Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Flora- en faunawet in verband met de verruiming van de mogelijkheden tot beheer en schadebestrijding van beschermde inheemse diersoorten (29448).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter. Het verheugt de CDA-fractie dat de minister met dit wetsvoorstel uitvoering geeft aan onze motie en dat de Raad van State de strekking van het wetsvoorstel duidelijk onderschrijft. Met de aanpassing van artikel 65 van de Flora- en faunawet ontstaat een extra voorziening en kan onder de strikte voorwaarden die in de wet worden genoemd en met inachtneming van de voorwaarden in de bijbehorende regelingen predatie op kwetsbare, beschermde diersoorten worden voorkomen. Van een schietplan of vrije jacht, waarvan sommige fracties repten, is in onze ogen absoluut geen sprake. In het wetsvoorstel wordt slechts de basis gecreëerd om diersoorten op de vrijstellingslijsten te plaatsen ter voorkomen van schade aan de fauna. Het is voor mijn fractie een heel belangrijk punt dat met het oog op een succesvoller broedseizoen in 2006 de vos, maar ook de kraai en de kauw ter voorkoming van schade aan de fauna op de landelijke vrijstellingslijst worden geplaatst en dat zij vanaf december 2005 op grond daarvan kunnen worden bestreden.

Wij danken de minister voor de duidelijke beantwoording van al onze vragen die wij met het schriftelijk verslag hebben gesteld. Wij constateren met instemming dat de minister onze mening deelt en dat bij dreigende schadegevallen eerst bezien moet worden of op grond van artikel 65 van de wet vrijstelling kan worden verleend alvorens toepassing te geven aan de artikelen 67 en 68. Dit zal de praktische uitvoering van beheer en schadebestrijding zeker ten goede komen. Deze werkwijze sluit aan bij het streven van het kabinet om te komen tot deregulering. Op deze plaats willen wij de minister vragen om er bij de provincies nog eens op aan te dringen om goed gebruik te maken van de mogelijkheden die de wet nu reeds biedt en om de hierboven geschetste wetsystematiek in de praktijk tot uitvoering te brengen.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Voorzitter. Mevrouw Schreijer doet een oproep aan de minister om de provincies erop te wijzen dat zij gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om bepaalde vrijstellingen al dan niet te verlenen. Zojuist sprak zij over de mogelijkheid van een landelijke vrijstelling. Met de oproep aan de minister zegt zij eigenlijk dat die landelijke vrijstelling overbodig is. Bovendien roept mevrouw Schreijer nu de provincies op om van hun mogelijkheden vrijelijk gebruik te maken. Hoe is het een met het ander te rijmen?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Zoals u weet is er een landelijke vrijstellingslijst en kunnen daarnaast de provincies vrijstellingen verlenen. Ik pleit ervoor dat de provincies de ruimte die zij hebben gaan benutten. Dat zij deze mogelijkheid hebben is niet overal bekend. Ik kan daarvan heel veel voorbeelden geven. Denk maar aan de ganzen enzovoort.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Dan is het toch logisch dat wij juist aan de provincies overlaten in dezen een beslissing te nemen. Waarom wilt u dat er op landelijk niveau vrijstelling wordt verleend?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voor ons is duidelijk dat het hier het verlenen van vrijstellingen betreft waarmee provinciegrenzen worden overschreden, maar daarop heb ik al in drie debatten gewezen.

Voorzitter. Wij juichen de verandering in punt 2b van artikel 65 toe. Het woord "belangrijke" komt te vervallen. Hiermee wordt één op één aangesloten bij de gelijkluidende formulering van de artikelen 67 en 68. Als een soort op de landelijke vrijstellingslijst is geplaatst, is aan de voorwaarde voldaan. De individuele grondgebruiker kan op die manier gebruik maken van de vrijstelling. Hij hoeft dan niet na te gaan of aan de voorwaarde is voldaan.

Voorzitter. Ik kom vervolgens te spreken over het belangrijkste vraagstuk, namelijk dat van de reikwijdte van de landelijke vrijstelling. Wij begrijpen dat er, helaas, nog geen overeenstemming is bereikt met de deelnemers aan het beleidskader. In de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag wordt de reikwijdte van de vrijstelling zeer eng opgevat. De reikwijdte wordt daar niet echt duidelijk aangeven. Dat lijkt ons vragen om problemen. Wij begrijpen de passage zo dat een grondgebruiker uitsluitend gebruik mag maken van de landelijke vrijstelling als hij of zij op een perceel gewassen teelt waarvan bekend is dat een aangewezen diersoort daar schade aanricht. Vrijstellingen kunnen bovendien nog bij ministeriële regeling of provinciale verordening nader worden geclausuleerd, bijvoorbeeld naar gewas, tijd of plaats.

Mijn fractie betwijfelt sterk of dit alles zal leiden tot een goed werkbare en handhaafbare aanpak. Wij vrezen dat een efficiënte en effectieve schadebestrijding hierdoor kan worden geblokkeerd. Als wij het wetsvoorstel en de nota naar aanleiding van het verslag goed begrijpen, wordt de vrijstelling beperkt tot percelen waar en tijdstippen waarop daadwerkelijk schade dreigt. Een houtduif of een zwarte kraai die zich net buiten het schadeperceel van een grondgebruiker bevindt, kan niet op grond van de vrijstelling bestreden worden. Daarvoor moet een ontheffing ex artikel 68 worden aangevraagd. Er kan ook een aanwijzing worden gegeven op basis van artikel 67. Dit lijkt ons echt belachelijk; een term die wij hier niet vaak gebruiken.

Wij wijzen erop dat de restricties voor schadebestrijding zich dienen te beperken tot de percelen waarop daadwerkelijk schade voorkomt. Dit is niet af te leiden uit artikel 65 en daarop berustende regelgeving. Ik verwijs in dit verband naar het advies van prof. Van Wijmen. De beperking van de vrijstelling tot perceelsniveau die min of meer in het wetsvoorstel en bijbehorende stukken ligt besloten, is onzes inziens onwerkbaar en te beperkt. Tijdens het algemeen overleg van 22 juni hebben wij begrepen dat de minister het eigenlijk met ons eens is. Volgens hem moet de vrijstelling niet op perceelsniveau blijven hangen, maar moet de zaak op gebiedsniveau worden bezien.

Met de deelnemers aan het beleidskader is er geen overeenstemming bereikt. Wij vinden dat de minister nu zelf moet overgaan tot vaststelling van de reikwijdte van de landelijke vrijstelling op gebiedsniveau, conform zijn opvattingen geuit in het algemeen overleg van 22 juni. Een goede mogelijkheid is een uitwerking op dit niveau van het geografisch duidelijk gemarkeerde werkgebied van wildbeheereenheden, die ook bij de politie bekend zijn. De toestemming van de grondgebruiker blijft daarbij centraal staan. Deze benadering is uitgewerkt in ons amendement. Ik zeg met nadruk dat op grond hiervan zeker geen soorten vogelvrij kunnen worden verklaard. De voorwaarden staan duidelijk in de wet. Er mag alleen van de vrijstelling gebruik worden gemaakt als er binnen het werkgebied van de WBE daadwerkelijk schade is of dreigt.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Ik heb dit amendement vanmorgen ontvangen. Het valt mij op dat er een nieuw begrip wordt geïntroduceerd, namelijk wildbeheereenheid. Ik ben overigens zeer benieuwd wat de minister daarvan vindt. Wij kennen al de faunabeheereenheid; een fundament van deze wet. Deze eenheid maakt gebiedsgerichte plannen. Waarom moet er nu weer iets extra's worden gedaan, terwijl dit eigenlijk al in de wet is geregeld? Waarom verwijst u niet naar de faunabeheerplannen die zijn opgesteld door de faunabeheereenheden?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

De faunabeheereenheden zijn later ontstaan dan de 800 WBE's.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Hoe ziet u de relatie tot de faunabeheereenheden? Daar wordt nu ervaring mee opgedaan. Op de meeste plekken functioneren deze eenheden goed. Waarop grijpt u terug op een oud instrument?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Ik grijp niet terug, maar ik maak gebruik van iets dat er al is. Verschillende provinciale commissies hebben hier bij mij op aangedrongen.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Wat is de meerwaarde van de wildbeheereenheden naast de faunabeheereenheden?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

De WBE's hebben de grond van de eigenaren in beheer gekregen en dat hebben de faunabeheereenheid niet. Ons amendement is ook ondertekend door de heer Van den Brink en mevrouw Snijder-Hazelhoff.

Niet helemaal in het kader van dit wetsvoorstel, maar wel direct in relatie tot het vraagstuk van de vrijstelling en artikel 65, vraagt mijn fractie met klem aandacht voor de problematiek van de woelrat in de gebieden in Zuid-Limburg waar fruit geteeld wordt. De schade aan vruchtbomen is enorm. Ontheffingen ex artikel 68 en bestrijding met klemmen bieden onvoldoende soelaas. Populatie en schade blijven toenemen. Wil de minister de woelrat op de provinciale vrijstellingslijst plaatsen en – dat is het belangrijkste – chemische bestrijding met toegelaten middelen weer mogelijk maken? Dit kan door de woelrat op te nemen in artikel 9, lid 7, van het Besluit Beheer en Schadebestrijding dieren. Spoed is noodzakelijk in verband met de herinplant van vruchtbomen in het najaar. Ik herhaal dat wij verwachten dat de minister onze motie op stuk nr. 20 nu uitvoert en overgaat tot wijziging van de Flora- en faunawet. Het doel daarvan is dat deze wet geheel in overeenstemming komt met de Vogel- en Habitatrichtlijn en dat de ruimte om onder omstandigheden af te wijken van de in de richtlijn genoemde verboden volledig wordt benut.

Ik kom op het punt van de verplichte weigering van de jachtakte in het geval dat sprake is van overtreding van de Flora- en faunawet, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en van de Wet op de dierenbescherming. Ik verwijs naar de huidige tekst van artikel 39, lid 2, onderdeel h. In het gewijzigde artikel met de letter j wordt opgelegd dat de korpschef op grond van de genoemde wetten de akte weigert in geval van een eerdere veroordeling of in geval van een betaling van een boete. In de praktijk leidt dit naar ons idee tot onwenselijke situaties. Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat iemand die wordt bekeurd voor het houden van een vogel die volgens de wet geringd had moeten zijn, de jachtakte vervolgens twee jaar kwijt is ondanks dat tot een schikking wordt gekomen en de boete wordt betaald. Wij zijn van mening dat dit disproportioneel is. Dit komt immers neer op een dubbele bestraffing van één overtreding. Wij willen terug naar de situatie onder de voormalige jachtwet waarin stond dat de korpschef zelf kon afwegen of de intrekking van de jachtakte passend was. Door artikel 39, lid 2, onderdeel h – het nieuwe onderdeel j – te schrappen, krijgt de korpschef deze beoordelingsvrijheid terug. De in de nieuwe onderdelen e en f genoemde gronden voor weigering van de akte omvatten ook overtredingen van de zojuist door mij genoemde wetten. Die bieden de korpschef dezelfde mogelijkheid, maar leggen hem niet de verplichting op om de jachtakte te weigeren indien sprake is van overtreding van de genoemde wetten. Ik heb daartoe een amendement ingediend.

Tot slot vraag ik aandacht voor het kleiduivenschieten in het eigen jachtveld. Daarbij doel ik nadrukkelijk niet op het beoefenen van de olympische schietsport. In het verleden waren zogenoemde kleiduivenjachten op het eigen jachtveld gebruikelijk. Die waren een goede mogelijkheid om zich in schietvaardigheid te bekwamen. Door jachtaktehouders wordt dan met een eigen wapen geschoten. Dat gebeurde in aanwezigheid van de jachthouder met loodvrije hagel- en echokleiduiven zonder pak's. In de praktijk zien wij dat de politiedistricten deze kleiduivendagen in toenemende mate verbieden omdat het niet is toegestaan om de geweren te dragen, anders dan voor de jacht. Hier wreekt zich de Wet wapens en munitie, alsmede de Flora- en faunawet. Deze wetten zijn niet goed op elkaar afgestemd. In het wetsvoorstel staat dat in artikel 27 van de Wet wapens en munitie zal worden geregeld dat een jachtaktehouder niet alleen voor de jacht een wapen mag dragen, maar dat dit ook is toegestaan voor beheer en schadebestrijding. Daarmee komt er een goede aansluiting op artikel 26 van diezelfde wet, waarin het voorhanden hebben van wapens en munitie voor de genoemde doeleinden reeds eerder was geregeld. Wij constateren echter dat daarmee nog geen goede aansluiting bestaat op artikel 52 van de Flora- en faunawet. Hierin wordt onder meer bepaald dat het de houder van een jachtakte is toegestaan om gebruik te maken van geweren voor het uitoefenen van de jacht of voor het schieten van kleiduiven. Wij stellen voor om in artikel 26 en 27 van de Wet wapens en munitie te regelen dat de jachtaktehouder ook voor het kleiduivenschieten wapens en munitie voorhanden mag hebben en dat hij deze mag dragen. Verder stellen wij voor om de wet daartoe, waar nodig op andere plaatsen, aan te passen. Wij wijzen dan op artikel 32, eerste lid, en op artikel 42, tweede lid. Daarmee zal een goede onderlinge afstemming ontstaan tussen de genoemde artikelen van de Wet wapens en munitie en de Flora- en faunawet. Zodoende kunnen kleiduivendagen doorgang vinden, mits de Wet milieubeheer en de APV's zich daartegen niet verzetten. Daartoe heb ik een amendement ingediend.

Er zijn verschillende gevallen bekend van buizerds die volwassenen en kinderen aanvallen of die dit proberen te doen. In de Leeuwarder Courant van 12 mei jongstleden heb ik een artikel gelezen waaruit bleek hoe de AID daarmee overweg is gegaan. Zonder bureaucratische rompslomp zou het mogelijk moeten zijn om deze dieren te bestrijden. Het kan niet zo zijn dat iemand wordt beboet omdat hij een buizerd wil verjagen die een kind aanvalt. Kort geleden is dat in Friesland gebeurd. Daar wilden de ouders het betreffende nest gewoonweg verwijderen, maar zij kregen daarvoor een boete, hoewel zij gewoon voor hun eigen kind opkwamen. Ook in de provincie Overijssel hebben buizerds wandelaars aangevallen. De CDA-fractie is van mening dat de bescherming van mensen dient te prevaleren boven de bescherming van dieren. Nu kunnen wij nagenoeg niets doen. Steenmarters richten steeds meer schade aan aan gebouwen en auto's. Goede beheersmaatregelen voor deze diersoorten vinden wij nog steeds dringend gewenst. Of moeten wij wachten totdat een ernstig auto-ongeluk gaat plaatsvinden?

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. De nieuwe Flora- en faunawet is pas drie jaar oud, maar is al zo vaak gewijzigd dat er eigenlijk nog maar weinig over is van de oorspronkelijke bedoelingen. Ik wil hier graag een paar wijzigingen bespreken, maar ik stel eerst een definitiekwestie aan de orde. Een centraal begrip in deze wet is schade en de bestrijding van schade, maar wij moeten een aantal zaken niet door elkaar halen. Daar waar het gaat om natuurlijke selectie, moeten wij niet spreken van schade. Ook daar waar het gaat om het ontbreken van een geschikte nestplaats, moeten wij niet spreken van schade. Dat is natuurlijk gedrag dat altijd in de natuur voorkomt en altijd zal voorkomen. Ik zou dan ook graag een duidelijke afbakening en een definitie van het begrip "schade" willen hebben, zodat wij eindelijk weten waar wij aan toe zijn en zodat wij in de toekomst geen nieuwe wijzigingen hoeven door te voeren op grond van een nieuwe invulling van dat begrip "schade".

Ik ga nu in op een aantal artikelen, om te beginnen de reeks 65, 67 en 68. De SP-fractie is van mening dat er sprake is van een verkeerde volgorde van die artikelen. Waarschijnlijk komt dat door het jarenlang geharrewar met de nummering en met de inhoud van die artikelen. Het gaat om centrale artikelen. Artikel 65 betreft de landelijke vrijstelling, artikel 67 betreft de aanwijzing en artikel 68 betreft de ontheffing. Naar onze mening zou je die volgorde moeten omdraaien: beginnen met artikel 68, dan artikel 67 en dan pas, voor gevallen waarin die artikelen niet hebben voldaan, uitkomen bij artikel 65. Is de minister het met mij eens dat die volgorde veel logischer zou zijn?

Artikel 9 gaat over de lichtbak, die nu alleen voor de bestrijding van schade door vossen dient. Wat er met deze wijziging van de Flora- en faunawet gaat gebeuren, is dat de lichtbak ook gebruikt mag worden tegen konijnen en wilde zwijnen. Dat vind ik niet nodig, maar als dat dan toch moet, wil ik ook graag aandacht voor lichtbakken op auto's. Het hanteren van een lichtbak op auto's leidt tot een soort pleziersafari. Dat zien wij althans in de praktijk: jagers die ook 's nachts door bossen scheuren, louter voor de lol. De minister zou de vergunning voor een lichtbak kunnen loskoppelen van de ontheffing voor het gebruik van een auto. Dat is een praktische oplossing voor een praktisch probleem. Voelt de minister daarvoor?

Nu is het zo dat er pas op een jachtveld vanaf 40 ha gejaagd mag worden. Dat is bedoeld om te voorkomen dat men wild wegjaagt aan elkaars grenzen. Wat gebeurt er met deze wijziging van de Flora- en faunawet? De grens van 40 ha wordt in bepaalde gevallen opgeheven omdat muskusratbestrijders geklaagd hebben. Voor bijvoorbeeld vliegvelden wordt ook een uitzondering gemaakt, maar dat is te begrijpen. Niet te begrijpen is dat boomgaarden nu ook een vrijstelling krijgen. Waarom moeten boomgaarden worden vrijgesteld? Op deze manier worden alle pogingen tot schadebestrijding vooraf en met alternatieve verjaagmiddelen gefrustreerd. Alternatieve middelen zijn bekend en voorhanden; de ouderwetse vogelverschrikker is er één van.

De minister wil geen aankondiging van de ontheffingen op een centrale website. Volgens hem is een mededeling in de plaatselijke courant en in de Staatscourant voldoende. Dit is naar de mening van de SP-fractie ontoereikend. Wij betreuren het dat in de behandeling geen enkel argument gegeven wordt waarom het niet op een centrale website zou kunnen. Er wordt louter gesteld dat de huidige situatie voldoet. Graag hoor ik van de minister waarom hij concrete bezwaren heeft tegen vermelding op een centrale website. De overheid maakt zelf steeds vaker gebruik van centrale websites die voor iedereen en altijd toegankelijk zijn. Waarom zou dat in dit geval niet bruikbaar zijn?

Er komt een ontheffing voor houtduiven. De zomer is traditioneel het duivenjachtseizoen en zij worden geschoten vanuit lokcellen. De minister wil nu dat over de hele trekroute op duiven mag worden gejaagd en niet alleen op schadeplaatsen. Naar de mening van de SP-fractie is dat bijzonder onwenselijk. Je weet niet of zij schade aanrichten en het is ook onzin om de duiven te lokken met de bedoeling om ze op te jagen. Kan de minister dat standpunt nader toelichten?

Hoe zit het met de toezegging aan mijn fractiegenoot Van Velzen dat gedurende de werp- en zoogperiode van vossen geen vrijstelling wordt verleend? Is dit onderzoek inmiddels geregeld en, zo ja, kan de minister iets zeggen over zijn verwachtingen dan wel over de resultaten daarvan?

Ik zou graag van de minister horen wat hij vindt van de mogelijkheid om onderzoek te doen naar de schadelijkheid van diersoorten voordat zij op de landelijke vrijstellingslijst worden geplaatst. Dit onderzoek zou openbaar bekend gemaakt moeten worden. Nu kan de minister zo maar elk dier op die lijst zetten, ook dieren die toevallig niet in het brandpunt van de belangstelling staan, dieren waarvoor mensen niet op de bres springen of actie voeren. Zo'n onderzoek zou onafhankelijk moeten worden uitgevoerd en ik suggereer om dit door Alterra te laten verrichten. Ik hoor graag de reactie van de minister op dit punt.

De CDA-fractie heeft ook vandaag nog amendementen ingediend. Het amendement op stuk nr. 10 verleent vrijstelling ook voor toekomstige schade. Dit betekent dus dat ik dit jaar zou mogen jagen als ik volgend jaar ergens een gewas zou willen planten. Dit lijkt mij de wereld op z'n kop. Ik hoor graag de reactie van de minister, maar ik denk toch niet dat dit de bedoeling is of naar de geest van de wet gevoegd kan worden. De SP-fractie zal dit amendement in ieder geval niet steunen.

Het amendement op stuk nr. 11 geeft mogelijkheden voor jachtaktes voor jagers die strafbare feiten hebben begaan wegens de Flora- en faunawet. Mijn fractie zal ook dit amendement niet steunen. Het lijkt mij in strijd met de geest van de wet die ook een bescherming moet bieden. Deze wet moet een nee-tenzijwet blijven en niet veranderen in een ja-mitswet zoals het CDA wil bevorderen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Thans ligt een wijziging van de Flora- en faunawet voor waarin de minister een aantal moties en andere zaken waarop de Kamer heeft aangedrongen, heeft overgenomen. Helaas blijven er toch nog wat punten liggen.

Dit geldt met name voor de reikwijdte van de landelijke vrijstelling. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt nog uitgegaan van een perceelsbenadering. De landelijke vrijstelling wordt daardoor beperkt tot de percelen en de tijdstippen dat de schade dreigt. Dit betekent dus weer dat er een extra ontheffing moet worden aangevraagd naast de vrijstelling als er zich bijvoorbeeld houtduiven of kraaien in een boom even buiten het schadeperceel bevinden.

Dit heeft ons verbaasd, want de minister heeft eerder in de Kamer gezegd dat vrijstellingen niet op perceelsniveau zouden moeten blijven hangen, maar dat dit op gebiedsniveau zou moeten worden geregeld. De maatregelen die nu op papier staan, zijn inefficiënt en niet effectief. Ik zou graag zien dat de minister actie neemt op dit punt. Gelukkig heeft de Kamer ook die mogelijkheid. Daarom ligt er nu een amendement voor en wij hebben daar onze steun aan gegeven.

Een volgend punt heeft betrekking op de gronden voor het weigeren van een jachtakte. Ik kan mij niet aansluiten bij de opmerking van de heer Van Bommel dat men hele enge stoute dingen doet en dat op basis daarvan een jachtakte wordt geweigerd. Wij hebben voorbeelden gezien waarbij jagers die fazanten willen beschermen en daartoe eieren meenemen en laten uitbroeden, een jachtakte wordt geweigerd. Daarom zullen wij het amendement steunen dat wil voorkomen dat in zo'n geval een jachtakte wordt geweigerd.

De vos zou op de landelijke vrijstellingslijst komen. Wanneer zal dit gebeuren?

Wij hebben al vaker gesproken over het ganzenbeheer. De minister heeft een duidelijke visie gegeven op het foerageerbeleid. Wij hebben die gesteund. Daarnaast zijn er ook nog overzomerende ganzen en de minister heeft eerder gezegd dat hij ervan uitgaat dat wij in Nederland, gelet op de foerageergebieden, tot een populatie van ongeveer 1,5 miljoen ganzen kunnen gaan. Is de minister bereid dit door middel van een soort populatiebeheer te bevorderen? Wij vinden dit wenselijk. Wanneer zal de minister actie ondernemen?

Bij de stukken zit ook nog een advies van de Raad van State. Hierin wordt duidelijk gesteld dat er een afname van de administratieve lasten optreedt als diersoorten ofwel op de provinciale vrijstellingslijst ofwel op de landelijke vrijstellingslijst staan. Wij zouden willen dat de minister nogmaals door de lijst gaat om te kijken of er nog wat vrijstellingen mogelijk zijn om de administratieve lastendruk, die nu vanuit de Flora- en faunawet neerdaalt, wat terug te dringen.

Ik kom nu te spreken over een punt dat eveneens door de Raad van State is aangeroerd en dat ook door mijn fractie al een aantal keer is opgebracht. Het betreft de financiële gevolgen. Er zullen administratieve lasten voor het bedrijfsleven voortkomen uit het voorstel in artikel 84 van de wet om een tegemoetkoming mogelijk te maken uit het Faunafonds voor de behandeling van aanvragen. De VVD-fractie heeft daar ernstige bezwaren tegen. Wij hebben destijds gezegd dat een drempelbedrag per jaar aanvaardbaar zou zijn. Wij vinden niet dat er extra lasten op het bordje van het bedrijfsleven moeten komen als gevolg van mogelijke schadebestrijding.

Ik heb tot slot nog een item "algemeen" over de Flora- en faunawet. Ik kreeg een mailtje binnen en dat wil ik de aanwezigen niet onthouden. Deze mijnheer schrijft: "allereerst schijnt het tegenwoordig zo schijnt te zijn dat wij bij de provincie of het Rijk een ontheffing moeten aanvragen als wij muizenvergif willen leggen. Eerst dachten wij nog: is dit een grap? Maar nee, het is serieus. In Limburg schijnt het zelfs zo te zijn", schrijft deze mailer, "dat je zelfs geen muizenval meer mag zetten. Welnu, de aanvraag is ingediend bij de provincie. De brief komt terug." De mailer schrijft: "ik heb niet aangegeven om welke muis het gaat, ik heb geen taxatierapport meegestuurd en ik heb helaas maar één preventieve maatregel van de twee op het lijstje staande aangegeven. Ik had een valk of een egel moeten inzetten. De ambtenaar", zo schrijft deze mijnheer, "kon ook niet zo gauw een tweede bedenken. Dus wordt er geïnformeerd bij het Faunafonds. Dan krijg ik terug dat op het formulier staat dat ik niet mag verjagen, maar dat ik alleen mag verontrusten. En dan nog iets." De schrijver krijgt terug: "voorts blijkt uit dossieronderzoek dat u niet eerder een ontheffing in uw gebied hebt aangevraagd en dat deze ook niet is verleend." De vraag is dus: in welk land leven wij?

Ik ga nog even kort in op een incident. De milieudienst ziet op een zondag een open kraaienkooi. U kunt bedenken wat er dan gebeurt. Er wordt een boete uitgedeeld. De noodkreet is verder dat er in die kooi alleen maar geringde kraaien geplaatst mogen worden. Dit zijn een aantal voorbeelden waaruit duidelijk wordt dat wij met een Flora- en faunawet zitten die zoveel lastendruk en onduidelijkheid geeft, zowel bij burgers als bij gemeenten, dat de VVD-fractie de minister vraagt om nog eens nadrukkelijk naar deze wet te kijken. Is er geen mogelijkheid om deze wet te vereenvoudigen, zodat duidelijker is wat wij willen en de wet helderder is? Maak de Flora- en faunawet niet alleen voor de dieren, maar ook voor de samenleving wat draaglijker.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Wil mevrouw Snijder nog eens uitleggen waarom wij deze wet ook alweer hadden?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Nee, dat hoef ik helemaal niet. Ik wil de wet alleen maar vereenvoudigen, zodat burgers niet aanlopen tegen zaken zoals ik net heb geschetst. Het gaat niet alleen om burgers, maar ook ambtenaren moeten weten waar het bij deze wet over gaat.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Als ik u zo beluister, dan wilt u gewoon de hele wet onderuit halen. De wet is eigenlijk alleen maar een last.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Dat hebt u mij niet horen zeggen.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Het is helder dat u de wet wilt vereenvoudigen en gebruiksvriendelijker wilt maken.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Volgens mij kreeg ik daarstraks zelfs steun van de heer Van Bommel, want hij noemde ook een paar voorbeelden.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Wat wilt u met die wet bereiken? Wilt u werkelijk dat flora en fauna in Nederland worden beschermd of wilt u het zo gemakkelijk mogelijk maken voor ondernemers en zo min mogelijk lasten voor burgers creëren zodat zij hun gewone activiteiten kunnen voortzetten?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Wij willen schade bestrijden en dieren beschermen, maar wij willen vooral een handhaafbare en uitvoerbare wet. Door de signalen uit de samenleving krijgen wij zo langzamerhand twijfels over de vraag of deze wet daaraan wel voldoet.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

U sprak net over artikel 75 van de Flora- en faunawet waarin staat dat geen enkel van de 500 beschermde dieren mag worden verstoord of verontrust. In de Europese wet- en regelgeving staat dat het opzettelijk doden niet mag, maar de rest wel. Wij gaan in Nederland verder. Wij hebben een brief van de minister ontvangen waarin staat hoe wij daarmee omgaan, met name in de gebiedenbenadering van de soortenbescherming. Vindt u ook dat de leefgebiedenbenadering van de Flora- en faunawet veel te veel rompslomp met zich meebrengt en vindt u dat mijn motie waarin ik de regering verzoek om daar harder op in te zetten tot uitvoering moet worden gebracht?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik geloof dat wij de motie hebben gesteund, dus u kent mijn antwoord.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over de Flora- en faunawet. Deze wet was bedoeld voor bescherming van bijzondere flora en fauna in Nederland. Een uitgangspunt was dat in bepaalde omstandigheden en conform zeer zorgvuldige procedures beschermde dieren verjaagd en bejaagd mogen worden. De nadruk ligt daarbij wel op de bijzondere omstandigheden en de zorgvuldige procedures. Er ligt nu een voorstel om belangrijke schade aan fauna ook op nemen als een reden om een beschermde diersoort toch te mogen bejagen. De nota van wijziging gaat nog een stapje verder. Daarin wordt namelijk voorgesteld om niet alleen belangrijke schade op te nemen, maar schade in het algemeen. Wat is nu eigenlijk schade? Hoe moet het worden gedefinieerd? Ik vraag de minister net als de heer Van Bommel om duidelijk te maken wat hij onder schade verstaat. Wat ons betreft zou het beperkt moeten blijven tot belangrijke schade.

De essentie van de wet wordt drastisch aangetast. Wij kunnen dus ook niet instemmen met de voorliggende wijzigingen, zowel niet met de wetswijziging zelf als met de nota van wijziging. De aanleiding voor de uitholling van de wet is de motie van de CDA-fractie, de veelgenoemde motie op stuk nr. 17. De CDA-fractie heeft een nieuwe huisstijl. Die was ooit groen en is nu oranje-groen. Het groen kan wat ons betreft wel helemaal verdwijnen, want van dat groene hart is weinig sprake meer. De CDA-fractie laat de natuur als een oranje baksteen vallen. De motie-Schreijer-Pierik c.s. vroeg om twee veranderingen in de wet, namelijk het opnemen van schade aan gewassen als reden voor afschot van beschermde diersoorten en het opnemen van de vos, de zwarte kraai en de kauw op de landelijke vrijstellingslijst. Daarvoor was overigens de eerste maatregel ook nodig. Wij hebben indertijd al betoogd dat dit eigenlijk een desastreuze aanpassing is van de Flora- en faunawet.

Het is echter veel kwalijker dat deze veranderingen niet nodig zijn. Het is al mogelijk om daar waar schade is in te grijpen en schade te beperken of te vergoeden. Daarvoor zijn faunabeheereenheden ingericht en faunabeheersplannen opgesteld. Die werken. Er zijn ervaringen mee. De een is wat positiever dan de ander, maar wij willen dat leerproces niet verstoren. Het is niet aangetoond dat de vos, de zwarte kraai en de kauw als enige schade veroorzaken en dat zij dat in heel Nederland doen. Het is ook niet aangetoond dat het toestaan van het bejagen van deze drie diersoorten leidt tot minder schade aan de fauna en aan gewassen. Afschot heeft in het verleden niet geholpen bij populatiebeheer. Het is dus de vraag de landelijke vrijstelling wel zal helpen. Nut en noodzaak van het plaatsen van de vos, de zwarte kraai en de kauw op de landelijke vrijstellingslijst is niet aangetoond.

Er loopt op dit moment nog een onderzoek. Dat is bij mijn weten nog niet afgerond. Wij hebben wel een tussenrapportage ontvangen van Alterra, SOVON en Landschapsbeheer Nederland. Daarin staan dingen die indruisen tegen de voorliggende voorstellen. De predatie door de vos, de zwarte kraai en de kauw is altijd al het geval geweest. Dat kan nu dus niet het enige probleem zijn. De drie onderzoekers constateren dan ook dat er eigenlijk sprake is van een combinatie met andere factoren, in de eerste plaats de intensivering, de mechanisering en de schaalvergroting van de landbouw en op een goede tweede plaats de oprukkende verstedelijking. Gaat de minister ook iets aan deze factoren doen? Gaat hij ingrijpen in schaalvergroting, mechanisering en intensivering van de landbouw zodat bijvoorbeeld de schade aan weidevogels beperkt blijft? Gaat hij wat doen aan de stedenbouw? Nu blijkt ineens dat de CDA-fractie het voorstel doet om juist rode contouren om dorpen en kleine kernen heen te leggen en daarmee de druk van de verstedelijking te beperken. Wat gaat de minister doen aan deze factoren? Wij wachten met smart op de resultaten van het onderzoek. Wij hopen vandaag ook te horen wanneer wij de resultaten van dat onderzoek kunnen verwachten.

De heer Van den Brink (LPF):

U begon te zeggen dat de Flora- en faunawet diende tot de bescherming van flora en fauna. Vindt u ook dat de fauna tegen elkaar moeten worden beschermd of vindt u dat die elkaar mogen uitmoorden?

U vraagt aan de minister of hij in verband met de mechanisatie van de landbouw maatregelen wil nemen voor de weidevogels, maar waarom zou de minister maatregelen moeten nemen als blijkt dat de vos ze afmaakt?

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Voorzitter. Ik beantwoord beide vragen graag.

Nee, wij zijn er niet tegen dat de ene beschermde faunasoort de andere beschermde faunasoort uitmoordt. Natuurlijk zijn wij daar niet tegen. Wel moeten er met mate en waar adequaat maatregelen worden genomen.

De heer Van den Brink (LPF):

Sorry, ik neem aan dat u het omgekeerde bedoelt.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Dat begrijp ik niet.

De heer Van den Brink (LPF):

U bent niet tegen.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Ik zal het concreet maken, want dan valt er over het algemeen gemakkelijker te praten. Ik ben er niet voor dat de vos weidevogels mag aanvallen, maar de natuur is de natuur. Ik vind niet dat de mens alles moet willen reguleren, zeker niet als de natuur een natuurlijk verschijnsel veroorzaakt. De heer Van Bommel heeft daar ook al naar verwezen. Wij kunnen mijns inziens wel ingrijpen als duidelijk is dat weidevogels voornamelijk sterven doordat veel vossen ze op grote schaal bejagen. Dit is alleen absoluut nog niet aangetoond. Het betekent dus ook niet dat overal in Nederland de vos op grote schaal en in veelvoud allerlei rampen veroorzaakt. Daar hebben wij het nu niet over. Laten wij dus precies zeggen wat wij bedoelen. Wij willen alleen een oplossing zoeken voor de gevallen waarin dit probleem zich manifesteert. Het leveren van dergelijk maatwerk is nu al mogelijk. Daarvoor zijn faunabeheereenheden ingeroepen en faunabeheersplannen opgesteld. Ik begrijp eigenlijk niet waarom wij een probleem moeten oplossen, waarvan nog niet eens is aangetoond dat dit zich op landelijke schaal voordoet. Laten wij ons alstublieft bezighouden met de werkelijke problemen. Dit is mijn antwoord op uw eerste vraag.

Ik ben meerdere malen in Friesland geweest en heb daar met beheerders meegelopen die nagaan hoe er zo kan worden gemaaid dat weidevogels normaal hun broedsel kunnen verzorgen. Daar is niets op tegen. Ik vind dus dat wij ook deze maatregel moeten nemen. Wij moeten ons dus niet alleen richten op de vos, maar bij de maatregelen ook alle andere factoren betrekken die dienen tot het beschermen van de weidevogels. Die kunnen dan ook effectief in allerlei faunabeheerpakketten, zoals het weidevogelpakket, worden ingezet. Hierover spreken wij vast dit najaar nog wel.

De heer Van den Brink (LPF):

Als u uw verhalen altijd op deze manier benaderde, zou er waarschijnlijk meer begrip zijn. Daarom zei ik tegen u dat u het alleen maar over bescherming had en niet over beheer.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Als ik over bescherming praat, praat ik natuurlijk ook over de bescherming van beschermde weidevogelsoorten. Daar heb ik het dan natuurlijk ook over.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Ik ben blij met de opmerking van mevrouw Kruijsen dat zij ook voor bescherming van de weidevogels is. In Friesland heeft zij zeker van boeren, grondbezitters en mensen die bezig zijn met weidevogelbescherming gehoord dat het met het instrument van de faunabeheersing en de ontheffing, met alle bureaucratie van dien, niet mogelijk is om de vos te bejagen. Daarom hebben wij er bij de minister op aangedrongen om door te pakken opdat de vos op de landelijke vrijstellingslijst komt te staan, zij het met de beperking die de heer Van Bommel heeft genoemd, namelijk dat de vos mag worden bejaagd. Als ik mevrouw Kruijsen goed beluister, hebben wij geen verschil van mening en willen wij hetzelfde doel bereiken.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Over het doel zijn wij het eens, maar over het middel niet van de landelijke vrijstelling. Dat is mijn bezwaar tegen het wetsvoorstel als geheel, maar ook tegen de specifieke uitwerking voor de vos. Het is niet aangetoond dat wij overal in Nederland iets tegen de vos zouden moeten kunnen doen. Mijn partij gaat het erom, net als de mensen die ik spreek in het land, dat wij maatwerk kunnen leveren. Juist op specifieke plaatsen, waar de vos een probleem veroorzaakt, willen wij iets mogelijk maken. Dat kan nu ook met een provinciale vrijstelling. Waarom spreken wij daarover dan niet? Waarom moet het direct een landelijke vrijstelling zijn?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Zoals u weet, ben ik al eerder met een provinciale vrijstelling aan de gang geweest. Die werkt gewoon niet. Wij willen de vos bejaagbaar hebben en de weidevogels behouden. U vertrouwt dan Alterra en meer onderzoek, terwijl wij ons oor te luisteren leggen bij mensen die in het landelijk gebied werkzaam zijn. U bent in Friesland geweest. Daar moet u duidelijk dit signaal hebben gehoord.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Ik vind het vreemd dat wij halverwege de rit de spelregels veranderen en niet de onderzoeksresultaten afwachten. Het lijkt mij ook netter tegenover de drie onderzoeksinstellingen dat wij eerst hun onderzoeken afwachten. Wij kunnen zeggen dat zij al klaar hadden moeten zijn. Er liggen overigens wel tussentijdse resultaten, die naar mijn mening niet gaan in uw richting maar eerder in onze richting en die van de heer Van Bommel. Het lijkt mij goed om de stemmingen over deze wetsvoorstellen, de nota van wijziging en de amendementen uit te stellen totdat de resultaten van het onderzoek bekend zijn. Dan kunnen wij pas daadwerkelijk over nut en noodzaak spreken.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Ik zou tegen dat uitstel zijn. Wij hebben vorige week de algemene politieke beschouwingen gehouden en daarbij gesproken over administratieve lasten en extra kosten. Vandaar het voorstel zoals dat daarnet naar voren is gebracht.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Ik vervolg mijn betoog.

De minister moet dus wat ons betreft scherpere keuzes maken. Hij zit er ook om het natuurbelang te vertegenwoordigen. Hij heeft dus ook een verantwoordelijkheid om de bescherming van flora en fauna in alle opzichten op zich te nemen. De vraag is dus waarom deze minister zich toch laat overhalen om juist de beschermde diersoorten landelijk vrij te geven. Wat ons betreft holt hij daarmee de essentie van de Flora- en faunawet uit. Waar is zijn rechte rug als het om natuurbescherming gaat? Of is het toch waar dat deze minister alleen minister van Landbouw is en, vooruit, ook een beetje van Voedselkwaliteit? D66 is helaas niet aanwezig, maar gebruikt ook dat om het Groene Hart nu te financieren. Ik ben zeer benieuwd wat de minister hierop te zeggen heeft.

Het moge duidelijk zijn dat wij hopen dat deze minister het wetsvoorstel – en zeker niet de nota van wijziging – blijft steunen, maar gezien de meerderheid in deze Kamer vrees ik dat mijn wens daartoe niet wordt uitgevoerd.

Wij hebben nog wel een vraag over het functioneren van de faunabeheereenheden, die nu bij schade ontheffing kunnen verlenen. Daarbij moeten wat ons betreft wel alle partijen betrokken blijven. Ons bereiken nu signalen dat met name grote terreinbeheerders zich afvragen wat hun functie nog is in deze faunabeheereenheden. Hebben zij nog daadwerkelijk een functie en worden zij hierin nog serieus genomen? Het lijkt mij goed als de minister zich daarover nog eens uitspreekt.

Ik kom tot een afronding. Het lijkt mij zeer belangrijk dat wij nut en noodzaak van deze wetswijziging helder op ons netvlies hebben. Daarvoor wordt onderzoek gedaan. Het lijkt mij dus zeer goed om eerst de resultaten van dat onderzoek af te wachten voordat wij over deze wetsvoorstellen en amendementen stemmen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Mag ik de conclusie trekken dat de PvdA-fractie nog steeds niet in het fabeltje gelooft dat Reintje de Vos wel een heel sluwe vos is? Mevrouw Kruijsen heeft naar ik begrijp helemaal niets op met de administratieve lastendruk. In de stukken lezen wij dat bij de invoering binnen twee jaar de ontheffingen zijn opgelopen van 2200 naar 4600. Ik begrijp dat de PvdA-fractie daaraan helemaal geen boodschap heeft.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Ten eerste ga ik in op dat fabeltje. Nee, ik geloof zeer sterk in sluwe vossen, dus de vraag is of het plaatsen van de vos op de landelijke vrijstellingslijst daadwerkelijk zal helpen het beheer van de weidevogels een echte kans te geven. De vos heeft zich ook in het verleden bewezen als een zeer sluwe vos. Ik vrees dat dit niet de enige maatregel is die zal helpen de weidevogels serieus de kans te geven.

Ten tweede ben ik het over de administratieve lasten niet eens met mevrouw Snijder. De PvdA-fractie is zich zeer bewust van administratieve lasten. Wat ons betreft moet daar zeer zeker en zeer serieus naar worden gekeken. In de wetsvoorstellen en de amendementen wordt echter weer een onduidelijkheid en inconsequentie geïncorporeerd. In artikel 65 is sprake van "belangrijke schade". Door de nota van wijziging en door het vandaag ingediende amendement nummer 10 wordt uit dat setje van bepaalde schade, die wij "belangrijke schade" hebben genoemd, één onderdeel gehaald, namelijk schade aan gewassen, waarin wij het woord "belangrijke" weer schrappen. Dat roept alleen maar meer onduidelijkheden op en daarmee extra lasten door het vragen van allerlei vrijstellingen, ontheffingen, et cetera. Ik zie enkele collega's nee schudden, maar de PvdA-fractie wil die administratieve lasten juist niet bij het bedrijfsleven leggen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. De totstandkoming van de Flora- en faunawet staat mij nog scherp op het netvlies. Er is jaren over gedaan en het is een uitdrukkelijke afweging geweest van hoe zaken te definiëren en te formuleren. Natuurlijk, het motief was bescherming van wat moet worden beschermd, wat kwetsbaar bleek te zijn, wat soms zelfs leek te worden bedreigd. Uiteindelijk is gezocht naar een evenwicht.

Vanuit bijbels genormeerd rentmeesterschap – dat is mijn uitgangspunt – is geen dier vogelvrij en dienen wij ook zorgvuldig te letten op de soortenrijkdom van plant en dier. Het gaat echter wel om evenwicht, om een verantwoord gedrag en een verantwoord beheer, waarbij wij hopen dat dit evenwicht zich uitkristalliseert. Voorwaarde bij de wet en de daarbij opgeslagen AMvB's was ook dat sprake moest zijn van een werkbaar geheel.

Nu wij enkele jaren verder zijn, is ook de visie van mijn fractie dat wij hier en daar kennelijk zijn doorgeschoten. Zie de weidevogelpopulatie, zie de schade die wordt aangericht door de vos tot in de bebouwde kom van dorpen en steden. Er is sprake van overdruk, ik kan het niet anders verklaren. De natuur leert dat niet, want de vos is een schuw beest.

Ik spreek niet over mijn eigen kippetjes, die ook een keer zijn opgehaald, maar over de waarnemingen in een stad als Utrecht. De vos bevindt zich daar in de wijk, in het nachtelijk uur uiteraard. Het is een kwestie van overdruk. Dat zal zeker gebiedsbepaald zijn. Ik spreek over de omgeving van Utrecht: het Noorderpark, de rand van de Utrechtse Heuvelrug. Daar zijn dat getraceerde feiten.

Ik bezie ook de kraai en de kauw en de schade die zij aan landbouwgewassen aanbrengen. Er zijn motieven te over om te overwegen of wij dit evenwicht niet een klein beetje moeten helpen. Dat is voor mijn fractie het motief geweest om de motie van mevrouw Schreijer-Pierik mede te ondertekenen en dus te steunen. Het voorliggende wetsvoorstel is daarvan het resultaat. Het kan dus in hoofdlijnen op onze steun rekenen.

Nu had ik mij voorbereid op het maken van enkele opmerkingen over de reikwijdte van de landelijke vrijstelling, over het beleid inzake het schieten van kleiduiven dat zich via de politiedistricten aftekent, en over de discrepantie tussen de Flora- en faunawet en de Wet wapens en munitie op dit punt. Maar mevrouw Schreijer heeft inmiddels amendementen hierover ingediend. Zij heeft deze toegelicht en verdedigd en ik heb daar niets aan toe te voegen.

Zal dit nu het laatste woord zijn over de Flora- en faunawet, de tenuitvoerlegging en de handhaafbaarheid ervan en dergelijke? Ik denk het niet, want wij hebben van doen met een levende werkelijkheid, die ons telkens weer voor nieuwe uitdagingen en verrassingen zal plaatsen. Wij zullen dus verder moeten met het zoeken naar evenwicht. Neem bijvoorbeeld het voorkomen van het Jacobskruiskruid in bepaalde regio's, met alle consequenties van dien voor plantenetende dieren. Ook daarvoor zal wel weer beleid nodig zijn. Kortom, wij hebben met een levende werkelijkheid van doen en dit zal absoluut niet het laatste woord zijn, maar een enkele aanpassing als in deze wetswijziging krijgt de steun van mijn fractie. Nogmaals, hiermee verklaren wij geen planten- of dierensoorten vogelvrij, het gaat om het herstellen van het evenwicht als dat wankelt, om het zoeken naar het beste evenwicht.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Er is een gezegde dat luidt: "Alle goede dingen komen langzaam." Dit gaat ook bij deze wijziging van de Flora- en faunawet op, het duurt heel erg lang, maar wij gaan de goede kant op. Het kost de minister blijkbaar nogal wat moeite om de neuzen in dezelfde richting te krijgen, maar zoals wij op de Veluwe zeggen, een zalvende streek doet ten slotte alles overhellen.

Het antwoord op de vraag waarom wij een landelijke ontheffing willen, is in wezen heel eenvoudig: je wilt snel kunnen reageren en je wilt niet in een situatie terechtkomen waarin je moet zeggen: operatie geslaagd, patiënt overleden. Dat is juist het punt waarop wij van mening verschillen met de fractie van de PvdA, want bij alles wat tot nu toe mogelijk was, bleek dit gezegde van toepassing. Ik wil hiermee maar zeggen: ieder dier is mij even lief, maar ik ga ze haten als de ene diersoort de andere gaat overtroeven. Daarom moeten wij beheren; als wij dit laten afhangen van alle mogelijke onderzoeken, geldt wederom: operatie geslaagd, patiënt overleden. Bij schade gaat het niet om dieren die elkaar uitmoorden, maar om schade voor de landbouw. Mevrouw Schreijer heeft daarvoor goede amendementen ingediend, die wij zullen steunen.

Ik stel nog een paar vragen tot slot. In mijn ogen vandaag niet eens op de agenda staand, maar de euvele moed hebbende omdat ook mevrouw Snijder erover is begonnen, maak ik een opmerking over de ganzen. Tot nog toe heb ik begrepen dat er voor de ganzen foerageergebieden komen, die er inmiddels in vier of vijf provincies na zijn, en dat ik ze daarbuiten mag verjagen en een afschotmogelijkheid heb. Doordat foerageergebieden zijn aangewezen en nog worden aangewezen, heb ik daarbuiten nooit schade meer, althans geen schade meer die ik kan verhalen. Zo hoort het althans in elkaar te zitten. Groot is dan ook mijn verbazing. Als ik mijn jachtopziener spreek, zegt hij dat hij nog geen ganzen mag schieten. Minister, leg uit waar het probleem zit. Het verhaal klopt nog niet. Ik weet dat alle goede dingen langzaam komen, maar zorg ervoor in het kleine land dat Nederland is dat je beheert. Juist als ganzen-Nederland ziet dat je echt beheert, krijg je draagvlak. En dat heeft de LPF nodig, maar ook de PvdA.

De vergadering wordt van 16.43 uur tot 16.55 uur geschorst.

Minister Veerman:

Voorzitter. Vandaag behandelen wij een wetsvoorstel waarmee de puntjes op de i worden gezet. De heer Van der Vlies heeft wijze woorden gesproken. Dat zijn wij van hem gewend, maar het kan geen kwaad dat te onderstrepen. De heer Van der Vlies heeft namelijk een buitengewoon belangrijk criterium aangebracht. Hij zei: er is evenwicht nodig en daarom moeten wij de wet in overeenstemming brengen met de levende werkelijkheid. Hij had het dus niet over de praktijk van het leven, maar over de levende werkelijkheid. De noodzaak van evenwicht is inderdaad de achtergrond van de veranderingen die wij in de wet willen aanbrengen en die noodzaak is ook de achtergrond van een aantal amendementen.

De Flora- en faunawet geldt nu drie jaar en met het voor ons liggende wetsvoorstel wordt de wet op een aantal punten verbeterd. Het gaat hierbij om onderdelen van de wet die een geringe bijstelling behoeven teneinde de Flora- en faunawet beter bij de praktijk te laten passen. Ik heb er vertrouwen in dat wij de behandeling ervan vandaag goed kunnen afronden.

Wat zijn de kernpunten van het wetsvoorstel? In de eerste plaats denk ik dan aan de toevoeging van "schade aan de fauna" in artikel 65. Mevrouw Schreijer-Pierik heeft destijds met een motie om die toevoeging verzocht. Straks zal ik hierop nader ingaan. Een ander kernpunt is dat gedeputeerde staten meer mogelijkheden krijgen om af te wijken van een verbodsbepaling in de wet. Hierdoor worden de provincies in staat gesteld om nog meer maatwerk te leveren en om oplossingen te bieden voor de huidige knelpunten, bijvoorbeeld bij bestrijding van schade aan boomgaarden. Ook hierover zal ik straks meer zeggen.

Met het wetsvoorstel wordt verder de basis gelegd voor de mogelijkheid om een vergoeding voor de kosten te vragen. Het gaat hierbij om het behandelen van aanvragen voor een tegemoetkoming uit het Faunafonds. Hierover gaat een van de aanbevelingen van de commissie-Huys, waarover ik de Kamer vorig jaar heb geïnformeerd. Daarnaast wordt met dit wetsvoorstel nog een aantal technische verbeteringen aangebracht.

Allereerst wil ik iets zeggen over de kwestie van de schade aan de fauna waarover artikel 65 gaat. Vrijwel alle geachte afgevaardigden hebben hierover gesproken. Vlak voor het reces heb ik toegezegd om de procedure in gang te zetten waarmee de vos op de landelijke vrijstellingslijst wordt geplaatst. Daarover hebben wij destijds veel gediscussieerd. Ik ben tot deze actie gekomen om de schade die de vos met name aan weidevogels toebrengt te beperken. De vos veroorzaakt ook veel overlast, zoals de heer Van der Vlies heeft toegelicht. Ik heb de Kamer de voorlopige conclusies van het onderzoek toegestuurd en ik verwacht dat het ontwerpbesluit voor het eind van het jaar naar de Raad van State kan worden gezonden. Het zal dus later van kracht worden dan mevrouw Schreijer wil. Zij wil dat het besluit reeds in december 2005 gaat gelden, maar na de advisering door de Raad van State moet nog een voorhangprocedure van acht weken worden aangehouden. Ik zal mijn best doen, maar wijs erop dat wij de datum van december 2005 niet zullen halen.

De heer Van Bommel zei dat ik aan het adres van mevrouw Van Velzen een toezegging heb gedaan. Ik heb haar echter gezegd dat ik het gevraagde zal bezien, maar ik heb niet gezegd dat ik iets zou regelen. Het verzoek van mevrouw Van Velzen betrof de zogenaamde werp- en zoogperiode van de vos. Voldoen aan haar verzoek zou betekenen dat je in die periode de vos met rust laat, maar het is precies de periode waarin de weidevogels broeden. Het voorjaar is in de natuur nu eenmaal een drukke tijd. Ik stel vast dat de meerderheid van de Kamer een landelijke vrijstelling voor de vos wil vanwege de schade aan de weidevogels. Het onderzoek heeft mij geleerd dat het niet voor de hand ligt om aan het verzoek van mevrouw Van Velzen te voldoen.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ik heb het verslag van het algemeen overleg voor me. Het overleg is gehouden op 22 juni en vastgesteld op 5 augustus. In het verslag staat: De minister zal bekijken of de vos tijdens de werp- en zoogperiode met rust gelaten kan worden. Nu zegt de minister iets anders. Nu zegt hij dat de meerderheid van de Kamer een ander standpunt heeft en dat hij zich daardoor laat leiden. Hij kiest dus voor een geheel ander uitgangspunt, omdat hij eerst zei serieus wilde bekijken of de vos tijdens de werp- en zoogperiode met rust gelaten kon worden.

Minister Veerman:

U moet mij wel correct citeren. Ik heb zojuist gezegd dat er twee redenen zijn. De eerste is inhoudelijk van aard, namelijk dat de werp- en zoogperiode van de vos samenvalt met de broedperiode van weidevogels. Dat heeft mij ertoe gebracht om die suggestie af te wijzen. De vos wordt juist op de landelijke vrijstellingslijst geplaatst omdat hij schade toebrengt aan weidevogels. Dat heeft niets te maken met de mij bekende opvatting van de meerderheid van de Kamer.

De heer Van Bommel (SP):

Dat wist u toch ook op het moment dat u de toezegging deed, dit serieus te bezien? Was dit geen zoethoudertje, omdat u al wist dat de uitkomst negatief zou zijn?

Minister Veerman:

Nee. U suggereert dat ik mensen met kluitjes in het riet stuur. Ik zeg niet dat ik dat nooit doe, maar in dit geval zeker niet. Ik heb bezien in hoeverre dit zodanig samenvalt dat er sprake is van onverenigbaarheid. Ik heb mij daarvan laten overtuigen. U mag ervan uitgaan dat dit serieus is bezien. Het spijt mij zeer, maar ik kan tot geen andere conclusie komen. Ik heb mijn woord aan mevrouw Van Velzen gestand gedaan.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

U zei zojuist dat het niet zou lukken om de vos voor het eind van dit jaar op de vrijstellingslijst geplaatst te krijgen. Lukt dit wel voor het komende broedseizoen? Dit moet in maart 2006 helemaal rond zijn, want anders heeft het geen zin.

Minister Veerman:

Ik zal proberen het voorstel voor het eind van het jaar bij de Raad van State te krijgen. Dan is het uit mijn handen. Ik kan vragen of de Raad van State er haast mee wil maken, maar de Raad heeft meer te doen zoals u weet. Daarna is er nog een voorhangperiode van 8 weken. Ik zal mijn best doen om dit voor het broedseizoen te regelen, maar ik geef er geen garantie op. Ik ben mij ervan bewust dat wij anders een seizoen dreigen te verliezen.

Ik kan de strekking van het amendement op stuk nr. 10 van mevrouw Schreijer onderschrijven. Ik heb al eerder gezegd dat ik voorstander ben van een gebiedsgerichte benadering voor de vrijstelling. Als een en ander wordt uitgewerkt zoals mevrouw Schreijer voorstelt, kan ik daarmee instemmen. Ik heb nog wel een technische suggestie. In het amendement staat achter punt 2a "in het komende seizoen dreigende" tussen haakjes. Ik wijs erop dat onder schade ook dreigende schade in het komende seizoen kan worden verstaan. Die passage kan dus vervallen.

De problematiek van de schade door de woelrat is mij bekend. Ik heb het Faunafonds advies gevraagd over de plaatsing van de woelrat op de provinciale vrijstellingslijst en over het gebruik van bestrijdingsmiddelen. In beide gevallen heb ik een positief advies gekregen. Deze wijzigingen zal ik betrekken bij het ontwerpbesluit waarmee de vos op de landelijke lijst wordt gesteld. Zoals gezegd, ligt dit voor het eind van het jaar bij de Raad van State.

Mevrouw Schreijer heeft eerder de motie op stuk nr. 20 ingediend over het op één lijn stellen van uitvoering van de Flora- en faunawet met die van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Die motie is destijds ingediend naar aanleiding van de AMvB, artikel 75, die begin dit jaar in werking is getreden. Ik heb aangegeven dat ik eerst wil nagaan of ik in de praktijk uit de voeten kan met die vrijstellingen voor regulier voorkomende werkzaamheden en met de zogenaamde gedragscodes. Ik heb de indruk dat dit goed loopt. Er is een gedragscode die is goedgekeurd en die prima werkt in de bosbouwsector. Inmiddels heb ik een aanvraag tot goedkeuring van een dergelijke gedragscode in de recreatiesector ontvangen. Diverse andere sectoren werken daar inmiddels ook aan. Ik kan mevrouw Schreijer-Pierik wel tegemoetkomen, want ik heb toegezegd dat begin volgend jaar de balans zal worden opgemaakt. De verplichting is dat de Flora- en faunawet voor 1 april 2007 zal worden geëvalueerd. Mevrouw Snijder-Hazelhoff heeft sprekende voorbeelden genoemd die onder andere betrekking hebben op de administratieve lasten. Ik stel voor om die zaken bij die evaluatie te betrekken en deze naar voren te halen. Wij zullen dan dus ingaan op de vraag of die gedragscodes werken. Ook zullen wij aandacht besteden aan de kwestie van de administratieve rompslomp. Dan kunnen wij de zaak in overeenstemming brengen met de levende werkelijkheid.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Dat klinkt fantastisch.

Minister Veerman:

Dat is het ook.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Wij zijn benieuwd naar de datum van de evaluatie.

Minister Veerman:

Ik zeg toe dat die direct na het zomerreces van 2006 zal worden gehouden.

Het amendement op stuk nr. 11 heeft betrekking op het weigeren van de jachtakte. Ik heb reeds eerder aangegeven wat mijn opvatting daarover is en ik blijf daarbij. Naar mijn idee is het niet verantwoord dat een persoon die er blijk van heeft gegeven dat hij in staat is om dieren leed toe te brengen, korte tijd later weer met een geweer op pad gaat. Dat kan tot een aanwijzing leiden die inhoudt dat die persoon niet meer wordt toegestaan om wapens en munitie voorhanden te hebben. Een jachtakte geeft bovendien niet alleen toestemming om te jagen, maar ook om wapens in bezit te hebben. Dat is mijn punt. Ik zal de Kamer echter niet ontraden om het amendement aan te nemen.

Het amendement op stuk nr. 12 heeft betrekking op het schieten van kleiduiven. Dat is een lastigere kwestie. Onder stringente voorwaarden kan iemand krachtens de Flora- en faunawet in aanmerking komen voor een jachtakte. Met de inwerkingtreding van die wet is door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit in overleg met het ministerie van Justitie besloten om in beginsel geen afwijkingen meer toe te staan van de algemene regel dat iedereen die met een geweer wil jagen of die zich wil bezighouden met beheer en bestrijding van schade, in het bezit dient te zijn van een geldige jachtakte. Het is uitsluitend toegestaan om in het veld een geweer te dragen als men gerechtigd is tot jacht op dat terrein. Dat staat in artikel 27 van de Wet wapens en munitie. Als mensen met een geweer in het veld lopen, wordt aangenomen dat zij dat doen om de jacht uit te oefenen. Dat staat in artikel 50, vierde lid van de Flora- en faunawet. Daaruit kan worden afgeleid dat er geen bevoegdheid is om in het eigen veld kleiduiven te schieten. De wetgever heeft immers nooit de bedoeling gehad om een jager carte blanche te geven voor het schieten van kleiduiven op jachtvelden. Als dat het geval zou zijn, kon ieder jachtveld worden gebruikt als een soort alternatieve kleiduivenschietbaan en hoefde men niet in het bezit te zijn van een milieuvergunning. Dat is vanzelfsprekend onwenselijk. Op grond van artikel 52 van de Flora- en faunawet is het de houder van de jachtakte weliswaar toegestaan om zijn geweren te gebruiken voor het schieten van kleiduiven, maar die bijzondere bepaling heeft uitsluitend betrekking op het onderhouden van de schietvaardigheid op een reguliere en specifiek daarvoor bestemde kleiduivenschietbaan die conform de milieurichtlijnen is ingericht. Mede namens de minister van Justitie ontraad ik daarom de aanneming van dit amendement.

Dan de vraag van mevrouw Schreijer over de buizerds. Waar buizerds mensen aanvallen, moet worden opgetreden. Dat is duidelijk, maar het gaat om een beperkt aantal vogels per jaar. Zij zijn op één hand te tellen, maar het incidentele karakter is er en de consequenties zijn er. Tevens stellen wij vast dat de buizerds erg honkvast zijn. Wij kunnen dus een ander middel te baat nemen dan een vrij rigoureuze, ongecontroleerde bestrijding. Gelet op de ernst van die voorvallen, is het veel beter als de provincies in incidentele gevallen vlot een ontheffing kunnen verlenen. Het zijn immers honkvaste dieren; men weet dus waar zij zitten. Als het inderdaad een agressief exemplaar is, kan de provincie vrij vlot op basis van artikel 68, eerste lid, onder a, dus op basis van de bescherming van de volksgezondheid en de openbare veiligheid, een ontheffing verlenen. Dat lijkt mij een afdoende manier om aan dat probleem het hoofd te bieden.

Wat de steenmarter betreft: er moeten goede beheersmaatregelen worden genomen om schade te voorkomen, maar de bestrijding van steenmarters en andere plaagdieren geschiedt in de eerste plaats door de gemeente. Met steun van mijn ministerie heeft de Nederlandse Dierplagenautoriteit, de NDa, lesmodules ontwikkeld, onder andere over het weren en het voorkomen van schade door steenmarters. Bij de methode voor het weren van steenmarters gaat het bijvoorbeeld om maatregelen zoals het verwijderen van begroeiing van gevels of het gebruik van elektronische signalen. Het weren daarvan is niet ontheffingsplichtig in het kader van de Flora- en faunawet. De toepassing van die methode loopt naar mijn mening goed. In gevallen waarin het weren van steenmarters onvoldoende resultaat heeft, kan het college van GS alsnog ontheffing verlenen. Voorzover nu bekend is die ontheffing slechts in een paar gevallen aangevraagd.Veerman

Dan de bijdrage en de vragen van de heer Van Bommel. Wat is schade? Mevrouw Kruijsen zei dat wij zouden moeten spreken van "belangrijke schade". Schade aan de fauna is inderdaad een natuurlijk verschijnsel, maar er behoort sprake te zijn van een zeker evenwicht tussen predatoren en prooidieren. Daar is in de Nederlandse situatie niet altijd sprake van. De heer Van den Brink wees nog eens op dat dilemma in onze omstandigheden. De hamster is daar een goed voorbeeld van. De hamster was in Nederland in het wild feitelijk uitgestorven. Wij hebben die soort geherintroduceerd. Wij kennen allemaal de geschiedenis van de zogenaamde korenwolf. Er zijn echter zo weinig hamsters dat elk individueel exemplaar behouden moet worden. In dat soort situaties is het erg gewenst om provinciale en landelijke vrijstelling te kunnen verlenen vanwege schade aan de fauna. Het wetsvoorstel biedt daarvoor de basis. Het blijft dus altijd een afweging tussen belangen, maar schade is hier in de eerste plaats dus schade aan de fauna. Er is dus niet in de eerste plaats sprake van schade aan bijvoorbeeld landbouwgewassen. Die schade is er natuurlijk ook, maar daarvoor bestaan andere voorzieningen. In die zin moet de afweging steeds zijn op welke wijze wij het belang van de ene soort, gegeven de ontwikkelingen van die soort, moeten stellen boven het belang van de andere soort. Bij weidevogels doen wij dat heel nadrukkelijk, omdat wij de populatie van weidevogels zien verminderen. Dat baart ons zorgen. Wij moeten een van de oorzaken die tot die vermindering leiden, namelijk de vos, dus in het oog nemen.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

In het oorspronkelijke wetsvoorstel is sprake van belangrijke schade aan de hele trits die in het wetsvoorstel staat en aan fauna, maar in de nota van wijziging hebt u dat woordje "belangrijk" weggehaald. Wat is de beweegreden om dat woordje weg te halen?

Minister Veerman:

Dat is een kwestie van afwegen. Het woord "schade" is op zich duidelijk genoeg: als een soort wordt bedreigd door een andere soort, is dat ongewenst. Het is afhankelijk van de mate van bedreiging en de omvang van de soort of wij komen tot maatregelen, zoals wij nu bijvoorbeeld ten aanzien van de vos, de kraai of de kauw vaststellen.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

U hebt terecht gezegd dat er steeds sprake zou moeten zijn van maatwerk. Dan is het in dit geval toch juist aan de provincie om te bepalen of er sprake is van schade of van belangrijke schade?

Minister Veerman:

In sommige gevallen wel tenzij er een algemene vrijstelling wordt verleend op de landelijke lijst. In de afgelopen tijd ging de discussie nu juist over de vraag of van bepaalde predatoren kan worden vastgesteld dat zij zodanige schade veroorzaken dat een plaatsing op de landelijke lijst aan de orde is. Voor het overige blijft het maatwerk.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Met het risico dat ik vooruitloop op de zaken, Alterra, SOVON en Landschapsbeheer doen nu een predatieonderzoek dat duidelijk moet maken wanneer er sprake is van schade dan wel belangrijke schade. Wanneer wordt dit onderzoek afgerond?

Minister Veerman:

Ik heb de indruk dat het nu in de eindfase verkeert, maar de precieze einddatum ken ik niet.

De heer Van Bommel heeft gevraagd of de artikelen 65, 67 en 68 kunnen worden omgedraaid. Uit de wet volgt dat eerst wordt bezien of er vrijstelling kan worden verleend, dan pas komen 67 en 68 in beeld. Zo staat het in de wet en mevrouw Schreijer heeft het goed omschreven. Ik kan hier verder niets aan toevoegen.

Hij heeft verder gevraagd naar een onderzoek naar dieren voordat zij op de vrijstellingslijst worden geplaatst, bijvoorbeeld door Alterra. Het onderzoek naar de staat van de instandhouding van de soorten wordt door SOVON verricht. Schadegegevens zijn gebaseerd op praktijkgegevens van het Faunafonds en van de provincies. Op basis van de gegevens van deze drie bronnen wordt een beslissing genomen over de plaatsing op de vrijstellingslijst. Als hier discussie over ontstaat, wordt extra onderzoek gedaan zoals nu in het geval van de vos, onder andere door Alterra.

Het gebruik van lichtbakken op een auto is verboden en ontheffingsplichtig. Gedeputeerde staten moeten per geval de afweging maken of het gebruik van een lichtbak toegestaan is. Dit is de kwintessens van de huidige regeling.

Boomgaarden worden niet vrijgesteld, maar gedeputeerde staten krijgen met artikel 68 van dit wetsvoorstel de mogelijkheid voor een ontheffing op individuele basis van schadebestrijding in boomgaarden met een oppervlakte kleiner dan 40 ha. Uiteraard wordt dit per geval beslist en na een zorgvuldige afweging.

De wijze waarop wij nu publiceren is conform de zogenaamde Bekendmakingwet. Het is naar mijn mening niet nodig om alle verleende ontheffingen en vrijstellingen ook nog op een centrale website te plaatsen. Bovendien is dit beleid gedecentraliseerd. Het zal veel uitvoeringslasten vergen als wij dit weer naar ons toe halen. Het is misschien wel mogelijk dat provincies op hun website opnemen welke ontheffingen zij hebben verleend. Ik wil de provincies wel vragen om dit te bevorderen. De landelijk verleende ontheffingen worden natuurlijk op de website van mijn ministerie vermeld.

Ik denk dat hier de vraag achter zit of mensen wel inzicht hebben in wat er aan de hand is. Ik denk dat publicatie in de Staatscourant, lokale media, de website van het ministerie en dan wellicht ook nog op de provinciale website voldoende zal zijn.

De heer Van Bommel (SP):

Ik denk dat wij nu een stap vooruit kunnen zetten, want ik ben bereid deze handreiking aan te nemen als de minister met de Kamer wil afspreken dat in de toekomst het uitgangspunt zal zijn dat de provincie dergelijke zaken op de website zet. Ik denk dat men de provinciale website redelijk gemakkelijk kan vinden, in ieder geval gemakkelijker dan de Staatscourant en in veel gevallen ook makkelijker dan lokale en regionale media, want heel veel van die kranten worden niet bezorgd. Als de minister dit met de provincies kan afspreken, zetten wij in ieder geval een stap vooruit.

Minister Veerman:

Ik wil dit proberen, maar de provincies zijn natuurlijk autonoom en bepalen zelf wat zij publiceren. Het wil soms echter wel wat helpen als een minister iets vraagt.

Mevrouw Kruijsen heeft gevraagd naar het nut van een landelijke vrijstelling voor de kraai en de kauw. In de eerste plaats verkeren beide soorten in een heel gunstige staat van instandhouding. Ik zou bijna zeggen: een uiterst gunstige staat van instandhouding, want het ritselt ervan. Uit die verleende ontheffingen door provincies blijkt dat die beide soorten in het hele land belangrijke schade aanrichting. Daar is het woord "belangrijke schade". Mevrouw Kruijsen kan dat volgens mij ook uit eigen waarneming vaststellen. Ik althans wel. Beide soorten voldoen daarom aan de criteria voor opname op de landelijke vrijstellingslijst. Ik denk dat wij heel veel gediscussieerd hebben over de kauw en de kraai, maar als mevrouw Kruijsen een beetje vertrouwd is met de levende werkelijkheid, en dat is zij, dan zal zij beamen dat het zo is. Als wij kijken naar de schade die ook aan zangvogels wordt aangericht, dan denk ik dat wij vrij snel tot de conclusie komen dat er genoeg kraaien zijn.

Mevrouw Kruijsen heeft gevraagd naar de effecten van schaalvergroting en verstedelijking die ook van invloed zijn op de vermindering van de weidevogelpopulatie. Zij heeft gevraagd wat de minister daaraan doet. De minister bevordert schaalverkleining niet, want dat reken ik niet tot mijn taak. De effecten zijn er wel en dat is ook nooit ontkend, maar bij de inrichting van het landelijk gebied wordt aandacht besteed aan belangrijke broedgebieden van weidevogels. Het Groene Hart is daarvan een voorbeeld. Bovendien hebben wij van rijkswege kaders gesteld in de Nota Ruimte, bijvoorbeeld door gebiedsplannen voor agrarisch natuurbeheer aan te wijzen. Bij het maken van die ruimtelijke keuzes zullen gemeenten en provincies daarmee natuurlijk zeker rekening moeten houden. Bovendien zijn er in de landbouw allerlei mogelijkheden en feitelijkheden om te kijken hoe men door mozaïekbeheer, een andere wijze van maaien en andere tijdstippen van maaien, landbouw en zorgvuldig beheer van weidevogelstand zoveel mogelijk met elkaar in overeenstemming kan brengen.

Mevrouw Kruijsen heeft voorts gevraagd wat de functie van grote terreinbeheerders in faunabeheereenheden is. De terreinbeheerders hebben jachtrecht op hun terrein. Deelname van terreinbeheerders aan de faunabeheerseenheid is van groot belang als soorten schade doen vanuit de terreinen aan landbouw in de omgeving. De bestrijding van schadesoorten houdt niet op bij de grens van het terrein van een terreinbeheerder. Door deelname aan de faunabeheerseenheden kunnen zij schadesoorten planmatig bestrijding. Daarom is die deelname van groot belang om te voorkomen dat er twisten ontstaan tussen grondgebruikers aan de ene kant en terreinbeheerders aan de andere kant.

Mevrouw Snijder heeft gevraagd of de minister populatiebeheer wil toepassen op overzomerende ganzen met een totale populatie van 1,5 miljoen. Ik heb eerder gezegd dat er binnen het beleidskader faunabeheer afspraken gemaakt worden over populatiebeheer voor overzomerende ganzen. Inmiddels zijn de faunabeheersplannen aangepast in de provincie met schade door overzomerende ganzen. Op basis daarvan zijn ontheffingen verleend. Populatiebeheer van overzomerende ganzen wordt dus al toegepast. Het is bekend dat 1,5 miljoen de grens was, want daar hebben wij eerder over gesproken.

Mevrouw Snijder had het over artikel 8a betreffende het bedrag voor de behandelkosten van het Faunafonds. Ook daar hebben wij eerder over gesproken. Ik heb gezegd dat de kosten van het Faunafonds wel erg hoog worden. De werkgroep-Huys heeft daarom gekeken hoe het Faunafonds kostenefficiënt kan worden gehouden. Het invullen van een bedrag voor behandelkosten is een van de aanbevelingen van de werkgroep-Huys. Bij toewijzing van een aanvraag van een schadeloosstelling wordt het behandelbedrag verrekend. Het hoeft dus niet te worden betaald, maar je krijgt het niet. Wij hebben daarover eerder gesproken en ik denk dat er geen reden is om daarin verandering te brengen.

De heer Van der Vlies heeft gevraagd naar het evenwicht. Ik denk dat ik dat in de behandeling heb meegenomen. De heer Van den Brink zegt dat alle goede dingen langzaam komen. Laat ik nu altijd gedacht hebben dat wat goed was, snel kwam. Daarin heb ik mij kennelijk vergist. De heer Van den Brink heeft gevraagd naar het niet afschieten van ganzen buiten de gebieden. Dat is mij onbekend. Ik zal dat laten nagaan, maar naar mijn gevoel kan dat niet voorkomen, want het is inherent aan de regeling. Ik zal daar nader onderzoek naar doen en de Kamer daarover mondeling of schriftelijk berichten.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister hartelijk voor de beantwoording van de vragen. De goede veranderingen komen snel. Soms duurt het lang, maar dit keer gaat het behoorlijk snel. Wij moeten tot een goede evenwichtige wet komen. Ik hoop wel dat het voor het volgende broedseizoen, dus voor januari/februari, duidelijkheid is over de maatregelen met betrekking tot de vos en de kraai zodat de mensen in het gebied duidelijk weten waar zij aan toe zijn. Ik ga ervan uit dat dit lukt.

De minister heeft mijn artikel over populatiebeheer omarmd. Ik dank hem daarvoor. Ik wacht af hoe dit zal worden uitgevoerd. Mijn voorstellen en aanzien van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren heeft de minister ook omarmd. Ik heb nog wel een vraag over artikel 12 met betrekking tot kleiduivenschieten. U hebt mijn voorstel ontraden. Wat kan men nog doen als de minister van LNV en de minister van Justitie het allebei ontraden? Ik begrijp het toch nog niet helemaal. Ik wil nog een kleine poging wagen. De kleiduiven die tegenwoordig worden gebruikt zijn niet schadelijk. Waarom mag een boer dan op zijn eigen terrein geen kleiduiven schieten om de jacht te beoefenen? Kan de minister dat nog kort toelichten?

Ik dank voor het antwoord over de woelrat. Kan zo snel mogelijk gebruikt worden gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen, zeker in de provincie Limburg? Ik heb nog een vraag over de buizerd. Er is gezegd dat er een provinciale ontheffing kan worden aangevraagd. Ik wijs op wat er in Friesland is gebeurd. In het krantenartikel stond: met name de laatste keren waren de jongelui helemaal overstuur, zij durfden er helemaal niet meer langs. Ik ben het dan helemaal eens met de familie Kooistra die ervoor heeft gezorgd dat het nest werd verwijderd. Daarvoor kregen zij wel een boete. Moet er dan eerst een provinciale ontheffing worden aangevraagd als men er op dat moment echt last van heeft? In de provincie Overijssel hebben mensen die wandelden of sport beoefenden ook last gehad van die dieren. Dan moet toch zo snel mogelijk kunnen worden ingegrepen? Het gaat immers uiteindelijk wel om de mens.

De minister heeft een duidelijke uitleg gegeven over de ganzen. Ik complimenteer de provincie Friesland voor de wijze waarop men bezig is geweest met een goede uitwerking daarvan. Ik vind ook dat de Kamer dat soort dingen moet willen uitspreken. Wij hebben deze week nog een brief ontvangen over artikel 75 over de soortenbescherming. Het is goed dat de evaluatie van de uitvoering naar voren wordt gehaald. Wij wachten die af.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

U haalt nu een aantal dieren naar voren om wijzigingsvoorstellen op tafel te leggen. Hoe voorkomen wij nu dat wij van incident naar incident wandelen en de wet steeds op kleine onderdelen aanpassen? Dat levert immers veel onzekerheid en onduidelijkheid op voor het veld. Staat nu wat u betreft de wet definitief vast of kunnen wij nieuwe wetswijzigingen verwachten over steenmarters of welke dieren dan ook?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Ik 1998 ben ik begonnen met de Flora- en faunawet die vervolgens in werking is getreden. Ik vind het een heel slechte wet en ik vind de uitvoering ervan ook niet goed. Wij zullen steeds beetje bij beetje toewerken naar het ontstaan van een juist evenwicht tussen flora en fauna in de wet. Wij hebben het laatste nog niet gehad.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Dat vreesde ik al. Is het dan niet verstandig om de hele wet een keer tegen het licht te houden?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Dan vindt u mij aan uw zijde.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Ik wil even aansluiten op de laatste discussie. Ik heb in mijn eerste termijn dezelfde vraag gesteld als mevrouw Kruijsen en ik ben blij dat de minister heeft toegezegd dat de evaluatie naar voren wordt gehaald. Dan kunnen wij namelijk de gehele wet een keer goed tegen het licht houden. Wellicht zijn dan al deze incidenten voorbij. Daarover ben ik het inderdaad met mevrouw Kruijsen eens. Wij moeten ervoor zorgen dat wij een zeer werkbare wet krijgen. Dat hebt u mij net ook horen zeggen. In die zin ben ik blij. Ik hoop dat wij de minister aan zijn belofte mogen houden en dat wij inderdaad direct na het zomerreces van 2006 deze evaluatie mogen ontvangen.

Ik ben op zichzelf ook content dat de minister zijn uitspraken over het populatiebeheer van zowel de overzomerende ganzen als de grauwe ganzen heeft herhaald. Daarbij hebben wij een duidelijk aantal afgesproken. Ik wil alleen nog even terugkomen op de financiële gevolgen en de financiële afspraken. Daar dient meer duidelijkheid over te komen. Het is terecht dat de minister zegt dat het moet worden verwerkt in de aanvraag en dat men geen geld terug krijgt, maar dat het te restitueren bedrag zal zijn verwerkt in het drempelbedrag. Kan de minister hierover toch nog meer duidelijkheid aan het veld geven?

Minister Veerman:

Voorzitter. Mevrouw Schreijer heeft nog een poging ondernomen in verband met de kleiduiven. Ik doe dat ook. Mijn opvatting is niet veranderd. Uit artikel 50 van de Flora- en faunawet blijkt dat je met een geweer in het veld loopt om de jacht uit te oefenen; niets anders. De wetgever heeft natuurlijk nooit de bedoeling gehad om de jager de gelegenheid te geven om op zijn veld een kleiduivenschietbaan te beginnen. Dat wringt dus. Als je het veld ingaat met een geweer, ben je op jacht en daar als zodanig mee bezig. Als iedereen een vrijstelling krijgt, is binnen de kortste keren heel Nederland bedekt met kleiduivenschietbanen, met alle consequenties van dien. Dat is ongewenst en in strijd met zowel de Wet wapens en munitie als de Flora- en faunawet. Ik denk dat wij dat niet moeten willen. Er zijn voldoende banen en gelegenheden om met kleiduiven te oefenen. Als iedereen een kleiduivenschietbaan aanschaft, krijgen wij nog meer geluidsoverlast. Ik ben er dus niet voor, maar handhaaf mijn opvatting dat de aanneming van dit amendement moet worden ontraden, mede namens de minister van Justitie.

Ik heb al duidelijk gezegd dat in gebieden waarin de buizerd nestelt of vanwege zijn honkvastheid verkeert, de provincie moet kunnen ingrijpen, gelet op het feit dat dit dier mensen schade en letsel kan toebrengen. Eerst moet wel worden vastgesteld dat dit het geval is. Ik wil er geen vrijbrief voor geven, want het blijft een beschermde soort en het gaat om incidentele gevallen. Laten wij dus afspreken dat de provincie snel moet kunnen handelen als dit voorvalt. Als blijkt dat de provincie een dergelijk ingrijpen op de lange baan schuift, moet ik maar eens met de provincie praten. Ik denk dat wij er geen algemene regel voor moeten opstellen, want het is een beschermde soort. Als zich praktische gevallen voordoen die tot problemen leiden en de provincie niet ingrijpt, kunnen de mensen nog altijd bij mij aankloppen en kan ik de provincie een steuntje in de rug geven om snel te handelen. Mij lijkt dat het met een paar telefoontjes kan worden geregeld.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Uiteindelijk heeft de minister antwoord gegeven op de vraag die ik wilde stellen. Mag ik daaruit opmaken dat het geen tien dagen zal duren voor de provincie Friesland het nest verwijdert waarover de familie Kooistra belt, maar het in een halve dag kan zijn geregeld?

Minister Veerman:

Als het te lang duurt, moet de familie Kooistra mij maar bellen. Dan bel ik naar de provincie.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Ondertussen hebben zij het nest zelf weggehaald, en terecht.

Minister Veerman:

Nee, dat mag niet. Recht is recht.

Mevrouw Snijder had het over het verschijnen van de resultaten van de evaluatie na het zomerreces van 2006. Ik denk dat wij ons daar allemaal op verheugen. Laat ik zeggen dat die in ieder geval voor 2007 bekend zijn. Heb ik goed begrepen dat u dat wilt?

Ik zal in een brief aan de Kamer uiteenzetten welke financiële afspraken tot heden precies zijn gemaakt. Dan komt er duidelijkheid over. Wij zullen ze op internet zetten, zodat iedereen ze kan lezen. Ik hoop alleen niet dat mij dat weer een algemeen overleg oplevert, maar dat is een verzuchting die ik hier natuurlijk niet mag slaken.

De voorzitter:

Over dat laatste is de voorzitter het weer met u eens.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor om volgende week te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 17.35 uur tot 19.30 uur geschorst.

Naar boven