Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van 25 maart 1998 over vrijwilligerswerk.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Op goede gronden heeft de Kamer, na een intensief debat begin 1997, op 26 juni de uitspraak gedaan dat de onbelaste onkosten vergoeding voor het vrijwilligerswerk verhoogd zou moeten worden van ƒ 1200 naar ƒ 2000. Het kabinet heeft er lang over gedaan om daar een besluit over te nemen en naar aanleiding van dat besluit hebben wij een aantal weken geleden een intensief gesprek gehad met onder anderen de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Het is ondoenlijk en past niet bij het karakter van dit debat om de argumenten hier nog eens de revue te laten passeren. Alles bij elkaar, overigens ook op formele gronden, vonden wij dat een zo breed ondersteunde motie in principe uitgevoerd hoort te worden door het kabinet. Toch heeft het een aantal argumenten aangevoerd op basis waarvan het meende haar niet tot volledige uitvoering te moeten laten komen. Die argumenten vond ik niet overtuigend genoeg, maar op een aantal punten wel. Als daar nog vragen over zijn, hoor ik dat graag; ik wil niet met uitweidingen mijn twee minuten spreektijd overschrijden.

Een en ander heb ik in de volgende motie opgenomen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de regering slechts gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan de Kameruitspraak van 26 juni 1997 waarin wordt verzocht de belastingvrije onkostenvergoeding voor vrijwilligers te verhogen van ƒ 1200 naar ƒ 2000;

overwegende, dat het hier een maximumbedrag betreft dat instellingen slechts de mogelijkheid biedt vrijwilligers een hogere onbelaste onkostenvergoeding te verstrekken;

van mening, dat een verhoging van dit bedrag een bijdrage kan betekenen aan een betere waardering en stimulering van vrijwilligerswerk;

spreekt uit dat voor de argumentatie van het kabinet deels (onder andere in verband met de armoedeval) begrip bestaat, maar dat alles afwegende zicht dient te bestaan op een verhoging naar ƒ 2000;

verzoekt de regering de forfaitaire belastingvrijstelling voor de onkostenvergoeding voor vrijwilligers te verhogen tot ƒ 1600, te indexeren en een verdere verhoging tot ƒ 2000 te betrekken bij het belastingplan voor de volgende eeuw,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rosenmöller. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62 (25600 XVI).

