4 Begroting Immigratie en Asiel

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2012 (onderdeel Immigratie en Asiel (33000-VII).

(Zie vergadering van 15 november 2011.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

We gaan vandaag het antwoord van de regering beluisteren. Ik heet minister Leers van harte welkom. Ik neem aan dat hij een indeling heeft in blokken. Ik hoop dat hij ons daarin eerst inwijdt. Daarna moeten we zo veel mogelijk proberen om aan het einde van een blok niet de discussie nog een keer over te doen. Dat is mijn verzoek.

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister voor Immigratie en Asiel op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

Minister Leers:

Voorzitter. Ik dank de voorzitter voor haar vriendelijke woorden. Ook dank ik de woordvoerders van de fracties voor hun inbreng. Ik stel de Kamer inderdaad voor om te beantwoorden in een aantal blokken. Ik begin met een aantal inleidende woorden. Vervolgens zal ik kort ingaan op vier blokken, namelijk asiel, reguliere immigratie, de handhaving en ten slotte de internationale dimensie van mijn portefeuille, Europa.

We hebben in deze Kamer de laatste tijd veel gesproken over het vreemdelingenbeleid en dan met name over het asielbeleid. We hebben daarbij gezien en ervaren dat het onderwerp veel emoties met zich meebrengt, zeker bij mensen die hier lang zijn. Als vreemdelingenbeleid een gezicht krijgt, dan realiseren we ons iedere keer weer dat we praten over mensen. Ook horen we allemaal de vraag hoe het toch kan dat mensen hier zo lang zonder verblijfsvergunning kunnen blijven. Die vraag hebben alle fracties zich gesteld. Ik zeg dan ook dat dit de kern is van de aanpak die ik voorsta. Door korte procedures in te voeren en daadwerkelijk vertrek te bewerkstelligen als mensen zijn uitgeprocedeerd, hoop ik te kunnen bewerkstelligen dat we straks niet meer geconfronteerd gaan worden met mensen die hier vele, vele jaren zijn. Ik ben er erg blij mee dat alle fracties dat hebben onderstreept. Ik zeg met nadruk dat het misschien wel de belangrijkste, maar tegelijkertijd ook de moeilijkste opgave is van mijn ministerschap om dat te realiseren. Het is namelijk een weerbarstige materie. Ik hoop dan ook van harte dat we de onderlinge vastberadenheid op dit punt kunnen vasthouden.

Mijn portefeuille strekt zich grofweg over drie domeinen uit: de binnenkomst van migranten, hun opvang tijdens het verblijf hier en het vertrek als het asielverzoek of het verblijfsrecht is afgewezen. De intenties zijn de leden bekend: een streng en rechtvaardig immigratiebeleid, snel duidelijkheid bieden zonder overigens afbreuk te doen aan zorgvuldigheid, maar ook mensen goed behandelen tijdens de opvang. Zorgvuldige begeleiding en goede opvang hoort daarbij. Vooruitlopend op een discussie die we zeker nog gaan krijgen, zeg ik hier al dat die opvang nog efficiënter kan, met duurzame opvanglocaties en een buffer voor plotselinge groei als uitgangspunten. Als we in de toekomst meer uitgaan van centra van minimaal 400 inwoners, kunnen we wellicht ook met minder centra gaan werken.

Een derde belangrijk onderdeel van het beleid is dat het beleid consequent is. Als je geen verblijfsvergunning hebt, betekent dit ook dat je daadwerkelijk terugkeert. Daar ga ik werk van maken met de terugkeerbrief.

Naast asiel zijn er op het reguliere migratieterrein belangrijke veranderingen in gang gezet. Zo werk ik aan maatregelen om kansarme migratie tegen te gaan. Voorstellen daarvoor liggen bij de Raad van State en voor de overige voorstellen werk ik aan draagvlak onder EU-landen. Ik kom daar straks nog uitgebreid op terug. Ook zijn wij bezig met het binnenhalen van kwaliteiten. Doel daarvan is Nederland sterker te maken en niet zwakker.

Ons beleid heeft de afgelopen jaren vooral in het teken gestaan van wat wij willen en kunnen doen voor mensen die van elders komen. Maar zoals ik eerder heb aangegeven, vind ik het ook op z'n plaats dat wij ons afvragen wat mensen voor Nederland kunnen betekenen. Gelukkig kiezen steeds meer talentvolle mensen ervoor om naar Nederland te komen. En dat zegt iets over de kracht en de vitaliteit van ons land. Immigratie kan ons helpen om die kracht in stand te houden, maar dan moeten wij het wel in goede banen leiden. En dat is een niet mis te verstane opgave.

De kernboodschap die ik in mijn algemene inleiding naar voren wil brengen, is dat het immigratie- en asielbeleid op koers ligt. Er ligt een groot pakket op alle hoofdonderwerpen met concrete wetgeving voor ombuiging, beheersing en vermindering van de migratiestromen. Ik noem als onderdeel van het pakket de beleidsvisie Stroomlijning toelatingsprocedures. Eind december, begin januari krijgt de Tweede Kamer dat hele pakket. Nu vindt er een externe toets plaats en daarna gaat het naar de Raad van State. Verder heeft de Kamer een brief ontvangen over het terugkeerbeleid. Er ligt een samenhangend pakket voor de aanpak van de illegaliteit; de beleidsvisie is besproken in de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel ligt nu bij de Raad van State. Ten slotte zijn wij ook bezig met de Europese discussie over de aanpassing van de richtlijnen. Ik zal er dadelijk nog iets over zeggen.

Dat totale pakket ligt er. En dat is niet mis te verstaan. Maar deze opsomming betreft vooral de bestuurlijke kant van de zaak en ik wil hier ook ter afsluiting nog kort stilstaan bij de uitvoerende kant, want die is net zo belangrijk. De Kamer heeft het afgelopen jaar veel werkbezoeken afgelegd en net als ik met eigen ogen gezien hoe de vele medewerkers in de vreemdelingenketen hun werk doen, of dat nu in asielgesprekken is, bij de medische zorg of in de opvang en de begeleiding bij de terugkeer. Wat mij daarbij elke keer weer opvalt, is de grote betrokkenheid en het oog voor de menselijke maat. Voor deze medewerkers is het vreemdelingenbeleid iedere dag een gezicht. Ik heb dan ook – en dat wil ik hier graag uitspreken – buitengewoon veel waardering voor de manier waarop ze hun werk doen.

Voorzitter. Het lijkt mij goed om aan het begin van mijn termijn stil te staan bij de discussie over de aantallen. Er circuleren allerlei cijfers over de instroom van migranten. Dan rijst natuurlijk de vraag waarover wij het nu precies hebben. Verschillende afgevaardigden spraken over een recordaantal migranten en anderen vroegen zich op hun beurt weer hardop af of het beleid wel effect heeft. Ik zou dat record in grote lijnen eens op waarde willen schatten.

Laat ik beginnen met de cijfers van het CBS. Het CBS heeft voor 2010 een totale instroom van 154.000 migranten genoteerd. Dat lijkt een groot aantal, maar het betreft wel alle personen die vorig jaar naar Nederland zijn gekomen, dus ook de Europese ingezeten die in het kader van het vrije verkeer van personen en goederen naar Nederland mogen komen. Dat zijn er maar liefst 60.000. Daarnaast betreft het 40.000 mensen met de Nederlandse nationaliteit. Samen zijn dat 100.000 personen van de 150.000. Twee derde van de groep betreft dus mensen die EU-onderdaan of Nederlander zijn.

De groei in 2010 zat vooral in de immigratie vanuit andere EU-lidstaten – Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, België – en Turkije. Wat ik hiermee wil zeggen, is dat het hier om personen gaat die niet onder het toelatingsbeleid vallen, waarvoor ik verantwoordelijk ben. EU-onderdanen en Nederlanders hoeven immers geen toelatingsaanvraag te doen. Daar kan ik dus ook geen beleid op voeren. Ik kan er evenmin op worden aangesproken, sterker nog: ik heb helemaal de instrumenten niet om dat te beïnvloeden.

Ik kan wél aangesproken worden op de toelatingscijfers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die verblijfsvergunningen beoordeelt en verleent, zowel bij asielaanvragen als bij reguliere aanvragen. Ik heb er behoefte aan om dit duidelijk neer te zetten. Anders gaan allerlei verhalen de ronde doen.

Laten we die cijfers nou eens onder de loep nemen. Asielinstroom blijkt in de afgelopen jaren te zijn gedaald. Uit de rapportage vreemdelingenketen die ik de Kamer onlangs heb gezonden, blijkt dat de asielinstroom is gedaald tot circa 15.000 in 2010. Ik kan daarbij vermelden dat deze daling zich in het eerste halfjaar van 2011 nog doorgezet heeft, met opnieuw 2%. Nederland is door deze daling gezakt in de rangorde en staat nu op plaats zes, zeven in Europa. Dat is nog steeds zeer behoorlijk, maar door lagere aantallen asielaanvraag staan we lager in de rangorde dan andere Europese landen. In België en Italië is de asielinstroom bijvoorbeeld gestegen.

Behalve de asielinstroom is er de reguliere instroom. Ik geef de IND-cijfers. Daar ga ik als minister over. Bij de reguliere instroom hebben wij het over drie categorieën: mensen die hiernaartoe komen vanwege arbeid – het gaat hierbij dus niet over EU-onderdanen – mensen die van elders hiernaartoe komen om te studeren en mensen die hiernaartoe komen vanwege de liefde: voor gezinsvorming of gezinshereniging.

In totaliteit gaat het bij de asielinstroom om 55.000 mensen. De asielinstroom valt onder mijn verantwoordelijkheid. Circa 10.000 toelatingsaanvragen worden gedaan in verband met werk, waaronder kennismigratie. Ook voor studie zijn in 2010 10.000 aanvragen gedaan. Beide categorieën, werk en studie, zijn in het eerste halfjaar van 2011 gestegen. Van de 55.000 migranten die via de IND een toelatingsvergunning hebben gekregen, zijn dus 10.000 migranten gekomen vanwege werk en 10.000 vanwege studie. De grootste groep van de toelatingen betreft gezinsmigranten. Het gaat hierbij om gezinsvorming of gezinshereniging. Het aantal dat in dit kader naar Nederland komt, schommelt. Elk jaar komen er 20.000 à 21.000 gezinsmigranten naar Nederland. In 2010 kwamen er voor gezinsvorming ongeveer 8000 migranten naar Nederland. In 2011 is dit aantal gedaald met 4%. Een ander beeld zien we bij de gezinshereniging. Daarvoor werden in 2010 12.000 aanvragen gedaan, maar dit aantal is begin 2011 gestegen met maar liefst 21%. Dat heeft natuurlijk vragen opgeroepen. Waardoor is deze stijging ontstaan? Heeft de minister onvoldoende instrumenten? Het is goed om te analyseren waardoor deze stijging is ontstaan. Dat heb ik gedaan op basis van de cijfers.

Zonder dat ik er voor 100% duidelijk en hard in kan zijn, stel ik vast dat de nationaliteiten die het meeste voorkomen bij gezinshereniging overeenkomen met de nationaliteiten die het meeste voorkomen bij kennismigratie. Veel landen waar kennismigranten vandaan komen, laten dus ook een stijging zien wat betreft de gezinshereniging. Dat brengt ons tot de conclusie dat het met name de familie van kennismigranten is die voor gezinshereniging naar Nederland komt. Het gaat hierbij om mensen met een Indiase, Chinese, Amerikaanse, Japanse en Turkse nationaliteit. Conclusie: er is een sterk vermoeden dat de stijging die we zien bij gezinshereniging, vooral te maken heeft met kennismigranten die hun gezin hiernaartoe halen.

Ik had er behoefte aan om deze cijfers te noemen, omdat ze één ding duidelijk maken: de stijging wordt niet veroorzaakt door asiel of door nareizen. Want familieleden die in het kader van asiel nareizen, vragen een asielvergunning aan, geen reguliere vergunning. In het aantal verleende asielvergunningen in het kader van nareizen is bovendien een daling van maar liefst 38% te zien. Die daling heeft te maken met onze scherpe aanpak op het gebied van Somaliërs, met de fraudebestrijding. Waarmee ik maar gezegd en ook aangetoond wil hebben dat wij wel degelijk op een effectieve manier bezig zijn om de omvang van de migratiestromen waar wij grip op hebben, te beïnvloeden.

Kern is dat wij ons in de discussie over aantallen migranten goed moeten realiseren dat er vooral veel EU-onderdanen naar Nederland zijn gekomen en dat er veel Nederlanders uit het buitenland zijn teruggekomen. Mijn beleid heeft vooral betrekking op de groep die via de IND een verblijfsvergunning aanvraagt. Ik heb het over 50.000 tot 55.000 mensen. Dat aantal heb ik in drie categorieën verdeeld, namelijk werk, studie en gezin. Ik heb aangetoond dat ik mij op de categorie "gezin" richt om te proberen te voorkomen dat er kansarme mensen naar Nederland komen.

De heer Schouw (D66):

Ik complimenteer de minister oprecht voor deze duidelijke uiteenzetting over de aantallen. Ik heb de hoop dat degene voor wie deze boodschap bedoeld is, haar ook heeft ontvangen. Vindt het kabinet de gezinshereniging die kennismigranten nastreven erg?

Minister Leers:

De heer Schouw heeft in zijn eerste termijn een zeer terechte vraag gesteld over artikel 8 EVRM. Hij vroeg of, zoals mevrouw Malmström in eerdere artikelen heeft aangegeven, mensen het recht hebben op gezinsvorming en gezinshereniging. Ik zeg volmondig tegen de heer Schouw dat mensen dat recht hebben. Daar doe ik geen spat vanaf. Het is ontzettend belangrijk dat mensen die hier toegelaten zijn het recht blijven houden om hun gezin te herenigen. Dat recht is echter niet volkomen in die zin dat men alle mogelijkheden heeft. Er zijn beperkingen. Daar kom ik straks over te spreken als wij het over Europa hebben.

De heer Schouw (D66):

Ik ben blij met dit antwoord. De minister zegt namens het kabinet dat gezinshereniging van kennismigranten niet erg is.

Minister Leers:

Mits men aan de voorwaarden voldoet.

De heer Schouw (D66):

Gezinshereniging is wel aan regels onderhevig, maar is niet erg. Ik wil een beetje af van de vreselijke kwalificatie. Ik probeer te proeven hoe het kabinet de inbreng van de PVV-fractie waardeert dat die aantallen echt omlaag moeten. Volgens die fractie moet er van alles en nog wat gebeuren. Er moet een tandje bij. De minister zegt nu dat hij beleid heeft ingezet en dat hij ervan uitgaat dat dit effect heeft. Begrijp ik hem goed dat hij geen extra maatregelen zal nemen naar aanleiding van de oproep van de PVV-fractie?

Minister Leers:

Met mijn overzicht wilde ik in de eerste plaats duidelijk maken waar de Kamer mij op kan aanspreken. Ik wil straks niet aangesproken worden op of verantwoordelijk gesteld worden voor ontwikkelingen waar ik niets aan kan doen, waar ik geen instrument voor heb. Ik breng de zaak terug tot de kern. Twee derde van de cijfers van het CBS is niet te beïnvloeden, dus in feite heb je het nog maar over een derde. De heer Schouw vraagt zich daarop af of het allemaal nog wel zo erg is.

In het regeerakkoord – en daar heb ik voluit voor getekend – staat dat wij beleid gaan voeren op de asiel- en migratiestromen en dat wij inzetten op ombuiging, beheersing en vermindering. Dat behoort tot de primaire doelstellingen van dit kabinet. Dat onderschrijf ik dus ten volle. Wij hebben het over 55.000 mensen. Als ik daar de categorieën arbeid en studie van aftrek, heb ik het over een groep van 25.000 tot 35.000 mensen. Bij die groep geldt een potentieel gevaar dat mensen naar Nederland komen die niet kunnen meedoen; mensen die onvoldoende perspectief hebben om hier hun toekomst op te bouwen. Daar zijn de maatregelen voor bedoeld. Ik heb het dan zowel over het groenboek als over onze eigen activiteiten. Ik kwalificeer dit beleid beslist niet als iets kleins. Als we dat zouden toelaten, als we daar niets aan zouden doen, zouden grote groepen mogelijk kansarme mensen zich in Nederland kunnen vestigen, met alle problemen van dien.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Schouw.

De heer Schouw (D66):

Tot slot herhaal in mijn tweede vraag, omdat ik het gevoel heb – misschien ligt dat aan mij – dat ik er niet helemaal een antwoord op heb gekregen. Ik vroeg of het kabinet een aantal noodmaatregelen gaat nemen en extra beleid gaat ontwikkelen omdat de PVV-fractie zegt: onze steun aan dit kabinet is van de resultaten afhankelijk en die moeten in 2012 zichtbaar worden. Gaat het kabinet iets extra's doen, of zegt het kabinet dat het een lijn heeft ingezet en die gewoon afwandelt?

Minister Leers:

Dat laatste. Ik heb mij verbonden aan het regeerakkoord. Daarin staat: ombuiging, beheersing en vermindering. Zelfs zeer substantiële vermindering. Ik heb maatregelen in gang gezet die dat beogen en ik deel de opvatting dat die in het komende jaar, en zeker in de jaren daarna, als we de Europese maatregelen in gang hebben gezet, daadwerkelijk zullen leiden tot die vermindering.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik probeer te duiden wat de minister precies zegt. GroenLinks heeft gepleit voor een nuchtere analyse en dit klonk als een heel nuchtere analyse. Eigenlijk zei de minister: wie spreekt van massa-immigratie doet aan massamanipulatie. Het leek echter ook alsof de minister zich alvast aan het indekken was voor volgend jaar. Hij zei namelijk dat hij van de 154.000 immigranten in 2010 alleen verantwoordelijk gehouden kan worden voor ongeveer 50.000 immigranten. En dan niet die van werk en studie, maar die van liefde, namelijk gezinsvorming en gezinshereniging. Dat zijn er 35.000. Op dat gebied wil de PVV volgend jaar één immigrant minder. Wat is de doelstelling van de minister voor volgend jaar?

Minister Leers:

Eerst een kleine correctie. Gezinshereniging en gezinsvorming betreft geen 35.000, maar 20.000 à 21.000 mensen. Dat is het heldere beeld. Precies zoals de heer Dibi zegt, wil ik een nuchtere, zakelijke analyse maken van het werk waar ik mij mee bezig houd. Ik denk dat de heer Dibi het volstrekt met mij eens is dat je als minister alleen kunt sturen als je instrumenten hebt, als je ook kunt sturen en iets af kunt dwingen. Op het terrein van EU-onderdanen en Nederlanders heb ik geen sturingsinstrumenten. Zij mogen naar Nederland komen.

Dan resteert dus de groep waar ik het over had, van 55.000 mensen. Die groep heb ik uitgesplitst in arbeid en gezinnen. Voor arbeid hebben we al heel effectieve maatregelen genomen. Je moet een tewerkstellingsvergunning hebben; daar gaat minister Kamp over. Voor studie hebben we ook maatregelen genomen. Je kunt niet zomaar in Nederland komen studeren. De groep van de gezinnen bedraagt ongeveer 20.000 mensen. Om de optelsom compleet te maken is er nog een groep van zo'n 15.000 diplomaten, mensen buiten schuld en anderen. Het is een verzamelcategorie, die ik een keer kan uitsplitsen voor de Kamer.

Het gaat om de groep van 20.000 à 21.000 mensen die hier komen om een gezin te vormen of een gezin te herenigen. En daar zijn deze maatregelen op gericht. Ik heb al gezegd dat ik geloof in deze maatregelen. Ze gaan pas werken als ze ingevoerd zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat ze, zodra we ze hebben ingevoerd, effect zullen hebben. Ik verwacht dat de effecten in het komende jaar zichtbaar zullen zijn. Ik reken er dus op dat in 2012 een aantal van de maatregelen die we hebben ingevoerd rond de gezinshereniging effect zullen hebben in de aantallen.

De heer Dibi (GroenLinks):

De minister zegt dat er vorig jaar ongeveer 154.000 mensen naar Nederland toe kwamen en dat we hem op 100.000 van die mensen nooit moeten aanspreken omdat hij daar niets over te zeggen heeft. De PVV of wie dan ook kan daar dus nog zoveel herrie over schoppen, maar de minister kan daar niets mee. Dan blijven er nog ongeveer 54.000 over.

Minister Leers:

Zo is dat.

De heer Dibi (GroenLinks):

Daar zitten ook allerlei categorieën in. Aan veel van die categorieën gaat de minister ook niets doen. De minister kan sturen op gezinsvorming en gezinshereniging. Dat gaat om 20.000 mensen. De minister zegt dat hij een aantal maatregelen gaat nemen, die volgend jaar worden geaccordeerd. Kan de minister die maatregelen noemen?

Volgend jaar zegt de minister resultaten te zullen zien. Wat zijn die resultaten dan precies? Is dat, zoals de PVV vraagt, één immigrant minder? Of zijn het er meer?

Minister Leers:

Ik heb steeds gezegd dat ik me niet laat afrekenen op concrete aantallen. Dat is bij verschillende debatten gewisseld. Ik sta voor 100% achter het regeerakkoord, met ombuiging, beheersing en vermindering. Die vermindering zal zeer substantieel zijn na invoering van de maatregelen. De verwachting is dat we begin 2012 een aantal maatregelen aan het werken hebben. Als we in 2013 terugkijken op 2012 denk ik dat we kunnen concluderen dat het gewerkt heeft. Ik geloof namelijk in die maatregelen.

Wat zijn die maatregelen? We hebben een groot pakket naar voren gebracht. Ten eerste gaat het om de stroomlijning van asielprocedures. Dat vind ik belangrijk omdat daarmee de duur van de behandeltijd verkort gaat worden. De Kamer krijgt dat pakket voor het eind van het jaar. Er vindt nu een ex ante uitvoeringstoets plaats. Ik verwacht dat het pakket rond het begin van het tweede kwartaal van 2012 naar de Raad van State gaat. Ten tweede hebben we het ontwerpbesluit aanscherping eisen gezinsmigratie. Dat ontwerpbesluit ligt al bij de Raad van State. De advisering daarover wordt een dezer dagen verwacht. De inhoud daarvan is de leden bekend, want we hebben daarover gesproken. Het gaat om de beperking van het kerngezin, de beperking tot partners die geregistreerd of gehuwd zijn, een wachttermijn van één jaar en de verlenging van de vereiste termijn om in aanmerking te komen voor voortgezet zelfstandig verblijf van drie naar vijf jaar. Ten derde is er een ontwerpbesluit tot afschaffing van twee vrijstellingen rond de machtiging tot voorlopig verblijf. Dat is een AMvB. Voor het ontwerpbesluit geldt een voorhangprocedure en van de beide Kamers is de inbreng hiervoor ontvangen. Ik ga dat verder afwikkelen. Ten slotte hebben we nog de wetgeving over de strafbaarstelling en over de herschikking van de asielgronden. Daar zit ook het punt bij waarop de heer Fritsma namens de PVV zo heeft aangedrongen, namelijk het scheiden van asiel en regulier, zodat je straks alleen nog in het buitenland een aanvraag kunt doen voor regulier.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik stelde twee vragen. Welke maatregelen zullen volgend jaar ingevoerd zijn die effect hebben op gezinsvorming en gezinshereniging? Welke resultaten zullen dan zichtbaar zijn? De minister noemt een aantal maatregelen en heel veel asielmaatregelen, maar daar vroeg ik niet om. Ik hoorde hem twee maatregelen noemen die gericht zijn op gezinsvorming en gezinshereniging en dat zijn de maatregelen voor gezinsmigratie en omtrent de mvv-aanvraag. Wat zullen de concrete resultaten zijn op dat gebied?

Daarnaast zegt de minister dat hij zich niet laat afrekenen op concrete resultaten. Tegelijkertijd zegt hij dat er sprake zal zijn van een substantiële vermindering van de instroom. Dat kan niet allebei. Óf de minister zegt dat hij zich niet laat afrekenen op getallen en wel zal zien wat het resultaat van de maatregelen is. Dat zou een eerlijk en duidelijk verhaal zijn. Óf de minister zegt dat hij zich wel laat afrekenen op een vermindering. En dan wil ik graag weten wat die vermindering zou moeten zijn in vergelijking met de 20.000 of 21.000 van 2011.

Minister Leers:

De heer Dibi heeft aangegeven dat hij prijs stelt op een nuchter debat. Dat doe ik ook, dus laten we het nuchter houden. Ik heb aangegeven welke groep ik kan beïnvloeden. Daar worden maatregelen voor ontwikkeld. Die zullen in de loop van het volgende jaar in werking treden en tot een effect leiden. Daarbovenop komen de maatregelen rondom Europa. Ik verwacht dat we als we in 2013 terugkijken op 2012 al de eerste tekenen zullen zien. Dat ik precies de lijn die de heer Fritsma aangeeft, namelijk een daling. Meer kan ik niet zeggen. Ik ben geen waarzegger. Ik weet echt niet wat dit voor de precieze aantallen betekent. Het zal uiteindelijk moeten leiden tot een zeer substantiële daling.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De minister zegt wel heel gemakkelijk dat hij niets kan zeggen over die 100.000. Dat ben ik gedeeltelijk met hem eens, maar hij is toch ook de minister van immigratie binnen Europa. Hij gaat niet alleen over de regels omtrent bijvoorbeeld gemeenschappelijk asielbeleid, maar hij is ook de minister die moet kijken naar de migratiestromen binnen Europa. Ik ben benieuwd of hij straks nog op zal ingaan op die 60.000 die onderdeel van de 100.000 uitmaken. Gaat hij nog in op de uitsplitsing van die groep en op de redenen van mensen om zich vanuit de EU in Nederland te vestigen?

De voorzitter:

Er is een apart blok over Europa. Ik neem aan dat de minister deze vraag in dat verband behandelt.

Minister Leers:

Dat blokje gaat met name over het groenboek en de discussie daarover. Dat gaat dus over de maatregelen in verband met gezinsmigratie. Ik kan heel kort ingaan op de vraag van mevrouw Gesthuizen. Uit de CBS-cijfers blijkt dat getal van 150.000. Daarin zitten 60.000 EU-onderdanen en 40.000 Nederlanders. Daaraan kan ik geen voorwaarden stellen. In Europa geldt het recht op vrij verkeer van personen, goederen en diensten.

Een Duitser kan in Nederland komen werken. Ik kan daar niets aan veranderen. Wij kunnen wel bij de tewerkstellingsvergunning bekijken – collega Kamp doet dit met name – of iemand criminele antecedenten of ontwikkelingen heeft en of hij overlast veroorzaakt. Op die manier kunnen mensen niet onterecht een beroep doen op de sociale voorzieningen, want in verschillende gemeenten is dat best een probleem. Wij moeten stringenter worden met het nemen van maatregelen op dat vlak. Ik kan deze mensen echter niet tegenhouden aan de grens.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Er zijn nog wel meer zaken die wij zouden kunnen regelen. Ik verwijs hier natuurlijk niet voor niets naar. Nog geen week geleden hebben wij namelijk in de Kamer gesproken over de gevolgen van de migratiestromen binnen Europa. Gelet op het verleden is het mij heel erg duidelijk dat dit – als dit niet nu al zo is – zeker in de toekomst een probleem kan vormen voor de integratie. Dan zitten wij straks weer met de gebakken peren. De minister knikt, dus hij is het met mij eens.

Zoals ik net al zei, kunnen wij het ook over andere zaken hebben, zoals het wel of niet stoppen van mensen en het opleggen van eisen aan mensen die hier komen. In eerdere debatten hebben wij het daar ook al over gehad. Daarom waardeer ik het zeer als de minister ingaat op de volgende vragen. Waar komen deze mensen vandaan? Wat zijn hun intenties? Komen ze hier om te werken? Waar komen ze hoofdzakelijk vandaan? Hoe is het gesteld met integratie-eisen die wij aan hen stellen?

Minister Leers:

Ik probeer, staccato te antwoorden. De mensen uit Europa komen met name uit de ons omringende landen, zoals Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België. Er komen ook veel Turkse mensen, maar zij komen in het kader van studiemogelijkheden. Zij komen hier ook werken. Wij zien wij echter vooral de ontwikkeling dat veel mensen uit nabuurlanden in Europa hier naartoe komen. Natuurlijk kun je maatregelen nemen om te voorkomen dat dit leidt tot overlast en een te grote druk op onze sociale voorzieningen. Dat doen wij zeer actief; wij pakken dat stevig aan. Een eis voor de integratie van EU-onderdanen ontbreekt echter volledig. Ik ben het geheel met mevrouw Gesthuizen eens dat dit een van de feilen in Europa is. Dat punt moeten wij zwaarder aanzetten. Wij stellen namelijk wel allerlei eisen aan de integratie van mensen uit derde landen, maar wij doen niets met de onderdanen van EU-landen. Dit was precies de inzet van Nederland in een aantal JBZ-Raden. Mevrouw Gesthuizen legt terecht de vinger bij al deze punten en wijst op mijn verantwoordelijkheid in dezen. Ik neem die verantwoordelijkheid ten volle. De discussie van daarnet en ook in de afgelopen dagen ging echter over de aantallen. Op welke wijze kan de minister sturen om de aantallen te verminderen, was de vraag. Ik heb op dat vlak echter slechts beperkte mogelijkheden.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De vraag is of wij er problemen mee hebben dat er 60.000 mensen op jaarbasis vanuit Europa naar Nederland zouden kunnen komen. Deze vraag moet ieder voor zich beantwoorden. Als je daar je bedenkingen bij hebt, kun je net zo goed stellen dat de maatregelen die de integratie bevorderen en die daarom eisen stellen aan vreemdelingen die hierheen komen, van invloed kunnen zijn op de omvang van migratiestromen. Dit geldt net zo goed voor de andere regels voor immigratie en integratie die wij opstellen. Hoe hoger dus de eisen zijn aan mensen die zich hier willen vestigen, hoe meer dit mijns inziens – en ook volgens het kabinet, denk ik – effect zal hebben op de omvang van de stromen.

Minister Leers:

In mijn reactie op de opmerkingen van mevrouw Gesthuizen, benadruk ik twee aspecten. In principe heb ik geen bezwaar tegen Europeanen die naar Nederland komen. Dat is nu eenmaal het resultaat van het vrije verkeer in Europa. Ik denk dat dit een groot goed is en dat wij daar blij mee mogen zijn. Dit neemt echter niet weg dat ik en vooral ook collega Kamp geconfronteerd worden met de schaduwkanten daarvan. Die moeten wij hard aanpakken. Wij moeten ervoor zorgen dat mensen die niet werken hier niet onterecht in allerlei voorzieningen zitten. Zij mogen geen overlast veroorzaken of wat dan ook. Die zaken zullen wij aanpakken. Daarnaast moet je de zaken in balans houden. Wij hebben zelf nog veel mensen die niet participeren op de arbeidsmarkt. Op de eerste plaats moeten wij dus ervoor zorgen dat zij aan het werk komen. Dan volgen de mensen uit Europa en dan de derdelanders; die trits is bekend. Ik vind het van belang dat wij Europa overeind houden en dat wij waardering en respect hebben voor en gebruikmaken van de open mogelijkheid. Wij moeten echter voorkomen dat dit tot overlast en negatieve consequenties leidt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb een vraag voor de minister, omdat hijzelf ook de positieve kanten van immigratie heeft beklemtoond. Wat vindt de minister van de term "problematische massa-immigratie", die de PVV altijd weer bezigt? De minister heeft de cijfers gegeven en daaruit blijkt dat het cijfer van 100.000 helemaal niet opgaat. Wij zien zelfs dat er een daling plaatsvindt van het aantal asielaanvragen. Vindt de minister dan dat nog steeds sprake is van massa-immigratie? Zo ja, is die in de ogen van de minister ongewenst?

Minister Leers:

Het begrip "massa-immigratie" heb ik nooit gebruikt. Dat is ook geen term van het kabinet. Het is een duiding van de PVV, een politieke partij, die daarmee volgens mij wil aangeven dat het een groot probleem veroorzaakt. De heer Voordewind kan niet ontkennen dat er problemen zijn. De inzet van dit kabinet was ook precies om ervoor te zorgen dat nieuwkomers die zich nog voegen bij de mensen die er al zijn, vooral kunnen meedoen in de samenleving en dat zij integreren. Dan krijgen wij niet de overlast waardoor Nederlanders zich een vreemde in eigen land voelen. Dat is de achtergrond van de discussie. Iedere politieke partij gebruikt haar eigen termen, maar dit zijn niet mijn termen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik begrijp dat de minister afstand neemt van het problematiseren van de massa-immigratie door de gedoogpartner. Wat vindt de minister er echter van dat diezelfde gedoogpartner zegt: als er volgend jaar, in 2012, geen belangrijke stappen zijn gezet, dan heeft de minister een groot probleem met de PVV? Wij hebben de heer Fritsma eergisteren gevraagd welke cijfers daarbij horen, maar daar wil hij niet aan. Wat vindt de minister van die bedreiging?

Minister Leers:

Ik ben begonnen het probleem op een zakelijk manier tot de kern terug te brengen. Vervolgens heb ik gewezen op de afspraken die wij in het regeerakkoord hebben gemaakt. Daarin staat letterlijk dat "ombuiging, beheersing en vermindering" tot de primaire doelstellingen van het kabinet behoren. Als je dat opschrijft, moet je daar ook invulling aan geven. Dat doe ik ook met de maatregelen. Ik kan geen ijzer met handen breken, de maatregelen moeten eerst via wetgeving geldigheid krijgen. Daarna worden de maatregelen ingevoerd en treden er effecten op. Wat de PVV vraagt, vind ik dus niet irrealistisch. Ik ben geen voorspeller en ik kan dus niet precies zeggen "het zal dit en dat opleveren". Het mag echter duidelijk zijn dat ik ook verwacht dat er in 2012 op basis van die maatregelen van een neergang sprake zal zijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Er kan mogelijk sprake zijn van een daling, hoewel wij dat nog moeten afwachten. Wij zullen het wel zien. Het gaat mij met name om de bedreiging van de PVV richting de minister dat hij een groot probleem heeft met de PVV als die daling niet substantieel blijkt te zijn. Wat vindt de minister van het zwaard van Damocles dat boven zijn hoofd hangt?

Minister Leers:

Nogmaals, ik heb aangegeven dat het over een beperking gaat. Ik ben daarnaast ook afhankelijk van omstandigheden die ik helemaal niet kan beïnvloeden. Stel dat er een oorlog in Afrika uitbreekt, of wat dan ook, waardoor het aantal asielaanvragen toeneemt, dan kan ik daar niks aan doen. Dan heb ik daarmee te maken. Wat ik wel kan beïnvloeden, dat doe ik. Dat doe ik met alle energie en inzet die ik heb. Ik zal er ook voor zorgen dat de maatregelen die in het regeerakkoord staan, geïmplementeerd kunnen worden. Nogmaals, ik heb mij nooit willen binden aan concrete cijfers, maar ik verwacht dat de maatregelen tot een substantiële daling leiden. Daar is echter tijd voor nodig. Daarom vond ik het wel realistisch dat de PVV zei: wij bekijken in 2012 wat het oplevert en dat stellen wij in 2013 vast. Als het niet lukt, hebben wij misschien allemaal een probleem. Het gaat om de kern, namelijk voorkomen dat mensen met een kansarme toekomst naar Nederland komen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het is heel goed om helder zicht te krijgen op cijfers achter omvangrijke immigratie – ik gebruik ook maar mijn eigen termen – die soms verbonden zijn met aanzienlijke integratieproblemen. Het is dus prima om de feiten scherp te krijgen. Ik heb echter een informatieve vraag. De minister zei: de toename van het aantal gezinsherenigingen wordt volgens ons vooral door kennismigranten veroorzaakt. Is er een reden bekend waarom de gezinshereniging van kennismigranten dan toch aanzienlijk is toegenomen? Kan de minister daar nader op ingaan?

Minister Leers:

Nogmaals, het is een kwestie van duiden. Ik heb geen 100% zekerheid op basis van de cijfers. Het blijkt dat wij dezelfde landen waaruit kennismigranten afkomstig zijn bij de gezinsmigratie zien terugkomen. Dat duidt erop dat de kennismigratie in ieder geval toeneemt en dat blijkt ook uit de cijfers.

Dat heeft alles te maken met de positieve regeling die wij hebben. Nederland heeft een uitstekende regeling waarbij weinig eisen worden gesteld – ik zal daar straks nog op terugkomen – maar waarvoor elders in de wereld veel interesse bestaat. Die mensen zijn naar Nederland gekomen en ik vind het zeer terecht, enigszins in de lijn van de heer Schouw, dat die mensen op een bepaald moment hun gezin hierheen willen halen. Dat zie je terug in de cijfers.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ter precisering: betekent dit dat door een groter aantal kennismigranten het aantal gevallen van gezinshereniging is toegenomen of besluit een groter percentage van de kennismigranten tot gezinshereniging?

Minister Leers:

Dat kan ik niet met 100% zekerheid duiden. Wellicht kloppen beide stellingen. In elk geval is het een feit dat er meer kennismigranten gekomen zijn, een aanleiding voor meer gezinsvereniging. Daarnaast is er onder de kennismigranten wellicht meer animo om tot gezinshereniging te komen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ik heb een vraag die is getriggerd door de vraag die de heer Voordewind daarnet stelde. Hij vroeg de minister wat deze van de term massa-immigratie vindt. Ik zou de minister willen vragen wat hij vindt van de term "tsunami van Oost-Europeanen", die vooral door linkse partijen wordt gebruikt? Vindt hij dat een fraaie term?

Minister Leers:

Door de uitbreiding van de EU hebben wij de laatste tijd veel meer migranten uit Oost-Europa gezien. Uit de discussies die op het terrein van Sociale Zaken worden gevoerd, blijkt wel dat wij voorzichtig moeten zijn met tewerkstelling van migranten uit Oost-Europa. Ik denk dat dit de reden is dat collega Kamp de vrijstelling voor Bulgaren en Roemenen nog even uitstelt. Hij wil voorkomen dat goedkope arbeidskrachten in groten getale naar de Nederlandse arbeidsmarkt komen terwijl wij in onze kaartenbakken nog veel werklozen hebben.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ik deel de probleemanalyse van de minister. Het gaat mij om de vraag of de minister het met mij eens is dat je, als je massa-immigratie niet zo'n fraaie term vindt, "een tsunami van Oost-Europeanen" dan op zijn minst evenmin fraai vindt?

Minister Leers:

Ik vind het nooit zo leuk om de term "tsunami" aan personen te verbinden. Daar zijn wij het over eens.

De heer Spekman (PvdA):

Ik heb een vraag over de cijfers, in het verlengde van de vragen Dibi en Van der Staaij. Ik probeer een en ander wat verder af te pellen. Wat overblijft, is de 20.000 immigranten wegens gezinshereniging en gezinsvorming. De minister heeft de heer Van der Staaij geantwoord dat het vooral om kennismigranten gaat, maar het cijfer van de kennismigranten is niet gestegen. In 2008 waren het er 4000 in de tweede helft van het jaar; dat is minder geworden. Welke invloed valt er dan nog uit te oefenen om die 20.000 terug te brengen en waar komt dat getal vandaan?

Minister Leers:

Laat ik allereerst een misverstand wegnemen. De kennismigratie is in 2010 wel gestegen. Ik heb de cijfers van de IND bij me. In 2008 bedroeg het aantal kennismigranten nog 7.190. Daarna is het als gevolg van de economie fors teruggelopen naar 5.410. Nu is het weer opgelopen naar 5.880 en de ontwikkelingen in het eerste halfjaar van 2011 zijn ook positief. Met andere woorden, er is wel een stijging. Waar gaat het precies om? Het zijn 55.000 mensen. 21.000 gevallen hebben te maken met gezinsmigratie, 10.000 met arbeid, 11.000 met studie. De overige migranten komen hier wegens adoptie, als au pair, voor boorplatformwerk, wegens medische behandeling, als diplomaat enzovoorts. Dat is een grote groep waarvoor ik nauwelijks maatregelen om te sturen heb. Dat zijn de gegevens.

De heer Spekman (PvdA):

Ik ben hier nog niet tevreden mee. Los van de vraag of het aantal gestegen of gedaald is, want vergeleken met 2008 is het aantal echt gedaald …

Minister Leers:

Mee eens.

De heer Spekman (PvdA):

… maar dat is nog tot daaraan toe. Het gaat hier om gezinshereniging en gezinsvorming. Wij willen duidelijk krijgen op welk getal de minister invloed heeft. Als wij het erover eens zijn dat wij terughoudend moeten zijn om de gezinsmigratie onder kenniswerkers te beïnvloeden, omdat dit de kennismigratie belemmert, hoeveel mensen blijven er van die 20.000 dan nog over? Op welk aantal heeft de minister dan nog invloed?

Minister Leers:

Nog een keer. Die 21.000 betreft met name de mensen die aan gezinsvorming en gezinshereniging komen doen. Op die groep spelen wij actief in met onze maatregelen uit het regeerakkoord, om te voorkomen dat kansarme mensen naar Nederland komen. Ik heb verteld welke maatregelen dat zijn. Daarnaast staan de kennismigranten, de arbeiders en de mensen die hierheen komen om te studeren. De heer Spekman heeft gelijk dat in 2007/2008 een groot aantal daarvan naar Nederland kwam. Dat aantal is daarna gedaald maar is nu weer aan het stijgen. Dat is positief. Uit de debatten in de Kamer heb ik begrepen dat men het prima vindt dat het stijgt en dat men blij is met zo'n goede regeling, maar dat ik moet voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van zo'n regeling. Daarvoor heb ik samen met collega Kamp een aantal maatregelen in gang gezet, waardoor er minder corruptie kan plaatsvinden in het kader van die regeling. In de cijfers voor gezinshereniging zie ik een plus van iets meer dan 20%. Het interesseert mij waar die plus vandaan komt. Ik heb mij afgevraagd of het te maken zou kunnen hebben met de mensen uit het generaal pardon. Nee, want dat zijn mensen die asiel hebben gekregen en het aantal asielaanvragen blijkt juist te zijn gedaald. Dus moet het een andere oorzaak hebben. In de groep waarin een toename te zien is, zitten met name mensen uit landen die ook gebruikmaken van de kennismigrantenregeling. Die combinatie heeft ons tot de conclusie gebracht dat de gezinshereniging met name toeneemt door die gezinnen.

De voorzitter:

Mijnheer Spekman, tot slot.

De heer Spekman (PvdA):

Dan ben ik er nog niet. Over fraude aanpakken zijn wij het allemaal eens. Wij kennen de voorbeelden van mensen die via de kennismigrantenregeling in een snackbar werken. Dat is belachelijk. Ik kom echter even terug op dat cijfer van 21.000 gezinsherenigers. De toename van 20% is volgens de minister waarschijnlijk te herleiden tot de kennismigranten. Wat is dan nog de invloed op die 21.000, als de minister ook uitspreekt dat gezinshereniging voor kennismigranten, even los van fraude en misbruik, op zich wenselijk is? Anders komen die mensen immers niet. De minister gaf aan dat ze uit China, India en Turkije komen. Kan de minister aangeven of hij in zijn komende beleid naast een versoepeling ten aanzien van homofielen en lesbo's – daar kwam de minister eergisteren mee en ik was daar blij mee – ook gezinshereniging en gezinsvorming voor kennismigranten mogelijk wil blijven maken?

Minister Leers:

Zeker, maar dat staat los van die 21.000. De kennismigranten hebben rechten. Die rechten blijven overeind. Een van de onderdelen van de kennismigrantenregeling is dat mensen hun gezin mogen laten overkomen. En dat blijft overeind.

De heer Knops (CDA):

Ik dank de minister voor de verhelderende woorden over de cijfers. Eén ding wordt nu toch wel duidelijk, ook rondom de kennismigranten in relatie tot de gezinshereniging, namelijk dat ons enige kennis hierover ontbreekt. In het interruptiedebatje met de heer Van der Staaij heeft de minister daar wat dingen over gezegd. Is de minister met ons van mening dat we, juist gezien het belang van de kennismigranten, daar voor de toekomst toch wat meer informatie over krijgen? Dan kunnen we zien wat de relaties precies zijn. Ik hoor de minister een aantal keren "waarschijnlijk" en "mogelijk" zeggen. Kan de minister dat toezeggen?

Minister Leers:

Heel graag. Ik meen ook dat de CDA-fractie bij de algemene beschouwingen een motie heeft ingediend om de mogelijkheden te bezien. Die koppeling is zeker interessant. Ik moet zeggen dat ik een eerste indicatie heb willen geven op basis van de cijfers. In de eerste termijn van de Kamer deden allerlei verhalen over grote aantallen de ronde. Vervolgens ben ik gaan zoeken om te duiden waar dat vandaan komt. Voor zover ik het nu na kan gaan, is de stijging van de gezinshereniging met name te wijten aan de toename van het aantal gezinsherenigers in het kader van de kennismigrantenregeling. Ik zeg toe dat ik nog zal doorexerceren op de precieze analyse; die krijgt de Kamer dan van mij.

Daarmee heb ik het belangrijkste punt van mijn inleiding besproken en ga ik verder met de bespreking van de drie blokjes. Daarbij neem ik meteen de vragen mee die in eerste termijn door de geachte afgevaardigden zijn gesteld.

Het is duidelijk dat het kabinet bescherming wil bieden aan echte asielzoekers, aan echte vluchtelingen, aan mensen die bedreigd worden in eigen land. Wij willen dat doen door op de allereerste plaats snel duidelijkheid te geven of hun toekomst hier ligt of toch weer in de eigen regio of elders. Ik zeg het nog eens met nadruk: die snelle duidelijkheid, die versnelling in de procedures, is een van de hoofdopgaven van mijn ministerschap. Wij allen zijn het erover eens dat daarin een probleem zit. Het moet niet mogelijk zijn dat mensen hier tien, twaalf, veertien of misschien wel bijna twintig jaar procederen.

Daarnaast zijn wij voorstander van een gemeenschappelijk Europees asielsysteem, zodat iedere vreemdeling die asiel aanvraagt, dezelfde behandeling krijgt. Het is precies zoals mevrouw van Nieuwenhuizen het eergisteren aanduidde: asielshoppen moeten wij zien te voorkomen. Asielzoekers moeten niet het land uitkiezen waar het het best voor hen is of waar de makkelijkste procedures zijn. Iedereen die recht heeft op asiel, moet dat ook kunnen krijgen maar het mag daarbij niet uitmaken of iemand dat aanvraagt in Griekenland, Italië, Duitsland of Nederland. Ik zeg u, en dat is ook een zorg van mij, dat de verhoudingen in de EU nu scheef zijn. 90% van de asielzoekers wordt opgevangen in tien Europese lidstaten. Dat vind ik geen goede zaak. Dus daarom dat gemeenschappelijke Europese asielbeleid. Dat wil niet zeggen dat wij daarnaast ook niet ruimte willen houden voor eigen zeggenschap, bijvoorbeeld over het recht op arbeid van asielzoekers. Nederland heeft een regeling waarin mensen al na een half jaar arbeid mogen zoeken. Europa tendeert naar een jaar. Wij hebben eigen afwegingen op dit punt.

Kern van de aanpak is snelheid. Daarop beginnen wij ook steeds beter grip te krijgen. Wij slagen er nu al in om in 54% van de gevallen binnen acht dagen duidelijkheid te geven. Daarnaast slagen wij erin om in 90% van de gevallen een asielzoeker binnen 28 dagen een beslissing te geven. De procedures die in gang zijn gezet, zijn dus al zeer efficiënt en toegespitst op snelheid. Maar toch komt het nog te vaak voor dat vreemdelingen jarenlang doorprocederen en dat deze procedures veel te lang duren. Dat zie ik als mijn hoofdopgave.

Daarvoor heb ik ook dat pakket stroomlijning toelatingsprocedure, waarover wij net al even hebben gesproken, bij de Kamer ingediend. Dat pakket houdt globaal het volgende in: direct bij de eerste asielaanvraag alle reguliere humanitaire doelen mee toetsen, vervolgaanvragen binnen een dag beoordelen, enkel indienen van de aanvraag genereert geen rechtmatig verblijf en pas als de procedure wordt voortgezet na de eendagstoets volgt rechtmatig verblijf. Wij willen ook werken aan de "no cure, no fee"-benadering. Al deze punten zal men terugzien in het pakket dat de Kamer eind dit jaar of begin volgend jaar van mij ontvangt. Op die manier probeer ik doorprocederen op reguliere gronden tegen te gaan. Omdat ik het belangrijk vind dat wij voor de invoering ook toetsen op de uitvoeringsconsequenties en de financiële gevolgen, heb ik eerst een externe audit laten doen, die ex ante uitvoeringstoets. Het hele pakket krijgt de Kamer hopelijk eind van dit jaar of begin 2012.

De heer Fritsma vroeg in zijn eerste termijn naar de reguliere aanvragen. Het gebeurt vaak dat een asielzoeker die is uitgeprocedeerd, meteen overgaat tot een reguliere aanvraag en de procedure weer opnieuw begint. De doelstelling van het kabinet is om dat te splitsen. Reguliere aanvragen mogen in de toekomst alleen nog maar in het buitenland worden gedaan. Dat maakt deel uit van het pakket waarover ik de Kamer begin 2012 zal inlichten.

Snelheid in procedures is de kern van de discussie die wij hier hebben gevoerd. Snelheid in procedures is zeker nodig als het jonge mensen betreft. Dat brengt mij bij de problematiek van de alleenstaande minderjarige vreemdeling. In de eerste termijn heeft de Kamer daar veel aandacht aan gegeven. Wat die groep betreft is het mijn grote ambitie om sneller duidelijkheid te geven. De kern van het amv-beleid, waarvan men weet dat ik naar een herijking wil, wordt het voorkomen dat wij een dubbele boodschap afgeven door te zeggen dat men wel is afgewezen, geen asiel in Nederland krijgt, maar toch mag blijven tot het achttiende jaar.

Ik wil daarvan af. Nu krijgen minderjarigen na afwijzing van hun asielaanvraag toch nog een verblijfsvergunning, de amv-vergunning. Die vergunning krijgen zij alleen maar op basis van het feit dat zij minderjarig zijn. Zoals wij hebben gezien in de individuele gevallen die wij hier hebben besproken, is het probleem dat je de indruk wekt dat Nederland deze mensen toch een toekomst biedt. Sterker nog, wij laten hen meedoen in onze samenleving. Juist omdat jongeren zich veel sneller aanpassen, worden zij eentje van ons. Dan zijn zij achttien jaar en moeten zij weer weg. Dat levert een grote frustratie op en maakt het zo ontzettend lastig om dit beleid tot uitvoering te brengen. Daarom wil ik daarvan af.

Daarom wil ik in het nieuwe amv-beleid direct in het begin duidelijkheid geven of iemand mag blijven of niet. Ik wil er ook een consequentie aan verbinden. Hij of zij krijgt asielbescherming of hij of zij moet terug naar het land van herkomst, waarbij natuurlijk wel wordt beoordeeld of er in dat land adequate opvang is. Ik ben met dat beleid praktisch klaar. Ik ben de laatste puntjes op de i aan het zetten. Er spelen nog wat discussies. Zoals ik u heb beloofd, krijgt u die nieuwe opzet eind dit jaar, begin volgend jaar van mij. Dan zullen wij er uitgebreid over spreken. Daarbij zal ik het punt betrekken waarvoor de heer Schouw aandacht heeft gevraagd: veiligheid voor die kinderen, als zij moeten terugkeren naar het land van herkomst. Ook zal ik daarbij het punt betrekken van mevrouw Van Nieuwenhuizen: de mogelijkheid om weeshuizen op te zetten in de landen van herkomst. In het regeerakkoord en in de afspraken daarover binnen het kabinet geven wij al de ruimte om weeshuizen op te zetten in de landen van herkomst, gefinancierd uit de ontwikkelingssamenwerking. Die mogelijkheid is er en wij maken er ook al gebruik van vanuit de gedachte dat opvang in de regio voor deze jonge mensen veel beter en vaak het beste is. Wij werken samen met het Verenigd Koninkrijk en een aantal Scandinavische landen aan een voorziening in Afghanistan, die nabij is. Ik zal op korte termijn met de Afghaanse minister en het ministry of refugees and repatriation hierover spreken. Zodra die concrete afspraak is gemaakt, zal ik u daarover informeren. Ook ten aanzien van het amv-beleid, de alleenstaande minderjarige vreemdeling, wil ik sneller duidelijkheid en ook duurzaam duidelijkheid door verblijf te gunnen of maximaal in te zetten op terugkeer. De genoemde maatregel moet ervoor zorgen dat amv's zonder verblijfperspectief niet meer lange tijd in Nederland verblijven om vervolgens alsnog terug te moeten zodra zij volwassen zijn geworden.

Dat brengt mij op het andere belangrijke punt: wat doen wij dan met de ex-amv's in de oude regeling? De heer Spekman heeft zich de afgelopen tijd zeer voor hen ingezet en aandacht voor hen gevraagd. Wij hebben in het AO van een week of twee geleden ook al flink over dit onderwerp gedebatteerd. Ik begrijp de teleurstelling die samenhing met het beëindigen van het Perspectiefproject, maar ik hoop ook dat wij samen die toekomst kunnen inzetten. Ik wil elke gemeente die heeft deelgenomen aan het experiment Perspectief het aanbod doen voor onderdak bij de DT&V in de vorm van een VBL, een gezinslocatie of een azc. Ik wil dat aanbod niet zomaar doen. Het moet niet een koude overdracht worden wat mij betreft. Ik wil garanties geven zodat de gemeenten erop kunnen vertrouwen dat het zorgvuldig gebeurt en dat ik oog heb voor de problemen die er nog zijn, de moeilijke gevallen. Ik loop niet weg voor de lastige dossiers. Ik ben voornemens een project op te zetten waarin in goed overleg met de gemeenten zorg wordt gedragen voor een zorgvuldige overdracht van deze ex-Perspectiefdeelnemers, waarbij ook aandacht is voor de individuele dossiers. Op dit moment ben ik daarover in overleg met de VNG. Ik wil de VNG graag hierbij betrekken, omdat ik de objectiviteit en betrokkenheid van de burgemeesters daarbij wil vastleggen. Ik zal u informeren over de voortgang en verwacht dat dit samenkomt met het moment dat ik u erover informeer hoe wij doorgaan met de ex-amv's.

In dat verband heeft de heer Dibi het verzoek gedaan om een moratorium in te stellen tot het moment dat we spreken over het initiatiefwetsvoorstel van de heren Spekman en Voordewind. Ik moet zeggen dat ik daar geen voorstander van ben. Dat heeft niets te maken met het feit dat ik die mensen niets gun, maar dat heeft alles te maken met het feit dat ik bang ben dat we opnieuw verwachtingen gaan wekken die we niet kunnen waarmaken. Je gaat mensen weer hoop geven en ze weer in een periode van onzekerheid brengen. Ik denk dat dit niet in het belang is van de betrokkenen zelf en dat het ook in strijd is met de herijking van het amv-beleid en het regeerakkoord.

Verder heeft de heer Spekman het initiatief genomen inzake de opvang van medische gevallen, in het bijzonder inzake de problematiek die hij signaleerde na toewijzing van een voorlopige voorziening voor de rechter. Ik ga hem daarin tegemoetkomen. Ik ben blij met zijn suggestie ter zake. Ik ga kijken of wij een aantal incomplete dossiers – die vormen nu een van de oorzaken waarom het nu niet lukt – kunnen reduceren door bijvoorbeeld betere informatievoorziening. Dus ik ga de problemen die hij beschreven heeft oppakken en kijken of we een verbetering in gang kunnen zetten, zodat de opvang kan worden gerealiseerd.

Voorzitter: Voortman

Minister Leers:

Voorzitter. De heer Knops heeft mij gevraagd om ten aanzien van asielopvang eens na te denken over de reductie van het aantal azc's en in het bijzonder Sweikhuizen, gelegen in de gemeente Schinnen. Als minister ben ik natuurlijk verantwoordelijk voor de totale aanpak, maar het COA als zelfstandig bestuursorgaan kan zelf beslissen inzake opening of sluiting van locaties. Het COA is daarvoor verantwoordelijk. We weten dat het sluiten van een azc niet gemakkelijk is. Men moet afwegen of er voldoende draagvlak en volume is, of het op een goede locatie is gelegen en of de verbinding met de andere partners in de keten wel optimaal is. Het COA beslist daarover. Inmiddels heb ik wel contact gelegd met de interim-bestuursvoorzitter van het CAO. Die heeft op zijn beurt al contact gehad met de gouverneur van Limburg en de conclusie die getrokken is, is dat men gezamenlijk zal onderzoeken of het centrum doorontwikkeld kan worden of dat er op die locatie statushouders gehuisvest kunnen worden, want dat is een idee waar ook ik van harte achtersta. We hebben namelijk nog mensen die straks hun status gaan krijgen. Het zou misschien heel goed zijn om statushouders met name naar delen waar vergrijzing plaatsvindt te brengen, althans als daar ook de ruimte voor is.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dank voor de toezeggingen die er zijn gedaan ten aanzien van de medische gevallen. Dat is al een hele stap voorwaarts. Dat geldt ook voor de toezegging van de minister met betrekking tot de Perspectiefjongeren die dan over zouden kunnen gaan naar de VBL's. Dat is mijns inziens winst. De minister gaat ook kijken naar het amv-beleid. Hij is geen voorstander van het door de heer Dibi voorgestelde moratorium tot het wetsvoorstel er ligt. Ik neem wel aan dat hij bij zijn amv-beleid ook gaat kijken naar de "oude" groep, dus de amv'ers die inmiddels meerderjarig zijn maar die hier wel langer dan acht jaar zijn. Natuurlijk hebben de heer Spekman en ik daarvoor een voorstel gedaan, maar ik ben wel erg benieuwd of de minister over die groep nu al iets kan zeggen.

Voorzitter: Verbeet

Minister Leers:

Voorzitter. Ik heb al gezegd dat de Kamer de herijking begin volgend jaar krijgt. Daar zit het niet meer wegsturen na het achttiende jaar in. Dus aan de voorkant toetsen. Verder heb ik gezegd het van belang te vinden om ook te kijken naar de ex-amv'ers, dus de groep uit Perspectief. In de eerste plaats gaan we ze opvang aanbieden. Dat is inderdaad een hele stap vooruit, want iemand die uitgeprocedeerd is heeft nu geen recht op opvang, maar dat gaan we nu wel doen.

In de tweede plaats heb ik gezegd dat ik geen koude overdracht wil laten plaatsvinden. Ik bedoel daarmee dat ik een projectmatige aanpak ga realiseren waarbij ik de VNG wil betrekken. Bij die projectmatige aanpak loop ik niet weg voor lastige en vastzittende gevallen. We gaan daar nog eens naar kijken. Uiteindelijk blijf ik verantwoordelijk, want het kan niet zo zijn dat een ander dit gaat doen. Ik zal op basis van informatie keuzes moeten maken. Ik ga ernaar kijken. We gaan ook bekijken of we een deel van die groep kunnen helpen met terugkeer met de instrumenten die we hebben. Ik kom daar straks nog over te spreken. Dit zijn de nieuwe IOM-instrumenten, in natura dan wel financieel. Kortom, ik heb de Kamer voorgesteld om een stuurgroep in het leven te roepen. Ik nodig ook de VNG uit om hier een rol in te spelen. Deze stuurgroep gaat deze aanpak medevormgeven.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik begrijp dat de minister de VNG hier nog bij gaat betrekken.

Minister Leers:

Ja, die contacten lopen. Er vinden gesprekken plaats met de VNG.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het klinkt in mijn oren een beetje als de Duitse benadering, die hier ook de burgemeesters en de gemeenten, en trouwens ook de kerken, bij wil betrekken. Als de minister die aanpak voor ogen heeft, zou dat natuurlijk nog mooier zijn. Ik begrijp best dat de minister een laatste afweging moet maken, maar als de advisering aan de minister breder kan, dan zou dat heel mooi zijn, juist omdat ook de kerken daar vaak bij betrokken zijn. Die aanpak staat dan waarschijnlijk nog niet in de brief van de minister, want hij zal ons eind december een brief sturen. Hij gaat echter nog met de VNG over de "moeilijke gevallen" praten, zoals de minister dat noemt. Dit zijn de oude gevallen, de oude amv'ers. Hoe moeten we dat zien? Ik neem namelijk aan dat als de minister een brief schrijft aan de Kamer dat hij toch in ieder geval een visie heeft op de oude amv-gevallen.

Minister Leers:

Dat laatste is correct. Als ik de Kamer de nieuwe aanpak, de herijking, presenteer, dan wil ik ook meteen aangeven wat ik ga doen met de ex-amv'ers. Ik heb de contouren, waarover ik aan het praten, ben geschetst. Nogmaals, ik wil het vertrouwen proberen te herstellen en duidelijk maken dat we niet zomaar stoppen met Perspectief en dat het daarmee afgelopen is. Ik wil zorgvuldig kijken naar lastige, individuele gevallen. De stap die de heer Voordewind echter maakt door meteen al een koppeling te maken met het advies van de ACVZ, vind ik een stap te ver. Kort gezegd: ik moet dat advies nog ontvangen. Er schijnt van alles over in de publiciteit te zijn. Ik heb die commissie op 30 maart gevraagd om mij te adviseren. Het is dus mijn eigen initiatief geweest om te bekijken wat we op het punt van die discretionaire toepassing kunnen doen. Ik moet het nog helemaal bestuderen. Dat wil ik hier dus even los van zien.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Omdat de minister het blokje asiel nu afrondt, herinner ik de minister eraan dat ik in eerste termijn ook een vraag heb gesteld over de categorie van de buitenschuldgroep. De minister heeft namelijk het een en ander gezegd over medische opvang en hij heeft gezegd dat hij daarvoor gaat zorgen. Het gaat niet per definitie om deze groep, omdat die de vergunning zou kunnen krijgen. Ziet de minister nog mogelijkheden voor de groep die er net voor zit? Ik heb hierover het voorbeeld van de Pauluskerk gebruikt.

Minister Leers:

Daar kom ik uitgebreid op terug.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb eigenlijk heel veel vragen, maar ik begin met een tegenstrijdigheid in het verhaal van de minister. Hij zegt namelijk dat hij wil voorkomen dat jonge asielzoekers zich hier wortelen en dat zij dus snel duidelijkheid moeten krijgen. Ik denk dat iedereen het daarover eens is. Tegelijkertijd zegt de minister dat hij de lokale gemeenschap meer invloed wil geven op het besluit over een jonge asielzoeker. De burgemeester, de voetbalclub, de kerken, de scholen en de buren moeten dus meer te zeggen krijgen. Dat staat toch haaks op elkaar? Dan creëert de minister toch valse hoop?

Minister Leers:

Nee, we zijn het eens over het eerste deel. Je moet zeker jonge mensen niet heel lang in het ongewisse laten, want als zij hier lang zijn en moeten blijven door procedures, dan wortelen ze hier en heb je inderdaad grote teleurstellingen. Daar zijn we het over eens, maar het punt is dat je dit moet voorkomen. De heer Dibi betrekt hier meteen bij dat ik al zou hebben besloten om de lokale omstandigheden meer invloed te geven. Dat is discussie die in die Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken op mijn verzoek is uitgewerkt. Ik moet daar echter nog over nadenken. Dan gaat het over één onderdeeltje, namelijk de discretionaire toepassing. Nu wordt die vooral gebruikt in schrijnende gevallen, maar de vraag is of daar ook andere aspecten bij betrokken moeten worden. Daar gaat de ACVZ mij kennelijk op korte termijn over adviseren. Er is van alles in de publiciteit, maar ik moet het rapport nog krijgen. Daarna zal ik hierover een beslissing nemen.

De heer Dibi (GroenLinks):

De minister heeft onlangs gezegd dat er niets makkelijker zou zijn geweest dan in het geval van Mauro zijn discretionaire bevoegdheid te gebruiken, maar dat hij dat niet heeft gedaan omdat het anders een rommelpot zou worden. Vervolgens vroeg de minister een advies aan om de lokale gemeenschap toe te voegen aan de criteria voor zijn discretionaire bevoegdheid. Dat staat totaal haaks op elkaar. Ik vind het heel goed, maar in het geval van Mauro – ik moet toch dat voorbeeld noemen, dan begrijpen wij allemaal waarover dit gaat – heeft niet alleen de lokale gemeenschap zich geroerd, maar de nationale gemeenschap. Dat heeft echter geen invloed gehad op het besluit. Wat wil de minister nu? Wil hij, net als de VVD, korte en snelle procedures waarmee jongeren worden teruggestuurd naar het land van herkomst, of wil hij juist criteria toevoegen, zodat we misschien met meer barmhartigheid kunnen kijken naar jonge asielzoekers?

Minister Leers:

Ik vind dit een heel goede en terechte vraag. Het is ook goed om het misverstand weg te nemen. Ik heb duidelijk willen maken dat de minister een discretionaire ruimte heeft. Die is overigens niet onbegrensd; daarvoor heb ik verwezen naar de brief van minister Ernst Hirsch Ballin. Ik wil voorkomen – en dat bedoelde ik met die "rommelpot" – dat door politieke opportuniteit of door mediadruk de een wel een kans krijgt en de ander niet. Ik heb willen zeggen dat we ervoor moeten oppassen dat we vervallen tot willekeur. Iemand met een mediageniek gezicht krijgt namelijk wel aandacht, iemand die dat niet heeft, niet. Ik wil bekijken of we een helder stelsel hebben, waarin kan worden gewogen op criteria van schrijnendheid en stapeling van bijzondere omstandigheden Daarvoor is mijn discussie met het ACVZ bedoeld, dat is de inhoud. Het andere deel van de discussie gaat over de vraag of je vanwege politieke druk en opportuniteit op dit moment van die discretionaire bevoegdheid gebruik moet maken. Ik vind dat niet.

De heer Dibi (GroenLinks):

Wat van politieke opportuniteit getuigt, is door mediadruk voor één individueel geval, Sahar, een regeling maken, dat voor een ander geval, Mauro, niet te doen, en misschien in de toekomst voor een nieuw geval weer wél te doen. De enige oplossing is een structurele oplossing voor al deze jongeren. Het CDA-congres heeft daartoe een aanzet gegeven. Ik heb de resolutie hier voor me: zij zegt dat het uitzetten van deze jonge mensen met of zonder diploma niet strookt met uitgangspunten als publieke gerechtigheid, rentmeesterschap, rechtvaardigheid en barmhartigheid. Ik wil daar graag het oordeel over van de minister.

De minister komt nog met een voorstel. Mijn vraag aan hem is: als wij, conform de CDA-resolutie, deze jongeren niet gaan uitzetten, waarom dan geen moratorium? Dan kunnen we voor nieuwe gevallen korte procedures inlassen, maar voor oude gevallen een uitzondering maken, dus voor mensen die een van ons zijn geworden en voor wie deze minister als burgemeester vaak brieven heeft geschreven naar de toenmalige minister.

Minister Leers:

In de vragen van de heer Dibi zaten drie elementen: Sahar, de CDA-resolutie en het moratorium. De zaak-Sahar was volstrekt anders dan de zaak-Mauro. Die van Sahar had te maken met het feit dat ze niet kon teruggaan naar het land van herkomst vanwege de omstandigheden aldaar en de effecten daarvan op haar persoonlijkheid. Dat was daarbij de afweging. De afweging in de situatie van Mauro was volstrekt anders.

Over de CDA-resolutie het volgende. Hoezeer ikzelf als CDA'er denk en doe en dat ook mijn partij is, dit is een zaak van de CDA-fractie. Daarvoor moet u niet bij mij zijn, ik ben minister namens u allen, niet alleen namens het CDA. Dit is dus niet mijn zaak, maar ik acht de heer Knops capabel genoeg om zelf steun te verwerven voor de CDA-resolutie en de uitwerking ervan. Voor mij zou dat weer input zijn bij de afwegingen rond mijn beleid.

Ik dacht dat ik over het moratorium heel duidelijk ben geweest. Ik snap deze gedachte, maar wij gaan praten over een initiatiefwetsvoorstel. Los van wat je daarvan mag vinden – en ik wil er niet op vooruitlopen – lijkt mij dat je door de toepassing van een moratorium op dit moment, nieuwe hoop geeft aan mensen, terwijl helemaal nog moet blijken wat daarvan zal lukken. Wat doe je daarmee? Je brengt deze mensen weer in onzekerheid. Dat wil ik niet, dat staat haaks op de andere discussie die wij hadden: die over eindelijk eens duidelijk zijn, stroomlijnen en ervoor zorgen dat mensen snel kunnen vertrekken als zij niet mogen blijven.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Wat de minister naar voren brengt, vind ik positief. Ik steun zijn benadering: juist niet in individuele gevallen, mediadruk, politieke opportuniteit; maar bij een herijking van het beleid wel goed kijken waarom je dat doet en hoe je moet omgaan met situaties die vallen onder het oude beleid. Prima.

Wordt in de herijking van het beleid ook meegenomen waarom het eerder niet goed liep? Dat aspect mis ik nog wel eens als er over nieuw beleid wordt gesproken. De boodschap is dan immers vaak alleen maar: vanaf nu wordt alles beter. Ik heb voornemens voor een sluitend beleid voor minderjarige vreemdelingen wel vaker gehoord. Het lijkt mij dan ook waardevol om goed te analyseren waarom het is misgegaan. Is de minister bereid om daaraan aandacht te besteden in zijn brief?

Minister Leers:

Voorzitter. Ik luister altijd met grote belangstelling naar de bijdrage van de heer Van der Staaij. Hij maakt een terecht punt, want in de toelichting bij de regeling waarom wij het anders willen doen, hoort inderdaad een analyse thuis van wat er in de oude regeling verkeerd zat. Ik zeg toe dat ik die analyse in de brief zal opnemen. Een dergelijke analyse hoort immers de basis te zijn.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank voor die toezegging.

Dan iets over de weeshuizen. Ik ga nog bekijken of dat een mogelijkheid is. Is de minister bereid om daarbij te betrekken dat in een aantal landen van herkomst bewust een beleid is gevoerd, vaak gesteund door de internationale gemeenschap, om weeshuizen af te bouwen? Het idee daarachter was dat het beter is om te onderzoeken of en hoe jongeren zo veel mogelijk in gezinnen kunnen worden opgevangen. Wordt het met andere woorden wel in dat bredere beleid geplaatst?

Minister Leers:

Dat is zeker het overwegen waard.

Het gaat om alleenstaande minderjarigen. Als een jongere alleenstaand is, mag je aannemen dat hij zonder familie Nederland binnen is gekomen. In zo'n geval onderzoeken wij of er toch opvang in de regio mogelijk is. Dat is het allerbelangrijkste, want dan hoef je iemand niet uit zijn eigen omgeving te halen. Daarvoor onderzoeken wij of zo'n jongere nog familie heeft in het land van herkomst of dat hij of zij in een weeshuis kan worden geplaatst. Ik ben het verder natuurlijk geheel met de heer Van der Staaij eens dat gezinsvorming altijd beter is dan iemand in een instelling of een instituut stoppen. Als die eerste mogelijkheid beschikbaar is, zullen wij daar dus zeker gebruik van maken.

Een weeshuis kan, zeker als wij het met een aantal landen organiseren, een goed instrument zijn om ervoor te zorgen dat de opvang in de regio kwalitatief aan de maat is. Dat is volgens mij ook de insteek van de heer Schouw en mevrouw Van Nieuwenhuizen. Zij willen immers dat ervoor wordt gezorgd dat die weeshuizen voldoen aan kwaliteitseisen en een bepaalde mate van veiligheid bieden. Dat kan ik natuurlijk nooit 100% garanderen. Ik ben immers niet bevoegd om besluiten te nemen over weeshuizen in Iran of Afghanistan. Ik kan wel randvoorwaarden vaststellen en dat doe ik dan ook.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Om te beginnen zou ik tegen de heer Van der Staaij willen zeggen dat ik mij wel degelijk debatten kan herinneren waarin ook de SGP zich schuldig maakte aan politieke opportuniteit. Ik noem het debat over de legerimams. Toen liet de SGP-fractie zich wel degelijk over individuele gevallen uit.

Voorzitter. Ik ben het spuugzat om steeds maar weer in de schoenen geschoven te krijgen dat mijn fractie zich in het geval van Mauro Manuel schuldig gemaakt zou hebben aan politieke opportuniteit! De minister, maar niet alleen de minister, weet heel goed dat de SP en de PvdA in 2009 een brief hebben geschreven naar de toen verantwoordelijke bewindspersoon. In die brief vroegen wij haar gebruik te maken van haar discretionaire bevoegdheid. Dat was dus lang voordat er ook nog maar één camera bij Mauro in de buurt was geweest! Ik ben het echt helemaal zat!

Waarom zegt de minister toch telkens maar weer dat hij geen gebruik kan maken van zijn discretionaire bevoegdheid vanwege iets wat in een circulaire of een aanwijzing zou staan? Zijn discretionaire bevoegdheid is niet in regels vast te leggen. Als dat wel zou kunnen, dan hadden wij die uitzonderingen natuurlijk in de wet opgenomen. Die discretionaire bevoegdheid is juist bedoeld als een mogelijkheid voor de minister om met zijn hand over zijn hart te strijken. Is de minister zich daarvan bewust?

Minister Leers:

Twee opmerkingen. Ik heb op geen enkele wijze mevrouw Gesthuizen persoonlijk aangesproken toen ik iets zei over de druk in de media en de politiek om mij gebruik te laten maken van mijn discretionaire bevoegdheid. Ik weet namelijk heel goed hoe zij zich heeft ingezet voor Mauro. Ik wil dus elke schijn wegnemen dat ik haar hierop persoonlijk zou aanspreken.

Mijn tweede opmerking betreft mijn discretionaire bevoegdheid. Natuurlijk is het een bevoegdheid van de minister. Het is een soort hardheidsclausule die het de minister mogelijk maakt om te kijken of er sprake is van zulke schrijnende omstandigheden dat hij een eerder genomen beslissing niet waar kan maken. Het probleem bij de discussie over de discretionaire bevoegdheid is dat naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State in 2007 een brief naar de Kamer is gestuurd waarin nadrukkelijk staat dat het gelijkheidsbeginsel een belangrijk aspect is. Wat je voor de een doet, moet je ook voor de ander doen. Er wordt dus voortdurend gekeken of het om gelijke gevallen gaat.

In de afgelopen jaren hebben asieladvocaten inzage afgedwongen om te zien of er sprake was van gelijkheid. Zij hebben WOB-aanvragen gedaan op het terrein van de discretionaire bevoegdheid. Alle besluiten worden opgevraagd en worden met elkaar vergeleken. Dat is precies het probleem waarmee ik zit. Onlangs nog zijn alle besluiten opgevraagd. Deze worden vergeleken en daarbij wordt bekeken of het gelijkheidsprincipe in al die gevallen wel geldt. Rond de discussie over Mauro kreeg ik al bij voorbaat van veel asieladvocaten een waarschuwing: als het geval van Mauro aan de orde zou zijn, zouden zij ook met hun gevallen komen en zouden zij aandringen op gelijkheid. Ze zouden die zelfs eisen. Dat is de beperking waar ik mee zit. Dit was voor de CDA-fractie de reden om te pleiten voor terugkeer naar de oude regeling. Wat daar ook van zij, feit is dat de discretionaire bevoegdheid geen bevoegdheid is die alle ruimte biedt. Je moet altijd afwegen of deze individueel toegesneden gebruikt kan worden.

De heer Knops (CDA):

Over de discretionaire bevoegdheid heb ik in mijn eerste termijn al iets gezegd. Ik ben blij met het antwoord van de minister op de vraag van collega Gesthuizen.

Ik wil het met de minister even hebben over het COA. De minister zei zojuist dat het COA een zbo is. Dat is helemaal juist. Wij hebben al een debat gevoerd over het COA. Collega Schouw heeft daarin onder andere geopperd om de zbo-status van het COA te laten vervallen en het COA rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van de minister te brengen. Misschien is het COA binnenkort geen zbo meer. In eerste termijn heb ik al gezegd dat het niet alleen gaat om kostenefficiëntie, maar dat we ook moeten kijken naar het draagvlak voor asielzoekerscentra. Ik ben blij met de toezegging van de minister, maar ik wil het niet beperken tot de locatie Sweikhuizen. Wellicht zijn er nog andere locaties waar een lokaal belang speelt en waar de leefbaarheid van een dorp in het geding is. Ik wil de minister verzoeken om in voorkomende gevallen met eenzelfde welwillendheid ook daarnaar te kijken. Uiteraard moet de minister de kostenaspecten niet uit het oog verliezen, maar moet hij samen met de regio zoeken naar oplossingen.

Minister Leers:

Ik heb onderzoek geëntameerd naar alles wat rond het COA speelt. Omdat er heel veel aan de orde is, zal dit onderzoek medio maart waarschijnlijk afgerond zijn. Dit onderzoek zal ook een visie geven op de toekomst van de keten, de positie daarin van het COA en de status ervan: wel of geen zbo. Ik ben erg benieuwd waar dit toe leidt. Ik heb zelf ook wel wat gevoelens. De heer Schouw heeft de zijne al eens geuit. Ik wacht het onderzoek even af.

Daarnaast is er de discussie over de azc's. Als de asielaanvraag daalt, hebben we ook minder capaciteit nodig om op te vangen. Dat betekent dat we goed moeten nadenken over de opvanglocaties. Het COA heeft deze bevoegdheid. Het COA hanteert hierbij drie criteria. Er moet een bepaalde mate van omvang zijn. Iedereen snapt dit argument van de schaalgrootte. Ook moet er een goede ligging zijn. In Eindhoven is bijvoorbeeld een azc gevestigd naast de landingsbaan van de luchthaven. Het lijkt mij niet zo goed om daar een azc te hebben. Het derde criterium is de nabijheid van de keten. Die afwegingen zijn gemaakt in een overzicht van azc's die kunnen sluiten en azc's die kunnen uitbreiden. De heer Knops vraagt om niet alleen naar deze drie criteria te kijken en wil ook andere aspecten erbij betrekken. Hij vindt ook de betrokkenheid van de samenleving van belang en wil kijken naar de betekenis van het COA voor de werkgelegenheid. De interim-voorzitter heeft in het geval van Sweikhuizen actie ondernomen en is op dit moment de zaak aan het onderzoeken.

De heer Knops (CDA):

Dat is goed nieuws. Ik wijs de minister echter ook op de motie-Heijnen/De Pater-van der Meer, die gaat over het huisvesten van rijksdiensten door het hele land. Het zou natuurlijk het meest kostenefficiënt zijn om alle rijksdiensten naar Den Haag of naar Utrecht te brengen, maar volgens mij moeten wij dat niet willen. Of we het nu over Defensie hebben of over azc's, het is goed als locaties overal zichtbaar zijn. Als er draagvlak is, moeten we dat koesteren. Dit is volgens mij een heel belangrijk signaal.

Minister Leers:

Ik neem het signaal graag mee. Ik kan mij er alles bij voorstellen en het wordt erbij betrokken. Ik sta op enige afstand. Primair gaat het COA erover. Uiteraard neem ik mijn verantwoordelijkheid. Ik heb het COA hierop gewezen en verwacht op korte termijn een reactie.

De heer Schouw (D66):

Ik schrik een beetje van de binnensmondse opmerking van de minister dat het cao-onderzoek ongeveer vijf maanden gaat duren. Het resultaat daarvan komt pas in maart, terwijl met de Kamer een termijn van zes tot acht weken is afgesproken. Het doet recht aan de betrokkenheid van de Kamer als de minister daar helder op terugkomt. Dat kan in tweede termijn of in een brief.

Ik zit een beetje tussen twee vuren. Ik voel zeer sterk met mevrouw Gesthuizen mee op het punt van de discretionaire bevoegdheid. Dat is een bevoegdheid waar in beginsel geen beleidsregels voor waren, want anders zou die bevoegdheid niet discretionair zijn. De minister zegt nu dat elk geval waarin hij een verblijfsvergunning verleent tot een beleidsregel leidt. Dat staat haaks op elkaar. Kan de minister met een soort herzien beleid komen waarin ook het juridische aspect nog eens wordt uitgelegd? Anders blijft het een beetje pingpongen. Kan de minister dat toezeggen en, zo ja, wanneer?

Minister Leers:

Ik ben in afwachting van het ACVZ-advies. Dat zal beslist aanleiding zijn voor nadere gedachten over de discretionaire bevoegdheid. Misschien is dat een goed moment om het geheel te bezien. Als het resultaat daarvan is dat wij de inzet van de discretionaire bevoegdheid terugbrengen tot die gevallen waarvoor zij bedoeld is, ben ik daar gelukkig mee. Dat zou fijn zijn. Deze bevoegdheid mag echter niet als een communicerend vat voor een strenger asielbeleid worden gebruikt. Dat is de terughoudende inzet zoals omschreven in het regeerakkoord. Voor mij gaat het om de afweging voor welke gevallen je de discretionaire bevoegdheid gebruikt en voor welke gevallen niet. Ik kan de heer Schouw toezeggen dat ik daar graag nog eens goed naar kijk.

De heer Schouw (D66):

Dat haal ik die toezeggen meteen maar binnen. Ik neem aan dat wij dit ergens in januari of februari van het volgend jaar …

Minister Leers:

Dat is wat vroeg. Laten we zeggen: in het voorjaar.

De heer Schouw (D66):

… met elkaar kunnen bespreken. Ik krijg graag nog een verhelderende toelichting op de voortzetting van het project Perspectief. Ik weet eigenlijk niet goed hoe ik dat moet omschrijven. Je kan zeggen: de afbouw van het project om het vervolgens weer op te bouwen. Je kan ook de term "implementatie" gebruiken. Hoe ziet de minister dat voor zich? Het is fijn dat de minister de handschoen oppakt en wil nagaan hoe dit project nieuw leven in geblazen kan worden. Welke piketpaaltjes slaat hij daarbij?

Minister Leers:

Het eerste piketpaaltje is dat ik naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek tot de conclusie ben gekomen dat het experiment niet voortgezet moet worden. Wij hebben die discussie gehad. Wij zijn het daar niet helemaal over eens, maar dat was mijn conclusie. Dan is de vraag gewettigd wat je dan vervolgens gaat doen met de ex-klanten van Perspectief. Ik heb al gezegd dat die allereerst het aanbod van huisvesting, van opvang krijgen. Daarnaast wil ik geen koude overdracht naar de DT&V. Ik wil kijken of wij toch iets kunnen doen op een aantal van de lastige, vastzittende dossiers. Wellicht kunnen wij die lostrekken. Ik wil ook kijken of ik instrumenten heb om de terugkeer van wat meer perspectief te voorzien in ondersteunende zin. Daarbij wil ik in ieder geval de VNG betrekken. Ik ben met de VNG in overleg over een projectmatige aanpak via een stuurgroep. Het gaat ook om het vertrouwen tussen de oorspronkelijke steunpunten en de DT&V.

De voorzitter:

Il wil de minister helemaal niet opjagen, maar ik wil wel proberen, enig tempo te maken.

De heer Spekman (PvdA):

Het is jammer dat u dit net zegt als ik een vraag wil stellen, voorzitter. Ik heb twee vragen, namelijk over het medische aspect en over het perspectief. Ik ben de minister erkentelijk voor zijn toezegging. Ik wil proberen om die te verhelderen. De minister erkende dat er een probleem is. Hij zei letterlijk: ik wil de heer Spekman op het punt van de voorlopige voorziening tegemoetkomen. Ik heb verzocht of in de gevallen waarin de rechtbank na afwijzing van een artikel 64-aanvraag door de asielzoeker of ex-asielzoeker een voorlopige voorziening toewijst eveneens onder de geldende voorwaarden opvang kan worden geboden. De minister leek een toezegging op dat verzoek te doen, maar door de zin die hij daarna uitsprak, raakte ik eerlijk gezegd het spoor weer bijster. Ik wil graag dat dit misverstand wordt weggenomen.

Mijn andere vraag gaat over Perspectief. Het is pijnlijk, omdat die vraag te maken heeft met vragen die ik in het algemeen overleg hebt gesteld naar aanleiding van de schriftelijke beantwoording van 6 september 2011. Nu, op 16 november, zijn de antwoorden gekomen op de vragen die ik toen heb gesteld. Op de vraag van 6 september was het antwoord: nee, we kunnen niet duidelijk maken waar besluiten zijn genomen. Nu wordt in de brief van 16 november gesteld: het kan wel, maar het heeft voor de uitkomst van het onderzoek geen meerwaarde. Dat is echt een ander antwoord. Waarom vind ik dit zo vervelend? Dat is natuurlijk omdat ik niet wil dat de groep waar de minister en ik op zich allebei voor staan, opnieuw de vernieling in gaat en op straat belandt, maar dat die wordt opgevangen. Dit is de groep van mensen waar het om gaat. Het gaat om een paar honderd jongeren. Ik heb zojuist de toezegging van de minister gehoord en ik hoor natuurlijk ook alles van de kant van de VNG. Geeft de minister de garantie dat deze jongeren niet op straat belanden, maar stuk voor stuk uiteindelijk met Perspectief, vanuit welke vorm dan ook, werken naar het land van terugkeer, of dat er alsnog een besluit komt van de IND, voor zover die besluiten vanaf 1 april nog niet genomen zijn, zodat deze jongeren niet tussen de wal en het schip vallen?

Minister Leers:

Eerst even kort over de medische dossiers. Mocht daar misverstand over zijn: ik had de indruk dat een aantal dossiers vooral incompleet waren. Ik ga proberen om het aantal incomplete dossiers te reduceren door betere informatievoorziening. Als er nog andere vragen zijn van de heer Spekman, dan hoor ik dat. Dan zal ik bekijken in hoeverre die tot een oplossing kunnen worden gebracht.

Dan terug naar Perspectief. Wat is de intentie? De intentie is inderdaad: niet op straat. Daarvoor bieden wij aan de ex-Perspectiefdeelnemers opvang aan. We bieden die opvang aan de gemeenten aan. Dat is een nieuw gegeven. Dat doet echter wel de DT&V, dus niet Perspectief. De opvang is van DT&V. Vervolgens gaan wij bekijken of wij de dossiers die wij moeten krijgen en waar een aantal lastige zaken bij zitten, los kunnen trekken. We gaan ook bekijken of we met het nieuwe instrumentarium dat ik ga krijgen in het kader van terugkeer, het IOM en dergelijke, een beter perspectief kunnen bieden aan mensen die willen terugkeren. Kortom, we gaan een actievere aanpak inzetten. Maar laat mij dat precies uitwerken. Ik kom ermee als ook de herijking amv-beleid aan de orde is.

De heer Spekman (PvdA):

Op het onderwerp medisch kom ik dan in tweede instantie nog terug. Of desnoods spreek ik met de minister af dat ik hem mijn vragen schriftelijk via de commissie aanlever. misschien is dat de beste oplossing.

Minister Leers:

Ja, dat zou fijn zijn.

De heer Spekman (PvdA):

Maar nu Perspectief. Ik heb schriftelijke vragen gesteld. Die zijn beantwoord, maar dat antwoord was feitelijk onjuist. Dat geeft de minister ook toe in de brief van 16 november. Dat kan. Maar nu zit ik wel met één groot probleem. De reden waarom ik die vraag stelde, was dat ik wilde dat die jongeren, waarover de IND zelf geen besluit had genomen vanaf april, niet tussen de wal en het schip zouden komen. Ik wil dus voor die jongeren, waarover de IND geen besluit heeft genomen en die een moeilijk dossier hebben, echt de garantie dat zij niet opnieuw op straat belanden en verdwijnen, na alle moeite die is gedaan om hen in het zicht te houden. Dat vraag ik nog een keer omdat in het verleden – de minister neigt een beetje naar de methode van de oude centrale opvang – 80% à 90% in de illegaliteit verdween. Die jongeren waren we kwijt en die kwamen terug in steden. Niet alleen in de stad Utrecht, maar ook in de stad Maastricht. Dat weet de minister nog heel goed.

Minister Leers:

Eerst over de brief. De vraag van de heer Spekman was: hoeveel besluiten hebt u in de afgelopen drie maanden nog genomen? Daarop is het volgende antwoord gegeven. Het is niet mogelijk om dat geautomatiseerd te genereren uit de dossiers van alle deelnemers aan Perspectief. Omdat de heer Spekman zei dat dit niet klopte, heb ik nog eens goed gekeken. Het blijkt dat de Perspectiefklanten niet geoormerkt zijn in INDIS als Perspectiefklanten. Ze zijn wel geoormerkt als niet-verwijderbaar. Het probleem is echter dat veel meer mensen zijn geoormerkt als niet-verwijderbaar. Dat is moeilijk uit te splitsen. Dat is het antwoord dat ik de heer Spekman heb gegeven.

Dan terug naar de garantie. Wij bieden opvang. Ex-Perspectiefklanten moeten zelf de keuze maken of zij bereid zijn om naar die opvang te gaan. Als zij zelf tot de beslissing komen om dat niet te doen, kan ik hen moeilijk dwingen. Wij bieden opvang aan en zij moeten bepalen of ze op straat willen. Ik kan niet verder gaan dan hun die opvang aan te bieden en de overdracht van de dossiers zorgvuldig te behandelen. Ik ben bereid een aantal vastzittende dossiers te bekijken. Daarmee is overigens niet gezegd dat het zonder meer weggewerkt kan worden, maar we gaan bekijken waar de problemen zitten en wat de achtergronden zijn. Ook gaan we bekijken of we bij de terugkeer meer hulp kunnen bieden bij het opbouwen van een toekomst. Primair moeten ze echter zelf beslissen of ze meegaan of niet.

De heer Spekman (PvdA):

Ik constateer dat hierover een verschil van opvatting blijft bestaan. We gaan terug naar de oude methode waarbij 80% van de ama's wegvluchtte en in de illegaliteit opdook in de verschillende steden. Het is mijn diepe overtuiging dat de Kamer – van links tot rechts – juist moet zoeken naar manieren die beter werken. Om illegaliteit te voorkomen werkt Perspectief echt veel beter dan de oude methode die de minister dreigt te herhalen. Dat spijt me.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ik dank de minister voor zijn positieve reactie op het voorstel over de weeshuizen. Hij gaf aan dat het mogelijk is binnen het gedoogakkoord. Als dat niet zo was geweest, was ik er waarschijnlijk ook niet mee gekomen. Het gaat de VVD-fractie niet zozeer om de mogelijkheid van zo'n weeshuis, we vinden dat het een standaardaanpak moet worden. In onze ogen is ieder geval van onnodige verwestering en onnodige gehechtheid er één te veel. Die weeshuizen moeten overigens niet alleen komen op een paar plekken waar toevallig veel kinderen vandaan komen. Ik zou graag willen horen hoe de minister denkt over een structurele aanpak waarbij we dat in alle gevallen doen waar het qua veiligheid kan. Ik verwijs ook naar de opmerking van de heer Van der Staaij over pleeggezinnen in de landen van herkomst. Dat is volgens de VVD-fractie ook een prima optie. Het hoeft niet per se een weeshuis te zijn. Het gaat erom dat je een goede, veilige opvang voor kinderen creëert in hun land van herkomst. Deelt de minister de visie dat je dit structureel in alle gevallen zou moeten toepassen?

Minister Leers:

Ja, die deel ik. Ik vind het belangrijk dat we eerst toetsen of asiel aan de orde is en dat we vervolgens bekijken of die alleenstaandheid kan worden opgelost met opvang in een weeshuis of een pleeggezin. Dat doe je het liefst in het land van herkomst, want dat is hun eigen omgeving. Dat wil niet zeggen dat er geen probleemgevallen meer zijn in Nederland waarin we een keuze zullen moeten maken. Daar kom ik op terug bij de behandeling van de herijking van het amv-beleid.

De heer Dibi (GroenLinks):

In verband met de vraag van mevrouw Van Nieuwenhuizen moet ook gemeld worden dat de meeste asielzoekers en vluchtelingen voornamelijk worden opgevangen in de eigen regio. Als we een lijstje zouden maken met landen die asielzoekers opvangen, bungelt Europa onderaan, want de meeste vluchtelingen worden gewoon in de eigen regio opgevangen.

Mijn vraag gaat over de asielinstroom. De minister zei dat er vorig jaar sprake was van 15.000 asielzoekers en dat dit aantal dus gedaald is. Stuurt de minister ook voor volgend jaar aan op een daling?

Minister Leers:

Nee. Ik heb alle keren dat wij over asiel spraken zeer nadrukkelijk aangegeven dat ik vind dat Nederland ruimhartig moet openstaan voor mensen die moeten vluchten. Er kunnen geen targets zijn die het aantal sturen. Dat komt ook niet overeen met de afspraken in het regeerakkoord. Je moet echter wel voorkomen dat mensen onder het mom van asiel toch een verblijfsvergunning proberen te krijgen, ook al begrijp ik dat best. We moeten daar echt selectief in zijn.

De heer Dibi (GroenLinks):

Bij de vorming van dit kabinet gaf de gedoogpartner aan 25% minder asielinstroom te willen hebben aan het einde van de kabinetsperiode. Dat is een duidelijke doelstelling, maar de minister zegt daar niet op aan te sturen. Als het een uitkomst is van de maatregelen is het wat hem betreft prima, maar hij gaat dus niet sturen op aantallen.

Minister Leers:

Asiel is asiel. Als mensen moeten vluchten als er ergens oorlog is, kan het zijn dat er meer asielzoekers zijn. Ik ben het er wel zeer mee eens dat we maatregelen moeten nemen om misbruik te voorkomen.

De voorzitter:

Ik maak gebruik van mijn discretionaire bevoegdheid om de heer Spekman nog één vraag te laten stellen.

De heer Spekman (PvdA):

Ik maakte me zorgen over de opmerking over de pleeggezinnen. Wij kunnen natuurlijk nooit de constante verantwoordelijkheid dragen voor wat er in een pleeggezin in een land van herkomst gebeurt. Ik ken veel te veel situaties waarin kinderen zogenaamd in een pleeggezin zitten, maar eigenlijk als een soort slaafje en hulp in de huishouding worden gebruikt. Ik hoor graag van de minister dat hij dit soort situaties niet wil en dat hij dit dus ook niet zal toestaan.

Minister Leers:

Wie zou wel willen dat kinderen als slaaf worden gebruikt? Ik ben het volstrekt met de heer Spekman eens, maar ik heb daar geen sturingsinstrumenten voor. Ik kan geen verplichtingen opleggen aan gezinnen die in het buitenland als pleeggezin fungeren. Dat moet door de autoriteiten van het desbetreffende land gebeuren. Bij de discussie over de maatregelen, een weeshuis of wat dan ook, staat natuurlijk de veiligheid centraal. De heer Schouw wees daar ook al op.

Ik kom nu bij het blokje "regulier", oftewel de migranten die hier naartoe komen voor werk, studie, liefde of gezinshereniging. Ik heb al aangegeven dat werk en studie in Nederland in de belangstelling staan. Dat is positief, want dan hebben wij het over mensen die iets bijdragen aan onze economie. Mevrouw Van Nieuwenhuizen sprak daar al over. Deze mensen zijn hartstikke nodig voor de Nederlandse bedrijven om in de toekomst te blijven concurreren met bedrijven in opkomende economieën. Economisch gezien is Nederland een van de meest internationaal georiënteerde landen in de wereld. Het is dan ook goed dat wij een open en uitnodigend beleid hebben, maar wel met heldere voorwaarden. Wij moeten een snelle en efficiënte toelatingsprocedure hebben, maar tevens misbruik voorkomen. In het verleden hebben wij geconstateerd dat misbruik helaas te vaak voorkwam. Met een wijziging van de regelgeving in juni jongstleden hebben wij dit aangepakt. Als bij de aanvraag van een kennismigrantenvergunning een salaris wordt opgegeven dat onevenredig hoog is in relatie tot de functie, kan die worden afgewezen. Naar aanleiding van de opmerking van de woordvoerder van de PVV, deel ik mee dat wij bovendien blijven checken of het salaris daadwerkelijk wordt uitbetaald.

Ik kom nu bij de grootste groep, de gezinsvormers en de gezinsherenigers. Tegen de heer Schouw zeg ik nogmaals dat ik ten volle respecteer dat mensen hun naasten om zich heen willen hebben. Gezinsmigratie is bij uitstek een beleidsterrein waarop het algemene belang van de Staat en het particuliere belang van het individu samenkomen. De belangen die vastgelegd zijn in artikel 8 EVRM en artikel 7 van het EU-handvest, vervullen in dezen de scharnierfunctie. De richtlijn inzake het recht op gezinshereniging is daar de uitwerking van. In het interruptiedebatje zei ik echter al dat er geen sprake is van een absoluut recht. Aan gezinshereniging zijn voorwaarden verbonden en die proberen wij te beïnvloeden in het kader van het groenboek waarover wij met de Europese Commissie praten. Bovendien willen wij het oneigenlijk gebruik beperken en zeker stellen dat mensen dit in de toekomst niet meer doen. Wij hebben daarom enkele maatregelen uitgewerkt die bekend zijn bij de Kamer. Wij beperken de gezinshereniging tot het kerngezin. Bovendien voeren wij een wachttijd van een jaar in. De vereiste termijn voorafgaand aan het zelfstandig verblijf verlengen wij van drie naar vijf jaar. Verder maken wij een scheiding tussen reguliere aanvragen en asielaanvragen, waarbij reguliere aanvragen alleen in het buitenland mogelijk zijn.

Dit is het pakket maatregelen dat wij zelfstandig kunnen nemen. Daarnaast ben ik bezig met het overtuigen van mijn collega's in Europa van het feit dat wij de toelatingseisen voor de gezinshereniging moeten aanscherpen. Wij willen de inkomens-, leeftijds- en opleidingseisen verhogen, zodat toekomstige partners hun kansen op het opbouwen van hun bestaan in Europa kunnen verbeteren. Mensen zijn zelf verantwoordelijk voor hun integratie. Daar mogen wij ze dan ook op aanspreken. Daar staat tegenover dat ze eerlijke kansen geven om in Nederland hun toekomst op te bouwen.

De discussie over Europa en over het groenboek staat dezer dagen natuurlijk volop in de belangstelling door de presentatie van de lijst van vragen van de Europese Commissie op dinsdag 15 november. Op die lijst staan vragen aan de lidstaten over de mogelijk wensen voor de huidige richtlijn. Mevrouw Van Nieuwenhuizen vroeg mij naar de laatste stand van zaken. Ik ben blij met de publicatie van het groenboek, want Nederland heeft daar grote belangstelling voor. Ik ben ook blij dat het onderwerp "gezinshereniging" nu op de Europese agenda staat. Nederland voert met andere lidstaten een open discussie over dit onderwerp. In ieder geval ontvang ik van veel landen erkenning en waardering voor het feit dat Nederland deze discussie voert.

Ik zie in het groenboek voldoende aanknopingspunten om onze standpunten in de antwoorden te verwerken. Volgende week ga in naar Brussel voor een gesprek met Europarlementariërs. Half december organiseert Nederland een conferentie om op hoog ambtelijk niveau met alle Europese landen te praten, van gedachten te wisselen, over het groenboek. Daarna kunnen wij, op basis van de antwoorden van de lidstaten, gezamenlijk iets richting de Europese Commissie sturen. Wat betreft Europa, met name het Europese groenboek over gezinsmigratie, is het van grote betekenis dat wij bekijken of wij partners kunnen vinden die met ons initiatieven willen nemen.

De heer Fritsma vroeg hoe het staat met het verkrijgen van Europees draagvlak voor inperkende maatregelen op het gebied van gezinsvorming en -hereniging, bijvoorbeeld de leeftijdseis van 24 jaar. Het is mijn inzet om samen op te trekken bij het formuleren van een reactie voor de Europese Commissie. Daarvoor heb ik de afgelopen maanden in de verschillende Europese hoofdsteden gesprekken gevoerd.

De voorzitter:

Ik ben een beetje de draad kwijt; welk blokje was dit?

Minister Leers:

Dit was het tweede blokje. Ik kom dadelijk op terugkeer. Daarna maak ik nog een afrondende opmerking en dan ben ik erdoorheen.

De voorzitter:

Kijk eens aan. Hebt u "Europa" nu afgerond?

Minister Leers:

Ik heb het groenboek afgehandeld. Aan het einde maak ik nog een paar opmerkingen over Europa.

De voorzitter:

Prima.

De heer Fritsma (PVV):

Het groenboek kwam binnen toen wij dinsdag zo ongeveer klaar waren met de eerste termijn van de Kamer. Ik heb het groenboek daarna gelezen en ik moet zeggen: wat een verschrikkelijk eenzijdig politiekcorrect flutstuk. Ik ben er echt van geschrokken. Hoe beoordeelt de minister het dat het groenboek bol staat van de suggesties voor versoepeling van partner- en gezinsmigratie, maar dat met geen woord wordt gerept over suggesties voor aanscherping van het beleid? Ik kan een voorbeeld noemen. Wij werken nu met een leeftijdseis van 21 jaar, maar die wordt in het groenboek zelfs ter discussie gesteld. Wij moeten echter naar een ophoging van de leeftijdseis naar 24 jaar toe. Graag een reactie.

Minister Leers:

Ik heb het groenboek ook nog maar net ontvangen. Wij bestuderen het nu ook. Ik kan de heer Fritsma het volgende zeggen. Ik heb gezien dat de Commissie veertien vragen heeft geformuleerd en dat zij de lidstaten uitnodigt om op die veertien punten antwoord te geven. Het betreft de reikwijdte van de richtlijn; wie mag referent zijn en welke gezinsleden mag hij of zij laten overkomen? Het gaat ook om de voorwaarden je kunt stellen aan gezinshereniging, gezinshereniging bij asielhouders en aanpak van misbruik.

Ik stel vast dat de Commissie zich helemaal focust op de aanpak van misbruik, met name schijnhuwelijken. Ik betreur het dat de Commissie de beschikbare instrumenten te weinig als een mogelijkheid ziet om kansarme migranten te weren, respectievelijk mensen te stimuleren om meer uit zichzelf te halen in het land waar zij naartoe willen gaan. Dat is een beetje het beeld, maar daar gaan wij in onze reactie ook op in. Die discussie moeten veel steviger voeren. Die discussie komt volgens mij een beetje eenzijdig in het stuk terug, maar die kans zullen wij beslist gebruiken om vanuit Nederland ons punt te maken.

De heer Fritsma (PVV):

Ik kan mij er veel bij voorstellen dat de minister het betreurt. Het gaat echter verder dan dat, want er wordt alleen maar over het belang van de immigrant gesproken. De titel van het persbericht was ook: hoe kunnen wij het recht op gezinshereniging voor de migrant waarborgen? Er wordt echter niet gesproken over de gigantische maatschappelijke impact die partner- en gezinsmigratie ook heeft. Ik doel op de integratieproblemen; noem ze allemaal maar op. Het groenboek gaat gewoon niet verder dan de gedateerde linkse dogma's van mevrouw Malmström. Ik kan het niet anders zeggen. Mijn vervolgvraag aan de minister luidt daarom als volgt. Deelt hij de mening dat er nog een behoorlijke inspanning geleverd moet worden voor het creëren van draagvlak bij andere Europese landen? De Europese Commissie werkt namelijk niet bepaald mee, voorzichtig uitgedrukt. Sterker nog, de Europese Commissie werkt de afspraken in het gedoogakkoord gewoon tegen.

Minister Leers:

Ik kan mij de gevoelens van de heer Fritsma wel voorstellen. Het is geen makkelijk onderwerp. Er zal veel overtuigingskracht nodig zijn om dadelijk in ieder geval te bewerkstelligen dat in de Europese richtlijn elementen worden opgenomen die nu in groenboek naar voren moeten worden gebracht.

Onze inzet is om de richtlijn aan te scherpen. Wij willen meer tools in de gereedschapskist hebben om te voorkomen dat kansloze mensen uiteindelijk naar Nederland komen en om een aantal randvoorwaarden te kunnen stellen aan hun komst. Ik zal op dat gebied moeten overtuigen. Ik heb die overtuiging en ben ervan overtuigd dat wij dit met kracht kunnen uitdragen, onder andere tijdens de genoemde bijeenkomst op 14 en 15 december in Amsterdam, waarvoor wij alle Europese lidstaten hebben uitgenodigd om hier verder over te praten. Vervolgens zullen wij het Nederlandse verhaal eind januari, begin februari neerzetten in de hoop dat ook veel andere landen dat doen. Daarna krijgen wij in maart, waarin de sluitingsdatum valt, een discussie met de Europese Commissie. Wij zullen van elke gelegenheid gebruikmaken om onze argumenten krachtig te benadrukken.

De heer Schouw (D66):

De D66-fractie heeft altijd gezegd dat de weg van dit kabinet naar Brussel een mission impossible was. Anderen hebben daaraan geen geloof gehecht en zijn toch doorgegaan. Ik ben blij met de opmerkingen van de heer Fritsma, want uiteindelijk is ook zijn droom uiteengespat. Europa gaat het gedoogakkoord namelijk helemaal niet uitvoeren. De minister heeft een position paper gestuurd en daar is in Europa ongeveer niets van overgenomen. Er is totaal niets van in het groenboek gekomen. De vlag uit voor mevrouw Malmström, heb ik in eerste termijn al gezegd, want zij zou wel gek zijn geweest als zij het gedoogakkoord van het Nederlandse kabinet ging uitvoeren.

Ik heb de volgende vragen aan de minister. Ten eerste: heeft hij nu al een aantal landen verzameld dat het position paper van Nederland steunt? Dat is namelijk al een maand of zes oud, dus er moet aan gewerkt zijn. Ten tweede: kunnen de Kamerleden, de mensen op de publieke tribune en de journalisten, allen die hier zijn, met de minister mee naar de conferentie in Amsterdam om met zijn allen te proeven hoe enthousiast andere landen zijn over de positie van Nederland?

Minister Leers:

Ik snap de vraag van de heer Schouw, maar dat lijkt mij niet zo'n verstandig idee. Het is de bedoeling dat wij in Amsterdam in een open omgeving, zonder dat vertrouwelijkheid en allerlei diplomatieke beperkingen een rol kunnen spelen, de argumenten voor en tegen uit kunnen wisselen. Het lijkt mij niet verstandig om daar met de politiek bovenop te zitten, want dan krijg je een andere discussie. Laten wij bekijken of andere landen de problemen herkennen die wij zien en waarvoor wij maatregelen willen hebben. Dat is de inzet van de discussie. Laat ons nu zelf kiezen hoe wij dat voor elkaar willen krijgen! Ik ben het met de heer Schouw eens dat dit geen makkelijke opgave is. Wij moeten Europa overtuigen van de kracht van onze argumenten om die maatregelen te nemen. Daarnaast moeten wij ook het Europees Parlement overtuigen, want dat heeft op dit gebied codecisie. Het wordt dus een lastige discussie, maar ik ben er nog steeds van overtuigd dat de kracht van argumenten zal winnen. Ik las vanmorgen op de Gerarduskalender, die ik iedereen kan aanbevelen: je kunt beter blijven geloven in je dromen dan in statistieken.

De heer Schouw (D66):

Toch is het ook een belangrijke competentie van een minister om realistisch te zijn. Je kunt je tijd wel heel erg verdoen met allerlei dromen, maar ik raad de minister toch aan om zijn tijd wat effectiever te besteden.

Wat is dat nou, achter gesloten deuren vergaderen over een belangrijk maatschappelijk probleem? Dat wil er bij mij niet in. Ik doe echt een indringend beroep op de minister. Ik snap helemaal niet waarom je dit met 27 landen in het geheim zou moeten doen. De heer Brinkman kennende, die alles in de openbaarheid wil, verwacht ik ook een motie van de PVV om de conferentie in het openbaar te houden, zodat wij allemaal kunnen zien welke landen een stap vooruit gaan doen en commitment tonen voor het position paper van Nederland. Daarover ging mijn eerste vraag en het antwoord daarop kan heel kort zijn: hoeveel landen hebben zich nu al gecommitteerd aan dat position paper?

Minister Leers:

Ik blijf bij mijn voornemen om de discussie vooral tussen de ambtenaren en de betrokken landen te voeren, niet met de politiek erbij. Verder heb ik de heer Schouw al vaker gezegd dat het niet aangaat om te zeggen wie ik allemaal in mijn rijtje heb.

Het gaat erom of de verschillende maatregelen uit het groenboek die onze inbreng vormen, herkend worden door andere landen. Het ene land vindt maatregel een tot en zeven interessant en het andere land vindt weer andere maatregelen interessant. De verschillen tussen de Europese landen zijn daarvoor namelijk te groot. Ik vraag om flexibiliteit. Niet iedereen heeft namelijk hetzelfde gereedschap nodig. Die discussie willen we met elkaar aangaan.

De voorzitter:

Mijnheer Schouw, tot slot.

De heer Schouw (D66):

Eerlijk gezegd wil ik, al was het maar omwille van de tijd, af van die hele Europadiscussie. Kan ik met de minister afspreken dat we in april de stand van zaken opmaken? Dan kunnen we concluderen of we bepaalde verordeningen in Europa gaan wijzigen of dat we ermee stoppen omdat het toch geen zin heeft: a good lawyer knows when to drop a case. Vervolgens kunnen we onze energie aan betere dingen besteden.

Minister Leers:

Nee, wij gaan hier niet mee stoppen. Dit is een missie die ik mij heb voorgenomen. Eind januari/begin februari zullen wij onze visie naar de Europese Commissie sturen. Ik ben ervan overtuigd dat we dan in de Kamer verder zullen debatteren om onze argumenten kracht bij zetten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb ook een vraag bij het blokje "mission impossible". Het groenboek is natuurlijk een grote, dikke middelvinger vanuit Europa naar dit kabinet, en met name naar de PVV. De minister kan nog zoveel willen op het gebied van immigratie; hij moet het met argumenten onderbouwen. De minister zegt daarop dat hij thee gaat drinken in Brussel. Hij gaat theedrinken in Amsterdam en volgend jaar maart in Brussel. Wat heeft dat theedrinken tot op heden opgeleverd? Niet één andere EU-lidstaat steunt Nederland. Sterker nog, Nederland staat geheel geïsoleerd in Europa.

Minister Leers:

Die conclusie laat ik voor de heer Dibi.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het was een vraag. Welke andere EU-lidstaat steunt deze minister? Kan de minister één voorbeeld noemen?

Minister Leers:

In de afgelopen maanden heb ik gesproken met vertegenwoordigers van vele lidstaten. Ik heb uitgelegd waarom wij deze voorstellen doen en hun gevraagd om eventuele belangstelling voor verschillende instrumenten met ons te delen, zodat wij samen kunnen optrekken richting Europa. Daarnaast heb ik gevraagd of zijzelf instrumenten hebben die misschien ook voor ons interessant zijn. Er komt van ieder land een reactie op het groenboek en dan kan de Kamer zien in hoeverre zaken gedeeld worden.

De voorzitter:

Mijnheer Dibi, voordat ik u het woord geef vraag ik u om minder beelden in uw vragen te verwerken. Ik vind het eigenlijk niet kunnen om op die manier over de relatie tussen Europa en Nederland te spreken. Ik ben een beetje streng, maar ik verzoek u om zich iets minder beeldend uit te drukken. Ik neem aan dat u begrijpt wat ik bedoel.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het ging volgens mij niet over het theedrinken in Brussel?

De voorzitter:

Het ging niet over thee. U begrijpt mij heel goed. Als u het gewoon een beetje zakelijk houdt, zijn wij allemaal gelukkig.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Het groenboek zegt eigenlijk tegen Nederland: u kunt het dak op; u kunt namelijk nog zoveel willen wat betreft het strenger maken van de eisen, maar dat moet onderbouwd worden. Ik maak het concreter. Nederland wil de leeftijd van 21 jaar naar 24 jaar verhogen en ook de inkomenseis verhogen. In het groenboek staat duidelijk dat de leeftijd van 21 jaar misschien te hoog is. En wat die inkomenseis betreft, vraagt men zich af waar Nederland het over heeft. Kan de minister dus nogmaals aangeven welke andere EU-lidstaat net als Nederland die leeftijd en de inkomenseis wil verhogen?

Minister Leers:

Nog een keer. Wij hebben veertien vragen te beantwoorden. Die hebben betrekking op verschillende onderdelen: reikwijdte, voorwaarden asielvergunninghouders, aanpak van misbruik. Dat zullen we doen met onze argumenten. Daarbij hoort het rijtje dat u terugvindt in het regeerakkoord. Dat zijn de instrumenten waar we op inzetten en ik daag andere landen uit om daarover mee te denken. Ik hoop dat die uitdaging wordt opgepakt. Dat doen we de 14de en de 15de en in de maanden daarna.

De voorzitter:

Mijnheer Dibi, tot slot.

De heer Dibi (GroenLinks):

Hier staat een minister in ontkenning. In Europa zegt men niet akkoord te gaan met de maatregelen in het gedoogakkoord. Men zegt dat Nederland hoog of laag kan springen, maar zelf kijkt men heel anders aan tegen de manier waarop in de toekomst met immigratie en asiel moet worden omgegaan. Sterker nog, in Europa zal men eerder een versoepeling dan een aanscherping willen. Eigenlijk is het de vraag wanneer de PVV, die inmiddels ook heeft ontdekt dat er vanuit Europa geen heil te verwachten is voor het gedoogakkoord, haar eigen kiezers niet meer voor de gek houdt.

Minister Leers:

Ik heb geen brief gezien van Europa waarin men afstand neemt van het gedoogakkoord van Nederland.

De heer Knops (CDA):

Ik heb een vraag aan de minister. Weet hij wat de enige overeenkomst is tussen Cecilia Malmström en Frits Bolkestein?

Minister Leers:

Nee, ik heb geen idee.

De heer Knops (CDA):

Voor zover ik kan nagaan, is de enige overeenkomst dat beiden liberaal zijn. Voor de rest zijn er heel veel verschillen. Ik was dan ook niet verrast door het groenboek van deze Eurocommissaris, waarin zij het beeld dat zij de afgelopen tijd ook met onze Kamer heeft gedeeld, heeft geschetst. Is de minister het echter met mij eens dat niet alleen de Eurocommisssaris bepaalt wat er gebeurt op dit thema? Welke verwachtingen ziet hij omtrent het Europees Parlement, dat inderdaad nog een behoorlijke invloed heeft? Welke stappen zijn daar nog mogelijk?

Minister Leers:

De Eurocommissaris heeft het initiatief genomen om vragen te stellen. Dat heb ik positief gewaardeerd. Ik heb alleen aangegeven dat zij het in haar uitingen, in de NRC gisterenavond, heel erg toespitst op huwelijksdwang. Ik denk dat zij volkomen voorbijgaat aan de problematiek van de integratie en de kansrijkheid of kansarmheid van mensen. Ook daarvoor moeten wij maatregelen nemen. Ik zal proberen haar daarvan te overtuigen.

Het Europees Parlement heeft codecisie. Ook daarvoor geldt dat wij zullen moeten overtuigen met argumenten. Dat zal ook niet makkelijk zijn, omdat daar ook politieke discussies aan de orde zijn. Nogmaals, ik ga ervan uit dat de kracht van instrumenten zal overwinnen en dat wij vooral zullen inzetten op flexibiliteit en erkenning dat in verschillende landen verschillende problemen aan de orde zijn, waarvoor je verschillende maatregelen moet inzetten.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ik wil de minister een vraag stellen over de kennismigrantenregeling. De minister heeft gezegd dat de brief waar ik bij de vorige begrotingsbehandeling om heb gevraagd, wel is verstuurd, maar waarschijnlijk alleen bij de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid terecht is gekomen. Wij zullen die dus nog opvissen. Ik heb in elk geval wel de conclusie eruit gehoord dat er niet echt knelpunten zouden zijn in de kennismigrantenregeling. Dat kan aan de beleidsmatige kant wel zo zijn, maar ik heb bij veel bezoeken aan bedrijven inmiddels ook gemerkt dat er aan de bureaucratische kant nog wel degelijk heel veel te verbeteren valt. Als je ziet welke papierwinkel gepaard gaat met één kennismigrant – ik heb de ordners vol met formulieren gezien – is mijn vraag of de minister kan nagaan of wij op dat punt kunnen komen tot een vermindering van de administratievelastendruk in de kennismigrantenregeling.

Minister Leers:

Ik was zelf bij het debat over Sociale Zaken, mevrouw Van Nieuwenhuizen niet, want er was een andere woordvoerder. Ik denk dat dit het misverstand is. Wij hebben de brief wel beantwoord. Ik wist niet precies waarop mevrouw Van Nieuwenhuizen doelt, maar de brief is beantwoord. Het zit ook op het scheidsvlak tussen Sociale Zaken en migratie. Dus is er een goede afstemming met collega Kamp over deze aanpak.

De terechte opmerking over de bureaucratie deel ik helemaal. Dat is ook precies de aanleiding om zo snel mogelijk een modern migratiebeleid in gang te zetten, waarbij wij INDiGO nodig hebben om bedrijven die als referent betrouwbaar zijn, zelf de mogelijkheid te geven om via de computer zo snel mogelijk vergunningen rond te krijgen, waarbij zij zelf dan natuurlijk ook borg stellen en verantwoordelijkheid nemen. Mijn inzet is ook om MoMi op dit punt zo snel mogelijk rond te krijgen.

De voorzitter:

U bent toe aan uw laatste blok.

Minister Leers:

Het laatste blok betreft terugkeer. Daarna maak ik nog een paar afsluitende opmerkingen. Over het terugkeerproces heb ik in het begin gezegd dat de kernwoorden daarbij zijn "consequent en zorgvuldig". Als blijkt dat mensen ten onrechte een beroep doen op Nederland en niet in aanmerking komen voor verblijf, moeten wij ook consequent zijn. Dan is vertrek aan de orde.

Voorzitter: Van Beek

Minister Leers:

De intensivering van het terugkeer- en uitzetbeleid heb ik uitgewerkt in een brief over terugkeer die op 1 juli jongstleden naar de Tweede Kamer is verzonden. Wij geven daarin twee signalen af. Wie zelfstandig wil vertrekken, kan ondersteuning krijgen en er is hier geen toekomst meer voor mensen zonder verblijfsstatus. Illegaal verblijf gaan wij aanpakken. Het uitgangspunt is zelfstandig vertrek, onder het motto "je bent verantwoordelijk voor je komst, maar dan ook voor je vertrek".

De heer Van der Staaij heeft in dat kader gevraagd of het vooropstellen van de eigen verantwoordelijkheid niet leidt tot langer verblijf in Nederland. Hij vroeg of wij daar niet van af moeten. Ik ben dat niet met hem eens. Ik denk dat die eigen verantwoordelijkheid nodig is. Mensen kiezen er zelf voor om naar Nederland te komen. Dan mag je ze ook aanspreken om zelf te vertrekken. Dat is ook de basis van de Europese aanpak. Dat wil overigens niet zeggen – zo versta ik de vraag van de heer Van der Staaij en daarover zijn wij het wel eens – dat eigen verantwoordelijkheid betekent dat je mensen aan hun lot overlaat.

Wij ondersteunen mensen op vele manieren om daadwerkelijk terug te keren. Maar als zelfstandig vertrek om welke reden dan ook niet lukt, wordt het gedwongen vertrek. Als de heer Van der Staaij bedoelt dat je die verantwoordelijkheid op een gegeven moment moet inperken, deel ik dat. Er is ruimte om het zelf te doen. Maar als mensen niet willen vertrekken, neemt de overheid dat over. Dan spreken wij mensen aan: dan is er maar één weg en dat is gedwongen vertrek.

In dat kader deed mevrouw Van Nieuwenhuizen een interessante suggestie: is het niet mogelijk dat tijdens vluchten van dat gedwongen vertrek de uit te zetten vreemdeling wordt geëscorteerd door burgerescorte in plaats van de Koninklijke Marechaussee? Nu al treedt de marechaussee altijd in burger op bij het escorteren; zij zitten daar niet in hun officiële KMar-pakje. Ik begrijp dat mevrouw Van Nieuwenhuizen vraagt of naast de marechaussee andere organisaties met dit werk kunnen worden belast, zodat het efficiënter kan. Zij noemde het de pps-constructie. Wij moeten natuurlijk hoge eisen stellen, dus wij moeten honderd procent zeker weten dat onze kwaliteitseisen vervuld kunnen worden. Maar het is altijd de moeite waard om haar suggestie te onderzoeken, dus ik zal dat doen.

Een complicerende factor is dat sommige landen niet willen meewerken aan terugkeer. De heer Knops legde terecht de vinger bij het gebrek aan medewerking van andere landen. Moeten wij dan niet onze contacten met die weigerlanden wat aantrekken, zo vroeg hij. Ik zie zijn voorstel als een ondersteuning van de strategische landenbenadering die ik in de Terugkeerbrief van 1 juli heb uitgewerkt. In deze landenbenadering wordt terugkeer gekoppeld aan andere aspecten van de bilaterale relaties met Nederland, waaronder ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking. Die koppeling kan bijvoorbeeld bestaan uit het benadrukken van het belang van terugkeer tijdens gesprekken die andere bewindslieden voeren met bepaalde herkomstlanden. Neemt u mijn collega van Economische Zaken, die in India in discussie gaat over een of andere economische samenwerking. Ik ga vragen om daarbij ook de terugkeer aan de orde te stellen, zodat wij in dat dossier die koppeling kunnen leggen. Kortom, wij voeren waar mogelijk de druk op. Ieder signaal vanuit de Kamer verwelkom ik met grote belangstelling, omdat het mij kan helpen.

Zelfstandig vertrek is ons uitgangspunt. Onder anderen mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd op welke manier wij bijvoorbeeld door de IOM zelfstandig vertrek kunnen bevorderen. Ik heb in de Terugkeerbrief al aangekondigd dat er een nieuwe regeling komt voor projecten van de IOM en de non-gouvernementele organisaties. Het beleidskader dat daarbij hoort, is bedoeld om maatschappelijke organisaties te ondersteunen in hun werk om vreemdelingen nieuw perspectief te bieden. Op dit moment zijn wij bezig met de afsluitende consultatieronde bij de maatschappelijke organisaties. Dat pakket bestaat uit een materiële en niet-materiële invulling. Ik heb de ngo's gevraagd om mee te denken over de uitwerking. Ik heb een conferentie daarover bijgewoond; die was heel interessant. Wat mij betreft, wordt dat nu snel uitgewerkt. Ik zal het naar de Kamer sturen.

Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd hoe het komt dat bijna de helft van de vreemdelingen die zonder toezicht zijn vertrokken in de illegaliteit is verdwenen. Wij moeten opnieuw nuchter en zakelijk kijken naar de feiten. Vertrek zonder toezicht is niet hetzelfde als verdwijnen in de illegaliteit. Dat een vreemdeling zonder toezicht is vertrokken, betekent slechts dat de Nederlandse overheid of de IOM niet heeft vastgesteld dat de betrokkene Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. De ervaring leert evenwel dat een groot deel van de vreemdelingen die zonder toezicht zijn vertrokken vervolgens niet meer wordt aangetroffen in Nederland. Ook vertrek zonder toezicht past bij het uitgangspunt dat ik net heb verwoord, namelijk dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor zijn vertrek

Ik kom bij de vragen van mevrouw Gesthuizen en de heer Voordewind inzake het idee om de kerken een rol te laten spelen in de opvang en begeleiding van illegalen. Ik vind dat een heel interessante gedachte en heb die zelf al eerder geuit. Ik vind dat de kerken zeer zouden helpen door niet een signaal af te geven dat verblijf toch nog mogelijk is. Ik zou veel liever zien dat zij helpen bij de vrijwillige terugkeer van betrokkenen.

De kerken hebben in de onlangs gehouden Terugkeerconferentie ook aangegeven dat ze daaraan mee willen werken. De Dienst Terugkeer en Vertrek biedt in deze gevallen ondersteuning aan de vreemdelingen die daadwerkelijk willen terugkeren naar het land van herkomst. In dat kader is de vraag opgeworpen door onder anderen mevrouw Gesthuizen over de Pauluskerk in Rotterdam. Ik weet dat onze Dienst Terugkeer en Vertrek regelmatig contact heeft met de Pauluskerk in Rotterdam. Er is door onze dienst al eerder het aanbod gedaan aan vreemdelingen die daar verblijven en daadwerkelijk willen terugkeren – want daar heb ik het dan over – om hun te faciliteren. Dat heeft er inderdaad toe geleid dat met enkele vreemdelingen al een vertrekgesprek is gevoerd en dat ook is gekeken of ze geholpen kunnen worden met die terugkeer. Ik zeg er wel bij dat niet alle vreemdelingen die uitgenodigd zijn voor een vertrekgesprek, daarvoor ook daadwerkelijk zijn verschenen. Daarnaast lijkt niet iedereen mee te willen werken aan een vertrek uit Nederland, wat blijkt uit de omstandigheid dat sommigen geen informatie verstrekken omtrent nationaliteit en/of identiteit. En dat is natuurlijk wel de basis. Ook hierbij geldt namelijk de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkenen. Ik zeg wel toe dat wij met de Pauluskerk en de gemeente Rotterdam in contact blijven; wij willen bijdragen aan een oplossing voor deze groep.

Ook bij handhaving geldt: consequent en zorgvuldig. Als een asielverzoek is afgewezen, als men geen verblijfsstatus heeft gekregen of als men die verloren is, dan moet men zich realiseren dat er een eind komt aan het verblijf in Nederland en dat men anders illegaal in Nederland is. Alle maatregelen die we nemen om illegaliteit tegen te gaan, staan of vallen natuurlijk met goede handhaving.

De heer Fritsma heeft gevraagd of wij op het gebied van handhaving niet meer kunnen bereiken op het punt van weren van criminele vreemdelingen, bijvoorbeeld een betere controle op eventuele misdaden die zij plegen in het land van herkomst. Nu is het zo dat de vreemdeling die in Nederland wil verblijven, een antecedentenverklaring moet ondertekenen, waarin die verklaart dat hij geen misdaden heeft gepleegd. Op dit moment vragen wij niet om een door de autoriteiten van het land van herkomst verstrekte misdaadvrijverklaring, een verklaring omtrent het goede gedrag of zo. Dat is ook niet altijd mogelijk binnen de huidige grenzen van de richtlijn gezinshereniging, maar ik vind het wel een interessante gedachte om de antecedentenverklaring verder in te vullen door daadwerkelijk bijvoorbeeld een verklaring omtrent het gedrag aan het land van herkomst te gaan vragen en uit te zoeken welke mogelijkheden er op dat punt zijn. Ik ben het namelijk met de heer Fritsma eens: te vaak komt het voor dat mensen wel verklaren dat ze geen antecedenten hebben maar dat achteraf blijkt dat ze er wel zijn. Overigens moeten we niet alleen dát doen. We moeten ook de handhaving oppakken op dat punt. Ik ben daarover in gesprek met de minister van Veiligheid en Justitie, want ik wil de Vreemdelingenpolitie, zeker straks in het kader van de vorming van de nationale politie, natuurlijk wel goed outilleren. De Vreemdelingenpolitie zal onder mijn gezag op korte termijn meer controles gaan uitvoeren. Criminelen en overlastgevende illegale vreemdelingen hebben hierin absolute prioriteit.

Voorzitter. Dat was het blokje terugkeer.

De voorzitter:

Dan zijn we nu toe aan de laatste interruptieronde.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik heb twee vragen. Mijn eerste vraag gaat over de illegaliteit. De minister zegt dat we realistisch moeten zijn en dat het helemaal niet te zeggen is dat de helft van de vreemdelingen die met onbekende bestemming of eigenlijk zonder begeleiding vertrokken zijn, de illegaliteit in is gegaan. Maar als je de demonstraties bezoekt, je de groepen mensen ziet en je het een beetje in de smiezen hebt, dan zie je natuurlijk wel dat er een groeiende groep illegalen in Nederland is en dat het er behoorlijk veel zijn. Bovendien is er eerder onderzoek gedaan waaruit wel degelijk blijkt dat een heel groot gedeelte van de mensen die op die manier vertrekken, wel degelijk de illegaliteit ingaat. Hoe logisch is het nu eigenlijk om te verwachten dat die mensen het land uit zijn gegaan? De minister zegt dat bij opsporing helemaal niet is gebleken dat mensen hier de illegaliteit ingaan, maar hoe groot is de pakkans voor iemand die illegaal in ons land verblijft om uiteindelijk tegen de lamp te lopen?

Minister Leers:

Dat zijn interessante vragen en die zullen zeker aan de orde komen bij de discussie over strafbaarstelling van illegaliteit en de implementatie van de terugkeerrichtlijn. Dat zijn immers onze instrumenten om de illegaliteit terug te dringen. Er zijn 100.000 illegalen; dat is een schatting van het WODC. Het is dus zeker een probleem waaraan wij aandacht moeten geven. Ik heb altijd met de Kamer afgesproken dat wij die aandacht willen geven conform het regeerakkoord, niet door enorme aanpakken, het afzetten van straten en dergelijke om de pakkans te vergroten, maar door ons met name te concentreren op de criminele en overlastgevende illegalen. Dat neemt niet weg dat ik alle instrumenten ga inzetten om illegaliteit aan te pakken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het MTV, het grenstoezicht, de implementatie van de terugkeerrichtlijn. Dat zijn allemaal belangrijke instrumenten die straks ingezet gaan worden om illegaliteit en in ieder geval de aanzuigende werking op illegaliteit – in de zin van: kom maar naar Nederland; je mag hier binnenkomen, want het is hier niet strafbaar – aan te pakken.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorkomen is beter dan genezen. Het zou dus heel mooi zijn als wij die mensen in eerste instantie al niet uit het oog verliezen. Dat is de minister hopelijk met mij eens. Ik herinner mij het vorige debat over de strafbaarstelling van illegaliteit nog scherp. Ik heb toen heel expliciet gevraagd om ervoor te zorgen dat de Dienst Terugkeer en Vertrek meer mogelijkheden krijgt. Daarbij heb ik expliciet gevraagd om het verminderen van de case load. Degenen die daar mensen actief begeleiden in de vrijheidsbeperkende locaties, de VBL's, waar zij voorbereid worden op vertrek, hebben vaak 80 tot 120 mensen onder zich, soms zelfs met aanhang. Dat is te veel om werk te kunnen maken van mensen. In mijn ogen is dat een van de redenen waarom men die mensen er niet toe krijgt om te vertrekken. Is de minister bereid om daarnaar te kijken en ervoor te zorgen dat er meer tijd en energie in die mensen gestoken kunnen worden?

Minister Leers:

Wij zijn het er helemaal over eens dat terugkeer een van de belangrijkste aspecten van het beleid is. Daar moeten wij ook echt invulling aan geven. We hebben hier al eerder een debatje met elkaar gehad over die case load. Ik heb u aangegeven dat er, behalve wat overheaddiensten, heel veel mensen als case manager daadwerkelijk bezig zijn met de terugkeer. We bespreken de Terugkeerbrief binnenkort of in ieder geval op termijn. In dat kader wil ik nadenken over uw ideeën, want ik wil terugkeer het komende jaar tot een van de speerpunten maken. Het wordt echt tijd dat wij ook laten zien dat de terugkeer daadwerkelijk wordt opgepakt. Anders blijven mensen toch maar hier. Wat dat betreft, zitten wij helemaal op dezelfde lijn.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Betekent dit dat de minister specifiek zal gaan kijken en zal ingaan op de vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat mensen, bijvoorbeeld door hun case load te verminderen, daadwerkelijk werk kunnen maken van de vreemdelingen die terug moeten?

Minister Leers:

We zullen dit meenemen bij de discussie over de Terugkeerbrief.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik kom terug op het punt van de Pauluskerk. Ik ben daar geweest en heb daar met dominee Couvée gesproken. Hij gaf mij aan dat van de twintig mensen die hij had opgevangen, gemiddeld tussen tien en vijftien mensen daadwerkelijk terug wilden en er alles aan wilden doen om terug te keren. Er zijn inderdaad contacten met de Dienst Terugkeer en Vertrek en ook met de IOM. Het ging de dominee er echter om of je in de tussentijd die mensen in beeld kon houden door hen op te vangen. De minister zegt wel dat hij en de DT&V in gesprek blijven met de kerken, maar wat doen we in de tussenliggende periode, zodat wij inderdaad actief kunnen werken aan de terugkeer, maar hen tegelijkertijd in beeld kunnen houden?

Minister Leers:

Als een illegaal daadwerkelijk terug wil, als daar geen spoor van twijfel over is en als hij daarbij hulp van de overheid vraagt, ben ik bereid om te zeggen: kom maar, dan gaan we je helpen. Die handreiking wil ik doen, maar dat moet geen alibi zijn om weer even opvang te krijgen om weer een tijdje op een goede plek in Nederland te zitten. Dan gaan we ook echt werken aan die terugkeer. Dan ben ik bereid om dat op te pakken, maar dat betekent bij de illegaal zelf acceptatie en inzet om die terugkeer mogelijk te maken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ben erg blij met die toezegging. Dat betekent volgens mij dat er ook een lijntje gaat van de minister naar bijvoorbeeld de Pauluskerk, waar men inderdaad die mensen toetst en scherp navraagt, ook bij de advocatuur, of mensen daadwerkelijk terug willen.

Ik heb begrepen dat ze dat niet zomaar aannemen van mensen. Ze hebben daar spreekuren en ze checken de informatie. Alleen als deze mensen werkelijk bereid zijn om terug te keren, dan komen ze daar in de opvang. Begrijp ik dus van de minister dat hij contact op gaat nemen met de Pauluskerk om die mensen in beeld te houden en de Pauluskerk in staat te stellen om opvang te bieden? Begrijp ik dat goed?

Minister Leers:

Ja, het moeten geen loze verhalen zijn. Als mensen zeggen dat zij terug willen, uit de illegaliteit willen en er genoeg van hebben, dan gaan wij ze helpen. Die bereidheid moet er dan wel echt zijn en zij moeten dan niet gaan traineren of wat dan ook. Zij moeten dan zo snel mogelijk proberen om weg te gaan.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Daar ben ik erg blij mee. Tot slot, omdat we dit blokje afronden, herinner ik de minister eraan dat ik nog twee punten genoemd heb in mijn eerste termijn. Het ging om de vraag of er een gezinstoelage komt voor de leges voor de asielvergunning voor onbepaalde tijd.

Minister Leers:

Daar heb ik de heer Voordewind schriftelijk op geantwoord.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Nee, want dat ging alleen over bepaalde tijd, maar mijn vraag ging specifiek over de mogelijkheid van een korting voor vluchtelingen die een vergunning voor onbepaalde tijd willen. Die is niet schriftelijk beantwoord. Misschien spreken wij langs elkaar.

De voorzitter:

U spreekt door elkaar heen. Dat is veel erger!

Minister Leers:

Dan neem ik dat mee.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mijn laatste punt waren de administratieve lasten voor werk voor asielzoekers die nog in procedure zijn.

Minister Leers:

Die eerste vraag zal ik nakijken. Volgens mij is hij beantwoord, maar anders pak ik hem dadelijk in tweede termijn mee. Maar wat bedoelt de heer Voordewind precies met de administratieve lasten bij mensen die in procedure zijn?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Hierover heb ik een redelijke hoeveelheid tekst uitgesproken in mijn eerste termijn. Het gaat om de mensen die wel mogen werken. De minister heeft een regeling getroffen voor de zes maanden. De werkgevers zeggen alleen nog wel dat zij een opeenstapeling van vergunningen moeten aanvragen en dat de procedure lang duurt. Kunnen we dat niet versnellen en verkorten?

Minister Leers:

Ik ben zeker bereid om te kijken naar die 24 weken die zij mogen werken. Dat is namelijk de eis. Anders zit je met een probleem met de WW. Die 24 weken moeten mogelijk zijn. We moeten proberen om daar zo weinig mogelijk administratieve lasten bij te hebben. Ik zal daar nog eens naar kijken. Ik laat de heer Voordewind dat nog weten.

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister beklemtoonde zojuist terecht het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid bij terugkeer. Ik denk echter dat het wel van belang is dat de overheid mensen ook aanspreekt op die verantwoordelijkheid. Ik heb in mijn eerste termijn het voorbeeld genoemd dat wij soms zaken onder ogen krijgen waar pas negen maanden na een onherroepelijke rechterlijke uitspraak voor het eerst over die terugkeer wordt gesproken. Hoe kijkt de minister daartegen aan?

Minister Leers:

Ik vind dit opnieuw een terechte opmerking van de heer Van der Staaij. Ik ga voor het beleid betere afspraken maken met de verschillende onderdelen in de keten – wij zijn namelijk de hele keten aan het vormen – over dat er een vlaggetje komt bij iemand die uitgeprocedeerd is, zodat er door DT&V bovenop gesprongen kan worden. De communicatie tussen de verschillende ketenpartners moet wat mij betreft korter en beter worden. Het is immers mooi om het aan de eigen verantwoordelijkheid over te laten, maar we moeten af en toe ook een beetje meehelpen om ervoor te zorgen dat die ook genomen wordt.

De heer Dibi (GroenLinks):

De vraag is hoe we precies gaan meehelpen, want de terugkeer is het afgelopen jaar niet gestegen, ondanks het feit dat die een prioriteit is van het kabinet en de gedoogpartner. De vraag is of de terugkeer komend jaar zal stijgen en of er meer mensen terug zullen gaan. Voormalig minister Verdonk heeft altijd afgezien van de strafbaarstelling van illegaliteit vanwege capaciteitstekorten bij de politie. Je moet immers wel agenten hebben, die illegalen kunnen oppakken. De minister zegt dat dit volgend jaar een van zijn speerpunten wordt, maar is die capaciteit er wel? Zo ja, waar is die dan precies?

Minister Leers:

Ik heb twee punten. De heer Dibi zegt dat de terugkeer niet gestegen is. Ik heb echter uitgelegd dat dit te maken heeft met de reparatie van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen en met het feit dat de terugkeerrichtlijn niet geïmplementeerd was. Het MTV is nu gerepareerd en door de Raad van State geaccordeerd. Als we daarnaast de terugkeerrichtlijn hebben geïmplementeerd, kunnen we de illegaliteit meer aanpakken, respectievelijk de terugkeer steviger handen en voeten geven.

Wat betreft het capaciteitstekort heb ik de heer Dibi aangegeven dat ik in gesprek ben met de minister van Veiligheid en Justitie over het intensiveren van het specifieke toezicht. Als ik een maatregel invoer, namelijk de strafbaarstelling van illegaliteit, dan moet ik die ook kunnen uitvoeren. Dan heb ik daar dus ook de mensen voor nodig.

De heer Dibi (GroenLinks):

Heeft de minister dan niet gehoord dat zijn collega van Veiligheid en Justitie niet eens de huidige capaciteit van de politie kan bewaken? De targets voor dit jaar worden niet gehaald, want die 3000 extra politieagenten komen er allang niet meer. Dat was gewoon een loze belofte. Het kabinet kan de huidige capaciteit niet eens garanderen. Terwijl er op termijn misschien minder agenten zullen komen, zegt de minister dat hij intensiever toezicht wil. Dat kan ik niet met elkaar rijmen.

Minister Leers:

Toch is het een van kabinetsprioriteiten voor de nationale politie. Minister Opstelten heeft mij hierover een toezegging gedaan en ik ga ervan uit dat hij die gestand zal doen. Wat mij betreft is er dus geen reden voor een discussie over de prioriteiten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Een meerderheid van de Kamer vindt dat kerken die een asielzoeker of een illegaal uit barmhartigheid opvangen, niet strafbaar mogen worden gesteld. Is dat ook het uitgangspunt van de minister? Of wil hij iedereen die een illegaal of een asielzoeker onderdak biedt, strafbaar stellen? Zo ja, maakt het dan uit of het een kerk of een commerciële instelling is?

Minister Leers:

In de uitwerking van de strafbaarstelling heb ik gekozen voor een overtreding en niet voor een misdrijf. Dat betekent per definitie dat mensen die hulp bieden aan een illegaal, niet strafbaar zijn. Dat geldt zowel voor particulieren als kerken.

De heer Spekman (PvdA):

In de voor-vorige-periode is er ook onderzoek gedaan naar illegalen. Erkent de minister dat daaruit naar voren is gekomen dat bijna iedereen die met onbekende stemming was vertrokken, gewoon in Nederland was gebleven? Dat onderzoek is overigens uitgevoerd door het WODC.

De minister zoekt naar de beste manier om mensen die hier niet mogen blijven, te laten terugkeren. Ik help de minister graag bij die zoektocht. Ik heb de minister hierover schriftelijke vragen gesteld op 23 augustus, onder meer of het klopt dat meer dan 65% van de vreemdelingen uit de VBL niet terugkeert naar het land van herkomst. In het antwoord van 9 november 2011 schrijft de minister in antwoord op vraag 3 over de vrijheidsbeperkende locatie dat er in totaal 755 vreemdelingen direct uit de VBL vertrokken zijn. De minister goochelt nogal met de cijfers en daarom heb ik het uitgesplitst over de categorieën. Daaruit blijkt dat eigenlijk maar 22,5% daadwerkelijk is teruggekeerd, 19,5% in de illegaliteit is verdwenen en 43,5% een nieuwe procedure is gestart. De resultaten van de VBL zijn dus ook niet bijzonder. Ik zeg dat overigens met alle respect voor de zoektocht van de minister naar een goede oplossing. Omdat het allemaal ook nog eens erg kostbaar is, vraag ik mij af of de minister bereid is om naar een alternatief te zoeken voor de VBL. De VBL blijkt immers ook niet te werken; de resultaten zijn zelfs nog iets slechter dan bij Perspectief.

Minister Leers:

Die cijfers zal ik natrekken. U krijgt daarover in tweede termijn of schriftelijk meer informatie.

Mede naar aanleiding van een verzoek van mevrouw Gesthuizen onderzoek ik alternatieve vormen van vrijheidsbeperking. De Kamer krijgt daarvan nog voor de kerst een overzicht. Ik zal daarbij proberen aan te geven welke alternatieven volgens mij zouden kunnen werken. Er bevinden zich enkele interessante pilots onder, pilots die u misschien wel aanspreken. Ik stel voor dat wij hierover in discussie gaan wanneer ik de Kamer de resultaten van dat onderzoek heb toegestuurd.

De heer Spekman (PvdA):

De crux in elk debat over asiel zijn de vragen over "met onbekende bestemming vertrokken". Verdonk noemde het op een gegeven moment "klinkeren". En later zijn er nog wel meer termen voor bedacht. De minister zegt nu dat het niet uitgesloten is dat die mensen naar het land van herkomst zijn vertrokken. Uit eerder onderzoek naar illegalen is nu juist gebleken dat die mensen bijna allemaal in Nederland zijn gebleven. Dat was overigens een van de weinige zaken waarover de heer Fritsma en ik het in de vorige periode eens waren. Ik herhaal dus mijn vraag. Hoe doorbreken wij deze ban? Is de minister bereid om uit te gaan van feiten in plaats van eufemismen? Zal hij blijven zoeken naar manieren om "aantoonbaar vertrek" te verhogen? Ik vraag dat, omdat wij natuurlijk geen genoegen mogen nemen met "met onbekende bestemming vertrokken".

Minister Leers:

Ik ken het rapport van het WODC, maar volgens mij staat daar niet in dat ze bijna allemaal in Nederland zijn gebleven. Een grote groep is namelijk wel degelijk aantoonbaar vertrokken. Dat neemt natuurlijk niet weg dat ik het met de heer Spekman eens ben dat de groep die in Nederland blijft, veel te groot is. Dat moeten wij dan ook stevig gaan aanpakken.

Dat is overigens ook een onderdeel van het mechanisme dat straks gaat werken bij de Terugkeerrichtlijn en de aanpak van illegaliteit. Mensen die illegaal zijn en opgepakt worden, komen in detentie, ter fine van de uitzetting. De bedoeling is dus dat zij daadwerkelijk worden teruggestuurd naar het land van herkomst.

De heer Spekman (PvdA):

Ik constateer dat wij van opvatting blijven verschillen. Ik constateer dat bij de VBL een heel groot percentage met onbekende bestemming vertrekt. Dit percentage is bijna net zo groot als het percentage van de daadwerkelijke terugkeer. 43% start nieuwe procedures. Dit betekent dus dat wij de oplossing nog niet hebben. Mensen steeds meer straffen en dieper in de illegaliteit brengen, gaat het probleem van de terugkeer echt niet oplossen. Ik geloof veel meer in samenwerking met allerlei instituten, kerken en mensen met een warm hart dan in andere methoden. Het gaat dus om de opvang van mensen. Zij moeten niet op straat worden gezet, waarbij ze met onbekende bestemming vertrekken.

Minister Leers:

We zijn het er hartstikke over eens dat terugkeer voorop moet staan. Dat blijft ook voor mij de prioriteit. Ik vind het niet van belang hoe we dit doen, mits dit maar gebeurt. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik zal bekijken of alternatieve vormen van detentie beter werken. Daarom werken we met kleine pilots, om te voorkomen dat mensen toch met onbekende bestemming vertrekken. Laten we in het komende jaar proberen om samen invulling te geven aan het vertrek. Ik vind dat heel belangrijk. Als de heer Spekman ideeën heeft waardoor het beter kan en waardoor mensen daadwerkelijk vertrekken, ben ik de eerste om die ideeën over te nemen. Mij gaat het om het vertrek. Ik wil mensen niet dwarszitten of wat dan ook. Iemand die hier niet mag blijven, moet weg. Dat wil ik concretiseren.

De voorzitter:

Minister, wilt u uw eigen termijn afronden?

Minister Leers:

Mijn inbreng is nog tweeënhalve pagina. Over Europa hebben we het al gehad. Ik denk dat de discussie in de Kamer bewezen heeft dat de internationale dimensie van mijn portefeuille groot is. Ik ben zelf veel in Europa geweest. Dat geldt gelukkig ook voor de Kamer. In de afgelopen ben ik, net als de Kamerleden, nog eens gaan kijken bij de Turks-Griekse grens. Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik daar niet blij van werd. Ik deel dan ook volledig de zorgen van mevrouw Gesthuizen. Het probleem is daar echt groot. De situatie aan de Turks-Griekse grens heeft de aandacht van mijn collega's in Europa. Tijdens de JBZ-Raad in september en oktober is dit onderwerp besproken. Nederland heeft samen met Hongarije en Oostenrijk concrete maatregelen voorgesteld om de problematiek in deze regio aan te pakken.

Ik wil nog een stapje verder gaan. We moeten het voor elkaar zien te krijgen dat Griekenland het geld dat op de plank ligt ook echt gaat gebruiken. Griekenland doet dit nu niet omdat de cofinanciering ontbreekt. Dan moeten we maar naar mechanismen gaan zoeken waardoor de cofinanciering wel ingevuld kan worden. Daarnaast wil ik bekijken of er mogelijkheden zijn om de administratieve problemen tussen Griekenland en Turkije enigszins weg te nemen. Ik deel overigens de zorgen die een aantal Kamerleden hebben uitgesproken over de Turkse situatie. Heel veel mensen kunnen visumvrij naar Turkije vliegen en kunnen van daaruit Europa binnenkomen.

Ik heb in dit debat geprobeerd om op een nuchtere en zakelijke wijze aan te geven waarom het gaat. Ik heb daarnaast ook verteld dat het asiel- en immigratiebeleid wel degelijk op koers is en dat we in wetgeving al veel hebben neergelegd bij de geëigende organisaties, zoals de Raad van State. Daarnaast heb ik verteld dat ik actief bezig ben om de zaken voor elkaar te krijgen die ik in Europa voor elkaar moet krijgen.

De heer Dibi heeft in zijn aanleiding gezegd dat ik weliswaar actief bezig ben, maar vroeg zich af of ik niet met een verkeerde en verouderde boodschap bezig was. Ik deel dit niet. Deze regering staat voor een selectief migratiemodel, waarbij opvang wordt geboden aan wie deze nodig heeft en waarbij we van mensen die hier willen verblijven, vragen dat zij de beste uitgangspunten hebben om te kunnen integreren in de Nederlandse samenleving. Mijn boodschap is dan ook steeds geweest dat er een balans moet zijn tussen de positieve bijdrage die immigranten kunnen leveren en de negatieve kanten van de immigratie voor de Nederlandse samenleving op het terrein van integratie. We zijn de mensen die in de afgelopen decennia zijn binnengekomen nu aan het integreren. Het zou bijna ondoenlijk worden als er nog grote groepen kansloze migranten bijkomen. Daar hebben we onze maatregelen op ingezet. Die boodschap blijft ik consequent uitdragen, met een open houding, gericht op internationale samenwerking, met als doel om Nederland sterker te maken. Dat is ook het uitgangspunt van dit kabinet.

Mijn doel is om Nederland sterker te maken en niet zwakker. Ik heb daarbij een positieve grondhouding waarbij migratie positief kan zijn. Daarnaast vangt Nederland asielzoekers op die huis en haard hebben moeten verlaten omdat zij bedreigd worden. Onze aanpak is erop gericht, mensen te prikkelen om ook echt mee te doen. Voor mensen die niet willen meedoen, zijn wij inderdaad kritisch en streng. Anders valt het draagvlak onder immigratie en asiel weg en wordt Nederland inderdaad een land dat tegenhoudt. Wij hebben veel regelgeving op de rails gezet. Het afgelopen jaar is veel in beweging gezet. Wij hebben stevige debatten met elkaar gevoerd, maar ik hoop dat wij toch samen kunnen werken om het strenge en rechtvaardige asiel- en immigratiebeleid daadwerkelijk invulling te geven.

De voorzitter:

Mij is verzocht om enkele minuten te schorsen ter voorbereiding van de tweede termijn. Die schorsing moet zeer kort zijn omdat wij de tweede termijn nog voor de lunchpauze willen afronden. Ik heb al gezegd dat de laatste interruptieronde is geweest.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Dit kan toch niet? We hebben een debat en daarin word ik nota bene nog aangesproken ook.

De heer Dibi (GroenLinks):

De minister is klaar met zijn laatste blokje. De Kamer mag aan het eind van elk blokje interrumperen.

De voorzitter:

Het laatste blokje hebben wij al gehad. Ik heb keurig aangekondigd dat daarop de laatste interruptieronde volgde. Daarna heeft de minister zijn betoog afgerond. Wij gaan niet weer opnieuw beginnen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

U kunt niet de minister nog het woord geven en dan zeggen dat wij niet mogen interrumperen. Ik ben uiterst spaarzaam geweest met mijn interrupties. Ik wil de minister nog een laatste vraag kunnen stellen.

De voorzitter:

U hebt uw laatste vraag al gesteld. Ik heb duidelijk aangegeven welke afspraken u met de voorzitter had.

De heer Dibi (GroenLinks):

In zijn afrondende opmerkingen heeft de minister een aantal Kamerleden met naam en toenaam genoemd. Daarmee lokt hij ook een reactie uit.

De voorzitter:

Daar kunt u in tweede termijn op ingaan. Na de schorsing volgt een korte tweede termijn.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik wijs de leden erop dat zij slechts heel beperkte spreektijden hebben. Moties moeten binnen diezelfde spreektijd worden ingediend.

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter. Ik heb twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de herijking van het amv-beleid voor de voormalig alleenstaande minderjarige vreemdelingen geen oplossing biedt en ex-amv's gemiddeld al zeven jaar in Nederland verblijven;

verzoekt de regering, de totale groep voormalig alleenstaande minderjarige vreemdelingen, waaronder de voormalige deelnemers aan het experiment Perspectief, in kaart te brengen en de Kamer daarover te informeren;

verzoekt de regering tevens, een speciale beleidsafspraak voor deze groep ex-amv's te maken, waarvan de uitgangspunten in elk geval zijn dat:

  • - de lopende toelatingsprocedures en terugkeeractiviteiten van deze groep met voorrang en hoogste prioriteit worden afgerond;

  • - extra middelen ten behoeve van ex-amv's kunnen worden ingezet om terugkeer naar het land van herkomst te realiseren;

  • - soepeler een vergunning wordt verleend aan deze ex-amv's, omdat zij buiten hun schuld niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst;

  • - zij in beeld blijven bij de landelijke of lokale overheid en wordt voorkomen dat zij op straat of in de illegaliteit belanden;

  • - uiterlijk op 31 december 2012 alle dossiers van deze ex-amv's, voor zover enigszins mogelijk, zijn afgerond,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spekman, Dibi, Schouw en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de groep vreemdelingen die op grond van het generaal pardon uit 2007 een verblijfsvergunning is verleend, binnen afzienbare tijd in aanmerking komt voor naturalisatie;

overwegende dat veel van deze vreemdelingen voormalige asielzoekers zijn die niet in het bezit zijn van een voor naturalisatie vereist paspoort en gelegaliseerde geboorteakte;

van mening dat ook deze vreemdelingen in aanmerking moeten kunnen komen voor naturalisatie, maar dat van hen niet gevergd kan worden dat zij voor het verkrijgen van documenten terugkeren naar het land waarvandaan zij gevlucht zijn;

verzoekt de regering, voormalige asielzoekers die houder zijn van een pardonvergunning en van wie de identiteit in de verblijfsprocedure door de IND niet wordt betwist, vrij te stellen van de voor naturalisatie vereiste gelegaliseerde geboorteakte en paspoort,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spekman, Dibi, Schouw en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (33000-VII).

De heer Spekman (PvdA):

Nog een opmerking over deze motie, voorzitter. De minister is in eerste instantie niet ingegaan op deze vragen over naturalisatie. Ik begrijp dat het misverstand bestaat of dit bij minister Leers hoort of bij zijn collega. In het pardondebat dat wij hier een aantal jaren hebben gevoerd, hebben wij uitgebreid gesproken over dit punt, los van alle meningsverschillen over het pardon. Toen is aan de orde gekomen dat als deze mensen tekenen bij Burgerzaken, wij ervan uitgaan dat hun gegevens juist zijn. Als we er later achter komen dat zij hebben gelogen of gejokt, raken ze alsnog hun Nederlanderschap kwijt. Dat is de afspraak die is gemaakt, maar nu wordt het anders uitgevoerd. Ik dien deze motie in omdat dit in tegenspraak is met afspraken die we hier eerder over hebben gemaakt.

Mijn laatste opmerking gaat over het amendement. Daar heeft de minister nog niet op gereageerd. Ik wacht zijn reactie van zo meteen af. Ik vind het heel belangrijk dat we de procedures versnellen. Mijn amendement had als doel om die procedures te versnellen door juist meer IND-beslisambtenaren aan te stellen. Want hoe sneller we besluiten nemen, hoe minder mensen in de opvang zitten. En de opvang kost hier uiteindelijk het grote geld, zeker met het huidige COA.

De heer Knops (CDA):

In het amendement pleit de heer Spekman voor een uitbreiding van de formatie, omdat hij achterstallige zaken weg wil werken. Is die uitbreiding tijdelijk, om extra snelheid te creëren en daarna weer over te gaan tot de normale snelheid, of pleit de heer Spekman voor een structurele uitbreiding?

De heer Spekman (PvdA):

In eerste instantie pleit ik voor een tijdelijke uitbreiding. Het zou kunnen d at een structurele uitbreiding loont. Ik wil met een incidentele uitbreiding van 100 bekijken of het werkt, omdat ik zie dat de verblijfsprocedures weer langer worden. Volgens mij zien we dat allemaal aan de getallen. En als je meer beslisambtenaren hebt, kun je de procedure verkorten. In de rapporten van de ambtelijke werkgroepen heb ik gezien dat dit een van de methodes is om de eerste procedure te verkorten van zes maanden naar zelfs drie maanden.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn en voor de toezegging om nog eens goed te kijken naar de onnodige bureaucratie rondom kennismigranten. Ik dank hem ook voor zijn welwillende opstelling ten aanzien van de burgerescorts bij uitzettingen.

Dan heb ik nog een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij de komst van alleenstaande minderjarige vreemdelingen de inzet zich maximaal moet richten op zo spoedig mogelijke terugkeer;

overwegende dat kinderen geen valse hoop op een verblijfsstatus moet worden geboden;

overwegende dat onnodige verwestering en hechting in Nederland moeten worden tegengegaan;

overwegende dat hereniging met familie in het land van herkomst in de regel in het belang van het kind is;

constaterende dat de aanwezigheid van een weeshuis in het land van herkomst kan voorzien in een veilige opvang als de familie niet bekend is;

verzoekt de regering, in zo veel mogelijk herkomstlanden met spoed een veilige kinderopvang gericht op een kansrijke toekomst in het eigen land te realiseren en dit mede te bekostigen uit de middelen voor ontwikkelingssamenwerking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, Knops en Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (33000-VII).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Waarom zit die overweging over de hereniging met familie in deze motie, als in het dictum juist wordt gezegd wat er moet gebeuren als er géén familie is, namelijk een weeshuis opzetten? Daarmee wek je wellicht de schijn dat het belangrijk is dat het kind teruggaat naar de familie, maar het uiteindelijke doel van mevrouw Van Nieuwenhuizen is een weeshuis voor de gevallen waarin er geen familie is.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Het doel is niet zozeer de weeshuizen. Het doel is die kinderen op een goede manier opvangen in het land van herkomst. Als dat bij familie kan, heeft dat de voorkeur. Als er geen familie is, is een weeshuis een goed alternatief als daar, zoals ook gesteld wordt in de motie, een veilige omgeving gecreëerd kan worden.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Welke opdracht aan de regering bevat deze motie om ervoor te zorgen dat de hereniging met familie eerder plaats heeft?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Dat is gewoon onderdeel van het beleid. Daar heeft mevrouw Gesthuizen gelijk in. Het kan echter geen kwaad om in een motie nog eens te benadrukken dat je het in eerste instantie belangrijk vindt dat kinderen bij familie terechtkunnen.

De heer Spekman (PvdA):

Gezien de ondertekening komt het CDA al tegemoet aan de eis van de heer Wilders om vooral op ontwikkelingssamenwerking te bezuinigen. Mijn vraag gaat over de vestigingsplek van die weeshuizen. Acht mevrouw Van Nieuwenhuizen het denkbaar om bijvoorbeeld in Somalië in Mogadishu een weeshuis te openen?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Dat lijkt me op dit moment bijzonder ingewikkeld. Daar zou ik zeker geen weeshuis beginnen, want dat lijkt me geen kansrijke situatie. Er zijn natuurlijk veel landen waar je wel snel kunt starten. Je zult het in Mogadishu pas kunnen doen als de situatie daar verbeterd is. Nu kan dat inderdaad niet.

De heer Spekman (PvdA):

Wat voegt deze motie dan toe aan wat er in het regeerakkoord is afgesproken?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Er moet werk van gemaakt worden, en wel op alle mogelijke plekken waar het kan. Nu is de mogelijkheid er wel, maar het gebeurt nog niet. De minister is tot nu toe alleen bezig om met andere landen de situatie in Afghanistan te bekijken. Het gaat ons niet alleen om de landen met de grote aantallen. Het kan bij wijze van spreken gaan om een land waar maar één kind vandaan komt. Ieder geval van onnodige verwestering is er voor ons één te veel.

De heer Spekman (PvdA):

Los van het feit dat de ontwikkelingssamenwerking verder wordt uitgehold, voegt deze motie dus niets toe. Of vertrouwt de VVD-fractie niet dat deze minister het regeer- en gedoogakkoord uitvoert waarin dit letterlijk staat?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Dan heeft de heer Spekman dat niet goed gelezen. Het staat als een mogelijkheid in het gedoogakkoord. Er staat niet in dat het in alle landen in alle gevallen nagestreefd moet worden. Daarin is de motie dus wel degelijk nieuw. De heer Spekman heeft het over de uitholling van OS-middelen, maar daar ben ik het absoluut mee oneens. Het is juist in het belang van de kinderen en van de landen van herkomst dat zij daar een goede toekomst krijgen. Dat is bij uitstek een geschikte besteding van OS-middelen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Dank aan de minister voor zijn beantwoording. Ik denk dat wij op zich een goed debat hebben gevoerd, ook al zijn we het over zeer veel zaken niet eens.

De minister heeft duidelijk gemaakt dat de asielzaken zeker niet de spuigaten uitlopen. Er is geen stijging van de cijfers te zien. Ik maak mij wel zorgen, onder meer vanwege de toeloop aan de buitengrenzen van Europa. Nederland merkt dit nu al, maar zal daar op termijn, als dit zo doorgaat, zeker nog meer mee te maken krijgen. Er wordt geschat dat er in Griekenland een miljoen mensen wachten op een mogelijkheid om verder Europa in te trekken. Dat zijn enorme cijfers. Ik maak mij met name zorgen over de situatie aan de Turks-Griekse grens. Dit komt ook omdat de commissie voor Immigratie en Asiel daar geweest is. De minister heeft hier al iets over gezegd in de beantwoording in eerste termijn, maar ik heb nog een paar vragen. Wat zou er volgens de minister precies moeten gebeuren? Wat gaat de minister, al dan niet samen met EU-collega's, zeggen? Welke concrete acties zal hij ondernemen wat betreft het tegenhouden van mensen bij de Turks-Griekse grens?

Ik dien tot slot drie moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zowel in de Kamer als in de Nederlandse maatschappij de discussie rond de verlening van verblijfsvergunningen aan uitgeprocedeerde ex-amv's nog hevig woedt;

van mening dat alle betrokkenen belang hebben, bij het op korte termijn duidelijkheid krijgen over het voorgaande;

spreekt als haar mening uit dat de Kamer over dient te gaan tot voortvarende behandeling van het voorstel van wet van de leden Spekman en Voordewind tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000, houdende versterking van de positie van in Nederland gewortelde minderjarige vreemdelingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gesthuizen, Schouw, Dibi, Spekman en Voordewind.

Zij krijgt nr. 39 (33000-VII).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Men heeft kunnen horen dat deze motie niet gericht is aan de regering, maar aan de Kamer zelf.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zowel de Nederlandse maatschappij als uitgeprocedeerde asielzoekers gebaat zijn bij een efficiënte terugkeer naar het land van herkomst;

overwegende dat de Dienst Terugkeer & Vertrek op basis van casemanagement werkt aan de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers en ten doel heeft om de aanpak specifiek op de desbetreffende vreemdeling te richten;

van mening dat casemanagers regelmatig verantwoordelijk zijn voor een te grote groep uitgeprocedeerden die Nederland dienen te verlaten en daardoor te weinig tijd en aandacht kunnen besteden aan elke vreemdeling afzonderlijk;

van mening dat het voorgaande niet bijdraagt aan een efficiënte terugkeer van vreemdelingen;

verzoekt de regering, met de casemanagers van DT&V te bespreken of er behoefte is aan meer capaciteit om te komen tot zorgvuldigere en snellere terugkeer van vreemdelingen en de Kamer hierover te informeren bij de aangekondigde correspondentie over maatregelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gesthuizen en Spekman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat onder andere de Vereniging van Asieladvocaten en -juristen Nederland en de huisartsen van azc Katwijk van mening zijn dat de medische zorg voor (uitgeprocedeerde) asielzoekers schromelijk tekortschiet;

overwegende dat goede medische zorg juist leidt tot minder procedures en effectievere terugkeer;

van mening dat (uitgeprocedeerde) asielzoekers recht moeten hebben op dezelfde zorg als de Nederlandse bevolking;

verzoekt de regering, de medische zorg van asielzoekers en vreemdelingen weer onder de verantwoordelijkheid van GGD Nederland te brengen, waarbij preventieve en curatieve zorg in één hand zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (33000-VII).

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording en voor de toezeggingen in de eerste termijn. Ik dien een tweetal moties in. De eerste motie gaat over terugkeer en de rol die de Nederlandse regering daarin speelt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een aantal landen onvoldoende of niet meewerkt aan het terugnemen van hun eigen onderdanen;

van oordeel dat een effectief terugkeerbeleid een conditio sine qua non is voor een rechtvaardig asielbeleid;

van oordeel dat de Nederlandse regering alle middelen moet inzetten om ervoor te zorgen dat landen hun onderdanen terugnemen;

verzoekt de regering, bij alle contacten met landen die onvoldoende meewerken aan het terugnemen van hun onderdanen deze kwestie aan de orde te stellen en desnoods door middel van sancties deze landen te bewegen hun onderdanen terug te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Knops, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga en Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (33000-VII).

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ik heb nog een vraag over de duiding van de motie. Heb ik het goed begrepen dat dit niet alleen geldt voor minister Leers, maar ook voor alle collega-ministers zoals de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Sociale Zaken en wie dan ook? Geldt het verzoek in de motie voor het hele kabinet? Moet iedereen hierop aangesproken worden?

De heer Knops (CDA):

In het dictum van de motie staat "verzoekt de regering", maar het is misschien goed om inderdaad op te merken dat het bijna alle ministers met internationale contacten van dit kabinet betreft. Het gaat te vaak alleen via de minister voor Immigratie en Asiel. Deze motie is bedoeld om het gehele kabinet er voor de veelvuldige contacten in het buitenland toe op te roepen.

Mijn tweede motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat een humaan beleid moet worden gevoerd ten aanzien van asielzoekers en jonge alleenstaande minderjarige vreemdelingen in het bijzonder;

van mening dat daarbij moet worden bekeken of de capaciteiten van deze jonge mensen ten volle benut kunnen worden ten behoeve van onze samenleving;

verzoekt de regering, in het toekomstige beleid sneller te besluiten over verblijfsaanvragen, zodat het lange wachten en de daarmee gepaard gaande onzekerheid niet meer kan voorkomen;

verzoekt de regering tevens, ernaartoe te werken dat de minister voor Immigratie en Asiel werk kan maken van zijn discretionaire bevoegdheid zoals die oorspronkelijk is bedoeld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Knops en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (33000-VII).

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik had verwacht dat de CDA-fractie vandaag het initiatief zou nemen om werk te maken van de CDA-resolutie waarin staat dat er humaner beleid voor jonge asielzoekers moet komen en dat zij niet meer met of zonder diploma moeten worden uitgezet. Ik hoor nu echter iets heel anders, namelijk: sneller uitzetten en meer niet.

De heer Knops (CDA):

Dan heeft de heer Dibi niet goed geluisterd. Het dictum van de resolutie van het CDA-congres is namelijk letterlijk verwoord in onze motie, maar de overwegingen die de heer Dibi daarbij noemt uiteraard niet. Het gaat namelijk om het dictum van de resolutie, zoals die door de indiener ervan op het congres is geduid.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik ga ervan uit dat de heer Knops de resolutie beter kent dan ik, maar ik citeerde uit de resolutie: deze jongeren met of zonder diploma worden niet langer uitgezet. Er staat in de resolutie dat wij die jongeren nodig hebben op onze arbeidsmarkt en in het kader van de aankomende vergrijzing. Ik lees dat allemaal echter niet in deze motie. De heer Knops vraagt om snellere duidelijkheid en de discretionaire bevoegdheid zoals die ooit bedoeld was.

De heer Knops (CDA):

Beide punten zou de heer Dibi moeten omarmen, ook na afloop van dit debat. Wij hebben er een aantal keren over gesproken dat snellere terugkeer van belang is, omdat dit sneller duidelijkheid geeft en verwachtingen voorkomt. Bij humaner asielbeleid hoort dat wij snelheid voor de mensen in kwestie betrachten en dat de minister weer een discretionaire bevoegdheid krijgt zoals die bedoeld is. Dat staat ook in het dictum van de motie die ik net heb ingediend. De heer Dibi weet net als ik dat die bevoegdheid van de minister op papier nog wel bestaat, maar dat die inmiddels, ook door uitspraken van de Raad van State, weer begrensd is door allerlei verzoeken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur. Dat heeft de minister net nog in een interruptiedebatje ook aangegeven. Daarvoor is deze motie bedoeld.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Wij hebben het de afgelopen dagen over heel veel dingen gehad, waaronder de kroonjuwelen van de PVV. Ik moet met genoegen vaststellen dat de minister die kroonjuwelen van de PVV op een heel handige en slimme manier weer veilig heeft opgeborgen. Ik verwijs daarbij naar de inleiding van zijn betoog. De D66-fractie is daar blij mee.

Wij hebben een aantal toezeggingen van de minister gekregen. Wij krijgen nog een brief over de vraag waarom het onderzoek naar het COA langer duurt. Ik wil ook graag van de minister weten wat dit voor mevrouw Albayrak van het COA betekent. Blijft zij tot die tijd op non-actief en moet zij worden doorbetaald of niet? Er zijn een aantal van dergelijke puntjes. Wij krijgen in het voorjaar ook een brief over de discretionaire bevoegdheden. Die bevoegdheden gaan wij herijken. Wij krijgen ook een brief over de rekensom voor kennismigranten.

Tot slot vraag ik de minister het volgende. Kunnen wij het verhaal van Commissaris Malmström dertig dagen voordat de Nederlandse regering met een reactie daarop komt, bespreken?

Ik wil ook nog een motie indienen, maar ik word helemaal onrustig van het rode lampje dat aangeeft dat mijn spreektijd voorbij is.

De voorzitter:

Dat is ook precies waarvoor dat rode lampje geïnstalleerd is. U hebt het goed door, mijnheer Schouw.

De heer Schouw (D66):

En dat op een lege maag, voorzitter. Wat doet u mij aan? Wat bent u toch een harde.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering in december 2011 in Nederland een besloten conferentie organiseert waar met andere Europese lidstaten onder meer zal worden gesproken over het Nederlandse standpunt ten aanzien van Immigratie en Asiel en over het groenboek Gezinshereniging;

overwegende dat het in het openbaar belang is om inzicht te krijgen in het draagvlak bij andere lidstaten voor het Nederlandse standpunt om een strenger migratiebeleid te voeren en daartoe Europese richtlijnen te wijzigen;

roept de regering op, de conferentie een openbaar karakter te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (33000-VII).

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Ik bedank de minister voor de gegeven antwoorden. In eerste termijn heb ik al aangegeven dat de immigratiecijfers er niet om liegen en dat de maatregelen die zijn afgesproken in het gedoogakkoord, daarom bittere noodzaak zijn. De PVV-fractie verwacht dat over het jaar 2012 minder niet-westerse allochtonen worden toegelaten dan in het jaar 2010, het jaar waarin het kabinet begon. Die dalende lijn moet zich na 2012 natuurlijk doorzetten naar de welbekende percentages die wij hier herhaaldelijk hebben besproken.

Ik heb mijn zorgen geuit over de uitvoering en de handhaving van het vreemdelingenbeleid. In dat kader heb ik nog een vraag over de adrescontroles die vaak door de Vreemdelingenpolitie worden uitgevoerd en heel belangrijk zijn bij het bestrijden van schijnrelaties. Hoe kan het dat het aantal adrescontroles achter lijkt te blijven bij voorgaande jaren? Kan dit aantal wederom opgevoerd worden?

Voor de PVV-fractie is de aanpak van criminele vreemdelingen topprioriteit en het is daarom mooi dat de minister heeft toegezegd, te bekijken of wij de eis kunnen stellen dat vreemdelingen bij hun verblijfsaanvraag met een verklaring van de autoriteiten van het land van herkomst moeten aantonen dat zij geen misdaden hebben gepleegd. Het is mooi dat de minister naar die misdaadvrijverklaring gaat kijken. Ik zou wel graag weten binnen welke termijn wij hierover uitsluitsel kunnen verwachten.

Ik rond af. Al met al zijn er al een hoop verbeteringen op de rails gezet, maar blijven er ook een hoop uitdagingen bestaan. De PVV-fractie zal alles optimistisch maar kritisch blijven volgen, waarbij wij de minister en het hele kabinet uiteindelijk afrekenen op de behaalde resultaten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Die hoop verbeteringen hebben tot nul komma nul resultaat geleid tot op heden. Ik heb een vraag over de cijfers. De minister heeft in zijn inleiding gezegd dat er vorig jaar 154.000 immigranten naar Nederland zijn gekomen. Over 100.000 van die immigranten gaat hij niet, want daarbij gaat het om migratie binnen Europa, Nederlanders die zijn teruggekomen en allerlei andere gevallen. Binnen de resterende 54.000 gevallen zijn 21.000 gevallen van gezinsvorming en gezinsvereniging. Over die 21.000 gevallen gaat de minister en daar kan hij iets aan doen, naar eigen zeggen. Met hoeveel moet dit aantal volgend jaar gedaald zijn?

De heer Fritsma (PVV):

Dat verhaal van de minister lijkt ook op de aantallen die ik heb genoemd. Ik heb in eerste termijn bijvoorbeeld gewezen op het aantal van 52.000 niet-westerse allochtonen dat in 2010 binnen is gekomen. Dat is een cijfer van het Centraal Bureau voor Statistiek. Natuurlijk zit in dat cijfer zowel het aandeel asielzoekers, waar de minister op wees, als het aandeel reguliere migranten. Ik kan dat cijfer dus verklaren. De neergaande lijn moet uiteraard betrekking hebben op het cijfer dat ik genoemd heb, op de 52.000 niet-westerse allochtonen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Er worden heel veel cijfers genoemd, maar er ontbreekt één cijfer, namelijk wat de daling volgend jaar moet zijn. De minister zegt dat hij niet gaat sturen op asiel. Het enige waar hij op kan sturen is gezinsvorming en -hereniging. Die bedroeg vorig jaar 21.000. Ik kan deze vraag tien keer stellen en de heer Fritsma wil hem niet beantwoorden: met hoeveel moet dat aantal volgend jaar gedaald zijn? Met 1%, met 10%, met 100% of met 50%?

De heer Fritsma (PVV):

Allereerst, de heer Dibi is selectief aan het winkelen. De minister heeft namelijk aangegeven dat er ook op asiel veel bereikt kan worden. Wij hebben gelukkig de wettelijke basis voor het categoriaal beleid weggenomen. We hebben de bewijslast verzwaard. Wij pakken het probleem van de ongedocumenteerde asielzoekers aan en van de asielzoekers waarvan het moeilijk is om de identiteit vast te stellen. Dat zijn allemaal maatregelen die in het gedoogakkoord terugkomen. Natuurlijk kunnen we daar wel op sturen. We kunnen dus invloed hebben op asiel, op de partner- en gezinsmigratie, maar ook op alle andere reguliere verblijfsaanvragen, bijvoorbeeld door het stapelen van procedures tegen te gaan. Ik heb in de eerste termijn ook gewezen op de noodzaak om af te geraken van de mogelijkheid om in Nederland steeds maar weer reguliere verblijfsvergunningen aan te vragen die hier mogen worden afgewacht. De minister heeft gelukkig aangegeven dat hij voortvarend met die maatregel aan de slag gaat. De heer Dibi is dus selectief aan het winkelen. De minister heeft zelf aangegeven dat er op heel veel terreinen heel veel mogelijk is. Wij wachten af waar dat toe leidt. Nogmaals, de PVV is optimistisch dat het allemaal goed handen en voeten krijgt. Ik geef de heer Dibi gelijk dat er uitdagingen zijn. Dat groenboek is voor de PVV-fractie wel degelijk een bron van zorg.

Om terug te komen op de vraag van de heer Dibi. Ik heb al vier keer eerder gezegd dat er in 2012 minder niet-westerse allochtonen zijn toegelaten dan in het jaar 2010, het jaar waarin het kabinet begon. Duidelijker kan het bijna niet.

De voorzitter:

De heer Dibi, tot slot.

De heer Dibi (GroenLinks):

Wauw, zoveel woorden en geen enkel antwoord. Ik ga het nog een keer proberen. Met welk aantal moet het aantal mensen dat via gezinsvorming en hereniging naar Nederland is gekomen in 2010, in 2012 zijn gedaald. Het waren er 21.000. Hoeveel moeten het er volgend jaar zijn?

De voorzitter:

Mijnheer Fritsma, kunt u heel kort zijn?.

De heer Fritsma (PVV):

Ik kan ook heel kort zijn. We kijken naar het aantal toegelaten niet-westerse allochtonen. In 2010 waren dat er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek 52.809 en in 2012 moeten het er minder zijn. Dat lijkt mij duidelijk zat.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dit was geen antwoord van de heer Fritsma, omdat hij weet dat hij de belofte niet kan waarmaken tegenover zijn eigen kiezers. Ik ben van PVV'ers gewend dat zij duidelijk antwoord geven op duidelijke vragen. Dit was gewoon een groot afleidingsmanoeuvre, om zich alvast in te dekken voor volgend jaar.

Voorzitter. Het lijkt te lukken. De massamanipulatie op het gebied van immigratie verplaatst zich heel langzaam naar nuchtere migratiepolitiek. Ik constateer dat de minister zich vandaag effectief heeft ingedekt voor volgend jaar. Hij vindt het niet realistisch om in 2012 een substantiële daling te verwachten van het aantal gezinsmigranten. Terecht zegt hij in andere woorden: PVV, je kunt de boom in met je belofte van een halvering van het aantal niet-westerse vreemdelingen dat ons land binnenkomt.

De heer Fritsma bleef stil toen de minister afstand nam van deze doelstelling. En wie zwijgt, stemt toe. De heer Fritsma kan nu wel zijn hoofd schudden, maar ik heb hem maar één keer zien opstaan voor een interruptie. Eén keer, op het gebied van immigratie en asiel. Dat was het grote ding van de PVV. Wij hebben u niet gehoord, mijnheer Fritsma. De PVV heeft de belofte aan haar achterban gebroken. Zo heb ik de heer Fritsma het volgende horen zeggen: "Hoe verder we af komen van die 50%, hoe ongemakkelijker het voor ons wordt, en dus ook voor het kabinet". Kortom, de PVV is de nieuwe regentenpartij. Die halve bil zit zo lekker op het pluche dat al die beloften over veiligheid en immigratie niets meer waard lijken te zijn.

Ter ondersteuning van de realiteitszin van de minister heb ik een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat dit kabinet voornemens is de migratie om te buigen, te beheersen en te verminderen;

constaterende dat de overheid een beperkte invloed heeft op migratiestromen;

spreekt uit dat het niet realistisch is om de minister af te rekenen op concrete aantallen in de instroom van het aantal immigranten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (33000-VII).

De heer Fritsma (PVV):

De heer Dibi presteert het zo vaak om te debatteren op grond van onjuistheden dat ik daar altijd maar op voorbereid ben en bijvoorbeeld de Handelingen meeneem van debatten, in dit geval het stenogram van de eerste termijn. Daarin heb ik duidelijk gezegd: "Er zijn al meerdere debatten geweest over percentages. De PVV-fractie blijft daar natuurlijk bij. De doelstellingen met betrekking tot de percentages gaan echter over de gehele kabinetsperiode. Wij hebben altijd gezegd: hoe verder wij daarvan verwijderd raken, hoe ongemakkelijker het wordt. Dat verhaal doet nog steeds opgeld." Dat waren letterlijk mijn woorden in eerste termijn. De heer Dibi beweert nu dat dit niet meer opgeld doet. Ik vraag aan de heer Dibi om voortaan beter te luisteren en aan de kijkers om zelf eens met gezonde ogen naar de immigratieproblemen te kijken. Wat gebeurt hier namelijk? Wij hebben het verhaal over het groenboek gehad, waarbij ook belangrijk zijn vragen als "moeten wij criminelen, bijvoorbeeld eerwrakers, nog wel langer in de gelegenheid stellen om partners uit het buitenland over te laten komen"?

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Fritsma (PVV):

De heer Dibi sluit de ogen voor al die problemen. De heer Dibi is er kennelijk alleen maar op gericht om zo veel mogelijk mensen naar Nederland te halen. Het generaal pardon werd ook door GroenLinks ondersteund. Schaamt de heer Dibi zich er niet een beetje voor dat bij de pardonregeling bijvoorbeeld ook criminelen werden getrakteerd op een verblijfsvergunning? Dus dat eenrichtingsverkeer van de heer Dibi moet stoppen. Hij zou eens rationeel naar alle problemen moeten kijken, want daar heb ik hem nog nooit op kunnen betrappen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Hier staat iemand die nog steeds heel erg trots is op het generaal pardon en op de meerderheid die in de vorige kabinetsperiode tot stand is gekomen.

Ik ga in op het advies van de heer Fritsma dat de heer Dibi goed moet luisteren. Ik ga nu heel goed luisteren. Met hoeveel moet de gezinsvorming en gezinshereniging volgend jaar gedaald zijn?

De voorzitter:

Nee, de heer Fritsma stelt vragen en de heer Dibi beantwoordt ze. Dat is net gebeurd. Daar stoppen we nu mee.

De heer Dibi (GroenLinks):

De heer Fritsma zei net dat de percentages nog steeds gelden.

De voorzitter:

Het aardige van interrupties is dat aan de interruptiebalk de vragen worden gesteld en dat vanaf het spreekgestoelte de antwoorden komen. Wij gaan dat niet omkeren.

De heer Fritsma (PVV):

Ik vind dit ook een beetje tijdverlies. Als de heer Dibi dingen blijft ontkennen die al in eerste termijn zijn gezegd, staan wij hier in toekomstige debatten 's avonds om elf uur nog. Ik vind het jammer dat wij niet meer kunnen debatteren op grond van feiten. Ik vind het jammer dat ik voortaan bij elk debat de Handelingen moet meenemen om de heer Dibi te wijzen op hetgeen wel is gezegd.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het klopt dat de heer Fritsma in zijn eerste termijn over de percentages aan het einde van de kabinetsperiode heeft gesproken. Wil je echter aan het einde van de kabinetsperiode bijvoorbeeld 50% minder niet-westerse allochtonen bereiken, dan moet dat zichtbaar zijn in de loop der jaren. In 2012 zit het kabinet er al een tijdje. Wat moet er dan al zichtbaar zijn? Op die vraag krijg ik geen antwoord, omdat de heer Fritsma weet dat hij volgend jaar niets kan waarmaken. Hij liegt tegen zijn kiezers.

De heer Knops (CDA):

Mijn verwachtingen waren hooggespannen toen de heer Dibi naar het spreekgestoelte liep om één motie in te dienen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Twee.

De heer Knops (CDA):

O, er komt er nog eentje?

De heer Dibi (GroenLinks):

Ja. Ik snap dat de heer Knops daarop zat te wachten, want die motie is geïnspireerd door het CDA-congres. Daar kom ik nu bij. Een wens van mijn fractie is een kinderpardon voor de 1000 alleenstaande minderjarige vreemdelingen, eigenlijk de wet van de heren Spekman en Voordewind.

Het CDA is nog niet zover. Wel roept 85% van de achterban het kabinet op met humaner beleid voor deze kinderen te komen en hen niet uit te zetten. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel alleenstaande minderjarige vreemdelingen in Nederland goed zijn ingeburgerd en nauwelijks nog binding hebben met de cultuur en het land van herkomst en dat deze jonge mensen in bijna alle gevallen studeren en/of een opleiding volgen;

constaterende dat zij bij het behalen van de 18-jarige leeftijd niet meer als amv's worden aangemerkt en daarom in veel gevallen als ongewenste vreemdelingen de grens worden overgezet en Nederland dienen te verlaten;

overwegende dat het huidige beleid niet solidair is met deze vreemdelingen in ons midden en derhalve in tegenspraak is met uitgangspunten als publieke gerechtigheid, gespreide verantwoordelijkheid, solidariteit en rentmeesterschap;

verzoekt de regering, in lijn met de genoemde uitgangspunten een humaan beleid te ontwikkelen ten aanzien van deze jonge alleenstaande minderjarigen, zodat zij niet als ongewenste vreemdelingen de grens worden overgezet en Nederland dienen te verlaten;

verzoekt de regering voorts, de Kamer daarover te informeren vóór Prinsjesdag 2012,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (33000-VII).

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Voordat de heer Knops mij interrumpeert, wil ik weten hoeveel minuten ik nog heb. Ik heb er nu helemaal geen zicht op wat ik verbruik.

De voorzitter:

Nog drieënhalf.

De heer Dibi (GroenLinks):

Oké, dan zijn de antwoorden op de interrupties waarschijnlijk meegeteld.

De voorzitter:

Nee, nee.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het was te proberen.

De heer Knops (CDA):

Ik meende begrepen te hebben dat de heer Dibi met een motie zou komen, maar gelukkig zijn het er toch twee. Ik constateer slechts dat de tweede motie een interpretatie is van de aangenomen resolutie. De heer Dibi geeft er duidelijk een heel eigen duiding aan. Dat mag uiteraard. Wij zullen bij de stemmingen kijken hoe wij daarmee omgaan.

Ik vraag de heer Dibi wat zijn politieke bedoeling is met de eerste motie. Het is niet echt een motie die ik van hem gewend ben. Het is een beetje een slappe motie, waarin hij vooral constateringen neerzet en waarin, als ik goed heb geluisterd, vooral zaken staan die de minister allang heeft toegezegd.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het blijft onduidelijk of deze minister wel of niet wordt afgerekend op concrete cijfers. Het kabinet wil ombuigen, beheersen en verminderen. De gedoogpartner noemt daarbij een aantal percentages. De minister zegt de ene keer: ik ga voor een substantiële vermindering. De andere keer zegt hij: ik laat mij niet afrekenen op cijfers. Ik wil met deze motie duidelijkheid daarover krijgen, omdat wij anders volgend jaar dit debat opnieuw krijgen zoals wij het vorig jaar al hebben gehad. De cijfers zijn nog niet zichtbaar, de heer Fritsma zal over asielinstroom beginnen, die begint over regulier en die begint over niet-westerse allochtonen. Het is een soort warboel van cijfers geworden. Ik probeer hiermee duidelijk te maken wat de lijn is van een meerderheid van de Kamer. Gaan wij de minister afrekenen op cijfers of niet?

De heer Knops (CDA):

Ik heb een beetje hetzelfde gevoel dat de heer Fritsma net had, namelijk dat wij deze discussie vorig jaar bij de begroting al in volle omvang gevoerd hebben. Het is voor mij volstrekt helder hoe de opstellingen daarin zijn. Als de heer Dibi daarover nog een motie wil indienen, is dat natuurlijk aan hem.

De voorzitter:

Dat is geen vraag meer. Ik geef graag het woord aan de heer Voordewind.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb nog een aantal minuten en ik ben nog niet klaar. Ik snap dat u snel wilt afronden, maar ik wil gewoon gebruikmaken van mijn spreektijd.

Ik heb nog een vraag aan de minister. Dit kabinet stuurt begin volgend jaar een reactie op het groenboek. De Kamer heeft er recht op om dertig dagen daarvoor die brief te ontvangen, zodat zij er ook nog over kan debatteren. Graag krijg ik de toezegging dat de Kamer die brief krijgt. Deze vraag is al gesteld door de heer Schouw.

De minister eindigde zijn inbreng met de opmerking dat hij het niet eens is met mijn pleidooi dat hij met de verkeerde boodschap in Europa zit en dat die boodschap inmiddels achterhaald is, omdat wij grote tekorten hebben op onze arbeidsmarkt en er dus over moeten nadenken waar wij migranten vandaan moeten halen om onze economie draaiende te houden. De minister zei daarop dat hij het er niet mee eens is dat de boodschap achterhaald is. Dat is raar, want die boodschap komt uit het interview van de minister zelf in Christen Democratische Verkenningen. Ik roep de minister op om het unaniem eens te worden met zichzelf. Er schijnen twee ministers Leers te zijn, die het niet altijd unaniem eens zijn met elkaar. Dat kan, maar zeg dat dan. Ik wil graag dat de minister één lijn kiest.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ben gisteren mijn inbreng begonnen met de hoop uit te spreken dat dit een debat zou zijn dat niet over streefcijfers en cijfers zou gaan maar vooral over de kwaliteit van het beleid en over mensen. Gelukkig is dat ook zo het geval geweest, los van het feit dat de PVV alleen staat met het steeds weer noemen van haar eigen streefcijfers. Zoals gezegd, het moet gaan over de kwaliteit van de asielopvang en de asielprocedures. Daarom ben ik ook blij dat de minister onder andere heeft gezegd dat hij gaat kijken of de amv's in de opvang door kunnen stromen als het gaat om de ex-Perspectievers.

Ik ben ook blij dat de minister positief gereageerd heeft op het pleidooi van de ChristenUnie om met betrekking tot de Pauluskerk te kijken of er voor de categorie die wel terug wil maar dat nog niet kan, een mogelijkheid van opvang is. Als steun in de rug toch nog de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gemeenten en kerken geconfronteerd worden met uitgeprocedeerde asielzoekers die willen werken aan terugkeer naar het land van herkomst, maar voor die terugkeer afhankelijk zijn van medewerking van het land van herkomst en inmiddels geen recht meer hebben op opvangvoorzieningen;

van mening dat voor deze relatief kleine groep moet worden gezocht naar een passende oplossing;

van mening dat zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat uitgeprocedeerde asielzoekers met onbekende bestemming vertrekken, teneinde daadwerkelijk werk te kunnen maken van een effectief terugkeerbeleid;

overwegende dat om over te kunnen gaan tot opvang van deze groep, een passend filter moet worden opgesteld, teneinde misbruik te voorkomen en tevens de consequenties van het bieden van opvang aan deze groep in beeld moeten worden gebracht;

verzoekt de regering, de mogelijkheden tot en de consequenties van het bieden van opvang aan de groep uitgeprocedeerde asielzoekers die werk maken van terugkeer naar het land van herkomst, in kaart te brengen en de Kamer binnen drie maanden over de uitkomsten daarvan te informeren en waar mogelijk met voorstellen te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Gesthuizen, Spekman, Van der Staaij en Schouw.

Zij krijgt nr. 47 (33000-VII).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn tweede motie gaat over werken als je nog in de procedure zit.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit onderzoek blijkt dat de beperkte mogelijkheid om te werken tijdens de asielprocedure een aandeel heeft in de psychische problemen van asielzoekers;

constaterende dat werkgevers tegen belemmeringen aanlopen bij het in dienst nemen van asielzoekers en mede daardoor slechts een klein percentage van de asielzoekers gebruikmaakt van de bestaande mogelijkheden;

van mening dat het verrichten van arbeid tijdens de asielprocedure het gevoel van eigenwaarde, zelfredzaamheid en de kans op een geslaagde integratie of een geslaagde terugkeer zal vergroten;

verzoekt de regering, onnodige administratieve barrières te slechten en waar mogelijk het verrichten van arbeid tijdens rechtmatig verblijf te stimuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Spekman, Schouw en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (33000-VII).

De heer Knops (CDA):

Even een verhelderende vraag. Arbeid is natuurlijk een ruim begrip. Wellicht kan de heer Voordewind specifieker definiëren wat hij dan onder arbeid in dit verband verstaat.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wat mij betreft zowel betaalde als onbetaalde arbeid, maar ik zie met name de problemen als het gaat om betaalde arbeid, omdat daarbij de werkgevers zeggen: we willen ze wel inzetten maar vanwege de langere procedures die we daarvoor moeten hanteren, komt het er niet van en ook omdat de periode van werken beperkt is tot zes maanden. Ik ben het eens met mevrouw Van Nieuwenhuizen dat het belangrijk is om deze mensen een zinvolle dagbesteding te geven. Dat kan betaald of onbetaald zijn. Daarvoor is de motie een steun in de rug en een stimulans richting de minister.

We hebben het verder gehad over het gezinstarief als het gaat om asiel onbepaalde tijd. Ik dien op dat punt de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de nationale visa en enkele andere onderwerpen wordt voorzien in een legesheffing voor de aanvraag of afgifte van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd;

van mening dat voorkomen moet worden dat de last van de legesheffing bij de aanvraag of afgifte van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te groot wordt, met name voor gezinnen met kinderen;

verzoekt de regering, bij het vaststellen van het legestarief voor de aanvraag of aangifte van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te voorzien in een verlaagd tarief voor gezinsleden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Schouw en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49 (33000-VII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er nog altijd verschillende landen zijn die de doodstraf hanteren voor afvalligheid, blasfemie, overspel en homoseksualiteit;

van mening dat het risicovol is om mensen terug te sturen naar landen waar dergelijke fundamentele mensenrechten met de voeten worden getreden;

verzoekt de regering, geen vluchtelingen terug te sturen die het risico lopen de doodstraf te krijgen voor afvalligheid, blasfemie, overspel of homoseksualiteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Schouw en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50 (33000-VII).

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Allereerst dank ik de minister voor de heldere beantwoording. Ik vind dat wij een goed en constructief debat hebben gehad, nuchter en zakelijk, maar met het volle besef dat wij over mensen spreken.

Ik wil graag een motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kennis over de duur van het verblijf en de procedures van asielzoekers van wezenlijk belang is voor het zicht op en de controle van het terugkeerbeleid;

verzoekt de regering, te onderzoeken op welke wijze de rapportage over de vreemdelingenketen aangevuld kan worden met informatie over aantallen en achtergronden van asielzoekers die langer dan vijf jaar geleden een eerste asielaanvraag in Nederland gedaan hebben en de Kamer hierover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Knops. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51 (33000-VII).

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.45 uur tot 14.15 uur geschorst.

Naar boven