22 Mensenhandel

Aan de orde is het debat over het bericht dat mensenhandel fors is toegenomen.

De voorzitter:

Ik heet de bewindslieden van Veiligheid en Justitie en van Immigratie, Integratie en Asiel van harte welkom. Wij hebben met elkaar afgesproken dat 23.00 uur een mooie eindtijd zou kunnen zijn voor dit debat. Eerder mag altijd, later eigenlijk niet. Daar moet de Kamer toestemming voor geven en ik geloof niet dat ik die heb vandaag.

Mevrouw Berndsen (D66):

Voorzitter. Het is schokkend: zo veel slachtoffers van mensenhandel, zo veel vrouwen en jonge meiden gedwongen in de prostitutie. CoMensha registreerde vorig jaar maar liefst 23% meer slachtoffers. Nog schokkender is dat dit nog maar het topje van de ijsberg is. De cijfers die de gemeenteraadsfractie van D66 in Assen op tafel kreeg, bevestigen dit ook weer. Willen wij alle slachtoffers van mensenhandel vinden, iedere mensenhandelaar opsporen en de criminele netwerken oprollen, is meer capaciteit bij de politie essentieel, zijn er meer gespecialiseerde zedenrechercheurs nodig en moet de ketenaanpak worden versterkt. Hoe denkt de minister van Veiligheid en Justitie dit te gaan regelen?

Nu wij de slachtoffers weten te vinden, moeten wij ze ook helpen. Het aantal slachtoffers dat een opvangplaats nodig heeft, is volgens CoMensha met 25% gestegen. En dat is exclusief de plaatsing van buitenlandse slachtoffers en slachtoffers die via politie en jeugdzorg binnenkomen. Afgelopen jaar kon CoMensha niet alle slachtoffers direct helpen. Er was zelfs een wachtlijst. Dat zou voor deze slachtoffers niet mogen. Het tekort is dus nijpend. Hoe gaat de minster van Veiligheid en Justitie dit oplossen?

Ik heb er keer op keer op gehamerd dat het van groot belang is dat slachtoffers passende opvang krijgen, dus niet in opvanghuizen waarin ook jongens met gedragsproblematiek verblijven. Ik verwijs hierbij naar Huize Alexandra, waarover wij al verschillende keren hebben gesproken. Dit kan absoluut niet. Deze slachtoffers zijn daar te kwetsbaar voor. In dat verband is het goed dat een opvangproject als Asja 2 tot 2014 verzekerd zal zijn van financiering. De vrouwenopvang is gezien de aard van de trauma's niet geschikt voor slachtoffers van mensenhandel. Daarom pleit mijn fractie ervoor om de opvang in specialistische voorzieningen te laten plaatsvinden, ook na 2014.

Voor de minister van Veiligheid en Justitie is de aanpak van mensenhandel prioriteit nummer één en dat is maar goed ook. De minister van Immigratie, Integratie en Asiel loopt hem hierbij echter in de weg. Deze minister betrekt slachtoffers van mensenhandel in de nationale immigratiepolitiek, terwijl bij de bestrijding van mensenhandel de bescherming van slachtoffers centraal moet staan. Buitenlandse slachtoffers krijgen nu bij de geringste aanwijzing van mensenhandel een tijdelijke verblijfsvergunning. Drie maanden bedenktijd voor een aangifte. Die bedenktijd staat voor D66 als een huis. De minister moet hiervan afblijven.

Mensenhandel is een ingewikkeld delict. Opsporing en vervolging valt of staat met het samenbrengen van allerlei kleine puzzelstukjes. Het huidige criterium van "de geringste aanwijzing" biedt een goed handvat. Verhoging van de drempel gaat ten koste van het signaleren van mensenhandel en van een effectieve opsporing. Door het beleid van de minister voor I en A worden nog minder mensenhandelaren opgepakt, en dat terwijl nu al veel te weinig zaken leiden tot een veroordeling. Wat de opsporing ook bemoeilijkt, is het feit dat we te maken hebben met slachtoffers die zwaar getraumatiseerd zijn door gebeurtenissen als martelingen en verkrachtingen. De vraag is dus hoe je hiermee in het opsporingsproces beter rekening kunt houden. Het KLPD pleit al lange tijd voor zogenoemde diagnostische centra, waar gedragswetenschappers ingezet kunnen worden voor het verhoor van de slachtoffers. Is de minister van V en J bereid om dit te realiseren? De Nationaal Rapporteur Mensenhandel doet buitengewoon goed werk. Zij heeft gevraagd om een wettelijke verankering van het instituut Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Ik lees in de brief van de minister dat hij dat eigenlijk niet nodig vindt. Mijn fractie zou dat wel graag willen. Is de minister bereid om hier toch nog eens naar te kijken?

De heer Elissen (PVV):

Mevrouw Berndsen kent waarde toe aan gedragswetenschappers in de diagnostische centra. Kent zij diezelfde waarde ook toe aan professionals, aan mensenhandelrechercheurs?

Mevrouw Berndsen (D66):

Ik vind dat er buitengewoon goede specialistische zedenrechercheurs zijn.

De heer Elissen (PVV):

Internationaal werkt men met het criterium "gegronde redenen", terwijl wij hier werken met "de geringste aanwijzing". Onlangs waren er in Den Haag 81 aangiftes, waarvan 80 ongegrond of vals. Zou het dan niet handig zijn om iets meer te luisteren naar het oordeel van die gespecialiseerde mensenhandelrechercheurs, om zo de capaciteit goed te kunnen verdelen?

Mevrouw Berndsen (D66):

Daar zit nu juist het probleem, want de vraag is of je al binnen die drie maanden in staat bent om een slachtoffer van mensenhandel die zo getraumatiseerd is, tot het doen van aangifte te laten komen. De heer Elissen heeft het over "valse" aangiften, maar dat heeft er ook mee te maken dat mensen geen consistent verhaal hebben. Als hij naar deskundigen zou luisteren, zou hij ook weten dat deze slachtoffers niet in staat zijn om een consistent verhaal te houden. Met name daarom pleit ik voor die diagnostische centra.

De heer Elissen (PVV):

Wij luisteren ook naar deskundigen. We luisteren echter niet alleen naar gedragswetenschappers, maar ook naar de rechercheurs in het werkveld, die een speciale opleiding hebben gehad en die best in staat zijn om het onderscheid te maken tussen een echt slachtoffer en iemand die vanuit Nigeria komt en heel doelbewust een flutverhaal neerzet, waaraan zij dan weer 50 uren kwijt zijn. Dat is zonde van de tijd. Die tijd zouden ze beter kunnen besteden voor de echte slachtoffers. Wat vindt mevrouw Berndsen daarvan?

Mevrouw Berndsen (D66):

Meneer Elissen stelt me nu allerlei vragen, alsof we hier een spelletje moeten spelen van wie het meest deskundig is. Ik sta hier voor de slachtoffers. Ik wil dat die mensen, als ze hier komen, goed worden behandeld en een goede kans krijgen. En minstens zo belangrijk vind ik dat die mensenhandelaren worden gepakt. Volgens mij is de heer Elissen dat met mij eens. Laten we de rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel afwachten. Zij doet onderzoek naar een flink aantal dossiers bij het OM om te bekijken of er wel echt sprake is van valse aangiftes.

De heer Elissen (PVV):

Dan concludeer ik dat wij er allebei voor de echte slachtoffers zijn. Zij moeten hulp en opvang krijgen. De mensenhandelaren moeten wij echter steviger aanpakken, net als de mensen die misbruik maken van de situatie en een valse aangifte doen of een flutverhaal ophangen. Ik hoop dat wij elkaar op dat punt kunnen vinden.

Mevrouw Berndsen (D66):

Je hebt dan wel een getuige nodig, iemand die aangifte doet tegen die mensenhandelaren. Daarvoor moet je mensen de tijd en de ruimte geven.

Ik sluit af. Slachtoffers hebben onze hulp nodig. Zij zijn al zwaar mishandeld en zij mogen niet opnieuw in de steek gelaten worden, in dit geval door ons.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Afgelopen zondag hebben wij in de KRO-uitzending Brandpunt kunnen zien hoe vrouwen anno 2012 seksueel worden uitgebuit. Er kwamen vrouwen aan het woord die alleen onherkenbaar in beeld wilden zijn uit angst voor hun pooiers. Wij hebben ook kunnen zien hoe de politie in kelders en garages een inval deed om vrouwen te bevrijden uit handen van criminele mensenhandelaren. Formeel waren het gewoon thuiswerksters, maar dat was in werkelijkheid, zoals uit de rapportage bleek, niet het geval. Vanaf deze plek wil ik mijn waardering en respect uitspreken voor de hulpverleners en de politiemensen, die dagelijks met dit soort schrijnende situaties en mensonterende praktijken te maken hebben.

Uit de cijfers van het Coördinatiecentrum Mensenhandel, CoMensha, uit het jaar 2011 blijkt dat er in dat jaar sprake was van 1222 geregistreerde slachtoffers van mensenhandel. Dit is een toename van 23% ten opzichte van het jaar 2010. Er is al sinds 2003 sprake van een jaarlijkse toename van het aantal slachtoffers. De stijging is nog nooit zo fors geweest. De stijging van het aantal slachtoffers kan ook een goed teken zijn, hoe raar dat ook klinkt. Doordat rechercheurs actief achter de handelaren aan gaan, zijn er mogelijk meer meldingen. Het kan ook zijn dat steeds meer hulpverleners en anderen die signalen van mensenhandel ontvangen, deze signalen doorgeven. Het probleem wordt dus zichtbaar gemaakt. Ergens ben ik daar blij om, want dan kunnen wij het benoemen en er wat aan doen.

In dat opzicht mis ik een beetje de actieve rol van de overheid om te zoeken naar oplossingen voor problemen die zichtbaar worden gemaakt. Ik begin met de opvang. Wij weten dat de aanpak van mensenhandel valt of staat met de opvang en de bescherming die slachtoffers van de overheid krijgen. Over de opvang heb ik eerder met collega Van Toorenburg een motie ingediend voor extra opvangplekken. Naar ik begrepen heb, komt er een uitbreiding van de categorale opvang van slachtoffers van mensenhandel van 50 naar 70 opvangplaatsen. Ik zie dat als een stap in de goede richting. Maar daarmee zijn wij er niet. Nu al blijkt dat er een structureel tekort aan opvangplekken is. De minister heeft in eerdere debatten uitgebreid toegegeven dat hij het met ons eens is en heeft toegezegd dat er een structurele oplossing voor dit probleem komt. Is de minister bereid om dat voor 12 september 2012 te doen? Dat is immers gewoon een eerdere toezegging, die wij hopelijk dus niet controversieel hoeven te verklaren.

Ik kom op de bescherming. Onder voormalig minister Verdonk hebben wij de B9-regeling een aantal keren eerder aan de orde gesteld. Ik moet nu helaas constateren dat met name de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een dubbele agenda voert. Aan de ene kant erkent hij dat wij een probleem hebben met slachtoffers van mensenhandel en dat die bescherming dienen te krijgen. Aan de andere kant ziet hij de slachtoffers gewoon als nieuwe migranten en moet er alles aan worden gedaan om hen zo veel mogelijk te ontmoedigen, zodat zij zo snel mogelijk het land uit worden gezet of helemaal geen beroep doen op bescherming. De voorgestelde maatregel van de minister omtrent de bedenktijd vinden wij verontrustend. De bedenktijd is bedoeld om slachtoffers een periode van rust te bieden en om een weloverwogen beslissing te nemen of zij aangifte willen doen of anderszins medewerking willen verlenen aan de opsporing en vervolging van een mensenhandelaar.

Ik krijg daarover vandaag graag helderheid van de minister, omdat deze maatregel gewoon in strijd is met artikel 13 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel. Nederland is verplicht om bedenktijd aan te bieden aan alle mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Graag krijg ik daarop een reactie.

De heer Van der Steur (VVD):

Is mevrouw Arib het met mij en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel eens dat de B9-regeling een belangrijke rol vervult, maar dat daarbij wel geldt dat er alles aan gedaan moet worden om te voorkomen dat er misbruik van wordt gemaakt? Uit het recente rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel over de B9-regeling, blijkt dat van de 49 slachtoffers die onderzocht zijn, 39 een sepotbeslissing aanvechten. Het hof heeft 37 van die beslissingen alsnog afgewezen. Dat is volgens de VVD-fractie een belangrijke indicatie voor misbruik. Is het niet ook een taak van mevrouw Arib om juist in dit debat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel steun te geven om dat misbruik tegen te gaan? Als zij dat doet, hoe wil zij dan dat dit gaat gebeuren?

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik ben blij met deze interruptie. De minister zelf schrijft namelijk in zijn brief die hij ons heeft gestuurd: "personen die misbruik willen maken van de B9-regeling, zullen waarschijnlijk nooit een beroep doen op de bedenktijd." Hier wordt dus duidelijk gemaakt dat er een ongunstige maatregel wordt getroffen voor een niet-bestaand probleem. Dat zegt de minister zelf.

De heer Van der Steur (VVD):

Dat is helemaal geen antwoord op de vraag. De vraag is heel simpel. Wat vindt mevrouw Arib namens de PvdA-fractie dat er moet worden gedaan aan het misbruik van de B9-regeling, waardoor rechtmatige, echte slachtoffers niet kunnen terechtkomen in de B9-regeling vanwege de capaciteit en mensen die er niet in horen daarin blijven zitten op kosten van de belastingbetaler? Wat wil mevrouw Arib dat de minister daaraan doet met haar steun?

Mevrouw Arib (PvdA):

Allereerst wil ik weten hoeveel aanvragen zijn gedaan voor een B9-regeling. Die vraag stel ik via de heer Van der Steur. Bij hoeveel beroepen op de B9-regeling hebben de vrouwen daadwerkelijk een verblijfsvergunning gekregen? Hoeveel aanvragen klopten niet en bij hoeveel daarvan werd er misbruik gemaakt? De heer Van der Steur heeft een indicatie in zijn handen, maar de precieze cijfers hoeveel aanvragen zijn gedaan, hoeveel daarvan zijn toegekend en hoeveel daarvan vals zijn, heb ik niet.

De heer Van der Steur (VVD):

Die cijfers heeft mevrouw Arib wel. Ook ik en de minister hebben die. De Korpsmonitor 2010 maakt die zeer helder. Over 2010 zijn er 342 aanvragen ingediend voor de B9-regeling waarvan 186 zijn geseponeerd. Dat is meer dan de helft. Dat is een goede indicatie voor de mate van het misbruik dat gemaakt wordt van deze regeling. Wat zeer verontrustend is aan dit rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel is dat je, als je een valse aangifte doet en het een beetje meezit, bijna twee jaar verzekerd bent van opvang, terwijl je daarin niet thuishoort. Ik heb nog steeds geen antwoord gekregen op de vraag, terwijl ik de feiten heb gegeven. Wat vindt mevrouw Arib dat de minister aan dat misbruik moet doen?

Mevrouw Arib (PvdA):

Misbruik van de B9-regeling vind ik verwerpelijk. Dat is namelijk voor mensen die de B9-regeling voor hun bescherming echt nodig hebben omdat zij het risico lopen dat hun in landen van herkomst iets overkomt, niet gunstig. De B9-regeling is bedoeld voor de echte slachtoffers van mensenhandel. Ik hoor in gesprekken met politiemensen die dagelijks met slachtoffers van mensenhandel te maken hebben – maar dat moet de minister maar zeggen – dat iemand die misbruik maakt en een valse aangifte doet in het kader van de B9-regeling, vaak door de mand valt omdat het heel moeilijk en lastig is om daarvoor in aanmerking te komen. De heer Van der Steur zwaait nu met het rapport, maar in de praktijk is het heel doorzichtig. Je moet dus van goeden huize komen om er misbruik van te maken en om er uiteindelijk voor in aanmerking te komen. Natuurlijk zijn er ook mensen die er misbruik van maken. Dat vind ik niet goed.

De heer Van der Steur (VVD):

U geeft geen antwoord op mijn vraag.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik geef wel antwoord, maar daar bent u het niet mee eens.

De heer Elissen (PVV):

Ik hoor mevrouw Arib zeggen dat zij primair kiest voor het slachtoffer. Dat is ook helemaal terecht. Wij moeten vooral ervoor zorgen dat er geen slachtoffers door de mand vallen. De slachtoffers moeten hulp krijgen. Er is ook een andere werkelijkheid, die de heer Van der Steur net schetste vanuit het rapport van de nationaal rapporteur. Ik heb de vorige keer al het voorbeeld gegeven van de 81 aangiftes bij de politie Haaglanden, waarvan er 80 geen enkele opsporingsindicatie hebben. Ik heb mij door de gespecialiseerde rechercheurs laten vertellen dat zij gemiddeld per aangifte waarvan zij op voorhand weten dat het geen goede of een valse aangifte is, bijna 50 uur bezig zijn. Als wij al die uren bij elkaar optellen, betekent dit dat diezelfde mensenhandelrechercheurs niet actief achter de echte boeven kunnen aangaan. Deelt mevrouw Arib mijn opvatting dat wij enerzijds er alles aan moeten doen om de slachtoffers ter wille te zijn, maar dat wij anderzijds ervoor moeten zorgen dat het misbruik effectief wordt tegengegaan? Deelt zij de opvatting dat mensenhandelrechercheurs serieus moeten worden genomen op basis van hun professionele antenne en expertise en dat wij niet, zoals het internationaal is geregeld, moeten gaan zitten op de absolute verplichting om daadwerkelijk 50 onderzoeksuren in te zetten, maar gewoon rekening moeten houden met de expertise van zowel de hulpverlener als de gedragswetenschapper en de mensenhandelrechercheur? Op die manier kan het mes aan twee kanten snijden. Dan pakken wij echt het misbruik aan en krijgen de slachtoffers ook serieuze aandacht. Deelt mevrouw Arib die opvatting?

Mevrouw Arib (PvdA):

Dat was een heel betoog. Natuurlijk ben ik het met de heer Elissen eens dat het uiteindelijk erom gaat aan de echte slachtoffers van mensenhandel bescherming te bieden. Daarvoor is de B9-regeling bedoeld. Iedereen die daar misbruik van maakt, tast zo'n regeling aan. Dat is verwerpelijk. Ik verzet me echter tegen de cijfers. De heer Elissen sprak over 80 gevallen in de regio Haaglanden. Collega Van der Steur haalt een rapport erbij. Ik zou zeggen: kom met die cijfers. Hoeveel aanvragen zijn er gedaan? Hoeveel verblijfsvergunningen zijn daadwerkelijk aan de slachtoffers toegekend en hoeveel aanvragen zijn vals? Het is aan de minister om dat aan te geven. Ik ben het wel ermee eens dat de politie in staat moet worden gesteld om haar werk te doen en de echte slachtoffers te helpen. Daarvoor is zij bedoeld.

De heer Elissen (PVV):

Dan is mijn vraag aan mevrouw Arib welke ruimte zij aan de minister geeft. Wat verwacht zij dat de minister daadwerkelijk gaat doen om het misbruik goed te kunnen aanpakken? Welke ruimte biedt zij?

Mevrouw Arib (PvdA):

Niet om van de slachtoffers, zoals de minister nu doet, de bedenktijd af te pakken. Dat is niet de bedoeling. Daarmee tref je mensen die hier zijn omdat zij onder valse voorwendsels door criminelen naar Nederland zijn gehaald, en niet omdat zij daarvoor gekozen hebben. Dat is de consequentie van het huidige voorstel. Ik heb de heer Elissen in een interruptie op het betoog van collega Berndsen horen zeggen dat je speciale rechercheurs moet hebben. Ik zou daar hartstikke voor zijn. Dat betekent namelijk ook dat je extra capaciteit moet creëren. Daar ben ik hartstikke voor. Dat weet de heer Elissen van mijn fractie, zowel uit dit soort debatten als uit debatten op het gebied van Binnenlandse Zaken over de capaciteit van de politie.

De heer Elissen (PVV):

In feite zegt mevrouw Arib: alle aandacht voor de slachtoffers, maar pak nu ook het misbruik serieus aan en geef de professionele ruimte aan zowel de hulpverleners en de gedragswetenschappers als de gespecialiseerde mensenhandelrechercheurs om op basis van hun expertise een afweging te maken of je die regeling aanbiedt. Daarmee zitten wij aardig op één lijn. Wat ons betreft, moet die regeling vooral blijven bestaan. Het gaat ons om de toepassing, de inzet en het gebruikmaken van de specialisten inclusief de mensenhandelrechercheurs.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik ben heel blij dat de PVV erkent dat de B9-regeling beschermd en in stand gehouden moet worden voor de slachtoffers. Daar ben ik het helemaal mee eens. Ik ben ook blij dat de PVV zich er duidelijk over uitspreekt. Ik heb alleen moeite met het beeld dat slachtoffers van mensenhandel hier eigenlijk zijn om misbruik te maken van een regeling. Als je echt praat met mensen, of het nu gaat om CoMensha, om de ngo's – daarvan moeten wij het hebben, want zij voeden ons met informatie – en natuurlijk om slachtoffers van mensenhandel, is het beeld totaal anders. Die mensen hebben juist alle hulp, opvang en juridische bescherming nodig. Natuurlijk is het niet goed dat er mensen tussen zitten die daar misbruik van maken. Ik verzet mij echter tegen het beeld dat slachtoffers hier komen omdat zij misbruik willen maken van onze opvang en regelingen, omdat het hier zo goed is geregeld.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Wij hoeven u niet meer te vertellen dat mensenhandel een heel ernstig probleem is. U hebt vaker debatten hierover voorgezeten. Mensen worden uit financieel gewin gruwelijk uitgebuit, niet alleen in de seksindustrie, maar ook in de land- en tuinbouw. Wij konden inderdaad zondagavond bij Brandpunt zien hoe een jonge buitenlandse vrouw uit een garagebox moest worden gehaald. Er was een kamertje voor haar geïnstalleerd, alsof zij een thuiswerkster was.

Het goede nieuws is dat wij steeds meer achter dat leed komen: wat is er eigenlijk aan de hand? De Nationaal Rapporteur Mensenhandel werkt er hard aan, CoMensha werkt er hard aan en dat doen ook die onvermoeibare politieteams waar wij zo veel respect voor hebben, want wat die de hele dag moeten aanschouwen is echt niet van het netvlies af te halen. Soms schrikken wij van grote politieacties zoals laatst in Eindhoven. Die actie was ook van het grootste belang, want er is nogal wat opgerold.

De aandacht die mensenhandel krijgt van de politiek, van de politie en van justitie is van onverminderd belang. Het is goed dat er vanochtend nog een hoorzitting is geweest in de Eerste Kamer over de registratieplicht. Het valt mij toch op dat iedereen er wel behoorlijk fel over is dat de Rapporteur Mensenhandel niet wordt gevolgd in haar oproep over de B9-regeling, maar toch een beetje doof is voor de opmerking die zij ook maakte over de registratieplicht, want die komt dan ineens niet meer zo uit. Daarover hebben wij ook debatten gevoerd. Maar goed, wij hebben het nu over wat anders. Ik wist dat mevrouw Berndsen zou komen.

Mevrouw Berndsen (D66):

Ik vind dit toch een wat flauwe opmerking van mevrouw Van Toorenburg. Wij kunnen van opvatting verschillen, maar wij staan aan dezelfde kant als het gaat om de slachtoffers. De wijze waarop mensenhandel moet worden bestreden, staat hier ook ter discussie. Zij denkt er anders over dan wij – met "wij" bedoel ik GroenLinks en D66 – want wij hebben tegen die wet gestemd. Dat zat 'm niet alleen in de registratieplicht, maar in nog veel meer elementen van die wet, waarvan wij denken dat die in de praktijk niet te hanteren is. Ik vind het een beetje flauw om dat nu in dit debat zo naar voren te brengen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Daar ben ik het mee eens.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Daar ben ik het niet mee eens. Wij nemen dit kabinet de maat dat het niet naar de Rapporteur Mensenhandel luistert. De Rapporteur Mensenhandel roept het kabinet op om iets te doen aan de registratieplicht en roept ook de Eerste en de Tweede Kamer daartoe op. Dat komt ons nu niet uit, dus daar nemen wij nu het kabinet de maat niet op. Maar wij nemen het kabinet wel de maat op de B9-regeling. Ik wil het gewoon in relatie tot elkaar zien, want wij willen met elkaar de mensenhandel bestrijden; mevrouw Berndsen zegt dat terecht. Een onderdeel daarvan, zo zegt de Rapporteur Mensenhandel niet voor niets, is de registratie. Als je niet weet waar iets zit, kun je eigenlijk ook geen maatregelen nemen, dus dat hoort hier zeker bij.

Mevrouw Berndsen (D66):

Dat is maar net hoe je het bekijkt. Als je de directeur van De Rode Draad beluistert, dan hoor je een heel ander verhaal. Ik kan met net zoveel argumenten bestrijden dat registratie een goed middel is om mensenhandel en vrouwenhandel te bestrijden. Wij worden het daar niet over eens.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat begrijp ik wel, maar wij moeten niet vergeten dat wij hier debatten voeren over verschillen van mening. Mevrouw Berndsen wil ook niet dat wij niet meer kunnen discussiëren over het feit dat er ook wel iets te zeggen valt over het misbruik van de B9-regeling. Daar moeten wij toch ook over kunnen discussiëren? Als wij hier in de Kamer een Brandpuntuitzending bespreken, moeten wij de uitzending in haar totaliteit bespreken. Kijk dan naar de totale argumentatie van de rapporteur. Daar wil ik ook in dit debat aandacht voor vragen. Het is ook heel goed dat de Eerste Kamer daarnaar kijkt. Alle partijen zijn er terecht kritisch op, maar luisteren heel goed naar wat de rapporteur erover te zeggen heeft.

Mevrouw Berndsen (D66):

Wij luisteren ook heel goed naar de directeur van De Rode Draad, net als naar de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Mevrouw Van Toorenburg zegt dat wij selectief winkelen in de rapportage, maar dat bestrijd ik.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

U trekt het zich blijkbaar heel erg aan. Het enige wat ik hier vandaag gezegd heb, is dat ik het belangrijk vind om de totale oproep van de rapporteur hier aan de Kamer voor te houden. Die is tweeërlei. Aan de ene kant zegt de rapporteur: kom eindelijk eens door met die registratie. Aan de andere kant vraagt de rapporteur aandacht voor de B9-regeling. Dat is het overzicht dat de rapporteur ons voorhoudt. Dat heb ik vandaag nogmaals aan de orde willen stellen.

Ik kom terug op CoMensha, die aangeeft dat het goed is dat wij kijken naar de strafmaat, een taskforce enzovoort, maar ook grote zorgen heeft rond de opvang. Er is nog altijd een tekort aan opvang. Wij hebben gezien dat we er wat beweging in hebben kunnen krijgen, mede dankzij een motie van mevrouw Arib en mij, gericht op meer ruimte. Is een verhoging van 50 naar 70 genoeg? CoMensha wijst erop dat het zo versnipperd is. Je hebt Veiligheid en Justitie, VWS, Sociale Zaken. Het lijkt erop dat het bijna niet goed te organiseren is wie waarover gaat. Men speelt elkaar een beetje de bal toe. Is het een gemeentelijke verantwoordelijkheid? Hoe zit het precies, zeker voor de buitenlandse vrouwen die worden gevonden? Het is allemaal heel ingewikkeld. De minister schrijft dat de doorstroming wordt verbeterd omdat de slachtoffers met een verblijfsvergunning op grond van de verblijfsregeling voor slachtoffers mensenhandel onder de taakstelling voor huisvesting van verblijfshouders wordt gebracht. Dat zou inhouden dat een gehuisvest slachtoffer meetelt voor de taakstelling voor de gemeente. Daarmee raak ik het spoor bijster. Ik vraag de minister om dit vandaag in jip-en-janneketaal uit te leggen. Wat betekent dit? Wie is verantwoordelijk? Hoe regelen wij die opvang?

CoMensha heeft ook gevraagd om een speciaal fonds. Daar zijn wij misschien niet direct gevoelig voor, maar ik wil wel graag dat de minister daarover spreekt. Daarnaast pleit CoMensha voor een centraal meldpunt. Dat begrijp ik wel, maar hoort dit niet juist thuis bij de rapporteur?

Ik kom op een ander belangrijk punt. Bij mensenhandel denken wij vaak aan de seksindustrie, die op zich gruwelijk genoeg is, maar ook op de arbeidsmarkt zien wij heel akelige dingen gebeuren. Wanneer de Inspectie SZW ergens op stuit, dan ziet zij met name een groot probleem bij loonvorderingen. Als wij mensen goed ondersteunen, hebben zij geen opvang nodig. Zij zoeken een goede baan en uiteindelijk een steun in de rug om ervoor te zorgen dat zij hun geld alsnog krijgen. Er zit zo'n financiële prikkel bij die ellendelingen – sorry voor het woord, voorzitter – die mensen uitbuiten, dat je ze daar goed pijn moet doen. Dat lost misschien ook wel wat op. Laten wij die mensen ondersteunen om ervoor te zorgen dat zij hun achterstallige loon krijgen. En laten wij een fikse boete uitdelen, zodat de uitbuiters het de volgende keer echt wel uit hun hoofd laten.

Wij zijn heel erg bezorgd over die B9-regeling. Wij begrijpen de inzet van de minister: mensen die al heel lang niet meer in een mensenhandelsituatie zitten, moet je niet in die regeling hebben. Wij spreken ook met politieagenten die zeggen: deze persoon is al tien jaar in Nederland en duikt nu ineens op met een slachtofferverhaal waarin zij net gevlucht is. De politie kent haar pappenheimers. Daar is de regeling niet voor bedoeld, maar laten we nu echt oppassen dat we het kind niet met het badwater weggooien. De nationaal rapporteur heeft wel gelijk als zij zegt dat het meer is dan alleen bedenktijd; het is ook een moment voor rust en reflectie, zodat je na kunt denken over deze belangrijke stap, om aangifte te doen en over de consequenties die dat kan hebben voor waar je vandaan komt en voor je netwerk. Ik begrijp dat hierover een misverstand is ontstaan, maar ik vind het niet goed om zonder meer te zeggen dat iemand die langer dan drie maanden uit de klauwen van een mensenhandelaar is, geen beroep kan doen op die termijn en binnen die drie maanden wel. Volgens mij doen we daarmee de slachtoffers geen recht. Ik doe een dringend beroep op de minister om te bekijken hoe we misbruik kunnen aanpakken, want daarover wordt echt geklaagd, ook door politie en justitie, maar om niet het kind met het badwater weg te gooien, want de B9-regeling is echt van groot belang.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik hoor mevrouw Van Toorenburg zeggen dat zij graag dingen aan elkaar verbindt. Dat vind ik ook prettig. Zij zei ook iets over onvoldoende opvangvoorzieningen voor de slachtoffers. Wat is het concrete voorstel van het CDA om daar iets aan te doen?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Wij hebben er al eerder voor gezorgd dat er meer plaatsen komen. De minister heeft het aantal verhoogd van 50 naar 70, maar volgens ons strookt dat nog niet met het aantal opvangplekken dat volgens CoMensha nodig is. Daarom hebben wij aan de minister gevraagd of er iets niet klopt en of we iets aan de doorstroming kunnen doen. We hebben gehoord dat er grote problemen zijn tussen de ministeries over wie waarvoor verantwoordelijk is. Het is een heel terechte vraag, maar in deze fase van het debat wil ik nog even goed weten wat er nog meer nodig is, om iets te kunnen doen aan meer opvangplekken, als dat noodzakelijk is. Ik wil eerst van de minister horen hoeveel we er nodig hebben en hoe we de doorstroming kunnen verbeteren.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat lijkt mij een goede vraag. Als ik het goed begrijp, is het CDA wel bereid om er consequenties aan te verbinden, als er niet voldoende opvangvoorzieningen zijn, en is de vraag aan het kabinet om dan over de brug te komen. Gratis medeleven vind ik nooit zo prettig, dus ik wil dat graag even helder hebben, zodat ik er in mijn termijn op terug kan komen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Nee, gratis medeleven bestaat niet. Dat bestond de vorige keer ook niet. Alles kost geld, maar iedere keer maken wij bij begrotingen onze eigen afwegingen waar we geld weghalen en waar we het naartoe brengen. Uiteindelijk moeten deze allemaal sluitend zijn, dat weet u inmiddels als geen ander, maar ik vind wel dat er voldoende opvangplekken moeten zijn en dat zij ook moeten worden gefinancierd. Daar ben ik het gewoon mee eens.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Omdat het CDA het nu aankaart, denk ik dat het ook boter bij de vis moet geven. Ik ga ervan uit dat het CDA vindt dat er voldoende adequate opvangvoorzieningen moeten zijn, dat er doorstroming moet zijn, als mensen daaraan toe zijn, en dat het CDA ook bereid is om daarvoor middelen beschikbaar te stellen, want anders hebben wij niets aan deze vraag. Mijn vraag aan mevrouw Van Toorenburg is of ik het zo goed heb begrepen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dit is ongeveer een samenvatting van de begrotingsbehandelingen van vorig jaar en dit jaar, maar ook van de moties die we hebben ingediend, waar iedere keer ook voldoende geld bij kwam, dus volgens mij is dat niet het probleem. U hebt gewoon samengevat wat ik tot nu toe heb gedaan, dank daarvoor.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik begrijp het punt van mevrouw Van Toorenburg. De doorstroming is inderdaad een groot probleem, maar laten we dan ook kijken wat we er vanavond in de Kamer over kunnen beslissen. Mevrouw Van Toorenburg zegt dat een probleem is welk ministerie hiervoor verantwoordelijk is. Ik heb begrepen dat er ook een probleem zit bij de gemeenten. Is mevrouw Van Toorenburg er een voorstander van om hierover hardere afspraken te maken en om gemeenten hun verantwoordelijkheid op dit terrein te laten nemen?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ja, maar ik vind wel dat gemeenten eigen keuzes moeten maken hoe zij dingen regelen. Wij spreken hier specifiek over categorale opvang voor bepaalde vreemdelingen in speciale voorzieningen die gemeenteoverstijgend is. We moeten kijken hoe we dat organiseren. Of het een fonds wordt of een ander drukmiddel, daar moeten we nog met het kabinet over spreken.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat zouden we prima vanavond kunnen doen. Dan wil ik graag weten wat het concrete voorstel zou zijn.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

We kunnen alles vanavond doen als we de cijfers hebben, maar ik weet niet of het kabinet die allemaal kan geven. Laten we het debat ordelijk voeren. Wij hebben aan het kabinet de vraag gesteld of er voldoende opvang is en of we wat kunnen doen aan de doorstroming. Als er niet voldoende opvang is, wat hebben we daar dan tegenover te zetten? Waar kunnen we schuiven met geld? Het is een prioriteit van dit kabinet, dus het kabinet wil het zelf ook. Volgens mij staan we niet tegenover elkaar. Laten we kijken hoe ver wij hiermee komen.

De voorzitter:

Mevrouw Gesthuizen, tot slot.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik sta zeker niet tegenover mevrouw Van Toorenburg. We staan hier allemaal schouder aan schouder, zoals de voormalige partijleider van het CDA dat een aantal keren zo mooi heeft gezegd. Ik wil echter wel doorpakken, zoals de minister van Veiligheid en Justitie altijd zo graag wil. We constateren dat er in de opvang een capaciteitsprobleem is. Dat is gewoon zo. Er is een wachtlijst van 25 personen. Het schommelt bijna het hele jaar rond dat aantal. Volgens mijn informatie – en dat heb ik mevrouw Van Toorenburg ook horen zeggen – blokkeert het bij de doorstroming. Dit moeten wij volgens mij niet bewaren tot de tweede ronde. Daarom vraag ik nogmaals hoe ver mevrouw Van Toorenburg bereid is te gaan om die doorstroom op gang te brengen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat is een heel lastige vraag en het is ook wel een beetje een SP-vraag om meteen te vragen hoeveel geld erbij komt. Als wij met elkaar constateren dat er op het punt van de doorstroming mogelijk een probleem is, hoe kunnen we er dan voor zorgen dat die doorstroming wordt verbeterd? Daar klaagt CoMensha het hardst over: men onderhandelt zich suf met iedereen, maar het schiet gewoon niet op. Als het kabinet op dat punt een breekijzer kan zijn met de VNG of met weet ik veel wie, kunnen wij ook iets organiseren. Ik vind het iets te gemakkelijk om nu aan mij te vragen hoeveel geld erbij gelapt moet worden om de wereld te kunnen verbeteren. Was het maar zo simpel!

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik zal geen vraag meer stellen, maar ik heb het woord "geld" niet in de mond genomen. Dat kunnen we later misschien even nalezen in het stenografisch verslag. Het is jammer dat mevrouw Van Toorenburg zo slecht luistert.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik heb het absoluut zo opgevat. Ik denk dat de meeste mensen het zo hebben opgevat, want mevrouw Gesthuizen vroeg hoever ik wil gaan. Misschien is het inderdaad een pavlovreactie van mij: als de SP vraagt wat wij eraan moeten doen, ben ik eraan gewend dat het alleen over geld kan gaan. Dan heb ik mevrouw Gesthuizen misschien onrecht gedaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Dwang, uitbuiting, vernedering en mishandeling vormen de duistere achtergronden achter de berichten over mensenhandel. De SGP vindt het schokkend dat de afgelopen tijd is gebleken dat er zo veel meldingen van slachtoffers zijn. Er waren vorig jaar 1222 meldingen. Dat is een toename van 23% ten opzichte van het voorgaande jaar. Een toename van het aantal geregistreerde slachtoffers van mensenhandel is niet hetzelfde als een toename van mensenhandel. Die toename van het aantal geregistreerde slachtoffers kan ook een bewijs zijn van een geslaagde aanpak. Die mogelijkheid moeten wij zeker meenemen. Sterker nog: in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel staat dat het voor de hand ligt dat dit een belangrijke rol heeft gespeeld, maar ook al is dit het gevolg van een geslaagde aanpak, het gaat om een onvoorstelbaar groot aantal slachtoffers van dit afschuwelijke misdrijf. Wat de achtergrond ook is, er moet met prioriteit blijvend krachtig tegen opgetreden worden. Gelukkig is er in de afgelopen periode al veel in gang gezet.

Ik vraag in dit debat nog aandacht voor vijf trefwoorden, vijf werkwoorden: opsporen, uitstappen, opvangen, samenwerken en straffen. Op het punt van opsporen is een gerichte, stevige aanpak nodig, waarbij de politie, justitie, de zorginstellingen, de Belastingdienst en alle andere instellingen die in deze keten een rol spelen, de handen ineen moeten slaan. We zien daar zeer goede voorbeelden van. Interessant vond ik in het geval van Eindhoven dat er ook werd ingezet op meer burgerparticipatie. Met gebruik van moderne middelen als Facebook en dergelijke werd geprobeerd zo veel mogelijk mensen te bereiken om ook met signalen over mensenhandel te komen. Heeft dat wat opgeleverd? Is daarop al zicht, vraag ik aan de minister.

Een tweede punt dat ik noemde is "uitstappen". Het is van groot belang dat er in de sector prostitutie, waar veel dwang in het spel is en waar die dwang soms moeilijk te bewijzen is, lage drempels zijn om eruit te kunnen stappen. Een flink aantal gemeenten is met dit thema aan de slag gaan, maar mijn fractie is van mening dat hieraan bijzondere aandacht moet worden besteed opdat dit ook landelijk breed wordt geborgd. Er mag geen terugtrekkende beweging volgen nadat veel goed werk is gedaan. De wijze waarop gemeenten invulling geven aan een lokale aanpak op dit vlak, moet naar mijn mening een aandachtspunt zijn voor de Nationaal Rapporteur.

Het derde trefwoord is "opvangen". Er moet een structurele oplossing komen voor de wachtlijsten. Het moet niet alleen gaan om opvang, maar ook om passende opvang. Dit betekent dat er ook aandacht moet worden besteed aan de veiligheid van de opvang. Mensenhandelaren hebben nu zelfs nog te vaak toegang tot die opvang, zo staat in de brief van de rapporteur mensenhandel. Wordt dit punt ook opgepakt? Kan die toegang worden voorkomen? Het is toch bizar dat dit in de praktijk kan gebeuren.

Collega's hebben al gesproken over de doorstroming. Ik dring aan op een inzet om de vervolgopvang goed te regelen. Juist door een gebrek aan doorstroming blijven er, ondanks alle inzet, in de praktijk veel problemen bestaan.

Ik ben benieuwd naar de reactie van het kabinet op de zorgen van de nationaal rapporteur over het laten vervallen van een bedenktermijn als mensen langer dan drie maanden geen slachtoffer zijn van mensenhandel.

"Samenwerken" is het vierde trefwoord. CoMensha vraagt om uitbreiding van de meldplicht naar alle instanties die in aanraking komen met slachtoffers en om een landelijk dekkend netwerk van regiocoördinatoren mensenhandel. Wordt dit punt ook opgepakt? Samenwerken betekent ook intensivering van de samenwerking met die landen waar de meeste slachtoffers vandaan komen, zoals Hongarije, Polen en Bulgarije.

Tot slot: straffen. Mensenhandelaren moeten hun straf uitzitten zonder dat er sprake kan zijn van vervroegde invrijheidstelling. Mijn fractie is verder van mening dat levenslang toezicht mogelijk moet zijn. Hoe staat het met de voornemens en plannen om blijvend toezicht mogelijk te maken?

De heer Elissen (PVV):

Voorzitter. De PVV is van mening dat alle aandacht moet uitgaan naar de slachtoffers van mensenhandel, maar ook naar de criminelen want die moeten keihard worden aangepakt. Mijn fractie deelt de conclusie op basis van het rapport van CoMensha en de reactie van de minister dat de gezamenlijke aanpak begint te werken door de intensivering en de betere samenwerking tussen alle actoren. Het is een logisch gevolg van de genomen maatregelen en dat is een compliment waard. Wij zijn er echter nog lang niet. Wij moeten vooral verder gaan op de ingeslagen weg. Het probleem is niet groter geworden dan wij dachten, maar het is in ieder geval zichtbaarder geworden. Dat is een goede ontwikkeling, want zodra je zaken ziet, kun je er beter actie op nemen en kun je je er beter tegen wapenen.

Het zal geen verbazing wekken dat ik dan nu op de B9-regeling kom. Wij zijn in beginsel voorstander van deze regeling, want het is immers een goed bedoelde regeling ten behoeve van de opsporing. De regeling stelt vrouwen die slachtoffer zijn geworden van mensenhandel, in de gelegenheid tijdelijk in Nederland te verblijven om aangifte te doen tegen de handelaar die hen genadeloos uitbuit. Ik heb al eerder in debatten over mensenhandel uitgesproken dat ik vermoed dat er veelvuldig misbruik wordt gemaakt van deze regeling. Deze signalen krijg ik ook uit het veld. Ik begrijp dan ook niet de conclusies die – naar mijn mening wat snel – zijn getrokken na het onderzoek dat is uitgevoerd namens minister Leers over mogelijk misbruik van die regels. Ik citeer minister Leers uit de brief van 11 mei: "De door alle partijen gedeelde belangrijkste conclusie was dat voor een effectieve aanpak van mensenhandel een lage drempel van groot belang is." Mijn fractie onderschrijft dat die drempel laag moet zijn voor de echte slachtoffers. Als wij echter met elkaar vaststellen, op basis van berichten van gespecialiseerde mensenhandelrechercheurs, uit Ter Apel en uit het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, dat er ook misbruik wordt gemaakt van die regeling, dan moeten wij ook het lef hebben om te kijken hoe het internationaal geregeld is. Dan zien wij dat wij het eigenlijk anders aanpakken dan andere landen. Bij ons lijkt die opsporingsambtenaar niet serieus te worden genomen. Die moet al bij de geringste aanwijzing, als er iemand binnen komt stappen om aangifte te doen, de B9-regeling aanbieden. Vervolgens moet hij dat onderzoek uitvoeren.

Een aantal politieregio's heeft daarnaar onderzoek laten uitvoeren – ik weet dat minister Opstelten op werkbezoek is geweest in Haaglanden – en daaruit kwam naar voren dat dat een heleboel extra werk met zich meebrengt. Ik heb net al gezegd dat dat neerkomt op zo'n 50 uur per aangifte terwijl men aan de voorkant eigenlijk al weet dat het een valse aangifte is en dat er gewoon iemand zit met een nepverhaal. Van die 81 aangiftes in Den Haag werd er slechts één beoordeeld als een aangifte met een serieuze opsporingsindicatie. Collega Van der Steur memoreerde net al Ter Apel met die 47 zaken. Er wordt misbruik gemaakt van die regeling. Misschien hindert dat ook wel de doorstroming van echte slachtoffers. "Opsporingsindicatie" betekent dat er een serieuze aangifte is gedaan op basis waarvan de politie het werk kan doen, dus geen valse aangiftes of misbruik. Zoals gezegd: met 80 van de 81 zaken kon de politie niets. Er werd echter wel 50 uur besteed aan elke zaak. Diezelfde mensenhandelrechercheurs – ik heb met hen gesproken en ik weet dat minister Opstelten ook met hen gesproken heeft – zijn ernstig gefrustreerd door al die uren werk omdat zij op voorhand weten dat zij nutteloos bezig zijn. Zij zouden die tijd liever besteden aan het oppakken van de echte boeven. Ik hoop dat de minister daarover nog iets kan zeggen.

Vooral Afrikaanse, en dan met name Nigeriaanse, vrouwen maken zich schuldig aan het doen van valse aangiften. Misschien kan daar wat gerichter op worden ingezet. Ik ben geen voorstander van het afschaffen van die regeling. Er moet echter gekeken worden naar hoe zaken internationaal geregeld zijn. Vervolgens moeten wij internationaal meer in de pas gaan lopen.

Ik zou graag het onderzoek waarop de minister zich baseert, waarvan de uitvoering enkele maanden heeft geduurd, zo snel mogelijk ontvangen zodat ik een oordeel kan vormen over hoe dat onderzoek heeft plaatsgevonden en wie daarbij betrokken zijn geweest.

De voorzitter:

Uw tijd is om, mijnheer Elissen. Mevrouw Schouten wil interrumperen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. De heer Elissen beroept zich continu op de 81 aangiften waarvan er één terecht was. Hij stelt dat het merendeel van de aangiften gedaan wordt door Nigeriaanse vrouwen. Op 11 juni heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel daarover een bericht doen uitgaan. Daarin staat dat de aanname dat het voornamelijk door Nigeriaanse vrouwen wordt gedaan niet klopt. Uit dat bericht blijkt ook dat meer dan 50% van degenen die aangifte doen via de B9-regeling asiel krijgen. Verder blijkt daaruit dat de meeste aanvragen binnen een maand worden gedaan en dat die niet een soort laatste redmiddel zijn. Waarom blijft de heer Elissen de B9-regeling dan afschilderen als een weg waarlangs mensen gemakkelijk asiel kunnen krijgen? Bij een substantieel deel van de aangiften is echt sprake van mensenhandel.

De heer Elissen (PVV):

Die echte slachtoffers moeten heel serieus worden genomen. Het verbaast mij dat in de brief van minister Leers de suggestie wordt gewekt dat een heel gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat het wel meevalt met dat misbruik. Ik heb vandaag nog even een belrondje gemaakt langs een aantal politieregio's en gesproken met gespecialiseerde mensenhandelrechercheurs. Zij volharden in hun verhaal dat er absoluut sprake is van ernstig misbruik. Zij volharden ook in het verhaal van de valse aangiftes. Mijn vraag is dan of het niet eens tijd wordt dat er echt gedegen onderzoek wordt gedaan en dat wij echt alle feiten op tafel krijgen. Dan kunnen wij ons een serieus oordeel vormen over de mate waarin misbruik plaatsvindt. Ik heb het onderzoek niet kunnen vinden; ik heb alleen de brief van de minister. Het heeft maanden lang geduurd, dus ik ben heel benieuwd naar het onderzoek. Ik ben heel benieuwd of de minister behalve met de beleidsbepalers en de strategen binnen de politie heeft gesproken met de mensen uit de praktijk. Dan bedoel ik de gespecialiseerde mensenhandelrechercheurs. Ik betwijfel dat namelijk. De signalen die ik vandaag nog heb gekregen luiden dat dit kennelijk niet het geval is geweest. De minister van Veiligheid en Justitie zal kunnen beamen dat er vanuit zijn departement contact is geweest en dat hij zelf heeft kunnen vaststellen dat de opvatting van het Landelijk Expertisecentrum Mensenhandel haaks staat op de opvattingen van een aantal politieregio's. Dan heb ik het over de gespecialiseerde mensenhandelrechercheurs die in de praktijk staan. Wat mij betreft komt er nu eindelijk eens een gedegen onderzoek, waarin alle feiten op tafel komen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ook wij zijn voorstander van gedegen onderzoek. U suggereert wel enerzijds dat u vindt dat het onderzoek van de nationale rapporteur mensenhandel dat niet is. Dat vind ik een heel gemakkelijke aanname. Los daarvan, u lijkt uw conclusie al te hebben getrokken over de B9-regeling zonder dat er gedegen onderzoek onder ligt. Dat geeft u zelf aan. Hoe komt u dan tot die gemakkelijke conclusie?

De heer Elissen (PVV):

Het is geen gemakkelijke conclusie. Misschien moet u ook eens op werkbezoek gaan in het politieveld en met mij meegaan naar die mensenhandelrechercheurs bij de politiekorpsen. Dan zullen zij u het verhaal vertellen dat zij mij ook hebben verteld. Het zijn geen sprookjes. Zij vertellen mij dat zij erdoor gefrustreerd raken dat zij de boeven niet kunnen pakken, omdat zij 50 uur per valse aangifte bezig zijn met andere zaken, waarmee zij liever niet bezig zijn. Ik ben heel benieuwd naar het onderzoek waarover de minister het in zijn brief heeft. Wat mij betreft komen alle feiten op tafel en trekken wij daarna de conclusies. Ik trek hier nog geen conclusies, maar op basis van mijn werkbezoeken en de input die ik ook vandaag weer heb gekregen van de mensen in het veld bij diverse politieregio's, trek ik de conclusie dat er helaas misbruik wordt gemaakt van de regeling. Nogmaals, slachtoffers staan bij mij centraal en zij moeten vooral geholpen worden. Het misbruik moeten wij echter de kop indrukken. Het is dus wat mij betreft een tweesporenbeleid.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Het is wonderlijk dat de heer Elissen in één zin zegt "ik trek geen conclusies", maar vervolgens zegt "ik trek wel de conclusie dat ..." Kennelijk heeft hij zelf al wel zijn mind opgemaakt. Ook ik spreek mensen bij de politieregio's en ik heb andere geluiden gehoord. Ik ben van harte bereid om op de uitnodiging van de heer Elissen in te gaan, maar ik vind wel dat hij er afstand van moet nemen dat hij nu al precies weet hoe het zit, kennelijk zonder dat er – het zijn zijn eigen woorden – harde gegevens onder liggen.

De heer Elissen (PVV):

Mevrouw Schouten heeft dan kennelijk een selectief gehoor. Ik heb namelijk duidelijk gezegd dat ik alle feiten boven tafel wil hebben en pas dan mijn conclusie trek. Hoe duidelijker kan ik het zeggen? Laten wij vooral op korte termijn even op bezoek gaan bij politie Haaglanden, want dan kan mevrouw Schouten het zelf aanschouwen en luisteren naar die mensen. Het is werkelijk heel onprettig, als je gemotiveerd mensenhandelrechercheur bent en boeven wilt pakken, dat dit je bijna onmogelijk wordt gemaakt, omdat je per zaak 50 uur aan het verkwanselen bent met een zaak waarvan je vanaf het eerste begin op je klompen aanvoelt dat het een valse aangifte betreft. Die professionele antenne hebben deze mensen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Collega Schouten heeft helemaal niet selectief zitten luisteren, want de heer Elissen heeft zowel collega Berndsen als mij stevig geïnterrumpeerd over de cijfers die hij wel had en wij niet. Nu blijkt dat de heer Elissen die cijfers niet heeft. De heer Elissen beroept zich op een werkbezoek. Ik durf er mijn hand voor in het vuur te steken dat de woordvoerders van alle partijen op werkbezoek gaan en met politieagenten spreken. Maar wij kunnen niet op basis daarvan de conclusie trekken dat er breed misbruik wordt gemaakt van de B9-regeling, terwijl de heer Elissen dat wel heeft gedaan.

De heer Elissen (PVV):

Als mevrouw Arib namens alle partijen spreekt, dan spreekt zij kennelijk ook over onze partij. En het klopt: wij gaan ook met alle plezier heel veel op werkbezoek, want dan horen wij van de mensen in het veld hoe het zit. Mevrouw Arib zegt dat ik conclusies trek op basis van cijfers en zij verwijst naar een stevige interruptie. Ik vond het met die stevigheid wel meevallen. Zij heeft mij dan echter niet goed begrepen. De vorige keer heb ik in het debat aan de minister gevraagd om nu eindelijk eens een keer goed onderzoek te doen naar de mate van misbruik. Het voorbeeld dat ik heb gegeven, ontleen ik aan het werkbezoek bij de politie Haaglanden. Van de 81 aangiftes waren er 80 op niets gebaseerd. Vermoedelijk waren dat valse aangiftes. Althans het waren zaken, zoals de rechercheurs het aanduidden, waar totaal niets in zat. Om het helemaal compleet te maken, kan de minister daar misschien straks nog iets over zeggen. Hij is daar immers ook op werkbezoek geweest en draagt daar ook kennis van. We hebben het voorbeeld van de heer Van der Steur gehoord over Ter Apel. Ik zeg alleen maar dat er dus kennelijk behoorlijk misbruik wordt gemaakt van die regeling. Ik wil graag de onderzoeksresultaten van de minister zien. Daar heb ik net naar gevraagd. Ik wil iets meer zien dan een brief van drie kantjes, waarvan ik de inhoud dan maar moet geloven op de blauwe ogen van de minister. Er is kennelijk maandenlang aan dat onderzoek gewerkt, ik wil die gegevens boven tafel en dan trekken we pas conclusies.

Mevrouw Arib (PvdA):

Dat was precies wat ik aan de minister heb gevraagd. Hoeveel aanvragen zijn er gedaan? Hoeveel van die aanvragen zijn gehonoreerd met een verblijfsvergunning en hoeveel aanvragen zijn vals geweest? Daarvan heeft collega Elissen gezegd: ik weet het allemaal. Hij begon zijn betoog met de Nigeriaanse vrouwen die hier massaal naartoe komen. Hij mag over migratie denken zoals hij wil, maar ik vind het ongehoord om dat over de ruggen van slachtoffers van mensenhandel te doen.

De heer Elissen (PVV):

Voorzitter. Laat ik volstrekt duidelijk zijn: ik doe hier niets over de ruggen van slachtoffers, want die neem ik uiterst serieus. Het verhaal van die Nigeriaanse vrouwen komt met name van de politie Haaglanden. Dat heb ik dus niet uit mijn duim gezogen, laat ik daarover ook volstrekt helder zijn. U moet het lef hebben, zeg ik tegen mevrouw Arib via de voorzitter, om net als ik aandacht te hebben voor de echte slachtoffers, zonder daarnaast de kop in het zand te steken inzake het misbruik dat er wordt gemaakt van die regeling. Die moet u dan ook durven aan te pakken en dan moet u ook de minister de ruimte durven te geven om dat serieus aan te pakken. Ik vraag maar één ding. Maandenlang is er onderzoek gedaan en heb ik mijn motie aangehouden in afwachting van de uitkomsten. Nu krijg ik drie A4'tjes, maar ik zie geen onderbouwing en ik zie geen onderzoeksgegevens. Het enige wat ik vraag is om nu eens te komen met echt gedegen onderzoek, zodat we met elkaar conclusies kunnen trekken. Ik denk namelijk dat we helemaal niet zo ver uit elkaar zitten, mevrouw Arib en ik. We willen allebei dat de slachtoffers serieus worden genomen en we willen ook dat de boeven worden opgepakt. Ik zie weinig licht tussen die opvattingen.

De voorzitter:

Mag het een beetje rustiger? We moeten allemaal een beetje afkoelen.

De heer Elissen (PVV):

Het valt toch mee, voorzitter? We hebben een goede airconditioning hier. Ik zal mijn toon ietwat matigen.

De voorzitter:

Gewoon een beetje rustiger.

De heer Elissen (PVV):

Nog meer aanwijzingen, voorzitter?

De voorzitter:

Als u dat graag wilt.

De heer Elissen (PVV):

Ik weet niet of u het misschien over wilt nemen, maar iedereen heeft zo zijn eigen stijl en dit is mijn stijl. Er is mij een vraag gesteld en daar geef ik antwoord op. Zo wou ik het graag blijven doen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. We gaan hier niet tegen elkaar opbieden wie het het meeste opneemt voor slachtoffers van mensenhandel. Ik ben ook heel blij – dat heb ik ook in mijn inbreng gezegd – dat de PVV duidelijk heeft gemaakt dat zij voor de B9-regeling is. Als de heer Elissen het heeft over lef: ik zal straks een motie indienen over de bescherming van slachtoffers van mensenhandel als het gaat om de bedenktijd, en dan hoop ik uiteraard dat de PVV die motie zal steunen.

De heer Elissen (PVV):

Ik zal daar heel serieus naar kijken. Ik hoop dat mevrouw Arib dan ook het lef heeft om te kijken naar mijn aangehouden motie, die er vooral op ziet om het misbruik stevig aan te pakken en internationaal in de pas te lopen. Andere landen hanteren het criterium "gegronde redenen" en kijken en luisteren naar de professionals, dus ook naar de rechercheurs die gespecialiseerd zijn in mensenhandel. Laten wij hen daar in godsnaam ook bij betrekken. Laten we hen in die afweging meenemen. Laten we niet alleen de gedragswetenschappers, maar alle experts serieus nemen en gebruiken bij de afweging die we moeten maken om te bezien of iemand een echt slachtoffer is of dat het een zaak is waar 50 nutteloze uren in worden gestopt.

Mevrouw Berndsen (D66):

Volgens mij vinden we het allemaal belangrijk dat we die mensenhandelaren te pakken krijgen. Ik weet van de heer Elissen dat hij dat ook buitengewoon belangrijk vindt. Ik denk dus dat het belangrijk is dat we een systematiek kunnen vinden op basis waarvan we slachtoffers van mensenhandelaren ertoe kunnen bewegen, aangifte te doen. Het KLPD, dat is de heer Elissen niet onbekend, vraagt al jaren om een diagnostisch centrum. Daar zitten niet alleen gedragswetenschappers in, dat is breder bemand, ook met rechercheurs. Daarmee zou je dus een methode kunnen ontwikkelen om getuigenverklaringen betrouwbaarder te krijgen. Ik ga daar straks een motie over indienen, tenzij de minister zo'n diagnostisch centrum wil gaan inrichten, en vraag dan ook aan de heer Elissen of hij bereid is om dat te ondersteunen.

De heer Elissen (PVV):

Ik vind dat een heel sympathiek idee. Ik heb nog op voorhand de vraag of er weer iets aparts moet worden ingericht of dat het georganiseerd kan worden door verbindingen te maken binnen de bestaande structuren. Het hoeft niet altijd iets nieuws te zijn. Op zichzelf is het heel goed dat wij deskundigen bij elkaar brengen vanuit de diverse werkvelden, om een snelle beoordeling te maken. In dat licht zou ik misschien nog een suggestie kunnen meegeven. Ik hoop dat de minister meeluistert, zodat hij daar straks nog even op kan reageren. Er was namelijk ook een pilot toegezegd, die ervoor was bedoeld om zo snel mogelijk aangiftes met weinig of geen opsporingsindicatie beoordeeld te krijgen. Op die manier beperk je die verkwanselde tijd ook. Het idee van mevrouw Berndsen is dus een heel sympathiek idee. Ik ga er straks aandachtig naar luisteren. Daar laat ik het bij.

Mevrouw Berndsen (D66):

Toch denk ik dat de heer Elissen iets heel fundamenteels misschien niet wil horen. Je kunt namelijk niet heel snel op basis van een geringe indicatie de diagnose stellen dat een getuigenverklaring of een aangifte onbetrouwbaar is. Daar zit nu juist het probleem. We hebben in Nederland ontzettend weinig ervaring op het gebied van traumaonderzoek, terwijl juist dat zo buitengewoon belangrijk is voor deze slachtoffers, die zo getraumatiseerd zijn. Ik wil de heer Elissen daarom oproepen om niet te snel te zijn met het oordeel dat er wel sprake zal zijn van een valse aangifte. Natuurlijk zijn die gespecialiseerde rechercheurs ook deskundigen, maar je hebt meer deskundigheid nodig dan alleen hun deskundigheid. Daarvoor is zo'n diagnostisch centrum buitengewoon belangrijk.

De heer Elissen (PVV):

Dat traumaonderzoek en diagnostiek in bepaalde gevallen wat meer tijd vergen, begrijp ik alleszins. Mevrouw Berndsen en ik hebben allebei behoorlijk wat jaren bij de politie gewerkt. Ik heb 32 jaar bij de politie gewerkt, niet alleen als commissaris maar ook jarenlang als rechercheur. Mevrouw Berndsen weet dus net zo goed als ik van de professionals in het veld dat er ook zaken zijn waarbij de rechercheur meteen al bij binnenkomst van de aangifte op zijn klompen aanvoelt dat hij te maken heeft met een flutzaak, waarin hij helemaal geen energie zou moeten stoppen. Als we het met elkaar kunnen opbrengen …

De voorzitter:

Mijnheer Elissen …

De heer Elissen (PVV):

Dan moet u de microfoon wat zachter zetten, mevrouw. Ik heb van huis uit een harde stem.

De voorzitter:

U bent aan het antwoorden op een interruptie en daar doet u twee minuten over. De spreektijd in totaal is vier minuten. U moet dus gewoon afronden. Dat is mijn boodschap.

De heer Elissen (PVV):

Maar voorzitter, de interruptie is geen onderdeel van de spreektijd.

De voorzitter:

Nee, maar ik bepaal wel hoelang die mag duren. Ik vind dat het zo wel mooi is.

De heer Elissen (PVV):

Ik ga proberen om het af te ronden.

De voorzitter:

Dat moet u dus nu gaan doen.

De heer Elissen (PVV):

En u moet zich vooral niet gaan ergeren, want daar bereikt u niets mee.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Elissen, houd de rollen even zuiver alstublieft. U gaat afronden.

De heer Elissen (PVV):

Prima, ik ga afronden. Het gaat er nu om, zeg ik tegen mevrouw Berndsen, dat we twee sporen moeten volgen. Neem enerzijds vooral de tijd voor dat diagnostische en traumatische, die ik gemakshalve maar de serieuze zaken noem. Heb anderzijds het lef om de professionals, de rechercheurs, de ruimte te laten om geen aandacht en energie te stoppen in zaken waarvan meteen al duidelijk is dat het flutzaken zijn. Dan is de bespaarde tijd weer beschikbaar om de echte boeven te vangen. Daar wil ik het bij laten.

De voorzitter:

Heel goed. En er is hier echt maar één iemand die bepaalt hoelang een interruptie duurt en dat is de voorzitter die hier zit, wie dat ook is.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Er zijn vorig jaar bijna 25% meer slachtoffers van mensenhandel geregistreerd. Ruim 1200 slachtoffers, een triest dieptepunt. Dit komt wellicht door een betere registratie in de afgelopen jaren. Maar is dit de enige verklaring of neemt de mensenhandel zelf ook toe?

Het overgrote deel van de slachtoffers van mensenhandel belandt in de prostitutie. Alleen al in 2011 ging het om bijna 800 meldingen van mogelijke mensenhandel. In de uitzending van afgelopen zondag van Brandpunt werd ook maar weer eens duidelijk hoe schrijnend deze situaties zijn. De regulering van de prostitutie heeft niet geleid tot een branche zonder misstanden. Er zijn ruim tien jaar verloren gegaan, waarin vrouwen zijn misbruikt, uitgebuit en verhandeld. Het voorstel inzake de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, waarmee de regels moeten worden aangescherpt, is alweer twee jaar oud en moet nog steeds door de Eerste Kamer. Het registratiebewijs is er al uit geschrapt en nu dreigt ook de registratieplicht te vervallen. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel heeft een stevig pleidooi gehouden om juist die registratieplicht te behouden. Ik krijg graag een reactie van de minister op dit pleidooi. Welke mogelijkheden ziet hij nog om die plicht in het wetsvoorstel te handhaven?

Er is al jaren een tekort aan geschikte opvangplekken. Volgens het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha) helpen de 20 extra plekken van de minister maar tijdelijk en zullen er wachtlijsten blijven. De ChristenUnie wil dat slachtoffers van mensenhandel altijd direct worden geholpen. Zij vraagt om het aantal opvangplekken verder uit te breiden. Bovendien moeten alle instanties worden verplicht om mogelijke slachtoffers te melden bij CoMensha, zodat er beter zicht ontstaat op de omvang van mensenhandel.

Wij hebben het in de Kamer al heel vaak met de minister gehad over de uitstapprogramma's. Volgens de minister heeft een warme overdracht van deze programma's plaatsgevonden. Deze uitstapprogramma's vormen een mogelijkheid voor slachtoffers van mensenhandel, met name prostituees, om weer een eigen bestaan op te bouwen. Volgens de minister is er dus sprake van een warme overdracht. Hoe is het dan toch mogelijk dat bijvoorbeeld in Rotterdam 100 vrouwen op een wachtlijst staan terwijl het aantal opvangplaatsen is gereduceerd van 128 naar 30? Is dat de definitie van "warme overdracht" volgens de minister? Ik hoor graag een reactie.

Ik ben blij dat minister Leers enigszins is teruggekomen van zijn voornemen om de bedenktijd van aangifte door slachtoffers, de zogenaamde B9-maatregel, in te korten en de toegangsdrempel te verhogen. De minister wil echter nog steeds op allerlei manieren misbruik van de regeling aanpakken. Per jaar maken nog geen 300 mensen gebruik van de regeling. Waarom dan al deze acties van de minister? Hij zou in plaats daarvan ook kunnen focussen op het helpen van slachtoffers. Wij krijgen namelijk ook signalen van hulpverleners over zaken die door de politie niet altijd worden opgepakt, terwijl het daarbij achteraf wel om mensenhandel blijkt te gaan. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel heeft daarover gisteren nog een rapport doen verschijnen. Waarom richt de minister zich daar niet op?

In de Europese mensenhandelrichtlijn wordt gesteld dat hulp en ondersteuning niet afhankelijk mag zijn van het verlenen van medewerking van politie en justitie. In Engeland en België zijn er teams van specialisten die in plaats van de politie de slachtofferidentificatie doen. Waarom kunnen we dat in Nederland niet ook op deze manier regelen? Daarbij hoort ook standaard diagnostisch onderzoek bij slachtoffers.

De minister is voornemens om de bedenktijd te schrappen voor mensen die al langer dan drie maanden uit de mensenhandel zijn. Een slachtoffer zonder status die wordt aangehouden bij een stoplicht, moet dan direct beslissen of hij of zij aangifte gaat doen. Als men dat niet direct doet, zijn de kansen verkeken. Dat kan de minister toch niet menen? Het is in strijd met het mensenhandelverdrag van de Raad van Europa. Daarin wordt bedenktijd gegarandeerd voor elk slachtoffer. Het staat bovendien haaks op de ratio van de bedenktijd, namelijk het verlenen van hulp en bescherming om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De ChristenUnie is ook tegenstander van het laten vervallen van het B9-verblijfsrecht tijdens een beklagprocedure. Deze waarborg is er niet voor niets. Is de minister van plan om deze maatregel te heroverwegen?

Mijn laatste punt gaat over de minderjarigen. De minister ziet geen reden voor apart beleid voor minderjaren. Uiteraard kunnen minderjarigen aangifte doen, maar dat gebeurt vaak niet. Het is juist van het grootste belang dat minderjarige slachtoffers worden ondersteund. Er zijn geen cijfers over minderjarige slachtoffers van mensenhandel bekend. Mijn fractie wil dat dit beter in kaart wordt gebracht. Zij pleit voor een verplichte registratie. Is de minister bereid om die in te voeren?

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Ik had het onderwerp van het debat dat wij nu voeren, niet beter kunnen samenvatten dan de heer Van der Staaij zojuist al heeft gedaan. Ere wie ere toekomt. Wij hebben het vandaag over opsporen, over uitstappen, over opvangen, over samenwerken en over straffen. Die woorden neem ik graag van de heer Van der Staaij over.

Voor de VVD-fractie geldt dat er bijna geen grovere schending van het liberale gedachtegoed denkbaar is dan de schending die voortkomt uit mensenhandel en uitbuiting van mensen. Het is volgens mijn fractie een heel ernstige zaak dat op deze manier mensen de vrijheid wordt ontnomen om zichzelf te ontplooien, om zelf keuzes te kunnen maken en om zelf de manier te kiezen waarop men wil werken. Mensen wordt bovendien de vrijheid ontnomen om zelf te bepalen hoe zij het eigen loon willen besteden. Mijn fractie steunt dan ook de krachtige aanpak van het kabinet volledig.

Die aanpak werkt ook. Dat blijkt uit het feit dat de registratie van slachtoffers beter plaatsvindt en er meer wordt geregistreerd. Dat er meer wordt geregistreerd, betekent niet dat het probleem nog ernstiger is dan wij al dachten, hoewel het probleem nog steeds heel ernstig is. Ik meen dat alle leden van de Kamer ervan overtuigd zijn dat mensenhandel in Nederland een zeer ernstig verschijnsel is. Waarschijnlijk kennen wij alleen het topje van de ijsberg er maar van. Dat is jammer. Het is echter goed om te merken dat de aanpak van het kabinet ertoe leidt dat wij meer informatie krijgen over wat er daadwerkelijk gebeurt. Mensenhandel wordt in Nederland niet onder het tapijt geveegd, en zo hoort dat. Wij hebben een fantastische Nationaal Rapporteur Mensenhandel, die op zeer zorgvuldige wijze, zeer integer en indringend het kabinet blijvend adviseert over de oplossingen die er zijn.

Dan kom ik bij de aanpak van pooierboys. Dat is ook een onderdeel van mensenhandel. Waar het steeds weer om gaat, ook bij de discussie over misbruik van de B9-regeling, is het volgende. Bij veel zedenafdelingen van de Nederlandse politie is de ergernis over het misbruik inderdaad zeer hoog opgelopen, zo heb ik vastgesteld tijdens werkbezoeken. Het is goed dat wij daarnaar kijken. Waarom? Omdat er een groot verschil is tussen de manier waarop je opgevangen wordt als slachtoffer van internationale mensenhandel en de manier waarop je opgevangen wordt als je een Nederlandse jongen of een Nederlands meisje bent dat slachtoffer wordt van mensenhandel. Denk aan een slachtoffer van een pooierboy. Dat verschil moet worden weggenomen, dat is essentieel. In beide gevallen, vooral in het geval van de B9-regeling, moet misbruik krachtig worden aangepakt. Anders dan de woordvoerders van sommige andere partijen ben ik het wel eens met de brief van de minister, mede op basis van het uitzonderlijk goede rapport dat wij zo-even gekregen hebben over die B9-regeling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. De door de minister genomen maatregel om de aangiftetermijn te verkorten voor diegenen die al langer uit het proces zijn, blijkt precies te passen binnen de opmerkingen die gemaakt zijn, zij het dat wij ons zeer goed moeten realiseren dat misbruikers onmiddellijk van de regeling gebruik zullen maken om sneller aangifte te doen dan ze nu al doen. Ze weten immers dat dit noodzakelijk is om misbruik te kunnen maken van de regeling.Ik wil van beide ministers, met name van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, horen hoe zij dat misbruik nog verder zullen terugdringen.

Ik ben zeer verheugd dat dit kabinet heeft ingezet op het verhogen van de strafmaat voor mensenhandel. De afschrikwekkende werking die daarvan uitgaat, is ook volgens deskundigen dringend nodig om met name de misdadigers uit Oost-Europa te ontmoedigen, zich in Nederland aan dit vreselijke misdrijf schuldig te maken. Ik wijs er ook op dat ik tevreden ben met de toezeggingen van het kabinet ten aanzien van de uitstapprogramma's. Ook de VVD ziet dat vooral mannen en vrouwen die in de seksindustrie terechtgekomen zijn, hulp nodig hebben om hieruit te komen.

Ik vraag nog even de aandacht van beide ministers voor de situatie op de BES-eilanden. Volgens mijn informatie is er met name op Sint-Maarten sprake van een ernstige vorm van mensenhandel. Het gaat om Nederlandse gemeenten. Ik vraag beide ministers dan ook om mij te vertellen wat hun aanpak concreet zal zijn.

Ik kom nog even op het punt van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Anders dan de minister van Veiligheid en Justitie eerder aan de Kamer heeft bericht en in navolging van collega Berndsen vind ik het belangrijk om naar de wettelijke verankering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel te kijken. Waarom? Dit kabinet onderkent het belang van de rapporteur. Maar wie weet welk kabinet er na 12 september komt. Er kunnen zomaar andere keuzes gemaakt worden. Laten wij de stappen nemen die nodig zijn om de Nationaal Rapporteur Mensenhandel wettelijk te verankeren. Ik heb laatst nog mogen spreken op een groot internationaal congres over mensenhandel. Wij zien dat ook in andere landen deze rapporteur onderdeel van de overheid is. Om die reden heeft de rapporteur daar niet de onafhankelijkheid die deze in Nederland wel heeft.

Dan kom ik op mijn laatste vraag, die niet onbelangrijk is. We zien nu ook weer in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel over de B9-regeling dat wij eigenlijk een groot probleem hebben in de koppeling tussen de informatie van het Openbaar Ministerie en van het IND. Ik vraag beide ministers – zij zitten hier naast elkaar; zij kunnen dat nu nog regelen – of het probleem bij die koppeling wordt weggenomen. Die aanbeveling werd ook gedaan in het laatste rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat wij hebben gekregen.

Voorzitter, ik dank u voor de door u aan mij gegeven tijd, die ik volledig heb mogen gebruiken.

De voorzitter:

Dat was een Kamerbesluit. De Kamer bepaalt namelijk de agenda en de spreektijden maar niet de interrupties.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Mensenhandel is een van de gruwelijkste en misselijkmakendste criminaliteitsoorten die ik mij kan voorstellen. Mijn collega's hebben er ook al het een en ander over gezegd. In deze zaal spraken wij eerder over de ontsnapping van Saban Baran, een mensenhandelaar en een pooier, die er niet voor terugdeinsde zijn slachtoffers te dwingen tot abortus, borstvergrotingen en tatoeages waaruit zijn eigendomsrecht op een slachtoffer zou blijken.

Wij hebben het hier over gedwongen prostitutie maar ook over uitbuiting van arbeid en andere relaties buiten de prostitutiesector. Dat is vanavond nog een beetje onderbelicht, maar daarover gaat het ook. Verder gaat het over gewelddadige en mensonterende praktijken die wij Kamerbreed verschrikkelijk vinden. Uit onderzoek van het Coördinatiecentrum Mensenhandel blijkt dat het aantal gevallen van mensenhandel sinds 2010 fors is toegenomen. Daarvoor is een aantal op zich bemoedigende verklaringen aan te voeren. De gevoeligheid voor slachtofferhulp voor mensenhandel neemt toe. Politie en Justitie slagen er steeds beter in om slachtoffers van mensenhandel te herkennen. Slachtoffers worden steeds vaker door politie en Justitie doorverwezen naar het Coördinatiecentrum Mensenhandel. Ook de registratie van slachtofferschap is inmiddels verbeterd. Dat vertaalt zich in de cijfers. Goede registratie dringt het dark number terug en laat de officiële criminaliteitscijfers stijgen.

Hoe bemoedigend ook, de bevindingen blijven schokkend. Het slachtofferschap van pooierboys onder Nederlandse meisjes is fors toegenomen. Hoewel politie, Justitie en de inspectiedienst van SZW slachtoffers doorverwijzen naar het Coördinatiecentrum Mensenhandel, zijn er nog steeds heel veel organisaties die de hun bekende slachtoffers van mensenhandel ook zouden moeten doorverwijzen. Misschien ontdekken wij nog maar het topje van de ijsberg.

Gisteren presenteerde de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, mevrouw Dettmeijer, haar onderzoek naar de zogenaamde B9-regeling en slachtoffers van mensenhandel. Nog steeds blijken politie en Justitie er lang niet alle vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel uit te pikken. In vier gevallen zijn slachtoffers zelfs, met een treinkaartje in de hand gedrukt, naar azc Ter Apel gestuurd. Dat vinden wij onbehoorlijk. Iedereen wil dat mensenhandel krachtig wordt bestreden en slachtoffers in bescherming worden genomen. Het voorstel van minister Leers doet echter anders vermoeden. In de media wordt gesuggereerd dat minister Leers de bedenktijd voor mensenhandelslachtoffers wil bekorten. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel maakt zich hierover terecht grote zorgen. Inmiddels is er een brief van minister Leers ontvangen waarin de berichtgeving wordt genuanceerd. Desalniettemin blijft het voor de minister zaak om misbruik van de B9-regeling te bestrijden.

Voor ons is het heel principieel: de overheid moet geen afbreuk doen aan de bescherming van slachtoffers van mensenhandel. Voor alle helderheid, mensenhandel is een van de vele delictvormen die nagenoeg onbestraft blijven zonder medewerking van de slachtoffers. Sommige zaken worden zelfs uitsluitend bekend bij Justitie als slachtoffers de moed hebben om aangifte te doen. De strafzaak tegen Saban Baran laat zien welke barrières slachtoffers te nemen hebben. Represailles, in dit geval tegen de slachtoffers zelf en in het herkomstland tegen hun familieleden, zijn belangrijke obstakels voor aangifte. Een ander obstakel is het gebrek aan opvangvoorzieningen. Veiligheid is een belangrijke voorwaarde om slachtoffers ervan te kunnen overtuigen mee te werken aan de vervolging en veroordeling van verdachten van mensenhandel. Ik vraag het kabinet of het bereid is om een onderzoek te doen naar de verwachte vraag en de behoefte aan voorzieningen, ook aan gespecialiseerde voorzieningen. Ik overweeg in tweede termijn een motie op dit punt. Uit de discussie is mij namelijk wel duidelijk geworden dat er echt nog een en ander te doen valt.

Wat vindt minister Opstelten van de opmerkingen van zijn collega Leers? Daar ben ik benieuwd naar. Zullen die niet tot effect hebben dat de toch al gecompliceerde bestrijding van mensenhandel nog verder bemoeilijkt wordt, omdat vermoedelijke slachtoffers uiteindelijk minder geneigd zullen zijn om aan de opsporing en vervolging mee te werken? Kan minister Opstelten garanderen dat voor elk slachtoffer van mensenhandel dat bekend wordt bij de overheid, een veilige opvang voorhanden is? Zo nee, welke maatregelen neemt hij dan om hierin te voorzien?

De heer Van der Steur (VVD):

Ik heb met interesse geluisterd naar collega Van Gent. Dat mag natuurlijk ook, want met meer dan 5000 Kamerdagen heeft zij natuurlijk een baaierd van ervaring die tot ons spreekt. Mevrouw Van Gent verwees al naar het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Laat ik haar de tijdlijn voorhouden voor slachtoffers die in beklag zijn gegaan, waarvan het merendeel wordt afgewezen en naar de stellige overtuiging van de VVD omdat er sprake is van misbruik. Het duurt 171 dagen voordat op het beklag wordt besloten. Vervolgens duurt het na aangifte 297 dagen voordat het sepot door het Openbaar Ministerie plaatsvindt. Vindt mevrouw Van Gent met de VVD dat dit veel sneller zou moeten, zodat sneller duidelijk is of sprake is van misbruik?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Er zijn schrijnende gevallen en vaak van getraumatiseerde mensen die jaar in, jaar uit, soms heel lang, slachtoffer zijn van ernstige misdrijven. Hun persoonlijke integriteit, alles, is aangetast. Ik mag aannemen dat de heer Van der Steur dit ook zeer ernstig vindt. In dat soort gevallen staat zorgvuldigheid voorop en gaat die boven snelheid. Ik ben ook niet voor eindeloze procedures, maar de zorgvuldigheid staat bij mij voorop. Wat de valse verklaring en aangifte betreft, het gaat vaak om getraumatiseerde mensen. Die hebben een goede diagnose nodig, een diagnostisch centrum, zoals mevrouw Berndsen zo goed aangaf. Een probleem bij de valse aangiftes die de heer Van der Steur noemt, is vaak dat mensen zich onvoldoende kunnen uitdrukken of te getraumatiseerd zijn om de aangifte op een goede manier te doen. Ik vraag daar wel begrip voor, want ik vind het echt kort door de bocht zoals de heer Van der Steur en de heer Elissen op dit punt reageren.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik ben diep onder de indruk van de beantwoording door collega Van Gent. Ik vind dat ik met mijn 686 dagen daar wel iets van mag leren, want zij kan ontzettend lang antwoord geven op een vraag die niet wordt gesteld. Het gaat helemaal niet om de ingewikkeldheid van de aangifte. Het gaat om het onderzoek dat door de politie wordt gedaan en om de tijd die het Openbaar Ministerie neemt om ernaar te kijken. Bij elkaar is dat meer dan 400 dagen, meer dan een jaar. Vindt collega Van Gent dat wij er iets aan moeten doen als iemand meer dan een jaar ten onrechte gebruikmaakt van de B9-regeling en ten onrechte een plek inneemt van mensen die daadwerkelijk slachtoffer zijn? Wat vindt collega Van Gent dat wij moeten doen?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Laat ik de heer Van der Steur ook leren dat je een antwoord kunt krijgen dat je niet bevalt, maar daarom is het nog wel een antwoord. Dat is les één die ik hier wil geven. Verder heb ik gezegd dat zorgvuldigheid bij mij vooropstaat, dat ik niet per se ben voor heel lange en uitgerekte procedures. Het gaat mij om de zorgvuldigheid tegenover het slachtoffer, dat op een goede manier moet worden behandeld. Ik heb aangegeven dat het vaak nog gecompliceerder ligt, als het gaat om de manier waarop het slachtoffer zich in de aangifte kan uiten, dan de heer Van der Steur hier doet voorkomen. Wij zijn het gewoon niet eens. Laat ik die conclusie maar gewoon trekken met al mijn ervaring.

De heer Van der Steur (VVD):

Wederom met respect voor de ervaring, maar wat collega Van Gent zegt, is feitelijk onjuist. Er is niets zorgvuldigs aan het leggen van een dossier onderop een stapel. Er is niets zorgvuldigs aan het langdurig laten wachten van het onderzoek omdat er heel veel onderzoeken zijn die veel belangrijker zijn. Er is niets zorgvuldigs aan om politieagenten te verplichten allerlei werk te doen, terwijl zij op voorhand weten dat de aangifte onzin is. Collega Van Gent ontkent ook – en dat is echt belangrijk in dit debat – dat intussen de echte slachtoffers niet terechtkunnen in de opvang waarin zij thuishoren. Daarop hoor ik steeds geen antwoord vanuit de meer dan 5000 dagen ervaring van collega Van Gent.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Natuurlijk moeten slachtoffers in de juiste opvang terechtkomen. Ik heb er net al een aantal vragen over gesteld aan het kabinet. Ik overweeg zelfs in tweede termijn een motie in te dienen, die inmiddels al ruim is ondertekend. Dat is verder geen dreiging richting het kabinet, maar het zijn gewoon de feiten op dit moment.

Ik dacht dat de heer Van der Steur advocaat van beroep was. Ik vind het heel gek dat je dan van tevoren, voordat een aangifte is onderzocht, al weet dat het flauwekul zou zijn. Dat is geen rechtsstaat die de fractie van GroenLinks voorstaat en ik zeker niet met al mijn ervaring. Ik vind het eigenlijk een heel precaire en vreemde opmerking van de heer Van der Steur, maar die is natuurlijk voor zijn rekening.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Uit het jaarbericht van CoMensha blijkt dat het aantal slachtoffers van mensenhandel fors is gestegen. Een oorzaak kan zijn dat de omvang van het probleem toeneemt, maar het kan ook zijn dat er meer en beter wordt opgespoord en dat je dit in de cijfers terugziet. Hoe dan ook hebben wij te maken met een groot probleem. Mensenhandel is slavernij en druist zo in tegen de menselijke waardigheid dat het onze plicht is om dit ernstige misdrijf zo grondig en effectief mogelijk te bestrijden. In Brandpunt zagen wij zondagavond hoe de speciale teams mensenhandel van de politie proberen slachtoffers te bevrijden en de daders achter de tralies te krijgen. Ik vind dat indrukwekkend, maar ik vraag wel aan de minister of deze teams nu in alle regio's op volle sterkte zijn. Dat was de kritiek van mijn fractie in het vorige debat hierover. Er waren teams met slechts één fulltime-equivalent, slechts één fte. Bij de behandeling van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche is mijn motie aangenomen waarin wordt gevraagd om voldoende capaciteit bij de politie, het Openbaar Ministerie en de gemeentelijke toezichthouders. Graag krijg ik vandaag een stand van zaken. En ja, zeg ik tegen mevrouw Van Toorenburg, de SP wil dat er meer agenten komen. Daar reserveren wij dan ook wel geld voor.

Binnenkort bespreken wij een wetsvoorstel waarmee de strafmaat fors wordt opgeschroefd. Ik vind dat terecht, maar het gaat natuurlijk niet alleen om de strafmaat in de wet. Het gaat om de pakkans. De dader moet eerst tegen de lamp lopen. Iemand die je niet te pakken hebt, kan het natuurlijk maar weinig schelen of er acht of twaalf jaar gevangenisstraf op staat. Capaciteit dus!

Je kunt wel een hoge straf in de wet hebben staan, maar dan moeten er wel gespecialiseerde rechters zijn die precies weten hoe zaken in elkaar zitten. De voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, Reinier van Zutphen, heeft er onlangs ook op aangedrongen. Ik heb al eerder aangedrongen op straftoemetingsrichtlijnen. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister, ook naar aanleiding van de opmerking van de heer Van Zutphen.

Evengoed prioriteit heeft het beschermen en begeleiden van slachtoffers. Het aantal opvangplaatsen is eindelijk uitgebreid, maar die twintig extra plaatsen zitten direct alweer vol. Er is een gebrek aan doorstroom. Wij zijn blij met de uitbreiding, maar het is nu tijd voor de volgende stap, namelijk afspraken met gemeenten en andere opvanginstellingen over het doorplaatsen en huisvesten van slachtoffers. Bij een gebrek aan doorstroom uit de categorale opvang blijft deze vol zitten en zitten wij onmiddellijk weer met een tekort aan plekken. Volgens mij zijn hierover harde afspraken nodig. De minister zegt er wel iets over, maar de wachtlijst schommelt nu al het hele jaar rond de 25.

De regeling slachtoffers mensenhandel uit de Vreemdelingencirculaire, de B9-regeling, staat onder druk. Ik heb de brief van minister Leers goed gelezen. In mijn ogen heeft hij niet aangetoond dat er grootschalig misbruik van de regeling plaatsvindt. Toch scherpt hij de regels aan om dat misbruik tegen te gaan. Slachtoffers hebben recht op rust en mensen hebben soms langer dan drie maanden nodig. Voor welk probleem is datgene wat het kabinet wil nu een oplossing? Het lijkt mij niet bijdragen aan de juridische strijd tegen de criminele mensenhandelaren. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel luidt dan ook de noodklok en ik ben het met haar eens: blijf van de B9-regeling af. Het is belangrijk om slachtoffers te beschermen en daders te straffen. Mijn fractie vraagt bovendien langer specifiek aandacht voor de slachtoffers van loverboys. Ook voor slachtoffers van loverboys is opvang cruciaal. Waarom is er eigenlijk alleen in Friesland zo'n goede gespecialiseerde opvang? Mijn fractie is bezorgd dat de stelselwijziging jeugdzorg en de bezuinigingen op de maatschappelijke opvang een risico zijn voor de beschikbare opvangplaatsen. Kan de minister het belang daarvan onderschrijven en mij dit ook toezeggen?

Soms durft een slachtoffer van een loverboy geen aangifte te doen vanwege bedreiging en intimidatie. Wij hebben eerder aandacht gevraagd voor het stapelen van signalen van misstanden. Signalen van het thuisfront, de school, vriendinnen zou je moeten bundelen en daarna zou je moeten handelen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in een algemeen overleg toegezegd deze methode, als zij blijkt te werken, te zullen uitbreiden naar het hele land. Volgens mij is men er in Eindhoven en in Rotterdam al lang mee bezig. Hoe staat het ervoor?

Op 18 april was het nieuws: "Politie zet "lokhoeren" in tegen hotelprostitutie". Een aantal hotels werd geprikkeld om contact op te nemen met de politie. Actrices veinsden dat zij daar illegale prostitutie bedreven. Het was een actie van de politie om hotels erop te wijzen dat er gevaren zijn, dat er mogelijk illegale seks plaatsheeft met een verwevenheid met mensenhandel. Ik vond dat een goede prikkelactie, die niet beschuldigend was bedoeld. Kunnen wij dit vaker verwachten bij hotels? Zijn er mogelijk andere branches waar een dergelijke goede prikkelactie zou kunnen worden gehouden?

De vergadering wordt van 21.35 uur tot 21.50 uur geschorst.

Minister Opstelten:

Mevrouw de voorzitter. Dank aan de geachte afgevaardigden voor hun inbreng bij dit buitengewoon belangrijke onderwerp. Ik denk dat we ook voelen dat we er in de kern allemaal hetzelfde over denken. Het gevoerde debat gaat erover hoe we de mensenhandel, die wij in alle vormen verafschuwen, zo scherp mogelijk kunnen aanpakken. Ik waardeer het ook zeer dat vele woordvoerders hun waardering hebben uitgesproken voor de hulpverleners, de politie en de mensen die de opvang verzorgen. Ik vind dat terecht, want dat is ongelofelijk. Dat zijn de mensen voor wie we pal moeten staan.

Er is ook gesproken over de cijfers. Ik zal deze niet allemaal herhalen, want ze staan in de brief. Het is vreselijk dat de cijfers toenemen, maar er is ook gezegd dat deze toename ook betekent dat het zichtbaar wordt en dat de integrale aanpak door de sterke taskforce onder leiding van de voorzitter van het College van procureurs-generaal, de heer Bolhaar, er heel strak op zit. We geven hier topprioriteit aan en dat wordt niet ter discussie gesteld.

Ik spreek vanzelfsprekend namens collega Leers over de inzet van het kabinet, maar ook namens collega Van Bijsterveldt, staatssecretaris Van Veldhuijzen van Zanten van VWS, collega Spies van BZK en collega Kamp van Sociale Zaken, want we doen dat integraal. Ik kom hier straks op terug als we het over de opvang van de slachtoffers hebben. Het kostte ons geen moeite om elkaar te vinden en stappen te zetten, maar het is wel goed dat de Kamer ons daar voortdurend scherp in houdt.

Mevrouw Gesthuizen heeft gesproken over de pakkans. Onze doelstelling is om de aanpak van het aantal criminele organisaties eind 2014 te verdubbelen. Dit is ook een aanzet daartoe. De Kamer heeft het actieplan voor een rijksbrede aanpak van de loverboyproblematiek ontvangen. We hebben daarvoor verschillende initiatieven genomen die ik niet zal herhalen. Het wetsvoorstel inzake prostitutie is even genoemd, maar dat ligt bij de Eerste Kamer, dat moge duidelijk zijn. Ik zal daarover geen opmerkingen maken, want ik wacht af wat de Eerste Kamer doet. Door de Kamer is het initiatief genomen om de strafmaxima voor mensenhandel te verhogen, en dat waarderen wij zeer.

Het kernpunt waar de woordvoerders ook op uitkomen, is dat het niet alleen gaat om de politie en het Openbaar Ministerie, maar ook om de B9-regeling, maar daarover zal collega Leers spreken. Wij zijn een en ondeelbaar, dus de brief die hij heeft geschreven, is mede namens mij geschreven. Hij zal mede namens mij op die vragen reageren.

De opvang is voor mij het kernpunt. Mevrouw Arib en mevrouw Van Toorenburg hebben daarover een motie ingediend. Tot verrassing van velen heb ik gezegd dat we die gewoon gaan uitvoeren. Daar sta ik nog steeds voor. Ik zal dadelijk aangeven hoe we dat doen. Voor de opvang van slachtoffers van mensenhandel zijn onder andere de volgende maatregelen genomen. Het aantal opvangplaatsen binnen de categorale opvang voor buitenlandse slachtoffers van mensenhandel wordt vanaf medio 2012 vergroot van 50 naar 70. Buitenlandse slachtoffers van mensenhandel zijn onder de taakstelling van de gemeenten voor de huisvesting van verblijfshouders gebracht. Die hebben dat als hun verantwoordelijkheid gekregen. Dit houdt in dat slachtoffers vallen onder de resultaatsverplichting voor gemeenten om hen huisvesting aan te bieden. Binnen de categorale opvang zal vanaf medio 2012 ten behoeve van de slachtoffers psychosociale diagnostiek plaatsvinden. Met deze diagnostiek kan beter worden bepaald aan welke specifieke zorg en hulp de slachtoffers behoefte hebben na hun verblijf in de categorale opvang. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan wat de politie wenst. Opvang van de slachtoffers van loverboys wordt mede op basis van onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut verbeterd en structureel gemaakt via het stelsel voor de opvang van slachtoffers van geweld in huiselijke kring.

Ik denk dat het kabinet al met al in een relatief korte periode, mede dankzij de Kamer omdat wij er vaak intensieve debatten over gevoerd hebben, een groot aantal stevige maatregelen heeft getroffen. Dat is noodzakelijk om de mensenhandelproblematiek aan te pakken. Het aantal slachtoffers stijgt, wat voor mij, hoe triest ook, absoluut een bevestiging is dat deze aanpak zijn vruchten begint af te werpen. Wij als bewindslieden zitten er bovenop. Wij willen er ook op aangesproken worden. Dat moge duidelijk zijn. Veel van de maatregelen zijn immers ook gericht op de signalen van slachtoffers. Alleen met de hulp van deze slachtoffers en met een stevige, mag ik zeggen afschrikwekkende aanpak, kunnen wij dit verschrikkelijke en mensonterende misdrijf aanpakken. Deze stevige aanpak moeten wij nu doorzetten om er uiteindelijk zorg voor te dragen dat mensenhandel wordt uitgeroeid en dat er geen of veel minder slachtoffers aangetroffen worden.

Ik kom op het heel belangrijke punt van de structurele opvang. Met de komst van de pilot Categorale Opvang Slachtoffers Mensenhandel in 2010, waarnaar mevrouw Berndsen, mevrouw Arib – wie niet eigenlijk – nadrukkelijk hebben gevraagd, is het tekort aan opvangplaatsen ook volgens CoMensha aanzienlijk verminderd. Door een plotselinge stijging van het aantal slachtoffers in 2011 is alsnog een wachtlijst ontstaan van gemiddeld 13 plaatsen. Om het toegenomen aantal slachtoffers op te vangen, zal de categorale opvang voor slachtoffers van mensenhandel vanaf medio 2012 uitgebreid worden van 50 naar 70 plaatsen. De structurele opvang van buitenlandse slachtoffers loopt via de categorale opvang. De opvang van minderjarige slachtoffers is via de jeugdzorg structureel geregeld. De opvang van meerderjarige Nederlandse slachtoffers is structureel geregeld via de vrouwenopvang.

Ik zie dat mevrouw Berndsen wil interrumperen. Ik wil echter graag mijn verhaal afmaken, voorzitter. Ik wil graag duidelijk maken dat wij die opvang met elkaar regelen. Dat is het uitgangspunt. Daarover bestaat geen enkel verschil van mening tussen de Kamer en het kabinet. Gemeenten zijn verplicht, zo zeg ik tegen mevrouw Van Toorenburg in jip-en-janneketaal, om buitenlandse slachtoffers huisvesting aan te bieden. Zij heeft goed geraden dat die taal beter bij mij past! Er is nu een tekort aan dergelijke huisvesting. Dat betekent dat daardoor geen doorstroming kan plaatsvinden. Door het aanbieden van huisvesting komen opvangplekken vrij en beschikbaar voor nieuwe slachtoffers. Wij monitoren dat. Er is overleg met de gemeenten, want wij wachten niet tot gemeenten dat doen.

Het laatste punt is de vraag hoe het met de verantwoordelijkheden is geregeld. Ik heb dit al in de brief geschreven. Als ik namens mij collega's zeg dat wij een motie zullen uitvoeren, dan doen wij dat ook. Vanaf medio 2012 kan het aantal opvangplaatsen tussentijds zo nodig worden uitgebreid bij de instellingen die categorale opvang verzorgen. Dit is afgesproken met de instellingen. Mijn collega's en ik staan ervoor dat dit gebeurt.

Er is dus een drieslag. Van 50 naar 70, monitoring bij de gemeenten om de doorstroming te regelen, daar zitten wij boven op, maar is dat niet voldoende, dan aarzelen wij ook niet om tussentijds de categorale opvang uit te breiden en te verzorgen. Dat is de kern van het verhaal. Ik denk dat ik daarmee iedere motie overbodig maak. Dat is mijn doelstelling natuurlijk.

Mevrouw Berndsen (D66):

De minister heeft altijd een mooi betoog, maar ik hoorde hem in een tussenzinnetje zeggen dat de opvang ook zal plaatsvinden in de vrouwenopvang. Daar zit nu juist het probleem, want deze slachtoffers hebben specialistische opvang nodig. Zij zijn zo getraumatiseerd. Je kunt hen niet in de vrouwenopvang plaatsen. Daarvoor hebben wij die gespecialiseerde opvang die haast een landelijke dekking zal moeten hebben. Dit kan niet aan de vrouwenopvang worden toebedeeld. Ik verwijs dan bijvoorbeeld naar de voorzieningen van Fier Fryslân. Is de minister bereid om die voorzieningen te financieren? Want die getraumatiseerde vrouwen moeten behandeld worden en dat kan niet in de vrouwenopvang.

Minister Opstelten:

Ik heb die drieslag gemaakt. De opvang van buitenlandse slachtoffers in de categorale opvang, van minderjarige slachtoffers in de jeugdzorg en de meerderjarige Nederlandse slachtoffers is geregeld in ons systeem. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de minister van VWS. Voor de vrouwenopvang is dit structureel geregeld via de centrumgemeenten. Wij kunnen dat natuurlijk ook monitoren. Ik heb echter geen signalen gekregen over klachten. CoMensha heeft wel klachten over de wachtlijsten voor de categorale opvang. Daarover gaat de brief en daarop heeft de motie betrekking die ik heb overgenomen. Als daarover signalen komen, zal ik gaarne met de collega van VWS spreken over de vraag in hoeverre wij dit kunnen aanscherpen en monitoren opdat wij er duidelijk zicht op hebben.

Mevrouw Berndsen (D66):

Hier wreekt zich een beetje dat wij bij de behandeling van dit punt over verschillende ministeries spreken. Ik maak mij in ieder geval zorgen. Ik krijg signalen uit het veld dat met name de gespecialiseerde opvang problematisch wordt als slachtoffers te snel in de vrouwenopvang worden geplaatst.

Daarbij speelt nog een ander probleem. De centrumgemeente wordt hiervoor inderdaad gefinancierd, maar dit is eigenlijk een landelijke voorziening. Dit zou dus ook landelijk gefinancierd moeten worden. Ik begrijp dat de minister daarover niets kan zeggen, omdat dit bij een ander ministerie zit, maar hij gaat wel over de opvang van de slachtoffers. Ik vraag de minister nadrukkelijk om hier aandacht aan te besteden. Dan komen we daar in een volgend overleg wellicht nog op terug.

Minister Opstelten:

Ik ben mevrouw Berndsen er dankbaar voor dat zij begrip heeft voor mijn positie. Ik neem het echter wel serieus. Ik breng het over in het goede overleg dat wij interdepartementaal voeren. Er is slagkracht en daadkracht. Bij dit onderwerp moet je namelijk slagkracht en daadkracht tonen. Ik neem de signalen van mevrouw Berndsen dus serieus, maar we moeten de verantwoordelijkheid ook leggen bij degenen die ervoor verantwoordelijk zijn. We moeten de centrumgemeenten er dan ook op aanspreken als het niet gaat zoals het zou moeten gaan.

Mevrouw Berndsen (D66):

Daarin zit nou juist het probleem. De centrumgemeenten moeten gaan betalen voor de opvang van slachtoffers die van elders komen. Het is echter geen lokale of regionale opvang maar een landelijke opvang.

Minister Opstelten:

Ik begrijp het.

Mevrouw Berndsen (D66):

Dat is het probleem. Ik vraag nogmaals of de minister daar aandacht aan wil besteden.

Minister Opstelten:

Mijn antwoord daarop is ja. Dat signaal neem ik serieus. Ik zal het met de minister van VWS bespreken.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik ben het met de minister eens dat een motie, als ze wordt aangenomen, goed moet worden uitgevoerd. Het gaat om de motie-Arib/Van Toorenburg (28638, nr. 51), waarin wordt gevraagd om structurele opvang van slachtoffers van mensenhandel. Ik heb in mijn inbreng gezegd dat wij er blij mee zijn dat het aantal opvangplaatsen uitgebreid wordt naar 70. Daarmee is het probleem echter niet opgelost. Er is namelijk nog steeds een tekort aan opvangplaatsen. Het is ook belangrijk dat het traject soepel verloopt. Het gaat dus ook om doorstroom en uitstroom. Dat hele traject loopt echter vast. Hoe gaat de minister dat precies aanpakken?

Minister Opstelten:

Ik heb dat net gezegd. Het is een drieslag. We zijn daar druk mee bezig. Het aantal opvangplaatsen wordt eerst uitgebreid van 50 naar 70. Dat wordt nu gerealiseerd. Vervolgens is er sprake van doorstroom via de gemeenten; dat is hun taak. Dat monitoren we. We spreken ze daarop aan. Daar vindt dus overleg over plaats.

In het kader van een mogelijk tekort aan opvangplaatsen heb ik al een toezegging gedaan. Ik heb het ook in de brief gezet. Dat doe ik niet zomaar. Ik ben daar namelijk niet gemakkelijk in. Vanaf medio 2012 kan het aantal opvangplaatsen tussentijds zo nodig worden uitgebreid bij de instellingen die de categorale opvang verzorgen. Dit is afgesproken met deze instellingen. Een en ander doe ik samen met de ministers die ik net heb genoemd. Wij staan ervoor dat dit gebeurt. Ik zal erop toezien dat dit gebeurt. Ik heb die brief namens het kabinet gestuurd, dus ik hang. Ik ben er zeer van overtuigd dat het moet.

Mevrouw Arib (PvdA):

De minister zegt steeds dat hij bereid is om het te gaan regelen als tussentijds blijkt dat het een probleem is. Dat is dus nu het geval. Het is nu een probleem. Er is nu een wachtlijst. Nu lopen doorstroom en uitstroom vast. Ik wil op dit punt graag een concrete toezegging. Gaat de minister bij wijze van spreken morgen met betrokkenen om de tafel zitten om dit op te lossen? Zal hij vervolgens deze week de Kamer daarover informeren?

Minister Opstelten:

Als het zo snel zou gaan … Ik vraag mevrouw Arib om er vertrouwen in te hebben dat hier iemand staat die gewoon doet wat hij zegt. Ik wil daar ook op aangesproken worden. Die drieslag is belangrijk. Ik wil ook de gemeenten aanspreken op hun taak, want dan krijgen we echt doorstroming. De gemeenten moeten dat kunnen doen. Het is bekend bij de instellingen dat het aantal opvangplaatsen vanaf medio 2012 zo nodig wordt uitgebreid. Dat is dus niks nieuws. We hoeven het niet morgen te gaan doen; dat doen we heden. Vanaf medio dit jaar – dat is dus nu – bestaat de mogelijkheid dat wij het aantal aanvullen. Dat gaan we dus doen. Gun ons de tijd om dat voor elkaar te krijgen en om daar in een volgend overleg over te rapporteren aan de Kamer. Natuurlijk willen wij ook laten zien dat het klopt. Als wij het niet laten zien, dan hoort de Kamer zeker van de instellingen en van CoMensha dat het nog niet loopt zoals het zou moeten lopen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Dat laatste hebben wij nu juist gehoord. Ik leg dat ook aan de minister voor. Op dit moment is het gewoon nog steeds een probleem.

Minister Opstelten:

Wij nemen dat serieus. Daarom voeren wij natuurlijk ook dit overleg. U hebt gezegd dat wij vierkant, met elkaar, alle instanties samen, met een integrale aanpak die mensenhandel moeten aanpakken. Daarbij moeten wij ook de opvang van de slachtoffers regelen, niet incidenteel met pleisters, maar structureel. Wij hebben dat ook toegezegd in reactie op de motie die u hebt ingediend. Ik sta daarvoor.

Mevrouw Arib (PvdA):

Kan de minister toezeggen dat wij deze week een brief krijgen waarin dat gewoon staat? Ik heb er alle vertrouwen in, maar dit verhaal heb ik in de afgelopen maanden steeds gehoord. Steeds wordt gezegd: het komt goed, we gaan het regelen, heb vertrouwen. Ik krijg nu graag de concrete toezegging dat het wordt opgelost.

Minister Opstelten:

Het is denk ik niet de bedoeling om in een brief op te schrijven wat ik nu zeg. U vraagt aan mij om te rapporteren hoe het loopt. Ik heb gezegd dat medio 2012 – dat moment is nu aangebroken – voorzieningen worden getroffen als die nodig zijn. Ik heb dat met de instellingen afgesproken. Gun ons de tijd om dat te doen. Dat is bij de instellingen bekend. Daarover hoeft u toch geen brief te krijgen? U moet ons vragen om te laten zien wat wij nu zeggen. Dat gaan wij ook doen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik begrijp niet waarom de minister niet gewoon in jip-en-janneketaal zegt: ik ga het nu oplossen en ik informeer de Kamer daarover.

Minister Opstelten:

Dat heb ik ook gezegd. Dat is dan mijn vorm van jip-en-janneketaal. Ik heb gezegd dat ik zal rapporteren hoe het loopt. Het heeft echter geen zin om in een brief te herhalen wat ik net zeg. Dit is een keiharde toezegging. Die stond al in de brief waarnaar ik heb verwezen. Die voeren wij nu uit. In april heb ik bij brief verslag uitgebracht van de politiecijfers waaruit een toename bleek van mensenhandeldelicten. In februari heb ik gezegd: medio 2012 gaan wij een en ander doen. Dat is nu. Gun ons de tijd om dat voor elkaar te krijgen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik maak graag een procedurele opmerking. Wat is "medio 2012" volgens de minister? Dat is toch nu? Deze en volgende week?

Minister Opstelten:

Ja, medio 2012 is ongeveer nu. Geef ons evenwel de tijd om dat op te lossen en om gemeenten daarop aan te spreken. Volgens uw redenering moeten die instellingen meteen alle plaats krijgen. Zij krijgen die als die nodig is. Dat is helemaal geen punt. Het gaat er nu evenwel om, de gemeenten aan te spreken op de doorstroming. Daarover heeft iedereen gesproken en dat is natuurlijk ook belangrijk. Dat moet ook gemonitord worden. Ik wil best in september of zo – het kan ook eerder – in een rapport aangeven hoe het staat, maar de instellingen weten dit al. Dit is gewoon met hen besproken.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik moet eerlijk zeggen dat ik twijfel of ik zal interrumperen. De minister zegt heel veel, maar toch is mij niet helemaal duidelijk wat hij gaat doen. Ik snap dat als instellingen zeggen dat zij te weinig opvangplekken hebben, een oplossing daarvoor kan zijn dat er meer opvangplekken komen. De minister zegt echter ook: we moeten kijken naar hoe het nu precies geregeld is met de doorstroming. Klopt het dat op dit moment nog onvoldoende duidelijk is of en waarom die doorstroming stokt?

Minister Opstelten:

Het gaat om de juiste volgorde. Wij zijn nog met de gemeente in gesprek en wij monitoren. Ik heb nog onvoldoende zicht op hoe dat loopt. Vervolgens wil ik met de instellingen de afspraak maken dat zij het krijgen. Men krijgt het. Wij laten de slachtoffers niet in de kou staan. Dat is wat ons committeert in dit dossier. Als het morgen moet, dan moet het morgen. Als het over een maand moet, dan moet het over een maand. Maar men krijgt absoluut boter bij de vis. Dat zijn woorden die u aanspreken.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ja, dat is lekker: boter bij de vis. Een citroentje erbij is ook wel lekker. Waar het mij om gaat, is dit. De minister heeft gezegd: uiterlijk september. Het kan ook nog eerder. Aan welke zaken denkt de minister op dit moment om de doorstroming in de gemeenten vlot te trekken?

Minister Opstelten:

Ik denk aan het maken van afspraken met gemeenten. Dit is voor de steden een topprioriteit. Als ik in Amsterdam ben, als ik in Rotterdam ben en als ik in Den Haag ben, dan is dit een topprioriteit. Men doet wat wij willen. Ik heb er zeer veel vertrouwen in en wat dat betreft moeten wij dit heel strak en zakelijk gaan doen. Gunt u het mij nu om na te komen wat ik zeg. Daar gaat het om. Het is net of u het niet wilt. Dat was eigenlijk met die motie laatst ook zo. U was verrast dat ik zei: wij gaan het doen. Hierbij bedrijven wij geen politiek. Dit is gewoon iets waarbij je in de Kamer schouder aan schouder voor dezelfde zaak staat.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik ben wel een beetje de gebeten hond, maar ik wil gewoon graag informatie hebben. Als wij hier het debat aangaan met de minister, behoort hij eigenlijk zijn feiten op orde te hebben. Ik wil graag weten wat precies het probleem is. Ik geloof best dat iedereen die met deze afschuwelijke praktijken te maken heeft, zich het vuur uit de sloffen loopt om iets voor de slachtoffers te doen, maar de vraag is natuurlijk waarom het dan maar niet lukt. Wij hebben gewoon een tekort aan opvangplekken. Of het nu ligt aan het tekort zelf of aan de doorstroming, het is gewoon een probleem. Ik verwacht van de minister dat hij paraat heeft waar het knelpunt zit en dat hij zegt wat hij samen met gemeenten gaat doen om de doorstroming te bevorderen.

Minister Opstelten:

Ik zal het nog een keer herhalen. In de categorale opvang moet je op een gegeven moment doorstroming creëren. Dat doe je via de verplichting van gemeenten om locaties en huisvesting aan te bieden. Er is natuurlijk altijd een wachtlijst; laten wij daar niet kinderachtig over zijn, en eerlijk. De stand zal nooit nul zijn; dat is ook duidelijk. Wij hebben gezegd dat, als er extra voorzieningen nodig zijn, men die krijgt. De zaak is nu structureel op orde. Dat moet ik eerst vaststellen. Als het niet op orde is, krijgt men de voorzieningen. De verhoudingen met de instanties zijn op zichzelf genomen goed. Er zal altijd enige wachttijd zijn en monitoren en bijstellen is dan het devies. Wij zullen in september over de stand van zaken rapporteren. Dan krijgt de Kamer alle cijfers nog een keer. Mevrouw Van Gent vroeg of er niet een onderzoek moet worden gedaan. Welnu, dan krijgt de Kamer de precieze cijfers. Er zal altijd een spanning zijn tussen de capaciteit en wat echt nodig is, maar wij moeten daarop meteen inspelen. Dat is de inzet van dit kabinet.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik ga even terug naar "zakelijk en strak", want ik moet zeggen dat ik het niet meer zo zakelijk en strak vind. De minister zegt dat wij het medio 2012 gaan oplossen. Het is nu medio 2012, zoals hij een paar keer heeft aangegeven. Iedereen zegt dat het een ernstig probleem is, dat wij snel moeten oplossen. Dan begrijp ik niet zo goed waarom het tot september moet duren. Mijn tweede vraag is de volgende. Het gaat hier om zeer schrijnende gevallen, om mensen die opvang nodig hebben. De minister kan wel zeggen dat er altijd een zekere wachtlijst zal zijn, maar mijn punt is dat dit niet zo zou moeten zijn. Als we het allemaal zo belangrijk vinden, dan zouden we het nu snel kunnen regelen. Dan heb je geen eindeloze gesprekken meer nodig en dan ga je ook niet uit van wachtlijsten. Zakelijk en strak zou ik dus graag van de minister willen weten waarom dit nog zo lang moet duren.

Minister Opstelten:

Het hoeft niet lang te duren. Het is de realiteit dat er altijd een wachtlijst zal zijn. Niet dat ik dat wil of dat het een doelstelling is, maar die wachtlijst of een vorm van een wachtlijst zal er altijd zijn. Dat zijn zeker de feiten op dit moment. Wij lossen dat op langs het programma dat ik heb aangeboden. Eerst komt er een uitbreiding met 20 plaatsen. Indien meer nodig is, krijgt men dat. Dat organiseren we. En de doorstroming – ik ben door u allen opgeroepen om daar veel aan te doen – moet nog naar de gemeenten. Er was al categorale opvang en de uitbreiding is per 1 juli geregeld. Hoe dat loopt monitoren we. Dat is natuurlijk het punt. De uitbreiding met 20 komt er per 1 juli. Als er meer nodig is, komt dat daarna. We moeten dat monitoren. We moeten daarin strak opereren. Dat is mijn verhaal en ik vind dat ik moet staan voor de structurele opvang van deze slachtoffers. Daar staat dit kabinet voor en daar staat deze minister voor.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik zou nu zakelijk en strak kunnen vaststellen dat per 1 juli de problemen zijn opgelost als het aan de minister ligt. De signalen die wij krijgen uit het veld zullen zich dan niet meer voordoen, want die signalen komen van buiten de Kamer. Dan wil ik dat graag in de Kamer bevestigd horen, want dit debat hebben we vaker gehad en keer op keer is het weer een probleem. Als de minister dat kan bevestigen, zou ik dat heel prettig vinden. Niet om mijzelf, maar om al die slachtoffers en om de mensen die deze plekken echt nodig hebben.

Minister Opstelten:

Ik vind het belangrijk genoeg om twee stappen te doen. Ik zal aangeven wat de situatie per 1 juli is. De Kamer heeft er recht op om dat te weten. Vervolgens kondig ik de maatregelen aan die we nemen, en die blijven we tot de volgende rapportage in september wederom volgen. Op een gegeven moment moeten we wel in een ritme komen. We kunnen niet blijven rapporteren, maar moeten op enig moment kunnen zeggen: we hebben het op orde, we hebben het nu structureel voor elkaar om die slachtoffers op te vangen waar de Kamer en wij voor staan, want dat is het enige wat ons voorstaat.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Begrijp ik het dan ook goed dat wij niet gaan zitten wachten tot de doorstroming is geregeld, voordat er extra plekken komen? Dat kan anders een patstelling worden en dat zou ik toch echt willen voorkomen. Als de minister mij dat kan verzekeren, dan lijkt me dat nog beter nieuws.

Minister Opstelten:

Ik zeg dat de uitbreiding per 1 juli geregeld is. Ik zal de Kamer heel precies aangeven wat op dat moment de feitelijke situatie is, hoe het met de doorstroming is en wat er nog verder nodig zal zijn om de opvang te regelen, als dat zo is. Dat zal ik aangeven.

Voorzitter. Dan kom ik bij de opvang. Mevrouw Berndsen heeft de diagnostische opvang ter sprake gebracht. Vanaf medio 2012 vindt binnen de categorale opvang de diagnostiek plaats. Dat is dus al geregeld. Bij elk slachtoffer wordt een diagnose gesteld. Een diagnostisch centrum is dan ook niet nodig. De politie is hier bediend.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg of er een speciaal fonds moet komen voor slachtoffers. Slachtoffers van mensenhandel kunnen reeds gebruikmaken van diverse regelingen voor ondersteuning, bijvoorbeeld tolken. Daarnaast kunnen zij gebruikmaken van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Er zijn dus financiële voorzieningen voor beschikbaar.

De heer Van der Staaij en mevrouw Schouten hebben gevraagd of instanties die te maken hebben met slachtoffers van mensenhandel, wettelijk kunnen worden verplicht om gegevens hierover te melden aan CoMensha. De gegevens van slachtoffers van mensenhandel die in contact komen met de politie, worden door de politie gemeld aan CoMensha. Bovendien onderhoudt CoMensha contacten met de instellingen die slachtoffers opvangen. Het centrum ontvangt van hen de relevante gegevens. CoMensha heeft in 2009 al extra middelen ontvangen voor de uitvoering van een projectplan om tot een betere registratie te komen. Dit project is inmiddels afgerond en heeft ertoe geleid dat de registratie is verbeterd. Dit is onder andere gebeurd doordat er met diverse opvanginstellingen afspraken zijn gemaakt over de aanlevering van de gegevens. De registratiewerkzaamheden leveren een adequaat beeld op van het aantal slachtoffers van mensenhandel, waardoor een meldplicht als zodanig niet nodig is. Zo'n meldplicht zou bovendien leiden tot bureaucratische lasten. Ook is zo'n meldplicht moeilijk praktisch handhaafbaar.

Mevrouw Van Toorenburg heeft de vraag opgeworpen of er een centraal meldpunt moet komen. Alle instanties die in aanraking komen met slachtoffers, dienen deze te melden bij CoMensha. Die afspraak hebben wij gemaakt.

Mevrouw Schouten heeft gesproken over het uitstapprogramma in Rotterdam. Ik heb persoonlijk gesproken met de betrokken wethouder. Zij heeft mij verzekerd dat ondersteuning door het Rijk niet nodig is. Rotterdam regelt de overdracht zelf en zal erop toezien dat dit goed gebeurt. Wij hebben niet de indruk dat het niet goed gebeurt. Ik sta voor een warme overdracht, ook in Rotterdam. Als toch mocht blijken dat het niet goed gebeurt, dan zullen wij op dat punt coördinerend optreden. Dan zullen wij het gemeentebestuur en de betrokken wethouder daarop aanspreken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb al vaak met de minister de discussie gevoerd over de warme overdracht bij de uitstapprogramma's. Bij de gemeenteraad in Rotterdam zijn vragen ingediend over deze uitstapprogramma's. In de beantwoording van die vragen staat dat er tot in 2009 90 trajecten waren. In 2010 waren er 134 trajecten en in 2011 128. Er waren er dus gemiddeld ongeveer 125. Het college stelt in de antwoorden dat door beëindiging van de RUPS-subsidie de capaciteit van de uitstapprogramma's van Humanitas terugvalt naar 30 begeleidingstrajecten op jaarbasis. Deze gegevens komen van het Rotterdamse college zelf. Vindt de minister nog steeds dat er sprake is van een warme overdracht?

Minister Opstelten:

Ik heb een afspraak gemaakt met het gemeentebestuur en met de betrokken wethouder persoonlijk. In Rotterdam is het nooit een probleem om met een bestuurder afspraken te maken. Ik zal mij hierop oriënteren. Wij blijven die uitstapprogramma's uiteraard monitoren. Wij weten bovendien dat de Kamer hier bovenop zit, net als wij hier bovenop zitten. Dit is echter ook een verantwoordelijkheid van gemeenten. Zij moeten op lokaal niveau afwegingen maken. Wij moeten dit op het lokale niveau laten. Wij moeten niet telkens zaken overnemen van gemeenten, want dan gaat men daar op een gegeven moment minder doen dan men eigenlijk zou moeten doen. Ik heb dit echter nu gehoord en ik spreek Rotterdam hierop aan. Wij hebben dergelijke geluiden echter zelf niet gehoord, maar ik neem wat mevrouw Schouten zegt uiteraard zeer serieus.

De voorzitter:

Ik waardeer het zeer dat de minister de Kamer serieus neemt. Toch vraag ik hem om korter te antwoorden.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Als de minister er zijn voordeel mee kan doen, wil ik de gegevens graag aan hem overhandigen. Mijn vraag is echter principieel. Vindt hij dat er sprake is van een warme overdracht als er eerst 128 trajecten waren en er nu nog maar 30 zijn? Daarover gaat de discussie. De minister zegt dat hij een en ander gaat monitoren. Dit wordt echter al gemonitord, want Rotterdam beschikt al over deze gegevens. Wat vindt de minister hier nu zelf van?

Minister Opstelten:

Het hangt ervan af wat de inhoud van het programma is. Dat kan ik niet opmaken uit de woorden van mevrouw Schouten. Misschien heeft er een aanzienlijke verlichting plaatsgevonden. Dat lijkt mij overigens moeilijk denkbaar. Ik zal dit echter serieus bekijken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Daar zal ik nog verder over praten met de minister. Ik krijg van hem geen waardeoordeel over de reductie van bijna 100 plaatsen. Mijn fractie vindt dat er geen sprake is van een warme overdracht.

Voorzitter, staat u mij toe om nog een andere vraag te stellen, over een eerder onderwerp?

De voorzitter:

Ja, ik tel gewoon door.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De minister zei hoe hij tegenover de verplichte registratie bij CoMensha stond. Ik heb een vraag over de registratie van minderjarigen. Die worden nu niet of nauwelijks geregistreerd als er vermoedens zijn van mensenhandel. Is de minister bereid om ook die registratie ter hand te nemen?

Minister Opstelten:

Natuurlijk moet die registratie ook plaatsvinden, dus zullen wij die ook ter hand nemen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

CoMensha registreert geen minderjarigen. Het schijnt dat er wel gegevens zijn, maar deze zijn niet openbaar. Is de minister bereid om deze registratie wel op te zetten, opdat wij inzicht krijgen in de omvang van de problematiek onder minderjarige asielzoekers en in de vraag wanneer er sprake is van mensenhandel?

Minister Opstelten:

Ik wil toezeggen dat ik daarnaar laat kijken. Ik vind dit een belangrijk onderwerp.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dank voor de toezegging. Kan de minister aangegeven wanneer hij de Kamer hierover informeert? Dat bespaart mij dan weer een motie.

Minister Opstelten:

De Kamer ontvangt de informatie na het zomerreces.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik stond op toen mevrouw Schouten haar eerste vraag stelde en haar tweede vraag was eigenlijk ook mijn vraag. Ik wil het nog iets scherper geformuleerd hebben. In zijn rapport geeft CoMensha bij de conclusies en aanbevelingen op bladzijde 6 aan dat het niet zozeer gaat om de minderjarigen of de asielzoekers maar om de plek waar iemand wordt opgevangen. Als iemand bij de jeugdzorg komt, wordt dat niet geregistreerd bij CoMensha. Als diezelfde jeugdige bij de politie of wie dan ook binnenkomt, wordt dat wel geregistreerd. Daar zit het pijnpunt. Misschien kan de minister dit specifieke punt opnemen met zijn collega van VWS.

Minister Opstelten:

Dat is een punt dat door de staatssecretaris van VWS moet worden opgenomen. Ik zal dat graag aan haar doorgeven.

Mevrouw Berndsen en de heer Van der Steur hebben gevraagd naar de status van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, mevrouw Dettmeijer. Ik heb hierover goed overleg met haar gehad. Wij zijn het met elkaar eens, het gaat vooral om de toegang van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel tot de dossiers van de jeugdzorg. Dit wordt nu geregeld. De Rapporteur kan zich hierin vinden. Een wettelijke grondslag is naar onze mening dan ook niet nodig.

Mevrouw Berndsen en mevrouw Gesthuizen hebben gevraagd naar de capaciteit. Het grote aantal aangetroffen slachtoffers is het gevolg van een forse inzet van de politie en van prioriteit bij de recherche. Zo veel capaciteit als nodig wordt ingezet bij deze topprioriteit. Wat nodig is, wordt ingezet. Dat is de kern. Afhankelijk van de aard en omvang wordt deze capaciteit flexibel ingezet. Het kan dus voorkomen dat er in een regio tijdelijk minder capaciteit is, maar het is ook mogelijk dat er tijdelijk meer is. Het OM en de politie hebben hierin enorm geïnvesteerd. De nationale politie zal hiervoor natuurlijk ook een extra impuls zijn.

Mevrouw Schouten vroeg hoe de registratieplicht wordt gehandhaafd. Dat heb ik al aangegeven. De behandeling van het wetsvoorstel ligt bij de Eerste Kamer.

De heer Van der Staaij hield een mooi betoog met vijf punten. Hij vroeg naar levenslang toezicht op mensenhandelaren. Hiervoor is een wetsvoorstel in behandeling bij de Tweede Kamer, dat ziet op de mensenhandelaren.

Ook vroeg hij hoe het gaat met de samenwerking met de belangrijkste bronlanden in Oost-Europa op het gebied van de mensenhandel. Met Bulgarije is een nieuw project voor niet-operationele politiesamenwerking opgezet. Er is specifiek aandacht voor de mensenhandel. Nederland en Bulgarije werken samen middels vier joint investigation teams op het gebied van mensenhandel en aan een vijfde wordt gewerkt. Ook in Roemenië wordt gewerkt aan een vergelijkbaar project als met Bulgarije. Met Hongarije is inmiddels ook een niet-operationele en een operationele politiesamenwerking opgezet. Ook voor de operationele samenwerking wordt een platform opgezet waarin het OM en de politie een paar keer per jaar de stand van zaken met betrekking tot de operationele samenwerking op het terrein van mensenhandel bespreken.

De heer Van der Steur heeft gevraagd naar de BES-eilanden. Sint-Maarten is geen onderdeel van de BES-eilanden. Ik zeg het maar even. Ook in zo'n debat moet je van elkaar leren. Afgelopen jaar is er in Caraïbisch Nederland hard gewerkt – mag ik het zo wat verbreden? – om het mensenhandelbeleid aan te scherpen. Zo'n twee keer per jaar hebben wij een overleg met de betrokken ministers van Justitie. Volgende week vindt dat weer plaats op Aruba. Op Bonaire is dit beleid het verst gevorderd. Op Statia zijn vergelijkbare afspraken in de maak. Begin 2012 zijn er bijvoorbeeld in Bonaire trainingen over mensenhandel gegeven aan meer dan 40 medewerkers van verschillende diensten door het Openbaar Ministerie, de Koninklijke Marechaussee en de Inspectie SZW. Er zijn afspraken gemaakt met ambassades in bijvoorbeeld Santa Domingo over de werkwijze bij het verlenen van visa aan prostituees. De medewerkers zijn door het OM getraind op het herkennen van signalen van mensenhandel. Het heeft daar dus prioritaire aandacht.

Mevrouw Gesthuizen vroeg hoe het staat met de gespecialiseerde rechters. De wet herziening gerechtelijke kaart zorgt voor grotere regionale eenheden, arrondissementen en rechtbanken, en dus voor meer specialisatiemogelijkheden. Dat is een van de redenen om dit te gaan doen. Na het aannemen van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer zullen hierover nader afspraken worden gemaakt. Juist dit soort zaken zijn regelmatig onderwerp van gesprek met de Raad voor de rechtspraak.

Mevrouw Gesthuizen vroeg verder of wij doorgaan met de gevoerde actie tegen hotelprostitutie. Ja, dat doen wij. De taskforce onder leiding van de voorzitter van het college van pg's, de heer Bolhaar, is ervoor ingesteld om bij dit soort ontwikkelingen acties te initiëren, daaraan vast te houden en voort te zetten.

Ten slotte vroeg de heer Van der Staaij hoe veilig de opvang is. Dat is natuurlijk essentieel. Bij opvanginstellingen worden diverse beveiligingsmaatregelen getroffen om slachtoffers te beschermen, onder andere cameratoezicht en andere beveiligingsmaatregelen.

Minister Leers:

Voorzitter. Laat ik ook beginnen met de geachte afgevaardigden te danken. Het is een interessant, maar vooral ook relevant debat. Aan de ene kant bestaat er een grote mate van overeenstemming. Ik deel ook de opmerkingen – ik vond het mooi uitgedrukt – over de gruwelijke en misselijkmakende manier waarop mensen andere mensen uitbuiten. Ik zie dat in het asieldossier heel veel. Aan de andere kant zie ik ook de grote verschillen. Wat de een te veel vindt, vindt de ander weer te weinig. Dat is ook vanavond weer gebleken rond de aanpak van misbruik. Ik zeg op voorhand dat ik geen dubbele agenda heb. Ik deel volop de aandacht die de Kamer vraagt voor dit lastige, maar ook verwerpelijke fenomeen. Aan mij is echter ook de zorg toevertrouwd om kwetsbare groepen te vrijwaren van capaciteitsgebrek en te voorkomen dat mensen echt misbruik maken van de situatie.

Zoals collega Opstelten al zei in zijn inleiding, is de aanleiding voor dit debat de stijging van het aantal geregistreerde slachtoffers van mensenhandel die het Coördinatiecentrum Mensenhandel heeft geregistreerd. Je kunt ook zeggen dat dit goed nieuws is, maar het moet ons ook alert maken. De uitzending van Brandpunt van zondagavond bevestigde naar mijn overtuiging dat dit kabinet met rede de aanpak van mensenhandel tot prioriteit heeft benoemd. Wat men daarin heeft gezien en wat ik heb gehoord – ik heb de uitzending helaas niet gezien – roept enorme afschuw op. Dat deel ik helemaal.

In dezelfde uitzending is echter ook een verkeerd beeld ontstaan, namelijk dat ik de bedenktijd zou willen afschaffen. Dat beeld wil ik vandaag graag meteen wegnemen. Ik neem daar afstand van. Ik ben ook blij dat de nationaal rapporteur heeft aangegeven dat zij betreurt dat dit verkeerde beeld is ontstaan. De bedenktijd wordt niet afgeschaft. Die staat ook voor mij als een huis. Ik kan en wil echter mijn ogen ook niet sluiten voor de signalen die mij bereiken over het misbruik van de regeling. De argumenten zijn hier gewisseld. Er is hier ook aangegeven dat wij een beperkte capaciteit hebben en dat wij juist ervoor moeten zorgen dat de mensen die het echt nodig hebben, de ondersteuning krijgen die zij verdienen en dat de capaciteit niet weglekt naar mensen die uit zijn op misbruik.

In mijn eerdere brief van 15 november 2011 heb ik een zestal maatregelen voorgesteld om het misbruik van verblijfsregelingen door slachtoffers tegen te gaan. Eén van die maatregelen betreft het kijken naar de herinrichting van de bedenktijd. Daar was ook aanleiding toe. Cijfers zijn altijd gevaarlijk, want het is lastig om de hand te leggen op de precieze cijfers. Maar om een cijfer te noemen: in 2010 was het aantal verleende bedenktijden in de B9-regeling, de regeling die voorziet in tijdelijke opvang, nog 280. In 2011 was het aantal met 40% gegroeid tot 390. Dan mag je je afvragen hoe dat komt. Wat is de achtergrond daarvan en hoe kunnen we voorkomen dat die enorme groei vastloopt in capaciteitsproblemen?

Ik heb een aantal maatregelen uitgewerkt en één ervan was die voor de bedenktijd. Daarover is de brief van 11 mei jongstleden naar de Kamer gestuurd. In een door mij ingestelde werkgroep – daar gaat het onderzoek over, zeg ik tegen de heer Elissen – is gekeken naar verschillende mogelijkheden om misbruik van de regeling tegen te gaan. Wij hebben gekeken of het verstandig is om de drempel te verhogen om in aanmerking te komen voor bedenktijd of dat het verstandig is om de duur van de bedenktijd te beperken. Ik heb weloverwogen, op basis van goede argumenten die hier ook zijn aangehaald, gezegd dat wij dat niet gaan doen. Ik wil dat niet. Wij moeten voorkomen dat wij door allerlei maatregelen die goedbedoeld worden getroffen om fraude te voorkomen, het kind met het badwater weggooien.

Mevrouw Arib (PvdA):

Begrijp ik goed dat de stijging van 40% in het aantal aanvragen voor de B9-regeling voor de minister de aanleiding is om zijn beleid aan te scherpen?

Minister Leers:

Nee, dat is te kort door de bocht. Zoals uit de brieven van het kabinet blijkt, hebben wij steeds gezegd dat de aanpak mensenhandel voor ons grote prioriteit heeft. Als je het steviger aanpakt, krijg je hogere aantallen. Dat is logisch, maar je krijgt ook meer mensen die er misbruik van maken. Dat blijkt uit de meldingen van alle betrokkenen: de politie, de IND en justitie. Dat is in 2009 ook gebleken uit het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel zelf. Zij heeft aangegeven dat er aanleiding is om in ieder geval alert te zijn op misbruik en dat er aanleiding is tot misbruik. Ik ben het er volstrekt mee eens dat het misbruik niet te kwantificeren is. Het is moeilijk om aan te geven in hoeveel gevallen het goed is gelukt en in hoeveel gevallen misbruik heeft plaatsgevonden, want dat is bijna niet te traceren. Dat maakt deze discussie zo moeilijk. Dat maakt het ook zo lastig om de vinger te leggen bij lekken in het systeem en bij de oplossingen.

De voorzitter:

Ik vraag toch iedereen om kort te vragen en kort te antwoorden. Het is nu 22.45 uur. Wij halen 23.00 uur al niet, dus wij moeten nu echt ons best gaan doen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik wil precies weten hoeveel aanvragen voor de B9-regeling op valse aangiften berusten. Het feit dat het aantal meldingen is gestegen, is geen reden. Het feit dat men signalen of vermoedens heeft, is geen reden. Ik wil gewoon concrete cijfers horen.

Minister Leers:

Met respect, die hebben wij niet. Die bestaan niet en dat weet mevrouw Arib net zo goed als ik. Dat weet zij al vele jaren. Deze regeling is niet door mij uitgevonden, maar ze bestaat al vele jaren. Ook toen was er op basis van de bevindingen van de betrokkenen – ik noem de politie, het OM en de rapporteur zelf – aanleiding om te zeggen dat er misbruik van de regeling wordt gemaakt. Bijvoorbeeld het grote aantal sepots is een indicatie dat men veel te vaak gebruik wenst te maken van deze regeling, maar dat er achteraf geen reden toe is.

Mevrouw Arib (PvdA):

Er wordt een verregaande maatregel genomen om bepaalde groepen slachtoffers van mensenhandel het recht te ontnemen om een beroep te doen op de B9-regeling, gebaseerd op aannames, op vermoedens, op beeldvorming en niet op concrete cijfers. Dat vind ik zeer kwalijk en ik zal er straks een motie over indienen.

Minister Leers:

Ik vind deze snelle conclusie net zo kwalijk, want ook die roept een verkeerd beeld op alsof het allemaal maar op luchtfietserij gebaseerd is. Als blijkt dat mensen gebruik willen maken van de B9-regeling die al na de eerste, de tweede of misschien de derde asielprocedure nog een bedenktijd van drie maanden willen hebben, mag je je toch afvragen of dat nodig is. Die situatie is aan de orde. Als mensen hier vijf en misschien al tien jaar zijn, moeten wij ons afvragen of het echt nog nodig is om hun bedenktijd geven voor de B9-regeling.

De heer Elissen (PVV):

In het algemeen overleg van 31 maart 2011 is dat onderzoek al aangekondigd. Het zou eind mei afgerond zijn, dus de interdepartementale multidisciplinaire werkgroep die alle aspecten zou bekijken, heeft een jaar de tijd gehad. Kunnen wij dat onderzoek ter inzage krijgen? Ik ben heel benieuwd welke moeite men zich getroost heeft om dit gekwantificeerd te krijgen. Hoe je het ook wendt of keert, al jarenlang krijgen wij die signalen over misbruik. Het zou ons allemaal een stuk verder helpen als wij dat onderzoek kunnen krijgen, zodat wij zelf kunnen beoordelen of alle zeilen zijn bijgezet. Is de minister daartoe bereid?

Minister Leers:

Nee. De heer Elissen doet het voorkomen alsof er een groot onderzoek door een of ander extern onderzoeksbureau is uitgevoerd, maar dat is niet het geval. Op 15 november 2011 is een brief aan de Kamer gestuurd waarin zes maatregelen zijn aangekondigd. Die zes maatregelen zijn aan een nader onderzoek onderworpen naar de effectiviteit van het tegengaan van misbruik. Over dat onderzoek heb ik het. Een van die maatregelen is de inrichting van de bedenktijd. Het onderzoek is met name daarop toegespitst.

De heer Elissen (PVV):

De minister doet het voorkomen alsof je gedegen onderzoek alleen kunt doen met behulp van externen. Men is toch minimaal een halfjaar bezig geweest. Ik vraag nogmaals heel nadrukkelijk om in ieder geval de opzet van het onderzoek met de Kamer te delen, zodat wij er kennis van kunnen nemen wat precies is onderzocht. Misschien kunnen wij dan nog op goede ideeën komen om het alsnog goed gekwantificeerd te krijgen. Linksom of rechtsom, wij moeten echt proberen die cijfers hard te krijgen, want anders blijven wij hier in een cirkel redeneren.

Minister Leers:

Met alle respect, in de brief van 11 mei heb ik aangegeven dat wij een intern onderzoek hebben gehouden. Ten behoeve van dat onderzoek is uitgebreid gesproken met deskundigen op het gebied van mensenhandel, onder meer politie, het Openbaar Ministerie, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en noem maar op. De bevindingen, de conclusies van dat interne onderzoek heb ik daarnet genoemd. Dat heeft ertoe geleid dat wij met deze voorstellen naar de Kamer zijn gekomen.

De heer Elissen (PVV):

Ik stel dit niet voor niets aan de orde. Vandaag heb ik nog gebeld met mensenhandelrechercheurs. Zij verzekeren mij dat zij kennis hebben genomen van de brief en dat zij tijdens werkbezoeken waarbij ook de minister van Veiligheid en Justitie aanwezig was, duidelijk hebben aangegeven dat er veelvuldig misbruik van wordt gemaakt. Datgene wat de minister een onderzoek noemt, is volgens hen een brainstormsessie geweest en wellicht niet veel meer dan dat. Er is in ieder geval onvoldoende geluisterd naar de inbreng van de werkvloer. Dat vind ik kwalijk. Ik verzoek de minister nogmaals om het onderzoek naar de Kamer te sturen. Dan kunnen wij ons eigen oordeel geven.

Minister Leers:

De heer Elissen wil mijn onderzoek, althans het onderzoek dat wij intern hebben gedaan, wegduwen met het onderzoek dat hij doet bij politiediensten en dergelijke. Hij zegt dat mijn onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat hij andere signalen krijgt. Het gaat mij om het volgende. Wij constateren dat er misbruik plaatsvindt. Door verschillende actoren in het veld wordt dat bevestigd. Zij vragen ons om daarop te letten. Op basis van mijn analyse heb ik een zestal instrumenten genoemd waarmee wij misbruik kunnen aanpakken. Een van die instrumenten is de bedenktijd. Dat heb ik toegezegd; meer is het niet. Ik heb daarnet aangegeven dat een feitelijke onderbouwing met cijfers die statistisch concreet kunnen aantonen in hoeveel gevallen er wel en in hoeveel gevallen er niet sprake is van misbruik, ontbreekt.

De voorzitter:

Wij moeten echt proberen …

De heer Elissen (PVV):

Tot slot. Een jaar geleden is het aangekondigd. Het is ruim een halfjaar onderzocht. Is er überhaupt een onderzoek geweest? Dan is het gebruikelijk dat het gewoon naar de Kamer komt. Minister, komt u alstublieft met het onderzoek naar de Kamer. Dan kunnen wij de misverstanden uit de weg ruimen en ons eigen oordeel vormen.

Minister Leers:

Wij krijgen elkaar waarschijnlijk niet overtuigd. Ik heb u er nog een keer van proberen te overtuigen dat het ontzettend lastig is om aan te tonen dat er misbruik van is gemaakt. Daarom zijn wij naar de betrokkenen in het veld gegaan. De heer Elissen heeft daar een hoge pet van op. Die mensen hebben wij gevraagd om aan te geven waar naar hun idee en indicatie de schoen wringt. Op basis daarvan hebben wij voorstellen gedaan om tot verbetering te komen.

De heer Van der Steur (VVD):

Laat duidelijk zijn dat de VVD-fractie de inspanningen van de minister ondersteunt om het misbruik, waarvan wij overtuigd zijn dat het er is, tegen te gaan. Het motief voor misbruik blijft echter bestaan als je het in de procedure tot 500 dagen kunt rekken om je vergoeding te krijgen, je opvang te hebben en je maandelijkse inkomen te hebben. Is de minister ook van mening dat wij daar onze pijlen op moeten richten? Wij moeten veel sneller en veel vroeger en misschien ook wel minder makkelijk toegang tot de regeling openstellen.

Minister Leers:

Ik heb zes instrumenten genoemd: doorlooptijden, valse aangiften vervolgen, verblijfsrecht na sepot bekijken, kansloze aanvragen bekijken, beëindiging van de bijstand en inrichting van de bedenktijd. Over dat laatste hebben wij het nu. Ik heb gezegd dat daar drie onderdelen bij horen. Van twee daarvan, het beperken van de bedenktijd voor bepaalde groepen en het verkorten van de duur van de bedenktijd, zijn wij geen voorstander, omdat je daarmee het kind met het badwater dreigt weg te gooien. Wij hebben de hele tijd te maken met kwetsbare mensen. Wij hebben te maken met mensen die misbruik maken van de situatie. Door maatregelen te nemen opdat dat misbruik niet meer plaatsvindt, ontneem je kwetsbare mensen wellicht de kans om wél een positie te hebben. Dat is voortdurend het evenwicht waarbinnen wij moeten blijven.

De heer Van der Steur (VVD):

Dat wordt volledig ondersteund door de VVD-fractie. We praten hier over kwetsbare mensen. Dat is voor de VVD juist een reden om volledig achter de regeling te staan; voor de mensen voor wie deze is bedoeld, die hulp en opvang nodig hebben. De taak die we hebben, is om ervoor te zorgen dat er geen misbruik van gemaakt kan worden, omdat die plekken hard nodig zijn voor de mensen die ze nodig hebben. Een van de belangrijkste redenen om überhaupt misbruik te maken is dat je het enorm lang kunt rekken. Wanneer komt de minister met voorstellen om de doorlooptijd structureel te bekorten, want dat noemt hij als eerste maatregel van de zes, uiteraard in overleg met zijn buurman?

Minister Leers:

Ik kan alleen maar herhalen wat ik zeg. Er zijn zes maatregelen. Een daarvan bespreken we nu. Over de andere zullen we nog met elkaar praten.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik vroeg heel concreet wanneer de minister daarmee komt. Het is voor de VVD-fractie echt van groot belang om op korte termijn specifiek over de doorlooptijd te kunnen spreken. Als het 500 dagen blijft, zoals uit het rapport van de nationale rapporteur blijkt, is dat natuurlijk een fantastische reden om misbruik van de regeling te maken.

Minister Leers:

Ik ben het daar helemaal mee eens, maar ik ben geconfronteerd met de uitzending van Brandpunt. Vervolgens word ik naar de Kamer gevraagd en dan kom ik graag, maar het rapport van de rapporteur heb ik gisteren ontvangen. Ik had heel graag willen voorstellen, zoals ik bij brief heb laten weten, om daar wat diepgaander naar te kijken, zodat wij er wat breder en uitgebreider over kunnen spreken. Ik zeg de heer Van der Steur toe dat we dat zeker op korte termijn zullen doen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat onderzoek houdt mij toch nog bezig. De heer Elissen heeft vorig jaar een motie ingediend over misbruik van de B9-regeling, maar hij heeft deze aangehouden omdat er een onderzoek zou komen. Mijn vraag aan de minister is of er überhaupt een letter op papier staat van dat onderzoek. Heeft dat onderzoek plaatsgevonden of discussiëren wij hier over vooronderstellingen, vooroordelen en aannames? Dat mag ik niet hopen, maar ik heb nog geen begin van bewijs gezien, dus ik daag de minister uit om daarmee te komen.

Minister Leers:

Het is interessant dat mevrouw Van Gent dat vraagt, want de heer Van der Steur wil een onderzoek hebben om te onderbouwen dat er veel misbruik plaatsvindt en u wilt dat om te onderbouwen dat er bijna niets plaatsvindt. Om de papieren te noemen waar u naar moet kijken, dat is de brief van 15 november 2011, de brief van 11 mei 2011, de brief van 29 mei en de brief van 11 juni. In al die brieven heb ik aangegeven hoe ik de aanpak rond misbruik wil regelen. U bent erop uit om te weten of er een kwantitatieve verzameling van gegevens is op basis waarvan u eventuele conclusies kunt trekken.

De voorzitter:

Via de voorzitter.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Laat ik de minister via u zeggen dat ik nergens op uit ben. Ik stel gewoon de vraag of er überhaupt een letter op papier staat. De minister verwijst naar brieven waarin geen cijfers staan. Ik heb mij natuurlijk wel goed laten informeren. Daar wordt door collega's op doorgevraagd. Welke motieven ik heb, doet er helemaal niet toe. Het gaat mij erom dat ik informatie wil die eerder aan de Kamer is toegezegd. Er zou een onderzoek plaatsvinden. Ik heb een heel eenvoudige vraag gesteld. Staat er überhaupt een letter op papier over aantallen waarin er misbruik van wordt gemaakt? Is dat onderbouwd? De minister heeft toch de neiging om zijn beleid aan te passen op grond van aannames en vooronderstellingen, maar dat is nergens op gebaseerd. Ik wil gewoon die informatie, punt uit.

Minister Leers:

Ik heb een heel eenvoudig antwoord gegeven, namelijk dat er geen cijfers voorhanden zijn en dat deze niet te krijgen zijn wat betreft de aantallen waarin er misbruik is gepleegd, omdat dat niet te traceren valt.

De voorzitter:

We hebben deze discussie volgens mij uitputtend gevoerd, maar mevrouw Van Gent vindt geloof ik van niet.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Nee, voorzitter, want de minister geeft zelf eerst aan dat het beroep op die regeling is gestegen. Vervolgens zegt hij dat dit misschien met misbruik te maken heeft. Als de Kamer dan vraagt om bewijzen van dat misbruik, omdat eerder was toegezegd dat er onderzoek zou komen, geeft de minister niet thuis. Ik vraag nogmaals aan de minister waarop hij zijn veronderstellingen baseert. Staat er überhaupt een letter op papier of steekt hij een vinger in de lucht en dan is het misbruik? Dat is toch geen serieuze manier van politiek bedrijven?

Minister Leers:

Voorzitter. Als u mij toestaat, citeer ik een paar regels uit de brief van 15 november 2011: "De politie, het Openbaar Ministerie en de Immigratie- en Naturalisatiedienst hebben de laatste jaren regelmatig signalen afgegeven van aanvragen waarin niet of nauwelijks opsporingsindicaties zitten of waarin misbruik van de regeling wordt vermoed." En zo gaat het verder. Ik heb gezegd op basis van de uitingen van de verschillende betrokkenen geen keiharde cijfers te hebben. Ik heb gezegd dat de betrokkenen het wel belangrijk vinden dat over het misbruik stevige afspraken worden gemaakt en dat wij proberen misbruik tegen te gaan. Dat vindt de Kamer ook. Vervolgens heb ik de Kamer een brief gestuurd met zes mogelijkheden om te bekijken hoe wij misbruik preventief kunnen tegengaan. Eentje werk ik er hier uit. Ik zeg twee dingen niet te doen, maar één ding wel, namelijk het beëindigen of het niet mogelijk maken van de aanvraag voor mensen die allang hier in Nederland zijn en die niet meer in een slachtofferpositie verkeren.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Over dat laatste heb ik een vraag. Ik sta hierbij graag voorop. Mijn vraag is wat "allang" is. Het leek er een beetje op dat het dan gaat over drie maanden. Die termijn is wel heel erg kort. Daarover kunnen wij eigenlijk niet serieus spreken. Bij overleg met mensen bij de politie hebben zij het echt over "lang geleden" en over "jaren geleden". Die zeggen het niet meer te zien en dat er andere procedures gekomen zijn. Dat snappen wij allemaal wel. Ik krijg wel een beetje kippenvel van een termijn van drie maanden.

Minister Leers:

Over dit punt wil ik zeker met de mensenrechtenrapporteur praten. Zij heeft daartegen ook bezwaar geuit. Zij heeft dat overigens pas vorige week bij brief gedaan. Zo lang weet ik het dus niet eens. Bij de politie melden zich regelmatig betrokkenen die al vele jaren in ons land zijn en die niet met de eerste of de tweede, maar die misschien al met de derde asielprocedure bezig zijn. Die politiemensen, het OM en anderen vragen mij of het niet verstandig is om voor hen de toegang tot deze bedenktijd te beperken. Dat vind ik een zeer redelijk argument. Dat is wat ik de Kamer heb voorgesteld. Dat is ook wat in de maatregelen is opgenomen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Daarin steunen wij de minister. Dat was ook de inzet. Wij kregen het echter even ongemakkelijk van de drie maanden. Dat was een te korte termijn. De minister zal met de rapporteur wel ergens in het midden uitkomen.

Minister Leers:

Dat had ik al willen zeggen aan het einde van mijn betoog. De rapporteur heeft mij op 29 mei een brief gestuurd. Dat is zeer recent dus. De Kamer heeft daarvan een afschrift ontvangen. De rapporteur heeft mij verzocht om de aanpassing van de bedenktijd te heroverwegen. Ik heb daarop meteen een afspraak gemaakt, bedoeld om dit nog te bespreken. Ik heb, met alle respect, meteen ja gezegd toen de Kamer vroeg om hier naartoe te komen, mede naar aanleiding van de uitzending van Brandpunt. Het gesprek met de rapporteur wil ik uiteraard nog graag voeren.

Een aantal van de leden heeft hier herhaald dat de aanpassing in strijd zou zijn met het verdrag van de Raad van Europa. Dat is het niet. Ik ben ervan overtuigd dat het verdrag hiertoe wel ruimte biedt. Het verdrag ziet alleen op slachtoffers in een slachtofferpositie en niet op slachtoffers die zich in het verleden in een slachtofferpositie bevonden. Die hebben zich immers al onttrokken. Doordat deze slachtoffers zich al geruime tijd uit de mensenhandelsituatie hebben bevrijd, lijkt het ons niet nodig om hen de ruimte te gunnen om in deze regeling te kunnen participeren. Zoals ik al heb aangegeven, zal ik op dit punt met de nationale rapporteur in gesprek gaan.

Ik benadruk nog eens het belang van een goede en zorgvuldige B9-regeling. Het is hier gezegd dat het een vreselijk misdrijf is. De daders moeten worden gestraft en de slachtoffers moeten worden beschermd. Ik hoop echter van harte dat de Kamer mij een keer in de gelegenheid stelt om het misbruik aan te pakken. Iedereen roept hier dat het aangepakt moet worden. Zodra ik met een maatregel kom, hoor ik echter voortdurend: zouden wij dat wel doen? Ik wil de leden van de Kamer vragen om mij te steunen en om zo te voorkomen dat de beschikbare capaciteit niet ten goede komt aan de mensen voor wie die is bedoeld. Dat zou ik heel erg spijtig vinden.

Ik kom toe aan een paar expliciete vragen. Ik heb gezegd waarom ik ervan overtuigd ben dat het niet in strijd is met de uitspraken van de Raad van Europa.

Mevrouw Berndsen vraagt wat de argumenten zijn om de drempel voor de bedenktijd niet te verhogen. Ik heb in de brief van 11 mei uiteengezet dat de drempel om in aanmerking te komen voor bedenktijd niet wordt verhoogd. Wij zijn met de deskundigen van de politie en het OM en de Nationale Rapporteur tot de conclusie gekomen dat voor een effectieve aanpak van de mensenhandel een lage drempel juist van groot belang is. Door een verhoging van die drempel bestaat inderdaad de kans dat slachtoffers minder bereid zijn om aangifte te doen. Om die reden heb ik de drempel niet verhoogd.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb bewust nog even gewacht of de minister mijn vraag over de klachtprocedure zou beantwoorden. Hij heeft dat niet gedaan. Ik wil hem twee dingen voorleggen.

In antwoord op de vragen over de bedenktijd zegt de minister dat het aantal sepots en het aantal aanvragen zijn toegenomen en dat er dus wel sprake zal zijn van misbruik. Hij zegt dat hiernaar geen onderzoek is gedaan. De Rapporteur Mensenhandel heeft in het rapport dat zij heeft opgesteld en dat wij gisteren hebben ontvangen, gesteld dat de stijging van het aantal aanvragen niet per definitie betekent dat er sprake is van meer misbruik. De minister heeft het rapport dus al in handen en hij kan daarmee de vermoedens al een stuk verminderen.

Mijn vraag over de klachtprocedure was waarom de minister nu voorstelt dat de mensen geen verblijfrecht meer hebben en dat zij dit recht tijdens de klachtprocedure verliezen. Met andere woorden, zij moeten terug naar hun land terwijl de klachtprocedure nog niet is afgerond. Is de minister bereid dit aan te passen en die mensen het recht te geven in Nederland te blijven?

Minister Leers:

Dat ben ik niet van plan. Ik ben niet van plan om de aangekondigde maatregel voor het intrekken van het verblijfrecht na sepot van een strafzaak te heroverwegen. De vreemdeling heeft nu nog een verblijfrecht als er een klacht tegen het sepot van het OM is ingediend. Op basis van consultatie van de uitvoerende diensten kan ik zeggen dat bij de uitvoerende diensten het vermoeden bestaat dat gestelde slachtoffers aan het einde van de B9-procedure een klacht indienen tegen het sepot om zo het verblijf in ons land te bestendigen. Dit wordt met die maatregel tegengegaan. Ik ben dus niet van plan om die maatregel te beëindigen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik krijg toch de indruk dat de minister het rapport van de rapporteur mensenhandel niet heeft gelezen. Daarin staat heel duidelijk dat er geen significant verschil is tussen de verblijfsperiode van een slachtoffer dat wel gebruikmaakt van de klachtprocedure en degene die dat niet doet. Waarop is dit gebaseerd?

Minister Leers:

Ik heb zo-even gezegd dat ik het rapport gisteren heb ontvangen. Ik ben naar de Kamer geroepen naar aanleiding van één onderdeeltje van een uitzending van Brandpunt. Ik zal het rapport van de rapporteur met plezier lezen en ik zal met haar in debat gaan over dit punt. Daarbij zal ik ook alle andere punten betrekken. Mevrouw Schouten moet mij echter wel de kans geven om het rapport goed te lezen, goed de argumenten te wegen en tegenargumenten te kunnen indienen. Het is anders wel heel gemakkelijk. Dan hoeft de rapporteur maar iets te roepen en dan moet ik meteen het beleid aanpassen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Met alle respect, maar als de minister met een heel ambtenarenapparaat een rapport niet in één dag kan lezen wat de fracties in de Kamer wel kunnen doen – zij kunnen hun bevindingen meenemen in hun afweging – dan rijzen er bij mij toch de nodige vragen. Nogmaals, het rapport haalt het argument van de minister onderuit dat de verblijfperiode zou worden opgerekt voor de slachtoffers. De rapporteur mensenhandel heeft aangegeven dat daartussen geen significant verschil is. Wil de minister daarop reageren?

Minister Leers:

Ik ben er niet van overtuigd dat die argumenten valide zijn. Ik wil met fatsoenlijke tegenargumenten in overleg met de rapporteur. Ik wil in ieder geval proberen haar argumenten te weerleggen vanuit onze opvatting. Ik vind dat ik daartoe het recht heb. Het is wel erg gemakkelijk om iets op te schrijven. Ik heb wel meer punten gezien in het rapport toen ik het even snel doornam. Een voorbeeld: ergens staat dat wij mensen de noodzaak zullen ontzeggen om van die procedure gebruik te maken. Voor mij is nog helemaal niet duidelijk dat die noodzaak er bij veel mensen is.

Kortom, ik wil op basis van goede argumenten en een goede onderbouwing het rapport bekijken. Dat verdient dat rapport ook – het is een belangrijk rapport – maar niet op basis van een snel een-tweetje en dan zeggen: ik pas mijn beleid wel aan.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De minister gaat er nu al van uit dat hij het verblijfsrecht tijdens de beklagprocedure kan beëindigen. Die conclusie is echter te voorbarig. Hij heeft dat gesprek namelijk nog niet gevoerd met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Hij heeft die argumenten nog niet kunnen meenemen in zijn afweging. Ik verwacht dat de minister toezegt dat hij op dit moment zijn plan op dat punt opschort.

Minister Leers:

Zo ver ga ik niet. Ik heb net gezegd dat ik vasthoud aan mijn lijn. Als de rapporteur dadelijk in het gesprek dat beleid met stevige argumenten onderuit zou halen, dan heeft mevrouw Schouten zonder meer een punt. Ik zit hier niet om beleid te verkopen dat niet deugt. Ik zit hier om beleid te voeren dat uiteindelijk effectief is. Als dadelijk in het gesprek met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel echter blijkt dat hier een volstrekt onjuiste aanname achter zit, ben ik de eerste om te zeggen: dat moeten we heroverwegen. Maar dan wil ik wel eerst dat gesprek voeren en onze argumenten naar voren kunnen brengen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik heb de zevende rapportage inzake mensenhandel even erbij gepakt, omdat ik begrijp dat dit de enige wat uitgebreidere informatie is die de Kamer heeft ontvangen over het probleem van misbruik van de B9-regeling. Het valt mij op dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel erkent dat er bij politie en OM vermoedens zijn van misbruik van de regeling. Hij maakt echter onvoldoende duidelijk dat het misbruik wordt bevestigd. Sterker nog, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel wijst in zijn rapportage ook op andere oorzaken. Hij meldt bijvoorbeeld dat verhalen niet consistent kunnen zijn of dat mensen soms ook niet mee willen werken aan het identificeren van de dader omdat ze bang zijn dat ze diegene later nog tegen het lijf lopen. Met andere woorden: de informatie die wij hebben ontvangen van de minister is echt te summier. Ik ben best bereid om met hem mee te denken. Waaruit bestaan echter die vermoedens bij politie en het Openbaar Ministerie? Kan de minister de Kamer daarover beter informeren? Ik wil echt meedenken met de minister, politie en justitie, die vinden dat er misbruik van de regeling wordt gemaakt, maar dan moet ik echt wat concreter weten waar het precies om gaat.

Minister Leers:

Zoals zo vaak, legt mevrouw Gesthuizen de vinger op de zere plek. Ik vind de informatie die ik heb ook te summier om keihard te kunnen zeggen waar de fout zit en waar we iets aan moeten doen. Het is nu eenmaal inherent aan dit verschijnsel dat misbruik ontzettend moeilijk aan te tonen is. De interdepartementale werkgroep is medio 2011 niet voor niets ingesteld. Deze was ingesteld met de bedoeling om een aantal instrumenten te bieden waarmee we kunnen voorkomen dat misbruik plaatsvindt. Ik zeg de Kamer nog een keer toe om alles ondersteboven te schudden om te bekijken of we meer houvast kunnen krijgen in de feitelijke aantallen en dergelijke. Ik zeg u echter nu al dat ik daar niet te veel van verwacht. Het is nu eenmaal een ontzettend lastig gremium. Daarbij is op geen enkele manier de vinger te leggen op het feitelijke misbruik maken van deze regeling, omdat je al heel snel komt in de situatie waarin je iemand aanpakt die er wel op een goede manier gebruik van heeft gemaakt en die juist kwetsbaar is. Het ligt heel dicht bij elkaar.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat ben ik geheel met de minister eens. Ik vraag hem om de Kamer daar wel uitgebreider over te informeren. Ik heb niet per se behoefte aan cijfers maar vooral aan inzicht in de vermoedens van politie en justitie. We kunnen allemaal nog heel vaak op werkbezoek gaan. Dan kunnen we een en ander zelf uit monden optekenen. Het is echter ook prettig om dit hier in de Kamer vast te legen. Dan kunnen we daarover spreken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik heb een ordevoorstel. Vandaag zijn een aantal belangrijke onderwerpen aan de orde gesteld, waaronder de opvang. Daar krijgen we nog een vervolg op. Het onderdeel met de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel roept echter nog een aantal vragen op. Hij heeft het rapport net kunnen inzien. Hij heeft nog geen gesprek gevoerd met de rapporteur. Hij wil nog inzicht geven in het misbruik, dat voor de Kamer een aangelegen punt is. Ik stel voor om volgende week verder te gaan met dit debat en om ervoor te zorgen dat we dan wel die gegevens hebben, zodat we het op een ordelijke manier kunnen afronden. Anders hangen er wat de CDA-fractie betreft, te veel onduidelijke dingen in de lucht, zeker op terreinen waar we echt informatie over willen hebben.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Steun van mijn fractie voor dat voorstel.

De voorzitter:

Ik kan geen enkele garantie geven voor volgende week. De agenda zit heel vol. Als u moties wilt indienen, dan kan dat alleen maar hier. U moet zich realiseren dat als u het nu niet afmaakt, ik moet gaan zoeken naar een gat in de agenda en dat is niet simpel.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat snap ik. Ik vind het echter belangrijker om met goede informatie de argumentatie te geven. Een VAO is ook zo gepland. Desnoods gaan wij in een AO verder. Dit onderwerp is te belangrijk om onzorgvuldig met te weinig gegevens af te handelen. Dat is in elk geval het standpunt van de CDA-fractie.

De heer Elissen (PVV):

Voorzitter. Sinds de aankondiging van dat interdepartementale onderzoek zijn wij een jaar verder. Ik vind het belangrijk om het niet in de lucht te laten hangen en duidelijkheid te geven. Ik steun daarom niet het ordevoorstel. Ik wil een motie indienen om de minister op te roepen om dat onderzoek, maar ook alle andere onderzoeken waaruit iets van misbruik zou kunnen blijken, bij de Kamer aan te leveren. De Kamer moet kunnen controleren, dus ik wil al die onderzoeken hier in de Kamer hebben.

Mevrouw Berndsen (D66):

Voorzitter. Ik steun het verzoek evenmin. Ik wil deze zaak echt voor het zomerreces afgewikkeld hebben. U kunt geen garantie geven dus ik maak het vanavond liever gewoon af.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Afmaken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook wij vinden het onderwerp te belangrijk om het debat op een later moment te laten doorgaan. Liever vanavond doorgaan en ervoor zorgen dat er voor het zomerreces duidelijkheid is.

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Ik sluit mij daarbij aan. Ik denk ook dat het een goed gebruik is om in algemeen overleggen regelmatig over mensenhandel te praten. Als er nadere informatie naar aanleiding van dit debat komt, wat best mogelijk is, dan kunnen wij dat gewoon meenemen in een algemeen overleg. Dit debat kunnen wij vanavond afmaken.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Het risico bestaat dat een vervolg niet gepland wordt voor het reces. Om die reden wil ik het vanavond afronden.

De voorzitter:

Ik dank de minister dan voor zijn antwoorden. Wij kunnen nu verder gaan met de tweede termijn.

Minister Leers:

Voorzitter. Ik maak graag nog een opmerking. De Kamer gaat over haar eigen procedure, maar ik heb de Kamer een brief gestuurd waarin ik erop heb gewezen dat over twee weken een AO gepland staat. Het was de bedoeling om dit onderwerp daarin aan de orde te stellen. Om die reden stuurde ik ook een brief naar de Kamer. De Kamer vond het echter toch nodig om vanavond hierover te praten met mij en dat heb ik uiteraard gehonoreerd.

Mevrouw Arib (PvdA):

De Kamer gaat zelf over haar eigen procedure.

Minister Leers:

Ik zeg het met alle respect.

Mevrouw Berndsen (D66):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun beantwoording. Ik dien twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal slachtoffers van mensenhandel toeneemt maar de veroordelingen van mensenhandelaren hierbij achterblijft;

overwegende dat slachtoffers van mensenhandel vaak zwaar getraumatiseerd zijn;

overwegende dat politie en Openbaar Ministerie specifieke expertise nodig hebben om verklaringen van mensenhandelslachtoffers op waarde te kunnen schatten;

verzoekt de regering, een diagnostisch centrum in te richten waar slachtoffers van mensenhandel kunnen worden opgevangen en begeleid en gedragswetenschappers een oordeel geven over de betrouwbaarheid van de verklaringen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Berndsen, Schouten, Van Gent, Arib en Gesthuizen.

Zij krijgt nr. 80 (28638).

Mevrouw Berndsen (D66):

Ik dien deze motie vooral in omdat daarmee de mogelijkheid ontstaat om pro justitia-rapportages te maken voor OM en politie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel een belangrijke bijdrage levert aan de aanpak van mensenhandel;

overwegende dat het bureau zo nodig kritische aanbevelingen moet kunnen doen over het mensenhandelbeleid van de overheid;

overwegende dat de onafhankelijke positie van het bureau ook in de toekomst geborgd moet zijn;

verzoekt de regering, de onafhankelijke positie van het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel wettelijk te verankeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Berndsen, Van Gent en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81 (28638).

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoord. De minister van Veiligheid en Justitie dank ik voor zijn toezegging om de opvang zo snel mogelijk te regelen en vóór 1 juli daarover een brief naar de Kamer te sturen.

Ik ben zeer teleurgesteld over de antwoorden van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Hij bevestigt dat hij inderdaad minister van immigratie is en dat hij vooral ervoor moet zorgen dat zo weinig mogelijk mensen het land binnenkomen en, als zij het land binnenkomen, zo snel mogelijk het land worden uitgezet. Hij heeft beleidsmaatregelen aangekondigd die gebaseerd zijn op veronderstellingen en aannames, maar niet op feiten. Ik zou eerst een onderzoek willen hebben naar die aannames en veronderstellingen. Laat hij op basis daarvan komen met nieuw beleid. Ik zou dan de eerste zijn die dat zou ondersteunen. Maar dat is helaas niet het geval, zeker wanneer het gaat om de B9-regeling. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat, om misbruik van de verblijfsregeling voor slachtoffers van mensenhandel tegen te gaan, wordt voorgesteld om de bedenktijd voor slachtoffers van mensenhandel niet meer aan te bieden aan slachtoffers die zich al langer dan drie maanden niet meer in een mensenhandelsituatie bevinden;

overwegende dat ook de regering van mening is dat "het niet waarschijnlijk is dat personen die misbruik willen maken van de B9-regeling een beroep zullen doen op de bedenktijd" en dat de bedenktijd onder meer beschouwd dient te worden als een periode waarin het slachtoffer een geïnformeerde en weloverwogen beslissing kan nemen over de meewerking aan de opsporing en vervolging van een mensenhandelaar;

van mening dat de geopperde maatregel op gespannen voet staat met artikel 13 van het verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel;

tevens van mening dat bij de motivering van de voorgestelde aanpassing wordt uitgegaan van een te restrictieve uitleg van de functie van de bedenktijd en dat het tot slot niet duidelijk is voor welk probleem deze maatregel een oplossing biedt;

verzoekt de regering, de bedenktijd voor slachtoffers die zich al langer dan drie maanden niet meer in een mensenhandelsituatie bevinden in stand te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Arib, Schouten, Van Gent, Berndsen en Gesthuizen.

Zij krijgt nr. 82 (28638).

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun antwoorden. Wij hebben belangrijke dingen gehoord over de opvang, met name dat die zo snel mogelijk op orde komt, en ook gespecialiseerd. Dat is voor ons heel erg van belang. Wij hebben nog niets gehoord over de loonvordering. De minister zou daarop nog even moeten terugkomen, omdat dit voor SZW een heel belangrijke prikkel kan zijn om ervoor te zorgen dat de mensenhandel afneemt.

Ik wil mij een goede verliezer betonen, maar ik heb er wel een beetje moeite mee dat wij eigenlijk niet goed verder komen met de discussie over de B9-regeling en dat wij conclusies trekken waarin ik het debat niet herken. Ik heb de minister zojuist horen zeggen dat hij niet meer zo spreekt over die drie maanden en dat hij daarover wil spreken met de rapporteur. Wij hebben ook geconstateerd dat wij eigenlijk te weinig over het misbruik weten en dat er discussie is over het onderzoek. Ik kan op dat punt niet anders dan afwachten. Natuurlijk gaat de Kamer over haar eigen agenda, maar ik kan er nu niets mee. Ik moet dus afwachten dat de minister ordelijk zijn debat voert over dit thema. Wij zullen hem op dat punt heel kritisch volgen, want het kan niet zo zijn dat een waardevolle regeling in gevaar komt omdat er mogelijk ook misbruik van gemaakt wordt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Ik ga kort nog in op twee punten. Het eerste betreft de opvang. Wij krijgen daarover nog een bericht voor 1 juli, als ik mij de beantwoording van de minister van Veiligheid en Justitie goed herinner. Ik wil daarbij nog ingaan op wat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel aangaf, namelijk dat haar nog te vaak signalen bereiken dat slachtoffers van mensenhandel ook in opvanghuizen niet veilig zijn voor mensenhandelaren, onder wie loverboys. Ik vond dat een ernstig punt. Zou de minister daarop expliciet willen terugkomen?

Het tweede punt betreft de B9-regeling. Ik weet dat daar al moties over zijn ingediend en wellicht nog ingediend zullen worden. Ook voor de SGP-fractie is het van belang om te horen wat de reactie is van de minister nadat hij met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel nog verder over die punten heeft gesproken. Wanneer kan hij daar duidelijkheid over geven? Dan zullen we afwachten of de moties pas daarna in stemming worden gebracht of daarvoor al.

De heer Elissen (PVV):

Voorzitter. Speciaal voor u ga ik het heel kort houden.

Dank aan de ministers voor de beantwoording. Het is toch belangrijk dat wij met elkaar zo goed mogelijk inzicht krijgen in wat er nu precies allemaal aan de hand is. Wij staan 100% voor aandacht voor de slachtoffers, maar wij staan ook voor een stevige aanpak van misbruik. Het een is belangrijk om het andere meer ruimte te kunnen geven. Ik ben niet helemaal tevreden over de beantwoording, vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel in zijn brief van 15 november 2011 (28538, nr. 57) een onderzoek naar aard en omvang van het misbruik van de B9-regeling aankondigde;

overwegende dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel in zijn brief van 11 mei 2012 (28638, nr. 78) over een onderzoek spreekt, terwijl dit onderzoek niet geopenbaard is en ook niet vertrouwelijk met de Kamer is gedeeld;

overwegende dat naar aanleiding van het indienen van de motie-Elissen (28638, nr. 61) de toezegging van de minister van Immigratie, Integratie en Asiel volgde om onderzoek te doen naar de B9-regeling, terwijl dit onderzoek tot op heden de Kamer niet heeft weten te bereiken;

constaterende dat de minister persisteert in zijn weigering het betreffende onderzoek naar de Kamer te sturen;

verzoekt de regering, op de kortst mogelijke termijn het onderzoek dat aangekondigd werd in de brief van 15 november 2011 (28538, nr. 57) en dat werd toegezegd tijdens het algemeen overleg op 31 maart 2011 alsnog naar de Kamer te sturen;

verzoekt de regering tevens om een compleet overzicht van alle cijfers en alle onderzoeken ten aanzien van misbruik van de B9-regeling op de kortst mogelijke termijn naar de Kamer te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Elissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83 (28638).

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Ten eerste wil ik minister Opstelten danken voor de toezegging die hij heeft gedaan ten aanzien van de registratie van minderjarigen. Wij zien die informatie graag in september tegemoet. Dank daarvoor. De discussie over de B9-regeling was wat teleurstellend, zeg ik eufemistisch. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het seponeren van een mensenhandelszaak nog niet betekent dat er geen sprake is van mensenhandel;

overwegende dat de B9-beklagprocedure nog kan lopen en kan leiden tot een gegrondverklaring op het moment dat een aanvraag voor voortgezet verblijf wordt afgewezen;

verzoekt de regering, het verblijfsrecht gedurende de B9-beklagprodedure te handhaven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten, Berndsen, Arib en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 84 (28638).

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Tot slot. Ik had met minister Opstelten ook een discussie over de uitstapprogramma's. Hij heeft die informatie als het goed is van mij ontvangen, maar ik zie mij toch genoodzaakt nog de volgende motie in te dienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat uitstapprogramma's een belangrijke bijdrage leveren aan het verlagen van de drempel voor prostituees om te stoppen;

constaterende dat de regering heeft ingezet op een warme overdracht van de uitstapprogramma's voor prostituees aan gemeenten;

constaterende dat in Rotterdam 100 vrouwen op een wachtlijst staan en met het stoppen van de subsidie uit de Regeling Uitstapprogramma's Prostituees het aantal opvangplaatsen is gereduceerd van 128 naar 30;

verzoekt de regering, de Kamer voor de volgende begroting te informeren over de wijze waarop, in overleg met de betrokken gemeenten en organisaties, de continuïteit van positief geëvalueerde uitstapprogramma's wordt gewaarborgd met voldoende opvangplaatsen zonder wachtlijsten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85 (28638).

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. We hebben vanavond een goed debat gehad, waarbij de Kamer bij beide bewindspersonen nog eens stevig onder de aandacht heeft gebracht dat de strijd tegen mensenhandel, de opvang van slachtoffers en het voorkomen van misbruik speerpunten zouden moeten zijn van onze aanpak. Daar staat de VVD-fractie volledig achter.

De doorlooptijd, een zaak die beide ministers aangaat, is de periode vanaf de dag van aangifte tot aan het moment dat duidelijk is dat de aangifte wordt geseponeerd, er eventueel beklag is gedaan en ook het hof zich erover heeft uitgelaten. Als deze doorlooptijd wordt teruggebracht van de periode van 500 dagen die nu mogelijk is, naar een periode van een paar weken, dan is er geen reden meer om een valse aangifte te doen. Dan is er geen reden meer om misbruik te maken van de B9-regeling en gebruik te maken van de plaatsen die wij zo hard nodig hebben voor de daadwerkelijke slachtoffers die daadwerkelijk hulp nodig hebben. Ik roep de beide ministers daarom op om in de tweede termijn de VVD-fractie toe te zeggen dat zij er alles aan zullen doen om ervoor te zorgen dat dit aspect keihard wordt aangepakt. Op die manier kunnen wij bewerkstelligen dat de regeling die nodig is voor opvang van echte slachtoffers, daadwerkelijk voor die echte slachtoffers beschikbaar is. Dit kunnen de bewindslieden onder andere doen op basis van de pilot die in november 2011 is aangekondigd. Ik vraag mij overigens af wanneer deze pilot start en wanneer wij de resultaten ervan kunnen verwachten.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de antwoorden. Het valt mij echter op dat een debat over mensenhandel – handel die iedereen vreselijk, mensonterend en afschuwelijk vindt – uitloopt op een debat over het misbruik van de B9-regeling. Dit, terwijl een en ander op vooronderstellingen, vooroordelen en aannames is gebaseerd. Ook over de stijging van 280 in 2010 naar 390 in 2011 zegt de minister: ik kan niet keihard stellen dat er hierbij sprake is van misbruik, omdat de gegevens daarvoor te summier zijn. Volgens mij staat er geen letter op papier en is er helemaal geen onderzoek gedaan. Het gaat hier om getraumatiseerde mensen die een heel goede diagnostische benadering nodig hebben om de aangiften goed te kunnen afwikkelen. Dat aspect blijft eigenlijk helemaal buiten de discussie. Dat stoort mij. Misschien kan minister Leers daarop nog eens ingaan.

Ik dien ten slotte een motie in over de opvang. Over de korte termijn heb ik wel voldoende duidelijkheid. Daarbij gaat het om 1 juli en om september. Het gaat mij echter ook om de middellange en de lange termijn. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van belang is dat slachtoffers van mensenhandel zich verzekerd weten van veilige opvangvoorzieningen, maar dat er nog steeds lang niet altijd voor alle slachtoffers waarvoor het nodig is in een dergelijke opvang voorzien kan worden;

overwegende dat het tekort aan veilige opvangvoorzieningen nijpender wordt naarmate het aantal bekend geraakte slachtoffers van mensenhandel toeneemt;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de te verwachten vraag naar veilige opvangvoorzieningen voor slachtoffers van mensenhandel op de korte, middellange en lange termijn, maatregelen te nemen om te allen tijde te kunnen voorzien in de behoefte aan veilige opvangvoorzieningen en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Arib, Berndsen, Gesthuizen, Schouten en Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 86 (28638).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de minister verlof om, gezien het feit dat dit zeker niet het laatste debat over dit onderwerp zal zijn, beknopt te antwoorden. Normaal gesproken zou ik dat verlof niet geven, maar in dit speciale geval mag de minister van mij staccato antwoorden.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik zal dat doen. Dank aan de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Ik begin bij de motie van mevrouw Berndsen over het diagnostisch centrum. Ik moet deze motie ontraden, want de diagnostiek vindt vanaf medio 2012 plaats via de categorale opvang, in goed overleg met alle betrokken partijen. Er is dan ook geen noodzaak voor deze motie en daarom ontraad ik haar.

De motie van mevrouw Berndsen over de wettelijke inkadering van de Nationaal Rapporteur Menshandel moet ik eveneens ontraden. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven en zojuist ook nog heb gezegd, staat de onafhankelijkheid van de rapporteur niet ter discussie en is door haar positie ook verankerd. Wij zijn er goed uitgekomen, dus wil ik deze motie ontraden.

Ik kom bij de inbreng van mevrouw Van Toorenburg. Ik heb inderdaad vergeten te antwoorden op de vraag over loonvordering en een eventuele boete. Ik zal dit opnemen met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wij zullen hierover rapporteren in de rapportage van september.

De heer Van der Staaij heeft goed begrepen dat per 1 juli en vervolgens weer in september informatie volgt over de opvang. Ik zal in de septemberrapportage ook ingaan op de suggesties van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel over de veiligheid van de opvangsituaties die expliciet genoemd zijn.

Dan kom ik bij de motie van mevrouw Schouten over de warme overdracht. Ik wil ook deze motie ontraden. Ik heb al toegezegd dat ik met de kennis die ik inmiddels over Rotterdam heb, hierover zal rapporteren. Ik ga echter niet voortdurend rapporteren over uitstapprogramma's van gemeenten. Ik vind dat ik in het goede overleg dat ik met de steden over de mensenhandel heb, ook het vertrouwen moet hebben dat dit goed gaat.

Vervolgens kom ik bij de inbreng van de heer Van der Steur. Ik kan hem verzekeren dat collega Leers mede namens mij zal ingaan op de vraag over de doorlooptijden.

Tot slot kom ik bij mevrouw Van Gent. Ik twijfel welk judicium ik moet geven over haar motie over de opvang. Ik vind de motie eigenlijk overbodig. Ik heb immers duidelijk gezegd wat wij gaan doen en waarmee wij bezig zijn, namelijk met de uitvoering van de eerdere motie: een structurele opvang, en wel op korte termijn, 1 juli, op de middellange termijn en op de lange termijn. Als hiervoor onderzoek nodig is, zullen wij niet nalaten dat te doen. Wij staan voor een structurele opvang van de slachtoffers. Deze motie is naar onze mening dan ook overbodig.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Als de motie overbodig is, doet de regering dan wat in deze motie wordt gevraagd?

Minister Opstelten:

Nogmaals, het is niet nodig om allerlei onderzoek en inventarisaties te doen en nog een keer alles te bekijken. Zoals wij hebben afgesproken, zorgen wij voor een structurele opvang. Daaraan kan mevrouw Van Gent mij houden. Alles wat daarvoor nodig is, zullen wij natuurlijk doen. Daarom vind ik de motie overbodig, want alles zit in de uitvoering van de motie van toen van mevrouw Arib en mevrouw Van Toorenburg.

Minister Leers:

Voorzitter. Ik zal een paar zinnen vooraf uitspreken, waarna ik staccato zal reageren op de resterende moties. De problematiek van het misbruik van de B9-regeling is niet uit de lucht komen vallen. In 2009 heeft een onderzoek plaatsgevonden door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Ook het OM heeft in de periode 2009–2010 mogelijk misbruik onderzocht. Ik zeg het nog eens nadrukkelijk. Het misbruik kan niet worden gekwantificeerd, aangezien het zich moeilijk in cijfers laat vangen. Er zijn wel maatregelen bedacht om in ieder geval preventief te voorkomen dat het misbruik zich verder ontwikkelt. Op basis van de bevindingen van een werkgroep heb ik aanleiding gezien om de Kamer zes voorstellen te doen. Er wordt nu specifiek ingezoomd op een van die voorstellen: het aanbieden van de mogelijkheid van bedenktijd. Ik heb voorgesteld om de bedenktijd voor mensen die zich niet langer in een mensenhandelsituatie bevinden, te beperken. Daarover ga ik met de rapporteur in overleg. Dat was de inzet.

Ik kom op de moties. In de motie op stuk nr. 82 wordt mij verzocht die bedenktijd in stand te houden. Daarover zal ik met de mensenhandelrapporteur in overleg treden. Ik wil eerst haar argumenten horen. Vervolgens zal ik mijn argumenten daartegenaan zetten en een conclusie trekken. Ik vraag mevrouw Arib de motie tot dat gesprek aan te houden.

Mevrouw Arib (PvdA):

Kan de minister een termijn aangeven waarbinnen het gesprek plaatsvindt? Als ik haar aanhoudt, kan dat dan voor de zomer of in ieder geval uiterlijk voor 1 juli plaatsvinden?

Minister Leers:

Dat vind ik terecht. Ik zal proberen dat gesprek binnen nu en twee weken te voeren en de Kamer dan meteen te informeren.

Mevrouw Arib (PvdA):

Dan wacht ik de brief af en houd ik mijn motie even aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Arib stel ik voor, haar motie (28638, nr. 82) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Leers:

Voorzitter. Dan kom ik op de motie van de heer Elissen op stuk nr. 83. Ik heb al gezegd dat dit niet valt te kwantificeren. Daarom is het moeilijk om de Kamer onderzoeken of feiten toe te sturen. De Kamer heeft alle gegevens. Ik wil de Kamer nog een keer alle informatie die ik heb, ter beschikking stellen, zodat de leden die nog eens in een overzicht bij elkaar hebben staan. Volgens mij hebben de leden die echter al via de verschillende brieven ontvangen. Ik kan er niet meer van maken. Ik kan de individuele politiekorpsen langslopen en vragen of zij misschien nog ideeën hebben, maar daaraan heeft de heer Elissen ook niet zoveel. Het gaat om de gegevens waarmee wij afspraken kunnen maken en waarop wij instrumenten kunnen baseren.

De heer Elissen (PVV):

Ik begrijp dat het moeilijk is om onderzoek te doen en om te kwantificeren, maar in de kern gaat het erom dat wij gevraagd hebben om dat onderzoek. Daarmee kunnen wij vanuit onze verantwoordelijkheid van parlementaire controle zelf een oordeel vormen over de opzet van dat onderzoek en over de moeite die men zich heeft getroost. Ik vind het een rare zaak. Ik vraag de minister nogmaals of hij alsnog bereid is om dat onderzoek naar de Kamer te sturen. Als het onderzoek aan alle kanten rammelt, dan zullen wij dat ook als conclusie trekken. Wij willen er echter wel kennis van nemen. Anders kunnen wij onze controletaak niet serieus nemen.

Minister Leers:

Ik zei al dat de Kamer alle gegevens heeft. Er is op basis van de bevindingen van een werkgroep van deskundigen van de verschillende gremia in het veld, de politie, het OM en alle anderen, nagegaan hoe mogelijkerwijs de vinger kan worden gelegd op de problemen. Op basis daarvan heb ik de Kamer geadviseerd en gezegd hoe ik het wil gaan invullen.

De heer Elissen (PVV):

Als de minister zegt dat er een onderzoek is – wij betwijfelen dat dus, ik betwijfel dat in ieder geval – wat is er dan op tegen om dat met ons te delen?

Minister Leers:

Wat ik u al zei: ik heb geen cijfers die ik met u kan delen. Alles wat in de brieven staat, heb ik al met u gedeeld. Er is op basis van de bevindingen van de verschillende mensen die in het veld een rol spelen, een conclusie getrokken over de instrumenten die ingezet kunnen worden om misbruik tegen te gaan. Daarop heb ik mij gebaseerd.

De heer Elissen (PVV):

Ik begrijp dat, maar wij willen juist deelgenoot worden van de bouwstenen, van dat onderzoek, die geleid hebben tot uw conclusie en daar ons oordeel aan kunnen plakken. Daar laat ik het bij.

Minister Leers:

Voorzitter. Ik denk niet dat wij elkaar kunnen overtuigen.

Dan kom ik bij de motie van het lid Schouten. Ook op dat punt geldt dat ik met de rapporteur wil spreken. Ik heb toegezegd om na ommekomst van het gesprek de Kamer over deze motie te informeren. Ik verzoek mevrouw Schouten om deze motie aan te houden.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik zal mijn motie aanhouden en ook het verzoek om gelijktijdig over de motie-Arib te informeren.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Schouten stel ik voor, haar motie (28638, nr. 84) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Leers:

De heer Van der Steur heeft nog gevraagd hoe het zit met de pilot voor kansloze aangiften. Die start echt per 1 september 2012 en loopt het hele jaar door.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de beantwoording. Wij zijn gekomen aan het eind van het debat. De stemming over de moties is volgende week dinsdag.

Sluiting 23.47 uur.

Naar boven