Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2008 (31200 XV);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Spaarfonds AOW (E) voor het jaar 2008 (31200 E)

, en van:

- de motie-Ulenbelt over handhaving van de tewerkstellingsvergunningen voor Roemenen en Bulgaren (31200 XV, nr. 25);

- de motie-Ulenbelt over opnieuw invoeren van de regulering van het verkeer van werknemers uit MOE-landen (31200 XV, nr. 26);

- de motie-Ulenbelt over de problemen door de ongecontroleerde instroom van arbeidsmigranten uit de MOE-landen (31200 XV, nr. 27);

- de motie-Ulenbelt over het akkoord tussen de vakbonden en de VNG (31200 XV, nr. 28):

- de motie-Karabulut over het oormerken van middelen voor armoedebestrijding en schuldhulpverlening (31200 XV, nr. 29):

- de motie-Karabulut over het sneller verstrekken van uitkeringen (31200 XV, nr. 30);

- de motie-Van Hijum c.s. over het bevorderen van de samenwerking tussen de ketenpartners op regionaal niveau (31200 XV, nr. 31);

- de motie-Van Hijum c.s. over de financiering van de REA-instituten (31200 XV, nr. 32);

- de motie-Omtzigt/Hamer over een goed inzicht in de koopkracht na pensionering (31200 XV, nr. 33);

- de motie-Nicolaï over het ontwikkelen van voorstellen gericht op verhoging van de arbeidsparticipatie (31200 XV, nr. 34);

- de motie-Nicolaï over het alleen openstellen van de grenzen als omringende EU-landen hiertoe ook besluiten (31200 XV, nr. 35);

- de motie-Nicolaï/Koşer Kaya over de vormgeving van het integratietraject (31200 XV, nr. 36);

- de motie-Blok over het baseren van de WW-uitkering op de werkelijk betaalde premies (31200 XV, nr. 37);

- de motie-Blok over stopzetten van de export van kinderbijslag en andere kinderregelingen naar niet EU-landen (31200 XV, nr. 38);

- de motie-Blok over het ontwikkelen van voorstellen voor het wegnemen van belemmeringen op de arbeidsmarkt (31200 XV, nr. 39);

- de motie-Blok/Koşer Kaya over een heldere wettelijke afbakening van het begrip zzp'er (31200 XV, nr. 40);

- de motie-Hamer c.s. over experimenteren met het aanbieden van CWI-competentietests (31200 XV, nr. 41);

- de motie-Hamer c.s. over maatregelen ter vermindering van leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt (31200 XV, nr. 42);

- de motie-Fritsma over terugdraaien van de openstelling van de arbeidsmarkt voor werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten (31200 XV, nr. 43);

- de motie-Fritsma over de mogelijkheid van beroep op sociale voorzieningen na tien jaar legaal verblijf in Nederland (31200 XV, nr. 44);

- de motie-Fritsma over een dagelijkse meldingsplicht voor bijstandsgerechtigden (31200 XV, nr. 45);

- de motie-Ortega-Martijn c.s. over opzetten van een pilot schooltijdbanen (31200 XV, nr. 46);

- de motie-Ortega-Martijn c.s. over onderzoek naar verbetering van scholingsmogelijkheden van flexwerkers (31200 XV, nr. 47);

- de motie-Ortega-Martijn c.s. over flexibilisering van de regeling voor pleegzorgverlof (31200 XV, nr. 48);

- de motie-Van Gent over een kerstbonus aan mensen met huurtoeslag (31200 XV, nr. 49);

- de motie-Van Gent over de indiening van een nieuw wetsvoorstel op basis van de voorstellen van FNV en VNG (31200 XV, nr. 50);

- de motie-Koşer Kaya over een publiekscampagne gericht op het doorwerken van 65-plussers (31200 XV, nr. 51);

- de motie-Koşer Kaya over de mogelijkheid voor 65-plussers actief te blijven op de arbeidsmarkt als zzp'er (31200 XV, nr. 52);

- de motie-Van der Vlies over uitzonderingen op de beperking van de algemene heffingskorting (31200 XV, nr. 53);

- de motie-Nicolaï/Koşer Kaya over het ontheffen van alleenstaande ouders met jonge kinderen van de sollicitatieplicht (29544, nr. 108).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Donner:

Ik dank de Kamer voor de regen aan moties. Ik heb eerder gezegd: aan een boom zo vol geladen, mist men een, twee moties niet. Ik zal proberen om ze allemaal te behandelen.

De heer Ulenbelt leidde de indiening van zijn moties in met een betoog dat hij eerder heeft gehouden, namelijk dat hij meent dat de SP gelijk heeft gekregen met betrekking tot het openen van de grenzen. Ik meen dat dit niet het geval is. Er zijn zonder meer enkele problemen, maar het openen van de grenzen heeft in het algemeen een bijdrage heeft geleverd aan de Nederlandse economische groei. Maar goed, beauty is in the eye of the beholder.

In de motie op stuk nr. 25 van de heer Ulenbelt wordt de regering verzocht om het systeem van tewerkstellingsvergunningen voor Roemenen en Bulgaren te handhaven tot het probleem als gevolg van de instroom van mensen uit Midden- en Oost-Europese landen is opgelost. Ik ontraad het aanvaarden van deze motie zonder meer, juist omdat er in wezen geen beperking aan wordt gesteld. Het ritme waarmee de Nederlandse regering moet overwegen welke maatregelen moeten worden genomen met betrekking tot de toetredende landen, is bij verdrag geregeld. Die verdragen zijn door deze Kamer aanvaard. Als deze motie zou moeten worden uitgevoerd, zou Nederland worden gedwongen om tegen zijn verdragsverplichtingen in te gaan. Alleen al om die reden, ontraad ik het aanvaarden van deze motie.

In de motie op stuk nr. 26 van de heer Ulenbelt wordt gesproken van grote sociale problemen die zouden dwingen tot het terugdraaien van het vrije verkeer en het wederom instellen van regulering van het verkeer van werknemers uit Midden- en Oost-Europa. Ik heb er al op gewezen dat er problemen zijn. Wij proberen die zo goed mogelijk aan te pakken. Zij rechtvaardigen in elk geval niet het herinstellen van controles, want die kunnen alleen worden ingesteld als er sprake is van grote arbeidsmarktproblemen. Wij zouden grotere arbeidsmarktproblemen hebben als wij het besluit terug zouden draaien dan wij nu hebben. De heer Ulenbelt noemde één voorbeeld over iemand uit een sociale werkplaats die het werk dat hij had niet meer heeft. Ik kan dat niet natrekken. Het is een punt van aandacht, maar ik vraag mij af of kan worden gesproken van grote sociale problemen. Bovendien spreekt deze motie over werknemers uit Midden- en Oost-Europa. Daarmee worden werknemers uit vele landen op een hoop gegooid. De ongeveer 500 Tsjechen die in Nederland werken, zouden dan wederom onder een tewerkstellingsvergunning moeten vallen. Ik denk dat deze motie niet van Nederland vraagt om tegen verdragsverplichtingen in te gaan.

Ook het aanvaarden van de motie van de heer Ulenbelt op stuk nr. 27 ontraad ik. Het verzoek aan de regering betekent dat wij moeten ingaan tegen de bepalingen van het Europees recht. Ik meen dat wij dat als rechtsstaat niet kunnen. In de motie wordt namelijk in wezen gevraagd om een onderscheid aan te brengen tussen verschillende onderdanen van Europese lidstaten en om aan die ene categorie allerlei verplichtingen op te leggen aan werkgevers en anderen en aan andere categorieën niet. Er wordt een onderscheid aangebracht tussen verschillende onderdanen van Europese lidstaten en dat zou rechtstreeks in strijd zijn met de bepalingen van Europees recht waaraan wij als rechtsstaat zijn gebonden.

De staatssecretaris zal ingaan op de motie op stuk nr. 28 van de heer Ulenbelt, evenals op de motie op stuk nr. 29 van mevrouw Karabulut en haar motie op stuk nr. 30.

De motie op stuk nr. 31 van de heer Van Hijum c.s. verzoekt de regering om bij nadere uitwerking en vormgeving van de regionale locaties van werk en inkomen actief de samenwerking te bevorderen, mede door het stellen van een aantal indicatoren. Ik kan ten dele voorstellen de motie aan te houden totdat wij spreken over het kabinetsstandpunt over de SUWI-evaluatie. Daarin komen deze punten namelijk aan de orde. Voor het overige kan ik constateren dat de motie in wezen het beleid ondersteunt en om die reden zeker door mij kan worden meegenomen. Het aannemen van deze motie is dus aanvaardbaar. Het is wel een punt dat wij hier nog niet echt serieus hebben besproken. Dat zou een overweging kunnen zijn om de motie aan te houden totdat wij dat onderwerp bespreken.

De motie op stuk nr. 32 van de heer Van Hijum heeft betrekking op de REA-instituten. Ik ontraad het aannemen van deze motie zoals die nu op tafel ligt, omdat daarin in wezen wordt gezegd dat er moet worden heroverwogen en dat er een andere financieringswijze moet zijn. Ik ben graag bereid opnieuw te kijken naar de wijze van financiering, mede in het licht van de discussie over de REA-instellingen. In eerdere debatten is aangekondigd dat er nog een onderzoek plaatsvindt naar de vraag naar en behoefte aan REA-instellingen. Ik kom graag tegemoet aan de vraag om te bezien welke andere mogelijkheden van financieringen er zijn. Ik meen dat niet nu zonder meer kan worden uitgesproken dat er een andere financieringswijze moet zijn. Het is namelijk eerlijker om te zeggen: regering kijk welke andere financieringswijzen mogelijk zijn en laten wij erover praten welke beter, adequater en meer aangepast zijn aan het karakter van de REA-instellingen. Als de motie in die zin kan worden begrepen dan wel in die zin hergeformuleerd wordt, is mijn advies anders.

De heer Van Hijum (CDA):

De minister zegt dat hij graag een aantal alternatieven op een rij zet. De motie gaat verder dan dat en vraagt om een heroverweging van het beleid. Als de minister bereid is om dat in elk geval toe te zeggen, mag hij de motie zo interpreteren.

Minister Donner:

Ik ben graag bereid om, mede in het licht van de ervaringen die wij tot nu toe hebben, te zeggen dat wij opnieuw moeten kijken naar de financiering van die instellingen en dat wij daarvoor een aantal financieringsmethoden moeten hebben. Ik kan de motie overnemen met deze uitleg, anders spreekt de motie uit dat wij móéten heroverwegen en een andere financieringsmethode móéten aanwijzen. Als wij het daarover eens zijn, kan ik om die reden de motie overnemen.

De staatssecretaris zal ingaan op de motie op stuk nr. 33 van de heer Omtzigt en mevrouw Hamer. Die motie doet mij eraan herinneren dat ik de heer Omtzigt heb toegezegd om in deze termijn in te gaan op zijn vraag over het voorstel van de staatssecretaris. In de contourenbrief heeft de staatssecretaris toegezegd dat het kabinet in het eerste kwartaal van 2008 een nieuwe regeling aan de Kamer zal voorleggen. Het verzoek van de heer Omtzigt interpreteer ik als een aanscherping van dat tijdpad. Om die reden zal ik zijn verzoek doorgeleiden naar de staatssecretaris, want ik heb geen inzicht in de mogelijkheden.

De heer Omtzigt heeft mij ook verzocht om het budgettaire beslag van de bijzondere-uitgavenregeling aan te geven en de doorwerking daarvan op inkomensafhankelijke regelingen. Mag ik het antwoord schriftelijk geven? Ik zou daarover nu een uitvoerig betoog kunnen houden en de cijfers op een bord kunnen aangeven, maar ik denk dat het handzamer om dat per brief te doen.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik dank u wel, mijnheer de minister. Ik denk dat u daarmee op dit moment iedereen hier een plezier doet. Ik hoop dat het zowel over 2006 als over 2007 gaat en dat daarbij alle regelingen betrokken worden.

Minister Donner:

U moet de vraag niet uitbreiden als ik een stap in uw richting doe, mijnheer Omtzigt.

De voorzitter:

Ik vraag de minister om die brief vóór de stemmingen van aanstaande dinsdag aan de Kamer te doen toekomen.

Minister Donner:

Ik geloof niet dat dit betrekking heeft op de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, maar meer op de discussie die nog moet plaatsvinden over de bijzondere-uitgavenregeling.

De heer Omtzigt (CDA):

Enige snelheid is altijd gewenst, maar het is niet noodzakelijk om de informatie vóór de stemmingen te hebben.

Minister Donner:

In de motie op stuk nr. 34 van de heer Nicolaï wordt de regering gevraagd om op een groot aantal verschillende onderwerpen voorstellen te ontwikkelen. Een deel van die voorstellen strookt niet geheel en al met de uitgangspunten waarop dit kabinet berust. Om die reden moet ik het aannemen van de motie ontraden. Voor het overige conformeer ik mij aan het oordeel van de Kamer.

De motie op stuk nr. 35 van de heer Nicolaï heeft betrekking op de beslissing over de werknemers uit Roemenië en Bulgarije. Ik heb uit de toelichting begrepen dat de motie in wezen ertoe strekt om het kabinet te vragen, geen beslissing te nemen tot openstelling van de grenzen als Nederland het enige land zou zijn binnen de Europese Unie die dat overweegt te doen.

Hoewel ik aangegeven heb dat dit een factor is die meegewogen wordt, moet ik op dit moment aanneming van deze motie ontraden. Nederland heeft zich bij verdrag verplicht om tot een afweging te komen van de vraag wat er gebeurt per 1 januari 2009. Het kabinet kan dan niet aanvaarden dat één aspect daarin een absolute werking krijgt. In die zin neem ik nu ook geen standpunt in over de inhoud. Ik zeg gewoon dat het kabinet op dit punt de motie niet kan omarmen of overnemen. Om die reden zou ik de heer Nicolaï in overweging willen geven, de motie aan te houden totdat het kabinet ter zake voorstellen doet. Dan vindt er een evenwichtiger afweging plaats. Op dit moment is een standpunt van het kabinet dat anders luidt dat aanneming ontraden, materieel in strijd met verdragsverplichtingen die de Nederlandse Staat heeft.

De staatssecretaris zal ingaan op de motie op stuk nr. 36.

De motie op stuk nr. 37 van de heer Blok heeft betrekking op de wijze van berekening van de WW-uitkering van grensoverschrijdende EU-onderdanen. De motie is zonder meer in strijd met het geldende Europese recht. Ik begrijp dat de motie primair aan de Nederlandse regering vraagt om zich in te zetten voor een bepaalde regeling. Desondanks moet ik aanneming van de motie ontraden, omdat de regering zich niet zal inzetten voor deze regeling. Die zou namelijk materieel het einde betekenen van het vrije verkeer van werknemers binnen Europa, omdat werkloosheidsuitkeringen per definitie berekend zijn op het niveau van levensonderhoud in een lidstaat. Dat betekent dat als de aangegeven berekeningswijze zou gelden, werknemers uit de rijkere landen altijd in het voordeel zijn als zij naar armere landen emigreren en daar gaan werken. Echter, de facto zullen de werknemers uit de armere landen niet meer in de rijke landen kunnen gaan werken, want als zij daar werkloos worden, zouden zij een substantieel lagere werkloosheidsuitkering krijgen dan de onderdanen in die lidstaat. Dat zou materieel leiden tot discriminatie op grond van nationaliteit.

Het laten gelden van de aangegeven berekeningswijze zou ook betekenen dat de Nederlander die vijf, tien jaar in Polen heeft gewerkt, daar werkloosheidspremies heeft betaald, terugkomt in Nederland, hier opnieuw gaat werken en dan werkloos wordt, een wezenlijk lagere uitkering krijgt dan de Nederlandse onderdaan. Het systeem van de Europese Unie berust op het gegeven dat de werknemers in een lidstaat gelijkelijk behandeld worden en dezelfde aanspraken hebben. Alleen daarmee is gegarandeerd dat er vrij verkeer van personen kan zijn. Ik meen nog steeds dat Nederland daarvan in de afgelopen vijftig jaar hooglijk heeft geprofiteerd en dat er geen aanleiding is om te pleiten voor wijzigingen die de facto zouden inhouden dat wij een van de wezenlijke grondslagen van de Europese Unie loslaten. Het bevreemdt mij ook dat de fractie van de VVD een dergelijke wijziging bepleit.

De heer Blok heeft op stuk nr. 38 een motie ingediend die de export van kinderbijslag betreft. Daarover is enkele malen eerder gesproken. Sinds 1 januari 2000 geldt op grond van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving het territorialiteitsbeginsel. Dat is neergelegd in de Wet beperking export uitkeringen. Op grond van die wet wordt alleen geëxporteerd op basis van bilaterale verdragen die alle verschillende uitkeringen betreffen. Die verdragen kunnen niet eenzijdig worden aangepast. Het opzeggen van het verdrag leidt ertoe dat het gestelde niet alleen betrekking heeft op de kinderbijslag, maar ook op alle andere uitkeringen die in dit verband in aanmerking komen. Verder moet ik de heer Blok erop wijzen dat sinds het optreden van dit kabinet de verantwoordelijkheid voor de kinderbijslag onder de minister voor Jeugd en Gezin valt.

De heer Blok heeft op stuk nr. 39 een motie ingediend die ervan uitgaat dat mensen vanaf 45 jaar veel problemen op de arbeidsmarkt ondervinden. Allereerst wijs ik erop dat ik geneigd ben om deze motie van de heer Blok te omarmen. Deze motie bevestigt namelijk het standpunt van het kabinet dat er reden was om bij de herbeoordeling van arbeidsongeschikten onderscheid te maken tussen mensen jonger en mensen ouder dan 45 jaar. De heer Blok heeft tot nu toe het besluit van het kabinet op dit punt bestreden. Hij meende dat degenen die ouder zijn dan 45 jaar dezelfde kansen op de arbeidsmarkt hebben als degenen die jonger zijn dan 45 jaar. Derhalve zou er geen reden zijn om deze groep af te schrijven en om een onderscheid te maken bij de herbeoordeling. Ik ben blij dat de heer Blok met deze motie het kabinet uiteindelijk gelijk geeft. Vanmiddag heb ik al aangegeven dat de arbeidsmarktpositie van personen ouder dan 45 jaar gunstiger is dan die van personen onder de 45 jaar en dat er om die reden materieel geen aanleiding is voor het aannemen van deze motie. Verder herinner ik aan de discussie over leeftijdsdiscriminatie. Met deze motie wordt het kabinet gevraagd om op vrij brede schaal leeftijdsdiscriminerende bepalingen in de verschillende regelingen op te nemen. Om die reden moet ik aanneming van deze motie ontraden, hoe groot de verleiding ook is om ze te omarmen.

De leden Blok en Koşer Kaya hebben op stuk nr. 40 een motie ingediend waarmee de regering wordt verzocht om een heldere, wettelijke afbakening van het begrip zzp'er te creëren. Ik wil aanneming van de motie met haar huidige formulering ontraden. Zij vraagt de regering zonder meer om te komen tot een uniforme definitie en om daaraan consequenties te verbinden. Ik heb vanmiddag de heer Blok al toegezegd dat als de motie zou vragen om te inventariseren en te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om te komen tot een uniforme definitie in de verschillende regelingen, ik daartoe graag bereid zou zijn. Ik kan nu echter niet in den blinde bij verschillende wetten met alle een verschillende functie ervan uitgaan dat één uniforme definitie per definitie bruikbaar is en dat die bovendien zou kunnen werken met een glijdende schaal in uren. Ik moet aanneming van de motie dan ook ontraden. Maar nogmaals, ik heb het punt van de heer Blok genoteerd: wil voor mij inventariseren in welke wet het speelt, wil kijken of en zo ja, hoe een uniform begrip kan worden gebruikt en op welke wijze wij dat anders kunnen vereenvoudigen. Daar ben ik gaarne toe bereid.

Ik kom bij mevrouw Hamer. Ik zou nog kort terugkomen op het punt waarover wij vanmiddag hebben gediscussieerd: op welk tijdstip zou ik de Kamer kunnen informeren over de ideeën op het punt van vereenvoudiging? Ik weet niet – ik betwijfel het zelfs sterk – of ik de Kamer voor het zomerreces kan informeren of concrete voorstellen kan doen. Wel zeg ik de Kamer graag toe om voor het zomerreces te komen met een verkenning van de mogelijkheden van vereenvoudiging waarin ook de lijnen zitten. Het betekent wel dat zonder meer de besluitvorming over de geleidelijke afbouw van het werknemersdeel in de WW-premie of de AWf-premie volgend najaar zal spelen in het kader van het Belastingplan, omdat het samenhangt met de btw-verhoging. Ik kan u in ieder geval toezeggen dat u voor die tijd van mij en van de staatssecretaris van Financiën bericht krijgt over de verkenning van de mogelijkheden van vereenvoudiging.

Op de motie op stuk nr. 41 van mevrouw Hamer over de CWI-competentietest zal de staatssecretaris ingaan.

In de huidige formulering van de motie op stuk nr. 42 van mevrouw Hamer over leeftijdsdiscriminatie moet ik aanneming ervan ontraden. Er wordt verzocht concrete maatregelen te nemen. De concrete maatregelen zijn er in de vorm van een verbod en wel degelijk ook in de vorm van de handhaving daarvan. Als het verzoek is: wil opnieuw spreken met de Stichting van de Arbeid en wil opnieuw kijken op welke punten dat verder kan worden tegengegaan, bijvoorbeeld op het punt van leeftijdsdiscriminatie binnen advertenties, dan ben ik daar gaarne toe bereid. Maar ik wijs er ook op dat naarmate, in het verlengde van voorstellen zoals de motie van de heer Blok die wij zonet hebben besproken, in regelingen tal van leeftijden bepalend worden voor bepaalde voordelen of voordelen die men niet heeft, het ook logischer zal worden dat in een advertentie wordt aangegeven: wil uw leeftijd opgeven. Wij moeten ons wel afvragen wat wij willen doen. Kortom, ik zeg gaarne toe dat ik nog een keer zal kijken naar de knelpunten en eventuele mogelijkheden op dit terrein. Maar ik moet de Kamer ontraden om uit te spreken dat ik concrete maatregelen moet nemen en de Kamer daarover moet informeren.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik stel voor dat de minister de motie op zijn wijze interpreteert en dat die eerste verkenning leidt tot verdere stappen en verdere discussie.

Minister Donner:

Uitstekend.

Dan kom ik bij de moties van de heer Fritsma. De motie op stuk nr. 43 is de meest vergaande, want die vraagt om de arbeidsmarkt weer te sluiten voor werknemers uit de nieuwe lidstaten. Nederland heeft verdragen gesloten; Nederland is een rechtsstaat en kan niet zonder meer in strijd met het recht handelen. Ik betwijfel of de heer Fritsma dat van de regering zou willen vragen. Derhalve moet ik aanneming van de motie ontraden, omdat die ook niet in het belang van de heer Fritsma is.

Met de motie op stuk nr. 44 wordt de regering verzocht er zorg voor te dragen dat immigranten pas na tien jaar legaal verblijf in Nederland een beroep mogen doen op sociale voorzieningen. Ik ontraad aanneming van deze motie en wijs op de materiële consequenties. Het zou niet terecht zijn om immigranten gedurende tien jaar wél premies te laten betalen, maar hen geen aanspraak op uitkeringen te geven. Dat houdt in dat immigranten dus substantieel goedkoper op de arbeidsmarkt worden dan Nederlandse onderdanen of personen die hier langer verblijven. Uit een oogpunt van concurrentievervalsing op de arbeidsmarkt zou dit zeer nadelig zijn. Stel dat iemand na negeneneenhalf jaar Nederland verlaat. Hij zou dan geen enkele aanspraak op iets kunnen maken. Stel dat iemand werkloos wordt. Dit alles zou toch weinig redelijk zijn. Het is ook mogelijk dat iemand binnen die tien jaar genaturaliseerd wordt en dan als Nederlander anders behandeld moet worden. De motie staat mijns inziens enigszins op gespannen voet met enkele wezenlijke beginselen waar Nederland vanuit een joods-christelijke traditie meent toe te behoren.

De staatssecretaris zal ingaan op de motie op stuk nr. 46 van mevrouw Ortega. Met erkenning noteer ik dat zij het amendement op stuk nr. 18 heeft ingetrokken. In de ouderennotitie zal ik gaarne aandacht besteden aan het desbetreffende punt.

Met de motie op stuk nr. 47 wordt de regering gevraagd om onderzoek te doen naar een mogelijke verbetering van de scholingsmogelijkheden van flexwerkers. Vanmiddag ben ik al ingegaan op de mogelijkheden voor uitzendkrachten en andere mensen op tijdelijke contracten, die in hoge mate worden beheerst door de regels van de cao's. Het is een zaak van de sociale partners die cao's sluiten. Wij zijn het er echter over eens dat de kwaliteit van het arbeidsaanbod in Nederland voortdurend versterkt moet worden. Ik neem de motie dus gaarne over en zeg de Kamer toe dat ik het gevraagde onderzoek zal laten verrichten.

Mevrouw Ortega beoogt met de motie op stuk nr. 48 een flexibilisering van het pleegzorgverlof. De motie klinkt mij sympathiek in de oren. Het is alleszins redelijk om dit te onderzoeken, maar op dit uur van de dag kon ik niet meer laten nagaan wat de consequenties van het voorgestelde systeem zijn. Derhalve vraag ik mevrouw Ortega om de motie aan te houden, zodat ik kan nagaan wat de mogelijkheden en gevolgen van het verzoek zijn. Het gaat om verlof dat op kosten van werkgevers wordt genoten. Enig overleg met hen over de consequenties is dus gerechtvaardigd.

Ik kom toe aan de motie op stuk nr. 49. Ik moet die motie ten stelligste ontraden. Het kabinet heeft in de begrotingsstukken het gevoerde koopkrachtbeleid verantwoord. Naar mijn mening is dat koopkrachtbeleid verantwoord en evenwichtig. Er is geen aanleiding voor een bijzondere maatregel met betrekking tot koopkrachteffecten, en de motie staat overigens ook haaks op de pleidooien van mevrouw Van Gent voor arbeidsparticipatie. Het zal namelijk doorgaans betekenen dat er een disincentive zal zitten in het verder werken. Of zij wil alleen maar die mensen met de laagste inkomens belonen, en dan is er al helemaal geen reden om deze maatregel te treffen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik vind dit met alle respect onzin. Ik zeg helemaal niet dat mensen niet aan het werk moeten, dat heeft er helemaal niets mee te maken. Verder is het niet zo dat de een miljoen mensen die huurtoeslag ontvangen, allemaal niet werken. Maar het is wel een heel specifieke groep die de afgelopen jaren flink is aangepakt, met een fikse korting op de huurtoeslag. Ik wil dat eenmalig compenseren met een meevaller, die volgens de begrotingsregels incidenteel mag worden besteed. Ik begrijp uw halsstarrigheid daarom niet, en uw argumentatie begrijp ik al helemaal niet.

Minister Donner:

De maatregel treft zonder onderscheid degenen die werken of niet werken. Derhalve is het een disincentive op het terrein van de arbeidsparticipatie. Uit een oogpunt van evenwichtig koopkrachtbeleid is er geen aanleiding voor deze maatregel. Voor het overige zullen wij van mening verschillen.

Ik kom toe aan de motie op stuk nr. 51. Ik heb toegezegd dat ik in de voorlichting ter harte zal nemen wat daarover is bepleit, en dat ik zal bezien of dat beter kan en zo ja, hoe. De motie daarentegen vraagt mij nu wel onmiddellijk om een gehele publiekscampagne te starten. In die zin moet ik de motie ontraden. Ik heb toegezegd de Kamer een brede notitie toe te zenden over de mogelijkheden met betrekking tot 65-plussers. In het licht daarvan kan een aanleiding zijn om een dergelijke campagne op te zetten. Maar op dit moment acht ik het niet gerechtvaardigd dergelijke uitgaven toe te zeggen, zonder dat ik weet waar wij precies uit willen komen. Een publiekscampagne veronderstelt een duidelijk inzicht in waar men heen wel, wat zou betekenen dat wij eerst daarover moeten praten.

Ik kom toe aan de motie op stuk nr. 52. Ik heb vanmiddag uitgelegd dat de 65-plussers een recht hebben op zelfstandigen- en startersaftrek, maar voor de helft. Ik heb ook aangegeven dat daar gegronde redenen voor zijn, vanwege de andere inkomenspositie van deze categorie personen. Derhalve moet ik ook constateren dat de motie zonder enige dekking is. Het is een discussie die plaats moet vinden in het kader van het Belastingplan. Bovendien ben ik bang dat geleidelijk aan een lappendeken aan inkomensregelingen ontstaat. Derhalve moet ik deze motie ontraden.

Ik kom toe aan de motie op stuk nr. 53. De motie gaat uit van een andere redenering dan die waarop de voorstellen met betrekking tot de afbouw van de algemene heffingskorting. Die voorstellen gaan uit van een geleidelijke afbouw van de heffingskorting. Er is één uitzondering op gemaakt, namelijk daar waar sprake is van zorg voor jonge kinderen. De motie van de heer Van der Vlies legt een andere motivering ten grondslag aan de afbouw en komt uiteraard bij een andere motivering eventueel tot een rechtvaardiging voor andere categorieën. De vraag is dan wel waar het precies ophoudt. Derhalve moet ik aanneming van de motie ontraden. Bovendien had deze besproken moeten worden bij de behandeling van het Belastingplan. In dat kader werden namelijk maatregelen aangekondigd ten aanzien van de afbouw van de heffingskorting. Dat loopt dus niet primair via de begroting van SZW.

Het amendement van mevrouw Ortega over de jobcoaches in de Wajong op stuk nr. 24 is inmiddels vervangen door een nieuw amendement ter zake. Ik constateer dat de verandering vooral zit in de ondertekening. Ik ben vanmiddag reeds ingegaan op dat amendement. De veranderde ondertekening leidt niet tot een ander oordeel dan het oordeel dan ik vanmiddag gaf.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

In mijn tweede termijn heb ik gevraagd naar de ontslaguitstelcommissie. Ik heb de Handelingen erop nageslagen. Daarin staat inderdaad niet dat u meteen met een naam zou komen, maar u heeft wel aangegeven dat de commissie er zo snel mogelijk zou komen en gevormd zou worden. Inmiddels zijn wij weer een maand verder. Ik zou dan toch wel willen weten wat u onder "zo snel mogelijk" verstaat. Of wordt het een uitstel-uitstelcommissie?

Minister Donner:

Uw geheugen schiet tekort ten aanzien van de tijd dat ik de Kamer heb ingelicht. Dat was namelijk op 22 november. Het is vandaag 12 december of, gelet op het late uur, inmiddels 13 december. Dus dat kan nooit een maand zijn, zoals u zegt. Verder heb ik vanmiddag al aangegeven dat deze commissie verregaand gevormd is maar dat ik die in pectore houd, zodat de personen die erbij betrokken zijn niet geschaad worden. Ik zal de Kamer zo snel mogelijk inlichten en de commissie wordt zo snel mogelijk gevormd.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dan wil ik nog steeds weten wanneer dat "zo snel mogelijk" is. Ik ken dat namelijk. Voordat wij het weten, zitten wij weer in het voorjaar.

Minister Donner:

Zullen wij daar achteraf over spreken?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Voorzitter. De discussie hier over de participatieplaatsen geeft het kabinet reden om spoedig de Eerste Kamer te vragen de behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel dat daar al ligt, ter hand te nemen. Dit kabinet zal bevorderen zo snel mogelijk in 2008 met aanvullende wetgeving te komen zodat ook in dit huis het verdere debat kan plaatsvinden over het wegnemen van onvolkomenheden in het wetsvoorstel dat bij de Eerste Kamer ligt.

Er was een vraag blijven liggen van de heer Spekman, met dank voor zijn waarderende woorden over de reactie van het kabinet op de motie-Van Geel, die betrekking heeft op de armoede, bij de algemene politieke beschouwingen. Ik heb er vertrouwen in dat wij dat goed gaan doen, met steun van de Kamer en van gemeentebesturen in Nederland. Wij gaan dat proces bewaken. Als de uitvoering ons noopt tot het anders inrichten van maatregelen, zullen wij zeer zeker niet aarzelen.

Er was ook een vraag blijven liggen over begrijpelijker formulieren. Ik ben het met de heer Spekman eens dat op dat punt nog veel moet gebeuren. De complexiteit van de formulieren is een belangrijke reden voor het niet-gebruik van inkomensondersteunende regelingen. Er gebeurt ook heel veel in gemeenteland om die formulieren te vereenvoudigen. Ik herinner mij een operatie waarbij ik in Amsterdam zelf betrokken was. De aanvraagformulieren voor het vaststellen van de claim op het recht op bijstand bevatten meer dan 125 vragen. Toen de kam erdoorheen ging, bleken 18 à 20 vragen voldoende te zijn om de rechtmatigheid van de claim te kunnen vaststellen. In dat opzicht kan veel. Mijn collega van BZK heeft hierover afspraken gemaakt met de VNG. Het is de bedoeling dat per 1 september aanstaande ook gemeenten zich aan de afspraak gaan houden dat nieuwe formulieren begrijpelijk moeten zijn. Ik ben ervan overtuigd – ik volg het ook van dichtbij – dat er intussen met man en macht aan wordt gewerkt om 25 veelvoorkomende formulieren met heel veel irritaties voor burgers zo snel mogelijk aan te passen.

Verder heeft de heer Spekman erop gewezen dat het wellicht verstandig is om bij het vereenvoudigen van die formulieren en misschien ook bij de intakegesprekken te bezien of burgers die zich aanmelden voor het ene recht, wellicht gewezen kunnen worden op het bestaan van andere rechten. Ik vind dat een interessant idee. Ik neem dat mee en ik betrek dat bij de beschouwingen om te bezien hoe wij daarin zouden kunnen voorzien. Het kan eventueel een heleboel bureaucratie schelen als andere aanvragen op een bepaalde manier worden georganiseerd.

Nu kom ik bij de rest van de moties op mijn beleidsterrein, allereerst de motie van de heer Ulenbelt op stuk nr. 28. Die motie verzoekt de regering om de Kamer eerst een hoofdlijnennotitie over de uitwerking van de wetgeving inzake de participatieplaatsen te doen toekomen en om vervolgens zo snel mogelijk met de plannen van de vakbonden en de VNG aan de slag te gaan. Ik heb in eerste termijn aangegeven dat ik dit een voet op de rem vind. Ik begrijp waar dit allemaal vandaan kom, maar tegelijkertijd moeten wij wel degelijk een hoge mate van urgentie uitstralen. Burgers die wachten op dit soort constructies en gemeenten die hierom vragen, zijn echt niet gebaat bij een uitsteloperatie van minstens een jaar. Elke dag die wij op dit punt kunnen winnen, is er één die wij zouden moeten kunnen winnen.

De motie van mevrouw Karabulut op stuk nr. 29 verzoekt de regering om de middelen voor armoedebestrijding en schuldhulpverlening te oormerken. Ik hoef daar niet zoveel tekst aan te wijden. In eerste termijn heb ik voldoende beargumenteerd waarom wij dat niet willen.

De motie van mevrouw Karabulut op stuk nr. 30 verzoekt de regering om de betreffende instanties op te dragen om uitkeringen sneller te verstrekken en de verstrekking van voorschotten te versoepelen. Op het eerste gezicht is dat een merkwaardige motie, omdat het een heel merkwaardige figuur is om gemeenten of het UWV ertoe op te roepen om de wet goed uit te voeren. Zij behoren de wet uit te voeren. Daartoe is geen oproep noodzakelijk. Ik heb wel een paar opmerkingen over de laatste zelfstandige naamwoorden in het verzoek aan de regering. Er wordt voorzien in het verstrekken van voorschotten. Als binnen een termijn die daarvoor gesteld is, niet tot een claimbeoordeling kan worden gekomen, wordt in de praktijk in het algemeen een voorschot verstrekt als daartoe een verzoek wordt ingediend. Daarnaast bestaat de broodnoodregeling, die heel veel instellingen kennen. Als het nodig is, kan zelfs binnen een dag – sterker nog: binnen een halve dag – een voorschot worden verstrekt. Soepeler dan dat kan het niet.

De motie wekt bovendien de indruk dat het vaak aan de instellingen zelf ligt dat een uitkering niet tijdig wordt uitgekeerd. Dat is niet altijd waar. Het komt maar al te vaak voor dat een aanvraag niet tijdig kan worden afgedaan omdat burgers hun bescheiden niet inleveren, niet op tijd inleveren of niet compleet inleveren. Wil dit zeggen dat alles vlekkeloos verloopt? Nee, dat wil het niet zeggen. De wettelijke termijnen kunnen veel beter en sneller worden afgedaan. Daar is ook aandacht voor. Als deze motie mij ergens toe aanspoort, dan is het om wederom over dit thema het gesprek aan te gaan met het UWV en de gemeenten. Ik neem die aansporing ter harte. Gelet op de gemaakte opmerkingen acht ik de motie echter overbodig. Ik ontraad het aannemen ervan.

De heer Omtzigt heeft op stuk nr. 33 een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om aan de operationele doelstelling kennis van de regelgeving rond de AOW in de begroting 2008 tot en met 2012, partnertoeslag toe te voegen, waarbij percentages genoemd worden die lopen van 23 tot en met 80. Ik heb in eerste termijn aangegeven dat het kabinet op dit terrein heel veel doet. Het is mogelijk om het onorthodoxe besluit te nemen om aan alle burgers in Nederland een brief te sturen over de problemen waar zij mogelijk tegenop kunnen lopen. Dat is een ruwe, massieve maatregel die 16.000.000 keer € 0,39 aan postzegels kost, plus briefpapier en enveloppen. Als oud-communicatieadviseur ontraad ik een dergelijke aanpak. De vraag of met het ontvangen van zo'n brief daadwerkelijk kennis wordt overgedragen en beklijft, is zeer de vraag. Wij moeten onderscheid maken tussen bereiken van mensen – ik weet dat ten aanzien van de pensioenen in de begroting een aantal soortgelijke cijfers is opgenomen – en ervoor zorgen dat mensen zich er ook naar gedragen door tijdig maatregelen te treffen tegen een AOW-gat. Ik blijf bij de redenering dat er alles aan wordt gedaan om mensen maximaal te bereiken. Ik kan echter nooit garanderen dat mensen zich ernaar gaan gedragen. Als mensen vandaag de brief hebben gekregen en onze enquêteur zes maanden later langskomt en vraagt naar de kennis van partnertoeslag, dan is het zeer de vraag of mensen die kennis kunnen reproduceren. Zo werken enquêtes meestal ook niet. De motie klinkt sympathiek maar vanwege de inhoud moet ik het aannemen ervan ontraden.

De heer Omtzigt (CDA):

Dit verbaast mij enigszins. Op pagina 56 van de begroting staat bij de indicatoren operationele doelstelling: inzicht in de hoogte van het aanvullend pensioen. De regering heeft als doelstelling dat wij allemaal weten hoeveel wij van ons pensioenfonds krijgen. Wij mogen echter niet weten hoeveel wij van de AOW krijgen. Dat is de omgekeerde wereld. Aangezien u weet dat 75% van de mensen moet weten wat zij privaat krijgen, vind ik dat net iets meer mensen moeten weten wat zij van de publieke AOW krijgen. Daarvoor vinden onze kiezers de AOW belangrijk genoeg.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Ik wist dat die cijfers in onze begroting staan want wij hebben die er zelf in gezet. Daarom heb ik net aangegeven dat het verschil tussen bevorderen dat mensen informatie ontvangen of informatie aangereikt krijgen, anders is dan ervoor zorgen dat mensen naar die kennis handelen en doen wat zij moeten doen, namelijk voorkomen dat zij in de toekomst een AOW-gat krijgen. Het intensiveren van de communicatie en het melden via verschillende kanalen dat een en ander belangrijk is, zal gebeuren. In de komende jaren moet gewoon ook worden volgehouden dat met enige regelmaat de boodschap wordt herhaald; frappez toujours in de communicatie. Die toezegging doe ik volgaarne.

De heer Nicolaï heeft een oude motie ter berde gebracht, namelijk motie 29544, nr. 108. De inhoud van die motie is door de heer Nicolaï en ik al zes of zeven keer bediscussieerd, in verschillende gremia. Het betreft de vraagstelling rond vrijstellingen. In de motie wordt de regering verzocht, het voornemen om alleenstaande ouders met jonge kinderen met een bijstandsuitkering te ontheffen van de sollicitatieplicht te heroverwegen. Ik heb meerdere malen in dit huis beargumenteerd dat de heer Nicolaï eraan voorbijgaat dat het een groep betreft van voornamelijk vrouwen die langdurig in de bijstand zitten en nauwelijks kwalificaties en opleidingen hebben. Het sleuren aan die moeders – ik zeg het onaardig – om ze ten koste van alles de arbeidsmarkt op te trekken, levert niet veel op voor de toekomst van deze groep. Ik was een paar weken geleden in Engeland, waar men een vrijstelling tot en met zestien jaar heeft. Een vrijstelling voor een beperkt aantal jaar – totdat de kinderen een bepaalde leeftijd hebben bereikt – gecombineerd met een stevige, verplichte investering in scholing geeft een veel grotere kans op een beklijvende deelname aan de arbeidsmarkt. Anders blijven zij doormodderen – ik zeg het nog een keer onaardig – met een aantal kinderen en zonder een fatsoenlijke opleiding. Net als in de discussie over participatiebanen kies ik voor investeren in die moeders. Wij moeten hun vleugels aanbieden om op eigen kracht verder te kunnen vliegen. Anders vliegen zij steeds een paar meter en vallen dan weer op de grond omdat zij niet verder kunnen. Ik hoop dat deze symboliek op dit tijdstip nog een beetje werkt.

In de motie op stuk nr. 36 van de heer Nicolaï en mevrouw Koşer Kaya wordt de regering verzocht, het integratietraject ten aanzien van CWI en UWV in de toekomst zodanig vorm te geven dat de structurele verbetering van de dienstverlening aan de cliënten niet in het gedrang komt. Niet alleen de indieners van deze motie maar ook de heer Van Hijum en de PvdA-fractie hebben het signaal afgegeven dat het geheel zorgvuldig moet worden geïmplementeerd. Wij gaan ook niet over één nacht ijs. Er is voldoende geëxperimenteerd met het toonkamermodel. Dit laat de marsroute zien waarlangs de implementatie van de integratie de komende periode gaat plaatsvinden. Ik ben de eerste om te erkennen dat dit kinderziektes zal opleveren, die moeten worden geëlimineerd. Tegelijkertijd ben ik ervan overtuigd dat de deelnemende partijen, UWV, CWI en gemeenten, goed op weg zijn om dit van de grond te krijgen; dit blijkt ook uit de implementatieplannen die zij nu maken. Ik heb er alle vertrouwen in dat het goed gaat lopen. Het is wel van belang dat de minister en ik een wakend oog op dit proces houden. Ik adviseer om de motie aan te houden, omdat wij binnenkort nog spreken over de SUWI-evaluatie en omdat de motie geen financiële consequenties heeft.

In de motie op stuk nr. 41 van het lid Hamer wordt de regering verzocht, te experimenteren met het aanbieden van CWI-competentietests aan anderen dan werkzoekenden, zoals werknemers, zelfstandigen en potentiële herintreders. Ik heb wat moeite met deze motie. In de eerste plaats wek je met zo'n experiment verwachtingen. Wat moet je doen als je vaststelt dat mensen tekortkomen op het terrein van vaardigheden en scholing? Laat je dat hangen of ga je er iets mee doen? Wie moet in dat geval de volgende actie ondernemen? Daarover wordt niets gezegd in de motie. Wij moeten geen tests uitvoeren om de test zelf. Ten tweede kost zo'n test geld, dat wij hard nodig hebben voor arbeidsbemiddeling voor andere groepen. Tenzij zo'n test bekostigd wordt uit de eigen bijdragen van mensen, maar dan kan het ook worden overgelaten aan de markt en hoeft het CWI het niet te doen. Ten slotte willen mijn collega van OCW en ik de komende jaren 90.000 EVC-trajecten realiseren. Daarmee sorteer je een vergelijkbaar effect: een test om de kwaliteiten van mensen te bepalen. Vervolgens kan worden bezien of op basis van opgedane ervaring en kwaliteiten een certificaat of diploma kan worden verstrekt. Ik heb dus veel te veel vragen bij deze motie om haar te kunnen omarmen. Derhalve ontraad ik het aannemen ervan in dit stadium.

Dan de motie op stuk nr. 45 van het lid Fritsma, waarin hij de regering verzoekt ervoor zorg te dragen dat voor bijstandsgerechtigden een dagelijkse meldingsplicht wordt ingevoerd en dat de bijstandsuitkering van mensen die zich niet in persoon bij de sociale dienst melden, onmiddellijk wordt stopgezet. Het doet mij denken aan het Belgische model dat bij de zuiderburen bekend staat als "doppen". Dat zou in onze constructie betekenen dat 300.000 mensen zich dagelijks moeten melden om te laten zien dat zij nog steeds werkloos zijn. Los van het feit dat het een buitengewoon kostbare maatregel is, is het ook een te grove en een te weinig effectieve maatregel om op deze manier recht te doen aan de zorgen die de heer Fritsma heeft ten aanzien van de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen. Dat ben ik namelijk wel met de heer Fritsma eens en het is niet de eerste keer dat ik de heer Fritsma in dat opzicht toch aan mij zij probeer te krijgen. Wij delen die zorg namelijk wel met elkaar, zeker als het gaat om bijstandsfraude. Bijstandsfraude kan niet met voldoende kracht worden bestreden, want als wij dat toestaan is dat de bijl aan de wortel van de gezamenlijke sociale zekerheid zoals wij die de afgelopen decennia hebben opgebouwd. Derhalve ontraad ik aanname van de motie.

Mevrouw Ortega-Martijn en anderen hebben op stuk nr. 46 een motie ingediend waarin zij stellen dat zij van mening zijn dat de krapte op de arbeidsmarkt ertoe zou moeten leiden dat de regering de Taskforce Deeltijd Plus een pilot schooltijdbanen laat opzetten voor de komende periode. Ik heb in mijn eerste termijn gezegd dat ik het prima zou vinden om te kijken of wij langs de weg van het CWI de gevraagde pilot zouden kunnen opzetten. Ik zie dat veel meer dan op zijn plek dan elders. Vervolgens heb ik aangegeven dat ik graag in gesprekken in de regio's met de werkgevers permanent aandacht zal vragen voor het construct van schooltijdbanen, te meer omdat werkgevers er baat bij zouden kunnen hebben in de wetenschap dat een groot deel van de arbeidsreserve op het ogenblik uit vrouwen bestaat. In sommige sectoren kan het dus een uitkomst zijn als werkgevers bereid zouden zijn om hiermee rekening te houden. Het kan een manier zijn om vrouwen toch binnen bedrijven te lokken die anders niet binnen zouden komen, bijvoorbeeld vanwege het bestaan van een drie, vier of vijf ploegendienst. In de situaties waarin dat aan de orde is, zie je dat nauwelijks vrouwen deelnemen aan arbeid. Als in die bedrijven met deze groep vrouwen rekening kan worden gehouden, verwacht ik dat er veel meer bereidheid zal zijn van vrouwen om in die sectoren aan de slag te gaan.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De schooltijdbanen zouden hier niet alleen voor vrouwen, maar ook voor mannen mogen worden genoemd. Ik heb zelf bij de emancipatienota een motie ingediend met het voorstel om de dag te flexibiliseren van 07.00 uur tot 19.00 uur en met VNO-NCW en MKB Nederland om tafel te gaan zitten. Wellicht kunt u dat breder meenemen in dat gesprek met VNO-NCW.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Ik zal te raden gaan bij mijn collega van OCW om te kijken wat er toen op dit punt precies is uitgewisseld. Het laatste argument dat ik overigens wil aanvoeren om aanname van deze motie te ontraden, heeft betrekking op het feit dat de taskforce die qua bemensing nog ingericht gaat worden, natuurlijk ook zijn eigen werkwijze gaat kiezen. Wij weten niet of juist dit punt het meeste accent zou moeten krijgen, te meer omdat de bredere taakopdracht van de taskforce kijken naar de cultuur van de arbeidsmarkt zal zijn. De taskforce gaat kijken naar de belemmeringen die er in die culturele verhoudingen toe leiden dat vrouwen niet werken of maar genoegen nemen met een kleine deeltijdbaan.

In de motie op stuk nr. 50 van mevrouw Van Gent wordt regering verzocht het wetsvoorstel inzake participatieplaatsen (30650) dat voor behandeling voorligt in de Eerste Kamer in te trekken. Deze motie lijkt bijna volledig op een motie van de heer Ulenbelt over dit onderwerp. Intrekking van dit wetsvoorstel leidt tot vertraging en daar zijn wij niet van. Ik denk wij op deze manier ook de wachtenden bij de sociale diensten geen dienst bewijzen. Het kost ons minstens een jaar om dat proces te versnellen. Volgens mij moeten wij dat niet doen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat lijkt mij volstrekte onzin. Wij hebben in een debat besproken dat het toch een beetje trekken aan een politiek dood paard is. Laat dat veulen van de VNG en de FNV nu lekker aan het werk gaan. Daar hebt u dat politieke dode paard echt niet voor nodig. Het is een soort mantra dat dit allemaal vertraging veroorzaakt. Nee, het gaat juist winst opleveren wat Ulenbelt en Van Gent willen.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Om even in de beeldspraak van de paarden te blijven: het is wat mij betreft een paard dat ontworpen is om te kunnen lopen. Ik wil daar een paard van maken dat kan galopperen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Volgende week zal worden gestemd over zowel de moties als het wetsvoorstel.

Sluiting 1.01 uur

Naar boven