Aan de orde is de stemming over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de bestuursorganisatie van en medezeggenschap in universiteiten (modernisering universitaire bestuursorganisatie) (24646).

(Zie vergadering van 18 februari 1997.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen.

De heer Postma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De CDA-fractie heeft het wetsvoorstel gemubd en gewogen en is tot de volgende conclusie gekomen. In de eerste plaats zit in het wetsvoorstel een sterke verticalisering van de benoeming van de colleges van bestuur en de decanen, bij welke benoeming medezeggenschap zelfs uitdrukkelijk in het wetsvoorstel is uitgesloten.

In de tweede plaats leidt het wetsvoorstel tot sterke juridificering. Te vrezen valt dat daarmee de gewenste slagvaardigheid van het universitaire bestuur niet zal worden bereikt en daarmee evenmin de beoogde kwaliteitsverhoging van primaire processen onderwijs en onderzoek.

Daarmee samenhangend hebben wij moeten constateren dat verschil in slagvaardigheid dreigt te ontstaan tussen bijzondere universiteiten enerzijds en openbare universitaire universiteiten anderzijds, nu laatstgenoemde universiteiten na de uitspraken van de commissie van geschillen onderworpen zijn aan de werking van de Algemene wet bestuursrecht. Uit het oogpunt van gelijke concurrentievoorwaarden voor deze beide takken van onderwijs achten wij dit ongewenst.

Samenvattend merk ik op dat de CDA-fractie haar stem aan dit wetsvoorstel niet kan geven.

De heer Bierman:

Voorzitter! Er wordt gezegd dat wij in een kennismaatschappij leven. Wil je met kennis goed omgaan dan is het nuttig om inzicht te kweken en de kunst van het kweken van inzicht te leren. Als ik dit plaats in de context van het onderhavige wetsvoorstel constateer ik dat dit eigenlijk haaks staat op datgene wat wij zouden moeten leren en dat er veel meer een fabrieksconcept in steekt, waarbij een lesfabriek met daaraan gekoppeld een onderzoekskantoor ervoor moet zorgen dat zaken niet onderzocht maar uitgezocht worden. Wat uitgezocht moet worden, zal de minister in grote lijnen kunnen aangeven. Dat kan bij een verstandige minister de micro-elektronica zijn. Bij een volgend kabinet – wie weet wie er dan regeert – zou het ook over astrologie en gastronomie kunnen gaan. Ik denk dat wij in zo'n situatie de waan van de dag introduceren bij het onderzoek en dat de korte termijn een steeds belangrijker rol gaat spelen, als het al zou werken en als men kan aangeven...

De voorzitter:

Ik onderbreek u even. Een stemverklaring is een stemverklaring en geen derde termijn. Ik verzoek u zich te beperken tot een stemverklaring.

De heer Bierman:

Voorzitter! Ik heb stemverklaringen in de Tweede Kamer gelezen en...

De voorzitter:

Het is interessanter als u die in de Eerste Kamer leest.

De heer Bierman:

Die hoor ik zelfs vaak aan. Ik zal het kort houden, voorzitter, want ik begrijp dat hier andere tradities gehuldigd worden dan aan de overkant. Overigens heb ik geen Tweede-Kamerfractie, zodat ik mij af en toe even te buiten moet gaan.

Het fabrieksconcept is wat mij betreft het voornaamste probleem, waarbij de uitvoering in plaats van de uitvinding vooropstaat. De medezeggenschap is uitgekleed tot een concept van lesgevers en lesnemers. Ik vind dit niet ten goede komen aan de slagvaardigheid, ik zie minder kwaliteitsgaranties daarin en ik vind het risico van armoede aan ideeën toenemen. Een ondernemende universiteit is wat anders dan een universiteit georganiseerd als een onderneming.

Ten slotte wil ik de minister vragen om rust in de tent. Dat is de eerste vereiste om onderzoek van kwaliteit te leveren.

Op grond van dit alles zal ik tegen het wetsvoorstel stemmen.

De voorzitter:

Bij stemverklaringen kan een minister geen antwoord geven op vragen. Dat is exact de reden waarom ik enig protest liet horen. Misschien is het goed, dit in het vervolg bij de behandeling van voorstellen mee te wegen.

Ik stel voor te stemmen bij zitten en opstaan.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik constateer, dat, bij afwezigheid van de fractie van het AOV, de leden van de fracties van de VVD, de PvdA (met uitzondering van het lid Grewel), D66 en het GPV voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Naar boven