Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Waarborgwet 1986 met betrekking tot de uitoefening van toezicht op de naleving (26258).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Voorzitter! Aan de orde is een wetsvoorstel dat in eerste instantie betrekking heeft op de scheiding tussen de uitvoeringsorganisatie voor de keuring en waarmerking van metalen enerzijds en anderzijds het toezicht op de Waarborgwet 1986. Zoals reeds is aangegeven bij de schriftelijke behandeling, stuit dat op geen bezwaren bij de fractie van de PvdA. Op een drietal punten hebben wij echter nog aanmerkingen c.q. opmerkingen die naar onze mening in de schriftelijke behandeling onvoldoende tot uitdrukking zijn gekomen en beantwoord.

In de eerste plaats vraag ik naar het waarom van het onderbrengen van een typische overheidstaak, een controletaak, bij een ZBO in de vorm van een besloten vennootschap. Wij vinden dat overheidstaken, zeker in het kader van de opsporing en verdere vervolging van strafbare feiten, door de overheid zelf moeten worden verricht. Ik weet dat kan worden tegengeworpen dat een instantie als Verispect BV bij uitstek de technische kennis heeft die de uitvoering van deze handhavings- en opsporingstaak met zich brengt. Maar wij vragen ons toch af waarom een bij uitstek ook geschikte instelling als de Economische controledienst dat niet zou kunnen doen. Sterker nog, in de beantwoording van de regering stond dat met name de technische kanten van de zaak, die ontbeerd worden bij de Economische controledienst, dat meer een boekhoudkundig orgaan is dat zich op administratieve controles werpt, tot de keuze hebben geleid om dit bij Verispect, een BV die wij nu eenmaal hebben, onder te brengen. Ik vraag de regering waarom het niet mogelijk was om de specifieke technische vereisten zoals die bij Verispect zijn ondergebracht, ook bij de ECD onder te brengen respectievelijk of de controletaak niet door de ECD had kunnen worden uitgeoefend en de mogelijk ontbrekende technische kennis zou kunnen worden verschaft c.q. zou kunnen worden ingekocht.

Een tweede punt waarover vragen zijn gebleven betreft de tariefstelling. In de nota naar aanleiding van het nader verslag wordt ingegaan op de vraag waarom de regering zich nog steeds het recht voorbehoudt om de tariefvaststelling van de keuringsinstanties aan zich te kunnen houden. Ik kan mij indenken dat het, indien er maar één organisatie is die zich bezighoudt met de keuring, in verband met de controle op de tarieven en de vaststelling van juiste tarieven aanvaardbaar is dat de regering nog enige vingers in de pap houdt. Maar mij ontgaat waarom een dergelijke bevoegdheid aan de regering moet toekomen als er in het kader van de marktwerking meer van dit soort organisaties zijn. Sterker nog, ware het niet beter om het in eerste instantie maar aan de markt over te laten welke tarieven er tot stand zullen komen? Het is van tweeën één: óf wij spreken van een marktsituatie en in dat geval dienen de prijzen op die markt in onderling overleg tussen aanbieders en vragers tot stand te komen, óf men vindt het een overheidstaak en dan past er geen marktwerking. Nu uitdrukkelijk gekozen is voor marktwerking, is het de vraag of het in de toekomst nog steeds noodzakelijk is dat overheidscontrole op de tariefvorming plaatsvindt. Dat is zeker het geval nu zich meer organisaties met de waarmerking zullen bezighouden; ik heb gehoord dat een tweede organisatie van plan is om deze markt te betreden. Ik vraag dit met name omdat volgens het verslag sprake dient te zijn van tariefstelling op basis van een redelijke kostencalculatie. Ik heb nog nooit meegemaakt dat de regering zich druk maakt over de kostencalculatie van marktpartijen. Ik vraag mij af welke overweging zij had om dit nu nadrukkelijk als een van de criteria naar voren te brengen.

Voorzitter! Mijn laatste vraag betreft de wederzijdse erkenning binnen de Europese Unie van de keurtekens. De sector heeft aangegeven dat er op dit punt enige problemen zijn te verwachten binnen een aantal landen van de Europese Unie, met name Portugal en het Verenigd Koninkrijk. Kan de regering aangeven of de problemen die zijn genoemd met betrekking tot de erkenning van Nederlandse keurmerken in deze landen, zijn opgelost? Of moet hier nog rekening mee gehouden worden en, zo ja, hoe denkt de regering dan op dit punt op te treden?

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter! Het is eigenlijk verbazend dat zo'n belangrijke wetswijziging steeds maar weer naar voren werd geschoven. Het is goed dat wij hier vandaag dan toch over spreken. Het is namelijk van belang dat als iemand het met goud wil zeggen, de gever weet hoeveel echt edelmetaal erin zit en de ontvanger daar ook enig idee van kan hebben. Kortom, de waarde van een cadeau kan daardoor worden uitgedrukt.

Ik kom allereerst op het toezicht op de tarieven. Uit de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel Wijziging van de Waarborgwet 1986 blijkt dat de staatssecretaris een jaarlijkse goedkeuringsverplichting wil opleggen ten aanzien van de tarieven die waarborginstellingen hanteren. Al eerder heeft de staatssecretaris gemeld dat er ten minste nog één waarborginstelling in aanmerking komt voor de aanwijzing als waarborginstelling in ZBO-vorm. Daarnaast zou er sprake zijn van buitenlandse waarborginstellingen die overwegen om zich in Nederland te vestigen. Kan de staatssecretaris het laatste bevestigen? Op welke termijn zal de aanwijzing van deze instellingen gerealiseerd zijn? Als een aanwijzing van meerdere instellingen samenhangt met de vernieuwing van dit wetgevingstraject en die aanwijzing daar direct op volgt, ligt het dan niet veel meer voor de hand om te kiezen voor het stellen van een maximumtarief, conform de werkwijze in andere onderdelen van het MDW-project? Ik hoor hier graag een reactie op. Wat is overigens de positie van de in Nederland gevestigde waarborginstellingen ten opzichte van in andere lidstaten gevestigde soortgelijke instellingen? Is er sprake van de ontwikkeling van een gelijk speelveld voor alle waarborginstellingen in de EU?

Hiermee kom ik op mijn tweede punt, de Europese richtlijn. De staatssecretaris lijkt in de onderhandelingen over de Europese ontwerprichtlijn niet langer te willen vasthouden aan de eis van onafhankelijke toetsing. Een dergelijke keuze maakt het mogelijk dat een fabrikant van edelmetalen een systeem van zelfcertificering hanteert, onder toezicht van een aangemelde instantie. Daarmee wordt onafhankelijk toezicht op afstand gezet. De CDA-fractie kan zich hier niet in vinden, want dit zal vrijwel zeker leiden tot een toename van vormen van zelfcertificering door fabrikanten. Daardoor wordt het risico van fraude groter. De voorbeelden zijn reeds voorhanden. Zo worden in Noorwegen, dat zelfcertificering toestaat, afkeuringspercentages gevonden van 3 tot 12, terwijl in Nederland het percentage van dit soort fraudeachtige gevallen tussen 0,5 en 1 ligt. Ziedaar een verschil van maximaal 11,5%. Ook de Consumentenbond wijst hierop. Het gaat er bij edelmetalen om de bescherming van de consument maximaal te waarborgen. De vraag aan de staatssecretaris is dan ook of hij kan motiveren waarom hij in Europees verband wil kiezen voor een systeem met een lager niveau van consumentenbescherming dan op dit moment in Nederland wordt gehanteerd. Wat is in dat verband de precieze inzet van de Nederlandse regering bij de onderhandelingen over genoemde richtlijn? Kan de staatssecretaris een overzicht geven van de houding van andere Europese lidstaten? Klopt het bijvoorbeeld dat er sprake is van een blokkerende minderheid en, zo ja, wat zijn de gevolgen hiervan? Hoe ziet de staatssecretaris de verdere ontwikkeling van deze conceptrichtlijn?

De heer Blok (VVD):

Voorzitter! Zoals zo vaak bij een MDW-operatie, gaat het ook bij de Waarborgwet om de juiste balans tussen het belang van consumentenbescherming – kwaliteit en prijs – en het voorkomen van een nodeloos dicht web aan regelgeving. Wij moeten constateren dat er op dit moment in Nederland nog geen sprake is van een echt ontwikkelde markt, omdat er nu nog maar één aanbieder is. Dat de staatssecretaris ervoor kiest nu nog even de vinger aan de pols te houden bij de prijsvorming, is logisch. Dat doen wij ook op andere markten die nog niet echt ontwikkeld zijn.

Even logisch is het om te vragen wanneer er een eind kan komen aan dat toezicht en of de huidige vorm de optimale is. Mijn voorgangers hebben al gevraagd waarom niet is gekozen voor maximumprijzen. Dat lijkt inderdaad een optie die het bedrijfsleven in dit geval wat minder "dichtreguleert". Hoeveel aanbieders van keuring moeten er naar de mening van de staatssecretaris zijn voordat in Nederland een normale markt tot ontwikkeling is gekomen en kan worden gestopt met het prijstoezicht?

De vorige sprekers zijn al ingegaan op de Europese richtlijn en de onafhankelijke keuring versus de toetsing door de producent. De VVD heeft daarbij nog geen heldere keuze gemaakt. Er zijn natuurlijk meer branches waarin dure producten of slecht inzichtelijke producten niet onafhankelijk worden gekeurd. Zij baseren zich meer op de reputatie van het merk of op de reputatie van de branche. Ik heb dan ook twee vragen aan de staatssecretaris. Hoe kun je bij een systeem van zelfkeuring door producenten toch de kwaliteit waarborgen? De voorbeelden uit andere landen geven aan dat er nogal wat missers gemaakt worden in dat systeem. Mocht er gekozen worden voor een systeem van zelftoetsing, kan dan een deel van de branche, bijvoorbeeld een vereniging van juweliers, ervoor kiezen om zelf met een onafhankelijke keuring te werken? Kunnen zij daar dan ook mee adverteren, zoals de Bovag of de Echte bakker, en een schildje bij de deur ophangen waaruit blijkt dat bij hen de spullen goed en onafhankelijk gekeurd zijn? Of zullen zij, wanneer zij voor zo'n route kiezen, snel met de NMA geconfronteerd worden?

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! Als wij ergens een hekel aan hebben, dan is het aan extra administratieve lasten. Bij het ministerie van Economische Zaken is een commissie in het leven geroepen om daaraan eens serieus een halt toe te roepen. Ik heb wel eens gezegd: het enige wat echt helpt, is minstens twee administratieve regels schrappen als je een administratieve regel toevoegt.

Ook hier worden wij mijns inziens geconfronteerd met veel administratieve rompslomp. Ik heb het nu over de goedkeuring van de tarieven. Als er maar één aanbieder is of zou zijn, zou je daar vanzelfsprekend toezicht op moeten houden. Als er binnen afzienbare tijd binnen Nederland meer aanbieders zijn – er is in elk geval concurrentie van Europese instellingen, die ook voor Nederlandse producten kunnen werken; mijns inziens is er dus al concurrentie – heb ik geen behoefte aan de jaarlijkse keuringen. Indien men echt vreest voor te weinig concurrentie op korte termijn, kan men denken aan maximumprijzen voor een bepaalde periode. Dat geeft in ieder geval minder rompslomp.

Het ZBO schrijft een keuring overigens niet voor; de minister of staatssecretaris kan dat doen.

Voor het overige staat de consumentenbescherming voorop. Op welke wijze geef je daar invulling aan? Ik denk dat de fractie van D66 inzake de inzet van de Nederlandse regering bij de Europese ontwerprichtlijn kiest voor een onafhankelijke waarborging. Dat kan trouwens op verscheidene manieren – daarin wordt zij overigens gesteund door de Europese en de Nederlandse Consumentenbond – maar het kan ook gebeuren door certificering, bijvoorbeeld à la ISO9000, door een extern audit. Dergelijke certificeringen zijn onzes inziens ook mogelijk. De onafhankelijke waarborging is dan een tweede mogelijkheid.

Er kan sprake zijn van spraakverwarring over negatieve tolerantie, die betrekking kan hebben op de meetmethoden of op het gehalte. Wij kunnen akkoord gaan met negatieve tolerantie bij de meetmethoden, maar bij het gehalte lijkt deze ons een slechte zaak.

Staatssecretaris Ybema:

Mijnheer de voorzitter! Vandaag behandelen wij de wijziging van de Waarborgwet. Zoals een aantal leden al hebben gezegd, is het centrale punt daarin dat het toezicht wordt losgekoppeld van het waarborgen van de edelmetalen werken, zoals dat officieel heet. Het toezicht wordt ondergebracht bij een andere, zelfstandige rechtspersoon. De aanleiding daarvoor zijn de Europese ontwikkelingen. In dat licht dient toezicht door een andere keuringsinstelling verricht te worden dan door een instelling die de kwaliteit waarborgt. Vandaar dat de thans aangewezen waarborginstelling van zijn toezichtstaak moet worden ontheven. Ik denk dat deze Europese ontwikkeling volledig aansluit bij de opvattingen die al heel lang in ons nationaal beleid opgeld doen. Ook daar proberen wij steeds meer een systeem te creëren waarbij toezicht en inhoudelijke verantwoordelijkheid uit elkaar worden gehouden, om mogelijk verwarrende vermenging te voorkomen.

Het positieve effect van deze wetswijziging is dat er een duidelijke status ontstaat van de waarborginstelling. De Waarborg, zoals deze nu heet, heeft een eenduidige, heldere taak: het waarborgen van de edelmetalen werken. Ik prijs mij gelukkig dat het is gelukt om voor die toezichtstaak een duidelijke rechtspersoon aan te wijzen; een instituut dat daarvoor zeker de inhoudelijke kwaliteit heeft, namelijk Verispect BV, een van de dochters van het Nederlands meetinstituut.