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! De heer Rosenmöller zegt dat hij begrip heeft voor de argumentatie van de regering in verband met de armoedeval. Die heeft betrekking op de verhoging van ƒ 1200 tot ƒ 2000. Ze geldt echter in zijn ogen blijkbaar niet of althans in veel mindere mate bij een verhoging van ƒ 1200 tot ƒ 1600. Kan hij dat even uitleggen?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik vond het debat naar aanleiding van het besluit over de motie goed en interessant, maar het heeft mij onvoldoende overtuigd om die ƒ 2000 niet in zicht te houden. Ik heb gezegd dat die bedragen per definitie arbitrair zijn, ondanks alle inhoudelijke discussies over armoedeval en alles wat daarmee samenhangt. Daar hebben wij ook geen meningsverschil over. Uw fractie heeft instemming betuigd met de motie van juni vorig jaar en aan de vooravond daarvan hebben wij ook over de armoedeval en daarmee samenhangende vraagstukken gediscussieerd. Toen heeft het kabinet geopperd na te gaan of het niet geheel of gedeeltelijk tegemoet zou kunnen komen aan wat de Kamer op dit punt wenste en of een deel niet zou kunnen worden betrokken bij het belastingplan voor de volgende eeuw. Dat vind ook ik niet irreëel en ik wil hierbij ook geen koopman zijn, maar de "zunigheid" in het besluit van het kabinet vind ik van dien aard dat ik zeg dat wij die ƒ 2000 in beeld zouden moeten houden, maar dat wij dat bedrag op een andere manier zouden moeten proberen te bereiken, zoals ik ook in het algemeen overleg van een paar weken geleden heb aangegeven. Wij doen nu een stap voor de helft. Dat blijft arbitrair; je zou kunnen denken aan ƒ 40 gedurende 40 weken, maar dat is een kwestie van nader overleg. En doe de tweede helft dan in het kader van het belastingplan. Dit is geen irreële tussenweg. Ik heb ook tegen de staatssecretaris gezegd dat ik er geen zin in heb, na al het overleg hierover als een Don Quichotte te fungeren. Ik had gehoopt dat ik de stem van een belangrijk deel van de Kamer zou kunnen vertolken, maar dat zal nu wel blijken in dit korte debatje.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! De heer Rosenmöller heeft gelijk als hij zegt dat ook de fractie van de PvdA de motie heeft gesteund. Ik kan zijn redenering volgen, maar de conclusie niet. Als je constateert dat dit punt bij de herziening van het fiscale stelsel terugkomt, zodat dat bedrag van ƒ 2000 niet uit beeld is, terwijl je ziet dat het kabinet tot ƒ 1400 gaat, dan hoef je toch geen motie in te dienen om op ƒ 1600 uit te komen? Dan is die motie toch eigenlijk overbodig?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Nee, dat vind ik niet. U heeft ook zelf actief genoeg aan het debat in de commissie deelgenomen om de conclusie te kunnen trekken dat het kabinet nog niet zover was die ƒ 2000 in het kader van het belastingplan te realiseren. Deze kwestie was opengehouden. Eerlijk gezegd valt het mij van u een beetje tegen dat u het er niet mee eens bent dat er, nu de Kamer zo'n brede uitspraak doet, toch wel zeer bijzondere omstandigheden moeten zijn om te rechtvaardigen dat het kabinet die motie niet uitvoert. Nu heb ik gemerkt dat het vervolgdebat met al zijn nuances als uitkomst heeft dat je een aantal zaken verschillend kunt wegen. Het was een interessant debat, maar het was niet doorslaggevend. Nu er een meningsverschil is tussen kabinet en Kamer over die verhoging van ƒ 1200 tot ƒ 2000, zou ik zeggen: doe de helft nu, want dan krijgt de Kamer voor de helft haar zin, en dan vertrouwen wij de helft toe aan het nog te voeren debat over het toekomstige belastingplan, waarbij wij natuurlijk ook zelf weer betrokken zijn. Dat is zo ongeveer de afweging die ik maak. RosenmöllerEr wordt in dit huis altijd van een balans gesproken; wel, dit vind ik echt evenwichtig. Ik ben niet drammerig, ik zeg niet "het moet en zal tweeduizend piek zijn", want de regering heeft ook een aantal argumenten genoemd die ik redelijk vind, maar ik doe dan weer een beroep op de redelijkheid van de regering.

De heer Rijpstra (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Het debat dat wij gevoerd hebben, was inhoudelijk een goed debat. Dat kwam ook door het rapport van de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling dat eronder lag en dat een helder geschreven uitleg over het vrijwilligerswerk in Nederland voor het voetlicht heeft gebracht. De VVD-fractie wil vijf punten kort aangeven.

Wij onderschrijven de verhoging tot ƒ 1400 van de belastingvrije onkostenvergoeding. Dit houdt gewoon in dat vrijwilligers dat bedrag uitgekeerd mogen krijgen, zonder dat zij hun onkosten hoeven te verantwoorden.

Er is verder een toezegging gedaan dat jaarlijks een indexering plaatsvindt. Wij onderschrijven dat.

In de sportsector is een groot deel van de vrijwilligers actief. De vraag waar ik nog geen antwoord op heb gekregen, is wanneer het kabinet het onderzoek waarin een fiscaal-administratievelastenverlichting voor de sportsector vormgegeven kan worden, aan de Kamer denkt te doen toekomen.

Wat betreft de non-profitorganisaties die als maatschappelijk nut beogende instellingen worden gezien, begrijp ik het antwoord van staatssecretaris Vermeend, dat de Hoge Raad daar een uitspraak over heeft gedaan. Maar het is de wetgever of medewetgever die daarin verandering zou kunnen brengen. Ik vraag mij af of het niet zinvol is te gaan kijken wat een maatschappelijk nut beogende instelling inhoudt. Dat zou in de samenhangende visie in een beleidskader ten behoeve van vrijwilligerswerk meegenomen kunnen worden.

De VVD-fractie hecht eraan dat de vrijwilligerscampagne, met name onder de jeugd, daadwerkelijk dit jaar wordt ingezet. Wij hebben deze mensen namelijk gewoon nodig.

De heer Bakker (D66):

Mijnheer de voorzitter! Op 4 december van het vorige jaar heb ik een motie ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken over het thema vrijwilligerswerk. Dat is de motie op stuk 25600-XV, nr. 21. Ik verzoek u deze motie aan de agenda toe te voegen.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Bakker stel ik voor, de motie (25600-XV, nr. 21) aan de agenda toe te voegen.

Daartoe wordt besloten.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Ik voeg daaraan toe dat ik in het licht van de brief die wij van het kabinet hebben gekregen, overweeg om het tweede deel van het dictum te schrappen. Het kabinet heeft namelijk aangekondigd om de experimenten inzake artikel 144 van de Algemene bijstandswet te verruimen tot alle gemeenten. Ik denk dat daarmee voorlopig aan dat deel van het dictum tegemoetgekomen is. In deze hectische dagen heb ik echter nog niet met alle ondertekenaars van de motie kunnen overleggen. Ik zal u dat dan ook schriftelijk laten weten.

Van de motie-Rosenmöller van juni vorig jaar moeten wij constateren dat die inderdaad gedeeltelijk is uitgevoerd. Het kabinet heeft overwogen om tot ƒ 1400 te gaan. Wij hebben indertijd met overtuiging voor die motie gestemd. Die overtuiging is ook niet verdwenen. Het kabinet wil dit echter bezien in het licht van de armoedeval, het belastingplan en de discussies die daarover gaande zijn en nog komen. Wat ons betreft blijft er inderdaad perspectief bestaan op die ƒ 2000. Wij willen dat mede met het kabinet in het kader van het belastingplan bezien. Inmiddels ligt er een motie van de heer Rosenmöller. Mijn fractie zal zich beraden wat daarmee op dit moment te doen. Ook als de conclusie zou zijn dat wij ons op dit moment neerleggen bij het voorstel van het kabinet en dat het wellicht vruchtbaarder is om dit te regelen bij het belastingplan, waar tenslotte over enige weken al over wordt gesproken in het kader van de formatie, is wat ons betreft de motie-Rosenmöller van juni vorig jaar nog niet afgedaan.

De heer Middel (PvdA):

Misschien kan de heer Bakker, in tegenstelling tot wat men van D66 soms gewend is, duidelijker zijn. Gegeven de komende discussie over het fiscale stelsel waarbij die ƒ 2000 nog in het zicht blijft, concludeer ik uit zijn redenering dat hij nu geen fractieberaad meer nodig heeft, maar dat hij zijn fractie zal adviseren om de motie-Rosenmöller niet te steunen. Kan hij die duidelijkheid hier geven?

De heer Bakker (D66):

Daar wil ik nog niet op vooruitlopen. Ik heb in het overleg van twee weken geleden aangegeven de ƒ 1400, zoals de heer Rosenmöller het zei, zunigjes te vinden. Ik zou mij kunnen voorstellen dat er een grotere stap werd gedaan. Vervolgens is de vraag aan de orde waar en op welk moment dat te realiseren is en hoe het het meest effectief en vruchtbaar kan. Die afweging zullen wij komende dinsdag maken. En op mijn advies over dit punt, wil ik nu nog niet vooruitlopen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Klopt het of kan de heer Bakker zich nog herinneren dat hij zelf in het AO die ƒ 1600 genoemd heeft?

De heer Bakker (D66):

Ja.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ook in relatie tot de mogelijke vervolgstap van nadere ophoging via discussie en besluitvorming over het belastingplan?

De heer Bakker (D66):

Ja. En aan dat standpunt is ook niets veranderd. De vraag is alleen waar je denkt het meest effectief te kunnen opereren. Wij hebben tenslotte al een motie-Rosenmöller van juni 1997. De strekking en het perspectief daarvan is voor ons onveranderd. Maar de vraag hoe wij daar het snelst toe komen – dat is wellicht een politiek-tactische vraag – zullen wij volgende week afwegen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

U werpt nu de vraag op, op welk moment je het snelst ertoe kunt komen. Maar het woord snel heeft een relatieve betekenis, want wij praten over een motie die een klein jaar geleden is aangenomen. Daaromheen heeft een hele discussie plaatsgevonden en als wij het nu over snel en effectief hebben, dan zou u de schakel kunnen zijn om de motie aan een meerderheid in de Kamer te helpen. Natuurlijk zeg ik dat onder voorbehoud van nog komende sprekers. Maar als wij de discussies van de afgelopen jaren over dit vraagstuk even op een rij zetten, dan kunnen wij toch concluderen dat aanstaande dinsdag niet te snel zou zijn!

De heer Bakker (D66):

Wij hebben wat dat betreft ook rekening te houden met de opvatting van het kabinet, die vrij intens is verwoord tijdens het AO. Wij zullen die moeten meewegen. Ik heb overigens nog een vraag aan het kabinet die te maken heeft met de snelheid. Ongeacht de uitslag, wat moet er technisch gebeuren voordat die ƒ 1400, respectievelijk het bedrag uit de tweede motie-Rosenmöller, kan worden ingevoerd?

De heer Rijpstra (VVD):

Ik herinner mij nog goed het AO waarin collega Rosenmöller met het bedrag van ƒ 2000 kwam. Het bedrag van ƒ 1600 is toen inderdaad als middeling ook even genoemd. U wilt dit nog verder afwegen in de fractie en u houdt rekening met het kabinetsstandpunt. Welnu, dat kabinetsstandpunt is al lang en breed bekend en dat was het ook al twee weken geleden tijdens het debat. Is uw mening nu gewijzigd?

De heer Bakker (D66):

Tijdens het AO bleek dat u, met de collega's van de PvdA, zich neerlegde bij de opvatting van het kabinet. Ik was wat opstandiger en ongeduldiger omdat ik meende dat het perspectief sneller in beeld zou kunnen komen. De definitieve afweging daarover zullen wij, zoals ik meermalen heb gezegd, volgende week maken.

Mevrouw Doelman-Pel (CDA):

Voorzitter! Al was het alleen maar om het vrijwilligerswerk even in het zonnetje te zetten, dan is zo'n tweeminutendebatje erg zinvol.

In tegenstelling tot de heer Rijpstra heb ik begrepen uit het debat dat staatssecretaris Vermeend heeft toegezegd dat in het najaar het onderzoek zal zijn voor de sport en dat dit zelfs verbreed zal worden naar fiscaal-administratievelastendruk. Ik heb begrepen dat hij ook zal komen met een voorstel wat organisaties zijn van algemeen nut. Ik ben blij dat dit nu weer gezegd is, want dan kunnen wij een bevestiging vragen aan de staatssecretaris of dit inderdaad eind van het jaar komt.

Voorts zou ik het erg prettig vinden om van de staatssecretaris te horen dat de ondersteuning van het vrijwilligerswerk echt vorm zal krijgen. In dat overleg heeft onder andere de heer Middel gevraagd of alle gelden van de VTA beschikbaar kunnen komen ter ondersteuning van het vrijwilligerswerk. De hamvraag van vanmiddag is natuurlijk of wij het voorstel van het kabinet steunen, of dat wij vasthouden aan de motie over de ƒ 2000. Ik heb in het debat namens de CDA-fractie duidelijk gezegd dat wij in het belang van het vrijwilligerswerk hechten aan de forfaitaire vergoeding tot ƒ 2000. Ik heb tevens aangegeven dat die uiteindelijk niet aan eenieder hoefde te worden uitgegeven. De nu gemaakte tussenstap vind ik qua uitvoering wat gekunsteld, omdat er een koppeling wordt gelegd met de weken. Met het voorstel van de heer Rosenmöller wordt geprobeerd meer tussenstappen tot stand te brengen. Het is moeilijk om eraan vast te houden dat het niet mogelijk is, gelet op de grote armoedeval tussen ƒ 1400 en ƒ 1600. Ik verneem hierop graag een reactie van het kabinet. Afhankelijk van de uitleg van het kabinet zullen wij deze motie steunen. Wij willen wel de grens van ƒ 2000 meenemen in de belastingvoorstellen. Misschien moet, breder, worden besproken of ƒ 2000 inderdaad het bedrag moet zijn.

De heer Middel (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De fractie van de PvdA staat sympathiek tegenover de motie van de heer Rosenmöller, maar zal de motie niet steunen. Die duidelijkheid wil ik nu geven in het debat. Ik had gehoopt dat D66 dat ook kon doen. Maar dat is helaas op dit moment onmogelijk. Waarom zullen wij die motie niet steunen? Wij hebben indertijd, al vanaf de motie-Dees die Kamerbreed is ondertekend, gepleit voor een drastische verhoging van de vergoeding voor vrijwilligerswerk. Wij zien nu een aantal argumenten op ons afkomen. Dat is voor het eerst, want in de vorige periode zijn er nauwelijks inhoudelijke argumenten van de kant van het kabinet gekomen. Nu is aangegeven waarom het vrij moeilijk ligt. Wij willen de ƒ 2000 niet uit het oog verliezen. Bij de discussie over het fiscale stelsel zal het punt weer terugkomen. Wat voor ons ook een belangrijke overweging is, is dat het draagvlak voor de drastische verhoging op dit moment een beetje geërodeerd is door het feit dat zowel de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling als de organisatie van vrijwilligers zeer kritische kanttekeningen zet bij het voorstel inzake een verhoging tot ƒ 2000. Er ligt in wezen een compromisvoorstel. Zo ziet de fractie van de PvdA het althans. Dat voorstel is heel inventief: de weekvergoeding gaat van ƒ 25 naar ƒ 40 en de jaarvergoeding gaat van ƒ 1200 naar ƒ 1400. Rara, hoe kan dat? In het ene geval heeft een jaar 48 weken en in het andere geval heeft een jaar 35 weken. Het is een beetje gekunsteld, maar voor ons wel acceptabel. Wat goed is geweest in het debat, is dat een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de declarabele vergoedingen – die allemaal zonder fiscale gevolgen kunnen worden uitbetaald, wat flink kan oplopen – en de vergoeding waarover wij vandaag spreken, namelijk de niet direct declarabele kosten. Het gaat in de meeste gevallen om kosten die wel degelijk zijn gemaakt, direct of indirect.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Was dat echt nieuw voor u in het afgelopen overleg? Dat was mij allang bekend.

De heer Middel (PvdA):

Het was mij ook bekend. Maar ik merkte dat er in de discussie en maatschappelijk gezien een zekere vervuiling optrad. Als je over kosten sprak, was niet altijd even duidelijk of het ging om declarabele kosten of niet-declarabele kosten. Maar dat kan ook aan mijn perceptie gelegen hebben. In het AO is dat onderscheid nadrukkelijk aangegeven. Kortom, de conclusie van de fractie van de PvdA is dat zij sympathiek staat tegenover de motie van de heer Rosenmöller. Zijn intentie is de onze. De weg die hij zoekt, is niet de onze. Dat betekent niet dat wij het punt loslaten. Het komt terug bij het fiscale stelsel. Wij nemen op dít moment genoegen met de ƒ 1400.

Staatssecretaris De Grave:

Voorzitter! Ik sta hier in zekere zin met gemengde gevoelens. Luiste rend naar de woorden van de heer Rosenmöller ben ik bereid om mijn zegeningen te tellen. Hij spreekt over een goed debat, over een goede wisseling van argumenten. Tot op zekere hoogte was hij door de argumentatie overtuigd. Hij zegt: voor de maatvoering zou ik de lijn ergens anders neerleggen. Ik vind het plezierig te horen dat de wisseling van argumentatie tussen Kamer en kabinet heeft geleid tot het nader bijeenbrengen van de standpunten. Dat leidt natuurlijk tot de vraag hoe het kabinet in het algemeen moet omgaan met Kamerbreed aangenomen moties. De heer Rosenmöller stelde dat een kabinet moties moet uitvoeren, zeker als die breed worden gesteund. Daarover kun je discussiëren en je kunt nagaan hoe staatsrechtelijk gezien precies de verantwoordelijkheidsverdeling is. Wat de geachte afgevaardigde zegt, is in politieke zin waar, maar dat neemt allemaal niet weg dat sinds de aanvaarding van de motie een aantal dingen is gebeurd. De heer Middel verwijst daar terecht naar. Ook is het naar mijn mening bijzonder dat zowel de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling als de Nederlandse organisatie voor vrijwilligers zeer forse kanttekeningen plaatsen. Los daarvan zijn het CBA en het LISV ronduit tegen. Dat betekent wat. Alle belangrijke betrokken organisaties zijn gewoon tegen. Dat vind ik een zelfstandig element om in overweging te nemen. Het zou goed zijn als de Kamer dat ook deed. Mevrouw Doelman-Pel wees op het belang van vrijwilligerswerk. Ik meen dat er geen verschil van mening is tussen kabinet en Kamer over het belang van vrijwilligerswerk voor de samenleving. Daarover hoeft voor mij de discussie ook niet te gaan. Echter, het voorstel heeft oorzaken en gevolgen die de vrijwilligersorganisaties er in ieder geval zelf toe hebben gebracht om te zeggen: dit is geen goede weg. Dit lijkt mij ook een belangrijk punt om bij deze discussie mee te laten wegen.

Voorzitter! Dan is er nog een andere argumentatie waarvan ik zeg: hier trek ik de streep. Nu doel ik op het gebruik van de term "zunigheid". Waarom het gaat, heeft wat mij betreft heel weinig met zunigheid te maken. Zunig is men als men zegt: het is te duur. Echter, het kabinet heeft niet op enig moment gezegd: we vinden de uitvoering van deze motie te duur. In dat verband zou het overigens ook gaan om een afweging met aan de ene kant het belang van de vrijwilligers en aan de andere kan het belang van besparing. Daarmee zou sprake kunnen zijn van een eendimensionale afweging en als die werkelijk aan de orde was, zou ik me deze argumentatie kunnen voorstellen. Het kabinet heeft zich daarentegen veel meer beziggehouden met de effecten en de gevolgen in bredere zin, dus niet alleen voor het vrijwilligerswerk zelf, maar ook met betrekking tot een aantal essentiële uitgangspunten die te maken hebben met het functioneren van de arbeidsmarkt en de mogelijkheid van armoedeval. Verder is door het kabinet de vraag gesteld: hoe redelijk is het voorstel als wij ook de positie in aanmerking nemen van iemand die werkt en in de avonduren wat bijverdient en als het ware voor de volle mep met belastingen en premies wordt geconfronteerd? Iemand die vrijwilligerswerk verricht, daarvoor een beloning krijgt, zou dan ook daarvoor belast kunnen worden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Als er nu dan toch sprake is van een goed debat, kunnen wij misschien die kwestie van die zunigheid ook nog even oplossen. Het ging bij het gebruik van dat woord niet om het uitgeven van geld, maar om de vraag: hoe kan het kabinet tegemoetkomen aan de wens van de Kamer? In mijn motie heb ik gezegd dat er voor een deel goede, maar niet in alle gevallen, overtuigende argumenten zijn aan te voeren. Dat heeft mij gebracht tot het doen van het voorstel waarop ik het kabinet en uiteraard de collega's nog een keer wijs.

Staatssecretaris De Grave:

Het gaat er dus om hoe de argumentatie kan leiden tot de gewenste bewegingen bij het kabinet. Er zou niet de indruk mogen ontstaan dat het hier enkel en alleen maar om het geld gaat.

Voorzitter! Wat overblijft is de waardering en de taxatie. In het mondeling overleg heb ik al gezegd dat het voorstel echt uit de tenen van het kabinet is gekomen. Daarom heeft het ook de nodige tijd geduurd voordat het er was. Ik vind dat wij zeer zware overwegingen hebben om de grens bij ƒ 1400 te houden. Dat zal ook niet verbazingwekkend zijn.

Duidelijk is wel dat ook van de kant van het kabinet is gezegd dat op het moment waarop elementen die cruciaal zijn voor deze afweging veranderen, er opnieuw sprake kan zijn van een beoordeling en het bepalen van de juiste maat. Daarbij denk ik natuurlijk aan de armoedevalproblematiek. De vraag daarbij is: hoe moet men de afstand tussen werken en niet werken beoordelen, ook in het kader van het belastingstelsel voor de 21ste eeuw? In dit verband wees ik op een ander aspect van de noodzaak van fiscale verantwoording. Ik noemde twee situaties: mensen met een klein baantje erbij en mensen die vrijwilligerswerk doen. Wij krijgen te maken met effecten in het kader van het belastingstelsel voor de 21ste eeuw. Ik herinner aan de discussies over de belastingvrije som en wat daarmee samenhangt. Ik herbevestig echter dat het kabinet, met behoud van alle argumenten en overwegingen, op het moment dat in het kader van het belastingstelsel voor de 21ste eeuw verschuiving optreedt en er dus meer wijzigt, opnieuw wil bezien in hoeverre een stap gezet kan worden in de richting die de Kamer een- en andermaal heeft bepleit.

Voorzitter! De heer Rijpstra vroeg op welke moment fiscaal-administratievelastenverlichtingsvoorstellen zullen worden gedaan. Ik weet dat niet exact, omdat op dit punt collega Vermeend het voortouw heeft. Ik zal hem in ieder geval de wens van de Kamer laten weten en hem vragen die voorstellen snel te doen. Ik meen ook dat dit de bedoeling was van de vraag van de heer Rijpstra.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Wat is het oordeel van de regering over de motie?

Staatssecretaris De Grave:

Voorzitter! Ik denk dat het voor de hand ligt dat het kabinet aanneming van deze motie ontraadt.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het is duidelijk dat een van de regeringspartijen zich nog nader moet beraden op de vraag of zij steun zal verlenen aan de motie. Daarop hangt ook of de motie zal worden aangenomen, want wij kunnen hier allemaal koppen tellen. Dat heeft de staatssecretaris natuurlijk ook al gedaan. Het stellen van een grens is toch altijd arbitrair. Wij hebben een inhoudelijk debat gehad. Gaat de regering zover dat zij nadere druk wil uitoefenen op regeringspartijen om de motie niet te steunen? Of is het na de argumenten die gewisseld zijn en het uiteindelijke oordeel dat het kabinet aanneming van deze motie ontraadt, voor elke fractie niet alleen in staatsrechtelijke zin maar ook in politieke zin een vrije kwestie om er nader beraad over te hebben en er ook nadere conclusies aan te verbinden?

Staatssecretaris De Grave:

Voorzitter! Ik heb in een vergelijkbaar debat met de heer Rosenmöller al aangegeven dat ik zeer hecht aan de juiste volgorde. Eerst is de Kamer aan de beurt om haar oordeel uit te spreken. Vervolgens is binnen het staatsrechtelijke geheel het woord aan het kabinet om aan te geven wat het met deze motie wil. Ik heb in politieke zin duidelijk gemaakt dat dit echt uit de tenen van het kabinet is gekomen. Dat wij aanvaarding van de motie ontraden, is een zwaar dictum. Ik vertrouw op de overtuigingskracht van de door het kabinet gehanteerde argumenten. Wij moeten natuurlijk afwachten of de Kamer die zal volgen. Als de Kamer ze niet volgt en de motie onverhoopt wordt aangenomen, dan zal het kabinet reageren op de vraag hoe met deze motie moet worden omgegaan.

