Aan de orde is de eindstemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs (28024).

(Zie vergadering van 5 februari 2002.)

De voorzitter:

Ik stel voor de wijzigingen voorgesteld door de regering op stuk nr. 61 aan te brengen in het wetsvoorstel.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

De heer Van Bommel wenst een stemverklaring vooraf af te leggen.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Aanvankelijk leek het erop dat de introductie van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs meer vrijheid zou brengen voor instellingen en studenten. Na een debat in drie termijnen is de SP-fractie tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval is. Onze voorstellen om te voorkomen dat de nieuwe structuur als een dwingend keurslijf werkt, hebben geen meerderheid kunnen halen. Zo is de bachelorfase in het wetenschappelijk onderwijs beperkt tot maximaal drie jaar. De mogelijkheid om de studiefinanciering om te zetten in een gift blijft beperkt en schakelprogramma's die hbo-afgestudeerden in staat moeten stellen om de universitaire mastersopleiding te volgen, kunnen niet op financiering door de overheid rekenen. Daarnaast volhardt de minister in zijn wens om topmastersopleidingen met vraagfinanciering te organiseren. Die hoge collegegelden zullen er dus wel komen. Dat leidt tot een nog beperktere toegankelijkheid van de masterfase. Op grond hiervan meent mijn fractie dat deze ingrijpende verandering van het hoger onderwijs moet worden afgewezen en daarom zal de SP-fractie tegen dit wetsvoorstel stemmen.

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fractie van de SP tegen het wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

Naar boven