De heer Herrebrugh heeft gevraagd hoe het zit met de keuze van dit orgaan voor die toezichtstaak. Waarom is er niet gekozen voor een aparte BV of voor de Economische controledienst? Wij hebben hierover uitvoerig schriftelijk onze opvattingen gewisseld. Ik zal ze nog even kort noemen.

Wij hebben gekeken naar de Economische controledienst, maar daar is de afgelopen jaren ook het een en ander veranderd. Ik vind dat deze toezichtstaak niet past bij de huidige taken en werkzaamheden van de ECD. Deze zijn vooral geconcentreerd op toezicht en opsporing door onderzoek naar bedrijfsadministraties. Het bij de ECD onderbrengen van toezicht op naleving van de Waarborgwet zou bij de Economische controledienst leiden tot het introduceren van een zelfstandig taakgebied, omdat er geen logische aansluiting is bij de andere taken van de ECD. In die zin wordt het karakter van deze dienst minder homogeen dan het nu is. Daarbij komt dat de ECD is samengevoegd met de FIOD, waardoor het karakter van toezicht en opsporing nog meer is geaccentueerd.

Mevrouw Verburg (CDA):

De staatssecretaris had het zojuist over Verispect BV als toe te laten of reeds toegelaten instelling die verantwoordelijk is voor het toezicht. Wat is de precieze status? Is Verispect BV al als zodanig toegelaten of zit dat eraan te komen?

Staatssecretaris Ybema:

Verispect BV is een dochter van het Nederlands meetinstituut, is straks verantwoordelijk voor het toezicht en wordt uiteraard pas toegelaten als het wetsvoorstel is aanvaard. Ik denk dat wij daarmee een uitstekende kandidaat hebben voor het verrichten van die toezichtstaak; dat is op dit moment nog de formele status.

Vrijwel alle woordvoerders hebben gesproken over de tarieven, die natuurlijk een belangrijk onderdeel vormen van dit wetsvoorstel. Laat ik op dat punt nog eens heel kort de rol van de overheid benadrukken. Als de overheid een keuringsplicht instelt – dat doen wij – dient zij natuurlijk ook te zorgen voor een adequate bescherming van zowel ondernemers als consumenten. Daarbij behoort natuurlijk een redelijk prijsniveau, zonder het keuringskantoor, dat op dat punt verantwoordelijkheid heeft, te veel aan banden te leggen. De kosten van het toezicht worden in de huidige situatie verrekend via de zogenaamde waarborgtarieven. Het vervallen van die taak van de waarborginstelling zal natuurlijk zonder meer betekenen dat de waarborgtarieven lager kunnen worden vastgesteld. Een deel van de taak wordt immers niet meer verricht en moet dus ook niet meer in de tarieven worden doorgerekend. Daarom was de oorspronkelijke inzet in dit wetsvoorstel een eenmalige verlaging van de tarieven. De bevoegdheid om een dergelijk nieuw tariefvoorstel af te dwingen – de waarborginstellingen zouden immers samen met een tariefvoorstel moeten komen – berust bij mij en de regering, maar wij hebben er in het verloop van de schriftelijke discussie tussen de Kamer en de regering voor gekozen om de tarieven niet eenmalig aan te passen, maar op dat punt een jaarlijkse beoordeling te introduceren. Vooral de leden van de fractie van de heer Van Walsem hadden daarom gevraagd, maar ook anderen hebben dat gedaan. Op die manier houden wij de vinger nog meer aan de pols. In deze situatie is het dus ook mogelijk om de tarieven nog scherper naar beneden vast te stellen. Dat is uiteraard in het belang van zowel consumenten als ondernemers.

Het is ook mijn bevoegdheid om, als er bijvoorbeeld geen tariefvoorstel komt, zelf waarborgtarieven vast te stellen. Dat is een soort uiterste redmiddel om de patstelling te doorbreken. In de nieuwe situatie, met een jaarlijkse vaststelling van tarieven, kunnen wij de tarieven op een heel goede manier op een verantwoord niveau krijgen.

Enkele sprekers hebben gewezen op het punt van de maximumtarieven, gerelateerd aan het aantal aanbieders op de markt. Op zich klinkt dat sympathiek, maar na aanvaarding van dit wetsvoorstel is de situatie nog niet geschikt voor de introductie van een maximumtarief. In ieder geval in die startsituatie hebben wij immers te maken met de aanbieder, een waarborginstelling en de waarborg. Het vaststellen van een maximumtarief betekent in die situatie natuurlijk ook het vaststellen van een minimumtarief, want dan zal men sowieso op dat tarief gaan zitten. Er zijn enkele indicaties dat er meer partijen op de markt komen en dan verandert de situatie natuurlijk.

De heer Van Walsem (D66):

Is de staatssecretaris niet met mij van mening dat waarborginstellingen in andere EU-landen concurrent zijn van de Nederlandse waarborg? Een Nederlands product kan gekeurd worden in het buitenland en er is dus sprake van internationale concurrentie. Of zie ik dat verkeerd?

Staatssecretaris Ybema:

Het is de vraag of de buitenlandse waarborgkantoren ook actief willen worden op de Nederlandse markt, maar ik kom daar straks nog even op terug. Ik concludeer dat het nu nog te vroeg is om maximumtarieven in te stellen. Daarvoor is er nog te weinig concurrentie. In zo'n situatie zou een systeem van maximumtarieven zeker niet goed functioneren.

De heer Herrebrugh heeft gevraagd naar de situatie in andere landen, met name het Verenigd Koninkrijk. In dit verband voerde hij de conceptrichtlijn en onderwerpen die van doen hebben met negatieve toleranties ten tonele. Op dit moment zijn er verschillende praktijken binnen de EU. Er wordt uiteraard gewerkt aan de conceptrichtlijn die moet uitmonden in één EU-systeem. Er is echter nog geen sprake van een level playing field. Wij proberen dat vanzelfsprekend te realiseren omdat het past in de EU-filosofie van de interne markt. Sinds de toetreding van Nederland tot de Conventie van Wenen kan de fabrikant of exporteur kiezen voor het aanbrengen van het zogenaamde CCM-teken. Dat teken geeft dan weer vrije toegang tot de markt van alle conventielanden waaronder een aantal EU-landen als het Verenigd Koninkrijk en Portugal.

Er zijn aanwijzingen dat een bedrijf uit Friesland serieuze belangstelling heeft voor aanwijzing als tweede waarborginstelling. Het bedrijf is bezig zich daarop voor te bereiden en mijn voorlopige indruk is dat het een serieus en degelijk bedrijf is. De definitieve toetsing aan de wettelijke vereisten moet echter nog plaatsvinden. Om vertraging te voorkomen, heb ik een conceptwijziging van de waarborgregeling ter notificatie naar Brussel gestuurd. Hierin zijn de specifieke stempelmerken voor dit bedrijf al opgenomen. Ik verwacht dat de toetsingsprocedure binnen enkele maanden zal kunnen worden afgerond. Bij een positief resultaat – ik hoop van ganser harte dat dit het geval zal zijn – kan kort na de wetswijziging een tweede waarborginstelling worden aangewezen en de wijziging van de waarborgregeling worden vastgesteld. Er is ook buitenlandse belangstelling. Deze belangstelling bestaat echter vooralsnog uit oriëntatie en het aftasten van de mogelijkheden. Zij is veel minder hard en serieus dan de belangstelling die het Nederlandse bedrijf waarover ik zojuist sprak, aan de dag legt. Men verkent de markt voor dit waarborgkantoor, maar meer dan dat doet men op dit ogenblik niet. Uiteraard hoop ik van ganser harte dat een tweede of een derde bedrijf zich zal aandienen, omdat de markt haar werk dan echt kan doen.

De heren Herrebrugh en Van Walsem hebben gevraag of de negatieve tolerantie in strijd is met het Europese recht. Formeel gesproken is dat niet het geval. De lidstaten dragen zelf de verantwoordelijkheid voor het nemen van die maatregelen die zij nodig achten voor de bescherming van de consumenten en voor het waarborgen van eerlijke en faire handel. De genomen maatregelen mogen echter niet onnodig zwaar zijn, omdat er dan sprake zou zijn van een onnodige handelsbelemmering. De Nederlandse Waarborgwet komt aan dat punt tegemoet en Nederland houdt zich dan ook aan de afspraken die in het kader van het Europese recht zijn gemaakt.

Mevrouw Verburg heeft een vraag gesteld over het systeem van zelfcertificatie en de richtlijnen terzake. Zij vroeg mij meer in het bijzonder om een vergelijking met de situatie in Noorwegen. Verder wilde zij weten of een dergelijk systeem met nogal hoge afkeurpercentages in Noorwegen goed werkt. In de schriftelijke beantwoording heb ik al geprobeerd om een zo goed mogelijk antwoord op deze vraag te geven. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt voor Nederland een afkeurpercentage van 1,5 à 2 genoemd voor nog te waarborgen werken. In Noorwegen gaat het om percentages van 3 tot 12, maar deze percentages hebben dan wel betrekking op controle in de markt. Het is daarom moeilijk om een vergelijking te maken tussen Noorwegen en Nederland.

Een Noors waarborgkantoor stelt dat men in 7 à 8% van de gevallen niet aan de eisen voldoet. Dit percentage is de uitkomst van een gerichte controle op plaatsen waar afwijkingen in het gehalte worden verwacht. De gevonden afwijkingen zijn overigens gering, aangezien het meestal afwijkingen van minder dan 5 promille zijn. Bij de gerenommeerde juwelier zijn zelfs nagenoeg geen afwijkingen geconstateerd. In 1998 zijn – ik geef deze cijfers ter vergelijking – in Nederland 130 controles uitgevoerd. Ook hier was sprake van een gerichte controle, aangezien rekening werd gehouden met klachten en informatie uit de branche zelf. Deze 130 controles resulteerden in veertien processen verbaal voor verkoop van ongekeurde voorwerpen.

De heer Blok heeft gevraagd in welke richting deze richtlijn zal worden ontwikkeld en of er wordt gedacht aan een systeem met een blokkerende minderheid. Het is in dit debat niet inhoudelijk aan de orde, maar ik wil toch opmerken dat er op dit punt nog heel vragen bij de Nederlandse regering leven. De onderhandelingen over de conceptrichtlijn liggen nu al enige tijd stil. Ik hoop dan ook dat zij binnenkort weer worden voortgezet. Er zijn wat signalen dat het de bedoeling is van het Franse voorzitterschap om dit onderwerp weer op te pakken en een nieuwe poging te wagen om de discussie weer vlot te trekken. Het is dus mogelijk dat in de tweede helft van dit jaar er nieuwe ontwikkelingen zijn. Dan kan veel gerichter worden gesproken. Ik zeg de Kamer toe dat ik haar zo snel mogelijk informeer als er nieuwe en meer betrouwbare informatie beschikbaar komt over de ontwikkeling terzake van de conceptrichtlijn.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen in eerste termijn. Ik kom op een aantal punten terug omdat die niet bevredigend zijn beantwoord.

Het eerste punt betreft het opdragen van de controletaken aan Verispect BV. Wij kiezen er in principe voor dit soort taken onder te brengen bij een overheidsinstelling. De ECD lijkt mij nog steeds het geschikte orgaan. Ik begrijp dat op basis van een aantal technische overwegingen ervoor is gekozen om het bij Verispect onder te brengen. Het zij zo, onder het mom van beter een instelling mee verlegen dan onverlegen. Om praktische redenen kunnen wij het billijken.

Ik kom te spreken over de wederzijdse erkenning van de keuringsmerken. Als ik het goed heb begrepen, vigeert in het Verenigd Koninkrijk de Conventie van Wenen met betrekking tot de keuringsmerken. Hebben de uitgangspunten van de Conventie van Wenen prioriteit? Hoe verhoudt zich dat dan met het Verdrag van Rome inzake het vrije verkeer van goederen en diensten? Voldoen goederen vanuit meerdere lidstaten op de markt gebracht in Nederland aan de vereisten van de keuringsmerken in de desbetreffende oorspronglanden of Nederland? Die kunnen niet op de markt van het Verenigd Koninkrijk worden gebracht omdat op basis van een aantal factoren de erkenning van de keuringsmerken van deze lidstaten in Engeland niet van toepassing is. Is daarmee sprake van een onevenwichtigheid met betrekking tot het vrije verkeer daar waar Engelse keuringsmerken wel op die markt van de desbetreffende lidstaten worden toegelaten?

Ik kom te spreken over de tarieven. Wij hebben op dit moment één waarborginstantie. Het is uiterst begrijpelijk dat op basis van onder andere de verlaging van de kosten als gevolg van verandering van taken de tarieven lager kunnen worden vastgesteld. Het is ook zeer begrijpelijk dat bij het marktfunctioneren van slechts één aanbieder de regering vindt dat een controle op de tariefstelling dient plaats te vinden. In de wetswijziging gebeurt dat door een jaarlijkse vaststelling c.q. goedkeuring van de tarieven. Bij in gebreke blijven van het voorleggen worden de tarieven vastgesteld. Ik denk niet dat het zover zal komen, maar het pleit ervoor dat die mogelijkheid wel wordt meegenomen. Als er meerdere instellingen op de markt komen en sprake zal zijn van concurrentie, blijft volgens de huidige wet de verplichting om de tarieven jaarlijks ter goedkeuring voor te leggen aan het ministerie. Stel dat vijf instellingen dat doen en één niet. Hoe worden de tarieven dan vastgesteld? Worden die van alle vijf goedgekeurd en van één vastgesteld? Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Ik blijf het merkwaardig vinden dat daar waar sprake is van marktwerking, nog steeds een taak voor de overheid wordt gezien. Ik denk dat de tariefstelling in het vrije verkeer tussen aanbieders en vragers dient plaats te vinden. Is de staatssecretaris van plan om op basis van nadere ontwikkelingen in de markt de wet over twee of drie jaar te herzien, eventueel na een tussentijdse evaluatie en de tariefstelling tot stand te laten komen in het vrije verkeer tussen aanbieders en vragers?

Of er in de tussentijd sprake moet zijn van een maximumtarief, hangt samen met het antwoord op de vraag hoeveel aanbieders er op de markt zijn. Ik ben in principe niet tegen een maximumtarief, maar als er verschillende aanbieders op de markt zijn, denk ik dat het vrije verkeer tussen aanbieders en vragers een tariefvaststelling door de overheid niet meer noodzakelijk maakt. Ik hoor graag of de staatssecretaris daarin meedenkt en bereid is om op basis van een evaluatie over bijvoorbeeld twee jaar de wet tegen het licht te houden en eventueel aan te passen.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter! Ik moet bekennen dat ik er niet zo gek veel meer van snap. Het kan liggen aan de materie, maar mij gaat het ergens anders om, namelijk om de filosofie die de staatssecretaris en de minister van Economische Zaken altijd met verve weten uit te dragen en te verdedigen. Het gaat dan om marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit. De staatssecretaris heeft niet alleen in de nota naar aanleiding van het nader verslag, maar ook in de Kamer aangegeven dat er zeer waarschijnlijk minstens één extra waarborginstelling zal worden toegelaten en dat te verwachten valt dat ook uit het buitenland waarborginstellingen belangstelling zullen tonen om in Nederland actief te worden. Ik snap dan echt niet dat de staatssecretaris zo stringent vasthoudt aan het jaarlijks vaststellen van het tarief en niet tegemoetkomt aan het nadrukkelijke, door de Kamer breed gedragen verzoek om te kiezen voor een maximumtarief, zodat de concurrentie echt tot haar recht kan komen.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Mevrouw Verburg gaat zo nadrukkelijk in op het stellen van maximumtarieven. Is zij niet van mening dat de tariefvaststelling vrijgelaten moet worden als zich verschillende aanbieders op de markt bewegen?

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris zegt: ik wil dit in eerste instantie een beetje in het oog kunnen houden en bezien of het in alle redelijkheid gebeurt. Ik zou er echter ook geen moeite mee hebben als er geen maximumtarief zou zijn, zodat de concurrentie tot haar recht kan komen binnen de wettelijke kaders.

Voorzitter! Ik wil de staatssecretaris nadrukkelijk uitnodigen te komen met een nota van wijziging waarin is neergelegd dat, wanneer een tweede waarborginstelling – ten minste een tweede, maar misschien nog wel meer – wordt toegelaten, wordt afgezien van de jaarlijkse tariefstelling. Indien hij dit niet doet, zullen wij ons genoodzaakt zien te vragen om heropening van de beraadslaging en zullen wij overwegen, ons gesteund wetend door andere fracties, een motie terzake voor te stellen.

Staatssecretaris Ybema:

Voorzitter! De heer Herrebrugh heeft nog een keer aangegeven dat zijn voorkeur eigenlijk uitgaat naar de Economische controledienst, maar dat hij vanwege technische aspecten mijn keuze voor Verispect kan accepteren. Uiteraard dank ik hem hiervoor. Ik denk inderdaad dat Verispect de aangewezen toezichthouder is in dezen en dat het bij de ECD toch een wat vreemde eend in de bijt zou zijn.

Wat betreft de wederzijdse erkenning van de keurmerken, merk ik op dat bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk uiteraard gebonden is aan het EU-verdrag en dat op grond daarvan gelijkwaardige merken moeten worden toegelaten. Dit raakt aan de Conventie van Wenen, waaraan de heer Herrebrugh zelf al refereerde. Sinds de toetreding van Nederland tot die conventie kan de fabrikant of de exporteur ook kiezen voor het aanbrengen van het zogenaamde CCM-teken, dat vrije toegang geeft tot de markten van alle conventielanden, waaronder een groot aantal EU-landen. Op grond van het EU-beginsel van wederzijdse erkenning, zou het CCM-teken vrij toegang moeten geven tot in principe alle EU-lidstaten die dat onafhankelijke waarborgsysteem hebben. Alleen zijn wij nog niet zover. Die discussie loopt nog. Op dit punt maakt Frankrijk, in strijd met het EU-recht, problemen.

Het derde punt van de heer Herrebrugh – ook mevrouw Verburg sprak daarover – betreft de tariefstelling, met name in relatie tot het aantal waarborginstellingen. Wij beginnen met één instelling, maar er is een zeker perspectief op twee en misschien meer. De keuze voor het systeem dat in het wetsvoorstel bij nota van wijziging naar voren is gebracht, is er natuurlijk op gebaseerd dat wij van start gaan met één waarborginstelling. Dat gegeven bepaalt het hele systeem. Ik onderschrijf volledig de wat meer principiële benadering van de heer Herrebrugh en van mevrouw Verburg, dat de situatie verandert als er meerdere instellingen komen. De brede benadering van de heer Herrebrugh was dat als er een tweede of derde instelling komt, gevolgd door een buitenlands waarborgkantoor, waardoor er echt een markt ontstaat, er misschien geen overheid meer nodig is die ieder jaar de prijzen vaststelt. Ook ik meen dat dit dan niet meer nodig is.

Ik wil zo snel mogelijk dat de markt zijn werk doet, ook als het gaat om de functie van waarborginstelling. Op dit moment is daarvan echter geen sprake. Wij gaan met een aanbieder van start. Dit is dus een monopoliesituatie en dat vereist de door mij voorgestelde regeling. Ik hoop zeer dat er na twee of drie jaar nieuwe aanbieders bijkomen. Dan zullen wij opnieuw over het systeem spreken, omdat er dan nauwelijks is een reden is om met dit stelsel voort te gaan. Ik ben het eens met de heer Herrebrugh die voorstelde om over twee jaar te evalueren en opnieuw te bezien of er meerdere aanbieders op deze markt zijn en wat daarvan de consequenties zijn voor de wijze waarop de tarieven worden vastgesteld.

Mevrouw Verburg (CDA):

Wij hebben lang moeten wachten op dit plenaire debat. In de nota naar aanleiding van het nader verslag schrijft de staatssecretaris dat het te verwachten valt dat op het moment van inwerkingtreding van de wetswijziging, of kort daarna, een tweede waarborginstelling kan worden aangewezen. Hoe staat het daar nu mee? Is de staatssecretaris bereid toe te zeggen dat de nota van wijziging verschijnt zodra er meerdere instellingen zijn? Eigenlijk vraag ik me af waarom de staatssecretaris deze nota van wijziging niet nu al toezegt.

Staatssecretaris Ybema:

Voorzitter! Het proces betreffende een mogelijke tweede waarborginstelling, die zich zou melden en geaccepteerd zou worden en die dan op grond van de wet is aangewezen als waarborginstelling, is aan de gang. Ik verheug me erop dat een bedrijf dat op zich een heel serieuze en degelijke indruk maakt, zich daarvoor heeft gemeld. We hebben, alvast daarop anticiperend, dat al min of meer bij Brussel neergelegd om daarmee ook tijd te winnen. Je kunt een inschatting maken dat zo'n procedure de komende twee, drie maanden zijn beslag krijgt. Ik hoop dat uiteraard, maar dat weet je nooit, want voordat je het weet, ontstaat er opeens een probleem en dan duurt het toch weer veel langer.

We hebben dan een tweede aanbieder en daarbij is er sprake van een duopoliesituatie, een situatie met twee aanbieders in de markt. Dan ontstaat er een zekere markt, maar dat is nog maar het begin van een marktwerking. Als er dan ook nog sprake zou zijn van een buitenlands waarborgkantoor – daar zijn inderdaad wat indicaties voor; dat is nog in een heel voorlopige fase, maar het zou zich serieus kunnen doorzetten de komende tijd – dan ontstaat er een situatie die meer op een markt begint te lijken. Ik vind dat dan de situatie zich voordoet dat je heel serieus opnieuw naar je systeem van tariefstelling zou moeten kijken.

Heel concreet merk ik in de richting van mevrouw Verburg het volgende op. Ik denk dat het absoluut voorbarig zou zijn om op dit moment al die stap te zetten, want we hebben die tweede en zeker die derde waarborginstelling nog niet. Maar ik zeg nogmaals toe dat ik de vinger aan de pols houd en dat ik mijn uiterste best zal doen om, uiteraard op een verantwoorde manier, die markt verder te ontwikkelen, te zorgen dat, als het kan, die tweede waarborginstelling nationaal erbij komt en dat daar, als het kan, ook serieuze buitenlandse waarborgkantoren aan worden toegevoegd. Zodra die situatie er is en zodra die markt er echt is, kom ik onmiddellijk bij de Kamer terug en kunnen we de zaak opnieuw aanpassen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven