Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 28 februari 2008 over lesbisch- en homo-emancipatiebeleid.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Wij kunnen terugkijken op een mooie behandeling van de nota van het kabinet. Los van de meningsverschillen over pijnpunten, zoals artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling, hebben wij dat op een goede manier gedaan. Er zijn concrete uitkomsten. Alle partijen, van welke stroming dan ook, hebben hun best gedaan om een respectvolle en inhoudelijke bijdrage te leveren aan het debat. Ik kijk daar met veel genoegen op terug en ik denk dat de minister dat ook doet.

Ik dien vandaag geen moties in over de inhoud van de nota. Wel wil ik een motie indienen op een punt dat de internationale context van de homorechten aangaat.

Op al die andere punten voeren wij nog diverse debatten en zullen er nog verschillende voorstellen worden ingediend. Ik noem als voorbeeld het VAO over de ingebrekestelling, waarbij het gaat over de Algemene wet gelijke behandeling. Daar hebben wij het vandaag niet over.

Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de Van der Hamberaadslaging,

overwegende dat in meer dan 75 landen ter wereld homoseksualiteit strafbaar is gesteld en dat daarnaast zeven landen homoseksualiteit met de doodstraf bedreigen;

overwegende dat in november 2006 de zogenaamde Yogyakarta Beginselen zijn gecodificeerd, waarin alle bestaande en juridisch geldende mensenrechten zijn vertaald naar mensen met een andere seksuele oriëntatie en genderidentiteit, terwijl de beginselen vergezeld gaan van aanbevelingen hoe nationale regeringen en andere actoren de beginselen in hun regelgeving en beleid kunnen verankeren;

overwegende dat de regering bij monde van de minister van Buitenlandse Zaken zich al voluit achter deze beginselen heeft geschaard tijdens de zevende zitting van de VN-Mensenrechtenraad;

overwegende dat 17 mei is aangemerkt als Internationale Dag tegen Homofobie (IDAHO) en dat het voor internationale mensenrechtenorganisaties, zoals Human Rights Watch, Amnesty International, Global Rights en ILGA, van groot belang is dat nationale parlementen zich uitspreken over het belang van de Yogyakarta Beginselen bij het bestrijden van discriminatie op grond van seksuele oriëntatie en genderidentiteit;

spreekt uit dat discriminatie op grond van seksuele oriëntatie en genderidentiteit krachtig bestreden dient te worden en dat de Yogyakarta Beginselen hierbij een goede leidraad zijn;

verzoekt de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, in het kader van de Internationale Dag tegen Homofobie bij andere parlementen de Yogyakarta Beginselen onder de aandacht te brengen en hen op te roepen, deze te onderschrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Jonker. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(27017).

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Deze motie is dus geen oproep in de richting van de regering. Sterker nog, het is eigenlijk een compliment aan de regering, nu ook al de minister van Buitenlandse Zaken zich uitdrukkelijk over dit onderwerp heeft uitgesproken. In de internationale gemeenschap is dat signaal heel goed ontvangen. De motie vormt juist een uiting van het parlement in de richting van andere parlementen zich te scharen achter deze Beginselen, alsmede een ondersteuning voor alle activiteiten die rond 17 mei zullen plaatsvinden, ook in de komende jaren.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil de minister hartelijk bedanken voor zijn heldere uiteenzetting, alsmede voor alle toelichtingen en aanvullingen op de nota. Die nota wordt in ieder geval op dit moment gedragen door mijn fractie.

Ik leg toch nog eens de nadruk op respect voor diversiteit, met name bij de orthodoxe en etnische groepen. De minister heeft mij in ieder geval het vertrouwen gegeven dat hij daarop zal toezien. Eigenlijk gaat de hele nota over dat soort gemeenschappen. Ik vertrouw erop dat ik erop aankan dat de minister qua subsidieverstrekking, tijdsduur en doelstellingen met die groepen rekening zal houden.

Mevrouw Jonker (CDA):

Voorzitter. Een aantal punten wilde de CDA-fractie in het debat over homo-emancipatie zeker gerealiseerd zien. Daarbij gaat het om het onderzoek naar de dilemma's in het onderwijs om homoseksualiteit de aandacht te geven die het verdient en om betere mogelijkheden voor de Inspectie van het Onderwijs om inzicht te krijgen in de vraag of en hoe scholen het onderwerp homoseksualiteit onder de aandacht brengen. Ook wilden wij beter inzicht in homoseksualiteit via de lokale jeugdmonitor. Last but not least wilden wij de garantie dat de minister een brede representativiteit van homovrijwilligersorganisaties steunt. Diversiteit moet ook binnen de groep homoseksuelen tot haar recht kunnen komen. Op al deze punten is de minister mijn fractie tegemoetgekomen en daar zijn wij hem zeer erkentelijk voor.

Een ander punt willen wij onderstrepen; de heer Van der Ham heeft ditzelfde punt ook al verwoord. Dat betreft het pleidooi dat de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen, vorige week in de zevende zitting van de VN-Mensenrechtenraad in Genève heeft gehouden. Hij deed een oproep aan alle regeringen om de Yogyakarta Beginselen te onderschrijven en als leidraad te laten dienen voor hun regelgeving. Ik wil dit nog een keer onderstrepen. In Nederland mogen wij met recht trots zijn op hetgeen wij bereikt hebben op het gebied van sociale acceptatie van de homoseksuele, lesbische, biseksuele en transgender medemens. Helaas is dit nog niet overal het geval. Daarom spreekt mijn fractie ook nog een keer de hoop uit in de richting van de voorzitter om haar bilaterale contacten in te zetten teneinde onze boodschap over te brengen aan de collega-parlementen.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan... Dat moet dan de heer Bosma zijn. Het is voor mij een wat onoverzichtelijk lijstje, maar dat komt omdat u allemaal pas op het laatste moment bedacht dat u hier wilde spreken.

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Ik dacht dat de spreker van de PvdA-fractie voor mij aan de beurt was. Ik waardeer uw hoffelijkheid.

De voorzitter:

U staat voor mevrouw Timmer op de lijst.

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Volgens deze minister is er sprake van een terugslag in de emancipatie van homo's door allochtoon geweld. Hij heeft daar helemaal gelijk in. De islamisering is een existentiële bedreiging voor de positie van homoseksuelen. Wie echter de nota "Gewoon homo zijn" leest, krijgt de indruk dat de teksten zijn geschreven door Geert Mak of Job Cohen. De problemen worden er niet eens in genoemd. Ik zou zeggen: minister, doe uw huiswerk over. Ik dien over dit onderwerp twee moties in.

De BosmaKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de nota "Gewoon homo zijn" de reële problemen rondom homohaat door allochtonen niet benoemt;

constaterende dat de positie van homo's verslechtert door geweld en dreiging vanuit allochtone kring;

overwegende dat de regering tijdens het algemeen overleg wel een relatie aangeeft tussen allochtoon geweld en de verslechterende positie van homo's, dit met stellingen als "de helft van het aantal geweldsincidenten tegen homo's komt voor rekening van allochtonen", "het geweld tegen homo's betreft geen incidenten" en "de emancipatie van homo's ondervindt een terugslag door toedoen van met name Marokkaanse jongeren";

verzoekt de regering, de nota te herschrijven met als nieuwe titel "De idylle verstoord" (zoals nu de titel van hoofdstuk 1.2 luidt) en in de nieuwe nota het geweld en de dreiging tegen homo's vanuit allochtone kring centraal te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bosma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(27017).

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

De heer Bosma verzoekt om het herschrijven van een nota. Wat brengt dat voor goede dingen teweeg voor homo's in grote steden die zo bang moeten zijn voor moslims? Wat verbetert het herschrijven van een nota aan hun positie?

De heer Bosma (PVV):

De nota heet "Gewoon homo zijn" en is gericht op het verbeteren van de positie van homo's. Daar gaat het om. De positie van homo's moet verbeterd worden. De groep die u nu noemt moet niet de focus zijn van die nota. De huidige nota draait er nu in kringetjes omheen. Er wordt van alles in genoemd, het gaat over problemen en bezwaren tegen homoseksualiteit vanuit orthodoxe geloofskringen. De nota is een soort zoekplaatje. Het is niet duidelijk waar het over gaat. Als over 50 jaar historici de nota lezen, snappen zij echt niet wat de problemen waren. Ik stel juist dat de titel van hoofdstuk 1.2, "De idylle verstoord", precies is waar het om gaat. Dat idee moet centraal staan in de nota.

De voorzitter:

Mevrouw Van Miltenburg krijgt heel kort het woord. Ik wijs u erop dat dit een VAO is. Er moet dus kort bevraagd en kort geantwoord worden. Ik zeg dit ook tegen de heer Bosma.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Mijn concrete vraag is wat er verbeterd kan worden aan de positie van homo's door het herschrijven van die nota.

De heer Bosma (PVV):

Die nota is een soort basis van beleid. Als de basis van het beleid niet deugt, kan er ook geen goed beleid komen.

De heer Van der Ham (D66):

De overwegingen komen mij zeer sympathiek voor. Mijn fractie heeft in het debat ook aangegeven dat er natuurlijk wel iets aan de hand is. De minister heeft dat eigenlijk ook erkend. Ik wil van de heer Bosma weten wat er nu concreet in de nota kan worden gezet, behalve de zaken die al zijn toegezegd. Ook door andere fracties, waaronder die van de PVV, zijn namelijk zaken als gebiedsverboden, meer voorlichting, vanzelfsprekend handhaven van de wet en er bovenop zitten al onderschreven. Ook het registreren waar geweld vandaan komt, waar mijn fractie de afgelopen jaren heel veel over heeft gesproken, is al genoemd. Wat zou er dan in de nota moeten staan? In de geschiedenis van de nota zit het antwoord van de minister in dezen al. Wat moet er dan in staan?

De heer Bosma (PVV):

Ik antwoord met het voorlezen van mijn tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het overgrote gedeelte van de geweldsdelicten in 2007 tegen homo's in de grote steden gepleegd werd door Marokkaanse daders;

constaterende dat de mogelijkheid, de strafmaat voor anti-homogeweld te verhogen met 25% reeds door de minister van Justitie wordt geboden;

overwegende dat potenrammen leidt tot een terugslag in de emancipatie van homo's en daarom krachtig moet worden bestreden;

verzoekt de regering, allochtone daders van homogeweld die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onmiddellijk het land uit te zetten, hetgeen ook moet gelden voor daders die een meervoudige nationaliteit bezitten, waarbij de Nederlandse nationaliteit wordt ingetrokken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bosma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(27017).

De heer Bosma (PVV):

Naast alle andere strafrechtelijke zaken die de heer Van der Ham noemde, lijkt mij dat een voorbeeld van een mogelijkheid om het anti-homogeweld aan te pakken.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Voorzitter. Andere leden van deze Kamer hebben al benoemd dat wij een goed debat hebben gevoerd met deze minister over de homonota. Ik ben met mevrouw Jonker van mening dat wij trots mogen zijn op wat wij in Nederland al hebben bereikt. Ik ben ook trots op de nota die er ligt van dit kabinet. Wij zijn er nog niet, dat hebben wij ons ook gerealiseerd. Er is op een aantal terreinen nog iets te verbeteren. Onderwijs is daar een belangrijke factor in. Wij zijn daarom blij dat er ook voor de gay straight-alliantie­projecten in het onderwijs extra middelen beschikbaar zijn gekomen. Wij denken dat het alles bij elkaar kan bijdragen aan een nog betere homo-emancipatie en -acceptatie dan er op dit moment al is.

Ook de aandacht voor homofoob geweld is uitgebreid aan de orde geweest in het debat. De politie is doende om een aantal dingen te verbeteren om de aangiftebereidheid te vergroten en aangifte via internet mogelijk te maken. Dat zijn allemaal dingen die wij kunnen doen om het nog beter te maken dan het op dit moment al is.

Ik vind de motie van de heer Van der Ham zeer sympathiek. Het kan een belangrijk middel zijn om via de voorzitter andere parlementen zich bewust te laten zijn van de Yogyakarta Beginselen, voor zover dit nog niet het geval is. Ik ben wel blij dat de heer Van der Ham daarbij heeft uitgesproken dat hij de motie ook ziet als ondersteuning van het kabinetsbeleid, zoals verwoord door de heer Verhagen.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Voorzitter. Ook ik kijk met zeer veel genoegen terug op het debat dat wij in twee termijnen hebben gevoerd met de minister. Ik heb eigenlijk niets meer toe te voegen aan wat ik daar met hem heb gewisseld, behalve dan dat ook ik ook plenair wil vaststellen dat er altijd dingen voor verbetering vatbaar zijn, maar dat homo's in Nederland het natuurlijk relatief goed hebben.

Ik heb in mijn inbreng in de commissie al aangegeven dat ik de opmerkingen van de heer Bosma onderschrijf dat er in de nota weinig aandacht is voor het feit dat het echte probleem is dat tegenwoordig een heel grote bevolkingsgroep in Nederland homoseksualiteit niet eens meer erkent, laat staan accepteert. Daar is heel gemakkelijk overheen gestapt. Alleen, in het verzoek gaan beide moties van de heer Bosma zo ver dat ik deze helaas niet kan steunen.

Door middel van een motie wil ik nog een verzoek aan de minister richten in het kader van een debat dat wij hebben gehad over de effectiviteit van allerlei projecten die hij steunt. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat sociale acceptatie van homoseksualiteit een van de speerpunten is van dit kabinet;

constaterende dat het kabinet talrijke projecten subsidieert om de sociale acceptatie van homoseksualiteit te vergroten;

voorts constaterende dat de effectiviteit van dergelijke projecten onvoldoende duidelijk is;

verzoekt de regering om de effectiviteit van de subsidies die worden verstrekt om de sociale acceptatie van homoseksualiteit te vergroten, te meten en te evalueren, en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Miltenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(27017).

De heer Bosma (PVV):

Dit is een sympathieke motie. Ik had tijdens het AO in eerste termijn een klein dispuut met de vertegenwoordiger van het CDA, die betoogde dat het homogeweld incidenten betreft, terwijl ik heb betoogd dat het gaat om een existentiële bedreiging van de positie van homo's in Nederland. Pikant genoeg koos de minister in zijn beantwoording in de eerste termijn mijn kant en zei: nee, het zijn geen incidenten. Aan welke kant staat mevrouw Van Miltenburg?

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Aan de kant van de VVD en dat is in dit geval toevallig dezelfde kant als die van de minister en van uw partij. Wij allen constateren dat het op een aantal plaatsen in Nederland meer is dan een kwestie van incidenten. Ik wil daarbij wel zeggen dat er ook meer dan incidenten zijn in diezelfde grote steden van autochtonen. Blijkbaar wordt in die plaatsen waar weer vaker gewelddadig wordt opgetreden tegen homo's het als een sneeuwbaleffect ook acceptabel gevonden om het te doen. Daar maak ik mij zeer grote zorgen over en nu ik de gelegenheid toch heb, zou ik de minister willen vragen om daar alsnog op te reageren. Dus dank voor deze interruptie.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Ook ik kijk terug op een goed debat en dank de leden voor de directe en open beraadslaging en daar waar er fundamentele verschillen van inzicht waren ook voor de manier waarop men geïnteresseerd was in elkaars motieven en standpunten.

De motie van de heer Van der Ham is geadresseerd aan het Presidium van uw Kamer. Zoals de heer Van der Ham en ook de tekst van de motie aangeeft, heeft de regering zich eigenlijk al voluit achter deze beginselen geschaard, zowel in de nota Gewoon homo zijn alsook in de nota Mensenrechtenstrategie van de collega van Buitenlandse Zaken. Binnenkort krijgt de Kamer een brief van Buitenlandse Zaken over de acties die tot op heden zijn ondernomen in het bestrijden van discriminatie op basis van seksuele geaardheid. In die zin sta ik dus zeer positief ten opzichte van de strekking van de motie, maar waar die gericht is aan het Presidium laat ik het oordeel natuurlijk volledig aan de Kamer.

Mevrouw Ortega-Martijn zei mij nog eens nadrukkelijk dat er erkenning moet zijn van de diversiteit in de verschillende segmenten van de samenleving wat betreft de homo-emancipatie. Ik wil bij dezen ook bevestigen dat toen ik aankondigde bij de volgende Gay Pride met een OCW-boot te gaan meevaren, mij via de media werd gevraagd of ik dan ook beschikbaar zou zijn voor een activiteit van een homo-emancipatiebeweging in bijvoorbeeld gereformeerde kring. Ik las ergens in de krant dat ik ook voor een EO-landdag zou zijn uitgenodigd. Die uitnodigingen hebben mij nog niet bereikt, maar als zij mij bereiken, zal ik daar graag op ingaan. Ik denk dat ook in deze beweging het huis vele kamers heeft. Ik zeg niet toe dat ik al die kamers zal kunnen bezoeken, maar ik zal in ieder geval mijn best doen om aan die diversiteit ondersteuning te geven.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Wil de minister erop toezien dat er inderdaad echt een goede verdeling komt van de subsidiegelden? Mijn fractie wil graag dat de gelden naar de groepen gaan die het eigenlijk het meest nodig hebben.

Minister Plasterk:

Dat laatste sowieso. De vervolgvraag is natuurlijk welke groepen dat dan zijn. In het debat hebben wij daar uitgebreid over gepraat en heb ik gezegd dat ik positief sta ten opzichte van een voorstel voor ondersteuning vanuit protestants-christelijke homo-organisaties en dat het mijn zeer sterke voorkeur heeft dat het wel een gezamenlijke aanvraag is die eventueel intern divers is. Ik zou niet in de positie willen komen dat ik van organisaties die van elkaar wellicht zeggen dat ze niet volledig representatief zijn, zou moeten bepalen welke dan het meest representatief is. Ik wil er vanaf deze plek nogmaals op aandringen om te proberen er een zo veel mogelijk samenhangend voorstel van te maken. Maar het antwoord is bevestigend.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

U geeft nog steeds geen antwoord op mijn vraag en ik wil toch echt van u horen dat wij kunnen uitkijken naar een zo goed mogelijke verdeelsleutel. Daar gaat het mij eigenlijk om. Op dit moment gaat het in de nota eigenlijk alleen over gemeenschappen en groepen waar inderdaad het homo zijn nog steeds niet bespreekbaar is. Het gaat mij erom dat de gelden inderdaad naar die gemeenschappen gaan, maar ook dat wij erop gaan toezien dat zij dat op een geëigende manier zullen gaan doen.

Minister Plasterk:

Ik dacht dat mijn antwoord "ja" was. Ik wil proberen om, met erkenning van de diversiteit, ervoor te zorgen dat het op die plekken terechtkomt waar het nodig is. Mevrouw Jonker vroeg ook naar die brede diversiteit en die vraag is hiermee volgens mij ook beantwoord.

De heer Bosma constateert in zijn eerste motie dat in de nota geen aandacht wordt geschonken aan het verband tussen allochtone groepen en anti-homogeweld. Dat is feitelijk onjuist, want in de nota staat een tabel waarin de attitude tegenover homo's wordt opgesplitst naar achtergrond, zie de pagina's 75 en 76. Verder is een heel hoofdstuk gewijd aan het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kring en de aanpak van discriminatie, zie de bladzijden 51 t/m 53. In het algemeen overleg heb ik de heer Bosma hier ook op gewezen.

Ik beaam dus dat er sprake is van een probleem en niet van incidenten. Overigens heb ik mevrouw Jonker ook niet horen zeggen dat het wel om incidenten zou gaan. Er bestaat dus consensus over dat het om een fundamenteel probleem gaat. De vervolgvraag is welke oplossingen er voor dit probleem zijn. Die hebben wij in de nota genoemd. Daarover hebben wij lang gedebatteerd en ik constateer dat deze motie geen nieuwe oplossingen toevoegt. Ik ontraad daarom de aanneming van deze motie.

De heer Bosma (PVV):

De minister zegt nu ook dat er een fundamenteel probleem is. En zo is het maar net! Dat was ook de portee van mijn inbreng in het algemeen overleg. Ik noemde het toen een existentiële bedreiging. In de nota staan hierover inderdaad allerlei cijfers en tabellen en couscousmaaltijden.

Minister Plasterk:

Die staan er niet in.

De heer Bosma (PVV):

Maar het fundamentele probleem van de minister kom ik niet tegen in de nota.

Minister Plasterk:

Ik heb net onder verwijzing naar de pagina's laten zien dat het er wel in staat. In het algemeen overleg heb ik dat ook duidelijk gemaakt. Ik constateer nogmaals dat u niet met nieuwe oplossingen komt, anders dan het stoppen van de immigratie. Ik heb er echter ook op gewezen dat deze jongeren en hun ouders geen immigranten zijn. Zij zijn de kinderen en kleinkinderen van de immigranten van zestig jaar geleden. Wij zullen dus binnen onze eigen samenleving een oplossing moeten vinden. Die oplossing bestaat eruit dat de attitude van deze mensen verandert.

De voorzitter:

U had allemaal één interruptie. De heer Bosma is nu dus toe aan zijn slotvraag.

De heer Bosma (PVV):

Ik schrik ervan dat deze minister denkt dat de niet-westerse allochtonen zestig jaar geleden naar ons land zijn gekomen. In de jaren negentig is het aantal moslims in Nederland namelijk verdubbeld. In de meeste gevallen van anti-homogeweld gaat het dus om de eerste generatie. Laten wij toch niet weglopen voor dit probleem.

De voorzitter:

Dit is echt allemaal al gewisseld in het algemeen overleg.

Minister Plasterk:

Ik wijs er wel op dat het aantal moslims ook is verdubbeld, omdat mensen kinderen krijgen.

De heer Van der Ham (D66):

Er is een grote verscheidenheid aan moslims in ons land. Ik denk aan Turken, Marokkanen en Indonesiërs. U hebt tegen mevrouw Ortega-Martijn gezegd dat u met allerlei religieuze groepen gaat praten. Ik begrijp de overwegingen van de heer Bosma en daarom lijkt het mij een goed idee dat u de Kamer een brief stuurt over uw bevindingen in die gesprekken over religieuze conflicten. Naar aanleiding van die brief kunnen wij dan vervolgens met elkaar in debat.

Minister Plasterk:

Dat zeg ik toe. Het lijkt mij een goed idee.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik voel toch de behoefte om de heer Bosma te steunen. In de nota is er inderdaad aandacht voor de problemen die worden veroorzaakt door de aanwezigheid van grote groepen allochtonen. De minister voelt echter niet de urgentie die de heer Bosma en ik wel voelen. Volgens ons is dit probleem namelijk de grootste bedreiging voor homo's. Noch uit de nota, noch uit uw beantwoording spreekt een dergelijk gevoel van urgentie. Wat is volgens u de top drie van de grootste bedreigingen van de positie van homo's in Nederland?

Minister Plasterk:

Ik weerspreek dat dat gevoel van urgentie zou ontbreken. In het algemeen overleg bent u hierop overigens niet ingegaan. Dit is dus een nieuw geluid van de VVD-fractie. De cijfers over het anti-homogeweld laten zien dat ongeveer de helft van dit geweld afkomstig is uit de kring van Marokkaanse jongeren. Er is inderdaad sprake van een grote oververtegenwoordiging en dus van een groot probleem. Je moet daartegen streng optreden, maar je moet niet alleen inzetten op repressie, je moet ook proberen om het onderwerp in die kringen bespreekbaar te maken. Die mensen moeten echt een andere attitude krijgen en dat staat dan ook hoog op mijn lijstje van problemen. Overigens is geweld niet het enige probleem bij de homo-emancipatie. Psychologische problemen en mensen die niet uit de kast durven komen, zijn ook grote problemen. Ik heb dan ook niet de behoefte om een top drie op te stellen.

De tweede motie van de heer Bosma ligt eigenlijk op het terrein van de minister van Justitie. Ik denk echter dat ik mede namens hem spreek als ik deze motie ontraad. Volgens mij is deze motie geen begaanbare weg.

Ik dank mevrouw Timmer voor haar bijdrage. Mevrouw Van Miltenburg vraagt mij in haar motie om de effecten van de verschillende subsidies te meten. Dit punt is uitgebreid in het AO besproken. Ik heb toegezegd dat ik over de hele linie ga meten of er een attitudeverandering plaatsvindt ten opzicht van homo's. Subsidies bedragen soms wel een ton en een evaluatie daarvan zou ongelooflijk veel bureaucratie met zich meebrengen. Het zou echt niet werken. Wij noemden dat vanuit de exacte vakken "physics envy". Dat is de jaloezie van gammawetenschappen op exacte vakken; zij zouden ook alles graag kunnen en willen meten. Dat is echt een illusie. Als ik ergens op een school een project stimuleer, dan hoeft de uitkomst daarvan niet gemeten te worden. Ik ontraad dus het aannemen van de motie. Ik beoordeel natuurlijk altijd de doelmatigheid en rechtmatigheid van subsidies, maar ik ben er geen voorstander van om per subsidie het effect te meten.

De voorzitter:

Minister, ik zou graag ruimhartiger zijn, maar wij lopen al uit en er rest ons een lange dag.

Minister Plasterk:

Ik maak nog een opmerking over één toezegging in het overleg van vorige week. Ik heb bij de collega van Justitie geïnformeerd naar het heroverwegen van de sterilisatie van transgenders. Hij stemt ermee in dat die eis wordt bezien en hij gaat met mij en het TransGenderNetwerk Nederland en Humanitas om de tafel zitten om over het onderwerp door te praten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Volgende week dinsdag wordt over de ingediende moties gestemd.

Naar boven