Aan de orde is het debat naar aanleiding van de brief inzake het rapport van de commissie-Hermans (24724, nr. 22).

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Iedereen, ook de minister van Onderwijs, is van mening dat het huidige stelsel van studiefinanciering aan vernieuwing toe is. Daartoe is de commissie-Hermans in het leven geroepen, die een halfjaar geleden rapport heeft uitgebracht. De minister heeft daar aanvankelijk kort op gereageerd. In januari heeft hij toegezegd de Kamer binnen een maand een kabinetsreactie te sturen. In de brief van 8 april laat de minister echter weten dat het kabinet niet van plan is om zich over het rapport-Hermans uit te spreken. Dit wordt overgelaten aan de nieuwe regering. Dat is vreemd, want op andere terreinen geeft deze regering er blijk van graag tot diep in de 21ste eeuw door te gaan, zie de belastingplannen. Ten aanzien van de studiefinanciering is de horizon echter 6 mei.

Voorzitter! De minister heeft met lege handen het kabinetsberaad verlaten. Uit de media hebben wij kunnen vernemen dat de minister vindt dat het normbudget van de student met ƒ 100 verhoogd moet worden. Klopt dit bericht? Ook lezen wij dat de minister het kabinet een aantal opties – leeftijdsgrens, normbudget – heeft voorgelegd. Formeel zijn wij hier echter niet van op de hoogte. Kan de minister de Kamer officieel informeren over zijn zienswijze op de studiefinanciering? Op welke hoofdpunten moet dit stelsel naar zijn mening bijgesteld worden? Wij vernemen graag wat zijn conclusies zijn na vier jaar worstelen met het huidige stelsel. De studenten zijn met dit stelsel in een keurslijf geplaatst. De opmerking van de minister dat dit stelsel eigenlijk vernieuwd moet worden, werkte dan ook bevrijdend.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! De parlementaire geschiedenis van de afgelopen vier jaar leert dat ik in de heer Rabbae een aardige strijdmakker heb gevonden. Ik moet hem ook vandaag weer bijvallen in zijn vragen aan de minister. Ik doel natuurlijk op de behandeling van de MUB en op de afwijzing van de prestatiebeurs. Ik noem ook het recente voorstel om een bedrag van 500 mln. over te hevelen van de universiteiten naar de NWO.

Destijds heeft de CDA-fractie erop gewezen dat eigenlijk de verkeerde route is gekozen door de minister en regeringspartijen. Eerst is gedacht aan een prestatiebeurs en een forse wijziging van de Wet op de studiefinanciering. Pas daarna werd een commissie ingesteld die haar licht moest laten schijnen over de toekomst van het stelsel. Wij zijn echter voor een voldongen feit gesteld, omdat een Kamermeerderheid dit anders zag.

De commissie-Hermans is aan de slag gegaan en heeft een aardig rapport uitgebracht. Aanvankelijk reageerde de minister er zeer afwijzend op. De mening van de Kamer was verdeeld. In ieder geval nodigde dit rapport uit tot discussie. Ik had dan ook de verwachting dat het kabinet conclusies uit dit rapport zou trekken.

Voorzitter! Hetgeen het kabinet de afgelopen maanden in zijn nadagen heeft gepresteerd, valt in drie categorieën uiteen. Dat was hier en daar een redelijk ferm besluit, bijvoorbeeld het debat van zo-even over de EMU; in een aantal gevallen was het opties op een rij zetten, waarbij het belastingplan voor de 21ste eeuw al is genoemd. Ik voeg eraan toe het Nationaal milieubeleidsplan. Maar er zijn ook segmenten waar men niet meer tot oordelen komt en alles wegschuift. Ik reken daar de studiefinanciering toe evenals de zorgsector. Dat zijn een paar sectoren waar ik nogal wat mee te maken heb gehad, voorzitter. Dat doet mij ineens denken aan de uitspraak van mijn echtgenote, welke ik hier nog nooit op tafel heb gelegd, dat er "als je je ergens mee bemoeit, altijd gedonder van komt". Dat is al jarenlang het geval bij een aantal dossiers, in ieder geval bij de studiefinanciering, de zorgsector en het milieu.

Voorzitter! Ik sluit af met de opmerking dat het goed zou zijn geweest als het kabinet hier wel degelijk wat opties had neergezet. Dat zou de discussie hebben bevorderd. Ik denk niet dat de minister erin slaagt om dat vanmiddag te doen. Ik heb daarom slechts de vraag: wat is de achtergrond van het uitblijven van het kabinetsvoorstel met opties? Is dat de verdeeldheid binnen de coalitie? Als we dat punt mogen toevoegen, worden het nog mooie tijden na 6 mei!

Minister Ritzen:

Mijnheer de voorzitter! Ik ben de heren Rabbae en Lansink erkentelijk voor de vragen die zij hebben gesteld. Ik heb in mijn brief geprobeerd een afdoende antwoord te geven. Dat is niet gelukt. Ik merk dat er behoefte bestaat van de kant van de heer Lansink om nog eens uit te spreken dat hij voor solidariteit is, in elk geval als het om woordvoerderschap gaat.

Ik wil vervolgens graag kort ingaan op de vragen die gesteld zijn. Er ligt wel degelijk een eerste aanzet voor een kabinetsstandpunt. Dat is van 10 november 1997, in de Kamerstukken op 6 november gedateerd. Daarin wordt gezegd dat in het algemeen het studiefinancieringsstelsel en de toegankelijkheid garandeert. Dat laat onverlet dat er op basis van de adviezen van de commissie-Hermans een aantal interessante mogelijkheden liggen voor verdere verbeteringen. Deze mogelijkheden worden in de reactie van 10 november verder gepreciseerd. Het gaat om de wijze waarop ouders betrokken kunnen worden, het in beeld brengen van de rol van de ouders. Daarnaast zouden ook onderwerpen zoals lenen, leeftijdsgrens, normbudget, flexibiliteit en deconcentratie nader moeten worden doordacht. Dat was het uitgangspunt voor het verder binnen het ministerie doorwerken van voorstellen. Dat heeft geleid tot een vrij open vraagstelling naar het kabinet. Gezien de complexe aard van het vraagstuk en het budgettaire beslag dat met studiefinanciering is gemoeid, leek het niet redelijk om daar een voorstel voor te doen. De open vraagstelling naar het kabinet was: moet er nu wel of geen standpunt komen? Wanneer het om het standpunt als zodanig ging, is een aantal opties gepresenteerd, zij het weloverwogen opties, opties met een kleur. Dat leidde bij het kabinet tot de conclusie dat in de reeks beslissingen, zoals ook de heer Lansink die terecht naar voren brengt, hier een soort beslissing genomen diende te worden à la ICES en heel veel andere besluiten, zoals bijvoorbeeld de informatie-communicatietechnologie, waarbij het kabinet niet over zijn graf heen meent te kunnen regeren. Uiteindelijk is dat ook de conclusie geworden: we kunnen niet over ons graf heen regeren. Het standpunt is goed voorbereid. Ook een formateur kan daarmee uit de voeten en heeft daarvoor alle materiaal in huis. Ik bedoel intern, dus niet in de zin van een externe discussie. Dat kan dus tot besluitvorming in een vrij vroeg stadium leiden in het nieuwe kabinet.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Kan de minister uitleggen waarom het kabinet op het gebied van de belasting wel gekomen is met een dik rapport van ongeveer 300 bladzijden met verschillende scenario's, die in het nieuwe systeem allemaal afgewogen en overwogen moeten kunnen worden? Maar waarom het, als het om de studiefinanciering gaat, elke creativiteit kwijt is?

Minister Ritzen:

Het is geen kwestie van het kwijt zijn van creativiteit. Het gaat om de vraag in hoeverre de opties, zoals ze door het kabinet worden gekozen, dekkend zouden zijn. Daarbij bleek dat zich een zeer groot aantal opties voordeed. Dat is niet overgenomen in het voorstel, dus niet alle opties zijn aan de orde gesteld. Dat leidde tot de conclusie dat de keuze uit die opties een heel duidelijk politiek besluit is. Daar heeft het kabinet dus van willen afzien.

Rondom het belastingplan konden de opties worden verengd tot opties waar het hele kabinet zich in kon vinden. De opties zoals die door mij werden voorgesteld, waren echter opties waarvan het kabinet niet in z'n geheel kon zeggen: dat kunnen wij als kabinet nu voor onze rekening nemen voor onze opvolgers.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Het is duidelijk: over de opties terzake van het belastingplan was het kabinet het onderling eens, maar over de opties van de minister van Onderwijs bestond er onenigheid binnen het kabinet.

Minister Ritzen:

Het draagvlak was onvoldoende om te zeggen: met die keuze belasten wij het nieuwe kabinet. Dat zou ook een keuze zijn geweest voor een uitsluiting. Ik wil, wat dat betreft, graag aansluiten bij de woorden van de heer Lansink, die zei: het kabinet heeft op andere punten ook andere keuzes gemaakt. Ik verwijs naar "Een leven lang leren". Daarin zit heel nadrukkelijk een beperkt aantal opties. Daar wil het kabinet dus ook aan gehouden worden. Het kabinet vindt ook dat het nieuwe kabinet daar ook mee uit de voeten moet kunnen. De opties die ik had voorgesteld, waren dus niet van die aard.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! In het kabinet zitten allemaal intelligente en creatieve mensen. Tot nu toe is het tegendeel niet gebleken. Ik verwijs naar de vele dossiers en rapporten.

Minister Ritzen:

Ik ben de laatste om dat tegen te spreken.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mijn vraag luidt als volgt. Het is het kabinet gelukt om in de fiscale sfeer een aantal opties te presenteren zonder het volgend kabinet daaraan te binden. De verschillende coalitiepartijen zullen uiteindelijk hun oordeel daarover vellen. Dat is echter niet gelukt bij het voorstel van de minister van Onderwijs. Ik kan derhalve maar een conclusie trekken: er bestaat tussen de coalitiepartners kennelijk onenigheid over de opties van deze minister.

Minister Ritzen:

De heer Rabbae kan het draaien zoals hij dat wil, maar er was in elk geval onvoldoende draagvlak om te zeggen: wij vinden de keuzes zoals die nu voorliggen – in termen van de opties, dus die vernauwde range van opties – niet zodanig dat wij daarmee het komende kabinet willen binden.

Voorzitter! Ik wil hiermee graag afsluiten. Ik wil uiteraard niet ingaan op gelekte stukken, omdat dat ook een premie zou geven aan het lekken van stukken. Het zijn inderdaad interne stukken die feitelijk geen andere status hebben dan "geschikt voor het gebruik binnen het ministerie en binnen ministeries".

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn reactie. Hij is nog niet ingegaan op mijn opmerking, dat in de media gesuggereerd wordt dat de minister van mening is dat het normbudget van de studenten met ƒ 100 verhoogd dient te worden. Daarbij wordt in het midden gelaten of het nu gaat om een verhoging van de basisbeurs of om een verhoging van de leningscomponent. Ik hoor graag nog een reactie daarop.

Ik wil een aantal moties indienen. Ik weet dat dit kabinet geen besluit meer kan nemen over deze kwestie, maar het kan wel voorbereidend werk doen voor het komend kabinet. Mijn moties gaan in deze richting.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de huidige leeftijdsgrens van 27 jaar niet bevorderlijk is voor deelname aan het hoger onderwijs en bovendien niet past in het actieprogramma van het kabinet "Een leven lang leren";

overwegende, dat van de huidige leningsmogelijkheden te weinig gebruik wordt gemaakt;

overwegende, dat het huidige normbudget onvoldoende is om in de kosten voor studie en levensonderhoud te voorzien, wat ongewenste verdringingseffecten aan de onderkant van de arbeidsmarkt ten gevolge heeft;

verzoekt de regering bij de uitwerking van de voorstellen aan een nieuw kabinet uit te gaan van een afschaffing van de leeftijdsgrens van 27 jaar, een versoepeling van de leningscriteria en een verhoging van het normbudget,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (24724).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de huidige prestatiebeurs de financiële onzekerheid eenzijdig bij de student legt;

overwegende, dat de huidige prestatiebeurs het recht op basis- en aanvullende beurs tot vier jaar beperkt, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de toegankelijkheid en kwaliteit van het onderwijs, alsmede de ambities van de student;

verzoekt de regering bij de uitwerking van voorstellen aan een nieuw kabinet uit te gaan van een afschaffing van de prestatiebeurs en een verlenging van de studieduur waarin studenten recht hebben op basis- en aanvullende beurs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (24724).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de verplichte ouderbijdrage door een minderheid van de ouders wordt overgemaakt;

overwegende, dat dit vervelende juridische procedures tussen ouders en studenten ten gevolge heeft;

overwegende, dat de ouderbijdrage wel wordt meegenomen in de berekening van het totale budget;

verzoekt de regering bij de uitwerking van voorstellen aan een nieuw kabinet uit te gaan van een inkomensafhankelijke fiscalisering van de ouderbijdrage,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (24724).

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ten slotte wil ik vanaf deze plek collega Ad Lansink zeer bedanken voor zijn solidariteit. Ik wil mijn waardering uitspreken voor een collega die met hart en ziel in het politieke leven stond. Hij heeft tot het laatste moment bewezen dat hij van grote betekenis voor het parlementaire werk is geweest.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de beperkte antwoorden. Ik vind het jammer dat de collega's van de regeringspartijen niet aan dit debat deelnemen. Dat is tekenend voor de situatie. De jeugd weet dus waar zij het moet zoeken als het over de studiefinanciering gaat, bij GroenLinks en bij het CDA; dat zal duidelijk zijn.

Mijn volgende opmerking heeft te maken met de vergelijking tussen dit dossier en het belastingplan voor de 21ste eeuw. Collega Rabbae zei daar ook iets over. Het voorhouden van de worst van de lastenverlichting zou het iets gemakkelijker kunnen maken om tot opties te komen. Het gaat hier namelijk om iets wat de samenleving zou moeten bezighouden, namelijk de opleiding van jonge mensen in Nederland die moeten meewerken aan een weerbare samenleving en dan zo dat iedereen mee kan doen. Ik weet dat de minister met mij van oordeel is dat de toegankelijkheid daarbij een geweldig grote rol speelt, vooral de toegankelijkheid voor de mensen met de lage inkomens. Daarom vertrouw ik erop dat hij, of iemand anders die doorgaat met het advies van de commissie-Hermans, toch een systeem zal maken waarbij dat gewaarborgd wordt. Dat lijkt mij van geweldig groot belang, want ik houd staande dat het oorspronkelijke raam van de Wet op de studiefinanciering een goed raam was. De wijzigingen die zijn uitgebracht, hebben daaraan afgedaan.

Collega Rabbae heeft een aantal moties ingediend die ik nu niet van commentaar zal voorzien. Ik moet ze eigenlijk naast het verkiezingsprogramma leggen om te kijken wat er wel en niet kan. Ik heb onlangs een artikel in NRC Handelsblad geschreven over een aantal factoren die in mijn opinie hebben geleid tot een uitholling van de parlementaire mogelijkheden. Er worden hier te veel moties ingediend, zo was een stelling van mij, in die zin dat ik liever amendementen dan moties heb. In dit geval kon het niet anders, omdat er geen regeringsdocument ligt. Ik zal dan ook met een welwillend oog naar de moties kijken.

Wat de laatste opmerking van collega Rabbae betreft: het was de laatste tijd inderdaad aardig werken, niet overal overigens, maar met ons wel. Verder verwacht ik dat hij en de anderen er nog een aantal jaren flink tegenaan zullen gaan.

Minister Ritzen:

Voorzitter! De eerste vraag van de heer Rabbae wil ik inderdaad zeer kort beantwoorden: ik wil geen premie stellen op uitlekken en reageer dus nooit op uitgelekte stukken. Dat zijn stukken die geen andere status hebben dan welk ander bericht in de krant dan ook. Ik neem die stukken niet voor mijn rekening en wil die dus ook niet vertalen of erop ingaan, anders dan door erop te wijzen dat in de brief van 10 november is aangegeven dat het voor het kabinet belangrijk is om na te denken over het normbudget. Daar zou ik het bij willen houden.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Los van het lekken en stukken in de trein: bent u van mening dat het normbudget voor studenten langzamerhand verhoogd dient te worden?

Minister Ritzen:

Wij hebben een reactie gegeven op het rapport-Hermans in eerste aanleg en daarbij zijn nog geen afwegingen gemaakt. De commissie-Hermans heeft gekeken naar het normbudget en stelt dat dit aan de lage kant is. Het kabinet neemt dat serieus en vindt het buitengewoon belangrijk om daar verder afwegingen over te laten plaatsvinden die in een kabinetsstandpunt nadrukkelijk aan de orde dienen te komen. Ik zie met vertrouwen tegemoet dat een komend kabinet daar goede afwegingen over maakt.

Ik besef dat ik hier wat omfloerst over spreek. Mijn directe lijn is dat aan het rapport-Hermans moeilijk ontgaan kan worden, maar dat er wel afwegingen over moeten plaatsvinden.

De drie moties zou ik willen afwijzen. Het kabinet heeft immers een andere keus gemaakt, namelijk nu geen standpunt innemen. Ik realiseer mij overigens dat de diverse politieke partijen over het onderwerp van de leeftijdsgrens vrij eenduidig denken, in de zin dat daar wel wat soepelheid mee betracht moet worden. Over de prestatiebeurs wordt buitengewoon verdeeld gedacht, dus ik kan mij voorstellen dat die gedachte in de komende kabinetsperiode nog niet zo snel veel steun zal krijgen. Het punt van de ouderbijdrage is een buitengewoon complexe aangelegenheid, waar diverse mogelijkheden voor zijn en waar een komend kabinet na de nodige afwegingen ongetwijfeld over zal beslissen.

Ik sluit mij graag aan – ik heb hem zelfs twee termijnen mogen meemaken – bij hetgeen over de heer Lansink is gezegd. Een parlementariër tout court, met de drie kenmerken die een goed parlementariër sieren: betrokkenheid, weten waar het over gaat en een goede wijze van manoeuvreren. Ook op de punten waar hij misschien wat minder gelijk had, wist hij het toch vaak te krijgen. Dat ging dikwijls ten koste van de positie van de regering, maar desondanks heb ik dat altijd zeer gewaardeerd.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven