.090

               

Leningen

4.157

20.133

37.245

36.797

37.712

37.766

37.754

DUO

4.157

20.133

37.245

36.797

37.712

37.766

37.754

               

Ontvangsten

3.578

147.566

4.425

4.425

5.240

6.870

8.500

Ontvangsten algemeen

3.578

147.566

4.425

4.425

4.925

5.925

6.925

Leningen

0

0

0

0

315

945

1.575

X Noot
1

De uitgaven en ontvangsten 2012 zijn ontleend aan het jaarverslag 2012 van het Ministerie van BZK.

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringen op grond van de Remigratiewet.

Subsidies:

De subsidies zijn 100% juridisch verplicht. Er zijn toezeggingen aan Forum (toekenningsbeschikking van 31 december 2009) en LOM27 (Wijziging Regeling subsidiëring samenwerkingsverbanden en gezamenlijke rechtspersoon minderheden) gedaan over de nog te subsidiëren periode. De bijdrage aan Vluchtelingenwerk Nederland is gebaseerd op een toezegging aan de Tweede Kamer28.

Opdrachten:

De opdrachten zijn 60% juridisch verplicht. Er zijn afspraken vastgelegd over het ontwikkelen, onderhouden en afnemen van examens in binnen- en buitenland.

Bijdrage aan agentschappen:

Deze bijdragen zijn 100% juridisch verplicht. Met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van het leenstelsel en het beheer van het examenstelsel.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

Deze bijdrage aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) is 100% juridisch verplicht.

Leningen:

De leningen zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft leningen op grond van de Wet Inburgering 2013.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

De Remigratiewet biedt een uitweg aan personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, doordat zij in een uitzichtloze situatie van afhankelijkheid (uitkeringsituatie) verkeren, en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. De Remigratiewet worden uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Indien men aan bepaalde criteria voldoet kan men in aanmerking komen voor een remigratievoorziening (maandelijkse uitkering, met eventueel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering, en/of een basisvoorziening (verhuis- en reiskosten en/of een tijdelijke overbruggingsuitkering)). De criteria betreffen onder meer leeftijd, verblijfsduur in Nederland, doelgroep en herkomstland.

Hoe hoog is de uitkering?

Het merendeel van de middelen is bestemd voor de remigratievoorziening. Op de uitkeringen remigratievoorziening is het woonlandbeginsel van toepassing. Voorts kunnen er volledige, gekorte of nihil-uitkeringen worden verstrekt (na verrekening overige inkomsten uit uitkeringen). In 2012 bedroeg de gemiddelde uitkering remigratievoorziening € 493,- per maand.

Budgettaire ontwikkelingen

Per 1 juli 2014 treedt een aanscherping in de toepassing van de criteria aan, waardoor uiteindelijk minder mensen in aanmerking komen voor een uitkering. Tevens komt de basisvoorziening te vervallen. Vanaf 1 januari 2015 kan men geen beroep meer doen voor financiële ondersteuning op basis van de Remigratiewet.

Per 1 januari 2015 zal de categorie-indeling van bestemmingslanden in verband met het woonlandbeginsel aangepast worden. Daardoor zal de gemiddelde remigratie-uitkering hoger worden. Ook heeft de verhoging van de AOW-leeftijd gevolgen voor de benodigde financiële middelen in het kader van de Remigratiewet.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 13.2 Kerncijfers Remigratie1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal remigranten met een periodieke uitkering, inclusief nihil uitkeringen (ultimo jaar) (x1000)2

12

13

13

X Noot
1

SVB, jaarverslag

X Noot
2

Nihil uitkeringen: remigrant heeft recht op remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

DUO keert op grond van de oude Wet Inburgering in de komende jaren nog vergoedingen uit aan inburgeraars die zonder hulp van de gemeente hun inburgeringdiploma hebben behaald of die op een hoger niveau een examen Nederlands hebben afgelegd dan strikt genomen noodzakelijk zou zijn. SZW stelt de middelen voor deze vergoedingen beschikbaar.

B. Subsidies

Forum ontvangt als onafhankelijk kennisinstituut op het terrein van multiculturele vraagstukken een subsidie voor het vergaren en beschikbaar stellen van specifieke kennis en expertise aan gemeenten op het terrein van integratie, bedrijven en organisaties en instellingen. Een deel van de subsidie wordt ingezet voor activiteiten rond het thema sociale stabiliteit, waaronder het tegengaan van radicalisering.

Vluchtelingenwerk Nederland ontvangt subsidie voor de ondersteuning (informatie/helpdesk, advies en training) van het werk van vrijwilligers en medewerkers in de regio. De regionale vrijwilligers en medewerkers zetten zich in voor de maatschappelijke ondersteuning en integratie van asielgerechtigden

C. Opdrachten

C1. Programma Inburgering

De Minister van SZW stelt via onder meer wet- en regelgeving de kaders vast op het terrein van de inburgering van migranten in Nederland (Wet Inburgering) en in het buitenland (Wet Inburgering in het buitenland). De uitvoering van de activiteiten die hieruit volgen besteedt hij uit aan verschillende organisaties. Het gaat hierbij onder meer om het onderhoud van en het toezicht op de examens, en het monitoren van de inburgeringresultaten.

Het inburgeringprogramma en de inburgeringeisen waaraan nieuwkomers moeten voldoen, worden aangevuld met een onderdeel ter bevordering van de arbeidsparticipatie. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het voornemen in het regeerakkoord Rutte/Asscher om de inburgeringeisen aan te scherpen.

Tabel 13.3 Kerncijfers Inburgering
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen (x 1.000)

nb1

15

15

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen (x 1.000)2

23

15

10

Asielgerechtigde nieuwkomers die hebben deelgenomen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van de COA (x 1.000)

2,1

4,0

4,0

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000)

nb1

5,0

5,0

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x1.000)2

1,0

3,5

7,0

X Noot
1

Deze regeling is in 2013 ingegaan

X Noot
2

DUO, informatiesysteem Inburgering

C2. Programma Integratie

Als onderdeel van de integratieagenda is in 2014 een pilot voorzien om het participatiecontract nader te ontwikkelen. De organisatie en uitvoering van de pilot en de eindevaluatie worden via een opdracht aanbesteed.

Op grond van onderzoek, conferenties en expertmeetings ontwikkelt het ministerie in samenwerking met betrokken organisaties aanvullende activiteiten met als thema’s ervaren discriminatie, antisemitisme onder jongeren en huwelijksdwang.

Door middel van verbeterde opvoedingsondersteuning en het tijdig inschakelen van noodzakelijke hulpverlening krijgt de tijdige signalering van psychische problematiek onder migrantenjongeren de aandacht. De overheid staat daarnaast voor migrantenjongeren een betere aansluiting voor bij de vraag op de arbeidsmarkt door middel van het bevorderen van een passende beroepskeuze.

De monitoring en evaluatie van het integratiebeleid, bijvoorbeeld via de Jaarrapporten Integratie, worden in opdracht door verschillende organisatie uitgevoerd.

Het succes van het integratiebeleid kan in een aantal kerncijfers worden weergeven. Daarbij geldt als ideaalbeeld dat de participatie van migranten op deze kerncijfers gelijk is aan die voor alle bevolkingsgroepen in Nederland29.

Tabel 13.4 Kerncijfers Integratiebeleid1
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Percentage nettoarbeidsparticipatie van de bevolking 15–64 jaar

     

Niet-westerse migranten

53

54

53

Autochtone Nederlanders

69

70

70

Verschil

– 17

– 16

– 17

       

Percentage met startkwalificatie van de niet schoolgaande bevolking 15–64 jaar

     

Niet-westerse migranten 2e generatie

67

70

72

Autochtone Nederlanders

73

72

73

Verschil

– 6

– 3

– 1

       

Aantal verdachten per 1.000 van de bevolking van 12 jaar en ouder

     

Niet-westerse migranten

36

352

312

Autochtone Nederlanders

9

92

82

Verschil

27

262

232

X Noot
1

CBS, kernindicatoren Integratie

X Noot
2

Voorlopige opgave.

C3. Remigratie

Het Ministerie van SZW heeft aan de stichting Nederlands Migratie Instituut (NMI) een opdracht verstrekt voor de periode 2011 – 2014 voor objectieve voorlichting over de Remigratiewet, met een optie voor verlenging tot 1 januari 2016. De objectieve voorlichting door het NMI ondersteunt belangstellenden bij het nemen van een persoonlijk, vrijwillig en verantwoord besluit om Nederland te verlaten onder afstand van het Nederlanderschap.

D. Bijdrage aan agentschappen

Aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) worden middelen ter beschikking gesteld voor de organisatie van de inburgeringexamens, de uitvoering van het sociaal leenstelsel, de informatievoorziening aan inburgeraars, gemeenten en instellingen, en de handhaving van de inburgeringplicht bij nieuwkomers vanaf 2013.

E. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Het COA ontvangt een bijdrage voor het programma «Voorbereiding op inburgering» dat aan asielgerechtigden in de opvang wordt aangeboden ter voorbereiding op hun verblijf in Nederland. Ook ontvangt het COA een bijdrage voor de vergoeding die ze aan gemeenten verstrekt voor maatschappelijke begeleiding van asielgerechtigden.

F. Leningen

Via het sociaal leenstelsel kunnen asielgerechtigde nieuwkomers een bijdrage krijgen om hun inburgeringonderwijs te bekostigen. Alleen wanneer onvoldoende inspanningen zijn gedaan en het inburgeringdiploma of NT2-diploma niet binnen de daarvoor geldende termijn van 3 jaar is behaald, dient de bijdrage te worden terugbetaald. Afhankelijk van hun inkomen kunnen overige nieuwkomers, waaronder EU-burgers en Turken, een beroep doen op het sociaal leenstelsel voor een lening. Zij dienen de lening volledig terug te betalen.

G. Ontvangsten

Ontvangsten resulteren onder meer uit de terugbetaling van leningen. In 2013 ontvangt het Ministerie van SZW een eenmalige extra ontvangst als gevolg van door gemeenten op grond van de oude Inburgeringwet af te rekenen inburgeringmiddelen betreffende de periode 2007–2011.

2.3: NIET-BELEIDSARTIKELEN

96. Apparaatsuitgaven kerndepartement

Artikel

Op dit beleidsartikel worden alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het ministerie opgenomen. In beleidsartikel 11 zijn de bijdragen aan ZBO’s verder toegelicht. Voor een uitgebreide toelichting op de baten-lastendiensten wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van deze begroting.

Tabel 96.1 Apparaatsuitgaven kerndepartement (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

264.673

285.829

232.339

224.363

218.596

212.869

Uitgaven

242.137

264.812

285.829

232.339

224.363

218.596

212.869

               

Personele uitgaven

164.702

188.113

176.600

171.579

163.851

158.792

153.091

• waarvan eigen personeel

159.054

182.011

172.407

167.333

159.497

154.352

148.601

• waarvan externe inhuur

3.040

3.187

1.458

1.561

1.669

1.755

1.805

• waarvan postactieven

2.608

2.915

2.735

2.685

2.685

2.685

2.685

Materiële uitgaven

77.435

76.699

109.229

60.760

60.512

59.804

59.778

• waarvan ICT

13.385

14.887

14.587

14.248

13.979

13.711

13.607

• waarvan bijdrage aan SSO's

38.614

44.684

81.287

34.756

34.141

34.256

34.410

• waarvan overige materiële uitgaven

25.436

17.128

13.355

11.756

12.392

11.837

11.761

               

Ontvangsten

12.542

11.035

3.500

3.500

3.500

3.500

3.500

A. Personele en materiële uitgaven

De totaal begrote apparaatsuitgaven voor het kerndepartement bedragen in 2014 € 285,8 miljoen. Dit bedrag bestaat uit € 176,6 miljoen personele uitgaven en € 109,2 miljoen materiële uitgaven.

Het bedrag aan externe inhuur in tabel 96.1 is lager dan de verwachte uitgaven van circa € 4 miljoen. Externe inhuur zal worden ingeboekt zodra hier behoefte aan ontstaat (onder andere als gevolg van vervanging bij ziekte en zwangerschap of tijdelijke projecten).

SZW zal in 2015 verhuizen naar de Resident. Hierdoor ontstaat in de bijdrage SSO’s in 2014 een piek omdat het gereserveerde bedrag voor de compensatie van de restwaarde van het SZW-gebouw hierin is opgenomen.

B. Ontvangsten

De ontvangsten zijn vanaf 2014 lager dan in voorgaande jaren. Dit komt doordat de verrekening van de apparaatskosten tussen kerndepartement en IWI niet meer nodig is in verband met het ophouden van de status van IWI als aparte batenlastendienst.

De structurele reeks heeft betrekking op doorbelaste uitgaven aan derden (onder andere Agentschap SZW).

In tabel 96.2 zijn de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de agentschappen van SZW en van de ZBO’s van het ministerie in één tabel samengevat.

Tabel 96.2 Apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO’s/RWT’s (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Apparaatsuitgaven kerndepartement

242.137

264.812

285.829

232.339

224.363

218.596

212.869

               

Apparaatskosten agentschappen

31.350

32.181

14.920

13.515

8.890

9.100

8.550

Agentschap SZW

21.741

22.251

14.920

13.515

8.890

9.100

8.550

Inspectie Werk en Inkomen

9.609

9.930

               

Apparaatskosten ZBO’s/RWT’s

   

2.167.430

       

UWV (inclusief BKWI)

   

1.938.371

       

SVB

   

223.309

       

IB

   

5.750

       

In onderstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven van het departement onderverdeeld naar de verschillende organisatieonderdelen. De uitgaven voor huisvesting en ICT van het gehele kerndepartement zijn bij de pSG opgenomen.

Tabel 96.3 Apparaatsuitgaven kerndepartement, naar directoraat-generaal (x € 1.000)
 

2014

SG

21.719

pSG1

129.167

DG Participatie & Inkomenswaarborg

21.879

DG Werk

19.745

Inspectie SZW

93.319

Totaal kerndepartement

285.829

X Noot
1

pSG exclusief Agentschap SZW

Taakstelling 2016–2018

Het regeerakkoord Rutte/Asscher bevat voor de periode 2016–2018 een taakstelling op de apparaatsuitgaven van het SZW-domein (kerndepartement SZW, UWV en SVB) die oploopt tot € 64 miljoen in 2018. Door de overgang van de directie Integratie en Samenleving van BZK naar het kerndepartement SZW is hier nog een bedrag van circa € 1 miljoen aan toegevoegd, zodat de structurele taakstelling in het SZW-domein in 2018 bijna € 65 miljoen bedraagt.

Verdeling taakstelling tussen kerndepartement SZW en ZBO’s

Het taakstellingsbedrag is tussen UWV, SVB en kerndepartement SZW verdeeld naar rato van de omvang van de personele- en materiële budgetten in 2016 en 2017 (stand begroting 2013). Het taakstellingsbedrag van het kerndepartement is vervolgens verhoogd met het hiervoor vermelde bedrag van circa € 1 miljoen. In tabel 96.4 wordt de uitkomst van deze verdeling tussen kerndepartement SZW en de ZBO’s tot uitdrukking gebracht.

Tabel 96.4 Taakstelling, verdeling kerndepartement SZW en ZBO’s (x € 1.000)
 

2016

2017

2018

Structureel

Kerndepartement (inclusief agentschappen)

3.354

7.703

9.378

9.378

         

ZBO’s

20.000

45.100

55.600

55.600

UWV (inclusief BKWI)

17.700

39.700

48.900

48.900

SVB

2.300

5.400

6.700

6.700

         

Totaal

23.354

52.803

64.978

64.978

Concrete maatregelen voor invulling van de taakstelling 2016–2018

De taakstelling van het kerndepartement SZW wordt onder meer ingevuld door een verdere versobering van de bedrijfsvoering en maatregelen om de uit het regeerakkoord Rutte/Asscher voortvloeiende taakstelling op de bijdragen van het kerndepartement aan de Shared Service Organisaties (SSO’s) van het rijk op te vangen. Dit leidt tot besparingen op de betreffende materiële budgetten van het kerndepartement. Voorts worden de processen rond het beroep en bezwaar van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) vereenvoudigd en gestroomlijnd, waarbij inhoudelijk wordt ingezet op het afschaffen van de bezwaarfase in het kader van de WAV, onder gelijktijdige realisatie van een vergelijkbaar rechtsbeschermingsniveau door aanscherping van de zienswijzenfase. Tevens wordt door deregulering gestopt met het organisatie- en systeemtoezicht op UWV en SVB. Deze maatregelen leiden eveneens tot een besparing op de apparaatsuitgaven. De taakstelling van het kerndepartement is verhoogd om extra formatieplaatsen te kunnen creëren voor medewerkers uit de doelgroep «kwetsbare groepen». Per saldo dienen de maatregelen in 2018 te leiden tot een structurele besparing op de apparaatsuitgaven van het kerndepartement SZW van € 9,378 miljoen. Al deze maatregelen moeten op dit moment nog wel nader uitgewerkt worden.

De taakstelling van UWV en SVB wordt ingevuld door drie typen maatregelen. Ten eerste worden maatregelen voorbereid die toezien op een meer doelmatige uitvoering, bijvoorbeeld door verdere samenwerking in de keten van werk en inkomen en het efficiënter benutten van bestaande voorzieningen. Ten tweede wordt een versobering van taken en dienstverlening beoogd. Voorts wordt vereenvoudiging van wet- en regelgeving voorbereid. In 2018 dienen deze maatregelen, die op dit moment eveneens nog nader uitgewerkt moeten worden, te leiden tot een structurele besparing op de apparaatsuitgaven van UWV en SVB van € 55,6 miljoen.

De implementatie van enkele van de in deze paragraaf geschetste maatregelen vergt wijziging van wet- en regelgeving.

Ter invulling van de motie van Hijum30 wordt in tabel 96.5 voor UWV nader inzicht verschaft in de stapeling van de financiële taakstellingen uit achtereenvolgende coalitieakkoorden, alsmede in de ontvangen bijdragen als gevolg van de intensivering van beleid en uitvoering.

Tabel 96.5 Recente taakstellingen en intensiveringen UWV (x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Coalitieakkoord 2010

 

61.000

160.000

221.000

234.000

247.000

260.000

Coalitieakkoord 2012

       

17.700

39.700

48.900

Intensivering

             

Personele ontwikkeling SZW-domein in meerjarig perspectief

Personele gevolgen van taakstellingen op de apparaatsuitgaven

De door achtereenvolgende kabinetten opgelegde taakstellingen op de apparaatsuitgaven in het SZW-domein hebben hun weerslag op de personele omvang van het kerndepartement SZW, het UWV en de SVB. Voor de ZBO’s betreft het taakstellingen op de uitvoeringskosten van hun taken. Er wordt gestuurd op de uitvoeringskosten, doch uitsluitend op geld en niet op fte. Daardoor is het derhalve voor de aan de ZBO’s opgelegde taakstellingen slechts achteraf mogelijk de daadwerkelijke gevolgen hiervan te vertalen naar de effecten op de omvang van het aantal fte.

De ontwikkeling in de personele omvang is echter niet alleen een gevolg van de realisatie van de taakstellingen op de apparaatsuitgaven, maar betreft een saldo van de gevolgen van taakstellingen, de overgang van dienstonderdelen van en naar andere departementen en van de in- en extensiveringen van beleid(suitvoering). Zo worden bijvoorbeeld de uitvoeringskosten (en daarmee het aantal fte) van het UWV en de SVB beïnvloed door aanpassingen in de uitvoering van wettelijke taken als gevolg van wetswijzigingen. Specifiek voor UWV geldt bovendien dat de hoogte van de uitvoeringskosten ook nog afhankelijk is van conjuncturele invloeden. Ook projecten, waarvoor tijdelijk personeel wordt aangetrokken, beïnvloeden het cijferbeeld.

In onderstaande grafiek worden voor het SZW-domein de ontwikkelingen in personele omvang (in fte) tot uitdrukking gebracht. Als basis is gekozen voor het jaar 2006, omdat per ultimo van dat jaar ten behoeve van het Programma Vernieuwing Rijksdienst een nulmeting heeft plaatsgevonden naar de personele omvang van de rijksdienst. Het aangegeven aantal fte vanaf 2013 is gebaseerd op verwachtingen en als indicatie te beschouwen, aangezien de invloed van enkele hiervoor geschetste factoren op de personele omvang slechts kan worden ingeschat en niet ten volle valt te bepalen. Voor het UWV zijn in dit kader bijvoorbeeld de effecten van de conjuncturele invloeden op de uitvoeringskosten en derhalve op de personeelsomvang geraamd. Ten aanzien van de ontwikkeling van het aantal fte in de periode 2016–2018 geldt dit tentatieve karakter nog sterker, omdat de maatregelen voor de realisatie van de taakstelling 2016–2018 nog nader moeten worden uitgewerkt.

SZW-domein

Figuur 96.1: Ontwikkeling personele omvang SZW-domein (fte)

Figuur 96.1: Ontwikkeling personele omvang SZW-domein 						(fte)

De periode 2006–2011 laat onder invloed van het Programma Vernieuwing Rijksdienst in het SZW-domein een beduidende afname in fte zien, mede vanwege de omstandigheid dat de opgelegde reductie in fte in de periode 2007–2011 (1.366 fte) in het SZW-domein door de fusie van UWV met het voormalige CWI op een hoger aantal (4.015 fte) is uitgekomen. De effecten van de conjuncturele invloeden bij het UWV staan daar echter tegenover. Los van de onzekere factoren voor het bepalen van het aantal te verwachten fte en van de geraamde effecten van de conjuncturele invloeden, wordt ook voor de jaren 2012–2018 nog een aanzienlijke reductie van het aantal fte in het SZW-domein voorzien als gevolg van de realisatie van voorgenomen maatregelen om de taakstellingen in te vullen. Deze reductie in fte leidt er ook toe dat thans elke intensivering van werkzaamheden gepaard dient te gaan met een navenante uitbreiding van de formatie, omdat een dergelijke intensivering niet meer op te vangen valt binnen de beschikbare formatie.

Specifiek ten aanzien van het kerndepartement SZW, het UWV en de SVB valt op basis van een nadere analyse binnen het SZW-domein nog het volgende op te merken.

Kerndepartement SZW

De ontwikkeling van het aantal fte bij het kerndepartement SZW laat een geleidelijke afname zien. Het betreft een saldo van enerzijds een reductie als gevolg van de realisatie van maatregelen om de taakstelling op de apparaatsuitgaven in te vullen. Anderzijds is sprake van een tijdelijke toename van het aantal fte als gevolg van projecten in het kader van de fraudebestrijding (Persoonsgebonden budget, Aanpak Malafide Uitzendbureau’s en schijnconstructies) en van mutaties door de overgang van dienstonderdelen van en naar het kerndepartement SZW. Door de uitvoering van de bedrijfsvoering in Shared Service Organisaties van het Rijk onder te brengen, zijn bijvoorbeeld in de periode 2007–2010 directies van SZW overgegaan naar BZK, terwijl op het terrein van beleid de directies Kinderopvang (in 2011 van OCW) en Integratie en Samenleving (eind 2012 van BZK) naar SZW zijn overgekomen.

UWV

De verlaging van de uitvoeringskosten van het UWV (en van het voormalige CWI na de fusie met het UWV) als gevolg van de taakstellingen impliceert een reductie van het aantal fte. Voorts is in 2007 een aantal fte overgegaan van het UWV naar de Belastingdienst. Intensivering van werkzaamheden als gevolg van beleidsmaatregelen heeft echter geleid tot toename van het aantal fte. In de grafiek worden ook (de ramingen van) de effecten van de conjuncturele invloeden op de personeelsomvang in fte zichtbaar.

SVB

Het aantal fte bij de SVB laat eveneens twee tegengestelde ontwikkelingen zien, die per saldo leiden tot een reductie. Vooral als gevolg van nieuwe taken, zoals de overname van VWS van de uitvoering van de regelingen van de Pensioen- en Uitkeringsraad en de uitvoering van het toekennen van bijstand aan 65+, die is overgenomen van gemeenten, is het aantal fte toegenomen. Daartegenover is sprake van een afname als gevolg van de realisatie van taakstellingen door de SVB en het Veranderprogramma SVB Tien. Met dit programma beoogt de SVB de uitvoering verder te automatiseren en de uitvoeringskosten te verlagen.

97. Aflopende regelingen

Artikel

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal aflopende regelingen is in de begroting een aparte voorziening getroffen.

Tabel 97.1 Begrotingsuitgaven artikel 97 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

928

0

0

0

0

0

Uitgaven

25.668

928

0

0

0

0

0

               

Programma-uitgaven

25.668

928

0

0

0

0

0

Aflopende regelingen

25.668

928

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

426

0

0

0

0

0

0

A. Programma-uitgaven

Toelichting

Een aantal wetten en regelingen is financieel afgewikkeld. Er kunnen nog wel nabetalingen plaatsvinden. Het gaat hierbij om nagekomen declaraties of vergoedingen voor nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden. Er worden dan ook geen ramingen voor 2014 en latere jaren opgenomen. De uitgaven 2013 hebben betrekking op afrekeningen op de loonkostensubsidieregeling.

98. Algemeen

Artikel

Op dit artikel worden de niet naar beleidsartikelen toe te rekenen posten verantwoord. Daarnaast wordt in dit artikel ingegaan op de activiteiten van de Inspectie SZW.

Tabel 98.1 Begrotingsuitgaven artikel 98 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

63.889

48.804

44.159

40.887

43.869

43.869

Uitgaven

51.512

63.582

48.804

44.081

40.887

43.869

43.869

               

Subsidies

8

0

0

0

0

0

0

Subsidies

8

0

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

11.042

19.452

30.605

28.078

29.598

29.374

29.914

Handhaving

454

5.135

18.359

17.759

18.059

18.059

18.059

Opdrachten overig

10.588

14.317

12.246

10.319

11.539

11.315

11.855

               

Bekostiging

2.490

2.275

2.400

2.400

2.400

2.400

2.400

Uitvoeringskosten Caribisch Nederland

2.490

2.275

2.400

2.400

2.400

2.400

2.400

               

Bijdrage aan medeoverheden

5.349

5.484

0

0

0

0

0

Verzameluitkering SZW

5.349

5.484

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan agentschappen

30.822

33.771

13.599

11.403

6.689

9.895

9.355

Inspectie Werk en Inkomen

10.100

9.621

0

0

0

0

0

Agentschap SZW

20.616

24.029

13.090

10.900

6.180

9.390

8.850

Agentschap NL

106

121

109

103

109

105

105

Agentschap Dienst Regelingen

0

0

400

400

400

400

400

               

Bijdrage aan andere begrotingen

1.801

2.600

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

Financiën

1.801

2.600

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

               

Ontvangsten

2.470

0

0

0

0

0

0

A. Opdrachten

Toelichting

A1. Handhaving

Het totale beleidsbudget voor handhaving op de begroting bedraagt in 2014 € 18,4 miljoen. Een belangrijk deel daarvan is gereserveerd voor de uitvoering van de nieuwe visie op handhaving en naleving 2013–2016 (€ 10,7 miljoen). Daarbij zullen meerjarige overboekingen plaatsvinden naar de relevante budgetten voor de feitelijke realisatie. De bedragen voor 2014 en volgende jaren zijn dan ook hoger dan voor 2013 omdat in 2013 al bedragen zijn toebedeeld aan artikelen.

A2. Opdrachten overig

Hieronder vallen de uitgaven voor onderzoek en voorlichting die niet zijn toebedeeld aan beleidsartikelen. Het onderzoeksbudget op artikel 98 is departementaal breed en bedraagt € 6 miljoen. Van het totale onderzoeksbudget is € 3 miljoen bestemd voor beleidsinformatie. Naast de uitgaven voor voorlichtingsprogramma’s worden uit het budget op artikel 98 ook de uitgaven voor bibliotheek, documentatie, postbus 51 en andere algemene publieksinformatie betaald.

B. Bekostiging

De unit SZW, die ondergebracht is bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), voert namens de Minister de regelingen op Caribisch Nederland uit. De uitvoeringskosten van de RCN worden op artikel 98 verantwoord.

C. Bijdrage aan medeoverheden

Ten behoeve van de Regionale Centra Fraudebestrijding en de landelijke expertisefunctie van de regionale coördinatiepunten fraudebestrijding wordt jaarlijks een bijdrage vanuit de verzameluitkering SZW via het Ministerie van BZK aan de negen betrokken gemeenten overgemaakt. De beschikbare middelen worden vanuit het handhavingsbudget naar de verzameluitkering SZW geboekt.

D. Bijdrage aan agentschappen

Met ingang van 1 januari 2014 zal het batenlastenagentschap IWI, dat onderdeel is van de Inspectie SZW, als batenlastenagentschap ophouden te bestaan. Het beëindigen van de status van batenlastenagentschap van IWI betekent geen vermindering van taken van de Inspectie SZW.

In hoofdstuk 3 van deze begroting wordt nader ingegaan op het Agentschap SZW. De bijdrage aan Agentschap Nederland heeft betrekking op de uitvoeringskosten van de borgstellingsregeling. Naar het Agentschap Dienst Regelingen wordt jaarlijks € 0,4 miljoen overgeboekt voor individuele aanvragen uit het Europees Globalisering Fonds.

E. Bijdrage aan andere begrotingen

Structureel wordt € 2,2 miljoen overgeboekt naar het Ministerie van Financiën ten behoeve van controlewerkzaamheden voor het ESF-programma 2007–2013.

Inspectie SZW

De Inspectie SZW bestrijkt als toezichthouder van het Ministerie van SZW het gehele SZW-terrein, zowel arbeidsverhoudingen, arbeidsomstandigheden als sociale zekerheid.

De inspectie houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving van SZW op het terrein van arbeidsomstandigheden, het voorkomen van rampen met gevaarlijke stoffen en ten aanzien van het verbod op illegale tewerkstelling en betaling onder het wettelijk minimumloon en handhaaft waar nodig deze wetgeving. Verder houdt de inspectie markttoezicht op de veiligheid van producten voor professioneel gebruik en toezicht op de door de Minister van SZW aangewezen certificering- en keuringsinstellingen. De inspectie spoort strafrechtelijke overtredingen op wat betreft arbeidsuitbuiting, georganiseerde uitkeringsfraude en fraude met arbeidsgerelateerde subsidies. De inspectie is toezichthouder en biedt onafhankelijk inzicht in de effectiviteit van het stelsel van werk en inkomen door onderzoek te doen naar de uitvoering van de socialezekerheidswetten door UWV, SVB en gemeenten. Daarnaast signaleert de inspectie risico's en ontwikkelingen op het gehele terrein van SZW ten behoeve van politiek, beleid en relevante partijen in het veld.

Bij de uitvoering van haar taken wil de inspectie maximaal effect sorteren. De inspectie heeft vanwege de taakstelling te maken met een geleidelijke afname van de capaciteit. Bij het maken van keuzes over de inzet van de capaciteit maakt de inspectie gebruik van een risico- en omgevingsanalyse. Daarbij sluit de inspectie aan bij de prioriteiten binnen het beleidsterrein van het Ministerie van SZW. Op deze wijze draagt de Inspectie SZW bij aan een gezonde en veilige werkplek voor werknemers, een eerlijke en goed werkende arbeidsmarkt en een goed functionerend stelsel van werk en inkomen.

De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) is op 1 januari 2012 onderdeel geworden van de Inspectie SZW. Tot 2014 bestond IWI als batenlastenagentschap. Daarmee was sprake van een duaal stelsel: IWI als agentschap met een batenlastenadministratie en Inspectie SZW als dienstonderdeel met een kas-verplichtingenstelsel. Met ingang van 1 januari 2014 zal IWI als batenlastenagentschap ophouden te bestaan. Hiermee is sprake van één administratief stelsel en bestuurlijke status van de Inspectie SZW. Dit betekent geen vermindering van taken van de Inspectie SZW.

Tabel 98.2 Producten Inspectie SZW1

Directie

Producten

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Arbeidsomstandigheden

inspecties, ongeval- en klachtenonderzoeken

19.696

18.218

17.500

Arbeidsmarktfraude

inspecties

7.160

5.600

5.300

Major Hazard Control

inspecties en ongevalonderzoeken

512

448

445

Werk & Inkomen

programmarapportages

6

8

7

 

overige producten

12

5

5

Opsporing

onderzoeken

61

62

63

 

aantal bij het OM aangemelde verdachten

180

125–150

130–160

 

vastgesteld nadeel (mln €)

24,3

28,3

34,9

X Noot
1

Jaarverslag Inspectie SZW

De productie van de Inspectie komt om een aantal redenen in 2014 lager uit dan in 2013. Dit komt door focus op notoire overtreders, selectief handhaven en minder medewerkers vanuit invulling van taakstellingen op het ambtenarenapparaat. Hierna worden die oorzaken nader toegelicht.

Focus op notoire overtreders

Door overtreders te blijven volgen en steeds zwaardere handhavinginstrumenten in te zetten, kan de Inspectie minder bedrijven inspecteren. De invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctionering SZW wetgeving per 1 januari 2013 betekent inzet van extra hoge boetes bij herhaaldelijke overtreding. In de praktijk ziet de Inspectie dat er ook meer tijd per zaak nodig is voor juridische procedures en afhandeling. Dit betekent voor inspecties arbeidsomstandigheden, arbeidsmarktfraude en major hazard control dat de Inspectie minder zaken kan behandelen. Dit betekent wel een hardere aanpak voor notoire overtreders en juist minder belasting voor bedrijven die zich aan de wet houden.

Het geplande aantal inspecties arbeidsmarktfraude loopt daarnaast terug door de extra focus op schijnconstructies en daarbij meer aandacht voor onderzoeken op de Wet Minimum Loon (WML). Deze onderzoeken zijn namelijk zeer arbeidsintensief. Voor WML onderzoeken moet de volledige Personeelsadministratie onderzocht worden en moet de Inspectie zekerstellen de «echte» administratie te pakken te hebben. Het verkrijgen van sluitende bewijslast rondom constructies hierachter vergt extra capaciteit.

Selectief handhaven

Op het gebied van arbeidsmarktfraude en arbeidsomstandigheden heeft de Inspectie in 2013 een toename gezien van het aantal inspecties waar de Inspectie handhavend moet optreden. Dat komt doordat de Inspectie extra heeft geïnvesteerd in de analyse van sectoren en in de selectie van bedrijven waar de kans op overtreding het grootst is. Daardoor vindt er minder inspectie plaats op arbeidsmarktfraude, maar treedt de Inspectie in een groter deel van de geïnspecteerde bedrijven handhavend op.

Op het gebied van major hazard control gaat de Inspectie in 2014 een beperkt aantal notoire overtreders systematisch volgen. Omdat het daarbij gaat om grotere bedrijven met complexe veiligheidsprocedures zal de Inspectie daar veel tijd per zaak in investeren. Bij inzetten van zware handhavingmiddelen, zoals stillegging, vergt dit ook een grote juridische zorgvuldigheid, die arbeidsintensief is.

Volgens het toezichtmodel dat is afgesproken tussen de verschillende toezichthouders op het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) worden jaarlijks circa 420 Brzo-inspecties uitgevoerd. De Inspectie SZW neemt deel aan circa 275 van deze inspecties. De keuze aan welke inspecties van bedrijven en installaties de Inspectie deelneemt is gebaseerd op risico’s voor werknemers en de risicocriteria die hiervoor zijn vastgelegd in de ISO-gecertificeerde werkwijze. De overige aantallen producten major hazard control in het overzicht betreffen beoordelingen van veiligheidsrapporten, ongevalsonderzoeken en herhaalinspecties bij notoire overtreders.

Minder medewerkers

De formatie van de Inspectie loopt als gevolg van taakstellingen op het ambtenarenapparaat van 2013 op 2014 terug. Bovendien anticipeert de Inspectie in 2014 op een verdere terugloop van het aantal formatieplaatsen in 2015. Met minder medewerkers kan de Inspectie minder inspecties verrichten.

99. Nominaal en onvoorzien

Artikel

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Tabel 99.1 Begrotingsuitgaven artikel 99 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

186.034

181.517

213.538

221.912

220.199

218.633

Uitgaven

0

186.034

181.517

213.538

221.912

220.199

218.633

               

Overige beleidsuitgaven

0

186.034

181.517

213.538

221.912

220.199

218.633

Onvoorzien

0

186.034

181.517

213.538

221.912

220.199

218.633

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

A. Overige beleidsuitgaven

Toelichting

Onvoorzien

De grondslag ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Op dit artikel staan middelen geparkeerd die op een later moment nog uitgedeeld moeten worden, zoals middelen voor kindregelingen, de kostendelersnorm (die na besluitvorming daarover naar het Gemeentefonds worden overgeboekt) en gereserveerde uitvoeringskosten voor het UWV en gemeenten.

Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Het artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat de loonbijstelling toegedeeld kan worden aan de relevante beleidsartikelen.

Prijsbijstelling

Op dit onderdeel worden de ontvangen bedragen voor prijsbijstelling geboekt tot toerekening plaatsvindt aan de prijsgevoelige begrotingsartikelen. Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat toerekening kan plaatsvinden naar relevante beleidsartikelen.

HOOFDSTUK 3: AGENTSCHAPPEN

AGENTSCHAP SZW

Tabel 3.1 Begroting van baten en lasten Agentschap SZW voor het jaar 2014 (x € 1.000)
     

Realisatie

Raming

         
     

20121

20132

2014

2015

2016

2017

2018

Baten

             

Opbrengst moederdepartement

13.209

13.338

13.330

13.270

8.860

9.120

8.650

Opbrengst overige departementen

838

503

40

20

10

10

Opbrengst derden

Rentebaten

18

Vrijval voorzieningen

Bijzondere baten

 

 

Baten out of pocket (OOP)

8.585

7.833

1.760

630

320

270

200

 

Onttrekking aan reorganisatievoorziening

289

300

Totaal baten

22.650

21.963

15.430

13.920

9.190

9.400

8.850

                   

Lasten

             

Apparaatskosten

             
 

Personele kosten

11.375

12.070

10.820

10.360

6.930

7.130

6.760

   

waarvan eigen personeel

8.701

10.727

10.020

10.060

6.680

6.880

6.560

   

waarvan externe inhuur

2.674

1.343

800

300

250

250

200

 

Materiële kosten

10.366

10.181

4.100

3.155

1.960

1.970

1.790

   

waarvan apparaat ICT

1.142

1.382

800

700

500

500

450

   

waarvan bijdrage aan SSO's

417

500

400

350

250

250

250

Rentelasten

           

Afschrijvingskosten

             
 

Materieel

16

15

10

5

   

waarvan apparaat ICT

16

15

10

5

 

Immaterieel

869

700

500

400

300

300

300

Overige lasten

             
 

Dotaties voorzieningen

766

 

Bijzondere lasten

           

Totaal Lasten

23.392

22.966

15.430

13.920

9.190

9.400

8.850

                   

Saldo van baten en lasten

– 742

– 1.003

X Noot
1

Slotwet

X Noot
2

1e suppletoire begroting Voorjaarsnota 2013

Algemeen

Het Agentschap SZW voert (subsidie)regelingen uit op het terrein van het sociaaleconomische beleid, in het bijzonder op het gebied van Werk en Inkomen.

De kernactiviteiten van het Agentschap SZW worden gevormd door de uitvoering van Europese subsidieregelingen. De huidige programmaperiode (2007–2013) van het Europees Sociaal Fonds loopt tot en met 2015, met afrondende werkzaamheden in de jaren daarna. Momenteel wordt de uitvoering van ESF programmaperiode 2014–2020 voorbereid. De looptijd van de nieuwe programmaperiode is tot en met 2022 en afronding in de jaren daarna.

Het Europees Globalisatiefonds is een andere Europese subsidieregeling die wordt uitgevoerd. Het Europees Globalisatiefonds kent dezelfde programmaperioden en ongeveer dezelfde looptijd als ESF.

Voor dezelfde opdrachtgever zal dit jaar ook de uitvoering van de nieuwe regeling sectorgewijze opleidingen/sectorplannen starten. De verwachte looptijd van de uitvoering is van 1 oktober 2013 tot en met 2017.

De inschatting van de uitvoeringskosten van de nieuwe subsidieregelingen ESF 2014–2020 en sectorplannen is ten tijde van het opstellen van deze begroting nog globaal. In de komende maanden zal meer duidelijkheid ontstaan. In de eerste suppletoire begroting 2014 zal de begroting aan het voortschrijdend inzicht worden aangepast.

Voor de uitvoering van enkele andere regelingen worden momenteel onderhandelingen gevoerd met de mogelijke opdrachtgevers. Omdat hierover nog geen definitieve besluitvorming is, is in de begroting 2014–2018 voor deze regelingen geen omzet opgenomen. Het betreft de volgende subsidieregelingen:

  • Europese Migratiefondsen 2007–2013;

  • Europese Migratiefondsen 2014–2020;

  • Kinderopvang: Versterking taal- en interactievaardigheden;

  • Europees fonds voor de meestbehoeftigden.

Toelichting bij de begroting van baten en lasten

Baten

Opbrengst moederdepartement

De begrote opbrengst van het moederdepartement betreft grotendeels de uitvoering van de Europese subsidies te weten ESF doelstelling 2 2007–2013, ESF 2014–2020 en Europees Globalisatiefonds (2007–2013 en 2014–2020). Daarnaast zijn de opbrengsten van de sectorgewijze opleidingen/sectorplannen in de voorliggende meerjarenraming opgenomen.

Opbrengst overige departementen

Dit betreft de uitvoering van de Regeling Tegemoetkoming Adoptiekosten voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Baten out of pocket

De baten out of pocket betreffen specifieke wensen van de opdrachtgevers waarvan de werkelijke kosten afzonderlijk in rekening worden gebracht bij de opdrachtgevers. De kosten betreffen hoofdzakelijk uitbestede controlewerkzaamheden en communicatie- en ICT-kosten.

Onttrekking reorganisatievoorziening

Ten laste van het resultaat 2012 is een reorganisatievoorziening getroffen in het kader van de reorganisatie die in 2013 is doorgevoerd. De onttrekking van de reorganisatievoorziening in 2013 en 2014 betreft de kosten die naar verwachting worden gemaakt voor het begeleiden van herplaatsingkandidaten naar ander werk.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten vormen de belangrijkste kostenpost voor het Agentschap SZW. Het verloop van de regelingen en hiermee het aantal activiteiten bepaalt in hoge mate de ontwikkeling in de personele kosten.

Het huidige personeelbestand bestaat uit een kern van vast en tijdelijk ambtelijk personeel; daarnaast vindt noodzakelijke inhuur van externen plaats (via mantelcontracten SZW).

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan uit personeelsgebonden kosten (reis-, verblijf- en opleidingskosten), huisvestingskosten, automatiseringskosten, kantoorkosten, kosten van voorlichting en communicatie en van advies en onderzoek. De out of pocketkosten maken onderdeel uit van deze post.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen de materiële en immateriële activa.

Dotaties voorzieningen

Betreft in 2012 de vorming van de eerdergenoemde reorganisatievoorziening.

Saldo van baten en lasten

Het verwachte negatieve resultaat over 2013 is het gevolg van het besluit van de eigenaar van het Agentschap SZW om een verlies van € 1,0 miljoen in te calculeren, ten behoeve van een tariefsverlaging. Het saldo van baten en lasten wordt in het daarop volgend jaar verwerkt in overeenstemming met het besluit van de eigenaar. Door het negatieve saldo van de baten en lasten in 2012 en 2013 daalt het eigen vermogen van het Agentschap SZW onder het maximaal toegestane niveau (5%-norm: 5% van het 3-jarig gemiddelde van de totale baten).

Tabel 3.2 Kasstroomoverzicht Agentschap SZW voor het jaar 2014 (x € 1.000)
   

Realisatie

Raming

         
   

20121

20132

2014

2015

2016

2017

2018

1

Rekening courant RHB 1 januari

9.227

5.060

3.483

2.943

2.848

2.748

2.748

(incl. depositorekeningen)

                 

2

Totaal operationele kasstroom

– 2.742

– 577

210

405

300

300

300

                 
 

– /– Totaal investeringen

– 1.425

– 1.000

– 750

– 500

– 400

– 300

– 300

 

+/+ Totaal boekwaarde desinvesteringen

3

Totaal investeringskasstroom

– 1.425

– 1.000

– 750

– 500

– 400

– 300

– 300

                 

4a

– /– Eenmalige uitkering aan moederdepartement

4b

+/+ Eenmalige storting door moederdepartement

4c

– /– Aflossingen op leningen

4d

+/+ Beroep op leenfaciliteit

4

Totaal financieringskasstroom

                 

5

Rekening courant RHB 31 december

5.060

3.483

2.943

2.848

2.748

2.748

2.748

(incl. depositorekeningen)

X Noot
1

Slotwet

X Noot
2

1e suppletoire begroting Voorjaarsnota 2013

Toelichting bij het kasstroomoverzicht

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in het werkkapitaal.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom wordt bepaald door de geschatte investeringen in materiële en immateriële activa. Kleinschalige investeringen worden uit eigen vermogen gefinancierd.

Financieringskasstroom

De totale financieringskasstroom is het saldo van eenmalige uitkeringen aan het moederdepartement, eenmalige stortingen door het moederdepartement, aflossingen op leningen en beroep op leenfaciliteit.

Tabel 3.3 Overzicht doelmatigheidsindicatoren Agentschap SZW 2014: financiële indicatoren
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Tarieven/uur:

             

Voorcalculatorisch integraal uurtarief (gemiddeld) (1)

€ 87,69

€ 89,58

€ 91,40

€ 93,20

€ 95,10

€ 97,00

€ 98,90

Index ten opzichte van 2012 (2012= 100)

100,0

102,2

104,2

106,3

108,5

110,6

112,8

Omzet per produktgroep (pxq) (x 1.000):

             

Totale omzet (excl.OOP)

€ 14.047

€ 13.841

€ 13.370

€ 13.290

€ 8.870

€ 9.130

€ 8.650

Omzet Europese: nationale regelingen

94:6

96:4

86:14

84:16

87:13

94:6

100:0

Omzet productenregelingen: urenregelingen (2)

87:13

80:20

67:33

64:36

70:30

83:17

93:7

fte-totaal:

             

fte-totaal (excl. externe inhuur)

128

134

131

128

84

84

78

Omzet per fte:

             

Omzet per fte inclusief externe inhuur

€ 94.413

€ 98.092

€ 100.100

€ 102.039

€ 104.091

€ 106.231

€ 108.255

Saldo van baten en lasten:

             

Saldo van baten en lasten (x € 1.000) (3)

– € 742

– € 1.003

Saldo van baten en lasten als % van de totale baten

– 3%

5%

Productiviteit:

             

Declarabiliteit (= gedeclareerde uren (direct) / beschikbare uren) in %

72%

73%

73%

73%

73%

73%

73%

Ziekteverzuimpercentage:

             

Ziekteverzuimpercentage (totaal incl.langdurig) in %

1,9%

2,5%

2,5%

2,5%

2,5%

2,5%

2,5%

Uitvoeringskosten per opdracht:

             

ESF-2 2007–2013 in %

             

Uitvoeringskosten / gemiddelde projectsubsidie (4)

9,0%

9,0%

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

Toelichting financiële indicatoren

  • (1) De voorcalculatorische uurtarieven zijn integrale kostprijzen (alle kosten / facturabele uren). Alleen regeling-specifieke kosten worden niet in de tariefsberekening meegenomen; deze worden als out of pocketkosten (OOP) rechtstreeks in rekening gebracht bij de opdrachtgevers. De uurtarieven vormen de basis voor de facturering aan de opdrachtgevers.

    In de begroting stijgt het uurtarief jaarlijks met de verwachte gemiddelde stijging van de consumentenprijsindex (CPI) = 2%.

  • (2) Het streven is om elke opdracht als productregeling uit te voeren.

    Productregeling: afrekening op basis van aantal gerealiseerde producten tegen de voorcalculatorische productprijs.

    Uitzonderingen zijn opdrachten waarbij geen sprake is van concrete «producten» en nieuwe regelingen waarbij nog onvoldoende ervaringsgegevens beschikbaar zijn om de productprijs te berekenen. Dit zijn urenregelingen.

    Urenregeling: afrekening op basis van het aantal gewerkte uren tegen de integrale kostprijs per uur.

  • (3) Het Agentschap SZW heeft geen winststreven.

  • (4) De hoogte van de uitvoeringskosten per project wordt met name bepaald door de subsidievereisten die de opdrachtgever stelt. Bovendien speelt de gemiddelde projectsubsidie een rol. De benodigde behandeltijd stijgt niet evenredig met de projectomvang. Vanaf 2014 worden geen nieuwe tijdvakken meer opengesteld. Derhalve kan vanaf 2014 niet meer de berekening worden gemaakt van de uitvoeringskosten tijdens de hele cyclus van een project.

    Voor de nieuw uit te voeren regelingen kan nog geen inschatting van de uitvoeringskosten per opdracht worden gemaakt.

Tabel 3.4 Overzicht doelmatigheidsindicatoren en kengetallen Agentschap SZW 2014: kwalitatieve indicatoren
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Klanttevredenheid:

             

Totaalwaardering onderzoek (1)

6,81

7,10

7,20

7,20

7,20

7,20

7,20

Telefonische bereikbaarheid (2):

             

% oproepen dat leidt tot contact

99%

99%

99%

99%

99%

99%

% van contact binnen 15 seconden

70%

75%

75%

75%

75%

75%

Uitkomsten bezwaar- en beroepsprocedures (3):

             

% bezwaarprocedures geheel gegrond

54%

5%

5%

5%

5%

5%

5%

% bezwaarprocedures deels gegrond

2%

15%

15%

15%

15%

15%

15%

% beroepsprocedures geheel of deels gegrond

20%

20%

20%

20%

20%

20%

20%

Aanvragen / einddeclaraties via internet:

             

% Europese regelingen

100%

99%

99%

99%

99%

99%

99%

% Nationale regelingen (4)

76%

80%

99%

99%

99%

99%

nvt

Doorlooptijd beschikkingen:

             

% tijdige beschikkingen

92%

99%

99%

99%

99%

99%

99%

Aantal dwangsommen betaald

0

0

0

0

0

0

0

Bedrag dwangsommen betaald (€)

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Doorlooptijd betalingen:

             

% tijdige betalingen

99%

99%

99%

99%

99%

99%

99%

Aantal malen wettelijke rente betaald

19

0

0

0

0

0

0

Bedrag wettelijke rente betaald (€)

3 928

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Toelichting doelmatigheidsindicatoren

  • (1) Streven is om in 2014 uit te komen op een gemiddelde score die hoger is dan de benchmark (7,12).

  • (2) Agentschap SZW sluit aan bij SZW-breed bereikbaarheidsonderzoek. De planning van dit onderzoek is niet bekend.

  • (3) De bezwaar- en beroepsprocedures worden door directie WBJA (Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden) van het Ministerie van SZW uitgevoerd. De resultaten van de procedures worden ontleend aan de rapportages van WBJA. Voor (hoger) beroepsprocedures is geen onderscheid te maken tussen geheel of gedeeltelijk gegrondverklaringen. Het management van het Agentschap SZW hecht meer waarde aan de uitkomsten van de beroepsprocedures. Bij de bezwaarprocedures kunnen door de aanvragers namelijk nieuwe feiten en/of omstandigheden worden aangedragen. De gegrondverklaringen in bezwaar geven dus niet in alle gevallen een oordeel over de kwaliteit van het subsidieverleningsproces.

  • (4) Vanaf 2018 is geen rekening gehouden met de uitvoering van een nationale subsidieregeling.

HOOFDSTUK 4: BIJLAGEN

BIJLAGE 1 ZBO’S EN RWT’S

Tabel B.1.1 Overzicht ZBO's en RWT's vallend onder Ministerie SZW

Naam organisatie

ZBO

RWT

Functie

Begrotingsartikel

Begrotingsraming (x € 1 mln)

Verwijzing

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief BKWI

x

x

UWV voert de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uit. Werkzoekenden kunnen terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een WW- of WWB-uitkering, werkgevers voor vacaturebemiddeling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent het UWV ontslagvergunningen en tewerkstellingsvergunningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie. Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en ontwikkelen.

11

1.938,4

www.uwv.nl en www.bkwi.nl

Sociale Verzekeringsbank (SVB)

x

x

De SVB voert voor verschillende overheidsorganisaties regelingen en wetten uit. Voor het Ministerie van SZW zijn dit de AOW, Anw, TOG, TAS, AIO, MKOB, Bijstand Buitenland, AKW en de kindregelingen.

11

223,3

www.svb.nl

Inlichtingenbureau (IB)

 

x

Het IB ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taken in het kader van de sociale zekerheid. Het doel is bestrijding van fraude en bevorderen van samenwerking tussen de verschillende organisaties door gegevensuitwisseling tussen gemeenten en derden in de keten van werk en inkomen.

11

5,8

www.inlichtingenbureau.nl

Tabel B.1.2 Overzicht ZBO's en RWT's vallend onder andere ministeries

Naam organisatie

Ministerie

ZBO

RWT

Functie

Begrotingsartikel

Begrotingsraming (x € 1 mln)

Verwijzing

Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)

V&J

x

 

COA is verantwoordelijk voor de opvang, begeleiding en uitstroom (uit de opvang) van asielzoekers in Nederland.

13

9,0

www.coa.nl

BIJLAGE 2 AANSLUITING SZA EN BEGROTING SZW

Het grootste deel van de uitgaven uit de begroting van SZW valt onder het budgettaire kader Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA), er zijn echter een aantal uitzonderingen. Deze bijlage bevat een aansluiting tussen de begroting van SZW en de uitgaven die vallen onder het SZA-kader.

Tabel B.2.1 SZA uitgaven 2014 (x € 1 mln)
 

Begrotings-gefinancierde uitgaven

Premie-gefinancierde uitgaven

Totaal

A Totaal artikelen

33.756

56.946

90.702

1. Correctie dubbeltelling rijksbijdragen

11.103

   

2. Uitgaven Rijksbegroting eng

812

   

3. Ontvangsten (excl. werkgeversbijdrage KO)

683

433

 

B Totale SZA-uitgaven (constante prijzen) (A – 1 – 2 – 3)

21.158

56.513

77.671

       

4. Loon- en prijsbijstelling

170

   
       

Totale SZA-uitgaven (lopende prijzen) (B + 4)

21.329

56.513

77.842

Bron: SZW, financiële administratie

De totale begrotingsgefinancierde uitgaven bedragen komend jaar € 33,8 miljard, terwijl de totale premiegefinancierde uitgaven € 56,9 miljard bedragen. Wanneer deze uitgaven worden opgeteld (€ 90,7 miljard) is echter sprake van dubbeltelling. De sociale fondsen worden namelijk voor een deel gevuld uit begrotingsmiddelen. Een van de oorzaken daarvan is dat de opbrengsten van de AOW-premie onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken. Zonder de bijdrage vanuit de begrotingsmiddelen zou het ouderdomfonds, bij een gelijkblijvend premiepercentage, een structureel exploitatietekort laten zien. Daarnaast worden er begrotingsmiddelen naar de fondsen overgeboekt om de fondsen te compenseren voor lagere premie-inkomsten als gevolg van de herziening van het belastingstelsel in 2001. Al deze zogeheten rijksbijdragen worden verantwoord op beleidsartikel 12 van de begroting. Om dubbeltelling van de rijksbijdragen te voorkomen worden de begrotingsgefinancierde uitgaven verminderd met de rijksbijdragen (€ 11,1 miljard). Verder vallen de apparaatsuitgaven van SZW en enkele andere uitgaven niet onder het SZA-kader maar onder het kader Rijksbegroting eng. Deze uitgaven worden dan ook niet meegeteld. De ontvangsten van ongeveer € 1,1 miljard31 worden op het totaalbedrag in mindering gebracht. De totale uitgaven onder het SZA-kader bedragen dan € 77,7 miljard. De begrotingsgefinancierde uitgaven staan in de begroting vermeld in constante prijzen. Het SZA-uitgavenkader is echter in lopende prijzen. De begrotingsgefinancierde uitgaven worden daarom verhoogd met de relevante loon- en prijsbijstellingen. De totale uitgaven binnen het SZA-uitgavenkader komen daarmee in 2014 op € 77,8 miljard.

BIJLAGE 3 SOCIALE FONDSEN SZW

B.3.1 Inleiding

Inhoud

Deze bijlage beschrijft de financiering van de premie-uitgaven voor de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA). Daarnaast zijn de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde premiepercentages voor de volks- en werknemersverzekeringen opgenomen. In de laatste paragraaf wordt een overzicht gegeven van de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen.

B.3.2 Financiering SZA-uitgaven 2013–2014

Premievaststelling

Jaarlijks stelt de Minister van SZW de premiepercentages volks- en werknemersverzekeringen vast. De voorstellen hiertoe voor 2014 zijn in tabel B.3.1 opgenomen. Deze premiestelling heeft het kabinet beoordeeld binnen het lastenkader voor huishoudens en bedrijven, de koopkrachtontwikkeling en het gewenste EMU-saldo. Een aantal premiepercentages is nog onder voorbehoud van (definitieve) vaststelling. Het saldo van de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven (het exploitatiesaldo van de fondsen) telt mee voor de berekening van het EMU-saldo.

  • AOW en Anw: De premiepercentages voor de AOW en Anw worden op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2013. Bij het ouderdomsfonds zijn bij dit premiepercentage de premieopbrengsten niet voldoende om de uitgaven te dekken. De inkomsten van het ouderdomsfonds worden daarom aangevuld door middel van rijksbijdragen (zie beleidsartikel 12). Beide premies worden gecombineerd geheven met de loon- en inkomstenbelasting in de 1e en 2e schijf.

  • Sectorfondsen: De sectorfondspremies voor 2014 worden in oktober 2013 door het UWV vastgesteld, op advies van de verschillende sectoren. Uit de sectorfondsen wordt het eerste halfjaar van een WW-uitkering gefinancierd. De in de tabel weergegeven premie is een gemiddelde. In werkelijkheid verschilt de premie per sector. In 2014 vindt er door modernisering ziektewet een verschuiving plaats tussen sectorfondsen en de Werkhervattingskas. Hierdoor dalen de sectorfondspremies en stijgt de premie van de Werkhervattingskas. Daarnaast stijgen de sectorfondspremies door toenemende werkloosheidsuitgaven en het inlopen van opgebouwde tekorten.

  • AWf: Het Algemeen Werkloosheidsfonds financiert de WW-uitkeringen met een duur langer dan 6 maanden. De AWf-werkgeverspremie wordt voorlopig vastgesteld op 2,30%, 0,6 procentpunt hoger dan in 2013. Deze aanpassing wordt voornamelijk veroorzaakt door de verhoging van de WW-premies met € 1,3 miljard uit het regeerakkoord Rutte/Asscher. De hoogte van de AWf-premie is nog onder voorbehoud van vaststelling van de sectorfondspremies. Als het UWV voor 2014 een andere (gemiddelde) sectorfondspremie vaststelt dan nu wordt verwacht, dan kan de AWf-werkgeverspremie worden aangepast binnen een lastenneutraal kader.

  • Ufo: Alleen overheidswerkgevers betalen de Ufo-premie. De Ufo-premie wordt vastgesteld op 0,78%, hetzelfde percentage als in 2013.

  • Uniforme opslag kinderopvang: De premieopslag kinderopvang voor 2014 blijft met 0,50% gelijk aan die in 2013. De verplichte werkgeversbijdrage kinderopvang wordt door werkgevers in de marktsector en de overheid betaald door middel van een opslag op de Aof-premie vanaf 2014.

  • Aof: De Aof-premie is (voorlopig) vastgesteld op 4,95%, een verhoging van 0,95 procentpunt ten opzichte van 2013. De Aof-premie is hoger vastgesteld om te compenseren voor lastenverlichtingen op andere werkgeversterreinen (zie voor het volledige beeld van werkgeverslasten de Miljoenennota 2014). Definitieve vaststelling van de Aof-premie vindt plaats in oktober.

  • Whk: De premie voor de Werkhervattingskas, waaruit de uitkeringen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) worden betaald, wordt vastgesteld door het UWV. Een eerste inschatting duidt op een rekenpremie van 1,01% in 2014.

Tabel 3.3.1 Premiepercentages voor de sociale verzekeringen

premie

fonds

uitgaven

betaald

2013

2014

AOW

Ouderdomsfonds

AOW

Werknemer

17,90%

17,90%

Anw

Nabestaandenfonds

Anw

Werknemer

0,60%

0,60%

           

Sfn

Sectorfondsen (gemiddelde premie)

WW, ZW, WGA

Werkgever

2,76%

2,67%

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW, ZW, re-integratie

Werkgever

1,70%

2,30%

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de overheid

ZW, WAZO, WGA overheid

Werkgever

0,78%

0,78%

Sfn / Ufo / Aof

Uniforme opslag kinderopvang

Kinderopvang

Werkgever

0,50%

0,50%

           

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

WAO, WIA, WAZ, WAZO

Werkgever

3,99%

4,95%

Whk

Werkhervattingskas (rekenpremie)

WGA

Werkgever

0,54%

1,01%

Bron: SZW, financiële administratie

B.3.3 Sociale fondsen 2013-2014

Exploitatiesaldi

De premiegefinancierde uitgaven worden vanuit de sociale fondsen gedaan. Op basis van de eerdergenoemde premiepercentages voor 2013 en 2014 en de verwachte ontwikkeling van de desbetreffende grondslagen zijn de ontvangsten van de sociale fondsen geraamd, zie tabel B.3.2 en B.3.3. Hierbij is rekening gehouden met de bijdragen aan de fondsen van het rijk en de onderlinge betalingen van de fondsen. Het saldo tussen betaalde en ontvangen onderlinge betalingen is voor de sociale verzekeringen negatief, omdat uit enkele van deze fondsen premies voor de zorgverzekering worden betaald. Tegenover deze negatieve saldi staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

In de onderstaande tabellen zijn de arbeidsongeschiktheidsfondsen (het Aof en de Whk) samengevoegd. Dit geldt eveneens voor de werkloosheidsfondsen (het AWf en de sectorfondsen). In de praktijk betreft het hier gescheiden fondsen. In tabel B.3.4 staan de vermogens van de werkloosheidsfondsen wel afzonderlijk weergegeven.

Het exploitatiesaldo van de fondsen is het verschil tussen de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven van de fondsen. In 2014 bedraagt dit saldo naar verwachting – € 3,8 miljard voor alle fondsen samen, tegenover een exploitatiesaldo van – € 8,5 miljard over 2013. De achtergrond bij de huidige tekorten is voor een deel gelegen in de afspraken uit de begrotingsregels. Daarin is een expliciete scheiding tussen uitgaven en inkomsten opgenomen. Een stijging van de uitgaven wordt daardoor niet gecompenseerd via een verhoging van de inkomsten. De inkomsten, die als gevolg van de recente economische neergang zijn gedaald, zijn daardoor onvoldoende om de gestegen uitgaven te financieren, waardoor een negatief exploitatiesaldo ontstaat. Het exploitatietekort van de fondsen maakt onderdeel uit van het totale (negatieve) EMU-saldo.

Het negatieve exploitatiesaldo komt voornamelijk voor rekening van de WW-fondsen. Naast de invloed van recessie speelt daarbij de verlaging van de AWf-premies in 2009 een belangrijke rol. Voor werkgevers is de premie indertijd verlaagd met 0,6 procentpunt; voor werknemers bedroeg de daling 3,5 procentpunt.

Het negatieve exploitatiesaldo in het ouderdomsfonds wordt in het volgende jaar verrekend met de uitbetaling van de rijksbijdrage. Het exploitatiesaldo van het Anw-fonds is in 2014 positief, de premie blijft hetzelfde terwijl de uitgaven dalen. Het exploitatiesaldo van de arbeidsongeschiktheidsfondsen wordt in 2014 positief.

Tabel B.3.2 Overzicht sociale verzekeringen 2013 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

WAO

WW

Totaal

Premies

23.601

783

7.641

7.540

39.565

Bijdragen van het rijk

7.659

13

389

163

8.224

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

789

894

1.682

Saldo Interest

– 6

27

27

– 131

– 84

Totaal Ontvangsten

31.254

823

8.845

8.466

49.388

Uitkeringen/ Verstrekkingen

32.891

693

8.684

10.339

52.606

Uitvoeringskosten

109

14

420

999

1.542

Betaalde onderlinge betalingen

671

55

1.170

1.887

3.782

Totaal Uitgaven

33.670

762

10.273

13.225

57.930

           

Exploitatiesaldo

– 2.417

61

– 1.428

– 4.759

– 8.542

Bronnen: SZW en CPB (MEV 2014)

Tabel B.3.3 Overzicht sociale verzekeringen 2014 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

WAO

WW

Totaal

Premies

24.259

1.017

10.613

8.484

44.373

Bijdragen van het rijk

10.836

9

258

119

11.222

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

1.105

1.065

2.169

Saldo Interest

– 40

38

– 1

– 289

– 292

Totaal Ontvangsten

35.055

1.064

11.974

9.378

57.471

Uitkeringen/ Verstrekkingen

34.395

549

8.635

11.659

55.238

Uitvoeringskosten

114

13

372

1.209

1.708

Betaalde onderlinge betalingen

700

44

1.652

1.924

4.321

Totaal Uitgaven

35.209

606

10.660

14.792

61.267

           

Exploitatiesaldo

– 154

458

1.314

– 5.414

– 3.795

Bronnen: SZW en CPB (MEV 2014)

Vermogensposities

In tabel B.3.4 wordt voor de jaren 2013 en 2014 de vermogenspositie van de verschillende fondsen weergegeven. De vermogens van de fondsen worden vergeleken met de normen. Een vermogen gelijk aan de norm geeft aan dat het fonds gemiddeld genomen over het jaar over voldoende liquiditeiten beschikt om de uitkeringen te financieren. Overschotten en tekorten bij de fondsen gedurende het jaar worden aangehouden op een rekening-courant bij het Rijk. Indien er sprake is van een vermogenstekort zal het Rijk niet alleen tijdelijk gedurende het jaar maar ook langduriger deze tekorten moeten aanvullen via de rekening-courant.

Bij het ouderdomsfonds is het feitelijk vermogen gelijk aan het normvermogen. Dit komt doordat de rijksbijdragen (zie beleidsartikel 12) het exploitatiesaldo aanvullen totdat het normvermogen is bereikt. Binnen het nabestaandenfonds is sprake van een vermogensoverschot. Door het jaarlijkse positieve exploitatiesaldo neemt dit overschot toe. Voor de WAO-fondsen is het totale vermogensoverschot in 2013 en 2014 respectievelijk € 2,3 miljard en € 1,6 miljard.

De sectorfondsen hebben in 2013 en 2014 een vermogenstekort. De sectorpremies worden nagenoeg lastendekkend vastgesteld, maar gedurende het jaar kan de realisatie van de uitgaven afwijken van hetgeen geraamd werd ten tijde van vaststelling van de premies. De opgelopen tekorten hoeven niet direct weggewerkt te worden. De sectorfondsen krijgen hier 3 jaar de tijd voor. Ook het (feitelijk) vermogen in het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) is eind 2013 negatief. Dit zorgt niet voor risico’s met betrekking tot de uitbetaling van uitkeringen. Het AWf maakt onderdeel uit van de totale Rijksbegroting en is in feite niets anders dan een rekening van het UWV bij het Ministerie van Financiën. In de afgelopen jaren ontving het UWV (de fondsen) een rentevergoeding van het Ministerie van Financiën voor het positieve saldo. In het geval er een negatief vermogen ontstaat, betaalt het UWV hiervoor een rente aan het Ministerie van Financiën. Het Ministerie van Financiën garandeert hiermee dat het UWV altijd over voldoende middelen kan beschikken. Het zogenoemde «leeglopen van de fondsen» vormt derhalve geen enkel risico voor de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen. Wel maken de exploitatietekorten, die de leegloop veroorzaken, onderdeel uit van het EMU-saldo in deze jaren.

Voor de sociale fondsen samen betekent dit dat het vermogenstekort in 2014 stijgt van – € 7,7 miljard naar – € 11,0 miljard. Het feitelijk (aanwezige) vermogen bedraagt in 2014 – € 6,7 miljard.

Tabel B.3.4 Vermogens sociale fondsen (x € 1 mln)
   

Ultimo 2013

   

Ultimo 2014

 
 

Feitelijk vermogen

Normvermogen

Vermogens-overschot

Feitelijk vermogen

Norm-vermogen

Vermogens-overschot

AOW

1.245

1.175

70

1.113

1.245

– 132

Anw

2.274

121

2.154

2.640

73

2.567

WAO

2.689

413

2.277

2.120

534

1.587

Sfn

– 781

601

– 1.382

– 736

593

– 1.329

AWf

– 8.585

1.857

– 10.442

– 11.608

1.857

– 13.465

Ufo

– 352

38

– 390

– 208

25

– 234

Totaal sociale fondsen

– 3.509

4.205

– 7.713

– 6.678

4.327

– 11.005

BIJLAGE 4 KOOPKRACHT, SPECIFIEKE INKOMENSEFFECTEN EN STAPELINGSEFFECTEN SPECIFIEKE GROEPEN

B.4.1 Inleiding

In deze bijlage wordt de koopkrachtontwikkeling voor 2014 uitgebreid toegelicht. In paragraaf B.4.2 wordt de koopkrachtontwikkeling voor een aantal voorbeeldhuishoudens gepresenteerd. Hierbij is rekening gehouden met de algemene economische ontwikkeling (lonen, prijzen, etc) en gebruik van regelingen die voor iedereen van toepassing zijn. Specifieke maatregelen die niet voor iedereen van toepassing zijn en waarvan het effect per huishouden kan verschillen (bijvoorbeeld: wijzigingen in de kinderopvangtoeslag) zijn hier niet in meegenomen. Paragraaf B.4.3 gaat verder in op de effecten van specifieke maatregelen. Op basis van een representatieve steekproef van ruim 50.000 huishoudens, waarbij ook bekend is wat het gebruik is van specifieke regelingen, wordt een beeld geschetst van de totale koopkrachtontwikkeling voor deze huishoudens. Als reactie op de motie Heerma (CDA)-van Weyenberg (D66)32 en de motie Karabulut (SP)33, is er dit jaar een stapelingsmonitor in de begroting opgenomen (in paragraaf B.4.4). Deze stapelingsmonitor heeft vooral aandacht voor de wijzigingen in voorzieningen zoals AWBZ en WMO in de kabinetsperiode. Als onderdeel van de reactie op de moties wordt er in paragraaf B.4.5 voor een aantal groepen huishoudens ingegaan op de grote wijzigingen in de komende jaren.

Verder wordt in paragraaf B.4.6 ingegaan op de ontwikkeling van financiële prikkels voor werkaanvaarding. Ook wordt er stilgestaan bij de veranderingen in marginale druk als gevolg van de kabinetsmaatregelen. In paragraaf B.4.7 wordt een nadere toelichting gegeven op relevante maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. De hier gepresenteerde effecten en maatregelen hebben alleen betrekking op Europees Nederland. Paragraaf B.4.8 bevat een overzicht van de maatregelen die de inkomens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) raken.

B.4.2 Algemeen koopkrachtbeeld (voorbeeldhuishoudens)

Het generieke inkomensbeeld wordt gepresenteerd in de vorm van een standaard koopkrachtoverzicht zoals weergegeven in tabel B.4.1. Deze cijfers laten voor achttien standaardhuishoudens de koopkrachtontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, (ziektekosten)premies, zorgtoeslag, kinderbijslag en kindgebonden budget, die voor iedereen in de betreffende groep gelden. Voor huishoudens met kinderen wordt in de berekeningen uitgegaan van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud.

Belangrijke ontwikkelingen die leiden tot het generieke koopkrachtbeeld in 2014 zijn:

  • Gemiddelde contractloonstijging van 1½% in de markt.

  • Stijging van het minimumloon met 1¼%, door de koppeling werkt dit ook door naar de uitkeringen.

  • Stijging van consumentenprijzen met 2%.

  • Constante pensioenpremies voor werknemers (5¼%).

  • Gemiddelde verlaging aanvullende pensioenen van ¾%.

Naast bovenstaande ontwikkelingen is er veel beleid in 2014 dat het standaardkoopkrachtbeeld beïnvloedt:

  • Als onderdeel van het 6 miljard pakket is de tabelcorrectiefactor niet toegepast, waardoor alle fiscale bedragen zoals schijflengtes en heffingskortingen zijn bevroren.

  • Daling van de gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.250 naar € 1.226.

  • Daling van de lage inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van 5,65% naar 5,4%.

  • Beperking van de zorgtoeslag. De maximale zorgtoeslag daalt naast een daling als gevolg van een lagere zorgpremie met € 98 voor alleenstaanden en € 212 voor paren. Deze daling wordt onder andere veroorzaakt door de zorgtoeslag te bepalen op basis van de gemiddelde premie inclusief collectieve contracten (maatregel uit 6 miljard pakket) en de bezuiniging op de zorgtoeslag zoals afgesproken in het kabinet Rutte/Verhagen. Daarnaast daalt de zorgtoeslag voor huishoudens met meerinkomen door een verhoging van het afbouwpercentage met 0,405%.

  • Verhoging van de maximale arbeidskorting met € 374. Tegelijkertijd wordt de arbeidskorting voor inkomens vanaf € 81.000 verlaagd van € 550 naar € 367.

  • Verhoging van de algemene heffingskorting met € 99. Voor inkomens boven € 20.000 wordt de algemene heffingskorting geleidelijk verlaagd met maximaal € 740 bij een inkomen vanaf € 58.000.

  • Alleenverdieners geboren na 1963 hebben te maken met de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting, deze wordt voor de groep geboren na 1972 met 6 2/3% oftewel € 140 beperkt. Bij alleenverdieners geboren tussen 1963 en 1972 en met kinderen jonger dan 6 jaar wordt de afbouw gelijkgetrokken met alleenverdieners geboren na 1972. Hierdoor wordt de afbouw met 13 1/3% oftewel € 280 beperkt.

  • Bevriezing van de bedragen in het kindgebonden budget en de kinderbijslag.

  • Eenmalige gemeentelijke uitkering aan minima van € 100 voor een paar, € 70 voor een alleenstaande en € 90 voor een alleenstaande ouder.

  • De negatieve inkomensontwikkeling van ouderen in 2013 wordt verklaard door twee factoren: De verlaging van pensioenen door financiële problemen bij pensioenfondsen en de wet uniformering Loonbegrip (WUL). De invoering van de WUL is uitgespreid over twee jaren. Voor sommige groepen is in het ene jaar sprake van een koopkrachtdaling, maar dit wordt dan in het andere jaar gecompenseerd. Zo veroorzaakt de WUL in 2013 een koopkrachtdaling voor gepensioneerden terwijl zij er in het andere jaar op vooruit gingen. Per saldo is het effect van de WUL voor de mediane koopkracht van gepensioneerde neutraal tot licht positief.

  • De maatregelen uit het zes miljard pakket hebben gevolgen voor de koopkracht in 2014. Deze gevolgen zijn in samenhang met het beeld van de augustusraming van het Centraal Planbureau bezien, waarna besluitvorming heeft plaatsgevonden over het koopkrachtbeeld voor 2014. Het beeld voor 2014 is onder andere door een eenmalige extra uitkering in 2014 voor minima meer in evenwicht gebracht. Het koopkrachtbeeld voor 2014 is relatief gunstig voor actieven. Met name lage en middeninkomens hebben voordeel van het verhogen van de arbeidskorting. Ouderen en uitkeringsgerechtigden ontvangen geen arbeidskorting. Daarom blijft hun koopkracht achter bij die van actieven. Hoge inkomens hebben nadeel van de afbouw van de algemene heffingskorting met 2% in de tweede en derde schijf van de inkomstenbelasting.

Tabel B.4.1 Standaard koopkrachteffecten in %1 2

Actieven

Raming 2013

Raming 2014

Alleenverdiener met kinderen

   
 

modaal

– 1 ¾

– 1½

 

2 x modaal

– 1 ½

– 1¾

Tweeverdieners

   
 

modaal + ½ x modaal met kinderen

– 1 ½

¾

 

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

– 1 ½

– ¾

 

modaal + modaal zonder kinderen

– ¼

¼

 

2 x modaal + modaal zonder kinderen

– ¾

– ¾

Alleenstaande

   
 

minimumloon

– ½

 

modaal

– ½

¼

 

2 x modaal

– 1

– 1½

Alleenstaande ouder

   
 

minimumloon

– ¼

– 1½

 

modaal

– 1 ¼

– ½

Inactieven

Raming

2013

Raming

2014

Sociale minima

   
 

paar met kinderen

– 2

– 1¼

 

alleenstaande

– 2 ¼

– ¼

 

alleenstaande ouder

– 2

– ¾

AOW (alleenstaand)

   
 

(alleen) AOW

¼

– ¼

 

AOW + € 10 000

– 3 ¾

– 1¾

AOW (paar)

   
 

(alleen) AOW

½

– 1¼

 

AOW + € 10.000

– 4

– 1¾

X Noot
1

In het standaardkoopkrachtbeeld is geen rekening gehouden met het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkoming, CER-uitkering en aftrek specifieke zorgkosten. Huishoudens die momenteel gebruik maken van deze regelingen hebben een additioneel negatief gemiddeld inkomenseffect van – 2%. Dit effect is wel meegerekend in de mediane koopkracht. Hierbij is geen rekening gehouden met compenserend maatwerk dat gemeenten via de individuele bijzondere bijstand of de Wmo kunnen bieden.

X Noot
2

In het beeld (en elders in de begroting) is gerekend met de raming van de nominale zorgpremie van het ministerie van VWS. Deze raming valt in 2013 € 9 lager uit dan de raming van het CPB. Een onderbouwing van de raming van het Ministerie van VWS is opgenomen in de begroting van het Ministerie van VWS.

B.4.3 Algemeen koopkrachtbeeld (puntenwolk inclusief specifieke effecten)

Het generieke koopkrachtbeeld op basis van voorbeeldhuishoudens, zoals hierboven is gepresenteerd, houdt geen rekening met verschillen tussen specifieke huishoudens. Ook maatregelen die een deel van een bepaalde groep raken zoals het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkoming, CER en aftrek specifieke zorgkosten zijn niet in de effecten voor de voorbeeldhuishoudens verwerkt. Een grotere diversiteit van huishoudkenmerken en specifieke maatregelen zorgt voor een grotere spreiding in het koopkrachtbeeld dan de voorbeeldhuishoudens (tabel B.4.1) suggereren. De spreiding in het koopkrachtbeeld wordt getoond in figuur B.4.1. In deze puntenwolk wordt voor een representatieve steekproef van ruim 50.000 huishoudens in kaart gebracht welke koopkrachteffecten zich voordoen, rekening houdend met de kenmerken van de huishoudens zoals de verdeling van inkomen over partners, de kosten van de woning, en het aantal kinderen en een breed scala van specifieke maatregelen. Bij deze berekeningen is – zoals gebruikelijk – verondersteld dat zich geen veranderingen voordoen in de persoonlijke situatie van huishoudens. Met andere woorden, werkloosheid, baanaanvaarding of gezinsuitbreiding en dergelijke, zijn niet meegenomen bij de doorrekeningen. Dergelijke veranderingen in de persoonlijke situatie hebben in veel gevallen een veel groter effect op de koopkracht van huishoudens dan de hier gepresenteerde statische koopkrachteffecten.

Figuur B.4.1: Statistische koopkrachtontwikkeling 2014 huishoudens naar bruto huishoudinkomen (cumulatief: incl. specifieke effecten)

Figuur B.4.1: Statistische koopkrachtontwikkeling 2014 						huishoudens naar bruto huishoudinkomen (cumulatief: incl. specifieke 						effecten)

Bron: SZW-berekeningen

Uit een puntenwolk is niet goed af te lezen hoeveel huishoudens precies te maken hebben met een koopkrachteffect van een bepaalde omvang. Ter aanvulling is daarom onderstaande tabel opgenomen die inzicht geeft in de verdeling van de koopkrachtontwikkeling uitgesplitst naar inkomenshoogte, inkomensbron en het al dan niet hebben van kinderen.

Tabel B.4.2 Statische koopkrachtontwikkeling 2014 huishoudens naar bruto huishoudinkomen (cumulatief: incl. specifieke effecten)
 

<-5%

– 5 tot – 2%

– 2 tot 0%

0 tot 2%

2 tot 5%

>5%

Totaal

Aantal huish.

(x1000)

Inkomenshoogte

               

Minimum

3%

13%

45%

37%

2%

0%

100%

470

Minimum-modaal

6%

18%

41%

28%

6%

2%

100%

2.400

1x-1,5x modaal

2%

14%

42%

33%

6%

2%

100%

1.690

1,5x-2x modaal

0%

5%

37%

46%

10%

2%

100%

1.220

>2x modaal

0%

4%

47%

37%

7%

4%

100%

1.750

                 

Inkomensbron1

               

Werknemers

1%

5%

39%

47%

7%

1%

100%

3.890

Ondernemers

1%

2%

36%

41%

15%

6%

100%

400

Uitkeringsgerechtigden 65-

4%

18%

45%

27%

4%

2%

100%

1.240

Gepensioneerden 65+

5%

21%

48%

15%

7%

5%

100%

2.000

                 

Kinderen

               

Geen kinderen

3%

12%

41%

33%

7%

3%

100%

5.580

Wel kinderen

1%

9%

46%

39%

5%

1%

100%

1.950

                 

Gehele bevolking

3%

12%

42%

35%

7%

2%

100%

7.530

Bron: SZW-berekeningen

X Noot
1

Indeling op basis van belangrijkste inkomensbron en leeftijd van meestverdienende partner. Ondernemers betreft zowel IB-ondernemers (zelfstandigen) als DGA’s.

  • Over alle huishoudens bezien, gaat in 2014 zo’n 44% van de huishoudens er per saldo in koopkracht op vooruit en circa 57% op achteruit. Bij 15% van de huishoudens bedraagt de koopkrachtachteruitgang meer dan 2%. Een klein deel hiervan (3% van totaal) gaat er meer dan 5% op achteruit. Bij deze groep is sprake van een cumulatie van specifieke omstandigheden en maatregelen. In paragraaf B.4.4 en B.4.5 wordt hier dieper op ingegaan.

  • Kijkend naar huishoudgroepen bij verschillende (gezamenlijke) inkomenshoogte valt op dat het koopkrachteffect voor de laagste inkomens negatiever is dan bij hogere inkomens. Een van de verklaringen hiervoor is dat het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkoming en de fiscale aftrek specifieke zorgkosten met name bij de lagere inkomens negatieve effecten sorteert, vanwege de inkomensafhankelijkheid van deze regelingen. Hierbij is geen rekening gehouden met compenserend maatwerk (€ 45 miljoen in 2014; oplopend tot ruim € 700 miljoen structureel) dat gemeenten via de individuele bijzondere bijstand of de Wmo kunnen bieden. Omdat het hier gaat om individueel maatwerk zijn de effecten niet in koopkracht te vangen.

  • Voor de huishoudens op en rond het sociaal minimum wordt de koopkrachtontwikkeling positief beïnvloed door een eenmalige gerichte uitkering in 2014, maar over het algemeen is de koopkrachtontwikkeling voor deze groep overwegend negatief. Dit komt door bezuinigingen in de zorgtoeslag, het bevriezen van schijflengtes en heffingskortingen en het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkoming.

  • Werkenden hebben vaker dan inactieven een positieve koopkrachtontwikkeling. Dat komt met name door de verhoging van de maximale arbeidskorting.

  • Het koopkrachtbeeld van werkenden met hogere inkomens wordt negatief beïnvloed door de inkomensafhankelijke afbouw van de algemene heffingskorting en de verdere afbouw van de arbeidskorting.

  • De negatieve koopkrachtontwikkeling van 65+-huishoudens kan worden verklaard door de verlaging van aanvullende pensioenen. Daarnaast maken deze huishoudens relatief vaak gebruik van de Wtcg-tegemoetkoming, CER en aftrek specifieke zorgkosten.

  • De koopkrachtontwikkeling van ondernemers is vergelijkbaar met die van werknemers.

  • De koopkracht van gezinnen met kinderen wordt nadelig beïnvloed door maatregelen in de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De algemene koopkrachtontwikkeling van gezinnen met kinderen is desalniettemin positiever dan de koopkrachtontwikkeling van huishoudens zonder kinderen. Dat komt doordat gezinnen met kinderen vaker bestaan uit werkenden die voordeel hebben van de verhoging van de arbeidskorting. Ook hebben gezinnen met kinderen minder vaak een Wtcg-tegemoetkoming, CER en/of fiscale aftrek specifieke zorgkosten.

B.4.4 Uitkomsten stapelingsmonitor

Stapelingsmonitor: Aanleiding en doelstelling

Om in beeld te brengen welke maatregelen in het regeerakkoord kunnen stapelen binnen huishoudens heeft het CBS in samenwerking met SZW en gemeenten de stapelingsmonitor ontwikkeld. De stapelingsmonitor is een integraal databestand waarin alle Nederlanders voorkomen. Daaraan is gekoppeld de meest recente informatie (met name uit 2011) m.b.t. huishoudsamenstelling, inkomen, vermogen en het gebruik van regelingen op jaarbasis, zoals de ontvangst van toeslagen, uitkeringen, etc.

De puntenwolk en frequentietabel geven al een goed beeld van de stapelingseffecten van alle maatregelen die leiden tot inkomenseffecten in 2014, in combinatie met de ontwikkeling van inflatie, contractlonen en gemiddelde pensioenindexatie. Deze kabinetsperiode gaat er ook veel wijzigen in voorzieningen zoals de AWBZ. Daarnaast worden er maatregelen genomen die niet in het koopkrachtbeeld zitten zoals de kostendelersnorm. De stapelingsmonitor is gebruikt om het gebruik in kaart te brengen van voorzieningen. Daarnaast wordt met het bestand het aantal huishoudens in kaart gebracht dat te maken krijgt met maatregelen die niet in het koopkrachtbeeld worden meegenomen. In de brief «in beeld brengen stapelingseffecten maatregelen regeerakkoord»34 is deze monitor aangekondigd als reactie op de motie Heerma (CDA)-van Weyenberg (D66)35 en de motie Karabulut (SP)36, waarin de regering wordt verzocht de cumulatie van maatregelen inzichtelijk te maken voor specifieke groepen.

Stapelingsmonitor: aanpak

De volgende voorzieningen en maatregelen zijn in de stapelingsmonitor opgenomen:

  • Verhoging van de AOW-leeftijd (vanaf 2013): Betreft huishoudens met minstens één huishoudlid dat 65 wordt in de periode 2012–2015.

  • Herbeoordeling Wajongers in het kader van Participatiewet (vanaf 2015): Betreft huishoudens met één of meerdere Wajongers die herbeoordeeld worden, waardoor het aantal in het bestand een absolute bovengrens betreft van de huishoudens die als gevolg van de herbeoordeling met de Participatiewet te maken krijgen

  • Kostendelersnorm (vanaf 1 juli 2014): Betreft meerpersoonshuishoudens met uitkeringsontvangers waarvan de hoogte van de uitkering wordt aangepast aan de mate waarin kosten gedeeld kunnen worden.

  • Bezuiniging Wmo huishoudelijke hulp (vanaf 2015): Betreft huishoudens die een eigen bijdrage betalen voor Wmo huishoudelijke hulp.

  • Decentralisatie AWBZ persoonlijke verzorging/verpleging en/of begeleiding (vanaf 2015): Betreft huishoudens die een eigen bijdrage voor deze vormen van AWBZ zorg betalen.

  • Extramuraliseren lichte ZZP’s (vanaf 2015): Betreft huishoudens die een eigen bijdrage betalen voor AWBZ verblijf (het databestand heeft geen informatie over de ZZP’s, waardoor het aantal in het bestand een absolute bovengrens betreft van de huishoudens die met deze maatregel te maken krijgen).

  • Maatwerkmiddelen chronisch zieken en gehandicapten (per 2014): Betreft huishoudens met een algemene Wtcg-tegemoetkoming37, CER-uitkering en/of aftrek specifieke zorgkosten. De effecten van het afschaffen van Wtcg, CER en/of aftrek bijzondere ziektekosten zijn in het koopkrachtbeeld meegenomen. Het individueel maatwerk door gemeenten voor chronisch zieken en gehandicapten dat hiervoor in de plaats komt niet.

  • Verhoging eigen risico (vanaf 2013): Betreft huishoudens die het eigen risico volmaken in 2011.

  • Vermogensinkomensbijtelling Wmo en/of AWBZ zorg (vanaf 2013): Betreft huishoudens met vermogen die te maken krijgen met een hogere eigen bijdrage door de verhoogde vermogensinkomensbijtelling.

Wanneer uit de monitor blijkt dat een huishouden gebruik maakt van een voorziening zoals AWBZ begeleiding, dan zegt dat nog niets over het effect voor dit huishouden van de maatregel (decentralisatie van deze vorm van AWBZ). Ook krijgen weliswaar alle wajongers te maken met de participatiewet, in de zin dat zij herkeurd worden. Een groot deel zal echter zijn wajonguitkering behouden en ondervindt dus geen effect van de participatiewet. De stapelingsmonitor kan slechts gebruikt worden om groepen op te sporen die mogelijk te maken krijgen met verschillende voorzieningen en maatregelen die niet in het koopkrachtbeeld zijn opgenomen. Het is niet mogelijk om met behulp van de stapelingsmonitor iets te zeggen over de specifieke effecten voor huishoudens. Gemeenten kunnen de informatie in de stapelingsmonitor gebruiken bij het inrichten van hun lokaal maatwerk en voorzieningen. Op deze wijze kan de stapelingsmonitor een bijdrage leveren aan het voorkomen van ongewenste stapeling van effecten.

In tabel B.4.3 is de Nederlandse bevolking onderverdeeld, naar leeftijd, actief/inactief, wel/geen kinderen, wel/niet chronisch ziek38, en huishoudtype. Per subgroep is met behulp van de stapelingsmonitor in kaart gebracht welk percentage van de huishoudens met vier of meer van bovenstaande wijzigingen in voorzieningen en maatregelen te maken kan krijgen. Uit de tabel blijkt potentiële stapeling met name op te treden bij 75-plussers, chronisch zieken, wajongers en intramuralen. Deze huishoudens maken namelijk relatief veel gebruik van zorg. Zij krijgen dus te maken met de wijzigingen in de langdurige zorg en de introductie van gemeentelijk maatwerk in plaats van de CER, Wtcg-tegemoetkoming, en aftrek specifieke zorgkosten.

Tabel B.4.3. Cumulatietabel: de mate van mogelijke stapeling van voorzieningen en maatregelen in de sociale zekerheid en zorg (die niet in het koopkrachtbeeld worden meegenomen) in huishoudens naar verschillende doorsnedes van de populatie.

Tabel B.4.3. Cumulatietabel: de mate van mogelijke 						stapeling van voorzieningen en maatregelen in de sociale zekerheid en zorg (die 						niet in het koopkrachtbeeld worden meegenomen) in huishoudens naar 						verschillende doorsnedes van de populatie.

In tabel B.4.4 is de mogelijke stapeling van het gebruik van voorzieningen en maatregelen uit de stapelingsmonitor zo specifiek mogelijk in beeld gebracht door groepen op te sporen die van veel regelingen gebruik maken. Het gaat vooral om huishoudens met combinaties van één of meer van de volgende kenmerken: 75-plussers, intramuralen, chronisch zieken en Wajongers. Voor de verschillende groepen laat de tabel per maatregel zien hoeveel procent van de betreffende groep met de verschillende maatregelen te maken kunnen krijgen. Bijvoorbeeld van de wajongers, niet chronisch ziek en extramuraal wordt 100% uiteindelijk herkeurd, 1% maakt gebruik van Wmo huishoudelijke hulp, 8% van AWBZ persoonlijke verzorging, verpleging en/of begeleiding, 2% van AWBZ verblijf, etc. In totaal kan 3% van deze groep van 44.000 huishoudens te maken krijgen met vier of meer van de genoemde maatregelen.

Er komt de komende jaren veel op deze huishoudens af. De gevolgen van deze maatregelen an sich kunnen in de praktijk ook ingrijpend zijn. Deze stapelingsmonitor is een instrument om groepen op te sporen die potentieel met stapeling van wijzigingen in voorzieningen en maatregelen die niet in het koopkrachtbeeld zitten te maken kunnen krijgen. De monitor laat zien dat circa 6% van de huishoudens met veel potentiële stapeling te maken kan krijgen. Voor een belangrijk deel zullen deze huishoudens op individueel maatwerk van gemeenten, of door gemeenten georganiseerde voorzieningen kunnen rekenen. Het past binnen de visie van dit kabinet om een groot aantal taken van het Rijk naar gemeenten over te hevelen. Dit maakt meer maatwerk mogelijk en vergroot de betrokkenheid van burgers. Gemeenten kunnen de uitvoering van de taken beter op elkaar afstemmen en zo meer doen voor minder geld. Hiertoe biedt het Rijk hen ruime beleidsvrijheid.

Tabel B.4.4. de mate van mogelijke stapeling van wijzigingen in voorzieningen en maatregelen in de sociale zekerheid en zorg (die niet in het koopkrachtbeeld zijn meegenomen), in specifieke groepen huishoudens.

Tabel B.4.4. de mate van mogelijke stapeling van 						wijzigingen in voorzieningen en maatregelen in de sociale zekerheid en zorg 						(die niet in het koopkrachtbeeld zijn meegenomen), in specifieke groepen 						huishoudens.
B.4.5 Stapelingsmonitor specifieke groepen

De motie Karabulut verzoekt de cumulatie van maatregelen inzichtelijk te maken voor specifieke groepen zoals gepensioneerden, gezinnen met kinderen, zelfstandigen, huurders, chronisch zieken en gehandicapten, studenten en alleenstaande ouders in de bijstand. Met behulp van de koopkrachtberekeningen (paragraaf B.4.2 en B.4.3) en de inzichten uit de stapelingsmonitor (paragraaf B.4.4) is het mogelijk om globaal per groep aan te geven met welke maatregelen en effecten deze groepen te maken kunnen krijgen. Het gaat dan om de koopkrachteffecten per groep in 2014 en de mogelijke wijzigingen in voorzieningen en maatregelen die niet in het koopkrachtbeeld zitten over in de gehele kabinetsperiode.

  • Gepensioneerden: De groep gepensioneerden is grofweg te verdelen in mensen tussen de 65 en 75 jaar en mensen ouder dan 75 jaar. De koopkracht van ouderen tussen 65 en 75 jaar met aanvullend pensioen staat onder druk omdat naar verwachting veel pensioenfondsen ook in 2014 pensioenen zullen korten. Ouderen boven de 75 jaar hebben hier over het algemeen minder last van omdat zij gemiddeld een lager aanvullend pensioen hebben. Daar staat tegenover dat ouderen boven de 75 jaar relatief veel meer gebruik maken van zorg. Circa 75% van deze groep heeft recht op Wtcg, CER en/of aftrek specifieke zorgkosten. Deze regelingen komen te vervallen. Dat drukt de koopkracht van deze groep. Daarnaast blijkt uit de stapelingsmonitor dat relatief veel huishoudens in deze groep vanaf 2015 te maken met wijzigingen in de langdurige zorg zoals de verhoging van eigen bijdrage in de Wmo huishoudelijke hulp en de decentralisatie van AWBZ persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding.

  • Gezinnen met kinderen: De koopkracht van gezinnen wordt in 2014 nadelig beïnvloed door maatregelen in de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Deze bedragen worden bevroren en de kinderbijslagbedragen voor oudere kinderen worden verlaagd. Uit de stapelingsmonitor blijken relatief weinig gezinnen met kinderen gebruik te maken van langdurige zorg. Zij krijgen dus maar in beperkte mate te maken met wijzigingen in deze voorzieningen.

  • Chronisch zieken en gehandicapten: De totale groep chronisch zieken en gehandicapten omvat circa 2,95 mln huishoudens die recht hebben op Wtcg-tegemoetkoming, CER en/of fiscale aftrek specifieke zorgkosten. De koopkrachtontwikkeling in 2014 van deze groep wordt voornamelijk bepaald door het vervangen van de Wtcg- tegemoetkoming, CER en fiscale aftrek specifieke zorgkosten door individueel maatwerk van gemeenten. Uit tabel B.4.4 blijkt dat bij de intramuralen (jonger dan 75, geen Wajong) in deze groep bij 25% en bij de extramuralen (jonger dan 75, geen Wajong) in deze groep bij 6% de komende jaren stapeling kan optreden.

  • Alleenstaande ouders in de bijstand: In 2014 is er geen maatregel die deze groep in het bijzonder treft. De koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in de bijstand wordt net zoals de koopkracht van andere bijstandsgerechtigden negatief beïnvloed door de afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon, al is de afbouw gedurende de kabinetsperiode getemporiseerd. Daarnaast krijgt een deel van de alleenstaande ouders die een huishouden delen te maken met de kostendelersnorm.

  • Huurders: vanaf 1 juli 2013 is er een inkomensafhankelijke huurverhoging. Huurders met lage inkomens die tot de doelgroep van de huurtoeslag behoren worden door de huurtoeslag gecompenseerd. Huurders met hogere inkomens zien hun koopkracht door deze maatregel afnemen.

  • Studenten: In 2014 wordt in de masterfase het sociaal leenstelsel ingevoerd. Uit tabel B.4.3 blijkt dat studenten relatief weinig gebruik maken van voorzieningen in sociale zekerheid en zorg.

  • Zelfstandigen: In 2014 zijn er geen specifieke maatregelen waar zelfstandigen door worden geraakt. Uit tabel B.4.3 blijkt dat zelfstandigen zeer beperkt gebruik maken van voorzieningen in sociale zekerheid en zorg.

B.4.6 Financiële prikkels voor werkaanvaarding

Naast een evenwichtig inkomensbeeld is het van belang dat het inkomensbeeld activerend is. Dat houdt in dat werken en/of meer werken loont en niet leidt tot een armoedeval. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval. De Tweede Kamer heeft hier onder andere middels de motie Van der Staaij (SGP) ook aandacht voor gevraagd39.

De werkloosheidsval laat het verschil in inkomen zien tussen werk en een bijstanduitkering. Een hoger percentage betekent een verbetering van de werkloosheidsval; oftewel werken meer lonend is geworden. Uit tabel B.4.5 blijkt dat vooral alleenstaanden er op vooruit gaan bij het aanvaarden van werk tegen het minimumloon. De tabel laat zien dat het door een hogere arbeidskorting aantrekkelijker wordt om te gaan werken. Bij alleenstaande ouders treedt een kleinere verbetering van de werkloosheidsval op. Door het verzilveringproblematiek kan de hogere arbeidskorting nog niet worden verzilverd in 2014. In 2015 komt hier verandering in door het wetsvoorstel hervorming kindregelingen. Deze huishoudens ontvangen op dit moment al de alleenstaande ouderkortingen waardoor ze bij voorbaat al geen belasting hoeven te betalen. In het wetsvoorstel hervorming kindregelingen vervallen deze fiscale kortingen waardoor de arbeidskorting wel kan worden verzilverd. Deze werkloosheidsval wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de tegemoetkoming in de kosten van kinderen veel hoger is voor alleenstaande ouders in de bijstand dan voor werkende alleenstaande ouders.

De herintredersval gaat over de inkomensvooruitgang van alleenverdieners met een niet-werkende partner die weer aan het werk gaat. De herintredersval wordt gemeten door te kijken naar welk deel van het extra inkomen het huishouden inlevert aan belastingen, minder toeslagen, en kosten kinderopvang als de partner 3 dagen gaat werken. Dit wordt de marginale druk genoemd. De tabel laat zien dat in 2014 de marginale druk voor herintreders daalt ten opzichte van 2013. Dit komt voor een belangrijk deel door de verhoging van de arbeidskorting.

De deeltijdval laat zien hoeveel een huishouden inlevert als een in deeltijd werkende partner een dag meer gaat werken. Ook de deeltijdval wordt gemeten in termen van marginale druk. Tabel B.4.5 laat zien dat de deeltijdval verbetert ten opzichte van 2013. Ook hier speelt de hogere arbeidskorting een belangrijke rol. Bij werknemers met een hoger inkomen hoeft dit niet het geval te zijn. De afbouw van de algemene heffingskorting en de verdere afbouw van de arbeidskorting zorgt ervoor dat de marginale druk verder stijgt bij werknemers met een hoger loon.

Tabel B.4.5 arbeidsmarktprikkels
 

vooruitgang in %

 

2013

2014

Verschil1

Werkloosheidsval

     

(inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand tegen minimumloon)2

Alleenverdiener met kinderen3

3%

3%

0%

Alleenstaande

16%

18%

2%

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)3

– 5%

– 4%

– 1%

 

marginale druk in %

 

2013

2014

Verschil1

Herintredersval

   

(marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner)2

Hoofd minimumloon, partner 3 dagen werk (0,6xminimumloon)3

79%

76%

– 4%

Hoofd modaal partner 3 dagen werk (1/2xmodaal)3

52%

47%

– 5%

Hoofd 2xmodaal partner 3 dagen werk (1/2xmodaal)4

49%

46%

– 3%

 

marginale druk in %

 

2013

2014

Verschil1

Deeltijdval minstverdienende partner2

 

(Marginale druk bij dag extra werk)

 

Hoofd minimumloon, partner van 3 naar 4 dagen werk (0,8xminimumloon)3

74%

69%

– 5%

Hoofd modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3xmodaal)3

57%

56%

– 1%

Hoofd 2xmodaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3xmodaal)3

68%

68%

0%

Bron: SZW-berekeningen

X Noot
1

Vanwege afronding zijn de waarden niet altijd gelijk aan het verschil in de eerste twee kolommen

X Noot
2

Er wordt uitgegaan van een voltijdbaan (5 dagen), tenzij anders vermeld

X Noot
3

Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar en gebruik van buitenschoolse opvang

X Noot
4

Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar en gebruik van buitenschoolse opvang

B.4.7 Beschrijving maatregelen inkomensbeleid

In deze paragraaf wordt een nadere toelichting gegeven op de maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. In tabel B.4.6 staan de maatregelen die voor 2014 van belang zijn. Hierbij is ook aangegeven in hoeverre deze maatregelen al dan niet in de puntenwolk en de frequentietabel in paragraaf B.4.3 zijn opgenomen.

Tabel B.4.6 Overzicht van beleidsmaatregelen met inkomenseffecten in 2014

Thema

Beleidsmaatregel

Inkomenseffect

In puntenwolk zichtbaar

1. Fiscaal generiek

Wijzigingen in de arbeidskorting

+/–

ja

 

Wijzigingen in de algemene heffingskorting

+/–

ja

 

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

ja

 

Afschaffen aftrek specifieke zorgkosten

ja

 

Bevriezen van belastingschijven en heffingskortingen

ja

 

Inflatieverhogende maatregelen (MRB en accijnzen)

ja (via inflatie)

 

Maatregelen stamrechten

+/–

nee

 

Verruimen schenkbelasting

+

nee

2. Kinderen

Niet indexeren kinderbijslag

ja

 

Versoberen kinderbijslag

ja

 

Niet indexeren bedragen kindgebonden budget

ja

3. Zorg

Verlaging zorgtoeslag

ja

 

Verzachting vermogensinkomensbijtelling

+

nee

 

Verhoging intramurale bijdrage

nee

 

Vervallen van Wtcg-kortingen intramurale eigen bijdrage

nee

 

Afschaffen Wtcg-tegemoetkoming en CER-uitkering

ja

 

Maatwerkmiddelen chronisch zieken en gehandicapten

+

nee

4. Wonen

Inkomensafhankelijke verhoging van de huren

ja (via inflatie)

 

Beperking hypotheekrenteaftrek

+/–

ja

5. Onderwijs

Invoering sociaal leenstelsel in de masterfase

nee

6. Sociale Zekerheid

Geleidelijke verhoging AOW-leeftijd

nee

 

Verlaging MKOB

ja

 

Terugdraaien geen MKOB in middelentoets

+

nee

 

Vereenvoudiging uitvoering SVB

+/–

nee

 

Verlaging AO-tegemoetkoming

ja

 

Temporisering afbouw dubbele AHK in de bijstand

+

ja

 

Invoering kostendelersnorm

nee

 

Maatregelen IOW/IOAW

nee

 

ANW duurverkorting

nee

7. Vergroening

Verhoging opslag duurzame energie

ja (via inflatie)

 

Begunstiging lokaal opgewekte energie

+/–

ja (via inflatie)

De maatregelen uit de bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht:

1. Fiscaal generiek

Wijzigingen in de arbeidskorting

Een belastingplichtige heeft recht op arbeidskorting als hij één van de volgende inkomsten heeft: loon, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Het maximum van de arbeidskorting wordt in 2014 verhoogd met € 374 ten opzichte van 2013. Dit geeft een positief inkomenseffect van +1 ½% bij werknemers met een modaal inkomen, oplopend tot +2 ¼% bij werknemers met een minimumloon. Ook wordt de arbeidskorting voor hoge inkomens verder afgebouwd tot € 367 bij een inkomen vanaf circa € 85.000. Deze arbeidskorting ligt € 183 lager dan in 2013.

Wijzigingen in de algemene heffingskorting

Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. De maximale algemene heffingskorting wordt in 2014 met € 99 verhoogd. Dit geeft een inkomenseffect dat oploopt tot 1% voor mensen in de bijstand. Tegelijkertijd wordt de algemene heffingskorting vanaf 2014 afhankelijk gemaakt van het inkomen in box 1. De algemene heffingskorting wordt vanaf een inkomen van € 19.645 met 2% afgebouwd tot een inkomen van € 56.531. Voor mensen met een inkomen hoger ligt de algemene heffingskorting € 740 lager dan het maximum. Samen met de verhoging van het maximale bedrag geeft dit een negatief inkomenseffect van – 1 ¾ voor mensen met tweemaal het modale inkomen.

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

De minstverdienende partner die niet genoeg belastbaar inkomen heeft om de algemene heffingskorting te verzilveren, krijgt deze toch uitbetaald als de partner genoeg belasting betaalt. Het gevolg hiervan is dat de minstverdienende partner een kleinere prikkel ervaart om (meer) te gaan werken. Om de arbeidsparticipatie te bevorderen wordt daarom sinds 2009 stapsgewijs over een periode van vijftien jaar de uitbetaling van de algemene heffingskorting afgebouwd. Hierop zijn in de eerste instantie twee uitzonderingen gemaakt, namelijk voor gezinnen met kinderen tot zes jaar en voor belastingplichtigen geboren voor 1 januari 1972. Door de reguliere afbouw ondervinden in 2013 ongeveer 150.000 huishoudens een gemiddeld negatief effect van ½%. Tussen 2012 en 2014 worden deze uitzonderingen in drie gelijke stappen afgeschaft voor de gezinnen met kinderen tot zes jaar en voor belastingplichtigen geboren tussen 1 januari 1963 en 1 januari 1972. Vanaf 2014 geldt de uitzondering alleen nog voor de minstverdienende partner geboren vóór 1 januari 1963. In 2014 zijn er ongeveer 370 000 huishoudens waarvoor geldt dat de uitzondering op de afbouw van de overdraagbaarheid vervalt. Zij ondervinden een gemiddeld negatief effect op de koopkracht van ¾%.

Afschaffen fiscale aftrek specifieke zorgkosten

Deze maatregel wordt in samenhang met het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkoming en de CER-uitkering en de introductie van de maatwerkmiddelen chronisch zieken en gehandicapten beschreven onder het kopje zorg.

Bevriezen van belastingschijven en heffingskortingen

Normaliter worden alle fiscale bedragen – zoals inkomensgrenzen en heffingskortingen – jaarlijks geïndexeerd met de zogenoemde tabelcorrectiefactor, het voor beleid geschoonde inflatiecijfer. In 2014 wordt deze indexering achterwege gelaten, waardoor huishoudens in veel gevallen meer belasting moeten betalen. Dit geeft een negatief inkomenseffect van gemiddeld circa ½.

Inflatieverhogende maatregelen

Vanaf 1 januari 2014 worden de accijnzen op alcoholhoudende dranken, diesel en LPG en de frisdrankbelasting verhoogd. Ook wordt de vrijstelling motorrijtuigenbelasting voor oldtimers – met overgangsrecht – afgeschaft. Dit heeft een negatief effect op de koopkracht en wordt meegenomen in de inflatie.

Aanpassingen stamrecht

Vanaf 1 januari 2014 wordt het voor bestaande stamrechten mogelijk gemaakt om de volledige aanspraak bij banken, verzekeraars of bij een stamrecht BV in één keer op te nemen. Deze aanspraak wordt niet volledig, maar voor 80% betrokken in de inkomstenbelasting. Dit geeft een positief inkomenseffect voor mensen die gebruik maken van deze mogelijkheid. De stamrechtvrijstelling voor nieuwe ontslagvergoedingen wordt per 1 januari 2014 afgeschaft. Dit houdt in dat nieuwe ontslagvergoedingen in het jaar dat de belastingplichtige deze ontvangt van de werkgever volledig in de heffing worden betrokken, tegen het reguliere (progressieve) tarief in de inkomstenbelasting. Dit geeft een negatief inkomenseffect, omdat direct afgerekend moet worden tegen een doorgaans hoog marginaal tarief.

Het inkomenseffect van de aanpassingen van het stamrecht is moeilijk te kwantificeren omdat het effect intertemporeel optreedt (opname nu versus opname later) en sterk afhangt van de persoonlijke voorkeuren voor wat betreft de opname.

Verruimen schenkbelasting

Er komt een tijdelijke uitbreiding (van 1/10/2013 tot 1/1/2015) van de verhoogde vrijstelling in de schenkbelasting voor de eigen woning, op twee onderdelen. Het huidige bedrag van de eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenking ouders aan kinderen van circa € 50.000 wordt verhoogd naar € 100.000. De beperking tot schenkingen van ouder aan kind vervalt. Dit betekent dat iemand van ieder willekeurige derde eenmalig een schenking mag krijgen van maximaal € 100.000 ten behoeve van de eigen woning.

2. Kinderen

Niet indexeren kinderbijslag

De halfjaarlijkse indexaties van de kinderbijslagbedragen per 1 januari en 1 juli 2014 blijven achterwege. Dit raakt ongeveer 1,9 miljoen huishoudens met kinderen. Het inkomenseffect hiervan is gemiddeld 0% tot –¼%.

Versoberen kinderbijslag

In het kader van de hervorming kindregelingen, zal met ingang van 1 juli 2014 de bedragen in de kinderbijslag stapsgewijs verlaagd worden naar het bedrag van het jongste leeftijdscategorie. Op 1 juli 2016 zal de afbouw van de kinderbijslag zijn gefinaliseerd, zoals afgesproken in het regeerakkoord. Het inkomenseffect is gemiddeld – ¼%.

Niet indexeren bedragen kindgebonden budget

In verband met de bezuinigingen op het kindgebonden budget wordt in 2014 afgezien van de indexering van de maximale bedragen in het kindgebonden budget, de verhoging voor kinderen van 12 tot en met 17 jaar, en de inkomensgrens waarboven het kindgebonden budget wordt afgebouwd. De wettelijke voorgeschreven indexering vindt normaal gesproken plaats met de tabelcorrectiefactor. Het inkomenseffect hangt af van het aantal kinderen, van de leeftijd van de kinderen en het verzamelinkomen; het inkomenseffect is gemiddeld tussen de 0% en –¼%. In totaal raakt deze maatregel circa 913.000 huishoudens.

3. Zorg

Verlaging zorgtoeslag

In 2014 stijgt het normpercentage voor alleenstaanden met 0,315 procentpunt en stijgt het normpercentage voor paren met 0,715 procentpunt. Het afbouwpercentage stijgt met 0,405 procentpunt. Daarnaast wordt de zorgtoeslag verlaagd door de daling van de zorgpremie en door de maatregel om de zorgtoeslag te bepalen op basis van de gemiddelde premie inclusief collectieve contracten. In totaal leiden deze maatregelen ertoe dat de maximale zorgtoeslag daalt met € 98 voor alleenstaanden en € 212 voor paren. Dit geeft inkomenseffecten van circa – ½ tot – 1 ¼% voor ontvangers van zorgtoeslag.

Verzachting vermogensinkomenbijtelling

Per 2014 wordt er een extra vermogensvrijstelling in de vermogensinkomenbijtelling voor 65-minners ingevoerd ter hoogte van € 10.000 (per persoon). Deze vrijstelling is alleen van toepassing op de groep «AWBZ-zorg met verblijf» en leidt tot een lagere eigen bijdrage wanneer er sprake is van vermogen boven de huidige vrijstelling. De extra vrijstelling betreft een verzachting van de oorspronkelijke vermogensinkomensbijtelling die in 2013 is ingevoerd.

Verhoging Intramurale eigen bijdrage

De eigen bijdrage AWBZ wordt per 2014 verhoogd voor mensen in een instelling. In de Kamerbrief «Langdurige zorg: naar een waardevolle toekomst» is aangegeven dat is gekozen voor een beperktere verhoging van de hoge intramurale eigen bijdrage AWBZ dan was voorzien in het regeerakkoord. Daarbij zal de maatregel zo worden vormgegeven dat er niet alleen sprake is van verzachting van de maatregel, maar tevens van een vereenvoudiging. De vereenvoudiging is bedoeld om de berekening van de eigen bijdrage begrijpelijker te maken voor de cliënt en de eigen bijdrageregeling minder complex in de uitvoering is voor het CAK. Daarbij zal rekening worden gehouden met de totale inkomenseffecten van een stapeling van maatregelen voor cliënten in een instelling die een eigen bijdrage betalen. Ook het vervallen van de Wtcg-kortingen op de intramurale eigen bijdrage wordt hierin betrokken.

Vervallen Wtcg-kortingen intramurale eigen bijdrage AWBZ

De Wtcg-korting op de intramurale eigen bijdrage komt per 2014 te vervallen. De korting bedraagt 8% voor AOW-ers en 16% voor niet-AOW-ers. Zie ook kopje verhoging intramurale eigen bijdrage.

Afschaffen Wtcg-tegemoetkoming, CER-uitkering, fiscale aftrek specifieke zorgkosten

In 2014 worden verschillende inkomensregelingen voor chronisch zieken en gehandicapten afgeschaft. Het gaat om de algemene tegemoetkoming in de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg), de Compensatieregeling eigen risico (CER) en de fiscale aftrek Specifieke Zorgkosten. Circa 2,8 miljoen huishoudens krijgen te maken met deze maatregel (inwonende huishoudleden en de intramurale bevolking meegeteld). In totaal ontvangen 2,3 miljoen huishoudens een Wtcg-tegemoetkoming of een CER-uitkering. Het inkomenseffect van het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkoming (€ 145–€ 489 in het laatste uitkeringsjaar 2013), en CER-uitkering (€ 99 in 2013) blijft in de meeste huishoudens beperkt tot een achteruitgang van 2%. Met name bij lagere inkomens en huishoudens met meerdere Wtcg-tegemoetkomingen, of een combinatie van CER-uitkeringen en Wtcg-tegemoetkomingen is de inkomensachteruitgang groter. Het vervallen van de aftrek uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft gevolgen voor een kleinere groep. Jaarlijks maken circa 1,1 miljoen huishoudens gebruik van de regeling. Het afschaffen van de aftrek specifieke zorgkosten zorgt voor een grotere spreiding in inkomenseffecten. Bij huishoudens met forse uitgaven aan aftrekbare zorgkosten en lagere inkomens kan de achteruitgang oplopen tot meer dan 5%. De kosten waarvoor de aftrek vervalt variëren van de meerkosten van een dieet als gevolg van een chronische ziekte tot meer algemene uitgaven zoals tandartskosten. Het betreft hier ook incidentele uitgaven, bijvoorbeeld bij uitgaven voor woningaanpassingen. Ruim de helft van de huishoudens met aftrek voor specifieke zorgkosten ontvangt daarnaast een Wtcg-tegemoetkoming en/of CER-uitkering. Ook voor deze huishoudens geldt dat de inkomensachteruitgang aanzienlijk kan zijn. Bij deze effecten is geen rekening gehouden met compenserend maatwerk (€ 45 miljoen in 2014; oplopend tot ruim € 700 miljoen structureel) dat gemeenten via de individuele bijzondere bijstand of de Wmo zullen bieden. Omdat het hier gaat om individueel maatwerk zijn de effecten niet in koopkracht te vangen (zie kopje maatwerkmiddelen chronisch zieken en gehandicapten).

Maatwerkmiddelen chronisch zieken en gehandicapten

Het kabinet is voornemens de landelijke inkomensregelingen voor chronisch zieken en gehandicapten af te schaffen en een deel van het vrijkomende budget aan het Gemeentefonds toe te voegen (2014 € 45 miljoen oplopend tot structureel vanaf 2017 € 706 miljoen). Gemeenten kunnen maatwerk bieden aan chronisch zieken en gehandicapten door het compenseren van beperkingen met voorzieningen via de Wmo of door het geven van directe inkomenssteun via de individuele bijzondere bijstand. De middelen zijn niet geoormerkt en voor de besteding van de middelen worden geen aanvullende voorwaarden aan de gemeenten gesteld. Hierdoor is op voorhand niet aan te geven wat de inkomensgevolgen zijn van dit maatwerk. Deze middelen zijn dan ook niet verwerkt in het koopkrachtbeeld.

4. Wonen

Inkomensafhankelijke verhoging van de huren

Ter bevordering van de doorstroming op de sociale huurmarkt is per 1 juli 2013 de inkomensafhankelijke huurverhoging ingevoerd. De reguliere, jaarlijkse huurverhoging voor de lagere inkomensgroepen is vastgesteld op 1,5% boven inflatie. Daarnaast zijn per 1 juli 2013 inkomensafhankelijke huurverhogingen ingevoerd in de vorm van 2,0% huurverhoging boven inflatie voor huurders met een huishoudinkomen dat meer bedraagt dan € 33.614 en minder is dan of gelijk is aan € 43.000 en 4,0% huurverhoging boven inflatie voor huurders met een inkomen dat meer bedraagt dan € 43.000. Dit is bedoeld om scheefwonen door hogere inkomensgroepen op de sociale huurwoningenmarkt tegen te gaan, als onderdeel van maatregelen ter hervorming van de vastgelopen woningmarkt.

Inkomenseffecten van het (inkomensafhankelijke) huurbeleid worden grotendeels gecompenseerd door een toename van de huurtoeslag voor de huishoudens die tot de doelgroep van de huurtoeslag behoren. Bij huishoudens met een inkomen minder dan of gelijk aan € 33.614 die niet tot de doelgroep van de huurtoeslag behoren, evenals bij huishoudens met een inkomen tussen € 33.614 en € 43.000 geeft deze maatregel een mediaan inkomenseffect van –¼%. Voor huishoudens in de hoogste inkomensgroep treedt een mediaan inkomenseffect van –½% op. Dit is een beoogde prikkel om alternatieven te zoeken in de geliberaliseerde huursector of in de koopmarkt.

De tegenvallers op de huurtoeslag van € 111 miljoen worden gecompenseerd uit de koopkrachtenveloppe.

Beperking hypotheekrenteaftrek

De hypotheekrenteaftrek wordt aangepast voor bestaande en nieuwe hypotheken. Vanaf 2014 wordt het maximale aftrektarief in de vierde schijf (nu 52%) stapsgewijs verlaagd naar 38%. Dit gebeurt in stappen van 0,5%-punt per jaar. Voor alle hypotheken wordt in 2014 de aftrek inkomstenbelasting maximaal mogelijk tegen 51,5%. De opbrengst wordt teruggesluisd door een verlenging van de derde schijf met € 540. Het effect op de koopkracht blijft 2014 beperkt tussen –¼ en +¼%-punt.

5. Onderwijs

Invoering sociaal leenstelsel in de masterfase

Er komt een sociaal leenstelsel in het hoger beroeps- en universitair onderwijs ter vervanging van de basisbeurs in de bachelor- en de masterfase van de studie. Dit geldt voor nieuwe studenten met ingang van september 2014 voor de masterfase en een jaar later voor de bachelorfase van de studie. De maatregel heeft gevolgen voor de huidige generatie studenten. De aanvullende beurs blijft buiten beschouwing om de toegankelijkheid van het onderwijs te garanderen. Afgestudeerde studenten hebben circa twintig jaar tijd om hun studieschuld terug te betalen.

6. Sociale Zekerheid

Geleidelijke verhoging AOW-leeftijd

In 2013 is gestart met het stapsgewijs verhogen van de AOW-leeftijd. Als gevolg hiervan wordt in 2014 de AOW-leeftijd met één maand verhoogd naar 65 jaar plus twee maanden. Dit raakt mensen die in 2014 de AOW-leeftijd bereiken. Zij krijgen een maand later AOW. Voor mensen die deelnemen aan een Vut-, prepensioen-, of vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW-leeftijdsverhoging wordt voorzien door middel van een overbruggingsregeling. Deze regeling kent een inkomens- en vermogenstoets.

Verlaging MKOB

De bruto tegemoetkoming op grond van de MKOB (de vroegere AOW-tegemoetkoming) vanaf 1 juli 2013 structureel verlaagd. Hierdoor wordt het bedrag van de MKOB verlaagd van € 319,80 in 2013 (gemiddelde van eerste 6 maanden € 28,14 en tweede 6 maanden € 25,16) naar € 301,92 in 2014. De opbrengst hiervan wordt gebruikt voor de bekostiging van de export van deze tegemoetkoming naar landen buiten de EU. Dit heeft een negatief effect op de koopkracht van AOW-gerechtigden in Nederland, van circa – ¼ voor een paar met alleen AOW.

Vereenvoudiging uitvoering SVB

In het kader van deregulering is per 1 juli 2013 een aantal wijzigingen doorgevoerd in regelingen die uitgevoerd worden door de SVB (Wet vereenvoudiging regelingen SVB). Aangezien de wijzigingen in werking traden halverwege 2013 wordt een deel van het effect op de koopkracht in 2014 gevoeld. Zie ook de bijlage bij de begroting 2013 van SZW (p.138).

Verlaging AO-tegemoetkoming

De tegemoetkoming arbeidsongeschikten (AO-tegemoetkoming) wordt verlaagd. In 2014 gaat de tegemoetkoming van (netto) € 342 naar € 247. Een alleenstaande wajonger gaat er hierdoor circa ¾% op achteruit.

Kostendelersnorm

De bijstandsnorm per persoon zal lager worden naarmate er meer personen in de woning aanwezig zijn en zij dus ook met meer personen de kosten kunnen delen. Hierbij wordt gekeken naar alle meerderjarige personen in de woning. De aard van het inkomen van elk van de afzonderlijke inwonenden speelt hierbij geen rol. Elke extra persoon in de woning betekent een lagere individuele bijstandsnorm. Volledig zakelijke relaties zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. De kostendelersnorm maakt ook een uitzondering voor personen die onderwijs volgen. De maatregel treedt voor nieuwe gevallen in werking per 1 juli 2014. Vanaf 2015 valt de gehele bijstandspopulatie onder de kostendelersnorm. In het Sociaal Akkoord is afgesproken dat Wajongers met zorgbehoefte die na herkeuring in de bijstand komen, worden gecompenseerd voor de effecten van de kostendelersnorm.

Terugdraaien geen MKOB in middelentoets

Vanaf 1 juli 2014 telt de MKOB niet langer mee in de middelentoets voor ouderen met onvolledige AOW. Mensen met AIO-uitkering (Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen) krijgen dan de MKOB bovenop het norminkomen. Dat geeft een positief inkomenseffect van circa 1% voor een alleenstaande.

AHK temporiseren

Sinds januari 2012 wordt de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in de sociale zekerheid (excl. AOW) afgebouwd. In de structurele situatie hebben uitkeringsgerechtigden, evenals alleenverdieners in de fiscaliteit, recht op eenmaal de algemene heffingskorting. De afbouw van de dubbele heffingskorting in de sociale zekerheid wordt in de jaren 2014 tot en met 2017 echter getemporiseerd, zodat per jaar 2,5 procentpunt wordt afgebouwd in plaats van 5 procentpunt per jaar. Dit betreft een tijdelijke koopkrachtmaatregel voor sociale minima, die is afgesproken in het Regeerakkoord. Ten opzichte van het staande beleid bedraagt het positieve inkomenseffect ¼% a ½ per jaar, gedurende vier jaar.

IOW/IOAW

De IOAW wordt langzaam afgebouwd. Werknemers die 50 jaar en ouder zijn op 1 januari 2015 (werknemer geboren vóór 1 januari 1965) op de eerste dag van hun werkloosheid, kunnen nog gebruik maken van de IOAW na het doorlopen van de WW-uitkering. Werknemers geboren op of na 1 januari 1965 kunnen geen beroep meer doen op de IOAW. De IOW voor 60+ wordt verlengd tot 2020. Er kan recht bestaan op een IOW-uitkering voor werkloze werknemers die op de eerste WW-dag 60 jaar of ouder zijn. In 2020 wordt de IOW geëvalueerd.

ANW duurverkorting

Vanaf juli 2014 geldt voor nieuwe instroom in de Anw een maximum duur van één jaar (exclusief wezenuitkering). Deze wijziging heeft verder geen invloed op de huidige groep Anw-ontvangers.

7. Vergroening

Verhoging opslag duurzame energie

In 2012 is de Wet opslag duurzame energie aangenomen. Onderdeel hiervan is een geleidelijk oplopende opslag op de energiebelasting ter financiering van de SDE+-regeling. Een huishouden met een gemiddeld energiegebruik ondervindt in 2014 een negatief effect van circa € 10 in 201440. Dit wordt in de koopkrachtberekening meegenomen in de inflatie.

Begunstiging lokaal opgewekte energie

Het kleinschalig lokaal duurzaam opwekken van energie wordt fiscaal gestimuleerd door verlaging van het tarief van de eerste schijf in de energiebelasting. Dit wordt lastenneutraal gefinancierd door een generieke verhoging van het tarief voor electriciteit in de eerste schijf. Aangezien deze verhoging minimaal is (+0,01 cent per kWh) is het effect op de koopkracht gering. Dit wordt meegenomen in de inflatie.

B.4.8 Maatregelen Caribisch Nederland

De eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba zijn met ingang van 10 oktober 2010 afzonderlijke openbare lichamen van Nederland. Daarom wordt vanaf de begroting 2012 ook aandacht besteedt aan maatregelen en ontwikkelingen die de inkomens in Caribisch-Nederland raken. Voor Caribisch-Nederland beschikt SZW niet, zoals voor Europees Nederland, over betrouwbare ramingen van de contractloonontwikkeling, de indexatie van de pensioenen en de inflatie. Hierdoor is het niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling kwantitatief te visualiseren, zoals die voor de Europees-Nederlandse situatie worden opgesteld. Wel wordt de inflatie-ontwikkeling nauwgezet door het CBS gemonitord.

Prijsontwikkeling en indexering van uitkeringen

De inflatie in 2012 bedroeg 2,9% op Bonaire, 5,3% op Sint-Eustatius, en 3,7% op Saba. Na een periode van hoge inflatie, is de inflatie inmiddels flink afgenomen en terug naar Europees Nederlands niveau. In het tweede kwartaal van 2013 bedroeg de inflatie op Bonaire, Sint-Eustatius, en Saba respectievelijk 1,5%, 1,8%, en 1,0%. Het minimumloon, de AOV, de AWW en de Onderstand worden per 1 januari 2014 geïndexeerd op basis van de gerealiseerde prijsontwikkeling in het derde kwartaal van 2013. Hiermee wordt gecompenseerd voor de prijsstijgingen op de eilanden.

BIJLAGE 5 MOTIES EN TOEZEGGINGEN

B.5.1 Overzicht van de door de Tweede Kamer aanvaarde moties
Tabel B.5.1 Overzicht van de door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2005–2006
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 XV, nr. 63

Motie-Van de Sande c.s. over fictieve dienstbetrekking niet meer van toepassing verklaren op stagiairs en vrijgestelde stagevergoeding invoeren; een en ander concreet uitwerken en implementeren

Dit wordt bezien, mede in relatie tot andere onderwerpen in het regeerakkoord Rutte/Asscher

Planning: 4e kwartaal 2013

Tabel B.5.2 Overzicht van de door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2006–2007
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2006–2007, 30 552, nr. 27

Motie-Koopmans/Stuurman over een werkprogramma wetenschappelijke grenswaarden

Afgehandeld met toezegging kabinetsstandpunt SER-advies Stelsel voor gezond en veilig werken, (Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 219)

Tabel B.5.3 Overzicht van de door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2008–2009
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 XV, nr. 38

Motie-Ortega-Martijn/Van Hijum over tegengaan van belemmeringen om na het 65e jaar door te werken

Wordt meegenomen bij wetsvoorstel arbeidsrechtelijke aanpassingen voor doorwerken na de AOW-leeftijd. Planning: indiening bij Tweede Kamer eind november 2013

2

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 780, nr. 34

Motie-Ortega-Martijn c.s. over verruimen van de criteria voor zelfstandigenaftrek voor Wajong'ers

De uitwerking van de motie Ortega-Martijn zou worden bezien na afronding van de evaluatie van de zelfstandigenregelingen. SZW zou deze evaluatie uitvoeren in samenwerking met EZ. Omdat er een verkenning naar de winstbox is gestart (die in de plaats zou komen van de zelfstandigenregelingen) is er wat betreft de evaluatie een pas op de plaats gemaakt. EZ zal over al dan niet verder uitvoeren van de evaluatie een beslissing nemen nadat besluitvorming over de winstbox is afgerond. Deze wordt op z’n vroegst dit najaar verwacht. Vanwege deze ontwikkeling schuift de planning voor de evaluatie en besluitvorming omtrent uitvoering motie op naar op z’n vroegst tweede helft 2014

3

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 802, nr. 2

Motie-Omtzigt/Spekman over aspecten van de Anw en de verhouding tot de herziene Europese Sociale Code; hierin meenemen de rol van gemeentes bij re-integratie van nabestaanden

Deze motie zal worden beantwoord in de toelichting bij het wetsvoorstel waarbij de duur van de Anw wordt gewijzigd (regeerakkoordmaatregel).

Planning: 4e kwartaal 2013

Tabel B.5.4. Overzicht van de door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2009–2010
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2009–2010, 26 834, nr. 26

Motie-Weekers over bestuurlijk overleg over de grensarbeidersproblematiek

Het Benelux Secretariaat heeft de twee internetportalen voor grensarbeiders in de grensstreken Nederland Noordrijn Westfalen en Nederland België samengevoegd tot een digitaal informatieknooppunt voor grensarbeiders. Op 19 -05–2013 is het internetportaal online gegaan. De Tweede Kamer wordt in het najaar van 2013 geïnformeerd met de kabinetsreactie op het advies grensarbeid van dhr. Bruls

Tabel B.5.5 Overzicht van de door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2010–2011
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2010–2011, 30 413, nr. 52

Motie-Dezentjé Hamming-Bluemink c.s. over waardeoverdracht

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-02-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 148)

2

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500, nr. 39

Motie-Dibi c.s over aanpassing van de Remigratiewet

Verzamelwet inmiddels door EK aanvaard.

3

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 4

Motie-Hamer/Vermeij over een hybride uitvoering WGA

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-06-2013, Kamerstukken II, 2012–2013, 32 716, nr. 16.

Tabel B.5.6 Overzicht van de door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2011–2012
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2011–2012, 29 826, nr. 39

Motie-Smeets c.s. over voorwaarden voor de doorstart van NedCar

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer, d.d. 25-10-2012 (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 826, nr. 45) van Minister Verhagen mede namens de Staatssecretaris van SZW

2

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000-XV, nr. 50

Motie-Van den Besselaar over de gegevens van werkzoekenden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer, d.d. 15-05-2013, (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 605 IV, nr. 1)

3

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 046, nr. 30

Motie-Van Hijum c.s. over aanpassen van het vitaliteitspakket

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 2)

4

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 149

Motie-Van Gent c.s. over het afschaffen van het urencriterium

Dit hangt samen met de vervanging van (het urencriterium in) de zelfstandigenaftrek door de winstbox. Motie wordt afgehandeld door Minister van Financiën in de zogeheten «winstboxbrief» die het laatste kwartaal van dit jaar uitgaat.

Planning: 4e kwartaal 2013

5

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 XV, nr. 39

Motie-Sterk over cumulatie-effecten van stelselwijzigingen

Afgehandeld bij de begroting 2013. In de begroting 2013 is aangegeven dat in samenwerking met gemeenten een integraal databestand wordt gemaakt om in kaart te brengen hoeveel mensen met verschillende regelingen in het sociale domein te maken hebben. In deze begroting 2014 wordt ingegaan op de resultaten

6

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 123

Motie-Klaver c.s. over het levensverwachtingsaanpassingsmechanisme

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-09-2012 (Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 129)

7

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 815, nr. 43

Motie-Dijkgraaf/Sterk over de uitzondering op de gezinsbijstand

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze motie zijn grondslag verloren. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd in het derde kwartaal 2013

8

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 815, nr. 37

Motie-Sterk over een regeling voor onvermijdbare kosten voor levensonderhoud

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze motie zijn grondslag verloren. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd in het derde kwartaal 2013

9

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 815, nr. 45

Motie-Sterk c.s. over een implementatie van de huishoudinkomenstoets in de ICT-systemen

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze motie zijn grondslag verloren. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd in het derde kwartaal 2013

10

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 701, nr. 18

Motie-Peters/Azmani over integratie van de Wwik in het Bbz

Deze motie zal worden bezien in het licht van het regeerakkoord en de breed gedragen wens tot flexibilisering van het Bbz (deeltijdondernemerschap). Na het zomerreces vindt overleg met VNG/ gemeenten plaats over meer concrete uitwerking.

Planning: 4e kwartaal 2013

11

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 241, nr 17

Motie Huizing/Van Hijum over het oprekken van de loonsomgrens voor kleine werkgevers

Afgehandeld met het Besluit tot wijziging van het Besluit Wfsv (besluit van 13-10-2012, gepubliceerd in het Staatsblad 23-10-2012, nr. 490)

12

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 XV, nr. 37

Motie-Van Hijum/Klaver over de vitaliteitsregeling

De vitaliteitsregeling is vervallen. De motie is daarmee afgehandeld

13

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 680, nr. 16

Motie-Van Hijum over tegengaan van oneerlijke concurrentie tussen werknemers uit EU-lidstaten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-8-2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 407, nr. 149)

14

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 241, nr. 21

Motie-Van Hijum c.s. over werkhervatting van vangnetters

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-04-2013, (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 15)

15

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 065, nr. 16

Motie-Vermeij/Klaver over voortzetting van succesvolle pilots

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-05-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 605 XV, nr. 1)

16

Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 351

Motie-Koser-Kaya/Klaver over de inzet van O&O-fondsen voor intersectorale scholing

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-06-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 53)

17

Kamerstukken II, 2011–2012, 24 525, nr. 223

Motie-Van Hijum/Spekman over armoede onder gezinnen met kinderen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-07-2013 Europees Sociaal Fonds 2014–2020. (Kamerstukken II, 2012–2013, 26 642, nr. 124)

18

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 290, nr. 14

Motie-Klaver c.s. over de mogelijkheden voor een flexibele AOW

Tijdens de SZW-begrotingsbehandeling 2013 is besproken dat in het regeerakkoord een andere route is gekozen, namelijk om geen nadere afspraken te maken over een flexibele of een deeltijd-AOW. De motie wordt hiermee als afgedaan beschouwd

19

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 251, nr. 3

Motie-Hamer/Ulenbelt over zich uitspreken tegen EU-regelgeving op het gebied van het stakingsrecht

De Europese Commissie heeft besloten de Verordening (Monti II) in te trekken. De motie is daarmee afgehandeld

20

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 77

Gewijzigde en nader gewijzigde motie-Omtzigt over vereenvoudiging van de Pensioenwet

Planning: meenemen bij wetsvoorstel wijziging Pensioenwet, in te dienen december 2013

21

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 96

Motie-Schouten/Vermeij over verhoogde pensioenuitkering bij meevallende resultaten

Planning: meenemen bij wetsvoorstel wijziging Pensioenwet, in te dienen december 2013

22

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 159

Motie-Van Hijum/Van Gent over facilitering van ouderparticipatiecrèches

Reactie naar de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden per brief d.d. 12-06-2012, Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 189. (Betreft uitstel positie ouderparticipatiecrèches). De Tweede Kamer wordt eind 2013 geïnformeerd over de uitkomst van een brede verkenning naar de toekomst van de ouderparticipatiecrèches en het vervolgtraject.

Planning: december 2013

23

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 929, nr. 18

Motie-Azmani/Sterk over het opstellen van een uitvoeringsprotocol

Over het opstellen van een uitvoeringsprotocol wordt gerapporteerd in de Integrale handhavingsrapportage.

Planning: 3e kwartaal 2013

24

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 680, nr. 24

Gewijzigde motie-Van den Besselaar over malafide uitzendbureaus

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-09-2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 17 050, nr. 419)

25

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 207, nr. 24

Motie-Koşer Kaya c.s. over tijdige toezending van de AMvB

Afgedaan met AmvB d.d. 19-10-2012 Aanbieding Besluit aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 207, nr. 25)

26

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 929, nr. 17

Motie-Sterk over een kwalitatief onderzoek naar de effecten van het wetsvoorstel huisbezoek

Het wetsvoorstel huisbezoeken is in werking getreden op 01-01-2013.

Planning opleveren van onderzoek naar effecten: 4e kwartaal 2016

27

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 207, nr. 21

Motie-Koşer Kaya c.s. over het monitoren van de verhoging van de pakkans

De Tweede Kamer is via de Integrale handhavingsrapportage (IHR) geïnformeerd over het te volgen traject (Kamerstukken II, 2012–2013, 17 050, nr. 420). De Tweede Kamer wordt per brief geïnformeerd over de uitkomst van de verkenning.

Planning: oktober 2013

28

Kamerstukken II, 2011–2012, 26 956, nr. 135

Motie-Paulus Jansen over de resterende gebouwen met spuitasbest

De Inspectie SZW heeft de resterende gebouwen met spuitasbest geïnventariseerd. De Tweede Kamer wordt in september 2013 geïnformeerd

29

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 VII, nr. 83

Motie-Van Dam/Sterk over overleg met het Landelijk Overleg Minderheden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12–12–2012 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 29, nr. 6)

30

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 VII, nr. 88

Motie-Karabulut over taaltrajecten op de werkvloer

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer, d.d. 19-06-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566 nr. 53)

31

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 400 XV, nr. 42

Motie-Heerma/Van Weyenberg over monitoring van cumulatieeffecten

In deze begroting 2014 wordt ingegaan op de resultaten

32

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 086, nr. 35

Motie-Schouw over prijs en kwaliteit van inburgeringscursussen tegen een redelijke prijs

Monitoring vindt continu plaats. Tweede Kamer wordt hierover twee jaar na invoering van de wijzigingen op de Wet inburgering geïnformeerd.

Planning: december 2015

33

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 086, nr. 37

Motie-Ortega-Martijn over criteria voor verwijtbaar gedrag

In overleg met de uitvoeringsorganisatie DUO zijn deze criteria opgesteld.

De criteria zijn opgenomen in de Regeling Inburgering die in werking is getreden op 23–05- 2013.

September 2013 wordt de Tweede Kamer hierover per brief geïnformeerd

34

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 086, nr. 40

Motie Dibi/Van Dam over het examenonderdeel kennis van de Nederlandse samenleving

September 2013 wordt de Tweede Kamer per brief geïnformeerd

35

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 086, nr. 48

Gewijzigde motie-Dibi over monitoren van de effecten van de gewijzigde wet

Ter uitvoering van de motie zal dit onderdeel uitmaken van de monitor effectiviteit van inburgering. Deze monitor wordt twee jaar na invoering van de wetswijzigingen op de Wet inburgering voor het eerst uitgevoerd (zie motie-Schouw: «verzoekt de regering tevens, zich in te spannen voor een kwalitatief goed aanbod van inburgeringscursussen tegen een redelijke prijs», Kamerstukken II, 2012–2013, 33 086, nr. 35)

Planning: december 2015

Tabel B.5.7 Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2012–2013
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 241, nr. 14

Motie-Klaver c.s. over begeleiding van zieke werklozen

Deze motie wordt meegenomen bij de evaluatie van het convenant tussen de uitzendsector en het UWV per eind 2013.

Planning: eind vierde kwartaal 2013

2

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 282, nr. 160

Motie-Leijten/Voortman over het niet algemeen verbindend verklaren van de cao

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 04-12-2012 (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 282, nr. 170)

3

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 327, nr. 12

Motie-Heerma over maatwerk bij calamiteitenregeling

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-04-2013 over de resultaten van het sociaal akkoord (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 15)

4

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 414

Motie-Van Weyenberg over een aanvullend pensioen voor zzp'ers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-03-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 31 311, nr. 97)

5

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 415

Motie-Van Weyenberg over deelname van zzp'ers aan een collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-03-2013, Kamerstukken II, 2012–2013, 31 311, nr. 97

6

Kamerstukken II, 2012–2013, 31 322 nr. 196

Motie-Van Vliet over een verklaring omtrent gedrag in de hele sector

Motie is afgehandeld. Minister heeft tijdens VAO d.d. 29-11-2012 aangegeven dat deze motie het staande beleid ondersteunt. I.v.m. continue screening, die op 01-03-2013 van start is gegaan wordt geregeld (wetsvoorstel 33 538, Wijzigingswet kinderopvang 2013) dat alle medewerkers vanaf 1 juli 2013 een nieuwe verklaring omtrent het gedrag moeten overleggen (nulmeting). De Wijzigingswet kinderopvang 2013 is op 1 juli 2013 in werking getreden waarmee de nulmeting van start is gegaan

7

Kamerstukken II, 2012–2013, 26 448, nr. 483

Motie-Ulenbelt over de bereikbaarheid en toegankelijkheid van werk.nl

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-05-2013, Kamerstukken II, 2012–2013, 33 605 XV, nr. 1

8

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 38

Motie-Hamer-Nieuwenhuizen-Wijbenga over het aanpakken van de jeugdwerkloosheid

Afgedaan met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-03-2013, Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 438

9

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 39

Motie-Hamer-Nieuwenhuizen-Wijbenga over de groter dan voorziene vraaguitval in de kinderopvang

Op een deel van de motie is ingegaan in de brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-06-07-2013 (Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit Kinderopvangtoeslag, Kamerstukken II, 2012–2013, 31 322, nr. 214)

In het najaar van 2013 volgt de verdere reactie op de motie.

10

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400-XV, nr. 40

Motie-Kerstens/Azmani over het terugdringen van schijnzelfstandigheid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-04-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 17 070, nr. 428)

11

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 46

Motie-Omtzigt c.s. over een redelijke beloningscode voor de pensioensector

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 31-01-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 147)

12

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400-XV, nr. 56

Motie-Voortman c.s. over scholingsmogelijkheden voor flexwerkers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-04-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 15)

13

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400-XV, nr. 44

Gewijzigde motie-Heerma/Schouten over meer ruimte voor proportionaliteit bij terugvorderingsbeleid participatiebudget

Berichtgeving aan de Tweede Kamer na het zomerreces 2013.

Planning: september 2013

14

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 159

Motie-Heerma c.s. over de bbl-opleiding primair als onderwijs of als arbeid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. d. 13-05-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 32 144, nr. 22)

15

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 160

Motie-Van Weyenberg c.s. over versteviging van het internationaal toezicht Europese detacheringsrichtlijn

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-04-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 17 050, nr. 428)

16

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 79

Motie-Karabulut c.s. over inzichtelijk maken van de cumulatie van maatregelen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-03-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566 nr. 13)

17

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 109

Gewijzigde motie-Van Weyenberg over versterking van de positie van cliëntenraden

Dit loopt mee in de nota van wijziging Participatiewet.

Planning: 4e kwartaal 2013

18

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 110

Gewijzigde motie-Van Weyenberg over benutting van een eventuele extra bezuinigingsopbrengst voor extra beschutte werkplekken

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd bij nota van wijziging Participatiewet

Planning: 4e kwartaal 2013

19

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 117

Gewijzigde motie-Heerma c.s. over verschillen tussen de regio's

In de nota van wijziging Participatiewet zal aan het aspect van verschillen in regio’s aandacht besteed worden. Planning: 4 kwartaal 2013

20

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 119

Motie-Heerma c.s. over samenhang tussen het wetsvoorstel Participatiewet en de quotumregeling

In de nota van wijziging (Participatiewet) en het latere wetsvoorstel inzake de quotumregeling zal aan de samenhang tussen de Participatiewet en de quotumregeling aandacht besteed worden.

Planning: 4e kwartaal 2013

21

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 120

Motie-Kerstens/Van Weyenberg over monitoring in het kader van de Participatiewet

In de nota van wijziging Participatiewet zal aan het aspect monitoring van deze wet aandacht besteed worden.

Planning: 4e kwartaal 2013

22

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 121

Motie-Dijkgraaf c.s. over laaggeschoolde arbeid door arbeidsbeperkten

In de nota van wijziging Participatiewet zal aan het aspect van laaggeschoolde arbeid door arbeidsbeperkten aandacht besteed worden. Planning: 4e kwartaal 2013

23

Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 248

Motie-Schouten/Karabulut over sneller oppakken van het schuldhulptraject

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-07-2013 Verzamelbrief gemeenten 2013–2) (Vergaderjaar 2012–2013 documentnr. 2013D30518)

24

Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 249

Motie-Karabulut c.s. over een integrale visie op incassobeleid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-04-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 254)

25

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 159

Motie-Van Weyenberg over aansluiting bij de normen «correct en niet misleidend»

Loopt mee in wetgevingstraject pensioencommunicatie. Planning: indiening bij Tweede Kamer december 2013

26

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 163, nr. 30

Motie-Vermeij/Van Weyenberg over het niet intrekken van de voorschotregeling

De Tweede Kamer wordt in het 3e kwartaal 2013 geïnformeerd

27

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 824, nr. 15

Motie-Heerma over een aanvulling op de Agenda Integratie

Vanuit SZW is geparticipeerd in de kabinetsnota «Doe democratie» die 09-07-2013 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II, 2012–2013 33 017, nr. E) waarin het kabinet ingaat op betere aansluiting bij maatschappelijk initiatief en sociaal ondernemerschap. Ook wordt de versnellingsagenda van het kabinet om de doe-democratie te bevorderen aangekondigd. In 2014 wordt een uitvoeringsplan van de versnellingsagenda naar de Tweede Kamer gestuurd

28

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 9

Motie-Pechtold c.s. over effecten van onderwijsinvesteringen zichtbaarder maken in modellen

Het voortouw ligt bij EZ. Het CPB heeft op verzoek van EZ een brief (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 25) aan de Tweede Kamer gestuurd

29

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 11

Motie-Krol over een Ambassadeur of taskforce Aanpak Werkloosheid Oudere Werknemers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-04-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 15) en de brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-06-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 53)

30

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 158

Motie-Vermeij/Lodders over voor 1 juli 2013 duidelijkheid te geven over het overgangsjaar 2014 inz. het Nederlandse pensioenstelsel

12-07-2013 is een ontwerpwetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 169: versie die inmiddels ook voor internetconsultatie is uitgezet) en het definitieve wetsvoorstel zal voor het kerstreces 2013 worden ingediend

31

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 824, nr. 16

Gewijzigde motie-Yücel over toetsing van het initiatiefwetsvoorstel Dijsselbloem c.s. over burgerschapsvorming

Samen met OCW wordt gewerkt aan een brief van Staatssecretaris Dekker waarin hij reactie geeft op het advies «Verder met burgerschap in het onderwijs» (2012) van de onderwijsraad. Planning: september 2013

32

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 443

Motie-Van Weyenberg over ondernemerschap als onderdeel van aanpak jeugdwerkloosheid

Aandacht voor ondernemerschap is opgenomen in de werkzaamheden van de Ambassadeur Jeugdwerkloosheid. Naast afstemming met OCW en EZ over aandacht voor jongeren in de reguliere activiteiten voor het stimuleren van ondernemerschap, wordt ook bezien welke activiteiten concreet ingezet of opgeschaald kunnen worden om middels ondernemerschap de jeugdwerkloosheid tegen te gaan. Gedurende de periode van het ambassadeurschap zal de Tweede Kamer periodiek geïnformeerd worden.

Einde ambassadeurschap: 1 april 2015

33

Kamerstukken II, 2012–2013, 30 950, nr. 55

Motie-Van Weyenberg c.s. over evaluatie van het homo-acceptatieprogramma voor migranten

Evaluatie van het project heeft plaatsgevonden op 12-06-2013 tijdens een expertmeeting homo-acceptatie onder etnische minderheden op het ministerie van SZW. Eind november 2013 wordt een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de stand van zaken rond de agenda Integratie. Hierin zal de Tweede Kamer o.a. nader geïnformeerd worden over uitkomsten van de evaluatie

34

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 93

Motie-Azmani/Yücel over geen dubbele kinderbijslag voor kinderen op een moskee-internaat

Over de afhandeling van de motie vindt nog nader overleg plaats. Planning: 3e kwartaal 2013

35

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 94

Motie-Azmani/Yücel over een afdwingbaar kwaliteitskader voor moskee-internaten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-05-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 105)

36

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 00 XV, nr. 98

Motie-Karabulut over de financiering van moskee-internaten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-05-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 105)

37

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 20

Motie Van Ojik over het opnemen van vergroening in het banenplan

Afgedaan met brief Nationaal Hervormingsprogramma (Kamerstukken II, 2012–2013, 21 501-07, nr. 1040) en werkgelegenheidsbrief aan de Tweede Kamer d.d. 23-04-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 455)

38

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 24

Motie-Slob over effecten tussen de verschillende generaties

Loopt mee in wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet i.v.m. de aanpassing van het fiscale kader voor oudedagsvoorzie-ningen (Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen) – (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 610, nr. 1–3)

39

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 22

Gewijzigde motie-Krol over een actuariële berekening waaruit de effecten voor de verschillende generaties blijken

Loopt mee in wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet i.v.m. de aanpassing van het fiscale kader voor oudedagsvoor-zieningen (Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen) – (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 610, nr. 1–3)

40

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 451

Motie-Karabulut over gemeenten ondersteuning te laten bieden aan mensen met een beperking

De motie is door de Minister genoemd als ondersteuning van het beleid dat verder wordt uitgewerkt in het wetsvoorstel Participatiewet.

Planning: 4e kwartaal 2013

41

Kamerstukken II, 2012–2013, nr. 29 407, nr. 166

Motie-Azmani/Hamer over toetsing bij de IND voorafgaand aan het toekennen van een bijstandsuitkering

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-07-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 172)

42

Kamerstukken II, 2012–2013, nr. 29 544, nr. 454

Motie-Van Ojik over toetsing van het voorliggende bezuinigingspakket

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer, d.d. 14-06-2013, Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 459)

43

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 456

Motie-Van Weyenberg/Schouten over jongeren in de bijstand

Aan de uitwerking van de motie wordt gewerkt. Planning: 4e kwartaal 2013

44

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 457

Motie-Hamer/Van Weyenberg over bijzondere aandacht voor jongeren met een niet-westerse achtergrond

Bijzondere aandacht voor allochtone jongeren is opgenomen in de opdracht voor de Ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid. De opdracht loopt in juni 2015 af

45

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 458

Motie-Schouten c.s. over de toepassing van proefplaatsingen

Aan UWV is om informatie gevraagd. Planning berichtgeving aan de Tweede Kamer: september 2013

46

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 162

Motie-Omtzigt/Krol over het beloningsbeleid van pensioenfondsen

Afgehandeld met publicatie amvb van 30 juli 2013 over beloningsbeleid en enige andere onderwerpen (Stb. 329)

47

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 165

Motie-Van Weyenberg over doorrekenen plan voor hervorming pensioenstelsel van een aantal politieke jongerenorganisaties

Motie wordt meegenomen bij de verdere uitwerking van toekomstplannen/ scenario’s van de brede toekomstdiscussie pensioenstelsel als één van de beleidsopties. Dit zal pas gebeuren na de te organiseren conferentie eind 2013. Doorrekening CPB is rond de jaarwisseling, de brief aan de Tweede Kamer wordt in het voorjaar 2014 gestuurd.

Planning: eerste kwartaal 2014

48

Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 263

Motie-Schouten/Kuzu over de besteding van middelen voor de armoedebestrijding

De Staatssecretaris van SZW zal met een aantal landelijke organisaties in gesprek gaan om te bezien hoe het werk van vrijwilligers in de schuldhulpverlening bevorderd kan worden. Dit heeft zij ook gemeld in haar brief aan de Tweede Kamer d.d. 3 juli 2013 over de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid.

Planning: 3e kwartaal 2013

49

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 182, nr. 40

Motie-Van Weyenberg over toetsing van vergroting van kennis van bestuurders met voorschrift door DNB

Over de uitvoering van deze motie is contact opgenomen met DNB.

Over de resultaten daarvan zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.

Planning: oktober 2013

B.5.2 Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen
Tabel B.5.8 Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 1996–1997
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Uitgaande brief d.d. 29-10-1996 – Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie) (Kamerstukken II, 1996–1997, 25 478, nr. 4)

Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie)

Wordt uitgesteld in verband met de behandeling van de klacht (naar verwachting dit najaar) van de FNV aan de ILO over Verdrag 81 (Arbeidsinspectie).

Voorlopige planning: 4e kwartaal 2013

Tabel B.5.9 Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 1997–1998
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

10-05-1998 AO Evaluatie Pemba/WAZ/Wajong/REA (Kamerstukken II, 1997–1998, 26 282, nr. 2)

Onderzoek/Evaluatie herziening arbeidsongeschiktheidsregelingen

Wordt meegenomen in de herbezinning van het systeem waardeoverdracht. Wetsvoorstel wordt in december 2013 naar Tweede Kamer verzonden

Tabel B.5.10 Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2005–2006
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

07-09-2005 AO over afwikkeling van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie

(Kamerstukken II, 2005–2006, 21 477, nr. 93)

De Tweede Kamer wordt op de hoogte gehouden van de verdere afwikkeling van de aangiften van vermeende fraude met ESF-gelden en de afwikkeling van de huisvestingsstichtingen

Tussenarrest van 04-12-2012 van het Gerechtshof stelt de Staat grotendeels in het gelijk. Eindarrest van het Hof volgt tweede helft 2013.

Planning: 4e kwartaal 2013

Tabel B.5.11 Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2007–2008
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Uitgaande brief d.d. 10-12-2007 Voorgenomen fusie ABP/Cordares (Kamerstukken II, 2007–2008, 28 294, nr. 32)

In samenspraak met de toezichthouder (DNB) wordt nader bezien of de huidige regelgeving in situaties waarin uitvoerende werkzaamheden zijn uitbesteed voldoende effectief is

Planning: 3e kwartaal 2013

2

Uitgaande brief d.d. 28-05-2008 Arbeidsmarktpositie van ouderen (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 544, nr. 152)

Aanpassing van het Ontslagbesluit zodat bij collectief ontslag AOW-gerechtigden als eerste in aanmerking komen voor ontslag

Wordt meegenomen bij wetsvoorstel arbeidsrechtelijke aanpassingen voor doorwerken na de AOW-leeftijd.

Planning: indiening bij Tweede Kamer eind november 2013

Tabel B.5.12 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2008–2009
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

03-03-2009 Plenaire behandeling wetsvoorstel Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van de kans op werk van langdurig werklozen (Passende arbeid) (31 767) (Handelingen 2008–2009, nr. 58, Tweede Kamer, pag. 4716–4747)

De Minister zegt toe dat hij het samenstel van regelingen zal evalueren. Het tijdstip van die evaluatie wet verbetering kansen langdurig werklozen wordt nader bezien in verband met de economische omstandigheden

In overleg met UWV wordt bezien hoe aan de evaluatie vorm kan worden gegeven.

Planning: 4e kwartaal 2013

2

Uitgaande brief d.d. 27-03-2009 rapportage incidenten BRZO «99 bedrijven over het kalenderjaar 2007»

(Kamerstukken II, 2008–2009, 25 884, nr. 144)

De Minister heeft toegezegd om met ingang van 2008 in een driejaren cyclus de Tweede Kamer incl. het bedrijfsleven te informeren over de onderzochte ongevallen en de resultaten van de onderzoeken (de eerstvolgende rapportage beslaat de periode 2008, 2009 en 2010)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-10-2011 Incidentrapportage 2008–2010 Brzo 1999 en Arie bedrijven (Kamerstukken II, 2011–2012, 25 883, nr. 199).

Eerst volgende rapportage: oktober 2014

Tabel B.5.13 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2009–2010
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Uitgaande brief d.d. 19-08-2010 Onderzoek medezeggenschap pensioengerechtigden bij rechtstreeks verzekerde regelingen (Kamerstukken II, 2009–2010, 28 294, nr. 41)

Medezeggenschap pensioengerechtigden bij rechtstreeks verzekerde regelingen. Het hoorrecht is een recht dat is toegekend aan verenigingen van pensioengerechtigden.

Resultaten van het onderzoek worden besproken met het Verbond van Verzekeraars, VNO-NCW en de Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties. Gekeken zal worden waar mogelijkheden voor verbetering liggen, zodat deze kunnen worden meegenomen in het bredere traject van de herziening van de governance en medezeggenschap. Alle drie genoemde partijen hebben hun medewerking hierbij toegezegd

Planning: brief naar de Tweede Kamer oktober 2013

2

18-11-2009 AO over notitie Herziening Wet arbeid vreemdelingen (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 144, nr. 3)

Tijdens het AO over de WAV heeft de Minister toegezegd de aangevoerde overwegingen met betrekking tot verdringing mee te zullen nemen bij de uitwerking van de voorstellen voor de sportsector

Wordt meegenomen bij wijziging uitvoeringsregels WAV.

Planning inwerkingtreding: 01-10-2013

3

(Kamerstukken II, 2009–2010, 32 037, nr. 6, en Kamerstukken I, 2009–2010, 32 037, C)

Evaluatie uitvoering aanvullende bijstand door SVB. De regering zal de effecten van de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor 65-plussers naar de SVB 5 jaar na inwerkingtreding evalueren. In deze toegezegde evaluatie van de effecten van de overheveling, zal de regering de wijze waarop gemeenten de doelgroep ondersteunen bij de re-integratie en de daarbij benodigde samenwerking tussen SVB en gemeenten betrekken, zodat uiteindelijk een beeld uit de praktijk wordt verkregen. (Kamerstukken I, 2009–10, 32 037, C)

Onderzoek zal worden uitgevoerd.

Planning: 4e kwartaal 2014

Tabel B.5.14 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2010–2011
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

06-10-2010 Plenaire behandeling Wetsvoorstel (Aanpassing Wet arbeid vreemdelingen; introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000 en verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers) (32 287) (Handelingen 2010–2011, nr. 8, Tweede Kamer, pag. 47–53)

De Tweede Kamer ontvangt een brief over de beleidsregels UWV inzake de nieuwe weigerings/intrekkingsgrond, binnen een half jaar nadat het wetsvoorstel door beide Kamers is aanvaard

De Wet modern migratiebeleid is op

01–05–2013 in werking getreden. Volgens de IND is, nadat de wet ruim een jaar in werking is, duidelijk wanneer de referentstatus kan worden ingetrokken.

Planning: juli 2014

2

10-11-2010 AO over Pensioenonderwerpen Herverzekerde pensioenfondsen en het toeslagenlabel (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 043, nr. 20)

De Minister zal met sociale partners de omvang van de witte vlekken (in het bijzonder de samenstelling van de groep) op pensioengebied bespreken

Wordt meegenomen in Beleidsdoorlichting artikel 8

Planning: 3e kwartaal 2013

3

10-02-2011 AO over aanpak beperking export uitkeringen (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 XV, nr. 69)

Rapportage voortgang aanpak beperking export uitkeringen

Planning: 3e kwartaal 2013

4

27-04-2011 AO Evaluatie WIA en Arbeidsongeschiktheid (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 3)

De Tweede Kamer zal op de hoogte worden gehouden over de ontwikkeling van pensioenopbouw bij loonsdispensatie

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd door de 4e nota van wijziging op de Participatiewet. (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 161

Planning: 4e kwartaal 2013

Tabel B.5.15 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2011–2012
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

07-09-2011 AO over Arbeidsmarktbeleid

(Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 337)

Uitvragen suggesties aan werkgevers verlichting administratieve lasten na afschaffing kleinebanenregeling. Ten aanzien van administratieve lastenverlichting in verband met afschaffing van de regeling kleine banen zal de Minister werkgevers vragen welke mogelijkheden ze daartoe concreet zien, suggesties oppikken en desgewenst met de Kamer communiceren

Het overleg met de werkgeversorganisatie is gaande. De toezegging loopt mee in de uitwerking van het sociaal akkoord.

Planning: 2 kwartaal 2014

2

16-11-2011 AO over Pensioenonderwerpen

(Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 87)

De Minister zal in 2012 onderzoek laten doen naar doorsneepremies van pensioenfondsen. Hij streeft ernaar de uitkomsten van dit onderzoek voor eind 2012 aan de Tweede Kamer aan te bieden

Planning: brief naar Tweede Kamer 3e kwartaal 2013

3

23-11-2011 Vervolg AO over Kinderopvang en Kindregelingen (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 164)

De Minister zegt toe overleg te plegen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over, dagarrangementen en speciaal onderwijs met betrekking tot kinderopvang

In overleg met OCW wordt bekeken welk onderzoek nodig is, in aanvulling op eerder onderzoek uit 2007.

Planning: 3e kwartaal 2013

4

23-11-2011 Vervolg AO over Kinderopvang en Kindregelingen (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 164)

De Minister zegt toe dat er overleg volgt met de VNG over hoe de mogelijkheden in de gemeentelijke praktijk worden benut om kinderopvangtoeslag toe te kennen aan mensen met een sociaal-medische indicatie

Samen met de VNG zal onderzoek gedaan worden naar het gebruik van mensen met een sociaal medisch indicatie (smi) in Nederland.

Planning: begin 2014

5

28-11-2012 AO Arbeidsomstandigheden

(Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 216)

De vragen van D66 over de onafhankelijkheid van liftkeuringen meenemen in de uitvoering van het onderzoek door de Inspectie SZW

De vragen van D66 worden meegenomen in het onderzoek naar liftkeuringen.

Planning: 4e kwartaal 2013

6

28-11-2012 AO Arbeidsomstandigheden

(Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 216)

Gezondheidsraad om advies vragen over de relatie tussen nachtarbeid en gezondheidseffecten

Brief met adviesaanvraag is op 22 -05–2013 verstuurd aan de Gezondheidsraad.

Planning: Tweede Kamer wordt 3e kwartaal 2013 geïnformeerd

7

30-11-2011 AO over Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) (Kamerstukken II, 2011–2012, 27 859, nr. 58)

De Minister zegt toe de vraag van Koopmans dat het Inlichtingenbureau (IB) geen toegang heeft tot de GBA uit te zoeken. Er moet gehandeld worden conform juiste GBA-lijn

Min BZK heeft ermee ingestemd dat het IB toegang krijgt tot de GBA-V. Het IB en het Agentschap BRP pakken de uitwerking op.

Planning: 4e kwartaal 2013

8

30-11-2011 AO over Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) (Kamerstukken II, 2011–2012, 27 859, nr. 58)

De Minister zegt toe dat de beleidsregels UWV worden aangepast nadat de wet- en regelgeving is aangepast

Planning: 3e kwartaal 2013

9

30-11-2011 AO over WWB-onderwerpen

(Kamerstukken II, 2011–2012, 30 545, nr. 110)

Stand van zaken ICT in verband met nieuwe WWB-maatregelen. De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer over drie maanden (eind februari 2012) per brief informeren over de stand van zaken rond de invoering van de nieuwe ICT-systemen in verband met de nieuwe WWB-maatregelen

Het wetsvoorstel afschaffen huishoudinkomenstoets is door de Tweede Kamer aanvaard. De Tweede Kamer zal omtrent deze toezegging worden geïnformeerd in het derde kwartaal 2013

10

07-12-2011 VAO Kinderopvang (vervolg AO 23-11-2011) (Handelingen 2011–2012 nr. 33, item 7,Tweede Kamer)

De Minister zegt toe dat er onderzoek wordt gedaan naar de effecten van het afschaffen van het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek voor het aanvragen van kinderopvangtoeslag voor zzp'ers

Dit hangt samen met de vervanging van (het urencriterium in) de zelfstandigenaftrek door de winstbox. Toezegging wordt afgehandeld door Minister van Financiën in de zogeheten «winstboxbrief» Planning: 4e kwartaal 2013

11

14-12-2011 Vervolg plenaire behandeling begroting SZW voor het jaar 2012 (33 000-XV) (Handelingen 2011–2012, nr. 36, item 9, Tweede Kamer) Antwoord regering, re- en dupliek

Korten uitkering bij agressie en geweld tegen ambtenaren

De toezegging wordt meegenomen in het wetsvoorstel WWB-RA.

Planning: 3e kwartaal 2013

12

31-01-2012 Plenaire behandeling TK over het korten op pensioenen (Handelingen 2011–2012, nr. 47, item 14, Tweede Kamer)

De Minister zal met de Pensioenfederatie bespreken hoe pensioenkortingen in 2013 bij meevallende resultaten kunnen worden gecompenseerd

Planning: meenemen bij wetsvoorstel wijziging Pensioenwet in te dienen bij Tweede Kamer in december 2013

13

01-03-2012 Plenaire behandeling voorstel van wet houdende wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet op de ondernemingsraden in verband met de implementatie van de Richtlijn 2008/104/EG van het Europese Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (32 895) en Plenaire behandeling TK Wet registratieplicht intermediairs die arbeidskrachten ter beschikking stellen (32 872) (Handelingen 2011–2012, nr. 58, item 6, Tweede Kamer)

De mogelijkheid om de inlener te vrijwaren van de boetes Wet arbeid vreemdelingen zal nader worden onderzocht en bekeken zal worden op welk moment het mogelijk is om daartoe over te gaan

In overleg met LTO (Landelijke Tuinbouw Organisatie) en SNA (St. Normering Arbeid) wordt een voorstel ontwikkeld. Planning: oktober 2013

14

07-03-2012 AO over Arbo-onderwerpen

(Kamerstukken II, 2011–2012, 25 883, nr. 208)

In 2013 wordt de onafhankelijkheid van liftkeuringen (opnieuw) onderzocht. In dit onderzoek wordt ook de onafhankelijkheid van de liftkeuring zelf meegenomen

Planning: 4e kwartaal 2013

15

08-03-2012 AO Kinderopvang (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 184)

De Minister zal de Tweede Kamer informeren over het gesprek met de VNG over de Sociaal Medische Indicatie

Samen met de VNG zal onderzoek gedaan worden naar het gebruik van mensen met een sociaal medisch indicatie (smi) in Nederland.

Planning: begin 2014

16

Uitgaande brief d.d.14-03-2012 Aanpak Malafide Uitzendbureaus

(Kamerstukken II, 2011–2012,

32 680, nr. 28)

De Minister heeft in zijn brief van 14 maart 2012 aan de voorzitter van de Tweede Kamer toegezegd om via een halfjaarlijkse rapportage de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van het project AMU

Voortgangsbrief is op 17-03-2013 verzonden (Kamerstukken II, 2012–2013, 17 050, nr. 427). De volgende voortgangsbrief zal in september 2013 naar de Tweede Kamer worden gestuurd

17

Uitgaande brief d.d. 05-04-2012 Kamervragen van het lid Lodders

(Kamerstukken II, 2011–2012, Aanhangselnummer 2100)

Minister is bereid om in de loop van 2013 te bezien of de overgangsperiode die met de tijdelijke regeling wordt overbrugd, verlenging behoeft zodat nieuwe groepen deelnemers deze mogelijkheid eventueel ook kunnen krijgen. Hij zal de Tweede Kamer in de tweede helft van 2013 nader informeren. Daarbij zal hij ook de mogelijkheid van meermaals knippen van pensioen meenemen

Planning: augustus 2013

18

Uitgaande brief d.d. 06-04-2012 Nota n.a.v. Verslag wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen

Kamerstukken 2011–2012, 33 161, nr. 10)

Een plan van aanpak voor monitoring en evaluatie van de Participatiewet zal zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer worden aangeboden

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd bij indiening van de nota van wijziging Participatiewet.

Planning 4e kwartaal 2013

19

22-05-2012 Mondelinge vraag van het lid Dikkers (PvdA) aan de Minister van SZW, bij afwezigheid van de Staatssecretaris van IenM, over het bericht dat incidenten in de petrochemische industrie niet inzichtelijk worden gemaakt voor omwonenden (AD, 21 mei 2012)

Kamerstukken II, 2011–2012, Vraagnummer 2012Z10237)

Na de zomer 2012 gaan I&M en SZW in gesprek met de provincies en gemeenten om te bezien hoe bij Brzo-bedrijven één integrale inspectie kan worden gedaan en melding hierover kort na het zomerreces aan de Kamer

Het gesprek is uitgesteld in afwachting van het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid over Ödfjell en het Brzo-stelsel. Dit rapport is inmiddels beschikbaar. De Tweede Kamer wordt in september 2013 geïnformeerd

20

23 -05–2012 AO Arbo

(Kamerstukken II, 2012–2013, (25 883, nr. 22)

Minister informeert de Tweede Kamer over voorstel(len) om nationale kop(pen) te schrappen, op moment dat dit aan de orde is

In het vierde kwartaal 2013 wordt overlegd met sociale partners over voorstellen over de nationale koppen. Over de uitkomsten wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

Planning: 1e kwartaal 2014

21

06-06-2012 Dertigledendebat over het bericht dat de crisis wordt misbruikt als reden voor massaontslag en grote ondernemingen met mooie winsten zo tien procent van hun personeelsbestand schrappen (verzoek van mw. Hamer bij de regeling van werkzaamheden 08-11-2011)

(Handelingen 2011–2012, nr. 92 item 11)

De Minister doet zijn best om, op verzoek van de PVV, vóór het zomerreces een brief aan de Tweede Kamer te sturen met informatie over een aantal bedrijven die reorganisaties hebben aangekondigd: hoeveel mensen hebben hun arbeidsplaats daadwerkelijk verloren, hoeveel werknemers zijn intern en extern aan een andere baan geholpen en voor hoeveel mensen is een ontslagvergunning aangevraagd

Wachten op nadere informatie van de bedrijven.

Planning: 3e kwartaal 2013

22

Uitgaande brief d.d. 15-06-2012 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met stapsgewijze verhoging en koppeling aan de stijging van de levensverwachting van de pensioenleeftijd (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd; 33 290) en Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met bonussen voor werkgevers voor het in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapte werknemers (33 284) (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 290 nr. 8)

Om knelpunten bij de informatieverstrekking aan deelnemers te voorkomen, met name bij pensioenuitvoerders die veel verschillende pensioenregelingen tegelijkertijd moeten aanpassen, zal het kabinet samen met de toezichthouder op de pensioencommunicatie, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), in overleg treden met de pensioenuitvoerders om na te gaan of en in hoeverre een versoepeling van de wettelijke termijnen nodig is (aanpassing fiscaal kader pensioenrichtleeftijd)

Planning: oktober 2013

23

19-06-2012 Plenaire behandeling wetsvoorstel (Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met bonussen voor werkgevers voor het indienstnemen en indiensthouden van oudere werknemers en arbeidsgehandicapte werknemers) (33 284) (Handelingen 2011–2012, nr. 97, item 25, Tweede Kamer)

De Minister zegt toe het voorstel van de heer Van Hijum over een traineeprogramma voor ouderen te bestuderen i.s.m. met Minister van BZK en met een reactie naar de Tweede Kamer komen

Planning: december 2013

24

27-06-2012 Plenaire behandeling TK Wijziging van de wetgeving op het beleidsterrein van het Ministerie van SZW in het kader van de harmonisatie en aanscherping van de sanctiemogelijkheden ter versterking van de naleving en handhaving en bestrijding van misbruik en fraude (Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving) (33 207)

Handelingen 2011–2012, nr. 101, item 12, Tweede Kamer)

Tijdens de Eerste termijn van de plenaire behandeling d.d. 27-06-2012 in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel «Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving», zegt de Minister toe te zullen bekijken of het mogelijk is een redelijke benadering van de omvang van fraude te maken

De Tweede Kamer is via de Integrale Handhavingsrapportage (IHR) geïnformeerd over het te volgen traject (Kamerstukken II, 2012–2013, 17 050, nr. 420). De Tweede Kamer wordt per brief geïnformeerd over de uitkomst van de verkenning.

Planning: oktober 2013

25

04-07-2012 Vervolg plenaire behandeling TK Wijziging van de wetgeving op het beleidsterrein van het Ministerie van SZW in het kader van de harmonisatie en aanscherping van de sanctiemogelijkheden ter versterking van de naleving en handhaving en bestrijding van misbruik en fraude (Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving) wet (33 207) (Handelingen 2011–2012, nr. 104, item 15, Tweede Kamer)

De Minister zal overleg voeren met de dagbladuitgevers over de vereisten die de Wet arbeid vreemdelingen stelt aan de tewerkstelling van vreemdelingen. Centraal staan daarbij de mogelijkheden van de dagbladsector om deze vereisten te implementeren. De Minister zal de Tweede Kamer informeren over het verloop van het gesprek

Planning: oktober 2013

26

Brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-07-2012

eindevaluatie van de Gemeenschappelijke Integratie-agenda 2008–2011 (GIA)

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 268, nr. 79

De Minister zegt toe (in 2013) de Tweede Kamer over de voortgang van de GIA (gemeenschappelijk integratieagenda) en het behalen van de doelstelling te informeren

Planning: oktober 2013

27

Uitgaande brief d.d. 10-09-2012 Aanpak malafide uitzendbureaus (Kamerstukken II, 2011–2012, 17 050, nr. 419)

De SNA heeft een plan van aanpak opgesteld om het onderscheidend karakter van het NEN-certificaat te vergroten. De Minister zegt toe nauw betrokken te blijven bij de uitwerking van deze maatregelen door de sector en de verdere uitwerking te volgen. Medio volgend jaar zal hij kijken of deze aanpak tot resultaat heeft geleid

Gedeeltelijk afgedaan met de brief van 17-03-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 17 050, nr. 427). Bij volgende voortgangsbrief AMU wordt de Tweede Kamer verder geïnformeerd.

Planning: september 2013

28

27-09-2012 AO voortgangsbrief september (pensioenen)

(Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 135)

Aanscherping vermogenseisen (normdekkingsgraad) bij wijziging pensioenwet

Planning: meenemen in wetsvoorstel wijziging Pensioenwet in te dienen bij Tweede Kamer in december 2013

29

23-11-2012 Vervolg AO over Kinderopvang en Kindregelingen (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 164)

De Minister zegt toe dat met de VNG besproken zal worden hoe oudercommissies meer betrokken kunnen worden bij handhavingsadviezen die de gemeente uitschrijft aan ondernemers

Wordt betrokken bij het aangekondigde wetsvoorstel inzake klachtrecht en oudercommissies in de kinderopvang.

Planning: 3e kwartaal 2013

30

28-11-2012 AO Arbeidsomstandigheden

(Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 216)

Opnieuw met sociale partners overleggen of ratificatie van ILO Verdrag 170 (chemische stoffen) een optie is, en de Tweede Kamer over uitkomst overleggen informeren. Daarbij komt een beoordeling van de uitvoerbaarheid en de kosten aan de orde. Hierbij wordt aangetekend dat de EU nog het besluit moet nemen dat lidstaten dit Verdrag mogen ratificeren. Pas daarna kan Nederland eventueel ratificeren

Brief over de uitkomst van de SER-adviesaanvraag en over eventuele aanpassing van het kabinetsstandpunt inzake ratificatie van 7 ILO-arboverdragen ontvangt de Tweede Kamer in 4e kwartaal 2013

31

28-11-2012 AO Arbeidsomstandigheden (Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 216)

Positie van zzp’ers (waaronder op terrein van arbeidsomstandigheden) meenemen in de uitwerking van de sociale agenda en de Tweede Kamer hierover informeren

Sociale partners voeren hierover overleg.

Planning: 3e kwartaal 2013

32

28-11-2012 AO Arbeidsomstandigheden

(Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 216)

Met I&M contact opnemen en in gesprek gaan met de Vereniging van Verkeersvliegers over voorziene knelpunten met arbeidstijden.

Minister I&M zal de Tweede Kamer mede namens Minister SZW informeren.

Planning: 3e kwartaal 2013

Tabel B.5.16 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2012–2013
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

23-10-2012 Plenaire behandeling Wet vereenvoudiging regeling UWV (33 327)

(Handelingen 2012–2013, nr. 13, item 16, Tweede Kamer)

Monitoring en evaluatie wet vereenvoudiging regelingen UWV. De uitvoering van de startersregeling zal vanaf 1 januari gemonitord worden, onder meer om te bezien of het gebruik van de regeling afneemt. De resultaten daarvan worden na 1 jaar aan de Kamer gerapporteerd. De toepassing van de wijziging in de dagloonregels die uit het wetsvoorstel voortvloeit zal eveneens worden gemonitord en hierover zal na 2 jaar worden gerapporteerd aan de Tweede Kamer. In zijn brief van 29-10-2012 heeft de Staatssecretaris toegelicht dat UWV de nieuwe berekening zal monitoren. Dit heeft mede betrekking op de consequenties van het werken met het loon uit de laatste dienstbetrekking en het gebruik van de dagloongarantieregeling. De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer informeren over de resultaten van deze monitoring. De hele evaluatie van het wetsvoorstel inclusief de andere maatregelen die daarin voorliggen gebeurt na 2 jaar

De planning van de evaluatie zal in overleg met UWV gebeuren.

Planning: 4e kwartaal 2015

2

11-12-2012 Begrotingsbehandeling SZW 11 december en 13 december 2012

(Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 13)

De Minister zegt toe dat de Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomst van het onderzoek naar Aldi door de Inspectie SZW

De Inspectie SZW zal de Tweede Kamer in de loop van 2013 informeren over de resultaten van een onderzoek naar de klachten bij de Aldi

Planning: 4e kwartaal 2013

3

11-12-2012 Begrotingsbehandeling SZW 11 december en 13 december 2012

(Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 13)

Toezegging te werken aan een businesscase om te bezien of het financieel mogelijk is om extra inspecteurs in te zetten

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van de businesscase

Planning: september 2013

4

11-12-2012 Begrotingsbehandeling SZW 11 december en 13 december 2012

(Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 13)

De Staatssecretaris zegt toe dat zeer ernstige misdragingen een zelfstandige grond zijn om in te grijpen in de uitkering

Deze toezegging wordt meegenomen in het wetsvoorstel WWB-RA maatregelen.

Planning: 3e kwartaal 2014

5

11-12-2012 Begrotingsbehandeling SZW 11 december en 13 december 2012

(Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 13)

De Staatssecretaris bevestigt de afspraak uit het regeerakkoord, dat zij met gemeenten zal overleggen hoe om te gaan met de 30.000 beschutte werkplekken

Planning: november 2013

6

11-12-2012 Begrotingsbehandeling SZW 11 december en 13 december 2012

(Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 13)

Op de vraag van het lid Van Weyenberg (D66) over de financiën van de O&O-fondsen heeft de Minister toegezegd om de Tweede Kamer meer informatie te geven over de bedragen en aanwending daarvan door O&O-fondsen. De Minister zegt toe, met het voorbehoud dat hij over die info kan beschikken gelet op het feit dat het private partijen betreft

Planning: een onderzoek over de financiering en de betekenis van de financiën aan de doelstellingen van de O&O-fondsen zal uiterlijk december 2013 aan de Tweede Kamer worden aangeboden

7

12-12-2012 VAO Handhaving

Handelingen 2012–2013 Vergaderingnummer 34

De Minister zal de Tweede Kamer voor het zomerreces informeren over de uitkomsten van de businesscases die worden ontwikkeld in het kader van de versterking toezicht SVB en UWV (zoals vastgelegd in het regeerakkoord). De Minister heeft aangeven zich in te zetten om de Inspectie SZW hierbij te betrekken

Planning: 4e kwartaal 2013

8

17-01-2013 AO over Arbeidsmigratie

(Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 161)

De Minister zal de Tweede Kamer in de planningsbrief informeren over de stand van zaken over de SER-adviesaanvraag en de kabinetsreactie op de WRR-bundel

Planning: september 2013

9

17-01-2013 AO over Arbeidsmigratie

(Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 161)

De Minister zal binnen 1 jaar een herinvoering van een vergunningplicht voor uitzendbureaus opnieuw bezien

De Tweede Kamer zal worden geïnformeerd over een eventuele herinvoering van een vergunningplicht.

Planning: eind december 2013

10

23-01-2013 AO Armoede- en schuldenbeleid

(Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 253)

De Staatssecretaris zal samen met de Staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer voor het einde van het jaar informeren over de resultaten van de pilot budgetwinkels en hoe hiermee verder wordt gegaan

Planning: berichtgeving aan de Kamer in vierde kwartaal 2013

11

30-01-2013 AO Contouren Participatiewet

(Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 125)

De Staatssecretaris zegt toe dat de nota van wijziging van de Participatiewet aan de Raad van State zal worden aangeboden

Aan de Raad van State is bericht, gelet op het sociaal akkoord, de huidige adviesaanvraag als ingetrokken te beschouwen. Een nieuwe nota van wijziging zal begin september 2013 aan de Ministerraad worden voorgelegd en doorgeleid worden naar de Raad van State. Planning: medio september 2013

12

30-01-2013 AO Contouren Participatiewet

(Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 125)

De Staatssecretaris zegt toe dat in de Nota van wijziging van de Participatiewet in de financiële paragraaf zal worden ingegaan op de weglekeffecten waar D66 naar vraagt

In de nota van wijziging Participatiewet zal in de financiële paragraaf aandacht besteed worden aan de weglekeffecten waar D66 om vraagt

Planning: 4e kwartaal 2013

13

02-02-2013 Plenaire behandeling van de Wet op de ondernemingsraden in verband met wijziging van de financiering van het scholingssysteem voor leden van de ondernemingsraad en enkele andere wijzigingen van deze wet (Handelingen 2012–2013, nr. 51, item 17)

De Tweede Kamer zal op de hoogte worden gesteld van de uitvoering van het wetsvoorstel en de rol die de SER daarbij krijgt. De SER zal via de Commissie Bevordering Medezeggenschap de ontwikkelingen volgen. Zodra daar relevante informatie uitkomt, zal dat met de Tweede Kamer worden gedeeld. Dan kan worden bezien of het moet leiden tot een reactie

Planning: begin 2014

14

06-02-2013 AO Pensioenonderwerpen

(Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 160)

De Staatssecretaris stuurt voor eind 2013 een evaluatie van de tijdelijke regeling pensioenknip naar de Tweede Kamer

Planning: evaluatie afronden en verzenden naar Tweede Kamer in september 2013

15

06-02-2013 AO Pensioenonderwerpen

(Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 160)

De Staatssecretaris gaat met de Pensioenfederatie in gesprek over duurzaam beleggen

Planning: 3e kwartaal 2013

16

06-02-2013 AO Pensioenonderwerpen

(Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 160)

De Staatssecretaris heeft aangegeven dat de Commissie UFR ook kijkt naar de bredere betekenis van de risicovrije rente en UFR en dat het advies van de Commissie UFR vóór het zomerreces 2013 naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd

Bij brief van 12-07-2013, Financieel toetsingskader pensionen: overgangsjaar 2014 (Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 168) is de Tweede Kamer meegedeeld dat het advies van de commissie UFR in augustus wordt verwacht. Daarna komt er een kabinetsreactie.

Planning: 3 kwartaal 2013

17

14-02-2013 d.d. AO SUWI

(Kamerstukken II, 2012–2013, 26 448, nr. 489)

De Staatssecretaris ontvangt in augustus de rapportage van de Inspectie SZW over de beveiliging bij gemeenten van gegevens die zij betrekken uit SUWI net en zendt dit vervolgens aan de Tweede Kamer

Planning: 4e kwartaal 2013

18

Uitgaande brief d.d. 07-03-2013 Migrantenmonitor 2007–2012

(Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 162)

Toegezegd dat in januari 2014 een update komt van de Migrantenmonitor

Planning: januari 2014 update Migrantenmonitor

19

Uitgaande brief d.d. 17-03-2013 Voortgangsbrief aanpak malafide uitzendbureaus

(Kamerstukken II, 2012–2013, 17 050, nr. 427)

G-rekening voor uitzendbureaus

Er komt een wetswijziging waardoor niet-gecertificeerde uitzendbureaus een g-rekening moeten openen. Wetswijziging treedt in werking m.i.v. 1-1-2015.

Planning: Dit loopt mee in het belastingplan 2014 (voortouw Financiën) en wordt op Prinsjesdag 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden

20

Kamerbrief van 02-04-2013 inzake toezeggingen AO Armoede- en schuldenbeleid (Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 254)

De Staatssecretaris zegt toe dat er voor 31 december 2013 een derde meting van «huishouden in de rode cijfers» zal plaatsvinden

Voor 31 december 2013 is een derde meting van «huishoudens in de rode cijfers» voorzien. De Kamer zal daarover dan bericht worden.

Planning: december 2013

21

Kamerbrief van 02-04-2013 inzake toezeggingen AO Armoede- en schuldenbeleid (Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 254)

Voor 31 december 2013 zal de Staatssecretaris een besluit nemen over het niveau van de algemene ouderdomsverzekering voor alleenstaanden in 2014 in Caribisch Nederland

Dit was o.a. onderwerp van gesprek tijdens het werkbezoek van de Staatssecretaris aan Caribisch Nederland en zal dat ook zijn tijdens de CN-week in oktober. Daarna zal de Staatssecretaris met een reactie komen.

Planning: december 2013

22

Kamerbrief van 02-04-2013 inzake toezeggingen AO Armoede- en schuldenbeleid (Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 254)

De Staatssecretaris zal zich voor 1 november 2013 beraden op de suggestie van Saba om het wettelijk minimumloon alleen voor Saba te verhogen

Dit was o.a. onderwerp van gesprek tijdens het werkbezoek van de Staatssecretaris aan Caribisch Nederland en zal dat ook zijn tijdens de CN-week in oktober. Daarna zal de Staatssecretaris met een reactie komen.

Planning: december 2013

23

Kamerbrief van 02-04-2013 inzake toezeggingen AO Armoede- en schuldenbeleid (Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 254)

De Staatssecretaris zal zich voor 1 november 2013 beraden op de suggestie van Saba om het wettelijk minimumloon alleen voor Saba te verhogen

Dit was onderwerp van gesprek tijdens het werkbezoek van de Staatssecretaris aan Caribisch Nederland en tijdens de CN-week in oktober. Daarna zal de Staatssecretaris met een reactie komen.

Planning: november 2013

24

Kamerbrief van 02-04-2013 inzake toezeggingen AO Armoede- en schuldenbeleid (Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 254)

De Staatssecretaris zegt toe dat er voor 31 december 2013 een derde meting van «huishouden in de rode cijfers» zal plaatsvinden

Voor 31 december 2013 is een derde meting van «huishoudens in de rode cijfers» voorzien. De Tweede Kamer zal daarover dan bericht worden

Planning: december 2013

25

03-04-2013 AO Beleidsdoorlichting Algemene nabestaandenwet (Anw)

(Kamerstukken II, 2012–2013, 30 982, nr. 12)

De Staatssecretaris zal d.m.v. de Verzamelbrief SZW de gemeenten oproepen zich actiever in te zetten om nabestaanden te ondersteunen

Planning: 4e kwartaal 2013

26

03-04-2013 AO Beleidsdoorlichting Algemene nabestaandenwet (Anw)

(Kamerstukken II, 2012–2013, 30 982, nr. 12)

De Staatssecretaris zal het wetsvoorstel deze zomer indienen

Indiening wetsvoorstel tot wijziging van de Anw: 4e kwartaal 2013

27

03-04-2013 AO over de inkomensachteruitgang van gezinnen met kinderen

(Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400, nr. 103)

De Minister zegt toe een poging de doen de mate van ondersteuning van gezinnen met kinderen internationaal te vergelijken

Brief naar de Tweede en Eerste Kamer in september 2013. Tezamen met de indiening van het wetsvoorstel hervorming kindregelingen

28

Kamerbrief van 08–04-2013 inzake kabinetsstandpunt rapport Paritas Passé (Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 255)

De Staatssecretaris zal samen met de Staatssecretaris van V&J de Tweede Kamer voor 31 december 2013 informeren over de nadere uitwerkingen en concretiseringen van de reactie op de aanbevelingen gedaan in het rapport Paritas Passé (w.o. de uitwerking en concretisering van de rijksincassovisie)

Voor 31 december 2013 zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de nadere uitwerkingen van het rapport Paritas Passé.

Planning: december 2013

29

10-04-2013 plenaire behandeling Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

(Kamerstukken II, 2012–2013, 33 538, nr. 73)

Minister zegt toe nog dit jaar (2013) een wetsvoorstel over de positie van ouders aan de Tweede Kamer toe te sturen waarin ook de positie van de oudercommissies zal worden betrokken

Wetsvoorstel is in voorbereiding en wordt nog dit jaar aan Tweede Kamer aangeboden.

Planning: 4e kwartaal 2013

30

10-04-2013

Plenaire behandeling Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 538, nr. 73)

Het regelen van de wettelijke positie van de ouderparticipatiecreches uiterlijk per 31–12–2014

Het regelen van de wettelijke positie per 31-12-2014 volgt nadat de brede verkenning naar de toekomst van de ouderparticipatiecreches is afgerond (eind 2013).

Planning start wetgevingstraject (naar het regelen van de wettelijke positie): 4e kwartaal 2013

31

10-04-2013 plenaire behandeling Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 538, nr. 73)

Minister zegt toe Tweede Kamer eind dit jaar te informeren over de eerste resultaten van continue screening

Eerste resultaten van de continue screening worden door Minister eind dit jaar aan Tweede Kamer aangeboden.

Planning: eind 2013

32

10-04-2013 plenaire behandeling Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 538, nr. 73)

Minister zegt toe nog voor het einde van 2013 een nieuw voorstel over de omgang met ouderparticipatiecreches aan de Tweede Kamer te sturen

Brede verkenning naar de toekomst van de ouderparticipatiecreches vindt plaats.

Planning: 4e kwartaal 2013

33

17-04-2013 Plenaire behandeling van de Herziening van de Wet Arbeid Vreemdelingen (33 475, Handelingen 2012–2013, nr. 76, item 8)

De Minister zegt toe in contact te treden met de waterbouw om eventuele misverstanden op te lossen. Dat betekent overigens niet dat regelgeving zal worden aangepast

Planning: 4e kwartaal 2013

34

17-04-2013 Plenaire behandeling van de Herziening van de Wet Arbeid Vreemdelingen (33 475, Handelingen 2012–2013, nr. 76, item 8)

De Minister zegt op verzoek van D66 toe na een te jaar kijken naar het aantal verleende twv's en in hoeverre deze repeterend worden toegekend

Planning: zomer 2014

35

17-04-2013 Plenaire behandeling van de Herziening van de Wet arbeid Vreemdelingen

(33 475, Handelingen 2012–2013, nr. 76, item 8)

De Minister is bereid om de onderbouwing voor lastenverlichting op papier te zetten voor de VVD

Planning: brief september 2013

36

17-04-2013 N.a.v. de regeling van werkzaamheden van 9 april jl. in de week van 16 april 2013 een debat aan de MP en Minister SZW inz. stand van zaken sociaal akkoord

(Handelingen 2012–2013, nr. 76, item 6)

De Minister heeft toegezegd dat er een nulmeting in 2013 komt i.v.m. de extra te realiseren banen voor mensen met een arbeidsbeperking in de jaren daarna

Wordt betrokken bij de uitwerking van de quotumregeling.

Planning: 4e kwartaal 2013

37

17-04-2013 N.a.v. de regeling van werkzaamheden van 9 april jl. in de week van 16 april 2013 een debat aan de MP en Minister SZW inz. stand van zaken sociaal akkoord

(Handelingen 2012–2013 nr. 76, item 6)

De Minister heeft toegezegd de gemeenten volop te betrekken bij de uitwerking van de Participatiewet/Werkbedrijven

Planning: 4e kwartaal 2013

38

Brief d.d. 25-04-2013 over Beleidsdoorlichting Nabestaandenwet

(Kamerstukken II, 2012–2013, 30 982, nr. 11)

Staatssecretaris zegt toe in de zomer een hoofdlijnennotitie toe te zenden, waarin ook aandacht zal worden besteed aan de financiële effecten

Verzending hoofdlijnennotitie over de beleidsdoorlichting Nabestaandenwet: september 2013

39

25-04-2013 AO Arbeidsmigratie

(Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 170)

De Minister zal de Tweede Kamer halfjaarlijks informeren over de voortgang van de aanpak van schijnconstructies

Voortgangsbrief. Planning: oktober 2013

40

Brief aan Tweede Kamer 7 mei 2013, kenmerk 20130000072133, inzake Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit Kinderopvangtoeslag.

Verslag EK Wijzigingswet KO 2013, 25 juni 2013

(Kamerstukken II, 2012–2013, 31 322, nr. 214)

Minister zegt toe Tweede en Eerste Kamer najaar 2013 een brief te sturen met daarin een verdere uitwerking van de voornemens voor een verbetering van de kwaliteit en het toezicht

Tweede Kamer wordt per brief geïnformeerd over verdere uitwerking van de voornemens voor verbetering van de kwaliteit van de kinderopvang en het toezicht

Planning: 4e kwartaal 2013

41

22-05-2013 AO Arbeidsmarktbeleid

(Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 416)

De Minister zegt toe dat het advies van de Stichting van de Arbeid over driehoeksrelaties zo mogelijk al gaat meelopen in wetsvoorstel ontslag flex, zo nodig bij nota van wijziging

Stichting komt uiterlijk 01-10-2013 met advies. Wetsvoorstel wordt aan de Tweede Kamer gestuurd.

Planning: november 2013

42

22-05-2013 Vervolg plenaire behandeling Wetsvoorstel Versterking Bestuur Pensioenfondsen (33 182): Handelingen 2012–2013, 85)

In de evaluatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen worden ook de onderwerpen visitatiecommissie, diversiteit en de bevindingen van DNB over onder meer bestuursleden zonder stemrecht meegenomen

Streven is de evaluatie inclusief de hier benoemde onderdelen rond de jaarwisseling van 2016–2017 aan de Tweede Kamer te doen toekomen. De evaluatie start 3 jaar na inwerkingtreding van de wet versterking bestuur pensioenfondsen

43

23-05-2013 AO Arbeidsomstandigheden

(Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 221)

Minister geeft na de zomer zijn reactie op de voorstellen van het NVAB (m.b.t. het tekort aan bedrijfsartsen) en neemt daarin het voorstel voor een opleidingsfonds mee. De Minister betrekt in zijn reactie ook het tekort aan verzekeringsartsen

Planning: 4e kwartaal 2013

44

23-05-0213 AO Arbeidsomstandigheden

(Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 221)

Minister informeert Tweede Kamer in het najaar 2013 over zijn plan van aanpak psychosociale arbeidsbelasting

Planning: oktober 2013

45

30-05-2013 AO Pensioenonderwerpen, (Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 221)

In het kader van de herziening van de pensioencommunicatie wordt bezien of digitale communicatie van «kruimelpensioenen» mogelijk is. Het wetsvoorstel over pensioencommunicatie kan de Tweede Kamer eind 2013 tegemoet zien

Planning:

Het wetsvoorstel over pensioencommunicatie, waarvan digitale communicatie onderdeel uitmaakt, zal aan het einde van 2013 aan de Tweede Kamer worden aangeboden

46

30-05-2013 AO Pensioenonderwerpen

(Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 221)

De Staatssecretaris stuurt na het zomerreces 2013 een brief aan de Tweede Kamer over de meerwaarde van de API. Onderdeel van de brief zal ook zijn de «doelverschuiving» van de PPI en de doorontwikkeling van de Multi-opf

Planning: derde kwartaal 2013

47

30-05-2013 AO Pensioenonderwerpen

(Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 221)

De Staatssecretaris geeft in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Financieel Toetsingskader de samenhang aan met de ontwikkelingen rond het Witteveenkader

Het wetsvoorstel Financieel Toetsingskader wordt voor het kerstreces 2013 bij de Tweede Kamer ingediend

48

30-05-2013 AO Pensioenonderwerpen

(Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 221)

De Staatssecretaris zal binnenkort met Shell spreken over de nieuwe pensioenregeling

Planning: 3e kwartaal 2013

49

30-05-2013 AO Pensioenonderwerpen

(Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 221)

De Staatssecretaris neemt in het traject pensioenopbouw voor zelfstandigen de PPI en de verlenging van de vrijwillige voortzetting mee

Planning: najaar 2013

50

Brief d.d. 30-05-2013, op verzoek van lid Voortman over het bericht «Wachtlijsten op de voorschool groeien».

(Kamerstukken II, 2012–2013, 31 322, nr. 213)

Minister zegt voor de zomer gezamenlijk met de Staatssecretaris van OCW een brief aan Tweede Kamer te sturen m.b.t. het onder de Wet kinderopvang brengen van de financiering van het peuterspeelzaalwerk om zo de onderlinge afstemming van onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te optimaliseren

Het overleg met de Staatssecretaris van OCW loopt nog

Planning: september 2013

51

05-06-2013 AO WWB-onderwerpen

(Kamerstukken II, 2012–2013, 30 545, nr. 130)

Nader overleg gemeenten over flexibilisering van de Wet Bijstand (WWB) en terugkoppeling inzichten. Er zal verder worden gesproken met gemeenten over flexibilisering van de WWB. Na de zomer zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de inzichten die hierbij worden opgedaan

De flexibilisering van de WWB wordt besproken met gemeenten.

Planning: 3e kwartaal 2013

52

19-06-2013 AO Armoede- en schuldenbeleid

(Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 253)

De Staatssecretaris gaat in gesprek met telecomaanbieders over preventie en vroegsignalering. Daarbij zal de Staatssecretaris een dringende beroep doen op de (maatschappelijke) verantwoordelijkheid van de sector met name met betrekking tot jongeren. Ook zal aandacht zijn voor de wens van met name de SP om telecomaanbieders onder de Wet op het financieel toezicht te brengen

Het gesprek met de telecombedrijven wordt gezamenlijk voorbereid door de Ministeries van EZ, Financiën en SZW. Het gesprek wordt na het zomerreces gepland. De Tweede Kamer wordt voor eind 2013 geïnformeerd over de uitkomsten van het gesprek

53

19-06-2013 AO Armoede- en schuldenbeleid

(Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 253)

Staatssecretaris Teeven zal de KBvG verzoeken of het preadvies over het beslagvrije voet met enige snelheid kan verschijnen en samen met de Staatssecretaris van SZW de Tweede Kamer over de uitkomsten van dit gesprek informeren

Gesprek is in het najaar 2013 voorzien.

Planning: december 2013

54

19-06-2013 AO Armoede- en schuldenbeleid

(Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 253)

Staatssecretaris Teeven zal in gesprek gaan met het LBIO over de situatie van gescheiden moeders van wie de ex alimentatie weigert te betalen en samen met de Staatssecretaris van SZW de Tweede Kamer over de uitkomsten van dit gesprek informeren

Gesprek is in het najaar voorzien.

Planning: december 2013

55

19-06-2013 AO Armoede- en schuldenbeleid

(Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 253)

Staatssecretaris Teeven zal in gesprek gaan met de incassobranche om verbeteringen door te voeren en samen met de Staatssecretaris van SZW de Tweede Kamer over de uitkomsten van dit gesprek informeren

Gesprek is in het najaar voorzien.

Planning: december 2013

56

19-06-2013 AO Armoede- en schuldenbeleid

(Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 253)

In de brief intensivering armoede en schuldenbeleid die voor het zomerreces naar de Tweede Kamer wordt gestuurd zal aandacht worden besteed aan het achterwege blijven van alimentatie en aanvullende mogelijkheden voor deze problematiek

Deze toezegging hangt samen met de toezegging van Staatssecretaris Teeven (V&J) die in hetzelfde debat is gedaan. V&J gaat in het najaar in gesprek met de LBIO.

Planning: december 2013

57

19-06-2013 AO Armoede- en schuldenbeleid

(Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 253)

De Staatssecretaris zal ingaan op het verschil tussen koop en huur. Mogelijk in de brief intensivering armoede en schulden die voor het zomerreces naar de Kamer wordt gestuurd, anders op een later moment

SZW zal deze kwestie met de NVVK bespreken.

Planning: december 2013

58

19-06-2013 AO Armoede- en schuldenbeleid

(Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 253)

De Staatssecretaris zal in een brief na het zomerreces inzicht geven in de besteding van de extra middelen voor intensivering van het armoede- en schuldenbeleid vanaf 2014

Planning: 30 september 2013

59

Uitgaande brief d.d. 21-06-2013 Beloning van topbestuurders in de private sector (Kamerstukken II, 2012–2013, 30 111, nr. 62)

Uitbreiding rol OR bij topinkomens. (...) de verdere mogelijkheden onderzoeken om te bevorderen dat beloningen in de top van het bedrijfsleven in verhouding staan tot het de rest van het loongebouw. Ik denk daarbij onder meer aan het verplichten van bedrijven om in hun (sociaal) jaarverslag inzichtelijk te maken hoe de beloningsverschillen binnen het bedrijf zich hebben ontwikkeld. Ook wil ik bezien op welke manier nader invulling kan worden gegeven aan de rol van ondernemingsraden bij het beloningsbeleid voor bestuurders. Tijdens AO arbeidsmarktbeleid op 2 juli heeft Minister toegezegd hierbij de suggesties van D66 en SP bij te betrekken

Planning: brief naar Tweede Kamer najaar 2013

60

26-06-2013Voortgezette behandeling wetsvoorstel aanpassing Witteveenkader (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 610, nr. 25)

De relatie van de excedentregeling met de pensioenwetgeving zal nader separaat aan de heer Omtzigt worden toegelicht

Planning: september 2013

61

26-06-2013 Voortgezet wetgevingsoverleg aanpassing Witteveenkader (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 610, nr. 25)

De AMvB waarbij de pensioenuitvoerders zullen worden aangewezen die de excedentregeling kunnen uitvoeren, zal bij de Tweede Kamer worden voorgehangen

Planning: voorhangen concept Tweede Kamer in september 2013

62

27-06-2013 AO Behandelvoorbehoud EU-richtlijnen uitoefening van rechten in het vrije verkeer van werknemers (COM (2013) 236) EU-voorstel Organisatie, Europese Commissie 6 mei 2013 2013Z-0944

Fiche: Richtlijn betreffende de uitoefening van rechten in het kader van vrij verkeer van werknemers.

Brief van min. Buitenlandse Zaken 31-05-2013, (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 635, nr. 2)

De Engelstalige teksten van het MOU met Bulgarije en Roemenië inzake schijnconstructies worden aan de Tweede Kamer gezonden

Planning: 4e kwartaal 2013

63

02-07-2013 Mondelinge vraag van het lid Van Weyenberg (D66) over het bericht «Hogere pensioenpremie voor minder pensioen» (Financieel Dagblad, 1 juli 2013) (Kamerstukken II, 2012–2013, vraagnummer 2013Z13993)

Staatssecretaris zegt toe aan de heer Omtzigt nader terug te komen op de vraag hoeveel de premies moeten stijgen door de gestegen levensverwachting en hoeveel de verhoging van de pensioenleeftijd van 65 naar 67 jaar die premiestijging beperkt

Planning: september 2013

64

Uitgaande brief d.d. 02-07-2013 Arbeid en zorg (Kamerstukken II, 2012–2013, 32 855. nr. 14)

Na de arbeid- en zorgtop zal de Minister van SZW de Tweede Kamer informeren of deze top leidt tot aanvullende stappen om de combinatie van arbeid en zorg te verbeteren en/of tot eventuele aanpassingen van het wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden

Planning: eind 2013/begin 2014

65

02-07-2013 AO Arbeidsmarktbeleid/Topinkomens

(Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 58

De Minister zegt toe in de eerstvolgende Monitor Arbeidsmarkt aandacht te besteden aan de effectiviteit van de mobiliteitsbonussen

In de eerstvolgende Monitor Arbeidsmarkt zal aandacht worden besteed aan de effectiviteit van de mobiliteitsbonussen. Naar verwachting verschijnt deze Monitor in september 2013

66

04-07-2013 VAO Arbeidsmarktbeleid/Topinkomens

(Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. PM)

Minister komt voor het AO Kinderopvang op 12-09-2013 met brief over toepassing van de kinderopvangtoeslag en het in huis nemen van hulpbehoevende ouderen

Planning: voor 12 september 2013

67

Uitgaande brief d.d. 05-07-2013 Toezeggingen uit AO en VAO WWB onderwerpen en monitoring maatregel kinderalimentatie (Kamerstukken II, 2012–2013, 30 545, nr. 129)

De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer na de zomer informeren of we tot uitbreiding van de frequentie van de rapportages van het Inlichtingenbureau over zullen ingaan

Planning: 4e kwartaal 2013

68

Uitgaande brief d.d. 10-07-2013 Pilot ID12 in champignonsector

(Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 173)

De Minister heeft mede namens de Staatssecretaris van Financiën toegezegd om de Tweede Kamer na afloop van de evaluatie (Pilot ID12 in champignonsector) te informeren over de uitkomsten en de mogelijke vervolgstappen

Planning: december 2015

BIJLAGE 6 VERDIEPINGSHOOFDSTUK

A. Opbouw uitgaven beleidsartikelen (bedragen x euro 1.000)
ARTIKEL 1. ARBEIDSMARKT
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

24.272

23.477

21.837

22.824

22.824

22.824

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

– 5.615

– 3.802

– 80

     
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Overboekingen met andere departementen

– 770

– 10

       

2. Budgettair neutrale herschikkingen begroting SZW

262

         
             

Stand ontwerpbegroting 2014

18.149

19.665

21.757

22.824

22.824

22.824

1. Met andere departementen zijn vier overboekingen verwerkt. Naar het Ministerie van IenM zijn bijdragen overgeboekt voor het kennisplatform EM-velden en het landelijk Asbest volgsysteem. Naar het Ministerie van EZ is de jaarlijkse bijdrage aan het Ctgb overgemaakt en naar het Ministerie van VWS is een bijdrage ten behoeve van TNO verwerkt.

2. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de begroting van SZW.

ARTIKEL 2. BIJSTAND, TOESLAGENWET EN SOCIALE WERKVOORZIENING
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

9.230.038

9.311.517

9.348.871

9.209.596

9.058.229

9.058.229

Mutatie nota van wijziging 2013

– 10.370

4.702

159.848

333.748

380.020

371.705

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

31.050

21.703

– 500.607

– 607.472

– 664.487

– 767.154

             

Nieuwe mutaties

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2013

268.075

280.264

269.701

271.701

269.014

267.501

2. Macromutaties

184.120

474.133

511.704

466.770

409.361

320.108

3. Sectorplannen

10.000

283.750

296.250

     

4. Overboekingen met andere departementen

– 250

         

5. Kasschuif WSW

 

– 852

15

198

327

312

6. Uitstel aanscherping wekeneis

– 1.000

         

7. Huishouduitkeringstoets

 

– 1.000

– 15.000

– 15.000

– 16.000

– 17.000

8. Uitvoeringsmutaties

71.103

64.937

80.473

97.226

116.376

132.329

9. Effecten invoering participatiewet

 

– 1.000

88.300

444.000

809.000

1.147.000

10. Effect wetsvoorstel kindregelingen op TW

   

– 74.400

– 74.400

– 74.400

– 74.400

11. Bijstelling effect kindregelingen op WWB/IOAW

   

– 26.376

– 27.373

– 18.367

– 14.365

12. Reservering uitvoeringskosten kostendelersnorm

 

– 5.000

       

13. Kasschuif re-integratie Caribisch Nederland

– 850

200

525

125

   

14. Intensivering armoedebeleid

 

75.000

95.000

94.750

94.750

94.750

15. Weglek WWB afschaffen parternertoeslag studiefinanciering

   

7.175

7.175

7.175

7.175

16. Eenmalige uitkering koopkrachtpakket

 

70.000

       
             

Stand ontwerpbegroting 2014

9.781.916

10.578.354

10.241.479

10.201.044

10.370.998

10.526.440

1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2013.

2. De ramingen voor Buig en TW zijn aangepast voor ontwikkelingen in de werkloosheid.

3. De middelen voor de sectorplannen stonden geparkeerd op artikel 99 en zijn, met uitzondering van € 10 miljoen voor uitvoeringskosten (artikel 98), overgeboekt naar artikel 2.

4. Naar het Ministerie van EZ is een bijdrage in het mobiliteitscentrum Nedcar overgeboekt en naar het Ministerie van Financiën een bijdrage in het project Wijzer in geldzaken.

5. Kasschuif van de compensatie voor sociale werkgeverslasten aan de WSW teneinde een gelijkmatige uitgavenontwikkeling te bewerkstelligen.

6. Uitstel van de aanscherping wekeneis musici en artiesten.

7. De invoering van een kostendelersnorm in de WWB werkt door in de AIO en de Toeslagenwet.

8. De ramingen zijn bijgesteld op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV en de gemeenten.

9. Mutaties als gevolg van de invoering van de Participatiewet.

10. Met invoering van de alleenstaande ouderkop in de WKB vervalt ook de 20% aanvulling voor alleenstaande in de TW. De budgettaire effecten hiervan waren nog niet opgenomen in het regeerakkoord.

11. Bijstelling van de ramingen van de gevolgen van de invoering van het wetsvoorstel hervorming kindregelingen op WWB en IOAW.

12. Overboeking naar artikel 99 van gereserveerde uitvoeringskosten in verband met de invoering van de kostendelersnorm.

13. Om beter aan te sluiten bij het ritme van de financiering van re-integratieprojecten op Caribisch Nederland is een budgettair neutrale kasschuif (2013 – 2016) verwerkt.

14. Beschikbaar gestelde middelen voor intensivering armoedebeleid (bijzondere bijstand en gemeentelijk minimabeleid).

15. Weglekeffect op de WWB als gevolg van afschaffen partnertoeslag studiefinanciering.

16. Reservering voor de eenmalige uitkering uit het koopkrachtpakket.

ARTIKEL 3. ARBEIDSONGESCHIKTHEID
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

472

497

523

554

585

585

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

128

135

142

150

160

213

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2013

16

17

18

19

20

21

             

Stand ontwerpbegroting 2014

616

649

683

723

765

819

1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2013.

ARTIKEL 4. JONGGEHANDICAPTEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

2.606.167

2.938.323

3.076.788

3.210.767

3.340.578

3.340.578

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

2.375

– 18.699

– 38.705

– 105.908

– 359.585

– 311.087

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2013

48.523

53.638

55.816

57.176

55.637

56.776

2. Uitvoeringsmutaties Wajong

45.780

14.700

       

3. Nadere uitwerking Participatiewet sociaal akkoord

   

– 32.000

– 337.000

– 498.000

– 815.000

4. Budgettair neutrale herschikking re-integratiebudget

   

– 1.000

– 2.000

– 3.000

– 3.000

5. Verlaging AO-tegemoetkoming

 

– 35.000

– 51.000

– 44.000

– 36.000

– 29.000

             

Stand ontwerpbegroting 2014

2.702.845

2.952.962

3.009.899

2.779.035

2.499.630

2.239.267

1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2013.

2. Bijstelling van de raming op basis van de juninota van het UWV.

3. De maatregelen uit het sociaal akkoord die de Wajong betreffen waren aanvankelijk als netto besparing ingeboekt. Bij de nadere uitwerking zijn de bedragen bruto geboekt. Deze ramingsbijstelling laat dit verschil zien.

4. Budgettair neutrale herschikking binnen het totale re-integratie budget Wajong (begrotingsgefinancierd) en WIA (premiegefinancierd).

5. De AO-tegemoetkoming wordt verlaagd. In 2014 gaat de AO-tegemoetkoming van € 342 netto per jaar naar € 247 netto per jaar.

ARTIKEL 5. WERKLOOSHEID
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

5.122

3.332

1.836

941

344

344

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

3.861

14.281

17.620

25.820

40.460

54.816

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2013

140

273

302

414

631

853

2. Uitvoeringsmutaties IOW

4.726

3.558

3.513

3.335

2.992

2.642

3. Splitsing UK en UL regeling musici en artiesten

800

         

4. Maatregelen arbeidsparticipatie 55+

1.000

11.000

12.500

3.500

   
             

Stand ontwerpbegroting 2014

15.649

32.444

35.771

34.010

44.427

58.655

1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2013.

2. De raming van de IOW is op basis van uitvoeringsgegevens van het UWV bijgesteld.

3. Deze € 0,8 miljoen betreft een gedeelte van de kosten voor de tijdelijke regeling voor musici en artiesten. De totale kosten van deze regeling zijn geraamd op maximaal € 5 miljoen. Op artikel 11 staat hiervoor € 1,7 miljoen uitvoeringskosten gereserveerd. Het restant van € 2,5 miljoen uitkeringslasten komt van het Ministerie van OCW.

4. Het budget voor re-integratiemiddelen 55+, netwerkgroepen en inspiratiedagen was tijdelijk geboekt op artikel 99 en wordt overgeheveld naar de artikelen 5 en 11.

ARTIKEL 6. ZIEKTE EN ZWANGERSCHAP
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

5.164

5.439

5.516

5.607

5.704

5.704

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

228

49

72

98

122

282

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2013

149

151

154

157

160

165

2. Nabetaling ziekteverzekering Caribisch Nederland

200

         

3. Uitbreiding TAS met asbestose

 

1.166

583

583

583

583

             

Stand ontwerpbegroting 2014

5.741

6.805

6.325

6.445

6.569

6.734

1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2013.

2. In het voorjaar heeft een nabetalingsactie in de Ziekteverzekering Caribisch Nederland plaatsgevonden.

3. Uitbreiding van de TAS met asbestose slachtoffers.

ARTIKEL 7. KINDEROPVANG
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

2.696.970

2.768.934

2.854.626

2.898.701

2.949.391

2.949.391

Mutatie nota van wijziging 2013

14.000

14.000

15.000

15.000

15.000

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

– 192.935

– 271.456

– 326.581

– 328.256

– 314.256

– 244.978

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2013

7.324

7.519

7.753

7.873

8.011

8.169

2. Naar OCW bijdrage aan de brancheorganisatie KO

– 20

         

3. Budgettair neutrale herschikkingen begroting SZW

– 3

         

4. Budgettair neutrale kasschuiven

– 5.000

– 300

1.000

 

4.300

 

5. Ramingsbijstelling

– 150.000

– 100.000

– 100.000

– 100.000

– 100.000

– 100.000

6. Aanpak toeslag fraude

 

–16.500

–16.500

–16.500

–16.500

–16.500

7. Afrekening WKO 2012

459

         
             

Stand ontwerpbegroting 2014

2.370.795

2.402.197

2.435.298

2.476.818

2.545.946

2.596.082

1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2013.

2. Overboeking naar het Ministerie van OCW als bijdrage in de subsidie aan de brancheorganisatie kinderopvang.

3. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de begroting van SZW.

4. Om beter aan te sluiten bij het ritme van de financiering van een aantal projecten zijn budgettair neutrale kasschuiven (2013 – 2017) verwerkt.

5. Aanpassing van de raming van de uitgaven aan de hand van uitvoeringsinformatie over de eerste zes maanden van 2013.

6. Intensivering aanpak fraude toeslagen

7. Nabetaling op de afrekening 2012.

ARTIKEL 8. OUDEDAGSVOORZIENING
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

958.574

984.365

1.007.514

1.020.483

1.035.234

1.035.234

Mutatie amendement 2013

30.000

– 30.000

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

302.086

79.186

52.161

73.331

67.527

69.895

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2013

34.700

27.668

28.359

29.185

29.429

29.525

2. Tijdelijke regeling tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/Anw

650

         

3. Uitvoeringsmutaties SVB MKOB

– 65.703

– 10.555

– 11.390

– 9.682

– 5.000

– 364

4. Budgettair neutrale kasschuif overbruggingsregeling

2.102

2.679

11.856

11.037

– 740

– 12.313

5. Afschaffing MKOB

   

– 1.007.689

– 1.024.995

– 1.038.858

– 1.052.675

             

Stand ontwerpbegroting 2014

1.262.409

1.053.343

80.811

99.359

87.592

69.302

1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2013.

2. Voor de Tijdelijke regeling tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/Anw is een begrotingsvoorziening in 2013 opgenomen.

3. De raming van de MKOB is op basis van uitvoeringsgegevens in de juninota van de SVB aangepast.

4. Om beter aan te sluiten bij de actuele verwachting van de uitgavenontwikkeling van de overbruggingsregeling is een budgettair neutrale kasschuif verwerkt.

5. De koopkrachttegemoetkoming wordt vanaf 2015 omgezet in een inkomensafhankelijke kop op de zorgtoeslag.

ARTIKEL 9. NABESTAANDEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

937

981

1.027

1.078

1.132

1.132

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

153

– 42

– 36

– 27

– 19

63

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon en prijsbijstelling 2013

24

25

26

28

30

32

             

Stand ontwerpbegroting 2014

1.114

964

1.017

1.079

1.143

1.227

1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2013.

ARTIKEL 10. TEGEMOETKOMING OUDERS
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

4.293.755

4.208.813

4.167.977

4.126.840

4.085.711

4.085.711

Mutatie nota van wijziging 2013

– 17.201

5.408

44.043

56.385

60.385

59.400

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

37.239

122.714

851.426

783.140

704.735

691.310

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Van VWS compensatie besparingsverlies kindregelingen

18.160

         

2. Uitvoeringsinformatie SVB en ramingen CPB

43.947

17.953

19.551

13.062

– 525

– 525

3. Ramingbijstelling WKB n.a.v. realisaties

71.015

130.402

115.254

50.383

16.245

18.636

4. Uitstel beperking export AKW en WKB

 

1.500

1.000

     

5. Effect op de TOG van hervormingen kindregelingen

   

– 102

– 4.961

– 6.488

– 6.488

             

Stand ontwerpbegroting 2014

4.446.915

4.486.790

5.199.149

5.024.849

4.860.063

4.848.044

1. Overboeking van het Ministerie van VWS ter compensatie van de hogere uitgaven als gevolg van uitstel van de invoering van het wetsvoorstel «verbeteren positie pleegouders».

2. De ramingen zijn bijgesteld op basis van uitvoeringsinformatie van de SVB en nieuwe inkomensramingen van het CPB.

3. Ramingbijstelling WKB omdat in het verleden zowel uitgaven als terugontvangsten hoger bleken dan geraamd. Het saldo van uitgaven en terugontvangsten wijzigt niet (zie ook ontvangstenmutatie van dezelfde omvang).

4. Het wetsvoorstel beperking export kinderbijslag en WKB is voor aanvullend advies naar de Raad van State gezonden. Hierdoor heeft het wetsvoorstel een half jaar vertraging opgelopen.

5. Financiële effecten van het wetsvoorstel hervorming kindregelingen (integratie TOG in AKW en verdwijnen kopje TOG).

ARTIKEL 11. UITVOERINGSKOSTEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

432.859

365.971

328.157

330.008

329.577

329.577

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

47.799

80.076

80.724

56.811

34.232

36.235

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2013

1.153

975

874

880

879

890

2. Budgetaanpassingen als gevolg van beleidswijzigingen

– 2.622

– 4.352

– 4.302

– 3.484

– 1.549

– 1.902

3. Arbeidsparticipatie 55+

10.200

19.450

9.300

50

   

4. Musici en artiesten

1.700

         

5. Overheveling uitvoeringskosten remigratiewet

 

2.300

2.200

2.200

2.200

2.200

6. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW begroting

988

2.141

1.741

1.441

1.441

1.441

7. Budgettair neutrale herschikkingen begroting en premie

4.779

15.413

13.999

13.151

12.370

11.106

8. Uitvoeringsmutaties

 

– 636

– 711

– 829

– 971

– 1.902

9.Taakstelling Rutte/Asscher

     

– 3.844

– 8.886

– 11.094

10. Nadere uitwerking mutaties Participatiewet sociaal akkoord

   

20.000

– 15.000

– 10.000

– 25.000

11. Nabetalingen op afrekeningen 2012

2.537

         

12. Vrijval reserveringen

– 11.715

         
             

Stand ontwerpbegroting 2014

487.678

481.338

451.982

381.384

359.293

341.551

1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2013.

2. De uitvoeringsbudgetten van de ZBO's zijn aangepast voor wijzigingen in de wet- en regelgeving. Het gaat onder andere om de wetsvoorstellen WWB, (hervorming) kindregelingen, gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (single permit) en de overbruggingsregeling.

3. Als gevolg van het actieplan «55plus werkt» worden extra middelen toegevoegd aan het UWV-budget ten behoeve van oudere werklozen.

4. Voor de uitvoering van de tijdelijke compensatieregeling voor musici en artiesten worden extra middelen toegekend aan UWV.

5. De geraamde uitvoeringskosten SVB worden overgeboekt van artikel 13 naar het centrale artikel uitvoeringskosten.

6. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de begroting van SZW.

7. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de totale uitvoeringskosten van UWV en SVB (begrotings- en premiegefinancierd).

8. De uitvoeringsbudgetten van UWV en SVB zijn aangepast voor volumeontwikkelingen in de uitkeringsregelingen.

9. De taakstelling op overheidsorganisaties uit het regeerakkoord Rutte/Asscher is verwerkt in de budgetten van de ZBO's. Het betreft hier de taakstelling op de begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten.

10. De gevolgen van de gewijzigde plannen uit het sociaal akkoord met betrekking tot de Participatiewet.

11. Nabetalingen in verband met afrekeningen UWV en SVB over 2012.

12. Op eerder gereserveerde begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten UWV en SVB is een bedrag van € 11,7 miljoen vrijgevallen. Deze wordt afgeboekt.

ARTIKEL 12. RIJKSBIJDRAGEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

9.556.131

10.401.440

11.006.847

10.979.474

11.072.633

11.236.748

Mutatie nota van wijziging 2013

– 2.600

70.600

57.100

133.200

198.700

275.700

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

1.701

– 43.534

– 45.662

– 47.498

– 49.463

– 52.611

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2013

28.015

23.971

24.009

24.122

24.285

24.368

2. Vaststelling rijksbijdrage Ouderdomsfonds 2013

– 1.559.400

         

3. Uitvoeringsmutaties

46.914

– 4.571

– 6.731

– 7.031

– 6.908

– 6.094

4. Macrogegevens Centraal Planbureau

– 9.800

454.800

458.000

520.500

536.600

503.100

5. Ouderencomponent huishoudentoeslag

 

279.000

3.361.000

3.498.000

3.632.000

3.766.000

6. Verlaging AO tegemoetkoming

 

– 79.000

– 114.000

– 114.000

– 114.000

– 114.000

             

Stand ontwerpbegroting 2014

8.061.961

11.102.706

14.740.563

14.986.767

15.293.847

15.633.211

1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2013.

2. In het CEP 2013 is de omvang van de rijksbijdrage aan het Ouderdomsfonds 2013 vastgesteld. Deze vaststelling leidt tot bovengenoemde mutatie.

3. De rijksbijdragen zijn op basis van uitvoeringsgegevens van het UWV en SVB bijgesteld.

4. Op basis van gewijzigde macrogegevens van het Centraal Planbureau wordt de raming van de rijksbijdrage BIKK AOW aangepast.

5. Vanaf 2015 wordt gefaseerd een huishoudentoeslag ingevoerd. In 2015 worden de fiscale ouderenkortingen samen met de MKoB omgezet in een kop op de zorgtoeslag. Deze inkomensafhankelijke kop wordt afhankelijk van de AOW-opbouw en gefinancierd uit de rijksbijdrage Ouderdomsfonds.

6. De AO-tegemoetkoming wordt verlaagd. In 2014 gaat de AO-tegemoetkoming van € 342 netto per jaar naar € 247 netto per jaar.

ARTIKEL 13. INTEGRATIE EN MAATSCHAPPELIJKE SAMENHANG
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Mutatie nota van wijziging 2013

172.387

121.178

113.005

112.323

114.878

105.841

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

– 67.188

2.643

4.858

5.643

5.643

5.655

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Budgettair neutrale herschikking begroting SZW

– 65

         

2. Overheveling uitvoeringskosten remigratiewet

– 2.300

– 2.200

– 2.200

– 2.200

– 2.200

3. Budgettair neutrale kasschuif LOM

– 1.373

 

1.373

             

Stand ontwerpbegroting 2014

103.761

121.521

117.036

115.766

118.321

109.296

1. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de begroting van SZW.

2. De op dit artikel geraamde uitvoeringskosten SVB worden overgeboekt naar het centrale artikel uitvoeringskosten (artikel 11).

3. Om beter aan te sluiten bij het ritme van de financiering van het Landelijk Overleg Minderheden is een budgettair neutrale kasschuif verwerkt.

B. Opbouw uitgaven niet-beleidsartikelen (bedragen x euro 1.000)
ARTIKEL 96. APPARAAT
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

240.603

255.336

203.543

196.565

196.521

196.521

Mutatie nota van wijziging 2013

8.037

7.855

7.538

7.359

7.316

7.289

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

9.821

5.259

5.003

7.953

6.238

2.063

             

Nieuwe mutaties

           

1. Overboekingen met andere departementen

5.566

5.561

5.561

5.486

5.406

5.381

2. Voorlopige invulling taakstelling apparaat Rutte/Asscher

     

– 3.000

– 6.900

– 8.400

3. Budgettair neutrale kasschuiven

– 2.000

1.500

500

     

4. Budgettair neutrale herschikkingen begroting SZW

2.205

– 9

     

5. Beëindigen status IWI als agentschap

200

9.980

9.881

9.681

9.696

9.696

6. Loon- en prijsbijstelling 2013

380

338

322

319

319

319

             

Stand ontwerpbegroting 2014

264.812

285.829

232.339

224.363

218.596

212.869

1. Naar het Ministerie van V&J is een overboeking verwerkt in verband met de salariskosten van een herplaatser en naar het Ministerie van BZK is de bijdrage ICBR 2013 overgeboekt. Van het Ministerie van IenM zijn de personele en bedrijfsvoeringbudgetten structureel teruggeboekt in verband met de vorming van een SSO ICT.

2. Het aandeel in de taakstelling «apparaat Rutte/Asscher» dat betrekking heeft op de apparaatuitgaven van het departement is voorlopig op artikel 96 ingeboekt.

3. Om beter aan te sluiten bij het ritme van de financiering van het sociaal flankerend beleid en de SSO huisvesting zijn budgettair neutrale kasschuiven verwerkt.

4. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de begroting van SZW.

5. Met ingang van 1 januari 2014 zal IWI, dat onderdeel is van de Inspectie SZW, als agentschap op houden te bestaan. Hiermee komt de bijdrage aan IWI op artikel 98 te vervallen en wordt deze toegevoegd aan artikel 96 apparaat.

6. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2013.

ARTIKEL 97. AFLOPENDE REGELINGEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

0

0

0

0

0

0

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekeningen Loonkostensubsidieregeling

928

         
             

Stand ontwerpbegroting 2014

928

0

0

0

0

0

1. Op de afgesloten regeling «loonkostensubsidies» zijn afrekeningen verwerkt die tot nabetalingen hebben geleid.

ARTIKEL 98. ALGEMEEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

67.028

56.931

49.698

55.869

55.851

55.851

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

– 2.017

480

– 509

– 624

– 609

– 609

             

Nieuwe mutaties

           

1. Budgettair neutrale herschikkingen begroting SZW

– 3.729

– 2.377

– 1.977

– 1.677

– 1.677

– 1.677

2. Beëindigen status IWI als agentschap

– 200

– 9.980

– 9.881

– 9.681

– 9.696

– 9.696

3. Uitvoeringskosten sectorplannen subsidies

2.500

3.750

3.750

     

4. Kasschuif uitvoering sectorplannen en ESF 2014–2020

   

3.000

– 3.000

   
             

Stand ontwerpbegroting 2014

63.582

48.804

44.081

40.887

43.869

43.869

1. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de begroting van SZW.

2. Met ingang van 1 januari 2014 zal IWI, dat onderdeel is van de Inspectie SZW, als agentschap op houden te bestaan. Hiermee komt de bijdrage aan IWI te vervallen en wordt deze toegevoegd aan artikel 96 apparaat.

3. Toevoeging van de uitvoeringskosten van de subsidieregeling «sectorplannen» (artikel 2) die door het Agentschap SZW wordt uitgevoerd.

4. Om beter aan te sluiten bij het ritme van de financiering van de sectorplannen en ESF 2014–2020 door het Agentschap SZW is een budgettair neutrale kasschuif verwerkt.

ARTIKEL 99. NOMINAAL EN ONVOORZIEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

107.152

126.952

95.414

106.814

103.212

103.212

Mutatie nota van wijziging 2013

– 29.554

30.008

135

– 204

– 751

– 1.055

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

– 2.509

274.848

499.011

201.504

240.077

291.999

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Voorlopige invulling taakstelling apparaat Rutte/Asscher

     

23.000

52.000

64.000

2. Budgettair neutrale herschikkingen begroting SZW

359

236

– 7.131

– 6.939

– 6.939

– 6.939

3. Uitdelen loon- en prijsbijstelling 2013

– 22.664

– 21.969

– 22.083

– 22.205

– 22.342

– 22.526

4. Overboekingen met IenM

 

– 58

– 58

– 58

– 58

– 58

5. Budgettair neutrale kasschuif sectorplannen en arbeidsparticipatie

6.950

– 15.550

5.050

3.550

6. Overboeken geparkeerde middelen Participatiewet

   

– 135.000

– 180.000

– 245.000

– 310.000

7. Overboeken geparkeerde middelen arbeidsparticipatie 55+

– 11.200

– 30.450

– 21.800

– 3.550

   

8. Overboeken geparkeerde middelen sectorplannen

– 12.500

– 287.500

– 300.000

     

9. Reservering uitvoeringskosten kostendelersnorm

 

5.000

       

10. Reservering kindregelingen

150.000

100.000

100.000

100.000

100.000

100.000

             

Stand ontwerpbegroting 2014

186.034

181.517

213.538

221.912

220.199

218.633

1. De taakstelling «Apparaat Rutte/Asscher» was geparkeerd op artikel 99. De verdeling van deze taakstelling tussen de ZBO’s en het departement is als voorlopige invulling op de begrotingsartikelen 11 en 96 verwerkt.

2. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de begroting van SZW.

3. Toedeling van de loon- en prijsbijstelling 2013 naar de begrotingsartikelen.

4. Naar het Ministerie van IenM is de bijdrage in de kosten van het regeringsvliegtuig overgeboekt.

5. Om beter aan te sluiten bij het ritme van de financiering van de sectorplannen en arbeidsparticipatie 55+ zijn budgettair neutrale kasschuiven verwerkt.

6, 7 en 8. De op dit artikel geparkeerde middelen zijn overgeboekt naar de respectievelijke beleidsartikelen.

9. Reservering van de uitvoeringskosten kostendelersnorm. De uitvoeringskosten zullen te zijner tijd worden overgeboekt.

10. Op artikel 99 worden middelen gereserveerd bestemd voor de sondering rondom het pakket kindregelingen/onderwijs.

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikelen (bedragen x euro 1.000)
ARTIKEL 1. ARBEIDSMARKT
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

37.755

39.039

38.830

42.799

43.191

43.191

             

Stand ontwerpbegroting 2014

37.755

39.039

38.830

42.799

43.191

43.191

ARTIKEL 2. BIJSTAND, TOESLAGENWET EN SOCIALE WERKVOORZIENING
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

127.483

53.783

53.783

53.783

53.783

53.783

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

– 53.700

0

0

0

0

0

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Restituties

36.103

0

0

0

0

0

2. Loon- prijsbijstelling OCW deel participatiebudget

70

70

70

70

70

70

             

Stand ontwerpbegroting 2014

109.956

53.853

53.853

53.853

53.853

53.853

1. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen Bijstand zelfstandigen, Bijstand buitenland en AIO in 2012.

2. Vergoeding door OCW van de loon- en prijsbijstelling over het OCW-deel van het participatiebudget.

ARTIKEL 4. JONGGEHANDICAPTEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

0

0

0

0

0

0

Nieuwe mutaties

           

1. Restituties

13.775

0

0

0

0

0

             

Stand ontwerpbegroting 2014

13.775

0

0

0

0

0

1. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen Wajong en Re-integratie Wajong in 2012.

ARTIKEL 6. ZIEKTE EN ZWANGERSCHAP
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

0

0

0

0

0

0

Nieuwe mutaties

           

1. Restituties

298

0

0

0

0

0

             

Stand ontwerpbegroting 2014

298

0

0

0

0

0

1. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen TAS in 2012.

ARTIKEL 7. KINDEROPVANG
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

1.427.015

1.423.015

1.420.848

1.428.032

1.431.597

1.431.597

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

6.000

– 18.000

– 18.000

6.200

– 18.000

– 18.000

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Ramingsbijstelling

18.000

38.000

29.000

22.000

17.000

32.204

2. Ramingsbijstelling werkgeversbijdrage

– 8.878

– 29.618

– 41.134

– 56.816

– 56.816

– 66.816

             

Stand ontwerpbegroting 2014

1.442.137

1.413.397

1.388.714

1.399.416

1.373.781

1.378.985

1. De terugontvangsten in 2012 over eerdere jaren zijn hoger geweest dan geraamd. Hiervoor is de raming van de terugontvangsten meerjarig bijgesteld.

ARTIKEL 10. TEGEMOETKOMING OUDERS
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

155.199

120.916

107.693

101.108

97.368

97.368

Mutatie nota van wijziging 2013

– 1.019

– 2.225

– 1.350

63

870

870

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

– 2.603

– 1.184

11.752

72.463

111.156

116.151

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Uitvoeringsinformatie SVB en nieuwecramingen CPB

2.214

4.058

5.490

7.657

8.416

3.421

2. Restituties

1.293

0

0

0

0

0

3. Ramingbijstelling WKB n.a.v. realisaties

71.015

130.402

115.254

50.383

16.245

18.636

             

Stand ontwerpbegroting 2014

226.099

251.967

238.839

231.674

234.055

236.446

1. De raming van de uitgaven is bijgesteld op basis van uitvoeringsinformatie van de SVB en nieuwe inkomensramingen van het CPB. Deze ramingbijstelling heeft evenredige consequenties voor de ontvangsten.

2. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen TOG, kopje TOG en WKB in 2012.

3. Ramingbijstelling WKB omdat in het verleden zowel uitgaven als terugontvangsten hoger bleken dan geraamd. Het saldo van uitgaven en terugontvangsten wijzigt niet (zie ook uitgavenmutatie van dezelfde omvang).

ARTIKEL 11. UITVOERINGSKOSTEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

0

0

0

0

0

0

Nieuwe mutaties

           

1. Restituties

6.289

0

0

0

0

0

             

Stand ontwerpbegroting 2014

6.289

0

0

0

0

0

1. Terugontvangsten in verband met afrekeningen UWV en SVB over 2012.

ARTIKEL 12. RIJKSBIJDRAGEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

0

0

0

0

0

0

Nieuwe mutaties

           

1. Restituties

372

0

0

0

0

0

             

Stand ontwerpbegroting 2014

372

0

0

0

0

0

1. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake de rijksbijdrage ZEZ over 2012.

ARTIKEL 13. INTEGRATIE EN MAATSCHAPPELIJKE SAMENHANG
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Mutatie nota van wijziging 2013

27.566

4.425

4.425

5.925

8.925

11.925

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

120.000

0

0

0

0

0

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Leningen gezinsherenigers

0

0

0

– 685

– 2.055

– 3.425

             

Stand ontwerpbegroting 2014

147.566

4.425

4.425

5.240

6.870

8.500

1. Betreft terugbetalingen leningen gezinsherenigers (na 3 jaar)

D. Opbouw ontvangsten niet-beleidsartikelen (bedragen x euro 1.000)
ARTIKEL 96. APPARAAT
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

11.035

3.500

3.500

3.500

3.500

3.500

             

Stand ontwerpbegroting 2014

11.035

3.500

3.500

3.500

3.500

3.500

BIJLAGE 7 SUBSIDIEOVERZICHT

Overzicht subsidies

In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de subsidies van het Ministerie van SZW.

Binnen deze bijlage wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies uit hoofde van subsidieregelingen en incidentele subsidies uit hoofde van de Kaderwet SZW. Subsidieregelingen zijn regelingen die door het Ministerie van SZW zijn ingesteld. De Kaderwet SZW is een algemene titel op grond waarvan partijen een subsidieverzoek kunnen indienen bij het Ministerie van SZW.

Definitie subsidie

In deze bijlage wordt de subsidiedefinitie van de Algemene wet bestuursrecht gebruikt. Deze wet definieert een subsidie als volgt (artikel 4.21 Awb):

«De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten».

Tabel B.7.1 Subsidies uit hoofde van subsidieregelingen (x € 1.000)

Artikel

Naam subsidie (met hyperlink naar vindplaats)

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Aantal verleningen 2012

Laatste evaluatie (jaartal, met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie (jaartal)

1

Kwaliteit arbeidsverhoudingen

236

515

515

515

515

515

515

6

2008

2013

geen

2

Raakvlak onderwijs arbeidsmarkt

109

60

0

0

0

0

0

0

2011

2

Sectorplannen

10.000

283.750

296.250

0

0

0

2016

2015

4

Scholing jonggehandicapten1

13.299

13.300

13.300

13.300

13.300

0

0

8

2013

2016

4

Wajong adviesvouchers

683

0

0

0

0

0

0

0

2012

2011

5

Arbeidsparticipatie 55+

1.000

11.000

12.500

3.500

0

0

2015

2016

 

TOTAAL

14.327

24.875

308.565

322.565

17.315

515

515

14

     
X Noot
1

De regeling Scholing jonggehandicapten wordt steeds voor een periode opengesteld en toegekend en daarna via een in het Staatsblad te publiceren wijziging verlengd.

Tabel B.7.2 Incidentele subsidies uit hoofde van de Kaderwet (x € 1.000)

Artikel

Naam subsidie (met hyperlink naar vindplaats)

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Aantal verleningen 2012

Laatste evaluatie (jaartal, met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie (jaartal)

1

Arbeidsmarkt

4.632

3.526

5.650

4.525

4.524

4.524

4.524

       
 

subsidies algemeen

4.547

2.726

5.650

4.525

4.524

4.524

4.524

0

nvt

nvt

nvt

 

duurzame inzetbaarheid

0

800

0

0

0

0

0

nvt

nvt

nvt

 

omscholingsbonus

85

0

0

0

0

0

0

0

nvt

nvt

nvt

2

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

4.102

2.680

371

137

90

0

0

       
 

subsidies algemeen

0

120

120

120

90

0

0

nvt

nvt

nvt

 

bevorderen arbeidsparticipatie

2.394

1.318

202

0

0

0

0

4

nvt

nvt

nvt

 

doelgroepen

356

0

0

0

0

0

0

0

nvt

nvt

nvt

 

armoede en schuldhulpverlening

960

38

0

0

0

0

0

1

nvt

nvt

nvt

 

onderhoud en doorontwikkeling WWB

9

207

0

0

0

0

0

0

nvt

nvt

nvt

 

re-integratie BES

87

48

49

17

0

0

0

3

nvt

nvt

nvt

 

sociale werkvoorziening

296

949

0

0

0

0

0

0

nvt

nvt

nvt

4

Jonggehandicapten

                     
 

iedereen doet mee

699

0

0

0

0

0

0

1

nvt

nvt

nvt

7

Kinderopvang

8.492

3.436

7.559

7.559

7.559

11.859

7.559

4

nvt

nvt

nvt

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

10.002

12.342

6.762

5.645

4.272

4.272

1.032

       
 

Forum

5.885

5.820

5.730

3.240

3.240

3.240

0

0

nvt

nvt

nvt

 

landelijk overleg minderheden

3.085

5.490

0

1.373

0

0

0

9

nvt

nvt

nvt

 

vluchtelingenwerk

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

0

nvt

nvt

nvt

98

Algemeen

18

0

0

0

0

0

0

1

nvt

nvt

nvt

 

TOTAAL

27.945

21.984

20.342

17.866

16.445

20.655

13.115

23

     

Omdat het hier gaat om incidentele subsidies die vallen onder de Kaderwet subsidies SZW , zijn er geen afzonderlijke evaluatiemomenten voorzien. Tevens is er geen individuele einddatum te noemen. De Kaderwet subsidies SZW heeft geen einddatum.

BIJLAGE 8 EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

Tabel B.8 Overzicht evaluaties

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1. Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

   

Arbeidsmarkt

1

2013

2013

 
   

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

2

2017

2018

 
   

Arbeidsongeschiktheid

3

2014

2014

 
   

Jonggehandicapten

4

2017

2017

 
   

Werkloosheid

5

2016

2016

 
   

Ziekte en zwangerschap

6

2016

2016

 
   

Kinderopvang

7

2014

2015

 
   

Oudedagsvoorziening

8

2013

2013

 
   

Nabestaanden

9

2013

2013

Tweede Kamer, 30 982, nr. 9

   

Tegemoetkoming ouders

10

2013

2013

 
   

Uitvoeringskosten

11

2014

2015

 
   

Integratie en maatschappelijke samenhang

13

2015

2016

 
             
 

1b. Ander onderzoek naar doelmatigheid en doeltreffendheid

   

Evaluatie Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders

2

2012

2013

 
   

Ontwikkeling hybride financiering WGA

3

2012

2013

Tweede Kamer, 32 716, nr. 16

   

Duurzaam niet-duurzaam? Onderzoek naar niet-duurzaam volledig arbeidsongeschikt verklaarden

3

2012

2013

Tweede Kamer, 32 716, nr. 17

   

Onderzoek uitvoering algemene bijstand door SVB

8

2014

2014

   

Eindrapportage Evaluatie Experiment van Werk naar Werk

1

2011

2012

Tweede Kamer, 29 544, nr. 433

   

Een stap in de goede richting, evaluatie Wet Participatieplaatsen

2

2011

2012

Tweede Kamer, 29 544, nr. 406

   

Kwaliteitsverbetering schuldhulpverlening, evaluatie project en Spekman en Martijn-Ortega

2

2011

2012

Tweede Kamer, 33 000-XV, nr. 66

   

Evaluatie subsidieregeling scholing jonggehandicapten

4

2011

2013

 
   

Experiment netto-effectiviteit re-integratie

2, 3 en 5

2011

2014

 
   

Lange termijn effecten van re-integratie

2 en 5

2012

2013

 
   

Evaluatie zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen

6

2012

2013

Tweede Kamer, 31 311, nr. 101

   

Evaluatie wet Participatiebudget

2

2013

2013

 
   

Wetsevaluatie Wet Inburgering Buitenland

13

2013

2014

 
   

Effectmeting Inburgering

13

2012

2013

 
   

Evaluatie subsidieregeling kwaliteit arbeidsverhoudingen

1

2013

2013

 
   

Evaluatie tenuitvoerlegging 24 EU arborichtlijnen

1

2012

2013

 
   

Evaluatie Meerjarige Aanvullende Uitkering WWB

2

2011

2012

Tweede Kamer, 30 545, nr. 116

   

Evaluatie Arbeidstijdenwet. «Verantwoorde arbeidstijden?»

1

2011

2012

Tweede Kamer, 30 532, nr. 28

   

Evaluatie van de Arbowet «Verantwoordelijk werken»

1

2010

2012

Onderzoeksrapport «Verantwoordelijk werken'

   

Evaluatie wet op gemeentelijke schuldhulpverlening

2

2016

2016

 
   

Evaluatie SUWI

11

2015

2015

 
   

Evaluatie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en wetswijziging gastouderopvang

7

2011

2012

Tweede Kamer, 33 275, nr. 1

   

Evaluatie TOG

10

2013

2013

 
   

Evaluatie Wet kinderopvang

7

2015

2015

 
   

Evaluatie Wet Ontwikkelkansen door kwaliteit en educatie

7

2013

2014

 
   

Evaluatie bijzondere wtv-regeling en deeltijd-WW

5

2011

2012

Tweede Kamer, 29 544, nr. 398

   

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

3

Besluitvorming over planning moet nog plaatsvinden.

2. Overig onderzoek

 

     
   

Effectiviteit van de handhaving in de kinderopvang

7

2012

2013

 
   

Opvang van kinderen met een beperking

7

2014

2015

 
   

Doelgroepouders

7

2013

2013

 
   

Effecten bezuinigingen kinderopvang

7

2013

2014

 
   

Sociaal Medische Indicatie

7

2013

2014

 
   

Evaluatie BKR-rekentool

7

2013

2013

 
   

Monitor en evaluatie Pilots werken naar vermogen

2, 3, 4 en 5

2010

2013

Tweede Kamer, 29 817, nr 126

   

Ex ante evaluatie ESF 2014–2020

2, 3, 4 en 5

2012

2013

   

Monitor arbeidsbeperkten en werk 2007–2011

3 en 4

2011

2012

Tweede Kamer, 33 000 XV, nr. 66

   

Huishoudens in de rode cijfers

2

2011

2013

Tweede Kamer, 24 515, nr. 254

   

Huishoudens in de rode cijfers, vervolgmeting 2014

2

2013

2014

   

Monitor betalingsachterstanden, meting 2011

2

2012

2012

Tweede Kamer, 33 000-XV, nr. 66

   

Monitor betalingsachterstanden, vervolgmeting 2013

2

2013

2013

 
   

Eindrapportage aansluiting vraag en aanbod laaggeschoold werk

2

2011

2012

Tweede Kamer, 30 545, nr. 115

   

Eindrapport Bouwstenen verdeelmodel participatiewet

2

2011

2012

www.seo.nl

   

Verkenning verdeelmodel Participatiewet

2

2013

2013

 
   

Participatie en inzetbaarheid op bedrijfsniveau

1

2012

2013

 
   

Vasthouden van arbeidskrachten in de sector

6

2012

2013

Tweede Kamer, 29 544, nr. 437

   

Onderzoek omvang huwelijksdwang

13

2013

2014

 
   

Ervaringsonderzoek discriminatie

13

2012

2013

 
   

Witte vlek op pensioengebied 2010

8

2011

2012

Tweede Kamer, 33 000 XV, nr. 66

   

Update schatting aantal MOE-landers

1

2012

2013

Tweede Kamer, 29 407, nr. 153

   

Scenariostudie bedrijfsgezondheidszorg

1

2012

2014

 
   

Wachtlijsten en wachttijden kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang – 7e meting

7

2012

2012

Tweede Kamer, 33 400 XV, nr. 5

   

Pedagogische kwaliteit van buitenschoolse opvang in Nederland

7

2010

2012

Tweede Kamer, 33 400 XV. nr. 5

   

Monitor (cijfers) Kinderopvang

7

2012

2012

Tweede Kamer, 31 322, nr. 175

           

Tweede Kamer, 31 322, nr. 189

           

Tweede Kamer, 31 322, nr.  192

   

De Arbobalans 2011

1

2011

2012

Tweede Kamer, 33 000 XV, nr. 66  

   

Onderzoek naar zelfregulering op het terrein van arbeidsomstandigheden

1

2011

2012

Tweede Kamer, 33 000 XV, nr. 66  

   

Verkenning verdeelmodel inkomensdeel WWB 2014

2

2012

2012

Tweede Kamer, 30 545, nr. 116

   

Werkhervattingskansen na instroom in de WW

5

2012

2013

www.cbs.nl

   

UWV monitor arbeidsparticipatie 2012

3

2011

2013

Tweede Kamer, 29 817, nr. 99

   

Pilot Gemeentebrede Dagarrangementen

7

2012

2015

 
   

Voor- en nadelen doorsneepremie

8

2012

2013

 

BIJLAGE 9 HORIZONTALE OVERZICHTCONSTRUCTIE INTEGRATIEBELEID ETNISCHE MINDERHEDEN

Tabel B.9 Overzichtconstructie Integratiebeleid etnische minderheden

Nr. hoofdstuk

Ministerie

Artikel

Onderdeel

Doelstelling

Inburgering

XV

SZW

13

Faciliteren dat inburgeringsplichtigen hun inburgeringsexamen halen.

Arbeid en werkgelegenheid

XVIII

W&R

2

2.2

Woningbouwproductie en Vitale wijken tot stand brengen.

VI

V&J

31

31.2

Zorgen voor een goed toegeruste politieorganisatie om haar taken goed te kunnen uitvoeren.

VII

BZK

7

7.1

Mede zorgen voor een voldoende aanbod van goed geschoold overheidspersoneel en voor een betrouwbare, herkenbare overheid door het bevorderen van integriteit, diversiteit, transparantie en kostenbewustzijn van overheidsorganisaties.

XVIII

W&R

3

3.1

Kwaliteit Rijksdienst.

         

Jeugd (en veiligheid)

XVIII

W&R

2

2.2

Woningbouwproductie

XVIII

W&R

2

 

Stimuleren krachtige steden

XV

SZW

13

 

Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.

         

Onderwijs

VIII

OCW

3

   
         

Cultuur

VIII

OCW

15

   
         

Participatie

XV

SZW

13

 

Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.

VII

BZK

7

7.2

Uitvoeren van pensioenregelingen van Nederlandse ambtenaren uit de (voormalige) overzeese gebiedsdelen en hun nagelaten betrekkingen

XVIII

W&R

1

1.1

Zorgdragen voor voldoende goede en betaalbare huisvesting voor iedereen, met name voor die groepen die vanwege hun inkomen of andere persoonlijke omstandigheden moeite hebben zich op eigen kracht in passende huisvesting te voorzien.

Toelichting

In het interdepartementaal overzicht integratiebeleid etnische minderheden zijn opgenomen de doelstellingen uit de begrotingen met specifieke maatregelen en algemene maatregelen. Het gaat om expliciete beleidsdoelstellingen op het terrein van het integratiebeleid etnische minderheden zoals deze zijn geformuleerd in de begroting, in beleidsnota’s of in de integratiemonitor.

Het overzicht is ingedeeld naar een aantal beleidsterreinen om de samenhang tussen de beleidsmaatregelen van de verschillende ministeries inzichtelijker te maken: Inburgering, Arbeid en werkgelegenheid, Jeugd (en veiligheid), Onderwijs, Cultuur en Participatie.

Voor elk beleidsterrein is weergegeven waar de specifieke en algemene maatregelen zijn te vinden in de Rijksbegroting. Weergegeven zijn:

  • Begrotingshoofdstuk;

  • Naam ministerie;

  • Nummer artikel;

  • Onderdeel artikel (indien in de desbetreffende begroting nader uitgesplitst);

  • Omschrijving doelstelling waar de maatregel deel van uitmaakt.

De maatregelen op andere begrotingshoofdstukken dan die van SZW worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bewindslieden van andere departementen.

BIJLAGE 10 LIJST MET AFKORTINGEN

AIO

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

AKW

Algemene Kinderbijslagwet

Anw

Algemene nabestaandenwet

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

AOV

Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland

AOW

Algemene Ouderdomswet

Arbo

Arbeidsomstandigheden

ATW

Arbeidstijdenwet

avv

Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Awb

Algemene wet bestuursrecht

AWBZ

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

AWW

Algemene Weduwen- en Wezenverzekering Caribisch Nederland

Bbz

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

BIKK

Bijdragen in de kosten van heffingskortingen

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen

BOinK

Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang en Peuterspeelzalen

BUIG

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CER

Compensatieregeling Eigen Risico

CEP

Centraal Economisch Plan

COA

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

CPB

Centraal Planbureau

DNB

De Nederlandsche Bank

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

EBB

Enquête Beroepsbevolking

EMU

Economische en Monetaire Unie

ESF

Europees Sociaal Fonds

EU

Europese Unie

EZ

Ministerie van Economische Zaken

fte

fulltime equivalent (=voltijdbaan)

GBA

Gemeentelijke Basisadministratie

GGD

Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst

IAU

Incidentele aanvullende uitkering

IB

Inlichtingenbureau

ICT

Informatie- en Communicatie Technologie

IOAW

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

IOAZ

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

IOW

Inkomensvoorziening oudere werklozen

IVA

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IWI

Inspectie Werk en Inkomen

KOT

Kinderopvangtoeslag

LCR

Landelijke Cliënten Raad

LOM

Landelijk Overleg Minderheden

LRK

Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk

MAU

Meerjarige aanvullende uitkering

MEV

Macro-Economische Verkenning

mkb

midden- en kleinbedrijf

MKOB

Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming voor oudere belastingplichtigen

OOP

Out of pocket kosten

OR

Ondernemingsraad

RCN

Rijksdienst Caribisch Nederland

RWI

Raad voor Werk en Inkomen

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

SER

Sociaal Economische Raad

SSO

Shared Service Organisaties

SUWI

Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

Sw

Sociale werkvoorziening

SZA

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TAS

Regeling Tegemoetkoming asbestslachtoffers

TK

Tweede Kamer

TOG

Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen

TNO

Instituut voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderwijs

TW

Toeslagenwet

twv

tewerkstellingsvergunning

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Waadi

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

Wajong

Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

WAV

Wet Arbeid Vreemdelingen

WAZ

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen

WAZO

Wet arbeid en zorg

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WIA

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

WIJ

Wet investeren in jongeren

WKB

Wet op het kindgebonden budget

WML

Wettelijk Minimumloon

WOR

Wet op de Ondernemingsraden

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

Wtcg

Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

WTV

Werktijdverkorting

WW

Werkloosheidswet

WWB

Wet Werk en Bijstand

WWIK

Wet Werk en Inkomen Kunstenaars

ZBO

Zelfstandige Bestuursorgaan

ZW

Ziektewet

zzp’er

zelfstandige zonder personeel


X Noot
1

Tweede Kamer, 33 400, nr. 18

X Noot
2

Tweede Kamer, 25 883, nr. 219

X Noot
3

Tweede Kamer, 25 883, nr. 219

X Noot
4

Aanvullende kerncijfers over dit beleidsartikel zijn opgenomen in de publicatie « Beleidsinformatie SZW 2008–2012», Tweede Kamer, 33 400 XV, nr. 104.

X Noot
5

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

X Noot
6

Tweede Kamer, 29 544, nr. 438.

X Noot
7

Tweede Kamer, 32 716, nr. 17

X Noot
8

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

X Noot
9

4-10-2012, Stb. 464

X Noot
10

Tweede Kamer, 31 322, nr. 147

X Noot
11

Tweede Kamer, 31 322, nr. 173

X Noot
12

Tweede Kamer, 31 322, nr. 214

X Noot
13

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer

X Noot
14

Tweede Kamer, 32 043, nr. 113

X Noot
15

Tweede Kamer, 30 413, nr. 138 en Tweede Kamer, 30 413, nr. 139

X Noot
16

Tweede Kamer, 30 413, nr. 142

X Noot
17

Tweede Kamer, 32 043, nr. 169

X Noot
18

Tweede Kamer, 32 043, nr. 166

X Noot
19

Eerste Kamer, 33 182, nr. A

X Noot
20

Tweede Kamer, 33 687, nr. 3

X Noot
21

Het betreft hier alleenstaande ongehuwde AOW-gerechtigden, inclusief de gehuwde AOW-gerechtigden die duurzaam gescheiden leven.

X Noot
22

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer

X Noot
23

Bijlage bij Tweede Kamer, 30 982, nr. 9

X Noot
24

Tweede Kamer, 33 318, nr. 3

X Noot
26

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

X Noot
28

Tweede Kamer, 32 824, nr. 1

X Noot
29

Het SCP heeft een methodiek ontwikkeld die inzichtelijk maakt welke positie niet-westerse migranten zouden innemen in het integratieproces wanneer zij zouden beschikken over een aantal gelijke achtergrondkenmerken (opleidingsniveau, herkomstmilieu) als autochtone Nederlanders (de zogenaamde decompositiemethode). De uitkomsten van dit onderzoek kunnen gebruikt worden bij het formuleren van realistische beleidsdoelstellingen op het terrein van onderwijs en arbeidsmarkt. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Dijsselbloem en Van der Staaij (Tweede Kamer, 31 700 XVIII, nr. 30).

X Noot
30

Tweede Kamer, 33 605, nr. 8

X Noot
31

De ontvangsten van de begrotingsartikelen in het SZA-kader (€ 683 miljoen) wijken af van de totale artikelontvangsten in het taartdiagram aan het begin van deze begroting (€ 1.766 miljoen). In het taartdiagram zijn ook de artikelontvangsten die betrekking hebben op de budgetdiscipline Rijksbegroting in enge zin en de werkgeversbijdrage kinderopvang meegenomen. Beide behoren niet tot het SZA-kader.

X Noot
32

Tweede Kamer, 33 400-XV, nr. 42

X Noot
33

Tweede Kamer, 33 400-XV, nr. 79

X Noot
34

Tweede Kamer, 33 566, nr. 13

X Noot
35

Tweede Kamer, 33 400-XV, nr. 42

X Noot
36

Tweede Kamer, 33 400-XV, nr. 79

X Noot
37

Ook de huishoudens die na de inkomensafhankelijkheid van de Wtcg in 2012 hun Wtcg-tegemoetkoming zijn kwijtgeraakt zijn aangemerkt als chronisch zieken en gehandicapten

X Noot
38

Huishoudens zijn aangemerkt als chronisch zieken als een lid van het huishouden gebruik maakt van een WTCG-tegemoetkoming, CER, en/of aftrek specifieke zorgkosten.

X Noot
39

Tweede Kamer, 33 410, nr. 54

X Noot
40

Zie Tweede Kamer, 33 115, nr. 3

Naar boven