BIJLAGE 1: ARBEIDSMARKTREGIO’S
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeingen en gemeenten hanteren voor de Nederlandse
arbeidsmarkt een indeling in 35 arbeidsmarktregio’s. Per regio is er een centrumgemeente,
hieronder aangeduid met *.
Achterhoek
Aalten | Berkelland | Bronckhorst | Doesburg | *Doetinchem | Montferland | Oost Gelre
| Oude IJsselstreek | Winterswijk
Drechtsteden
Alblasserdam | *Dordrecht| Hendrik-Ido-Ambacht | Papendrecht | Sliedrecht | Zwijndrecht
Drenthe
Borger-Odoorn | Coevorden | De Wolden | *Emmen | Hoogeveen | Midden-Drenthe
Flevoland
*Almere | Dronten | Lelystad | Noordoostpolder | Urk
Food Valley
Barneveld | *Ede | Renswoude | Rhenen | Scherpenzeel | Veenendaal | Wageningen
Friesland
Achtkarspelen | Ameland | Boarnsterhim | Dantumadiel | Dongeradeel | Ferwerderadiel
| Franekeradeel | Gaasterlân-Sleat | Harlingen | Heerenveen | Het Bildt | Kollumerland
Ca | *Leeuwarden | Leeuwarderadeel | Lemsterland | Littenseradiel | Menameradiel |
Ooststellingwerf | Opsterland | Schiermonnikoog | Skarsterlân | Smallingerland | Súdwest-Fryslân
| Terschelling | Tytsjerksteradiel | Vlieland | Weststellingwerf
Gooi- en Vechstreek
Blaricum | Bussum | Eemnes | *Hilversum | Huizen | Laren | Muiden | Naarden | Weesp
| Wijdemeren
Gorinchem
Giessenlanden | *Gorinchem | Hardinxveld-Giessendam | Leerdam | Lingewaal | Molenwaard
| Zederik
Groningen
Aa en Hunze | Appingedam | Assen | Bedum | Bellingwedde | De Marne | Delfzijl | Eemsmond
| *Groningen | Grootegast | Haren | Hoogezand-Sappemeer | Leek | Loppersum | Marum
| Menterwolde | Noordenveld | Oldambt | Pekela | Slochteren | Stadskanaal | Ten Boer
| Tynaarlo | Veendam | Vlagtwedde | Winsum | Zuidhorn
Groot-Amsterdam
Aalsmeer | Amstelveen | *Amsterdam | De Ronde Venen | Diemen | Landsmeer | Haarlemmermeer
| Ouder-Amstel | Uithoorn
Haaglanden
Delft | Midden-Delfland | Rijswijk | *’s-Gravenhage | Westland
Helmond-De Peel
Asten | Deurne | Geldrop-Mierlo | Gemert-Bakel | *Helmond | Laarbeek | Someren
Holland Rijnland
Alphen aan den Rijn | Boskoop | Hillegom | Kaag en Braassem | Katwijk | *Leiden |
Leiderdorp | Lisse | Nieuwkoop | Noordwijk | Noordwijkerhout | Oegstgeest | Rijnwoude
| Teylingen | Zoeterwoude
IJsselvechtstreek
Dalfsen | Hardenberg | Hattem | Heerde | Kampen | Meppel | Oldebroek | Ommen | Raalte
| Staphorst | Steenwijkerland | Westerveld | Zwartewaterland | *Zwolle
Midden-Brabant
Alphen-Chaam (5130–5131) | Baarle-Nassau | Dongen | Gilze en Rijen | Goirle | Heusden
| Hilvarenbeek | Loon op Zand | Oisterwijk | *Tilburg | Waalwijk
Midden-Gelderland
*Arnhem | Duiven | Lingewaard | Overbetuwe | Renkum | Rheden | Rijnwaarden | Rozendaal
| Westervoort | Zevenaar
Midden-Holland
Bergambacht | Bodegraven-Reeuwijk | *Gouda | Nederlek | Ouderkerk | Schoonhoven |
Vlist | Waddinxveen | Zuidplas
Midden-Limburg
Echt-Susteren | Leudal | Maasgouw | Nederweert | Roerdalen | *Roermond | Weert
Midden-Utrecht
Bunnik | De Bilt | Houten | IJsselstein | Lopik | Montfoort | Nieuwegein | Oudewater
| Stichtse Vecht | *Utrecht | Utrechtse Heuvelrug | Vianen | Wijk bij Duurstede |
Woerden | Zeist
Noord-Holland Noord
*Alkmaar | Bergen NH | Castricum | Den Helder | Drechterland | Enkhuizen | Graft-De
Rijp | Heerhugowaard | Heiloo | Hollands Kroon | Hoorn | Koggenland | Langedijk |
Medemblik | Opmeer | Schagen | Schermer | Stede Broec | Texel
Noord-Limburg
Beesel | Bergen LB | Gennep | Horst aan de Maas | Peel en Maas | *Venlo | Venray
Noordoost-Brabant
Boxmeer | Bernheze | Boekel | Boxtel | Cuijk | Grave | Haaren | Mill en Sint Hubert
| *’sHertogenbosch | Landerd | Maasdonk | Oss | Schijndel | Sint Anthonis | Sint-Michielsgestel
|Sint-Oedenrode | Uden | Veghel | Vught
Oost-Utrecht
*Amersfoort | Baarn | Bunschoten | Leusden | Nijkerk | Soest | Woudenberg
Rijnmond
Albrandswaard | Barendrecht | Bernisse | Binnenmaas | Brielle | Capelle aan den IJssel
| Cromstrijen | Goeree-Overflakkee | Hellevoetsluis | Korendijk | Krimpen aan den
IJssel | Maassluis | Oud-Beijerland | Ridderkerk | *Rotterdam | Schiedam | Spijkenisse
| Strijen | Vlaardingen | Westvoorne
Rivierenland
Buren | Culemborg | Geldermalsen | Neder-Betuwe | Maasdriel | Neerijnen | *Tiel |
West Maas en Waal | Zaltbommel
Stedendriehoek
*Apeldoorn | Brummen | Deventer | Elburg | Epe | Ermelo | Harderwijk | Lochem | Nunspeet
| Olst-Wijhe | Putten | Voorst | Zeewolde | Zutphen
Twente
Almelo | Borne | Dinkelland | *Enschede | Haaksbergen | Hellendoorn | Hengelo | Hof
van Twente | Losser | Oldenzaal | Rijssen-Holten | Tubbergen | Twenterand | Wierden
West-Brabant
Aalburg | Alphen-Chaam (4855–4861) | Bergen op Zoom | *Breda | Drimmelen | Etten-Leur
| Geertruidenberg | Halderberge | Moerdijk | Oosterhout | Roosendaal | Rucphen | Steenbergen
| Werkendam | Woensdrecht | Woudrichem | Zundert
Zaanstreek/Waterland
Beemster | Edam-Volendam | Oostzaan | Purmerend | Waterland | Wormerland | *Zaanstad
| Zeevang
Zeeland
Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, *Middelburg, Noord Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland,
Sluis, Terneuzen, Tholen, Veere, Vlissingen
Zuid-Holland Centraal
Lansingerland | Leidschendam-Voorburg | Pijnacker-Nootdorp | Voorschoten | Wassenaar
|*Zoetermeer
Zuid-Gelderland
Beuningen | Druten | Groesbeek | Heumen | Millingen aan de Rijn | Mook en Middelaar
| *Nijmegen | Ubbergen | Wijchen
Zuid-Kennemerland
Beverwijk | Bloemendaal | *Haarlem | Haarlemmerliede Ca | Heemskerk | Heemstede |
Uitgeest | Velsen | Zandvoort
Zuid-Limburg
Beek | Brunssum | Eijsden-Margraten | Gulpen-Wittem | Heerlen | Kerkrade | Landgraaf
| *Maastricht | Meerssen | Nuth | Onderbanken | Schinnen | Simpelveld | Sittard-Geleen
| Stein | Vaals | Valkenburg aan de Geul | Voerendaal
Zuidoost-Brabant
Bergeijk | Best | Bladel | Cranendonck | Eersel | *Eindhoven | Heeze-Leende | Nuenen
Ca | Oirschot | Reusel-De Mierden | Son en Breugel | Valkenswaard | Veldhoven | Waalre
TOELICHTING
Algemeen deel
Overeenkomstig het Sociaal akkoord (11 april) en de brief aan de Tweede Kamer (19 juni)
stelt het kabinet hierbij een regeling in voor co-financiering van sectorplannen.
Het sociaal akkoord en de brief aan de Tweede kamer hebben de noodzaak hiervoor geschetst,
onderstaand wordt in aanvulling daarop nader ingegaan op deze overwegingen.
Nadat Nederland de economische recessie die in 2008 begon in eerste instantie goed
doorstond, bevinden we ons nu in economisch zwaar weer. Doordat wereldwijd de groei
moeizaam hervat, gezinnen, bedrijven, banken en overheden hun inkomsten en uitgaven
in een nieuw evenwicht met elkaar brengen en de uitwassen die tot de recessie leidden
tijd kosten om aan te pakken, is de economie de afgelopen jaren per saldo niet gegroeid.
Waar het effect van economische krimp op de arbeidsmarkt in de eerste jaren na 2008
nog beperkt was, onder andere doordat bedrijven indachtig de voorgaande schaarste
werknemers vasthielden, gaat de arbeidsmarkt in Nederland momenteel door een dal.
De werkloosheid heeft inmiddels het niveau bereikt van de conjuncturele neergang in
de jaren ’90 en de daling lijkt nog niet ingezet.
Als gevolg van de economische situatie zijn op dit ogenblik veel mensen dagelijks
met weinig succes op zoek naar werk. Het (voor seizoenseffecten gecorrigeerde) werkloosheidspercentage
is in Nederland in relatief korte tijd opgelopen van 3,7% sinds het begin van de economische
crisis (september 2008) naar 8,5% nu (juni 2013). Het aantal werklozen is daarmee
opgelopen tot 675 duizend. Ook het aantal WW-uitkeringen is de afgelopen maanden sterk
toegenomen.
Ook in de recessie draait de arbeidsmarkt overigens door. Er komen weliswaar per saldo
geen banen bij, maar er blijven honderdduizenden wisselingen per jaar optreden waarmee
ook mensen die geen werk hebben, hun voordeel kunnen doen. Tijdelijk werk, deeltijdwerk,
zelfstandig ondernemerschap en ook stages en vrijwilligerswerk zijn nuttig om actief
te blijven en noodzakelijke vereisten en vaardigheden niet te verliezen.
Het oplopen van de werkloosheid legt echter ook de tekortkomingen in het functioneren
van de arbeidmarkt bloot, onder andere zichtbaar in de positie van ouderen, beperkte
intersectorale mobiliteit etc. Dit maakt het extra noodzakelijk aan verbetering te
werken.
In het Sociaal Akkoord van 11 april jl. hebben Kabinet en sociale partners in de Stichting
van de Arbeid afspraken gemaakt over een structurele aanpak voor onze economie en
onze arbeidsmarkt, met als doel om zoveel mogelijk mensen een eerlijke kans te geven
op werk en economische zelfstandigheid. Sociale partners hebben aangegeven hun verantwoordelijkheid
op de arbeidsmarkt verder op te willen pakken. Het bieden van werkzekerheid en het
voorkomen van werkloosheid staat centraal.
Op korte termijn moeten de gevolgen van de crisis worden overbrugd. Dagelijks zijn
veel mensen op zoek naar een nieuwe baan. Werkloosheid is voor de betrokken huishoudens
zeer ingrijpend. Het hebben van een baan is voor mensen meer dan het hebben van inkomen.
Een baan biedt mensen een sociaal netwerk, zelfvertrouwen en de mogelijkheden tot
ontplooiing.
Er bestaat geen simpele, snelle oplossing voor de oplopende werkloosheid. Het is aan
werkgevers en werknemers om in deze moeilijke tijden samen te komen tot maatregelen
om duurzame werkgelegenheid te creëren. Per sector zal door de sociale partners vastgesteld
moeten worden wat de arbeidsmarktknelpunten zijn en hoe de betreffende sector deze
kan ondervangen.
Op langere termijn is het als gevolg van de vergrijzing noodzakelijk dat alle mensen
die kunnen werken op de arbeidsmarkt ook ingezet worden. Dit door onder andere te
zorgen voor gezonde en goed geschoolde werknemers, door mensen niet uit te laten stromen
naar een ww-uitkering maar van-werk-naar-werk te begeleiden en door het creëren van
kansen voor jongeren en mensen met een arbeidsbeperking.
Door middel van (inter)sectoraal maatwerk moet nu en in de toekomst werkgelegenheid
behouden worden en werkloosheid worden voorkomen. Mensen die hun baan dreigen kwijt
te raken kunnen via (inter-)sectorale mobiliteit en scholing aan de slag worden gehouden.
De overheid wil deze (inter)sectorale inspanningen stimuleren, zodat partijen ook
daadwerkelijk op een doeltreffende en doelmatige wijze aan de slag gaan met de doelstellingen
uit het Sociaal Akkoord.
Door kabinet en sociale partners is een zevental thema’s geïdentificeerd die bijdragen
aan een betere structurele werking van de arbeidsmarkt en ook op korte termijn een
positief effect hebben. Ieder sectorplan en de daarin vervatte aanvraag dient ten
minste twee van de thema’s te adresseren.
-
1. Arbeidsinstroom en begeleiding jongeren
-
2. Behoud oudere vakkrachten
-
3. Arbeidsinstroom van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt
-
4. Mobiliteit en duurzame inzetbaarheid
-
5. Scholing
-
6. Van-werk-naar-werk van met ontslag bedreigden (sectoraal en intersectoraal)
-
7. Goed werkgeverschap en goed werknemerschap
Daarvoor stelt het kabinet een bedrag van in totaal 600 miljoen euro beschikbaar (waarvan
10 miljoen ten behoeve van kosten voor de uitvoering van de regeling) Met deze middelen
kunnen door middel van cofinanciering maatregelen in de sectorplannen gefinancierd
worden. Uiteraard wordt alleen ondersteuning geboden aan bedrijven voor zover dit
past binnen de kaders die Europese Commissie stelt aan staatssteun aan bedrijven.
Het kabinet staat terughoudend tegenover vervroegde uittredingsregelingen. Vervroegde
uittredingsrelingen belemmeren de participatie van ouderen die op middellange termijn
juist noodzakelijk is, in het licht van de vergrijzing. Met sociale partners is afgesproken
dat maatregelen gericht op vervroegde uittreding in beginsel niet voor cofinanciering
in aanmerkingen komen. Als uit de sectoranalyse blijkt dat onvoldoende instroom van
jongeren op korte termijn leidt tot knelpunt in de personeelsvoorziening, dan kunnen
maatregelen gericht op de instroom van werkloze jongeren op een arbeidsplaats van
een vervroegd gepensioneerde werknemer, onder voorwaarden gedeeltelijk voor cofinanciering
in aanmerking komen.
Overeenkomstig het doel van de regeling zal een sectorplan een analyse van de sectorale,
regionale of intersectorale situatie en problematiek bevatten met daaruit logischerwijs
voortvloeiende maatregelen en prestaties waarvoor cofinanciering wordt aangevraagd.
De kosten van de maatregelen moeten in een redelijke verhouding staan tot de daarvan
te verwachten resultaten. Dit zorgt voor een effectieve en efficiënte inzet van middelen.
Deze aanvraag wordt onderschreven het samenwerkingsverband waar in ieder geval sociale
partners in deelnemen.
De regeling beoogt aan de ene kant de administratieve lasten beperkt te houden en
aan de andere kant een rechtmatige inzet van middelen te garanderen. Daarom worden
eisen gesteld aan de hoofdaanvrager, samenwerkingsverband en de aanvraag. Geconstateerde
fraude en oneigenlijk gebruik van de middelen kan leiden tot volledige intrekking
van de subsidie. De hoofdaanvrager is verplicht omstandigheden te melden die van invloed
zijn op de hoogte van de subsidie. Wanneer hier niet aan voldaan is, kan een bestuurlijke
boete worden opgelegd.
Voor de wijze waarop er gebruik zal worden gemaakt van deze regeling bestaat echter
maar beperkt ervaring. Indien tijdens de looptijd van de regeling blijkt dat hier
aanleiding toe is, kan de regeling tussentijds worden aangepast.
Artikelsgewijs
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Algemene opleiding
Enkel algemene opleiding komt op grond van deze regeling voor cofinanciering in aanmerking.
De definitie sluit uit dat bedrijfsspecifieke scholing voor cofinanciering in aanmerking
komt.
Arbeidsorganisatie
In de regeling wordt rekening gehouden met staatssteunregels en is het bovendien ongewenst
dat de eigen bijdrage van sectoren of ondernemingen worden opgeplust uit andere subsidies.
Daarom worden arbeidsorganisaties onderscheiden van ondernemingen.
Centrale werkgeversorganisatie
Omdat niet alle werkgeversorganisaties partij zijn bij een Collectieve arbeidsovereenkomst,
maar het gewenst is enkel erkende en georganiseerde organisaties bij de sectorplannen
te betrekken, wordt als eis gesteld dat een werkgeversorganisatie partij is bij een
CAO of is aangesloten bij een centrale werkgeversorganisatie. Deze zijn limitatief
opgenomen in de bijlage.
Cofinanciering
De partijen die een sectorplan opstellen, financieren dit plan in de eerste plaats
zelf. De minister stelt middelen beschikbaar om de maatregelen in deze plannen te
cofinancieren.
Hoofdaanvrager
De eisen die aan de hoofdaanvrager worden gesteld, zijn in de regeling zelf nader
uitgewerkt.
Jongere
De duur van een sectorplan als geheel kan vele malen langer zijn dan de duur van de
maatregelen in het sectorplan. Als meetmoment voor het bepalen van de leeftijd van
een persoon wordt daarom genomen het moment waarop de maatregel voor die persoon voor
het eerst wordt ingezet. Dit geldt voor zowel jongeren als ouderen.
Kwetsbare werknemer
Deze definitie is conform de definitie van kwetsbare werknemers in Verordening 800/2008
van de Europese Commissie en bepaalt voor welke personen bepaalde maatregelen kunnen
worden ingezet. Het betreft ook langdurig werkloze personen.
Maatregelen
Niet het sectorplan als geheel, maar de maatregelen in het sectorplan kunnen voor
cofinanciering in aanmerking komen. Het sectorplan kan daarom omvangrijker zijn dan
de maatregelen waarvoor cofinanciering wordt aangevraagd.
Langdurig werkloze
Deze persoon valt eveneens onder de definitie van kwetsbare werknemer. Voor langdurig
werkloze jongeren is een specifieke maatregel in de regeling opgenomen. Geen reguliere
betaalde arbeid betekent dat er geen inkomsten uit arbeid zijn verkregen in de zes
maanden voordat voor deze persoon een maatregel uit het sectorplan is ingezet.
MKB-bedrijf
Deze definitie is conform de definitie van KMO zoals opgenomen in Verordening 800/2008
van de Europese Commissie. Deze verordening bepaalt eveneens de wijze waarop het aantal
werkzame personen en de financiële gegevens worden bepaald en hoe wordt vastgesteld
of een onderneming een zelfstandige onderneming is. De verordening is onverkort van
toepassing op deze regeling.
Onderneming
Om een onderscheid te kunnen maken tussen commerciële en niet-commerciële rechtspersonen,
is naast de definitie van arbeidsorganisatie ook onderneming gedefinieerd.
Oudere werknemer
De leeftijd van een persoon wordt bepaald op het moment dat voor die persoon een maatregel
uit het sectorplan wordt ingezet of wordt aangevangen met de inzet van die maatregel.
Reguliere betaalde arbeid
Onder reguliere arbeid wordt een betaalde betrekking voor de duur van meer dan een
maand op grond van een arbeidsovereenkomst of aanstelling in openbare dienst voor
gemiddeld minstens 20 uur per week verstaan.
Dit gemiddelde wordt bepaald over de voorafgaande zes maanden. Zo vallen kleine banen
en stages niet onder de definitie van reguliere betaalde arbeid.
Sectorplan
Het sectorplan is het geheel van bij de subsidieaanvraag ingediende stukken. De subsidieaanvraag
maakt hier deel van uit.
Werknemer
Ook personen die als zelfstandige zonder personeel arbeid verrichten, worden als werknemer
aangemerkt. Maatregelen ten behoeve van werknemers kunnen dus ook voor deze personen
worden ingezet. Een organisatie van zelfstandigen zonder personeel kan ook deel uitmaken
van een samenwerkingsverband maar is geen werknemersorganisatie of werkgeversorganisatie
in de zin van deze regeling. Een organisatie van zelfstandigen zonder personeel kan
dus niet als hoofdaanvrager optreden.
Werkgeversorganisatie en werknemersorganisatie
Omdat werknemers- en werkgeversorganisaties altijd kunnen optreden als hoofdaanvrager,
zijn deze nader gedefinieerd en ingekaderd. Deze zijn zo gedefinieerd dat het gaan
om organisaties die partijen zijn bij de meeste recente voor die sector geldende CAO,
dan wel zijn aangesloten bij een in de bijlage opgenomen centrale organisatie.
Artikel 1.2 Financiering sectorplannen
Organisaties van werkgevers en werknemers worden aangemoedigd samenwerkingsverbanden
aan te gaan en sectorplannen op te stellen. De maatregelen in deze sectorplannen worden
door het samenwerkingsverband zelf gefinancierd. Maatregelen in de plannen kunnen
op grond van deze regeling voor tijdelijke cofinanciering in aanmerking komen. Hiervoor
geldt een maximumtermijn van twee jaar, ook als de uitvoering van het sectorplan langer
duurt dan twee jaar. Het deel dat blijkens de begroting van het sectorplan door het
samenwerkingsverband zelf wordt gefinancierd, kan niet bestaan uit middelen die op
grond van een andere regeling zijn gesubsidieerd.
Ook activiteiten die uit externe private fondsen, anders dan O&O-fondsen, worden gefinancierd,
kunnen niet op grond van deze regeling nogmaals gesubsidieerd worden. Hierop geldt
een uitzondering voor organisaties die meer dan de helft van hun inkomsten uit subsidies
ontvangen, tenzij deze organisatie een op winst gerichte Besloten Vennootschap of
Naamloze Vennootschap is.
Voor het aanvangstijdstip van het sectorplan wordt in beginsel de datum van de subsidiebeschikking
genomen. De hoofdaanvrager kan er voor kiezen deze datum eerder vast te stellen, bijvoorbeeld
als bepaalde scholingstrajecten aanvangen vóórdat het eerste aanvraagtijdvak is geopend.
De hoofdaanvrager loopt hierbij wel het risico dat de subsidie wordt geweigerd. De
tot dan toe gemaakte kosten blijven dan geheel voor rekening van de hoofdaanvrager.
Artikel 1.3 Toepasselijkheid Algemene regeling SZW-subsidies
Op deze regeling is de Algemene regeling SZW-subsidies van toepassing. De algemene
in die regeling neergelegde subsidieregels gelden voor zover daar in deze regeling
niet van wordt afgeweken. Toepasselijkheid van de algemene regeling geldt wel voor
een verplichte controleverklaring van een accountant bij eindafrekening en voor bepalingen
betreffende terugvordering van de subsidie.
Artikel 1.4 Subsidieplafond
Er wordt 590 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de cofinanciering van sectorplannen
in 2014 en 2015. Omdat de urgentie hoog is, kan in 2013 al worden aangevangen met
de uitvoering van de sectorplannen. Er kan dan een voorschot worden aangevraagd wanneer
het sectorplan is goedgekeurd. Het totale bedrag wordt opgedeeld in aanvraagtijdvakken
waarin sectorplannen kunnen worden ingediend. Per aanvraagtijdvak geldt een afzonderlijk
subsidieplafond, dat niet overschreden kan worden. Indien blijkt dat er in een aanvraagtijdvak
meer aanvragen worden ingediend dan kunnen worden toegekend, kan de minister besluiten
het subsidieplafond voor dat aanvraagtijdvak hoger vast te stellen, voor zover het
totaal beschikbare bedrag niet is overschreden.
Artikel 1.5 Verdeling
Aanvragen worden digitaal ontvangen en in volgorde van binnenkomst behandeld. Een
aanvraag wordt geweigerd indien toekenning van de aanvraag tot overschrijding van
het voor dat aanvraagtijdvak geldende subsidieplafond zou leiden. Een aanvraag kan
gedeeltelijk worden toegewezen als niet alle maatregelen subsidiabel zijn. Gedeeltelijke
toewijzing van een aanvraag door toewijzing van het resterende voor dat aanvraagtijdvak
beschikbare budget is niet mogelijk. Om te voorkomen dat onvolledige aanvragen voorrang
krijgen op later ingediende volledige aanvragen, geldt dat een aanvraag pas in behandeling
wordt genomen wanneer deze volledig is. Dit laat het recht van de aanvrager in stand
om een aanvraag aan te vullen, indien deze nog niet volledig was en het subsidieplafond
nog niet is bereikt.
Artikel 1.6 Mandaat directeur Agentschap SZW
De directeur van het Agentschap SZW wordt gemandateerd de nodige besluiten te nemen
ter uitvoering van de regeling. Het Agentschap zal deze regeling uitvoeren.
Artikel 2.1 Het samenwerkingsverband
Om te verzekeren dat de sectorplannen die ingediend worden, worden gedragen door werknemers-
en werkgeversorganisaties met een solide achterban, worden eisen gesteld aan het samenwerkingsverband
dat een sectorplan kan indienen. Partijen die tezamen aan een collectieve arbeidsovereenkomst
(CAO) gebonden zijn, kunnen in ieder geval een aanvraag tot cofinanciering van een
sectorplan indienen. Voor sectoren die niet zijn gebonden aan een CAO is de mogelijkheid
open gelaten dat ook zij een sectorplan met een aanvraag tot cofinanciering kunnen
indienen, mits er een of meer werknemersorganisaties deel uitmaken van het samenwerkingsverband.
Voor ieder samenwerkingsverband geldt dat deze samenwerking dient te worden vastgelegd
in een samenwerkingsovereenkomst, die aan de minister wordt overlegd.
Artikel 2.2 De hoofdaanvrager
Een werknemersorganisatie, een werkgeversorganisatie, een O&O-fonds of een Kenniscentrum
beroepsonderwijs treedt bij de aanvraag en verdere uitvoering van het sectorplan op
als hoofdaanvrager. De hoofdaanvrager wordt door de samenwerkende partijen gemachtigd
om in en buiten rechte namens hen op te treden. Daarbij dient de hoofdaanvrager aan
te tonen dat het samenwerkingsverband in staat is de in het sectorplan opgenomen maatregelen,
binnen de gestelde tijd uit te voeren. Indien dit naar het oordeel van de minister
onvoldoende is aangetoond, wordt de cofinanciering geweigerd.
Alle correspondentie met de minister verloopt via de hoofdaanvrager. Omdat eventuele
terugvordering van de subsidie bij de hoofdaanvrager plaatsvindt, worden aan de hoofdaanvrager
eisen gesteld met betrekking tot diens vermogen op het moment waarop de aanvraag wordt
ingediend. Dit vermogen dient ten minste 80% van het aangevraagde subsidiebedrag te
zijn. Voor de bepaling van het aangevraagde subsidiebedrag worden de aanvragen van
alle door de hoofdaanvrager ingediende sectorplannen bij elkaar opgeteld. Indien de
hoofdaanvrager niet over een dergelijk eigen vermogen kan beschikken, stelt het samenwerkingsverband
zich garant voor eenzelfde bedrag.
Als het niet mogelijk is een van de genoemde organen als hoofdaanvrager op te laten
treden, kan in uitzonderlijke gevallen ook een andere organisatie uit het samenwerkingsverband
als hoofdaanvrager optreden. Het moet dan wel gaan om een organisatie die aantoonbaar
op het moment van aanvraag al over voldoende middelen beschikt om het sectorplan te
financieren. Bovendien stelt het samenwerkingsverband zich garant voor deze hoofdaanvrager.
Artikel 2.3 De aanvraag
Sectorplannen moeten een zekere omvang hebben om voor cofinanciering in aanmerking
te komen. De drempel wordt gelegd op een subsidieaanvraag van ten minste 250.000 Euro.
Het is mogelijk dat de minister een of meer samenwerkingsverbanden aanwijst die, zonder
gebruikmaking van het elektronisch formulier, voorafgaand aan het eerste aanvraagtijdvak,
een subsidieaanvraag kunnen indienen. Alle overige eisen zijn wel op dit samenwerkingsverband
van toepassing.
De aanvraag moet een volledig beeld geven van gesignaleerde problemen in de desbetreffende
sector en duidelijke maatregelen voorstellen die deze problemen effectief op kunnen
lossen. Hiertoe is een cumulatieve lijst opgesteld met stukken die bij de subsidieaanvraag
worden gevoegd. Al deze stukken tezamen vormen het sectorplan. Een onvolledige aanvraag
wordt niet in behandeling genomen.
Bij de aanvraag wordt een analyse gevoegd met arbeidsmarktknelpunten op korte en middellange
termijn. Het sectorplan omschrijft vervolgens de maatregelen die het samenwerkingsverband
voorstelt om de gesignaleerde problemen op te lossen. De maatregelen worden SMART
geformuleerd. Dit betekent dat de doelen in het sectorplan specifiek, meetbaar, acceptabel,
realistisch en tijdgebonden zijn. Het sectorplan moet in balans zijn om voor cofinanciering
in aanmerking te komen. Dit betekent dat de verschillende maatregelen, als geheel
worden beschouwd en dat deze dus ook als geheel een oplossing moeten bieden voor de
gesignaleerde knelpunten.
Het sectorplan dient ook aan te geven onder welke voorwaarden de maatregelen zullen
worden uitgevoerd. Dit is een vorm van zelfregulering die het mogelijk maakt dat sectorale
maatregelen niet van overheidswege worden ingekaderd. Het samenwerkingsverband legt
zelf de kaders vast voor de maatregelen die worden voorgesteld. Bij deze voorwaarden
wordt eveneens aangegeven hoe de naleving door het samenwerkingsverband gehandhaafd
zal worden.
De begroting moet een duidelijk inzicht geven in de kosten en baten van het sectorplan
en in de wijze waarop het samenwerkingsverband de eigen financiering heeft geregeld.
De begroting bevat geen kosten voor overhead of aan overhead gerelateerde exploitatiekosten.
Deze worden komen wel voor cofinanciering in aanmerking op grond van artikel 5.2.
Wel moet duidelijk zijn vermeld hoe structurele, niet op de crisis gerichte maatregelen
zullen worden gefinancierd na afloop van de periode waarvoor financiering is verleend.
Op deze manier wordt inzicht verkregen hoe het samenwerkingsverband deze maatregelen
zal voortzetten zonder cofinanciering.
Aangezien voor de cofinanciering van sectorplannen een fors bedrag van 590 miljoen
euro beschikbaar wordt gesteld dat uit publieke middelen moet worden opgebracht, is
transparantie over de besteding van deze middelen van groot belang. Daarom wil het
Agentschap informatie en documenten uit het subsidiedossier openbaar kunnen maken.
Daar stemt de hoofdaanvrager door het indienen van de aanvraag namens het samenwerkingsverband
mee in. Hiermee wordt voorts voorkomen dat bij een eventueel verzoek in het kader
van de Wet openbaarheid van bestuur veel administratieve lasten ontstaan, nu niet
eerst een zienswijze van de hoofdaanvrager behoeft te worden gevraagd.
Artikel 2.4 Subsidieverlening
De subsidie wordt aan de hoofdaanvrager verstrekt. In de Subsidiebeschikking wordt
het maximumbedrag bepaald dat tegemoet kan worden gezien en wordt een termijn gesteld
waarbinnen het sectorplan uitgevoerd dient te worden. Deze termijn is nooit langer
dan twee jaar na aanvang van de uitvoering van het sectorplan. Het maximumbedrag wordt
bepaald op het totaal van de kosten van de maatregelen die zullen worden gesubsidieerd.
Omdat sectorplannen sterk van elkaar kunnen verschillen, kunnen in de subsidieverlening
nadere verplichtingen worden opgenomen. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op de administratie
en uitvoering van het sectorplan. Dit betreft onder meer de wijze waarop de subsidiabele
kosten in de administratie worden bijgehouden.
In de subsidiebeschikking wordt duidelijk aangegeven welke prestaties behaald moeten
worden. Hierbij worden geen concrete resultaten genoemd. Het is immers niet mogelijk
vooraf vast te leggen dat ten minste een aan bepaald aantal personen een dienstbetrekking
moet hebben gevonden. De arbeidsmarkt is van zoveel factoren afhankelijk dat een hoofdaanvrager
daar niet op afgerekend kan worden. Wel wordt in de subsidiebeschikking vastgelegd
welke prestaties moeten worden behaald. De prestatie waarop wordt afgerekend is het
toepassen van een voorgestelde maatregel. Dit kan een bepaalde scholingsmaatregel
zijn, of het opzetten van infrastructuur voor de begeleiding van werk-naar-werk. Dit
houdt in dat de maatregelen worden beschreven en het aantal keer dat een bepaalde
maatregel zal worden uitgevoerd en tegen welke kosten. Hierop vind de eindverantwoording
en de subsidievaststelling plaats. De voorgenomen maatregelen en prestaties worden
op grond van artikel 2.3 vastgelegd in een tijdpad. Op grond van dit tijdpad wordt
ook bepaald of er voorschotten worden verleend en in welk ritme en voor welke hoogte.
Artikel 2.5 Weigering van de subsidie
De regeling bied ruimte voor diverse samenwerkingsverbanden en zeer diverse sectorplannen.
Vooraf moet echter zo veel mogelijk duidelijk zijn of het ingediende sectorplan voldoende
basis biedt om subsidie te verstrekken. Om te voorkomen dat bij de subsidievaststelling
blijkt dat er onterecht of te veel subsidie is verstrekt, wordt de subsidie in een
aantal gevallen in ieder geval geweigerd. Algemeen geldt dat de aanvraag moet voldoen
aan alle eisen die daaraan krachtens deze regeling zijn gesteld. De hoofdaanvrager
wordt bij een onvolledige aanvraag wel in de gelegenheid gesteld om deze aan te vullen.
De weigeringsgronden zien verder op een inhoudelijke beoordeling van de sectoranalyse
en de andere componenten van het sectorplan. Zo moeten de verhoudingen goed zijn tussen
de kosten en de te verwachten resultaten. Dit geldt ook voor de verhouding tussen
de kosten en de omvang van de gesignaleerde problematiek in de desbetreffende sector.
Als er onvoldoende zekerheid bestaat over criteria die door de hoofdaanvrager aangetoond
moeten worden, wordt de subsidie gemotiveerd geweigerd.
Artikelen 3.1 Sectormaatregelen
De regeling laat het aan de samenwerkende partijen om maatregelen te verzinnen die
de gesignaleerde problematiek aan moeten pakken. Daarom bevat de regeling, behoudens
hoofdstuk 3, geen limitatieve lijst van subsidiabele maatregelen of kosten. Wel moeten
alle maatregelen, ook de maatregelen in hoofdstuk 2, ten minste zien op twee van de
zeven thema’s die in dit artikel zijn genoemd. Deze thema’s zijn genoemd in de Kamerbrief
betreffende het Sociaal Akkoord (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 53). Deze verplichting geldt ook voor de maatregelen ten behoeve van ondernemingen,
die zijn genoemd in hoofdstuk 3.
Artikel 3.2 In aanmerking te nemen kosten
De regeling geeft aan dat alle subsidiabele kosten zijnde de kosten die daadwerkelijk
zijn gemaakt ter uitvoering van de subsidiabele projectactiviteiten en die rechtstreeks
aan de uitvoering van het project zijn toe te rekenen in aanmerking komen voor cofinanciering.
Tevens komen voor cofinanciering in aanmerking de kosten voor overhead en aan overhead
gerelateerde exploitatiekosten.
Artikel 3.3 Niet in aanmerking te nemen kosten
Hoewel er grote vrijheid bestaat in de maatregelen die voor cofinanciering in aanmerking
komen, zijn bij voorbaat een aantal maatregelen uitgesloten van cofinanciering. Onredelijke
kosten komen niet voor cofinanciering in aanmerking. Dit houdt in dat de kosten in
verhouding moeten staan tot de prestaties en dus marktconform moeten zijn. Maatregelen
die op enige andere wijze van overheidswege worden gefinancierd, worden op grond van
deze regeling niet nogmaals gefinancierd.
Maatregelen die worden gefinancierd, mogen bovendien niet het karakter van staatssteun
dragen. Maatregelen die de mededinging kunnen beïnvloeden en maatregelen waarbij de
financiering via ondernemingen verloopt, kunnen daarom niet worden gefinancierd, tenzij
het de maatregelen betreft die in hoofdstuk 4 zijn opgenomen. Dit betreft vier maatregelen
waarbij wel financiering aan of via ondernemingen plaats kan vinden.
Artikel 4.1 Toepasselijkheid Groepsvrijstellingsverordening
Steun aan ondernemingen valt onder het verbod op staatssteun, neergelegd in de artikelen
107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Bepaalde
vormen van steun zijn echter onder voorwaarden toegestaan zonder voorafgaande toetsing
van de Europese Commissie. Deze vormen van steun zijn opgenomen in de Verordening
800/2008 van de Europese Commissie (de algemene groepsvrijstellingsverordening). Alle
maatregelen in hoofdstuk 3 vallen onder de reikwijdte van deze verordening en voldoen
aan de maximale steunintensiteiten die in deze verordening zijn vastgesteld.
Artikel 4.2 Maatregelen ten behoeve van advisering
Onder MKB-bedrijf wordt krachtens de definitie verstaan een onderneming waar op 31 december
2012 minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR
of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt. Daarbij worden krachtens
de algemene groepsvrijstellingsverordening eventuele zuster- of dochterondernemingen
meegenomen in de berekening van het aantal werknemers, de jaaromzet of het balanstotaal.
Een MKB-bedrijf kan gebruik maken van externe advisering, bijvoorbeeld op het gebied
van duurzame inzetbaarheid van zijn werknemers of gezond en veilig werken. De advisering
moet op grond van artikel 3.1 zien op ten minste één van de in dit artikel genoemde
zeven thema’s. Permanente of periodieke advisering zoals juridisch of fiscaal advies
komt niet voor cofinanciering in aanmerking. Zoals voor alle maatregelen geldt, wordt
50% van de subsidiabele kosten gesubsidieerd tot een maximum van 2 miljoen Euro per
project per onderneming. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.3 Opleidingsmaatregelen
Opleiding is een essentieel instrument voor de inzetbaarheid van werknemers. De regeling
maakt het mogelijk algemene vormen van opleiding te subsidiëren. Zowel de kosten van
werknemers die een opleiding geven als van werknemers die een opleiding volgen, komen
voor cofinanciering in aanmerking. 50% van de subsidiabele kosten wordt gesubsidieerd
tot een maximum van 2 miljoen Euro per project per onderneming. Hiermee wordt voldaan
aan de eisen van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.4 Maatregelen voor indienstneming van kwetsbare werknemers
Werkgevers die bereid zijn kwetsbare werknemers in dienst te nemen, kunnen cofinanciering
krijgen voor de loonkosten gedurende het eerste jaar waarin de werknemer in dienst
is. Kwetsbare werknemers zijn personen ouder dan 55 jaar, personen die langer dan
zes maanden geen reguliere betaalde arbeid hebben verricht en personen die geen beroepsopleiding
hebben gevolgd. Werkgevers hebben ook op grond van andere regelingen aanspraak op
financiële compensatie en ondersteuning wanneer zij een kwetsbare werknemer in dienst
nemen. Dubbelfinanciering is echter niet mogelijk. Deze cofinanciering zal wel gebruikt
kunnen worden voor het overnemen van een oudere werknemer van een andere werkgever.
Voorwaarde voor cofinanciering is dat de kwetsbare werknemer additioneel wordt aangenomen.
De vacature die deze kwetsbare werknemer invult, moet het personeelsbestand doen toenemen
of door natuurlijk verloop zijn ontstaan.
Voor deze maatregel geldt een afwijkende steunintensiteit van 20% van de subsidiabele
kosten die kan worden gesubsidieerd tot een maximum van 5 miljoen Euro per project
per onderneming. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.5 Maatregelen voor indienstneming van werkloze jongeren
Het kan voorkomen dat uit de sectoranalyse blijkt dat ondernemingen in bepaalde sectoren
kampen met een sterk vergrijsd personeelsbestand. Voor die ondernemingen kan de maatregel
uit artikel 4.4 worden aangevuld. Als een oudere werknemer besluit om het pensioen
vroegtijdig, dus voor het bereiken van de pensioensgerechtigde leeftijd, in laat gaan,
kan de onderneming subsidie krijgen om een werkloze jongere aan te nemen. Een werkloze
jongere is een persoon, jonger dan 27 jaar die in de voorafgaande zes maanden geen
reguliere betaalde arbeid heeft verricht. Dit kan dus jongeren betreffen die hun baan
zijn kwijtgeraakt of jongeren die na hun afstuderen nog geen eerste baan hebben gevonden.
De werkgever krijgt op grond van artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964
een heffing van 52% van het uitgekeerde bedrag opgelegd bij de vroegtijdige uittreding
van een oudere werknemer. De subsidie kan worden gebruikt om deze heffing te verzachten.
Daarom is het percentage dat maximaal voor cofinanciering in aanmerking komt, aanmerkelijk
hoger dan het percentage van 20% dat op grond van 3.4 voor cofinanciering in aanmerking
komt. Naast de eisen die de groepsvrijstellingsverordening stelt, worden nog additionele
eisen gesteld aan de uitvoering van deze maatregel. Het moet daadwerkelijk gaan om
pensionering van de oudere werknemer. Dit betekent dat de oudere werknemer binnen
een maand diens pensioen vroegtijdig in moet laten gaan. Het is daarmee uitgesloten
dat de oudere werknemer een uitkering geniet op grond van de Werkloosheidswet. Daarnaast
moet de jongere werkloze worden aangenomen voor de duur van ten minste een jaar bij
een dienstverband van ten minste 28 uur per week.
Omdat deze maatregel op dezelfde bepaling in de groepsvrijstellingsverordening berust
als de maatregel bedoeld in artikel 3.4, worden de bedragen uit beide maatregelen
bij elkaar opgeteld en mag dit totaal niet meer bedragen dan 5 miljoen Euro per onderneming.
Artikel 5.1 Hoogte van de subsidie
De betrokken partijen dragen in beginsel zelf de kosten van de sectorplannen. Daarvan
kan de helft, onder de voorwaarden die in deze regeling zijn neergelegd, worden gesubsidieerd.
De subsidie die wordt verleend voor het in dienst nemen van kwetsbare werknemers bedraagt
de volledige 20% van de loonkosten van de kwetsbare werknemer gedurende het eerste
jaar.
Voor de subsidieverstrekking op grond van deze regeling geldt een malus. Als minder
dan 60% van de maatregelen waarvoor in de subsidiebeschikking subsidie is toegekend
daadwerkelijk is gerealiseerd, volgt nihilstelling van de subsidie. Slechts als er
zeer uitzonderlijke redenen zijn voor de onderrealisatie, wordt de subsidie evenredig
aan de onderrealisatie verlaagd.
Artikel 5.2 Intrekking en terugvordering
De uitvoering en verantwoordelijkheid van de sectorplannen ligt bij de hoofdaanvrager.
Indien uit een controle toch blijkt dat het subsidiebedrag onrechtmatig of oneigenlijk
is gebruikt, wordt de subsidie in beginsel geheel ingetrokken. Indien het slechts
een geringe omissie betreft en uit de controle blijkt dat het sectorplan als geheel
conform de subsidiebeschikking is uitgevoerd, kan de subsidie gedeeltelijk worden
ingetrokken. De algemene regels betreffende intrekking en terugvordering, zoals deze
zijn neergelegd in de Algemene regeling SZW-subsidies, zijn op deze regeling van toepassing.
Dit betekent dat eventuele kosten voor de terugvordering, bij de hoofdaanvrager in
rekening worden gebracht. Deze regels met betrekking tot terugvordering gelden ook
indien bij de subsidievaststelling blijkt dat er te veel aan voorschotten is verleend.
Artikel 5.3 Bevoorschotting en meldingsplicht
Het verlenen van een eerste voorschot kan ambtshalve plaatsvinden, als de aanvrager
bij de aanvraag heeft aangegeven een voorschot te willen ontvangen. Verdere voorschotten
kunnen indien de aanvrager dit wenst worden. In de subsidiebeschikking wordt, op basis
van het ingediende sectorplan en het hierin opgenomen tijdpad, bepaald wat de liquiditeitsprognose
van de hoofdaanvrager is. Aan de hand hiervan wordt bepaald of, en op welke wijze
voorschotten zullen worden verleend. Het is van belang dat het samenwerkingsverband
en de hoofdaanvrager zelf over voldoende middelen beschikken om het sectorplan uit
te voeren. Het tussentijdse voorschot kan hier aan bijdragen.
Naast de rapportageverplichting, heeft de hoofdaanvrager de plicht veranderingen in
omstandigheden te melden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie.
Indien de hoofdaanvrager niet aan deze meldplicht voldoet, kan de minister een bestuurlijke
boete opleggen op grond van de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers
verstrekte subsidies. De meldplicht omvat alle omstandigheden die van invloed kunnen
zijn op de hoogte van de subsidie. Voor onderrealisatie geldt een aparte meldingsplicht,
de maximumboete voor deze overtreding is eveneens afwijkend. Dit betekent dat iedere
afwijking van het tijdpad, waarop de bevoorschotting is gebaseerd, binnen twee maanden
na afloop van de periode van zes maanden waarvoor een voorschot is verleend, moet
worden gemeld.
Artikel 5.4 Rapportageverplichting
De hoofdaanvrager overlegt na twaalf maanden een tussenverslag, indien de uitvoering
van het sectorplan langer duurt dan twaalf maanden. In dit tussenverslag worden de
tot dan toe toegepaste maatregelen en kosten opgenomen. Hierbij wordt gebruik gemaakt
van de persoonsgegevens van de deelnemers aan de maatregelen. De persoonsgegevens
betreffen het burgerservicenummer dan wel het sociaal-fiscaalnummer van de deelnemers.
Deze persoonsgegevens zijn nodig om te controleren of er geen sprake is van dubbelfinanciering.
De gegevens zullen anoniem worden gebruikt voor bestandsvergelijking. De inbreuk op
de privacy van de deelnemers wordt doordat deze anoniem worden gebruikt tot een minimum
beperkt. Dit is daarnaast gerechtvaardigd nu dit de minste administratieve lasten
voor alle betrokkenen met zich meebrengt. Monitoring op andere wijze zou eveneens
inbreuk op de privacy van de betrokken deelnemers met zich brengen.
Indien de hoofdaanvrager voorschotten ontvangt kan in de beschikking tot subsidieverdeling
de verplichting worden opgenomen dat bij het tussenverslag een verklaring van een
accountant wordt gevoegd. Op deze wijze bestaat er in een eerder stadium dan eerst
na twee jaren zekerheid over de gemaakte kosten voor zowel de hoofdaanvrager als de
minister. Het tussenverslag kan aanleiding geven de liquiditeitsprognose en de wijze
van bevoorschotting aan te passen.
Artikel 5.5 Einddeclaratie en subsidievaststelling
In artikel 16 van de Algemene regeling SZW-subsidies is bepaald dat bij subsidies
boven de 50.000 euro de einddeclaratie wordt vergezeld van een controleverklaring
van een accountant. Aangezien de subsidies voor cofinanciering van sectorplannen allen
de grens van 250.000 euro overschrijden, wordt bij de einddeclaratie altijd een accountantsverklaring
gevoegd. De kosten hiervan worden geacht te zijn inbegrepen in de kosten van overhead
die op grond van deze regeling worden uitgekeerd.
De hoofdaanvrager wordt afgerekend op de prestaties die zijn bepaald in de beschikking
tot subsidieverlening. De hoofdaanvrager toont bij de einddeclaratie aan hoeveel maatregelen
daadwerkelijk zijn uitgevoerd en, voor zover van toepassing, voor welke personen dit
is gebeurd. Indien de subsidie is verstrekt voor het opzetten van infrastructuur,
zoals voor het begeleiden van personen in van-werk-naar-werk, dan is de prestatie
waarop wordt afgerekend het bestaan van deze infrastructuur.
De eindverantwoording vindt plaats op behaalde prestaties en uitgevoerde maatregelen.
Daarbij wordt het aantal keren dat maatregelen zijn uitgevoerd vermenigvuldigd met
de daadwerkelijk gemaakte kosten per maatregel. Het maximumbedrag dat voor een bepaalde
maatregel in de subsidiebeschikking is bepaald en het maximaal aantal keren dat een
maatregel zal worden uitgevoerd, is bij die vaststelling leidend. Als blijkt dat de
maatregel tegen lagere kosten maar vaker is uitgevoerd dan in de verleningsbeschikking,
wordt het subsidiebedrag dus lager vastgesteld. Indien bij de subsidievaststelling
blijkt dat de maatregel het voorgenomen aantal keren is uitgevoerd maar de kosten
per maatregel hoger uitvallen dan in de subsidiebeschikking is bepaald, wordt eveneens
vastgehouden aan het in de subsidiebeschikking toegekende bedrag. Indien de maatregel
minder vaak wordt uitgevoerd tegen hogere kosten, wordt het aantal keer dat de maatregel
is uitgevoerd vermenigvuldigd met het in de subsidiebeschikking bepaalde bedrag per
maatregel. Als de maatregel minder vaak is uitgevoerd tegen lagere kosten wordt het
aantal keren dat de maatregel is uitgevoerd vermenigvuldigd met de daadwerkelijk gemaakte
kosten per uitgevoerde maatregel omdat anders het cofinancieringspercentage van 50%
wordt overschreden.
Artikel 5.6 Overhead
Ook de overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten worden door het samenwerkingsverband
zelf gedragen maar komen wel voor cofinanciering in aanmerking. In de begroting van
het sectorplan worden geen uitvoeringskosten opgenomen die zijn aan te merken als
kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten. In plaats daarvan
wordt over het totaalbedrag aan directe subsidiabele kosten een percentage berekend
dat eveneens voor 50% wordt gesubsidieerd. Dit percentage wordt gestaffeld berekend.
Grote sectorplannen kennen verhoudingsgewijs lagere overheadkosten dan sectorplannen
van minder grote omvang. Bij de bepaling van de percentages is rekening gehouden met
de kosten van de accountantsverklaring die door de hoofdaanvrager wordt verstrekt.
Artikel 5.7 Administratievoorschriften
De administratie dient een duidelijk inzicht te geven in de uitvoering van het sectorplan.
De hoofdaanvrager is hiervoor verantwoordelijk en dient te allen tijde inzicht te
kunnen geven in deze administratie, die beschikbaar is op één locatie. De administratie
dient op grond van artikel 12, tweede lid van de Algemene regeling SZW-subsidies tenminste
5 jaar bewaard te worden. In de administratievoorschriften is een balans aangebracht
tussen controleerbaarheid en administratieve lasten van de hoofdaanvrager en andere
partijen in het samenwerkingsverband. Het uitkeren van bedragen in de omvang waarin
de regeling voorziet, brengt risico’s met zich. Het is van essentieel belang voor
het succes van sectorplannen dat het geld goed wordt besteed. Daarom is de regeling
open vormgegeven. Het samenwerkingsverband heeft ruimte om zelf met goede voorstellen
te komen. Deze sectorplannen kunnen bovendien in een langere periode worden uitgevoerd.
Hiermee hangt samen dat als een voorstel wordt goedgekeurd, er zicht moet blijven
op de uitvoering van het sectorplan. Dit brengt administratieve lasten met zich mee
voor de hoofdaanvrager. De kosten hiervan worden geacht te zijn inbegrepen in het
bedrag dat wordt uitgekeerd voor overhead.
Artikel 6.1 Evaluatiebepaling
De aanleiding voor het instellen van de regeling is de aanhoudende problematiek op
de arbeidsmarkt. Voor de wijze waarop er gebruik zal worden gemaakt van deze regeling
bestaat echter maar beperkt ervaring. Daarom zal gedurende de looptijd van deze regeling,
nauw worden bekeken hoe de uitvoering vorm krijgt. Indien tijdens de looptijd van
de regeling blijkt dat hier aanleiding toe is, kan de regeling tussentijds worden
aangepast. Reeds verleende subsidies voor lopende sectorplannen zullen hierbij uiteraard
worden gerespecteerd.
Nu de regeling een korte looptijd heeft, wordt de regeling na afloop geëvalueerd.
Artikel 7.2 Inwerkingtreding
De inwerkingtredingsdatum wordt, in afwijking van de vaste verandermomenten, vastgesteld
op de dag na publicatie van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.
Afwijking is geboden gezien de opening van het eerste aanvraagtijdvak in het najaar
van 2013 waarop partijen zich moeten kunnen voorbereiden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher.