Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2008 (31200 VIII).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. "Kinderen eerst" luidt het eerste hoofdstuk van het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid. Bij welk ministerie past dit nu beter dan bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Wij praten vandaag over een onderwijsbegroting van dik 30 mld. Honderd jaar geleden bedroeg de begroting voor 1908 slechts een paar miljoen gulden. Het was de tijd dat kinderen van ouders die niet hadden doorgeleerd, ook niet konden doorleren en al vroeg moesten gaan werken. Het was een tijd waarin het voor je toekomstkansen nogal wat uitmaakte in welke buurt je werd geboren. Dat laatste zal misschien altijd wel een beetje zo blijven, maar het zou in het rijke Nederland van 2007 niet zo mogen zijn dat je nooit kunt verhuizen naar de buurt van de kwartjes als je in de buurt van dubbeltjes wordt geboren. Het zou in het rijke Nederland van 2007 niet meer zo mogen zijn dat kinderen het slachtoffer worden van slecht onderwijs, lage verwachtingen op grond van hun afkomst of etniciteit, van een gebrekkige toegankelijkheid, van gemiste kansen of van onderbenutting van talenten.

Er is gelukkig in honderd jaar al heel veel ten goede veranderd, maar vooruitgang is nooit vanzelfsprekend. Voor vooruitgang moet men blijven vechten. Dat heeft de PvdA de afgelopen honderd jaar gedaan en dat zal zij blijven doen, voor de dubbeltjes en de kwartjes. Voor ons is het onderwijs de emancipatiemotor bij uitstek. Er is de afgelopen honderd jaar veel bereikt in het bestrijden van onderwijsachterstanden, maar resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. Uit diverse onderzoeken blijkt namelijk dat de achterstanden van vooral allochtone achterstandsleerlingen in de afgelopen twintig jaar weliswaar stapje voor stapje kleiner zijn geworden, maar dat de verschillen tussen kansrijk en kansarm niet zijn verkleind. Ze nemen zelfs weer een klein beetje toe. Daarnaast blijven er hardnekkige sociaaleconomische knelpunten en culturele vooroordelen. Er is sprake van onderadvisering van allochtone leerlingen voor het vervolgonderwijs. De doorstroom van kinderen van lager opgeleide ouders naar havo en vwo stagneert, scholieren hebben moeite bij het vinden van stageplaatsen in het vmbo en het mbo en er bestaat een grote schooluitval, ook al schijnt die kleiner te worden.

De PvdA-fractie maakt zich zorgen over deze ontwikkelingen. De overheid en het scholenveld doen al heel veel goeds om achterstanden weg te werken, maar toch vragen wij ons af of het achterstandenbeleid op de langere termijn wel blijvend vruchten afwerpt. Daarnaast vinden wij het jammer dat er bij streefcijfers veel wordt geformuleerd in termen van bereik, maar nauwelijks in termen van bewezen effectiviteit. Nu worden vaak alleen afspraken gemaakt over het aantal kinderen dat van bepaalde voorzieningen, zoals vve en taalschakelklassen, gebruik zal maken, maar wij willen meer aandacht voor de vraag of wij de juiste doelgroepen bereiken. Wat zijn de resultaten van alle inspanningen? Wij weten het niet goed.

Wij pleiten op het gebied van onderwijsachterstanden, maar eigenlijk voor het hele onderwijs, voor een meer evidence based aanpak. Doe bij iedere grote beleidswijziging vooraf, structureel en systematisch meer wetenschappelijk onderzoek en stimuleer scholen actief om bewezen effectieve methoden te gebruiken. De minister heeft ook gezegd dat hij meer evidence based wil gaan werken. Dat is voor een wetenschapper vrij logisch. Hij heeft dit echter nog niet uitgewerkt en wij vragen hem, concreet aan te geven wat hij daarmee bedoelt en hoe hij dit principe van evidence based onderwijs in zijn beleid wil verankeren.

Er zijn evidence based lesmethoden ontwikkeld voor de vroeg- en voorschoolse educatie met gerichte gezinscomponenten, die zeer goed werken omdat het taalniveau van het hele gezin, vooral dat van de moeder, wordt opgekrikt. Wij willen dat ze worden vertaald naar het onderwijs in de hogere groepen van het basisonderwijs, opdat een doorgaande leerlijn ontstaat. Deze aanpak werkt. Laten wij die doortrekken.

In Brussel zal binnenkort een groenboek uitkomen met de aanzetten tot een Europees onderwijsachterstandenbeleid. Nederland zou daarin een voortrekkersrol kunnen vervullen. Wij kunnen veel leren van het achterstandenbeleid van andere landen en hier liggen op termijn ook mogelijkheden voor extra budgetten. Wil de minister zich hiervoor inzetten?

De PvdA-fractie wil dat docenten worden geschoold op het gebied van onderwijsachterstanden en op het gebied van advisering over de schoolloopbaan en hun verwachtingen van leerlingen en hun ouders. Breng de toelatingsprocedures in kaart die vo-scholen op gemeentelijk niveau met elkaar hanteren. Sommige afspraken leiden ertoe dat de kansen van leerlingen op toelating bij gelijke prestatie niet gelijk zijn. Dat willen wij niet. Scholieren die willen doorleren, moeten daartoe worden aangemoedigd. Stapelen moet weer mogelijk worden en gemakkelijker worden. Het is een teken van succesvolle emancipatie. Stimuleer havovoorbereidingsklassen om de overstap van vmbo naar havo mogelijk te maken. Wat tegenwoordig al bijna niet meer mag, is blijven zitten, terwijl een jaartje langer voor sommige kinderen zeer goed zou werken. Scholen worden bestraft als het percentage zittenblijvers te hoog is. Dat lijkt contraproductief. Wil staatssecretaris Dijksma dat in heroverweging nemen? Wij roepen de staatssecretaris op om aan deze aspecten aandacht te besteden in haar onderwijsachterstandenbeleid.

De heer Bosma (PVV):

Stapelen en zittenblijven zijn ooit afgeschaft door minister Ritzen. Daarmee bespaarde hij 300 mln. Ik neem aan dat mevrouw Kraneveldt nu 300 mln. uit haar binnenzak zal toveren en zal zeggen: daar komt het vandaan.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Ik kan het niet uit mijn binnenzak toveren. Vandaar dat ik de staatssecretaris heb verzocht om aan deze aspecten aandacht te besteden in haar onderwijsachterstandenbeleid. Dan kunnen wij kijken om hoe veel kinderen het gaat en wat de ontwikkelingen kunnen zijn. Als wij concluderen dat het op de lange termijn ook weer geld oplevert omdat deze kinderen niet uitvallen, maar met dat jaartje extra wel binnenboord kunnen worden gehouden, kan dat een win-winsituatie zijn. Het zou kunnen dat dit geld kost. Dat moeten wij bezien wanneer helder is om hoeveel kinderen het gaat.

Ik kom bij de leraren. Door de plannen van minister Plasterk is er sprake van een loonsverhoging van 7% in het primair onderwijs, van 10% in het voortgezet onderwijs en van 8% in het mbo. Als docent zou ik dat niet afslaan. Wij hebben vorige week uitgebreid gedebatteerd over de positie van de leraren. Het geld is binnen, maar nu begint het echte werk pas. Wij willen de minister en het veld graag zo veel mogelijk ruimte geven om samen goede prestatieafspraken te maken. Die moeten wel helder en afrekenbaar zijn, in de goede zin van het woord. Wij gaan ervan uit dat er in het overleg voldoende ruimte is voor gesprekken met alle sociale partners, niet alleen met de werkgevers.

De heer Jasper van Dijk (SP):

U spreekt van 10% loonsverhoging voor het voortgezet onderwijs. Dat zei de minister vorige week ook, maar de crux is dat dit helemaal niet te garanderen is voor al die leraren. Er is misschien ruimte indien de schoolbesturen dat goed vinden, maar u kunt dit niet garanderen. Wat vindt u van mijn voorstel om een harde koppeling te maken tussen opleiding en beloning?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Ik heb in het debat de vraag aan de minister gesteld of wij niet beide zouden kunnen doen. Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. De minister heeft ervoor gekozen om dat in het overleg dat hij nu gaat voeren met alle betrokkenen, dus ook met de schoolbesturen, te bespreken. Ik hoop dat eruit zal komen dat alsnog afspraken worden gemaakt voor de groep leraren die u bedoelt, die bijvoorbeeld een master willen halen en die zouden moeten worden beloond voor hun inspanning. Wij wachten dat af. Wij willen dat overleg nu niet gaan belasten met van alles wat de minister zou moeten doen. Ik hoop van harte dat hierover goede afspraken worden gemaakt. Dat is ook in het belang van de schoolbesturen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik constateer dat de PvdA niet uit zichzelf zegt dat die koppeling natuurlijk gewaarborgd moet zijn.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Nee, ik denk dat de minister dat heel goed tot inzet kan maken van de afspraken met het veld. Laat in dat overleg het draagvlak voor de concrete uitwerking ontstaan met alle partijen. Dat overleg is cruciaal voor het succes van de plannen. Geef de minister en de partijen waarmee hij praat, de ruimte om daaruit te komen. Wij zullen het eindresultaat volgend voorjaar beoordelen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het kabinet maakte bij zijn aantreden een inschatting van het geld dat nodig is in verband met de vergrijzing van het lerarenbestand. Dat was ongeveer 360 mln. Nu blijkt dat geld ineens vrij te vallen. De kabinetten-Balkenende I, II en III hebben dat geld nooit gebruikt. Het was namelijk een bezuiniging. Zij hebben niets aan het lerarentekort gedaan. Nu wordt er wel iets aan gedaan, maar wordt geld dat bedoeld is voor OCW, daarvoor ingezet.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

U stelt aan mij dezelfde vraag als aan Jan Jacob van Dijk van het CDA.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik had nog geen vraag gesteld. Vindt u het niet vreemd dat wij nu ineens horen dat er 360 mln. vrijvalt, terwijl dat aan het begin van het jaar niet duidelijk was?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

De minister doet natuurlijk ook onderzoek. Hij is gaan zoeken naar manieren om 1,1 mld. bij elkaar te krijgen. Dat is hem gelukt. U doelt op de ILO-gelden. De minister heeft vorige week helder gemaakt in het debat dat dat geld niet zomaar automatisch zou zijn teruggevloeid naar OCW. Het had wel degelijk ook bij andere ministeries terecht kunnen komen. De minister heeft ervoor gezorgd – ik meen zelfs tot 2015 – dat dit geld naar OCW gaat. Dat had misschien vier jaar geleden al kunnen gebeuren, maar dat is niet gebeurd. Ik kijk liever vooruit dan achterom. Ik vind het perfect dat de minister dit heeft geregeld. Laten wij daar blij mee zijn.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik beroep mij uitsluitend op de informatie die wij van de minister hebben gekregen. Dit geld was reeds bedoeld voor OCW. Het is in de afgelopen jaren niet naar OCW gegaan omdat de kabinetten-Balkenende I, II en III niets aan het lerarentekort hebben gedaan, dus niets aan de vergrijzing van het lerarenbestand. Dat gebeurt nu wel, maar daarvoor wordt wel het geld gebruikt dat sowieso al bedoeld was voor OCW. Waarom vraagt u dit kabinet niet om dat geld buiten de onderwijsbegroting te zoeken?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Ik heb een groot onderwijshart, want ik heb zelf voor de klas gestaan. Natuurlijk zou ik het leuk hebben gevonden als de minister ergens buiten zijn eigen begroting nog een grote zak met geld had gevonden. Dit had bij andere ministeries terecht kunnen komen. Het stond nog helemaal niet vast dat het bij OCW terecht zou zijn gekomen. Ik vind het perfect dat de minister het nu geregeld heeft. Laten wij daar blij mee zijn.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

De CDA-fractie vindt het verstandig om bij de salarissen in het onderwijs niet door te gaan met de automatische periodieken. Hiermee kan de kwaliteit van het leraarschap namelijk gestimuleerd worden. Is mevrouw Kraneveldt het hiermee eens? De heer Jasper van Dijk zegt dat het dan alleen maar de schoolbesturen zullen zijn die hierover willekeurig zullen beslissen. Daarmee ben ik het niet eens.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

In alle sectoren bezien werkgevers samen met werknemers hoe de werknemer functioneert. In het onderwijs moet de werkgever dus bekijken hoe een leraar functioneert. Er kan dan gezegd worden: je krijgt er iets bij want je doet het erg goed. Ik vind dat zo'n verhoging niet altijd een automatisme moet zijn, want in het kader van de cao-onderhandelingen krijg je er al automatisch geld bij. Ik vind het dus prima dat wij in de systematiek nu iets veranderen en dat docenten in een professioneel gesprek met de werkgever laten zien wat zij kunnen. De werkgever moet hierbij de ruimte hebben om een goede docent heel goed te belonen. Een docent die er wellicht wat met de pet naar gooit – die zijn er jammer genoeg ook, maar gelukkig niet zo veel – moet af en toe eens te horen krijgen dat een opslag er een keer niet inzit.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb een beetje te doen met mevrouw Kraneveldt, want aan haar is de ondankbare taak om ons te vertellen dat de minister niet heeft zitten slapen toen het geld werd verdeeld. Dat is natuurlijk een beetje een probleem. De 1,1 mld. is er nu. Hiervoor is al het statiegeld van het hele departement ingeleverd en is het potlodenfonds geplunderd. Nu zijn wij er. Voordat wij nu allemaal zeggen dat het fantastisch is wat de minister heeft gedaan, wil ik van mevrouw Kraneveldt het politieke oordeel horen over de stelling dat dit geld veel beter voor de volle honderd procent van buiten de onderwijsbegroting had kunnen komen. Iedere partij had de bestrijding van het lerarentekort in haar verkiezingsprogramma staan en iedereen stond erachter toen de onderhandelingen begonnen. Wij wisten ook allemaal waarmee de commissie-Rinnooy Kan grosso modo zou komen, namelijk met een claim van iets meer of iets minder dan 1 mld. Bij de behandeling van deze begroting zou ik hierover graag een uitspraak horen van mevrouw Kraneveldt.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Weet u, ik zit in een fractie met nog heel veel andere woordvoerders en de minister zit in een kabinet met veel andere ministers. Zij hebben allemaal hun prioriteiten. Wij willen ook op onze wegen kunnen blijven rijden en een goede gezondheidszorg behouden. Het is in de politiek altijd een kwestie van keuzes maken. Uiteraard zou het leuk zijn geweest als er meer geld bij was gekomen. Wie wil er niet meer geld op zijn begroting? Het feit dat minister Plasterk binnen enkele maanden dit bedrag bij elkaar heeft gesprokkeld, verdient echter een compliment. Voor de fractie van de PvdA is het glas hartstikke halfvol en niet halfleeg, zoals de SP-fractie voortdurend verkondigt. Laten wij dit als winst beschouwen en ons nu concentreren op de vraag hoe wij dit geld op een goede manier kunnen besteden.

De heer Pechtold (D66):

Het laatste ben ik helemaal met u eens. Vorige week heb ik deze draai al gemaakt, toen ik mij afvroeg hoe wij dit geld op de beste manier zouden kunnen gaan uitgeven. Vandaag behandelen wij echter nog even de begroting en daarbij dienen wij de punten op de i te zetten. U geeft nu toe dat niet alleen de minister in het kabinet heeft zitten slapen, maar u ook in de fractie. Dat is prima, maar dit geld had net als het Vogelaargeld en het Koendersgeld uit algemene middelen geput kunnen worden. Zelfs minister Van Middelkoop heeft geld gekregen. Als het zo was gegaan, hadden wij nu niet over een halfvol glas onderwijsgeld gesproken, maar over een vol glas. Dat betreur ik zeer. Ik vind het lovenswaardig dat u uw minister zo verdedigt, maar het is jammer dat het zo is gegaan.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Mijnheer Pechtold, het lerarendossier is in de komende jaren een van de cruciale dossiers. Daarom gaat er zo veel geld heen. Er zijn echter nog andere dossiers. Kijk eens hoeveel geld staatssecretaris Dijksma heeft gekregen voor passend onderwijs. Dat is ook een zorgdossier. Het is niet zo dat er helemaal niets vanuit de algemene middelen naar de begroting van Onderwijs is gegaan. U kunt het allemaal wel heel somber zien, maar mijns inziens hebben de bewindslieden van Onderwijs in het overleg met minister Bos er heel veel uit weten te slepen.

De heer Jasper van Dijk (CDA):

Mevrouw Kraneveldt neemt het inderdaad hartstochtelijk op voor haar minister. Zij geeft echter ook toe dat zij graag meer geld had gehad. De fractie van de PvdA heeft nog een belangrijk argument om te streven naar meer geld voor onderwijs. Ik heb het dan over het OESO-gemiddelde. De rijke landen van Europa staan op 6,2% en Nederland op 5,1%. In de jaren zeventig stond Nederland nog op 7% tot 8%. Vindt de fractie van de PvdA het voldoen aan het OESO-gemiddelde een vorm van beschaving?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Wij spreken over de begroting voor 2008. Die begroting zit volgens ons heel degelijk in elkaar. Als er in de toekomst meer geld gevonden wordt voor onderwijs, vind ik dat heel gunstig. Natuurlijk maak ik mij ook zorgen over bepaalde cijfers, bijvoorbeeld de PISA-cijfers over de scores van Nederlandse leerlingen. Wij doen het nog erg goed, maar wij zien ook dat de prestaties op sommige terreinen achteruitgaan. Ik deel de zorg hierover met de SP-fractie. Als wij in de toekomst het percentage kunnen opkrikken van het bruto nationaal product dat wij besteden aan onderwijs, dan wil ik mij daarvoor als onderwijswoordvoerder best hard maken. Ik heb immers hart voor het onderwijs. Ik kan echter niet nu al voorspellen wat er in de komende jaren zal gebeuren en budgetten reserveren of claimen. Dit zal het kabinet in onderling overleg moeten doen. Wij zullen daarna kijken of wij daarmee tevreden zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voor ontwikkelingssamenwerking en cultuur is er zo'n norm. Ik wil u niet horen zeggen dat het mooi zou zijn als het ons zou lukken, maar ik vraag u of het OESO-gemiddelde voor de fractie van de PvdA een doel is om na te streven. Durft u hierop ja of nee te zeggen?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Daarop kan ik geen ja of nee zeggen. Als ik dat deed, moest ik ook de financiële middelen erbij leveren. Ik zou dan ook boter bij de vis leveren, maar dat kan ik op dit moment niet. Ik leg mij dus niet vast op een percentage, maar de heer Van Dijk vindt mij aan zijn zijde als hij zegt dat wij de komende jaren moeten proberen om meer geld naar het onderwijs te laten gaan. Daarvoor zal ik mij als woordvoerder zeker inzetten, maar ik kan het geld niet uit mijn zak toveren. Hetzelfde geldt overigens voor de bewindspersonen.

In het lerarendebat is de positie van de docenten belangrijk. Ik doel daarmee op hun zeggenschap in het gehele proces op zowel landelijk niveau als op schoolniveau. Op verschillende manieren is het mogelijk om die professionals weer wat meer gezag te geven over het onderwijsbeleid van hun school. Dat is mogelijk met een professioneel statuut. Dan werken de professionele partners gezamenlijk een model uit. Daarbij is cruciaal dat op het niveau van de school de lerarenraad, de sectie in het voortgezet onderwijs of het team in het primair onderwijs een positie krijgt op het terrein van onderwijsontwikkeling.

Een andere mogelijkheid is om docenten door medezeggenschap een positie te geven, die te versterken en de inspectie kritisch te laten kijken naar het personeelsbeleid op school en de manier waarop de directie daaraan invulling geeft. Aan die lijn geeft de minister de voorkeur. Als wij voor die optie kiezen, is het belangrijk dat het niet een papieren tijger is. Uit het inspectieoordeel moet duidelijk tot uitdrukking komen of de school voldoende presteert. Lerarentevredenheid en ziekteverzuim kunnen daarbij belangrijke indicatoren zijn. Naar mijn idee wil iedereen dat de docent weer eigenaar wordt van het primaire proces. Wij vragen de minister om duidelijk aan te geven waarom hij niet voor een professioneel statuut kiest maar wel voor de weg van de medezeggenschapsraad. Wij willen dat hij ons de harde garantie geeft dat de docent weer echt zeggenschap krijgt.

Vandaag vragen wij ook aandacht voor de regionale platforms. Dat zijn de regionale samenwerkingsverbanden tussen scholen en lerarenopleidingen. Daarmee gaat het heel goed, maar de ondersteuning van die platforms loopt tot 1 januari 2009. Wij weten niet wat er daarna zal gebeuren. Wij pleiten voor een landelijke dekking van die platforms en vragen de minister om op ons pleidooi te reageren.

Wij verzoeken de minister om tijdens de onderhandelingen met het veld aandacht te besteden aan de werkdruk. Alleen extra geld maakt docenten immers niet gelukkig. Zij willen een "mooi" vak uitoefenen en daarvoor voldoende tijd beschikbaar hebben.

Wij hebben het amendement-Van Dijk ondertekend dat betrekking heeft op het stimuleren van het levensbeschouwelijk onderwijs op openbare scholen. Hij heeft daarover al het nodige gezegd. Wij zijn van oorsprong geen confessionele partij. Dat neemt niet weg dat bij ons iedereen welkom is, ongeacht of hij gelovig is of niet. Atheïsten, moslims, christenen en mensen die een ander geloof aanhangen, zijn bij ons welkom. Het is naar ons oordeel heel belangrijk dat het onderwijs de mogelijkheid biedt om leerlingen kennis te laten maken met allerlei levensbeschouwingen, waaronder godsdiensten. Misschien is het ook mogelijk om voor de verschillende levensbeschouwingen enig begrip te kweken. Wij steunen die vormen van onderwijs dan ook. Wij doen dat niet om het openbaar onderwijs te verbijzonderen, maar omdat wij dit soort onderwijs waardevol vinden voor alle kinderen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Uit de argumentatie van de heer Van Dijk en mevrouw Kraneveldt in de media maak ik op dat het wel degelijk de bedoeling is om een kerstening van het openbaar onderwijs teweeg te brengen.

Mevrouw Kraneveldt heeft zojuist gezegd dat zij geen geld uit haar zak kan toveren en dat de bewindspersoon dat ook niet kan. Zij dient een ongedekt amendement in met de intentie een structureel bedrag van 10 mln. vrij te maken om meer aandacht te kunnen geven aan godsdienstlessen. Dat gaat echter ten koste van allerlei zaken die in het rapport van de commissie-Rinnooy Kan staan. Hoe rijmt mevrouw Kraneveldt die twee zaken?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

In het amendement wordt een bedrag genoemd van 2,7 mln. om mogelijk te maken dat bevoegde docenten daadwerkelijk behoorlijk betaald krijgen voor het werk dat zij doen, ook al betreft het onderwijs dat de heer Dibi blijkbaar niet waardevol vindt. Wij zijn van mening dat een en ander netjes moet worden geregeld, want dat hebben wij ook in de wet gedaan. In het amendement staat inderdaad dat wij structurele bekostiging op termijn wenselijk vinden. Wij gaan nog bezien hoe wij dat invullen. Of wij op 10 mln. uitkomen, op meer of op minder, dat gaan wij nog bekijken. Wij denken dat wij daar een goede dekking voor hebben gevonden. Wij wachten af of de staatssecretaris het daarmee eens is en of er ruimte in zit. Als het niet goed is, gaan wij bekijken wat wij dan moeten doen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik vind dit wel degelijk belangrijk. Ik heb zojuist al aangegeven dat onze partij de laatste dominee in deze Kamer heeft geleverd. Wij komen hier dus ook nog steeds voor op, maar de vraag is ook of in het bijzonder onderwijs les wordt gegeven over andere stromingen, zoals het atheïsme en de islam. Geldt het daar ook voor? Ik weet overigens wel waar de PvdA de dekking vandaan haalt, namelijk uit het geld voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid. Dat gaat dus ten koste van al die conciërges en leraren die wij nu juist hun vak willen teruggeven.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

De heer Dibi stelt dat het ons om kerstening te doen is, maar dat is flauwekul. GroenLinks heeft allerlei amendementen en moties die uiteindelijk hebben geleid tot ons amendement, volop gesteund. Misschien moet de heer Dibi met zijn fractie bezien hoe consequent GroenLinks onderwijsbeleid voert. De heer Dibi zegt namelijk iets heel anders dan zijn voormalige collega Paul Jungbluth. Misschien moeten de heren een keertje met elkaar bellen. Het gaat dus helemaal niet om kerstening. Het gaat ons erom dat kinderen kennisnemen van allerlei levensbeschouwingen. Als zij er ook nog begrip voor kunnen opbrengen, zodat ze prettig met elkaar samenleven in plaats van elkaar de hersens inslaan, is dat dubbele winst.

Ons amendement heeft puur betrekking op een bepaalde vorm van onderwijs dat al tientallen jaren in het openbaar onderwijs mogelijk is. Omdat in de wet staat dat docenten bevoegd moeten zijn, willen wij ervoor zorgen dat scholen die docenten kunnen inhuren. Daar gaat het amendement over. Wij hebben het niet over bijzonder onderwijs. Het geld dat hiermee gemoeid is, is ook niet bedoeld voor het bijzonder onderwijs. Wij denken dat het juridisch op die manier goed in elkaar zit. Het is dus niet de bedoeling bijzonder onderwijs te promoten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Over het laatste komen wij nog wel te spreken, want wat mevrouw Kraneveldt zegt, staat nog te bezien. Ik heb er ook al over gesproken met de heer Jan Jacob van Dijk, de eerste ondertekenaar van het amendement.

Mevrouw Kraneveldt heeft uitgelegd hoe haar fractie daarin staat en welke visie zij heeft op het levensbeschouwelijk onderwijs. Is dat voor alle leerlingen in het openbaar onderwijs van belang, eigenlijk onmisbaar, en ook inherent aan de missie van het openbaar onderwijs, of alleen voor de leerlingen van wie de ouders daarvoor kiezen?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Het lijkt mij goed dat alle kinderen in welk onderwijs dan ook, dus ook in het openbaar onderwijs, kennisnemen van de levensbeschouwing van andere mensen, want daardoor kunnen zij begrip voor elkaar kunnen opbrengen. Dat is winst, maar er zijn ook ouders die bewust voor het openbaar onderwijs kiezen en dus niet voor het bijzonder onderwijs. Zij zijn niet gelovig en willen niets met geloof te maken hebben. Het gaat hierbij om onderwijs dat vrijwillig is. Ouders kunnen aangeven of zij ergens behoefte aan hebben. De school kan vervolgens een aanbod doen en als ouders niet willen dat hun kind daaraan meedoet, hoeft dat niet. Mijn ouders wilden 30 jaar geleden graag dat ik humanistische vorming zou krijgen. Mijn openbare school heeft dat toen geregeld. Bij ons had je een keuze. Als je niet mee wilde doen, ging je een boekje lezen of een werkje maken. Het gaat ons niet om drang of dwang. Het gaat op dit gebied om vrijwillig onderwijs, als ouders dat willen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Kijk eens naar alle oriëntaties op al die levensbeschouwingen, al die religies. Als daarvan kennis wordt genomen, slaat men elkaar hopelijk het hoofd niet meer in. Ik vind dus dat het kennisnemen hiervan voor alle leerlingen van groot belang is, maar mevrouw Kraneveldt maakt een keuze mogelijk. In haar perceptie kunnen ouders, vrijwillig en vanuit hun verantwoordelijkheid, ervoor kiezen af te zien van al die goede dingen die mevrouw Kraneveldt voor heeft met de kinderen. Dat is eigenlijk een ontzettende schadepost.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Wij hopen allemaal dat alle kinderen opgroeien in een gezin waar ouders hun kinderen dit soort dingen bijbrengen. Als dat vervolgens door de school wordt versterkt, is het helemaal mooi. De heer Van der Vlies kent de geschiedenis van dit soort onderwijs ook. Hij weet ook dat het onder druk staat. Dat vinden wij jammer, want er zijn steeds meer kinderen die dat misschien niet van huis uit meekrijgen. Het gaat de PvdA-fractie uitsluitend om het openbaar onderwijs. Ook de heer Van der Vlies weet dat voor dat onderwijs die bijzondere regeling al heel lang bestaat; daarvan zegt de PvdA-fractie alleen maar dat degene die voor de klas staat, bevoegd moet zijn. Wij willen het niet uitbreiden naar of verplicht stellen voor het bijzonder onderwijs. Het gaat uitsluitend om dit onderwijs, dat al tientallen jaren mogelijk is. Tot afgelopen weekend heeft de Kamer zich helemaal niet druk gemaakt over dit punt; nu is het ineens zo'n probleem. Laten wij nu kijken of wij dit winstpunt kunnen incasseren.

De heer Pechtold (D66):

De heer Van der Vlies zei dat het onder andere is bedoeld om ervoor te zorgen dat kinderen elkaar niet het hoofd inslaan. Volgens mij moet je dan vooral die religieuze boeken – misschien hebben de voorzitter en ik nog een verschil van mening over welk boek op dat punt koploper is – niet al te letterlijk nemen.

Ik was wel even verbaasd. Het is dit jaar nu de zoveelste keer dat de PvdA-fractie heel gemakkelijk godsdienst en onderwijs in een verkeerde sfeer plaatst. Ik heb me laten informeren. Mij werd verteld dat ik daar niet te snel over moest oordelen. Er zouden een heel goed stuk humanisme en andere zaken inzitten. Dus daar moest ik maar vóór zijn. Toen dacht ik: prima. Maar nu zie ik de dekking. Het gaat weer van het budget voor de leraren af. Kan de PvdA-fractie nu niet al haar macht in de coalitie aanwenden om dat kleine bedrag op een andere manier te dekken? Had zij niet kunnen zeggen: wij gaan nu weer voor de coalitie de bietenbrug af – het gevoel dat het een christelijk kabinet is, kleeft toch al zo aan onze partij – maar dat geld, dat bedrag van 2,7 mln. of zo, dekken wij op een andere manier? Dat moet toch makkelijk kunnen? Ik sprak zojuist over het potlodenfonds en het statiegeld; dat moet toch uit de gordijnen te schudden zijn? Is de PvdA-fractie bereid tot een andere dekking dan uit het lerarenbudget?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Ik sta zonder meer altijd open voor een betere dekking, maar ga nog even in op uw premisse dat het een christelijk kabinet zou zijn. Dit kabinet is een kabinet met inderdaad een grote en een kleine christelijke partij, maar wel degelijk een kabinet waarin de stem van de PvdA doorklinkt. Ik kwalificeer dit niet als een christelijk kabinet, maar als een sociaal kabinet. Laat dat helder zijn.

Over de dekking kan ik u hetzelfde antwoord geven als de heer Van Dijk heeft gegeven en ik aan de heer Dibi heb gegeven. Wij denken dat het met deze dekking wel degelijk kan. Mocht dat niet zo zijn, dan zullen wij naar een andere dekking moeten kijken. Dat is dan onze verantwoordelijkheid.

De heer Pechtold (D66):

Die stem van de PvdA-fractie zou kunnen zijn: het moet geld uit een ander budget zijn. U moet niet zeggen dat u wel kijkt of het kan; u moet zeggen dat u het lerarenbudget zuiver wilt houden en er niet weer een dingetje afgesnoept wilt hebben.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Maar dit ís geld voor leraren.

De heer Pechtold (D66):

In het rapport van de commissie-Rinnooy Kan heb ik niets gelezen over dit verhaal. Dit geld was voor dit onderwijs bedoeld en nu pakt u daar alvast de eerste delen van af. Dat is slecht financieel beleid. Ik daag de coalitie uit om gewoon te zorgen voor een mooie dekking die niet alweer uit die onderwijsplannen, waarvoor wij het geld net bij elkaar gesprokkeld hebben, wordt gehaald. Als u dat doet, dan steun ik dat.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorlopig lopen onze meningen uiteen. Maar laten wij morgen het debat met de staatssecretaris gewoon aangaan. Dan horen wij wat zij ervan vindt.

Mijn fractie is blij dat er nu eindelijk gratis schoolboeken in het voorgezet onderwijs komen. Voor ons is dat een principieel punt, waarvoor wij lang hebben gestreden. Wij zouden graag echter wel enige innovatie op dat punt zien. Kan het ministerie van OCW projecten stimuleren of faciliteren waarbij docenten zelf hun lesmethoden ontwikkelen en die vervolgens gratis kunnen delen met hun collega's op andere scholen? Reserveert de staatssecretaris bij de gratis schoolboeken een deel van het budget hiervoor?

In 2009 bestaan de twee grote internationale verdragen inzake de rechten van het kind en de mens 60 jaar. Dat vindt mijn fractie een mooie gelegenheid voor het ministerie van OCW om 2009 uit te roepen tot Jaar van de Mensenrechten en om het belang van universele mensenrechten door middel van een aantal aansprekende educatieve en culturele activiteiten onder de aandacht te brengen van scholieren. Is de minister warm te maken voor dit plan?

Namens de fractie van de PvdA wil ik met dit kabinet graag werken aan verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en de positie van de leraren. Dit is geen gemakkelijke opgave. Ik wens de minister en de staatssecretarissen hierbij veel wijsheid toe.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Jan-Jacob van Dijk heeft al gezegd dat hij het niet eens is met de opmerking van minister Plasterk dat de kwaliteit van het onderwijs onder de maat is. Is mevrouw Kraneveldt het eens met minister Plasterk?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Ik vind dat je dat niet generiek kunt zeggen, maar dat er wel heel veel punten van zorg zijn. Er zijn scholen waarbij de kwaliteit onder de maat is. Dat is wellicht onvoldoende onderkend. Het is heel goed dat het kabinet nu van plan is om scholen zowel te gaan beoordelen op wat zij doen als ook te gaan aanspreken op de kwaliteit die zij zouden moeten leveren. Het is ook goed dat het kabinet van plan is de scholen hierbij te gaan helpen met een aantal investeringen. Generiek doet Nederland het nog helemaal niet zo slecht, maar er zijn wel punten van zorg.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mevrouw Kraneveldt is het een beetje wel met mij eens en een beetje niet. Het glas is halfvol en ook halfleeg op dit punt. Is zij het eens met de minister dat de vernieuwingen het niveau hebben verlaagd?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Bepaalde vernieuwingen hebben dat wel gedaan. Sommige zaken zoals onderwijs op maat en zelfstandig leren zijn in de kern geen verkeerde principes. Al zij echter op de verkeerde groepen of leeftijdscategorieën worden losgelaten of als er te ver in wordt doorgeslagen, kan dat heel vervelende consequenties hebben. Er vallen dan scholen door de mand. Die worden aangepakt. Ik ben daar dus kritisch over. Er zijn echter ook innovatieve, nieuwe methodes van leren die wellicht wel goed werken. De term "het nieuwe leren" mag geen vergaarbak worden van allerlei verschillende begrippen. De dingen moeten heel specifiek worden benoemd en niet op een hoop worden gegooid.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De minister is in dit opzicht duidelijker dan de PvdA-fractie. Hij zegt duidelijk dat de kwaliteit onder de maat is. Dat vergt investeringen, waarbij mijn voorkeur uitgaat naar hantering van het OESO-gemiddelde. De PvdA-fractie wil daar niet naar streven. Haar oude slagzin "spreiding van kennis en macht" geldt nu helaas niet meer.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Dat is onzin. Aan het begin van mijn betoog heb ik heel helder gezegd dat de PvdA-fractie voor de dubbeltjes en voor de kwartjes, voor alle kinderen in Nederland, kwalitatief goed en toegankelijk onderwijs wil. Daar strijden wij altijd voor, ook nu. De heer Van Dijk geeft ons een onterechte kwalificatie. Niet alles wat nieuw is, is slecht. Daarin moet je nuanceren. De mensen in het onderwijs die het met nieuwe vormen van leren wel goed doen, wordt anders geen recht gedaan. Je doet de mensen tekort als je iedereen over een kam scheert. De heer Van Dijk doet dat bij de leraren, bij het management, en nu ook weer. Hij citeert de minister. Hij is het ook met hem eens, want hij werpt mij voor de voeten dat ik het daarmee niet eens zou zijn. Ik vind het te kort door de bocht. Wij doen dat niet. De heer Van Dijk mag de minister aanspreken op diens woorden.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Voorzitter. De komende jaren wordt krapte op de arbeidsmarkt zichtbaar. Door de vergrijzing stromen velen uit. Tegelijkertijd vraagt de arbeidsmarkt om steeds beter opgeleid personeel door het teruglopen van de hoeveelheid laaggeschoolde arbeid en het toenemen van kennisintensieve arbeid. Wij kunnen geen enkel beschikbaar talent missen. Wij hebben behoefte aan vakmensen. Nu wordt veel talent verspild doordat te veel jongeren vroegtijdig het vmbo en het mbo verlaten. Die schooluitval moet met de grootste spoed worden aangepakt.

Deze zinnen uit ons verkiezingsprogramma geven goed weer wat voor de fractie van de Partij van de Arbeid de speerpunten van deze begroting zijn. In mijn bijdrage wil ik ingaan op drie speerpunten: een keurmerk minimale kwaliteit voor educatie en inburgeringstrajecten, de teldatum en ten slotte het terugdringen van het schoolverlaten met de bijbehorende opvang van risicoleerlingen.

Het onderwijs dat onderdeel uitmaakt van een re-integratietraject, een inburgeringstraject of volwasseneneducatie, moet van goede kwaliteit zijn. Mensen die omgeschoold, bijgeschoold of ingeburgerd moeten worden, hebben daar recht op. Het is terecht dat hiervoor nu aandacht is. Dat blijkt ook uit de documentaire die Netwerk gisteren uitzond. Gemeenten mogen zelf kiezen welke instelling zij inschakelen voor het verzorgen van onderwijs dat onderdeel uitmaakt van re-integratie- en inburgeringstrajecten. In de toekomst mogen zij dat bij de vorming van het participatiefonds ook voor volwasseneneducatie doen. Tegen deze achtergrond vragen wij aan de regering om gemeenten het kwaliteitskeurmerk inburgering verplicht te laten stellen bij instellingen die het onderwijstraject van de inburgeringscursus verzorgen. Dit keurmerk moet oordelen over de inhoud, over de participatie en over de kwaliteit van de docent. Gemeenten mogen hiervan alleen afwijken als zij dit om inhoudelijke redenen kunnen motiveren. De PvdA-fractie vraagt de regering ook om te bevorderen dat er een vergelijkbaar keurmerk komt voor het onderwijsdeel van de trajecten voor re-integratie, inburgering en volwasseneneducatie. Tegelijk met de invoering van het participatiefonds moet de regering gemeenten verplichten tot dit keurmerk. Een onderdeel van het keurmerk zou moeten zijn dat de medewerkers onder de cao van de bve vallen. Wij vinden het ongewenst dat dezelfde medewerkers hetzelfde werk gaan doen voor de helft van het salaris, onder de vlag van een commerciële organisatie. Wij horen hiervan praktijkvoorbeelden. Wij overwegen om in de tweede termijn hierover een motie in te dienen.

Er bestaat een algemene wens om het vroegtijdig schoolverlaten aan te pakken en een flexibele instroom toe te staan. De voorgestelde tweede teldatum is daarom een goed instrument om de nodige prikkels uit te zenden naar de mbo-instellingen. Er is een discussie ontstaan over het inboeken van de extra inkomsten die een instelling krijgt wanneer zij meer leerlingen vasthoudt. In de begroting staat nu dat instellingen dit zelf moeten voorschieten. De inboeking moet ex ante in plaats van ex post plaatsvinden. Dit is een bezuiniging. Wij willen de inboeking van deze verrekening omdraaien. Zowel de minister-president als de minister van Financiën heeft al toegezegd dat het niet om een bezuiniging gaat. Kan de staatssecretaris dit bevestigen? Hoe wil zij voorkomen dat mbo-instellingen door deze wijze van berekenen in de financiële problemen komen? Wij willen nogmaals de uitspraak van de minister-president vastleggen dat dit geen taakstellende bezuiniging is voor het mbo. Wij hanteren de tweede teldatum. Het budget moet pas gekort worden als de uitval daadwerkelijk is geconstateerd. Als de mbo-instellingen erin slagen om de uitval terug te dringen, zal dit de regering geen 155 mln. besparen. De fractie van de PvdA vindt dit verre van teleurstellend. Wij nemen de doelstelling van het terugdringen van de uitval serieus en hopen van harte dat de mbo-instellingen hierin zeer succesvol zijn. Het mbo krijgt een taakstelling om zorgleerlingen binnen te houden. Deze grote doelgroep brengt extra problemen met zich mee. Het zijn niet de gemakkelijkste leerlingen. Dat gaat met extra zorg gepaard. Zeker als de leer-werkplicht komt, willen wij dat het mbo daarin een belangrijke rol speelt. Beter voorkomen dan genezen. De zorgadviesteams hebben een grote rol. Docenten moeten lesgeven en de zorgteams moeten de zorg op zich nemen. Er moet afstemming zijn en er moet extra geld komen. Kan de staatssecretaris in haar beantwoording aangeven welke knelpunten zij hierbij verwacht en hoe zij de roc's hierin kan ondersteunen?

Hoe verloopt de reorganisatie van het ministerie van OCW? Loopt die volgens plan? Heeft de minister goede plannen om zijn efficiencytaakstelling te halen? Kan hij in zijn beantwoording aangeven wat de voor- en nadelen zijn om een uitvoeringsdienst als studiefinanciering onder zijn directe verantwoordelijkheid te brengen?

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Eerst even de actualiteit: het is weer een dag van spandoeken en petities. De leraren staan buiten in verband met de salarisverhogingen die blijkbaar niet goed vallen. Eerst heb je leerlingen die te weinig les krijgen en nu dit weer, het is ook nooit goed.

Zo'n salarisverhoging is leraren natuurlijk van harte gegund, want er wordt te weinig verdiend in het onderwijs en dat zorgt ervoor dat mensen niet graag in het onderwijs willen werken. Het is jammer dat in het besluit van de minister niet ervoor is gekozen om het opleidingsniveau zwaar te laten wegen. Dat was nu net wat de heer Rinnooy Kan wilde. Dat is des te belangrijker omdat leraren veel op hun bordje krijgen: dagarrangementen, cultuureducatie, arbozaken, dossiervorming, leerkrachtcompetenties, computerimplementatie, burgerservicenummers, techniekeducatie, loverboys, radicalisering... Wat hoeven onze onderwijzers en leraren eigenlijk niet meer op te lossen tegenwoordig? Dus die salarisverhoging is ze van harte gegund. Maar deze salarisverhoging is gebouwd op drijfzand.

Als ik zeg tegen de minister: zorg dat die mijnheer Ramadan niet op de universiteit komt, dan zegt hij: ho ho, je moet niet bij mij zijn, dat is aan de universiteiten. Als ik klaag over de ondraaglijke linksheid van de publieke omroep, zegt deze minister: daarvoor moet je niet bij mij zijn, maar bij de omroepen. Daar heeft hij politiek en juridisch gezien nog gelijk in ook. De BAPO is een voortbrengsel van onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers, en daarover zegt de minister: ja, dat is aan mij. Sterker nog, hij gaat het geld alvast uitgeven. Een tweede component is de incidentele loonontwikkeling, de ILO. Bij een eerder debat heeft mevrouw Dezentjé gezegd dat het als het ware de overwaarde van je huis is en geen geld. Daarmee ben ik het niet eens. Het is eigenlijk een soort stroppenpot, een voorziening voor de toekomst. De cao-lonen zijn op een bepaald niveau en wellicht kom je daarboven doordat mensen ouder worden of omdat er sprake is van functie-inflatie.

De heer Van Dijk staat al klaar, ik geef alvast antwoord op zijn vraag: de heer Van Dijk zegt dat de ILO de afgelopen vijf, zes jaar helemaal niet is uitgegeven. Van de ILO is geen gebruikgemaakt, dus kunnen wij die nu uitgeven. Ik heb thuis een brandverzekering die ik de afgelopen vijf, zes jaar ook niet heb aangesproken. Maar voor het komende jaar heb ik toch weer gegireerd. Ik vind het een tikje "scary" dat het geld zomaar alvast is uitgegeven voor deze zaak.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik ken het programma "Voor een briefkaart op de eerste rang" waar je voordat de vraag gesteld was, al antwoord gaf, maar het risico was altijd dat je antwoord gaf op een vraag die niet gesteld werd, en dat is nu ook het geval. De vraag die ik aan de heer Bosma wilde stellen, was namelijk of hij de modernisering van de BAPO ondersteunt. Hij stelt dat je daar niets uit mag halen. Dat betekent dat hij geen modernisering wil van het ouderenbeleid voor wat betreft de onderwijzers.

De heer Bosma (PVV):

Ik vind het taalgebruik weer prachtig. Het wordt een regeling die vrijwel helemaal wordt "kaltgesteld" en dat wordt dan "modernisering" genoemd. Onderwijs is een heel zware tak van sport. Vroeger kon je veertig jaar voor de klas staan, tegenwoordig is dat een stuk minder gemakkelijk. Het is fantastisch dat er zo'n BAPO-regeling is en het is inderdaad jammer dat zij wordt aangesproken.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

De heer Bosma zal het ongetwijfeld met mij eens zijn dat het goed zou zijn om na te denken over leeftijdsbewust personeelsbeleid, ook voor oudere leerkrachten, opdat gebruik kan worden gemaakt van hun kwaliteiten en capaciteiten voor het onderwijs in plaats van te kiezen voor een BAPO-regeling waarin mensen een halve of hele dag naar huis worden gestuurd en nog doorbetaald krijgen ook. Is de heer Bosma voor een dergelijke modernisering of wil hij gewoon in stand houden wat 30 jaar geleden is bedacht?

De heer Bosma (PVV):

Volgens mij is het CDA ook dertig jaar geleden bedacht.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik zal u even helpen: dat was 27 jaar geleden.

De heer Bosma (PVV):

De heer Van Dijk vraagt of mijn partij na wil denken over een leeftijdsbewust personeelsbeleid. Mijn partij is altijd voorstander van nadenken, dus dat vind ik een beetje rare vraag. Het honoreren van ouder wordende leraren met vrije tijd is hartstikke goed. Er wordt in het onderwijs heel hard gewerkt. Diverse fracties hebben gewezen op de hoge werkdruk. Die mensen help je, juist op het gebied van de werkdruk, door ze wat extra ruimte te geven.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

De heer Bosma heeft mijn laatste vraag nog niet beantwoord.

De heer Bosma (PVV):

Die laatste vraag ging over iets wat 30 jaar geleden verzonnen is.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik zal de vraag wat scherper stellen. Is de heer Bosma er voorstander van dat er een modern, leeftijdsbewust personeelsbeleid wordt gevoerd, dat ervoor zorgt dat oudere leerkrachten, rekening houdend met hun capaciteit, op een goede manier worden ingezet, bijvoorbeeld bij het coachen van jonge leerkrachten of van zij-instromers?

De heer Bosma (PVV):

Mijn partij heeft geen enkel bezwaar tegen alles wat modern is. Volgens mij is iedereen voorstander van het goed inzetten van mensen. Het lijkt mij dat de heer Van Dijk mij vraagt om een open deur in te trappen.

Voorzitter. Minstens zo belangrijk is kwaliteit. Dat hangt samen met bevoegdheden. Wij zien dat een kwart van de leraren in het voortgezet onderwijs in Den Haag onbevoegd is. In heel Nederland is 14% wel bevoegd, maar dan in een ander vak. In het voortgezet onderwijs wordt 6% van de lessen gegeven door onbevoegden. Juist in de grote steden is dat schering en inslag. Wat gaat de minister hieraan doen? Ik zou zeggen: meten is weten. Het allerbelangrijkste is dat wij in ieder geval weten hoe groot het probleem is. Jammer genoeg houdt de onderwijsinspectie dit probleem niet meer bij. Nu kunnen wij er nog over praten aan de hand van cijfers, maar die hebben wij straks niet meer. Is het niet van topbelang om ervoor te zorgen dat de inspectie bijhoudt hoeveel onbevoegde leraren wij in Nederland voor de klas hebben staan?

Een ander punt betreft de veiligheid. IRISvo heeft gemeld dat het messenbezit op scholen voor het voortgezet onderwijs in één jaar tijd met 20% is toegenomen. De onderwijsbond AOB meldt dat 26% van de leraren wel eens wordt uitgescholden; klappen of trappen worden gezien als een aanvaardbaar beroepsrisico. Mevrouw Kervezee, indertijd inspecteur-generaal van de onderwijsinspectie, meldt dat vier van de tien directeuren in grote steden de veiligheid van het personeel en leerlingen niet meer kunnen garanderen. Er gebeurt heel veel op het gebied van veiligheid. Mijn partij heeft hiervoor een meldingspunt opgericht en kreeg binnen enkele dagen 250 aanmeldingen. De Landelijke StichtingTegenZinloosGeweld komt met het schokkende cijfer dat gemiddeld één leerling per klas een wapen bij zich heeft. Dit is heel erg. Jammer genoeg komt het kabinet niet echt met maatregelen, behalve met wat flauwe acties: stickertjes met "Loop jij wapenvrij?" en posters met "Durf jij je wapen thuis te laten?" Ik probeer een jongen in Amsterdam te helpen die door een Antilliaanse bende die zich "The Bloods" noemt – geïnspireerd door de Los Angelesbende – van school is geschopt. Die laten zich echt niet van de wijs brengen door een stickertje waarop staat "Loop jij wapenvrij?" Binnenkort komen wij hier met de staatssecretaris over te spreken en dan zullen wij een aantal maatregelen voorstellen. Dit probleem is echt heel erg, want het verziekt de sfeer op heel veel scholen. Wat de sfeer ook verziekt, is de zwijgcultuur die er nu heerst. Die gaat twee kanten op. Ten eerste binnen de lerarenkamer. Je wilt niet te boek staan als een leraar die geen orde kan houden en helemaal niet als een leraar die bedreigd wordt, want dan geef je eigenlijk toe dat je je vak niet goed beheerst. Ten tweede bestaat er een zwijgplicht van directeuren, die dat soort incidenten eigenlijk moeten doorgeven aan de politie en die dat niet doen. Ook hier geldt dat geen maatregelen genomen kunnen worden als niet bekend is hoe erg een probleem is.

Ik wil iets meer zeggen over "meten is weten". Het is goed dat het onderwijs veel meer autonoom is geworden. Wij kennen de lumpsumregeling. Het is goed dat wijlen Zoetermeer niet meer met de kreten komt die het onderwijs tot in detail"micromanagen". Maar wij moeten wel weten wat de output is van het onderwijs. Dat doen wij door veel strakker te examineren en veel strakker eindtoetsen te verplichten. Wat de PVV-fractie betreft, gebeurt dit al op de basisschool. Een verplichte eindtoets is een heel goed idee. Wij hebben nu de Citotoets, maar die wordt alleen op basis van vrijwilligheid uitgevoerd. In Amsterdam doet 20% van de scholen al niet meer mee aan deze toets. In het voortgezet onderwijs hebben wij niet alleen een centraal schriftelijk eindexamen, maar ook een schoolonderzoek. Uit de uitvoerige berichtgeving van de laatste tijd blijkt dat het schoolonderzoek heel zwaar telt en daardoor inflatie van het eindcijfer teweegbrengt. Wat de PVV-fractie betreft, wordt de waarde van het schoolonderzoek dramatisch naar beneden bijgesteld en telt het niet meer voor 50%, maar voor 25% mee in het eindcijfer.

Ik moet mijn betoog inkorten tot een lijst van "greatest hits". Idealisme is heel mooi, maar het moet wel gedragen worden door daden. Consistentie en consequentie zijn hierbij heel belangrijk. Nederland wordt geregeerd door een multiculturele elite die ons volk veroordeelt tot massa-immigratie en islamisering. Overal in onze straten kunnen wij zien wat dit betekent: hoofddoekjes, heimweeschotels, gestegen criminaliteit, overlast, uitkeringsafhankelijkheid, et cetera. Ook het onderwijs betaalt hier een prijs voor. Wij zien dat heel veel immigranten met een slechte vooropleiding terechtkomen in het onderwijs. Er zijn veel analfabeten uit het Rifgebergte en Anatolië. Ook is sprake van enorme taalachterstanden. Mensen praten thuis alleen Turks of Berbers. Nederlandse normen en waarden worden soms niet gedeeld. Tal van anekdotes gaan de ronde. Zo doet men de holocaust af met: ach, het zijn maar joden. Over Amerikanen worden schunnige opmerkingen gemaakt, zoals blijkt uit de volgende kop uit NRC Handelsblad: "Juf, ze moeten Bush vermoorden". Gezag van vrouwen wordt niet erkend. Kinderen van elf jaar maken opmerkingen als: ik snijd je keel open, ik maak je dood. Dat is de realiteit van het onderwijs in Nederland in de multiculturele samenleving.

De heer Pechtold (D66):

Voor mij had u bij het maken van uw keuze dit deel van uw betoog mogen overslaan. U leest het wel enigszins gegeneerd voor, laat ik mij daar maar een beetje aan vasthouden.

Ik las net op de PVV-website dat de heer Wilders, tijdelijk in functie als voorzitter, vandaag het voorstel heeft gedaan om artikel 1 te herformuleren en een onderscheid te maken tussen islamieten en niet-islamieten. Artikel 1 van onze Grondwet, de idee van non-discriminatie, laat de PVV-fractie dus helemaal varen. Sterker nog, dit artikel wordt in het voorstel discriminerend. Zou dat wat u betreft, als onderwijswoordvoerder, ook voor artikel 23 van de Grondwet, de vrijheid van onderwijs, moeten gelden?

De heer Bosma (PVV):

Nee, want artikel 23 gaat over de vrijheid van godsdienst en de islam is geen godsdienst.

De heer Pechtold (D66):

Ik moet even mijzelf recupereren. U zegt dat de islam geen godsdienst is. U vindt dan dus wel dat er islamitische scholen mogen zijn? Dat is dan immers de consequentie.

De heer Bosma (PVV):

Nee, ik ben tegen islamitische scholen, omdat de islam een ideologie is die uiteindelijk uit is op onze ondergang. Deze ideologie dient bestreden te worden. De islam moet in Nederland geen enkele gelegenheid krijgen om zich hier te vestigen. Dat betekent ook dat wij de stichting van islamitische scholen moeten tegengaan.

De heer Pechtold (D66):

Ik stel vast dat de PVV-fractie het afgelopen jaar steeds verder is gegaan en steeds abjecter en harder is geworden om nog maar enigszins op te vallen. Nu dit idiote idee over artikel 1 van de Grondwet ter sprake komt, ben ik heel blij dat wij de minister van Onderwijs, Cultuur en Welzijn in ons midden hebben die erop moet toezien dat discriminatie niet de kop opsteekt in Nederland. Door uw toevoegingen valt u voor mij door de mand als xenofoob en als iemand die niet met goede intenties deelneemt aan een onderwijsdebat. U zet juist aan tot discriminatie. Vanuit deze zaal geeft u aan een hele bevolkingsgroep het signaal dat men hier niet thuishoort. Ik vind dit stuitend.

De heer Bosma (PVV):

De abjectie ligt bij u, mijnheer Pechtold. Artikel 1 is een grondwetsartikel dat is verzonnen door Joop Wolf, een communist, om allerlei partijen de voet dwars te zetten. De abjectie ligt bij u, want u noemt mijn partij nu "xenofoob" en in interviews in Elsevier "rechts-extremistisch", in NRC Handelsblad...

De heer Pechtold (D66):

"Racistisch", en ik kan het nog onderbouwen ook.

De voorzitter:

Mijnheer Pechtold, u hebt niet het woord.

De heer Bosma (PVV):

De abjectie ligt bij u. Hetgeen ik net verteld heb, zeg ik zonder enige gêne, maar vol trots, want ik kom op voor iets wat verdedigd moet worden.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb twee vragen. Ten eerste: er staat hier een moslim tegenover u. Denkt u dat ik uit ben op uw ondergang?

De heer Pechtold (D66):

Ik wel.

De heer Dibi (GroenLinks):

Nee hoor, zij mogen er van mij best zitten. U snijdt ook een terecht punt aan, namelijk de instroom van heel veel allochtone jongeren met een taalachterstand en allerlei andere problemen in het Nederlandse onderwijs. Ik denk dat heel veel leraren en heel veel burgers in Nederland het met u eens zullen zijn. Ik ben het ook met u eens. Daarover gaat mijn tweede vraag. Wat is uw oplossing daarvoor?

De heer Bosma (PVV):

De vraag of ik denk dat u uit bent op mijn ondergang, moet u aan uzelf stellen. Ik denk zelf niet dat u uit bent op mijn ondergang, maar ik weet wel zeker dat de islam uit is op de ondergang van het Westen. Mijn partij maakt een duidelijke scheiding tussen de islam als ideologie en de aanhangers ervan. Om een voorbeeld te geven: er bestaat absoluut geen gematigde islam, er bestaat geen liberale islam, maar er bestaan wel heel veel gematigde en liberale islamieten, en ik hoop dat u daarvan een voorbeeld bent. Wat was uw tweede vraag ook al weer?

De heer Dibi (GroenLinks):

U snijdt een wezenlijk punt aan, namelijk de instroom van allochtone leerlingen in het Nederlandse onderwijs. Kunt u misschien een paar, bijvoorbeeld drie voorstellen doen waarmee u ons toch een beetje kunt geruststellen?

De heer Bosma (PVV):

U geruststellen zal vandaag niet meer lukken, vrees ik. Het is inderdaad een volumevraagstuk. Daarin hebt u gelijk. Het begint aan de grens. Wij moeten dus de massa-immigratie naar Nederland tot staan brengen. Dit kan bijvoorbeeld door gezinsvorming en gezinshereniging te staken, want die vormen de grote motor van de massa-immigratie naar Nederland. Dat is het eerste wat moet gebeuren. Wij moeten daarnaast ruimte maken voor remigratie. Daar is niets mis mee. Er waren ooit 30.000 Marokkaanse gastarbeiders in Nederland. Daarvan zijn er 6600 overgebleven; het overgrote gedeelte is geremigreerd. Die kleine groep van 6600 resterende Marokkaanse gastarbeiders is het begin geweest van de 300.000 Marokkanen die wij nu in Nederland hebben.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik vind het jammer dat ik geen antwoord op mijn vraag krijg. Stel nu, hypothetisch gesproken, dat de grenzen vandaag dichtgaan en niemand meer binnenkomt. Dan hebben wij nog steeds te maken met heel grote groepen allochtone islamitische kinderen in het Nederlandse onderwijs. U vindt het beroep van docent zo belangrijk; u vindt onderwijs zo belangrijk. Uw achterban vindt deze onderwerpen waarschijnlijk ook belangrijk. Kunt u drie voorstellen noemen waarmee u deze problemen in het Nederlandse onderwijs wilt oplossen?

De heer Bosma (PVV):

Ik denk dat ik een aantal voorstellen al heb gedaan. Verbeter de examinering. Zorg ervoor dat het leraarschap verbeterd wordt. Zorg ervoor dat leraren minder werkdruk hebben, et cetera. Dit zijn algemene maatregelen die voor iedereen gelden. Voorstander van positieve discriminatie ben ik echter nadrukkelijk niet. Dan zijn wij het daarover eens.

De heer Pechtold (D66):

Alleen al het feit dat u zo'n woord als "volumeprobleem" in de mond neemt, getuigt van weinig historisch besef. Dit is een onderwijsdebat, dat dreigt te ontsporen in een discriminerend debat. Ik vind inderdaad dat u racistische uitlatingen doet. U wordt in deze democratie terecht beschermd door uw functie als parlementariër. Daarom daag ik u uit om ditzelfde debat met mij buiten deze zaal te voeren. Ik zou u willen vragen of u daartoe bereid bent. Bent u bereid om dezelfde uitlatingen die u zojuist gedaan hebt ook buiten deze zaal met mij te wisselen op een door u te bepalen tijdstip?

De heer Bosma (PVV):

Ik ben altijd bereid om met u te praten. Ik zou echter wel eens willen weten wat uw agenda is, want ik voel iets waarvan ik denk...

De voorzitter:

Mijnheer Pechtold, dit gaat buiten de orde.

De heer Pechtold (D66):

Er wordt mij een vraag gesteld.

De voorzitter:

U mag alle vragen stellen. Het gaat nu echter om de begroting van onderwijs. Wij voeren het debat in deze zaal. Stelt u gerust nog een vraag, maar ik stel voor dat u de heer Bosma voor debatten buiten dit huis ook buiten deze vergadering benadert. Anders moet ik de heer Van Dijk het woord geven.

De heer Pechtold (D66):

In het staartje van zijn betoog zei de heer Bosma: ik moet nog even samenvatten. Vervolgens stak hij op monotone wijze een zodanig verhaal af, dat ik moet zeggen dat ik hier eigenlijk nog nooit een precedent daarvan heb meegemaakt. Tegen dat verhaal maak ik bezwaar. Ik kwalificeer dat als discriminerend. Ik vind dat het hier moet kunnen, maar ik daag hem ook uit. De heer Bosma vroeg mij wat uw doel daarbij is. Mijn antwoord is: Mijnheer Bosma, mijn doel is uw ontmaskering; mijn doel is om eventuele mensen die sympathie hebben voor uw standpunt ervan te overtuigend dat wat u doet, is bevolkingsgroepen tegen elkaar opzetten, een wit-zwart debat voeren en de problemen die er zijn afschuiven op een bevolkingsgroep. U generaliseert daarmee. Ik wil dat in het openbaar kunnen doen buiten deze zaal, opdat ik u daar kan ontmaskeren. Mijn vraag is of u daartoe bereid bent. Na uw antwoord kunnen wij wat mij betreft verder met de behandeling van de begroting van Onderwijs.

De heer Bosma (PVV):

Ik wil altijd met u praten. Ik neem u kwalijk dat u zegt dat ik het afschuif op een bevolkingsgroep. Ik schuif niets af op buitenlanders, allochtonen, whoever. Ik schuif het juist af op een elite die niet meer snapt wat er gebeurt in Nederland, die honderdduizenden mensen uit het Rifgebergte en Anatolië naar Nederland haalt en daarmee ongelooflijke problemen produceert voor heel Nederland en ook voor het Nederlandse onderwijs.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik hoor wel een nieuw geluid, want de heer Bosma maakt een onderscheid tussen de islam, die hij een ideologie noemt, en moslims: gematigde moslims en extreme moslims. Dat heb ik zijn fractievoorzitter nog nooit horen zeggen. Voor zijn fractievoorzitter zijn het alleen maar rechts-extremisten of in ieder geval extremisten.

De heer Bosma (PVV):

Mijn fractieleider heeft tijdens de algemene politieke beschouwingen gewoon gezegd: natuurlijk zijn er gematigde moslims. De tekst van zijn algemene politieke beschouwing is waarschijnlijk wel op internet terug te vinden. Ik nodig u uit die eens te lezen. Het is vandaag dus niet de eerste keer dat iemand van mijn partij dit zegt. Het is altijd ons standpunt geweest. Ik snap uw opwinding niet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Het is evident dat de heer Bosma en de heer Wilders de islam en moslims wegzetten als gevaarlijke mensen, als extremisten. Dat is abject. Nu mijn vraag.

De heer Bosma (PVV):

Ik protesteer hiertegen. U komt met teksten die u niet kunt waarmaken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wilde vragen...

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, de heer Bosma mag reageren op wat u zegt.

De heer Bosma (PVV):

De heer Van Dijk is nog erger dan Doekle Terpstra.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is een geuzennaam.

Ik wil de heer Bosma iets vragen over zwarte scholen. Hij is tegen islamitische scholen, maar er zijn daarnaast ook zwarte scholen. Het bestaan van witte en zwarte scholen zou je een vorm van apartheid kunnen noemen. Wil hij het bestaan van zwarte scholen bestendigen of wil hij meewerken aan ideeën voor gemengde scholen?

De heer Bosma (PVV):

De heer Engbers, rector van het Vader Rijn College in Utrecht, een zeer zwarte school, zegt: Laat ons alsjeblieft een zwarte school zijn; kinderen hebben het bij ons naar hun zin, vinden het prima, delen er hun afkomst; daar is niets mee aan de hand. Ik zou zeggen: luister naar zulke mensen uit de praktijk. Hij zit in de gemeenteraad voor de Partij van de Arbeid en heeft dus geen enkel probleem met het feit dat er zwarte scholen zijn. Het is heel simpel: een zwarte school is het logische gevolg van het Nederlandse beleid van massa-immigratie. Je kunt daar in de praktijk weinig aan doen, tenzij je gaat dwingen. Mijn vraag aan de SP is of die mensen wil dwingen naar bepaalde scholen te gaan, mensen wil dwingen te mengen.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

In het lijstje greatest hits is er altijd eentje nummer één. Dat is bij de heer Bosma steeds dezelfde. Toen hij eraan begon en de hele litanie van hoe slecht het allemaal was ging oplepelen, dacht ik: zal ik nu meteen naar de microfoon rennen? Maar de heer Pechtold was mij voor en heeft voortreffelijk gereageerd. Ik sluit mij daarbij aan.

Er zijn bijna net zoveel autochtone achterstandsleerlingen als allochtone achterstandsleerlingen. De heer Bosma schuift altijd alle cijfers die hij over onderwijsachterstand opnoemt naar allochtone leerlingen. Dat heeft hij vorig jaar in het debat over de Onderwijsinspectie vijf minuten lang ook gedaan. Echter, ook autochtone leerlingen hebben baat bij onderwijsachterstandenbeleid. Beseft hij dat wel?

De heer Bosma (PVV):

Dat is niet zo. Ik heb het ook nog nooit gedaan. Ik geef toe dat ik stel dat er een oververtegenwoordiging is van allochtonen in allerlei probleemgroepen. Dat is alles. Ik heb niet, wat mevrouw Kraneveldt lijkt te stellen, ontkend dat er autochtone leerlingen zijn met problemen.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Moeten wij die kindertjes die nu op school zitten en veelal gewoon de Nederlandse nationaliteit hebben, maar met die achterstand laten zitten? Kijkend naar artikel 1 van de Grondwet, meen ik dat de heer Bosma die kinderen eigenlijk wil discrimineren. Moeten wij hen ook maar van school halen? Wil hij hen ook het recht op onderwijs ontnemen dat ieder kind in Nederland heeft? Gaat hij ook daarin onderscheid maken?

De heer Bosma (PVV):

Ik wil geen kinderen van school halen. Overigens vind ik het pikant dat u zich aansluit bij de heer Pechtold. Als ik mij niet vergis, was u vroeger lid van de Lijst Pim Fortuyn. De LPF is ontstaan na een uitlating van prof. dr. W.S.P. Fortuyn, die zei dat de islam een achterlijke cultuur was. Die LPF is toen geboren en u heeft zich daarbij aangesloten. Nu heeft u zich aangesloten bij de partij van de heer Melkert.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Grappig, dit is de eerste keer dat het mij overkomt dat iemand mij mijn politiek verleden nadraagt. De heer Pim Fortuyn bedoelde daarmee dat het een achtergestelde cultuur is. Het woord "achterlijk" heeft inderdaad nog een paar andere connotaties die ik niet voor mijn rekening wil nemen. En ik wil toegeven dat daar nog een emancipatieslag kan worden gemaakt, maar het lijkt me niet fair dat u mij dit nadraagt.

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Deze elite is hypocriet, want al zijn hooggestemde idealen gelden altijd alleen maar voor anderen: voor de mensen in de wijken die niet weg kunnen, die niet kunnen ontsnappen, die geen cappuccino drinken in De Balie, die niet op zondagmiddag naar het Concertgebouw gaan, die geen tweede huis hebben in Toscane. Wat zou het goed zijn als deze elite haar eigen idealen in de praktijk bracht, haar kinderen naar een zwarte school stuurde en de multiculturele samenleving zelf ervoer. Wat zou het mooi zijn als de leden van het kabinet het goede voorbeeld gaven en hun eigen kinderen naar een zwarte school stuurden. Wat zou het goed zijn als dit gold voor alle kinderen, en niet alleen voor de Nederlandse kinderen in de Tarwewijk, Kanaleneiland en Amsterdam-Oost.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Het onderwijs mag zich in deze tijd verheugen in een grote belangstelling: er wordt veel over gesproken, zowel binnen als buiten het parlement. De toenemende aandacht voor het onderwijs doet ook de fractie van de ChristenUnie deugd, zeker als de juiste dingen aan de orde komen, zoals de kwaliteit van het onderwijs. Goed onderwijs is voor de opgroeiende burger een uiterst belangrijk middel voor de vorming als mens en om de hem of haar van God gekregen talenten te ontwikkelen. Het onderwijs begeleidt jongeren in hun persoonlijke ontwikkeling van kind tot jongvolwassene en daarmee levert het onderwijs een grote bijdrage aan het welzijn van individuen en de opbouw van een evenwichtige samenleving. Het geeft jongeren de kans om een eigen plekje in de maatschappij in te nemen, dat recht doet en ruimte geeft aan de hun gegeven talenten. De inspanningen van de overheid moeten erop zijn gericht om zo veel mogelijk kinderen het op hen toegesneden onderwijs te laten volgen: onderwijs dat hen uitdaagt, motiveert en stimuleert. Alleen daarom al spreken wij deze week over een uiterst belangrijke begroting.

Het doet mij deugd dat de drie bewindspersonen in de eerste maanden van hun termijn – ze zijn nu negen maanden bezig – op de onderscheiden terreinen waarin zij actief zijn, veel passie voor het onderwijs hebben getoond. Er wordt hard gewerkt; daarvan getuigt onder andere het actieplan LeerKracht van Nederland, dat vorige week al in commissieverband is besproken. Vorige week sprak ik namens mijn fractie steun uit voor de hoofdlijnen van dit actieplan. In overleg met de sociale partners zal het nu neerkomen op de nadere invulling van het geheel. Het kabinet heeft aangegeven dat het in het voorjaar van 2008 met de uitkomsten van het overleg naar de Kamer zal komen. Wij wachten die met belangstelling af.

Op één onderdeel van het plan heb ik mijn teleurstelling uitgesproken: de passages over werkdrukvermindering in het onderwijs. Ik vind dat het kabinet te snel de verantwoordelijkheid daarvoor bij scholen en docenten legt. Is in het coalitieakkoord nu juist niet afgesproken dat iets aan de werkdrukvermindering zou worden gedaan? Kijk het anders eens na. Het was een belangrijke reden om de commissie-Rinnooy Kan aan het werk te zetten. Ik erken overigens de subjectiviteit van het begrip"werkdruk". Ik erken ook de eigen verantwoordelijkheid van scholen en docenten. Ook erken ik dat oplossingen niet eenvoudig zijn. Dat ontslaat ons echter niet van de opdracht om te doen wat mogelijk en noodzakelijk is en op dit moment vind ik dat dus nog onvoldoende. Ik vind dat met de sociale partners over de werkdruk moet worden gesproken. Ik vind dat daarbij alles aan de orde moet komen en dat heilige huisjes als onderwijsvakanties daarbij niet onbesproken dienen te blijven. Ik vraag de bewindslieden om dit overleg aan te gaan, om te komen met nadere handreikingen voor scholen om de werkdruk voor docenten te verminderen en om de Kamer ook daarover in het voorjaar van 2008 te informeren.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. De heer Slob houdt een genuanceerd betoog, maar één ding staat voor mij vast: de werkdruk van docenten is hoog, zeker in Europees verband. Nederlandse leraren hebben de grootste klassen en zij draaien de meeste uren. Nu stelt de heer Slob voor om hun vakantie – een duidelijk pluspunt dat nog aan het leraarschap zit – te gaan inkorten, dat begrijp ik toch goed?

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat begrijpt u helemaal niet goed. U moet luisteren en als u het afgelopen jaar geluisterd hebt, dan weet u dat het onderwerp werkdruk bij mij altijd zeer prominent in beeld is geweest. Ik geef aan dat daarbij alles besproken moet worden, dus ook de schoolvakanties. Wij weten immers dat de werkdruk ook te maken heeft met het feit dat de vele uren die er in het onderwijs gedraaid moeten worden, in een beperkter aantal weken gestopt moeten worden dan het geval is bij andere banen in andere sectoren van de samenleving.

Ik vraag de bewindspersonen om het onderwerp werkdruk te agenderen. Ik vind dat dit echt onvoldoende uit de verf is gekomen, ook in het actieplan dat wij nu gekregen hebben. Pak het op, zeg ik tegen de bewindspersonen, bespreek het met de sociale partners en daarbij mag het ook gaan over kleinere klassen en minder uren, maar er moet ook over de vakanties gesproken worden omdat een van de pieken in de werkdruk daar wel degelijk mee te maken heeft.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Volgens mij begint u aan het verkeerde eind van de lat. Wij zouden de Nederlandse leraren moeten helpen. Zij hebben een achterstand in salaris, zij hebben een enorme werkdruk. Nu wilt u alles gaan bekijken, dus ook de vakanties. Een mogelijkheid is dat de vakanties korter worden, daarmee maakt u het onderwijs onaantrekkelijker. Wilt u misschien ook nog de BAPO-regeling gaan afschaffen of moderniseren, zoals het CDA zegt? U werkt op deze manier mee aan een verdere verslechtering van het imago van het leraarberoep, terwijl wij dat juist moeten opkrikken.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik neem mijn verantwoordelijkheid als parlementariër. Ik vind dat er niet alleen over salarisverhoging moet worden gesproken, hoe belangrijk die misschien ook is. Ik gun de mensen een verhoging van harte, al kun je er nog over praten op welke wijze dat salaris dan verhoogd moet worden. Dat is een discussie die wij gevoerd hebben, maar ik vind dat wij het naast de salarisverhoging ook moeten hebben over een werkdrukvermindering. Dit is het moment om daarover te spreken. Nu gaan de minister en de staatssecretarissen in overleg met de sociale partners over die salarisverhogingen. Zij moeten, wat mij betreft, ook over de werkdruk gaan praten. Dan moet er over alles gepraat worden. Ik erken dat de keuzes die daarin gemaakt moeten worden – even los van de financiële keuze, want daar moet de rijksoverheid geld voor aandragen – ook door de sociale partners gedragen moeten worden. Dan gaan wij niet bepaalde onderwerpen uit de discussie houden; dan leggen wij alles op tafel en spreken daar ook over. Ik hoop op goede uitkomsten en ik hoop dat wij het doel gaan bereiken waar ik hier in deze Kamer al jaren voor pleit: dat de werkdruk nu echt een keer naar beneden gaat. Daar moeten wij ons sterk voor maken en dat mag u van mij verwachten. Het lijkt mij ook belangrijk omdat de normjaartaks die wij nu kennen, in de plannen weer wat omhoog zal gaan. Daar wordt het probleem alleen maar groter van. Wij moeten erover spreken.

Ik heb de bij de begroting gepresenteerde beleidsagenda 2008 goed doorgelezen. Daarin stond dat het onderwijs in Nederland tot de wereldtop behoort, vooral wat de prestaties van de zwakste leerlingen betreft. Die uitspraak is gebaseerd op grondig onderzoek. Ik vraag mij wel af hoe deze uitspraak in de beleidsagenda zich verhoudt tot de uitspraken van minister Plasterk – ze zijn hier vanmiddag al een keer geciteerd – in de Volkskrant van 1 december 2007, waarin hij aangeeft dat hij de kwaliteit van het onderwijs onder de maat vindt. Ik moet u zeggen dat ik van dergelijke sterk uiteenlopende uitspraken in verwarring raak. Dat geldt volgens mij ook voor al die duizenden hardwerkende leraren voor de klas, waarvan de minister in het beleidsprogramma terecht aangeeft dat zij meer waardering en respect verdienen. Het lijkt mij goed als de minister deze begrotingsbehandeling aangrijpt om aan te geven wat hij nu precies bedoeld heeft en wat hij precies vindt van de kwaliteit van het Nederlands onderwijs.

Ik kom bij het bestrijden van voortijdige schooluitval. In de uitvoeringsbrief schooluitval van 30 november 2007 geven de verantwoordelijke bewindspersonen voor dit dossier aan dat het kabinet vastbesloten is om het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters in 2012 te halveren. Zo wil ik het horen. Iedere voortijdige schoolverlater is er een te veel. De fractie van de ChristenUnie hecht zeer aan het realiseren van de hoge ambitie die in het regeerakkoord is afgesproken om het aantal voortijdige schoolverlaters substantieel te verminderen. Een belangrijk instrument daarbij is de verbetering van de zorg op school. Met de minister voor jeugd en gezin is afgesproken dat er een betere toeleiding vanuit de zogenaamde Zorgadviesteams naar de zorginstellingen moet komen. De Centra voor Jeugd en Gezin zullen daarmee belast worden. In het kader van deze begroting heb ik een amendement ingediend om een pilot mogelijk te maken die beoogt de interne zorgstructuur van scholen te versterken, met als doelstelling de leerlingen binnen de schoolmuren te houden en zorg te verlenen. Graag hoor ik een reactie op dat amendement. Belangrijke redenen van leerlingen om voortijdig de school te verlaten zijn een gebrek aan motivatie en een tekort aan steun vanuit de opleiding. Dat ervaren zij. Mede daarom heb ik eerder al gewezen op de zogenaamde peer-to-peer mentorprojecten die her en der in het land zijn opgezet, onder andere in Haarlem, Den Haag en Dordrecht. Leerlingen uit het hoger onderwijs helpen vmbo- en mbo-leerlingen door vaak moeilijke perioden heen. Dat is zeer waardevol. Ik heb destijds met de HBO-raad nog een inventariserend onderzoek gepresenteerd. Dat moet op het ministerie bekend zijn, anders kunnen de bewindslieden nog wel een exemplaar van mij krijgen. Dergelijke initiatieven hebben helaas een te incidenteel karakter. Expertise op dit terrein is nog steeds slechts sporadisch beschikbaar. Ik vraag de bewindspersonen om in het kader van het tegengaan van voortijdig schoolverlaten het opzetten en toepassen van deze mentorprojecten te bevorderen en om te onderzoeken op welke wijze expertise op dit gebied landelijk gebundeld kan worden.

Wij zullen op een later moment, 17 januari aanstaande, over het onderwerp "veiligheid op school" verder spreken. In het kader van deze begrotingsbehandeling merk ik het volgende vast op. Een veilige school is van cruciaal belang voor het geven van goed onderwijs. Scholen dragen daarvoor ook zelf verantwoordelijkheid. Het behoort deel uit te maken van het kwaliteitsbeleid van een school. Ook leerlingen moeten daarbij worden ingeschakeld. In dat opzicht ben ik gegrepen door een project op het Overbosch College te Den Haag. Daar dragen leerlingen zelf veel verantwoordelijkheid voor een schone en veilige school. Leerlingen worden toegerust op het gebied van sociale vaardigheden, waarden en normen en het voeren van discussies door middel van rollenspellen. In het laatste leerjaar houden de leerlingen in tweetallen als schoolwacht binnen de school toezicht. Deze aanpak werpt zijn vruchten af. Het aantal incidenten is afgenomen, de leerlingen spreken elkaar aan op hun gedrag en de omgeving is schoner. Dat is een prachtig voorbeeld van waarin een school succesvol kan zijn en haar verantwoordelijkheid neemt, terwijl de leerlingen onderdeel zijn van de oplossing en niet meer van het probleem. Ik heb een amendement ingediend om deze aanpak in een pilot op meer dan tien andere scholen te testen om zo een succesvol middel ter verbetering van de veiligheid op school te ontwikkelen. Ik krijg daar ook graag een reactie op.

Ik wil bij deze begrotingsbehandeling ook aandacht vragen voor de positie van hoogbegaafden in het onderwijs. Op basisscholen gaat het om circa 30.000 à 40.000 leerlingen en in het voortgezet om zo'n 20.000 à 30.000 leerlingen. In de nota Scholen voor morgen heeft staatssecretaris Dijksma al aangegeven dat zij de Tweede Kamer op een later moment nog per brief zal informeren over het onderwijs aan hoogbegaafden. Ik wacht die brief uiteraard met belangstelling af. Nu merk ik vast op dat in de afgelopen jaren de aandacht voor hoogbegaafden sterk is toegenomen. Veel scholen zijn overgegaan tot het opzetten van plusklassen voor hoogbegaafden, soms in samenwerking met andere scholen, maar in ieder geval vallend onder een bevoegd gezag. Ook zijn er particuliere, commerciële plusklassen voor hoogbegaafden ontstaan. Ik heb vernomen dat bepaalde scholen hoogbegaafde leerlingen voor een of meerdere dagdelen niet zelf opvangen, maar door particuliere onderwijsinstellingen of wat daarvoor doorgaat – dat weten wij niet altijd – laten opvangen. Daar moeten ouders ook nog apart voor betalen. Al met al zou het gaan om honderden leerlingen die op deze manier aan het reguliere onderwijs worden onttrokken. Afgelopen donderdag heeft de kantonrechter in Utrecht nog een ouder uit Maarssen, tevens oprichter van een particuliere school, daarvoor veroordeeld. Op andere plaatsen gaat dit gewoon door. Hier zit een problematiek achter. Ik zou de verantwoordelijk bewindspersoon dan ook willen vragen om onderzoek te doen naar de omvang en de aanleiding van deze problematiek en de Kamer daarover te informeren, zodat wij daar in het voorjaar inhoudelijk over kunnen spreken.

Ik heb nog twee korte punten. Ik vraag aandacht voor een goede voortgang van de regionale platforms voor de onderwijsarbeidsmarkt. Mevrouw Kraneveldt heeft daar ook naar gevraagd. Het moet niet gaan stagneren. Tot slot vraag ik aandacht voor de invoering van gratis schoolboeken. Scholen moeten zich daar echt grondig op kunnen voorbereiden. Ik ga ervan uit dat de regering hier aandacht aan besteedt en dat de invoering goed zal verlopen. Ik krijg hier morgen graag een reactie op.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik heb het ook aan het CDA en de PvdA gevraagd, dus nu wil ik het van de ChristenUnie weten. Het CDA is het oneens met de minister, de Partij van de Arbeid draait er een beetje omheen. Bent u het eens met de minister die zegt dat de kwaliteit van het onderwijs onder de maat is?

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik vraag mij wel eens af hoe het zit met het luisterend vermogen van de heer Van Dijk. Ik heb daar net woorden aan gewijd! Het moge duidelijk zijn dat ik grote twijfels heb over de uitspraken van de minister in De Volkskrant. Waarom heb ik grote twijfels? Omdat ik in de begroting zelf lees dat het onderwijs in Nederland van goede kwaliteit is. Die stelling is gebaseerd op onderzoek en in mijn ogen dus terecht. Er staat zelfs letterlijk in dat ons onderwijs tot de wereldtop behoort. Men raakt wat in verwarring als men dat via de officiële weg, de correspondentie van het kabinet met de Kamer, verneemt en als men in de krant leest dat het onderwijs onder de maat is. Ik denk niet dat dit in overeenstemming is met wat zich feitelijk in het onderwijs voordoet. Het is mogelijk dat de minister niet goed is geciteerd, dat zijn uitspraken wat ongelukkig op papier zijn gekomen of dat hij het anders heeft bedoeld dan hij het heeft gezegd. Dit is dan ook de plek om daarover met elkaar te spreken en ik hoop dat wij dat morgen met de minister kunnen doen. Als hij letterlijk heeft bedoeld wat er staat, ben ik het niet met hem eens.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zal geen inspirerend verhaal houden over juffrouw Mentink of mijn school- of studententijd, die nog in volle gang is, omdat vandaag een aantal zaken dringend moet worden geregeld. Dat is de reden waarom ik hier sta. Wel uit ik mijn verbazing dat ik erop uit zou zijn om de ondergang van Nederland te bewerkstelligen. Dat vond ik een opmerkelijke bijdrage van de heer Bosma, van wie ik meer had verwacht. Dit is gebruikelijke prietpraat van de PVV-fractie. Als zij zo doorgaat, wordt zij van een one-issuepartij een none-issuepartij.

Er waait een andere wind in Den Haag. Het trio Plasterk, Van Bijsterveldt en Dijksma lijkt fris en daadkrachtig. Staatssecretaris Dijksma strijdt tegen de zwakke scholen en frauderende besturen. Helaas zijn dat vaak islamitische scholen, maar daaraan moeten wij iets doen. Staatssecretaris Van Bijsterveldt zegt: weg met de rekenmachientjes en het gecopypaste en meer taal en meer rekenen. Minister Plasterk doet pittige uitspraken over topsalarissen en fusies. Mijn verwachtingen van de onderwijsbegroting waren dan ook hooggespannen, maar het blijkt tegenvallende lectuur. Het gaat niet over onderwijs, maar over horizontale en verticale verantwoording, transparantie, convenanten en bestuursakkoorden. Ik heb daar problemen mee.

Er heeft een balansverschuiving plaatsgevonden in ons onderwijs, waardoor een nieuwe orde is ontstaan. Te vaak horen wij dat een docent met zijn handen op zijn rug toekijkt hoe managers, schooldirecteuren, schoolleiders en schoolbesturen invulling geven aan zijn vak. Kritiek op managers betekent niet meteen dat men er een drama van wil maken. Wij willen gewoon dat de positie van de docent wordt versterkt. Ik heb zojuist heel spastische reacties gehoord van de fracties van PvdA en CDA, namelijk dat wij alle managers over een kam scheren. Dat is absoluut niet de bedoeling. Wij willen de docent weer de aandacht geven die hij verdient. "It's the leraren, stupid", zegt staatssecretaris Van Bijsterveldt. De zeggenschap moet terug naar de docent, zegt minister Plasterk en ook staatssecretaris Dijksma wil leraren de plaats geven die hun toekomt. Management by speech; ironisch dat deze bewindslieden de docent meer zeggenschap willen geven door management. De verstoorde balans moet worden hersteld en dat is alleen mogelijk met mooie woorden en mooie daden.

Minister Plasterk is een professor als het het onderwijs betreft, maar zit nog op de basisschool als het de politiek betreft. Hij heeft al een aantal keren geblunderd en de meest kostbare blunder was om meteen te roepen dat hij de 1,1 mld. voor de lerarensalarissen zelf wel zou ophoesten. De salarissen gaan niet generiek of op basis van opleiding omhoog, maar via een prestatiebeloning. Het schoolbestuur blijft de zeggenschap houden. Dat schoolbesturen meer bezig zijn met andere zaken dan onderwijs, blijkt wel uit de enorme opgepotte reserves. Besturen korten op de uitgaven om zo gaten in de begroting te dichten. Ook over topsalarissen en fusies beperkt de minister zich tot een moreel appel. Ik vraag een reactie van alle bewindslieden. Op welke manier zullen zij de docent een positie geven die gelijkwaardig is aan die van alle andere spelers in het veld? Ik wil nieuwe voorstellen horen.

De minister doet het voorkomen alsof hij heel wat geld heeft weggesleept bij minister Bos, maar het ILO-geld was bestemd voor het onderwijs. Er is hier dus sprake van een vestzak-broekzakoperatie en van een nieuw voorbeeld van de sluipende bezuiniging op onderwijs, zoals ook onder Balkenende I tot en met III is gebeurd. Ik zie de minister "nee" schudden, maar het geld is door de vorige kabinetten-Balkenende niet gebruikt om het lerarentekort aan te pakken. Dat betekent dat wij kunnen vaststellen dat de vorige kabinetten niets hebben gedaan om dit probleem op te lossen. Dat de minister dit nu wel gaat doen, betekent niet dat dit een nieuwe investering is. Geld dat was bedoeld voor OCW zet hij eindelijk echt in voor OCW.

Het kabinet heeft aan het begin van zijn periode een inschatting gemaakt van wat er nodig is om de vergrijzing van het lerarenbestand op te vangen. Amper een jaar later blijkt die inschatting al niet meer te kloppen. Wij willen weten wat er is veranderd in de cijfers, waardoor er nu opeens 360 mln. vrij blijkt te zijn. Dat is een enorme bezuiniging en daarmee mag de Kamer niet akkoord gaan zonder inzicht en onderbouwing.

Hetzelfde geldt voor de bezuiniging op het Vervangingsfonds in het Primair Onderwijs. Op welke cijfers is deze bezuiniging gebaseerd? In de begroting lees ik op pagina 115 nog dat er wordt verwacht dat het ziekteverzuim zich zal stabiliseren, maar in de nota van wijziging staat ineens dat er een lager ziekteverzuim wordt verwacht. Hoe zit dit? Mijn fractie wil haar controlerende functie goed kunnen uitvoeren. Daarom willen wij inzicht krijgen in deze cijfers.

Ik kom nog even terug op mijn klomp die brak toen ik de heer Jan Jacob van Dijk hoorde spreken over de vraag waar de ILO-gelden nu eigenlijk vandaan komen. Hij zei dat het hem eigenlijk niet zo veel uitmaakte waar dit geld vandaan kwam en dat hij het ook niet precies wist. Even later dient hij echter een motie in waarmee hij geld wil vrijmaken voor godsdienstlessen. Het gaat hierbij om een ongedekte motie. Als die wordt aangenomen, zal dit ten kosten gaan van allerlei zaken die door de commissie-Rinnooy Kan genoemd worden. De heer Van Dijk dient deze motie in samen met de fractie van de PvdA en van de ChristenUnie. Ik vind dit onacceptabel. Hij spreekt zichzelf op deze manier tegen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Mijnheer Dibi, u hebt mij echter nog niet duidelijk kunnen maken waarom wat nu ter tafel ligt over de incidentele looncomponent ondeugdelijk zou zijn. U zegt alleen maar dat het geld al beschikbaar was en dat het tussen 2002 en 2006 niet is gebruikt. Op grond daarvan vindt u dat het ook in de toekomst niet gebruikt mag worden. Dat is toch wat u zegt?

De heer Dibi (GroenLinks):

Nee, dat zeg ik niet.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Jawel, dat zegt u wel. U zegt namelijk in feite dat wij het geld moeten laten liggen en hiervoor nooit mogen gebruiken. Waarom zou dat niet mogen?

De heer Dibi (GroenLinks):

In voorgaande jaren lag dit geld al op de plank, maar is het niet ingezet waarvoor het was bedoeld, namelijk ter bestrijding van de gevolgen van de vergrijzing van het lerarenbestand en het toenemend lerarentekort. Nu wordt dit geld hiervoor eindelijk wel ingezet. Het was echter dus sowieso al bedoeld voor OCW. De minister moet nu niet net doen alsof het gaat om een nieuwe investering waarvoor hij heeft moeten vechten. De heer Jan Jacob van Dijk zegt nu dat hij zelf ook niet kan aantonen dat het geld niet voor OCW was bedoeld.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Mijn fractie heeft steeds gezegd dat door de plannen van de minister in ieder geval wordt gegarandeerd dat dit geld de komende acht jaar gebruikt wordt voor onderwijs. Dit is dus een extra investering vergeleken met wat er in de afgelopen vijf tot zeven jaar is gebeurd. U noemt dit een bezuiniging. Ik kan zo'n omschrijving niet rijmen met het feit dat er 400 mln. extra naar het onderwijs gaat. Dat vind ik geen bezuiniging.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het is een bezuiniging omdat het gaat om geld dat al voor OCW was bedoeld. De minister zegt dit zelf. Volgens hem zijn het middelen die reeds bestemd waren voor OCW. In het verleden is dit geld niet aan onderwijs besteed, maar nu wordt het daaraan eindelijk wel besteed. U zegt dat dit geld de komende acht jaar zeker naar onderwijs gaat. Regeringen regeren in Nederland echter maximaal vier jaar. Op deze manier regeert de regering over het eigen graf heen. U weet helemaal niet wat er over vier jaar gebeurt. Ik zeg nogmaals dat er veel is gediscussieerd over de vraag waar het extra geld voor de leraren vandaan moet komen. Daarbij was het de vraag of wij dit geld zouden moeten vinden binnen de onderwijsbegroting of erbuiten. U hebt ermee ingestemd om dit geld uit de onderwijsbegroting te halen en om de maatregelen om het lerarentekort te bestrijden, te financieren met geld dat al was bedoeld voor OCW. Ik vind dat dit geld niet mag worden aangemerkt als geld dat van buiten de onderwijsbegroting komt. Het komt wel van buiten de onderwijsbegroting, maar dat is slechts een technisch argument. Het was immers al bedoeld voor OCW, ondanks dat het op de begroting van Financiën stond. Het is geld dat sowieso naar het Nederlandse onderwijs zou gaan. Het is geen geld dat van buiten het onderwijs komt. U kunt dat niet ontkennen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

In dit betoog hoorde ik één zinnetje. U zei: "het komt wel van buiten de onderwijsbegroting". Dit is het cruciale zinnetje in het betoog dat u daarnet hield. Ik ben het hiermee volledig eens. Dank u wel.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dit vind ik nu typisch een Haags politiek spelletje waarbij wij elkaar op woorden proberen te pakken. Op de onderwijsbegroting is geld gereserveerd voor de leraren. Wij zijn het daarmee niet eens, maar het zij zo. Daarnaast staat er bij Financiën wat geld gereserveerd om de loonkostenstijging op te vangen die samenhangt met de vergrijzing van leraren in de toekomst. Dit geld is dus bedoeld voor het Nederlandse onderwijs. De afgelopen drie kabinetten waarin het CDA participeerde, hebben dit geld niet gebruikt voor het oplossen van het lerarentekort. Ik reken dat het CDA aan. De heer Jan Jacob van Dijk kan echter nu niet zeggen dat dit geld van buiten het onderwijs komt. Het was bedoeld voor het Nederlandse onderwijs, al komt het technisch gezien niet van de Onderwijsbegroting.

De heer Slob (ChristenUnie):

De heer Dibi hoeft mij niets aan te rekenen, want mijn fractie was in vorige periodes niet verantwoordelijk. Als geld niet voor het bestemde doel wordt gebruikt, vloeit het altijd terug naar de algemene middelen. Dit keer is dat niet gebeurd, maar dat zal daadwerkelijk worden ingezet voor het onderwijs. Dat is naar mijn idee een goede zaak. Het is ook een prestatie van formaat, want het gaat om grote bedragen. Als ik eerder had geweten dat die potjes er waren, had ik een amendement opgesteld. Nu wordt het geld ingezet voor het lerarenplan en ik ben van mening dat de bewindspersonen daarvoor een compliment verdienen.

De heer Dibi:

Heeft de heer Slob een vraag gesteld, of mag ik gewoon lukraak reageren?

De heer Slob (ChristenUnie):

Is de heer Dibi met mij eens dat hij een verkeerde voorstelling van zaken geeft en dat hij meer recht doet aan de praktijk als hij een en ander vanuit deze invalshoek bekijkt?

De heer Dibi (GroenLinks):

Nee, ik vind dat de heer Slob een verkeerde voorstelling van zaken geeft. Dat begrijp ik overigens wel, want zijn partij heeft de vorige periodes niet meegeregeerd. Nu doet zij dat echter wel. Zijn partij moest accepteren dat het geld voor de leraren uit de Onderwijsbegroting komt en dat het reeds voor onderwijs gereserveerde bedrag eveneens wordt ingezet voor het oplossen van de problematiek van de leraren. Ik heb de indruk dat ook de achterban van de fractie van de ChristenUnie verdeeld is over deze kwestie. De heer Slob gebruikt de sluimerende bezuinigingen van de vorige kabinetten als excuus om de huidige handelwijze goed te praten. Dat vorige kabinetten van dat geld geen gebruik hebben gemaakt, wil niet zeggen dat dat niet had moeten gebeuren.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ga ook op dat punt in, want het luistert nauw. Er volgen nog onderhandelingen en het is daarom belangrijk om de beelden helder te houden. Mijn fractie maakte geen onderdeel uit van de vorige coalitie en evenmin van de huidige. Ik ben niet de eerstaangewezen persoon om de praktijk te verdedigen. Als dat nodig is, zal ik de gebeurtenissen wel bekritiseren.

Bij het ministerie van Binnenlandse Zaken is een bedrag van 400 mln. gereserveerd voor een eventualiteit op OCW. Als die eventualiteit zich niet voordeed en zich niet voordoet, is het niet een bedrag dat beschikbaar is voor onderwijs. Dan ligt het daar op de plank en is het uiteindelijk van de minister van Financiën. Ik verzoek de heer Dibi om op mijn woorden te reageren, al zie ik aan de mimiek van de bewindspersonen in vak K dat ik er niet ver naast zit.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik adviseer de heer Van der Vlies om niet af te gaan op de mimiek van de bewindspersonen. Dat bedoel ik overigens niet verkeerd. Ik beschouw de heer Van der Vlies als een soort wandelende parlementaire encyclopedie en neem zijn woorden dan ook direct voor waarheid aan. Ongeveer een jaar geleden heeft het kabinet een schatting gemaakt van het bedrag dat nodig is om de vergrijzing van het lerarenbestand tegen te gaan. Nu moeten wij een oplossing vinden voor het probleem dat door de commissie-Rinnooy Kan duidelijk naar voren is gebracht. Opeens komt er 360 mln. tevoorschijn. Is de heer Van der Vlies niet van mening dat wij inzicht moeten hebben in die cijfers? Hoe is het mogelijk dat van de ene op de andere dag zoveel geld vrijkomt? Dat is mijn probleem. Dat geld was reeds bedoeld voor OCW.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik betreur het dat de heer Dibi het laatste zinnetje heeft uitgesproken. Met de rest ben ik het eens. Dat inzicht hadden wij graag gehad. Ik heb ook vaak wensen geuit. Daarvoor was echter geld nodig en ik vroeg mij af waar ik dat geld vandaan moest halen. Ik zeg dus eerlijk dat ik dat ook niet wist. Bij Binnenlandse Zaken was het echter wel als macropost beschreven voor de totale rijkspersoneelscomponenten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Is de heer Dibi het met mij eens dat het kabinet en de coalitiepartijen een technisch spelletje spelen door hard te roepen dat het geld afkomstig is van Financiën maar dat het bedoeld was voor onderwijs? Is hij het er ook mee eens dat dit kabinet straks een probleem heeft om in te spelen op toekomstige incidentele ontwikkelingen, loonontwikkelingen, inflatie enzovoorts? Het heeft dat gat immers opgevuld met dit geld.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik ben het volledig met de heer Van Dijk eens. Er wordt inderdaad een technisch argument gebruikt om aan te tonen dat tweederde van het bedrag niet van de onderwijsbegroting komt. Dat is niet aan de orde. Als er in de toekomst iets mis gaat en de verwachtingen niet uitkomen, zal er op andere terreinen moeten worden bezuinigd. Mochten de berekeningen niet kloppen, dan heeft het kabinet een probleem. Dan zitten er immers gaten in de begroting. Waar halen wij dat geld dan vandaan? Daarom heb ik zo'n probleem met deze constructie. Het is bizar dat de coalitiepartijen een amendement indienen over godsdienstlessen in het openbaar onderwijs, als daardoor nog meer geld wordt gepakt uit het potje met geld dat wij zo hard nodig hebben voor de leraren. Het is een ongedekt amendement. Enerzijds zeggen de indieners daarmee dat het kabinet zelf moet uitzoeken waar het de dekking vandaan haalt, maar anderzijds willen zij niet dat het geld voor de leraren van buiten de Onderwijsbegroting komt. Dat is een raar spelletje.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

De heer Dibi vroeg zich zojuist af waar het geld dan vandaan moet komen. Hij heeft op zijn zolderkamertje waarschijnlijk ook geen drukpers om euro's bij te drukken.

De heer Dibi (GroenLinks):

Jawel.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Waar wil GroenLinks het geld dan vandaan halen?

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik kan het standaardantwoord geven, want mevrouw Kraneveldt kent het lijstje met zaken waar wij graag op bezuinigen. Neem de JSF-gevechtsvliegtuigen. Die komen nog duurder uit. Ons verkiezingsprogramma is doorgerekend. Als mevrouw Kraneveldt dat leest, zal zij zien dat wij veel meer geld uitgeven aan het Nederlandse onderwijs. Uiteindelijk zijn wij niet gaan meeregeren, maar dan moet je constructief oppositie voeren. Dus hebben wij een tegenbegroting ingediend. Die is ook doorgerekend. Daaruit blijkt dat wij het geld ergens anders vandaan halen. Mevrouw Kraneveldt moet het zichzelf aanrekenen dat het haar niet is gelukt om het geld voor de leraren buiten de Onderwijsbegroting te halen, want deze kwestie staat ook in het verkiezingsprogramma van de PvdA. Heeft mevrouw Kraneveldt daar nu spijt van?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. De heer Dibi zegt dat zijn partij niet is gaan meeregeren, maar zijn fractie is niet eens aan de onderhandelingstafel verschenen. GroenLinks staat dus met lege handen, maar de minister heeft 1,1 mld. De heer Dibi klaagt ontzettend veel, maar ik adviseer zijn partij om de volgende keer aan de onderhandelingstafel te blijven zitten. Lijkt hem dat niet veel verstandiger? Dan kan hij invloed uitoefenen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Mevrouw Kraneveldt maakte bezwaar tegen het feit dat de heer Bosma haar confronteerde met haar lidmaatschap van de LPF. Ik vind het jammer dat zij mij confronteert met een beslissing die mijn partij in het verleden heeft gemaakt. Dat was overigens een heel moeilijke beslissing. Ik sta hier om constructief oppositie te voeren. Ik wil niet alleen maar tegen zijn. Ik wil ook aangeven dat wij het geld misschien ergens anders vandaan kunnen halen. Ik vind dat het kabinet niet genoeg moeite heeft gedaan het geld van buiten de Onderwijsbegroting te halen. Ik heb daar te meer grote problemen mee, omdat de voorgaande kabinetten-Balkenende dit probleem volledig hebben laten lopen. Ik had een beetje eigen verantwoordelijkheid verwacht, maar die mis ik. Het is jammer dat de PvdA-fractie dit als coalitiepartij niet hardop durft te zeggen, ook vanuit de gedachte van het dualisme.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik teken protest aan tegen de term "spelletjes". De heer Dibi wil constructief oppositie voeren, op basis van de inhoud. Als het om de inhoud gaat, zijn wij het niet met elkaar eens. Dat is jammer, maar dat kan gebeuren. Dat gebeurt hier vaker, maar ik vind niet dat de heer Dibi de coalitie, waar wij ook deel van uitmaken, van spelletjes moet betichten. Wij zijn hier open en frank en vrij bezig. Er wordt een amendement ingediend om de begroting te herschrijven. Wij krijgen daar nog een reactie op. Er wordt nog over gestemd. Zo werkt dat. Dat is geen spelletje. Dat is serieus je werk doen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil niemand persoonlijk aanvallen. De heer Slob hoeft zich niet aangevallen te voelen, want ik zie de ChristenUnie als een heel correcte partij. Ik wijs wel op het volgende. De coalitie maakt zich zorgen over de leraren. Daar moet geld voor worden gevonden. Er wordt vervolgens een ongedekt amendement ingediend, op basis waarvan misschien wel 10 mln. bij dezelfde leraren en conciërges wordt weggehaald. Ik vind dat niet met elkaar te rijmen. Ik vind dat kwalijk. De heer Slob vindt de term "spelletje" niet leuk. Ik maak er kwalijk van.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt zit soms op het goede spoor, maar soms is zij het spoor bijster. Het debat over de urennorm is te beperkt gevoerd. Het ging eigenlijk alleen maar over meer of minder lesuren. Wij praten er in januari over door, maar ik benadruk dat het mij gaat om het aantrekkelijker maken van het vak van de leraar. Er is verschil tussen de urennorm en de onderwijstijd. Docenten in Nederland geven veel meer les dan in de ons omringende landen. Wil de staatssecretaris, los van haar gesprekken met het veld, in gezamenlijkheid komen met een aanvalsplan werkdrukverlaging?

Minister Rouvoet verwees mij voor een bepaalde kwestie door naar de staatssecretaris. Hij vond het een beetje gênant om over te praten. Wij hebben in Nederland een probleem met overgewicht, maar ook met seksuele en relationele vorming. Ik heb voorgesteld de snoepautomaten in het voortgezet onderwijs te vervangen door condoomautomaten. Misschien durft mevrouw Van Bijsterveldt er wel hardop over mee te praten. Graag een reactie.

GroenLinks wil basisscholen waar kinderen leren, spelen, sporten, muziek maken en creatief bezig zijn, van 8.00 uur tot 18.00 uur. Wij willen een school met een continurooster. Dat betekent niet dat alle leraren voor de opvang moeten opdraaien, maar wel dat de school verantwoordelijk is voor de opvang. Dan mogen ouders dus niet meer een dag van tevoren horen dat leraren weg zijn voor een studiedag. Het kabinet heeft een aantal goede stappen gezet voor de voor- en naschoolse opvang, maar bij de tussenschoolse opvang, het overblijven van kinderen, plaatst de fractie van GroenLinks toch nog een aantal kritische kanttekeningen. Wij willen dat die tussenschoolse opvang eveneens onder de Wet kinderopvang valt. Die opvang hoeft dan niet aan alle wettelijke vereisten te voldoen – er kan een aantal uitzonderingen zijn – maar wij willen dat ouders met een gerust hart hun kinderen kunnen laten overblijven op basis van een aantal gegarandeerde kwaliteitscriteria. Wij willen steun voor kansrijke projecten die bijvoorbeeld gezond eten bij de tussenschoolse opvang, zoals "Tijd voor eten" in Amsterdam, stimuleren.

Minister Plasterk is de minister voor homo-emancipatie. Veiligheid op school betekent voor de fractie van GroenLinks evenzeer dat homo's, leerlingen en leraren zich veilig genoeg voelen om uit de kast te komen. Wij zijn er daarom groot voorstander van dat geen scholier de middelbare school verlaat zonder voorlichting onder dit onderwerp te hebben gehad. Hoe kan de minister aan dit verzoek handen en voeten geven? Ik heb op dit punt een amendement ingediend.

De heer Pechtold (D66):

Mijnheer de voorzitter. "Eén miljard geen garantie voor oplossen lerarentekort" kopte NU.nl ruim een week geleden. De nieuwssite parafraseerde met die kop de minister zelf, die die uitspraak deed tijdens het algemeen overleg over de lerarensalarissen. Hij gaf namelijk aan geen meetbare doelen te kunnen overleggen en niet te weten waar met dat miljard over vier jaar uitgekomen wordt. Ik kan er duidelijk over zijn: dat kan gewoon niet! Met veel pijn en moeite is dat miljard er gekomen. De D66-fractie kan zich niet geheel vinden in de dekking ervan, maar, zoals ik eerder heb gezegd, het miljard is er nu, waarvoor mijn complimenten. Maar die investering kan niet zomaar als zand tussen de vingers wegglippen. Ik wil weten waarop ik de minister volgend jaar, het jaar daarop, het jaar daar weer op en aan het einde van de kabinetsperiode kan afrekenen. Hoeveel vacatures zijn er dan vervuld met dat miljard? Met hoeveel procent is het aantal onbevoegde personen voor de klas afgenomen? Hoeveel meer leraren hebben de pabo's afgeleverd? Hoe is het gesteld met de kwaliteit van de lerarenopleiding? Ik snap dat de minister zijn streefcijfers niet tot op de komma nauwkeurig kan voorspellen, maar wij hebben het over een mega-investering van 1 mld. en het is de taak van de Kamer om te controleren of dat geld goed terechtkomt. Ik stel daarom nogmaals voor de Algemene Rekenkamer een nulmeting te laten verrichten naar het lerarentekort op dit moment, zodat wij allemaal de uitgangspunten kennen. Vervolgens laten wij de Algemene Rekenkamer een verantwoording ex ante uitvoeren. Dit is bij het project Walvis eveneens gedaan, waarbij vooruitgelopen werd op het beoogde effect van de investering en de verschillende risico's werden benoemd.

Kan het kabinet jaarlijks een uitgebreide tussenrapportage aan de Kamer zenden met daarin de harde cijfers over de afname van het lerarentekort, dus de "stand van de leraar"? Daarbij moeten de getelde docenten gekwalificeerd zijn; studenten en mkb'ers zijn een uitstekende tussentijdse oplossing, maar uiteindelijk mogen onbevoegde personen niet meer voor de klas staan.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Ik deel niet uw voorstel om de Algemene Rekenkamer in te schakelen, maar ik deel wel uw betoog dat heel goed gemonitord moet worden hoe het allemaal gaat. U noemde daarbij echter het aantal vacatures. Daar wil ik het nu niet over hebben. Je kunt ook meten hoeveel docenten zich extra hebben geschoold, hoe het gaat met het personeelsbeleid op scholen en of er in kwalitatieve zin verbeteringen te zien zijn. Wilt u ook daarvoor indicatoren vaststellen? Die lijken mij namelijk minstens zo belangrijk als het aantal vacatures.

De heer Pechtold (D66):

Ik kan wel twintig indicatoren verzinnen. Daarom snap ik ook het standpunt van mevrouw Kraneveldt niet, dat zij geen rol voor de Algemene Rekenkamer ziet. Het is zo jammer dat wij weer weken achter de rug hebben met een onderwijsenquête, die overigens hard nodig was. Er is 1,1 mld. uitgegeven zonder dat de minister in zijn brief als reactie op het rapport van Rinnooy Kan precies kan aangeven hoe hij dat meetbaar wil maken. Ik wil wel 30 doelen stellen met mevrouw Kraneveldt. Ik beloof haar dat ik haar minister niet op één dingetje zal afrekenen. Studenten, jongeren die nu gaan studeren, moeten denken dat het ons ernst is in Den Haag, omdat er meer dan een miljard wordt uitgetrokken. Dan moeten wij wel over twee jaar iets kunnen laten zien. Dan moeten er opleidingscijfers, werkdrukcijfers, tevredenheidcijfers zijn. Mijn tegenvraag aan mevrouw Kraneveldt is waarom de Algemene Rekenkamer daar niet voor gevraagd kan worden. Dat is een club die wij met z'n allen ingehuurd hebben om dit soort dingen een beetje te voorspellen. Dan kan er niet alleen worden teruggeblikt, maar kan ook voorspeld worden wat er met dat miljard gedaan kan worden. Dat zou mevrouw Kraneveldt toch ook moeten willen.

In het debat over de leraar blijft vaak het aspect van de werkdruk onderbelicht, de werkdruk van docenten die zich naast het geven van 25 uur les per week ook nog moeten gaan bezighouden met verzuimadministratie of het plakken van banden. Voor dat soort klusjes zou idealiter een conciërge in dienst moeten zijn. En dan bedoel ik een conciërge met een volwaardige baan, geen opstap-, overstap-, instap- of uitstapbaan, geen kunstbaan die wegbezuinigd wordt zodra het economisch weer even tegenzit, met alle waardering voor dat soort banen, maar een volwaardige aanstelling. Dan kunnen de docenten zich weer gaan bezighouden met dat waar zij goed in zijn: lesgeven. Ik heb daarom een amendement ingediend om 150 mln. vrij te spelen om op elke basisschool weer een echte conciërge aan te stellen.

Mijn volgende punt betreft de kwaliteit.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb mij verbaasd over de dekking van het amendement. Waarom heeft de heer Pechtold voor deze dekking gekozen?

De heer Pechtold (D66):

Omdat ik tegen gratis schoolboeken ben. Dat is inkomenspolitiek, geen onderwijsbeleid.

De heer Slob (ChristenUnie):

Vorig jaar tijdens de behandeling van de onderwijsbegroting is er een motie ingediend waarin de Kamer oordeelde dat het niet langer wenselijk is dat ouders opdraaien voor de kosten van de schoolboeken in het voortgezet onderwijs. In die motie is overwogen een structurele regeling in het leven te roepen om scholen in staat te stellen de verstrekking van schoolboeken te bekostigen. Die motie was medeondertekend door D66. Dat beleid wordt nu door dit kabinet uitgevoerd. Nu doet het kabinet het, maar zegt de heer Pechtold dat hij tegen is. Hij gaat het geld weer voor andere dingen gebruiken. In de vorige periode, toen hij kabinetsverantwoordelijkheid had, deed hij het tegenovergestelde van wat hij nu wil bewerkstelligen. Toen zijn de conciërges namelijk de school min of meer uitgeduwd. Ik druk mij zo nog netjes uit. Ik snap het niet. Waar is de consistentie?

De heer Pechtold (D66):

Ik ben het met de heer Slob eens. Ik dank hem voor het compliment dat D66 al een aantal jaren het onderwijs centraal stelt en in de vorige kabinetsperiode met wat tegendruk een miljard voor het onderwijs geregeld heeft. Dat gebeurde ondanks economische tegenwind. Ondertussen, met economische voorspoed, is er een paar honderd miljoen uitgetrokken in Beetsterzwaag voor gratis schoolboeken. Ik vind het ook een prioriteit, maar deze zit niet bij mijn eerste tien op het moment dat de vlammen uit de pan slaan, de leraren allemaal weglopen en er 5000 tot 7000 leraren te weinig zijn. Dan vind ik het een leuk idee dat 350 mln. kost maar waar de minister nog geen 280 mln. voor uittrekt. Dat gratis schoolboek wordt dan een ellende. Of er wordt ingeboet aan kwaliteit, of bepaalde boeken worden niet ter beschikking gesteld, of er ontstaat een situatie waarbij grote scholencombinaties goed kunnen goed inkopen maar plattelandsscholen de klos zijn. Voor dat laatste argument zou de heer Slob toch gevoelig moeten zijn. Als ik nu moet kiezen, gaat elke euro die ik namens D66 voor onderwijs beschikbaar kan stellen naar de leraren. Dat zijn degenen die de komende jaren het onderwijs al dan niet gaan redden. De gratis schoolboeken van de heer Slob moeten maar even wachten.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het zijn geen gratis schoolboeken van mij. Het gaat om een Kameruitspraak. Die was unaniem, behoudens de VVD-fractie. Mevrouw Dezentjé Hamming heeft terecht gezegd dat zij ertegen waren dat er iets ging gebeuren. De heer Pechtold heeft heel veel woorden nodig. Hij loopt echter gewoon weg voor het feit dat hij nu zegt dat hij tegen is – hij noemt het zelfs in VVD-taal inkomenspolitiek – terwijl hij een jaar geleden nog zei dat het gewoon geregeld moest worden. Nu wordt het geregeld. Ik vind het niet erg dat hij een andere keuze maakt, maar dan moet hij dat klip en klaar uitspreken.

De heer Pechtold (D66):

Dat heb ik gedaan, mijnheer Slob.

De heer Slob (ChristenUnie):

Nu pas.

De heer Pechtold (D66):

Nee. Wat het woord inkomenspolitiek betreft, had u partijfeestjes van mij moeten bijwonen, want daar roep ik het echt al een jaar. Het is een van mijn grijsgedraaide platen als ik dit kabinet moet beoordelen. Over een jaar gaat mijn fractie u nog lastigvallen met die gratis schoolboeken. U komt nu aanzetten met internationale verdragen waarom dit zou moeten. Gratis schoolboeken zijn voor mij een prioriteit, maar niet als voor het terugbrengen van het lerarentekort een miljard bij elkaar geharkt moet worden, waarvan een groot deel uit de onderwijsbegroting zelf moet komen. Onderwijs moet betalen voor onderwijs en studenten moeten betalen voor leraren. Het lijkt mij beter even te wachten. Als er extra geld beschikbaar komt, gaan wij door met de introductie van gratis schoolboeken.

De heer Slob (ChristenUnie):

Tijdens de vorige kabinetsperiode is vaak gezegd dat er meer conciërges moeten komen op de basisscholen. Het toenmalige kabinet handelde daar niet naar. D66 zei toen dat er gratis schoolboeken moesten komen. Dit kabinet maakt werk van conciërges en voert de wens van de Kamer uit dat er gratis schoolboeken komen. D66 neemt opeens een tegengesteld standpunt in. Dat mag, maar het is wel goed om dit te markeren.

De heer Pechtold (D66):

De 150 mln. voor conciërges wordt uitgegeven aan echte banen. Toen wij de afgelopen jaren met economische tegenwind ervoor moesten zorgen dat banen overeind bleven, zagen wij dat de Melkertbanen uit de jaren negentig als sneeuw voor de zon verdwenen. Ik wil échte banen creëren ten behoeve van de mensen die de baan krijgen en ten behoeve van het onderwijs. Ik vind dat je 150 mln. echt geld moet uittrekken. De staatssecretaris maakt een aardig beginnetje met 20 mln., maar daar kopen wij natuurlijk niets voor. Daarom moedigen wij de staatssecretaris aan om 130 mln. extra te investeren. Van mij mag dit verschil gedekt worden uit het bedrag dat voor de schoolboeken is gereserveerd.

Deze week debatteerde de Kamer over de toekomst van het hoger onderwijs. In het visiestuk van de minister dat besproken werd, kwam het woord "excellentie" op elke bladzijde minstens één keer voor. Dat is terecht. Wij willen het beste uit onze studenten halen. Wij doen het niet voor een zesje. Toen de Onderwijsraad echter opperde om een zes verplicht te stellen voor Engels, Nederlands en wiskunde wierp minister Plasterk als eerste tegen dat dan de helft van de leerlingen zou zakken. Wij hebben het niet over een acht, maar over een zes. Wij hebben het ook niet over alle vakken, maar over de drie meest essentiële. Het hbo en de universiteiten klagen dat de eerstejaarsstudenten deze vakken onvoldoende beheersen. Hoe is het mogelijk dat wij scholen blijven afrekenen op de input, het aantal lesuren bijvoorbeeld, en dat wij het niet durven hebben over de output? Als wij hen maar genoeg uren in de bankjes houden, maakt het eindresultaat niet meer uit. Ziet de minister prestaties van leerlingen als een soort statistisch gegeven? Acht hij het niet waarschijnlijker dat leerlingen en leraren er wat harder aan zullen trekken als het cijfer zes voor genoemde drie vakken de norm wordt?

Op dit moment werkt 85% van de basisscholen met de eindtoets van het Cito. D66 wil dit percentage verhogen naar 100. De Cito-toets geeft goed inzicht in de prestaties van een leerling. Dit is onmisbaar bij de keuze voor passend vervolgonderwijs. Het is een probleem dat scholen de Cito-toets steeds meer als een kwaliteitsoordeel over het onderwijs gaan zien. Hierdoor wordt de verleiding om scores te vervuilen groot. Sommige scholen laten de toets alleen invullen door de beste leerlingen. Dit is zeer onwenselijk. Elke leerling heeft recht op een goed schooladvies. Kwaliteit wordt op een andere manier gemeten. Daarover mag geen onduidelijkheid bestaan. Kortom, de Cito-toets moet verplicht worden op alle basisscholen.

Nadat iemand in Nederland de politieacademieopleiding heeft afgerond en als politieman gaat werken, keert hij een paar keer per jaar terug naar school om bij te leren en nieuwe ontwikkelingen op zijn vakgebied bij te houden. Hij krijgt niet een cursusje hier of daar, maar keert een vast aantal dagen per jaar terug naar het politie-instituut. Wij hebben gesproken over de nascholing van leraren. Hoe staat de minister tegenover het idee om ook voor het onderwijs zo'n instituut op te richten? Een onderwijsinstituut waar leraren bijleren, waar gestandaardiseerde diploma's en certificaten worden afgegeven en waar iedere rector of schooldirecteur mee uit de voeten kan. Graag een reactie. Ook zou de D66-fractie graag zien dat na 2009, wanneer de middelen uit het amendement-Lambrechts zijn besteed, de financiering voor de regionale samenwerkingsverbanden tussen scholen en lerarenopleidingen wordt voortgezet. Ook hierop graag een reactie.

Leerlingen moeten de vrijheid hebben onderwijs te genieten op de school van hun keuze. Op dit moment mogen scholen in het bijzonder onderwijs nog leerlingen weigeren. Voor mijn partij is dat onacceptabel. In de vorige kabinetsperiode trokken PvdA, GroenLinks, SP en D66 samen op bij een initiatiefwet voor de acceptatieplicht op scholen. Scholen, ook in het bijzonder onderwijs, moeten leerlingen accepteren als leerling of ouders de grondslag van de school respecteren. Een religieuze grondslag mag niet langer als argument gelden om te discrimineren. Ik roep vanaf deze plek mijn collega's van die partijen op om dit initiatiefwetsvoorstel weer op te pakken en het zo nodig nog voor de zomer plenair te behandelen. Graag een reactie.

De heer Van der Vlies (SGP):

Is de heer Pechtold ervan op de hoogte dat hij met zijn voorstel een van de twee pijlers onder de vrijheid van onderwijs weghaalt?

De heer Pechtold (D66):

Nee. Ik ben juist een groot voorstander van de vrijheid van onderwijs. Een praktijk waarin scholen te vaak op oneigenlijke gronden leerlingen weigeren, is juist een bijl aan de pijler van de vrijheid van onderwijs. Daarom wil ik dat wij dat initiatiefwetsvoorstel weer oppakken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het gaat er dan om wat een oneigenlijke grond voor weigering van inschrijving van een leerling is, en wat een eigenlijke grond is. Een eigenlijke grond is dat een schoolbestuur gaat over de eigen identiteit van die school. Artikel 23 van de Grondwet geeft het schoolbestuur als bevoegd gezag de ruimte om een toelatings- en benoemingsbeleid te voeren. Dat is de tweede pijler waarover ik sprak. Dat moet wat mij betreft zo blijven. Het oneigenlijk toepassen van een en ander is een ander verhaal. Het gaat mij om de eigenlijke toepassing.

De heer Pechtold (D66):

Dat ben ik helemaal met de heer Van der Vlies eens. Ik ben blij dat ik een vijfde partij gevonden heb om mee te denken over dat wetsvoorstel om juist dát overeind te houden. Maar in de praktijk zie je te vaak dat bijzondere scholen iemand weigeren van wie gedacht wordt: past hij of zij wel helemaal bij onze identiteit? De laatste tijd zijn er te veel excessen geweest. Laatst was er iemand met een hoofddoekje die wel mocht schoonmaken op de bijzondere school, maar daar niet in de kantine mocht staan. Van dat soort zaken moeten wij af.

De heer Van der Vlies (SGP):

Als de heer Pechtold op zoek is naar een meerderheid en naar een vijfde partij, moet hij zich wat de SGP-fractie betreft niet te gauw rijk rekenen.

De heer Pechtold (D66):

Met mijn achtergrond en met mijn partij kijk ik naar de kleine getallen, want ik weet dat die weer langzaam groter zullen worden.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

De heer Pechtold vroeg of de Partij van de Arbeid helderheid kan geven over dat initiatiefwetsvoorstel. Ik zal zijn verzoek doorgeven aan de indienster, die niet in de zaal aanwezig is. Dat is wel zo netjes. De heer Pechtold krijgt daar dan morgen in tweede termijn antwoord op.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb nog nooit zo snel reactie van de PvdA gehad, fantastisch!

Wij krijgen nog een uitgebreid debat over homo-emancipatie. Ik wil alvast kwijt dat mijn fractie aangenaam verrast is door de homonota van deze minister. Wel wil ik markeren dat het budget dat dit kabinet aanwendt voor homo-emancipatie nogal achterblijft bij de ambities in de nota en het regeerakkoord. Het budget was in de vorige periode 1,5 mln. Nu is het 2,5 mln., maar dan moeten daar wel twintig nieuwe maatregelen uitkomen. Ik zie een probleem ontstaan als men dadelijk met € 200.000 op 8000 scholen homovijandigheid wil aanpakken.

Vorig jaar heb ik bij de justitiebegroting een motie ingediend over lesbisch ouderschap. Wij zijn nu een aantal debatten en een commissie-Kalsbeek verder. Wanneer komt het wetsvoorstel naar de Kamer dat erkenning en ouderschap van rechtswege door de medemoeder mogelijk maakt? Volgens mij staat niets meer dit wetsvoorstel in de weg. Ik overweeg hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

Laagdrempelige hulpverlening aan allochtone homoseksuelen is enorm belangrijk. Ik heb daarom een amendement ingediend om de subsidie voor chathulpverlening aan allochtone homoseksuelen in grote steden te behouden.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Het onderwijs mag zich gelukkig in grote belangstelling verheugen. Dat is terecht en hard nodig. Er is veel onrust. Dat is niet goed voor het onderwijs. Het Actieplan "Leerkracht van Nederland" biedt veel aanknopingspunten voor goed en beter onderwijs in ons land. Mijn fractie wenst een onomwonden waardering uit te spreken voor de goed opgeleide en bekwame leraar. Dat zullen de bewindslieden ook willen doen. Het gaat om begeestering om leerlingen mee te nemen in een leer- en ontwikkelingsproces. Ook is een heldere afbakening van de verantwoordelijkheid van scholen belangrijk, scholen die schoon en veilig moeten zijn. School, gezin en kerk zijn vanouds de pijlers van de maatschappij en ook vanmiddag voor mijn bijdrage.

Het Actieplan "Leerkracht van Nederland" mag niet mislukken. Stel je voor dat wij dat risico lopen, dat wij als het ware terug moeten naar af en heel veel geld kwijt zijn. Dat zou pas een blamage zijn van de eerste rang. Zo ver moeten wij het niet laten komen. Wij moeten dus alles inzetten op het uitvoeren van het advies van de commissie-Rinnooy Kan als het gaat om zaken die in dat plan staan en die verdedigbaar zijn. Wij wachten uiteraard de resultaten van het overleg voor het komende voorjaar af.

Eén ding zit ons dwars, namelijk de aantasting van de BAPO. Daar kleeft een risico aan. Dat geldt niet voor de huidige oudere leraren die van de BAPO gebruikmaken, want die worden ontzien. Wel gaat het om de komende generaties oudere leraren, die in een andere omgeving terechtkomen, terwijl de hoge werkdruk in het onderwijs hoogstwaarschijnlijk op korte termijn niet omlaag kan. Dan lopen wij het risico dat oudere leraren eerder uitvallen. Dan zou een dergelijke maatregel contraproductief kunnen werken, want niet elke leraar is zinvol in te zetten in een mix van taken op een wijze die niet zo erg belastend en draaglijk is. Kan de minister nog reageren op de aanhoudende klachtenstroom over de werkdruk? Dat is een fors punt.

Merkwaardig vindt mijn fractie de bezuiniging op de kenniscentra voor het mbo. Zij vormen een belangrijke schakel tussen het beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt. Vooral nu het competentiegerichte onderwijs tot uitwerking begint te komen, is een stevige positie van deze kenniscentra vereist. Met deze bezuiniging rijdt men de ontwikkeling van dit onderwijs in de wielen. Graag krijg ik op dit punt een reactie van de minister.

De ontwikkeling van het takenpakket van de scholen baart de SGP-fractie zorgen. Wat eens een onderwijsomgeving was, lijkt nu een maatschappelijk bedrijf te worden. Kinderopvang is er al in ondergebracht, de zorgtaken nemen nog verder toe. Ik noem in dit verband ook burgerschapsvorming en maatschappelijke stage. Het houdt maar niet op. Op zichzelf gaat het veelal om zaken die van belang kunnen zijn, maar het moet allemaal wel verwerkt worden binnen die ene school, binnen die ene formatie. Terwijl het lerarentekort nijpend is, worden 2500 combinatiefuncties voor sport en cultuur gecreëerd. Een versterking van de toegankelijkheid van muziekscholen had bijvoorbeeld meer in de rede gelegen. Hoe ver reikt de verantwoordelijkheid van de scholen op dit terrein eigenlijk? Graag de visie van de bewindslieden hierop.

Zojuist is het woord kinderopvang al gevallen. Dat vinden wij een voorbeeld van een taak die niet echt bij de scholen thuishoort. Opvoeding behoort thuis te gebeuren. Wanneer ouders deze taak verzaken – en dat gebeurt helaas veel te vaak – moet de school het een en ander opvangen. Dat ontken ik niet. Het ene probleem creëert dan wel het andere, in die volgorde. Financiële bevoordeling van kinderopvang vinden wij niet meer van deze tijd. Ouders verdienen ook financieel gezien keuzevrijheid om hun kinderen zelf op te voeden. Zweden is naar de overtuiging van de minister een modelland, als het om dit onderwerp gaat, maar wij krijgen signalen dat de kinderopvang daar helemaal niet zo rooskleurig uitpakt. Daarnaar zou gekeken kunnen worden.

Ik maak een klein uitstapje naar de culturele sector, als voorschot op het overleg van aanstaande maandag. Ik spreek onze waardering uit voor de inzet van de minister voor goede Nederlandse taalvaardigheid. Beheersing van de Nederlandse taal krijgt in het primair en voortgezet onderwijs en in het beroepsonderwijs terecht hernieuwde aandacht. Hoe staat het met de grondwettelijke verankering van de Nederlandse taal? Gaat de minister de Nederlandse taal op bijvoorbeeld de aanwijzingsborden van Schiphol alsnog verplichten? Zijn weigering tot nu toe schuurt met een ambitie van grondwettelijke verankering. Schiphol neemt als luchthaven in de wereld een unieke positie in door deze informatie niet tweetalig aan te bieden.

De toekomst van ons religieus erfgoed is onzeker. Bescherming van kerkgebouwen verdient aandacht, zoals ook in het regeerakkoord staat. De minister waardeert de inzet, maar daarbij kan het niet blijven. Maandag ga ik hierop bij welzijn verder in. Er zou wat ons betreft een actieplan voor de toekomst van kerkgebouwen moeten komen. Vinkeveen vormt in dit opzicht een heel bijzondere casus, waarvoor ik graag expliciete aandacht vraag.

Ik sluit af met het voorstel voor een impuls voor godsdienstonderwijs op openbare scholen. Kennisnemen van elkaars overtuiging, ook op een openbare school, is uiteraard wenselijk. Wat is echter precies de strekking van het voorstel? Wie gaat dit onderwijs geven, en – dit is het voornaamste – wat wordt de titel van bekostiging? Deze laatste vraag stel ik in relatie tot de implicaties van gelijke bekostiging voor openbaar en bijzonder onderwijs als vereiste van artikel 23 van de Grondwet. Daarbij hopen en bidden wij dat het godsdienstonderwijs meer en meer gevuld wordt met de Bijbelse boodschap, de Bijbelse waarden en normen. Die zijn zegenrijk. Uiteindelijk stelt het voorstel ons oog in oog met het failliet van de ongodsdienstige staat.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Van der Vlies is een groot voorstander van artikel 23. Dit kan inhouden dat een school een leerling weigert indien deze de grondslag van de school niet onderschrijft. Dat kan. Ik wil de heer Van der Vlies een casus voorleggen van een school voor middelbaar beroepsonderwijs, het Hoornbeeck College. Dit heeft namelijk een leerling willen weigeren, omdat de zus van deze leerling een broek draagt. Nu bestaat er in het mbo geen openbaar onderwijs meer. Alle mbo-scholen zijn bijzonder, in de zin dat ze verzelfstandigd zijn. Deze leerling moest dus 50 kilometer verderop naar school gaan. Wat zou de heer Van der Vlies in dit geval de staatssecretaris adviseren? Houdt hij vast aan artikel 23 of is in zo'n geval het recht op toelating hem net iets meer waard?

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ben in kennis van het feit dat de heer Jasper van Dijk hierover Kamervragen heeft gesteld. Deze zijn beantwoord op een wijze die ik zeer correct vond. Inhoudelijk sta ik daar helemaal achter.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is mij net iets te gemakkelijk. Ik zou toch graag willen dat juist de heer Van der Vlies vanuit zijn achtergrond antwoord geeft op de kwestie dat in het mbo geen openbare scholen meer bestaan. Dit vormt dus een inconsequentie en staat in tegenstelling tot bijvoorbeeld het basisonderwijs. Deze leerling kon dus niet naar die specifieke opleiding op niveau 3. Hij werd geweigerd. In zo'n geval zou naar mijn mening het recht op toelating boven artikel 23 gesteld moeten worden. De staatssecretaris zegt dat dit misschien wel klopt, maar dat er maar twee scholen zijn die dit beleid hanteren. Daarvoor gaat hij geen aparte wet maken. Wat is nu het advies van de heer Van der Vlies als hij dit consequent bekijkt?

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijn advies is om heel zorgvuldig te kijken naar de wet en naar de wetsgeschiedenis. Daarbij was ik zelf heel uitdrukkelijk betrokken. In de praktijk hebben scholen wat mij betreft de ruimte om een eigen beleid te voeren. Daarin moeten zij transparant zijn en daarover moeten zij verantwoording weten af te leggen. Dat is in dit geval gebeurd. Er is inmiddels ook een gerechtelijke uitspraak. Ik heb begrepen dat het desbetreffende bestuur zich nader beraadt op zijn houding. Laat ik het daarbij mogen laten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Of het geld ervoor uit het budget ten behoeve van de arbeidsmarkt of het personeelsbeleid moet komen, dat maakt de fracties van CDA en PvdA niet uit, als er maar godsdienstlessen op de openbare scholen komen. Vindt de heer Van der Vlies ook dat die godsdienstlessen er moeten komen als dat ten koste gaat van conciërges en lerarensalarissen en andere zaken die in het rapport-Rinnoy Kan staan?

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ben niet verantwoordelijk voor het amendement noch voor de dekking. Ik moet mijn stemgedrag over het amendement, zoals dat er nu ligt, nog bepalen. Ik heb daar zelfs vrij fundamentele vragen over gesteld. Laat mij het antwoord daarop eerst mogen afwachten. Je kunt in dit leven niet altijd alles tegelijk dienen. Ik ben het er overigens wel mee eens dat die scholen conciërges verdienen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het amendement zoals dat nu voorligt, strekt tot het geven van godsdienstlessen op openbare scholen, te dekken uit het begrotingsartikel arbeidsmarkt en personeelsbeleid. Steunt de heer Van der Vlies dat?

De heer Van der Vlies (SGP):

Er zit een risico in en daar zijn vragen over gesteld. Enkele fracties hebben de indieners van het amendement erop aangesproken. De regering moet er nog op reageren. Ik ga die reactie morgen rustig zitten beluisteren. Zoals het er nu ligt, vind ik het amendement niet heel erg gelukkig, maar mijn handvat is met name de juridische implicatie ervan.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Zoals bekend, zal deze begrotingsbehandeling morgen worden voortgezet, te beginnen met het antwoord van de regering.

De vergadering wordt van 15.55 uur tot 16.05 uur geschorst.

Naar boven