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Het lijkt mij goed om bij de afsluiting van dit debatje nog eens te benadrukken hoe vreselijk belangrijk het vrijwilligerswerk is en ook hoe belangrijk het is om heel veel verschillende categorieën in onze samenleving – jongeren, ouderen, mensen met een handicap, mensen die aan de arbeidsmarkt deelnemen – te betrekken bij dat vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk is het medium bij uitstek voor iedereen om in zijn eigen hoedanigheid en met zijn eigen vermogen een bijdrage te leveren aan de samenleving.

Zoals mevrouw Doelman heeft gezegd, is het van belang dat het vrijwilligerswerk ook goed wordt ondersteund. Wij hebben tijdens het algemeen overleg al gesproken over de problematiek van de aangekondigde en door de Kamer goedgekeurde bezuinigingen op de vormings-, trainings- en adviescentra, de VTA, die met ingang van 1999 een bedrag van 20 mln. ter beschikking hebben. Ondanks de bezuinigingen zullen de vrijwilligers in hun ondersteuning en cursusaanbod niet slechter af zijn, omdat er is gekozen voor een oplossing waarbij de vrijwilligers het grootste primaat hebben gekregen. Wanneer het rapport officieel is aangeboden, zal een brief met de door de VTA zelf gekozen oplossing zo snel mogelijk aan de Kamer ter informatie worden gezonden.

De heer Rijpstra heeft een oproep gedaan om jongeren meer te betrekken bij het vrijwilligerswerk door hen bijvoorbeeld stages te laten lopen in het vrijwilligerswerk en mogelijkheden te bieden om daarmee studiepunten te verdienen. Daardoor kunnen jongeren gemakkelijker met het vrijwilligerswerk in aanraking komen. Ook dat onderwerp ligt ons zeer na aan het hart. Sterker nog, ik heb aan de NOV, aan NOC-NSF en anderen gevraagd om plannen uit te werken om het vrijwilligerswerk zodanig aantrekkelijk en toegankelijk te maken voor jongeren dat het inderdaad effect heeft. Ik vind het zo belangrijk om de jongeren meer bij het vrijwilligerswerk te betrekken – dat geldt ook voor de ouderen en alle andere groeperingen – dat ik bereid ben om op mijn eigen begroting middelen te vinden voor dit specifieke actieplan voor jonge vrijwilligers. Dat betekent dat wij niet hoeven te wachten totdat onder de vlag van de nieuwe welzijnsnota van het nieuwe kabinet de beleidslijnen voor het vrijwilligerswerk in een aparte nota worden vastgelegd.

Ik kan de heer Rijpstra toezeggen dat ik in die nota zonder enige twijfel alvast een aanzet geef voor de discussie over organisaties van algemeen nut. Het ligt evenwel in de rede dat in een uitgebreide notitie van collega Vermeend of zijn eventuele opvolger de definitieve definiëringen en mogelijke beperkingen of uitbreidingen worden opgenomen.

Staatssecretaris De Grave:

Voorzitter! Ik ben een vraag vergeten te beantwoorden. De heer Bakker heeft nog gevraagd hoe snel de ƒ 1400-maatregel, als ik het zo mag noemen, kan worden geïmplementeerd. De ministeriële regelingen op dat punt zijn klaar. Wij wachten nu op het besluit van de Kamer en de reactie daarop van het kabinet. Stel dat het ƒ 1400 blijft, dan is het een kwestie van weken. De voorbereidingen zijn klaar.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen over de nu op de agenda staande moties over dit onderwerp.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven