Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2024, 39673 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2024, 39673 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 1.5j, achtste lid, 1.5l, vierde lid, 1.5m, tweede lid, 4.8, derde lid, 6.14a, vierde lid, 6.14b, eerste lid, 6.16, vijfde lid, en 9.34, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
Besluit:
De Arbeidsomstandighedenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. In het eerste lid wordt ‘artikel 1.5k, tweede en derde lid’ vervangen door ‘artikel 1.5k, tweede lid’.
3. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
4. In het tweede lid (nieuw) wordt ‘onderdelen a, d, e en f’ vervangen door ‘onderdelen a tot en met c’ en wordt ‘onder f’ vervangen door ‘onder d’.
B
Na artikel 1.1c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De identificerende gegevens en gegevens over de bekwaamheid, bedoeld in de artikelen 1.5l en 1.5m van het besluit, zijn voor de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen a tot en met d en f, van het besluit:
a. de voornaam- of namen en achternaam;
b. de geboortedatum;
c. een kopie of scan van documenten waaruit de vereiste kennis en vaardigheden blijken.
2. De identificerende gegevens en gegevens over de bekwaamheid, bedoeld in de artikelen 1.5l en 1.5m van het besluit, zijn voor het Register duikarbeid brandweer en politie:
a. de gegevens, genoemd in het eerste lid, de veiligheidsregio waarin de medewerker werkzaam is en het duikteam waartoe de medewerker behoort, indien het de registratie of herregistratie van een medewerker van de brandweer betreft;
b. het persoonsnummer dat de politie aan de medewerker heeft toegekend en een geanonimiseerde kopie of scan van documenten waaruit de vereiste kennis en vaardigheden blijken, indien het de registratie of herregistratie van een medewerker van de politie betreft.
C
Artikel 1.1d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De persoon die zich wil laten registeren of herregistreren in een register, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, van het besluit, verstrekt de gegevens die op grond van artikel 1.5l, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van het besluit hiervoor zijn vereist aan de verwerker van het betreffende register. De persoon die zich wil laten registreren of herregisteren in een register als bedoeld in artikel 1.1c, tweede lid, verstrekt daarbij tevens het gegeven bedoeld in artikel 1.5l, eerste lid, onderdeel d, van het besluit.
2. In het tweede lid wordt ‘artikel 1.1c, tweede en derde lid,’ vervangen door ‘artikel 1.5l, eerste lid, van het besluit’.
D
Artikel 1.1e wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. de geregistreerde of geherregistreerde tijdig aan hem de gegevens, bedoeld in artikel 1.5m, eerste lid, van het besluit worden verstrekt die over hem in het register zijn opgenomen, ten behoeve van controle op juistheid en volledigheid;
b. In onderdeel b vervalt ‘tijdig’ en wordt ‘meegedeeld’ vervangen door ‘tijdig meegedeeld’.
c. In onderdeel d wordt ‘artikel 1.1c, tweede en derde lid’ vervangen door ‘artikel 1.5m, eerste lid, van het besluit’.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De personen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en d, legitimeren zich bij de verwerker zodanig dat deze kan vaststellen dat zij geregistreerde of geherregistreerde onderscheidenlijk toezichthouder zijn.
E
In artikel 1.1f, eerste lid, wordt ‘de artikelen 1.1c, tweede en derde lid,’ vervangen door ‘artikel 1.5m, eerste lid, van het besluit en de artikelen’.
F
Artikel 1.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen b, c, e en f vervalt de komma.
2. Onderdeel d komt te luiden:
d. meldingsplichtige dienstverrichter: dienstverrichter als bedoeld in artikel 1.9b, eerste lid;
G
Artikel 1.9b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een dienstverrichter als bedoeld in artikel 21 van de wet die:
a. een beroep uitoefent, genoemd in de artikelen 3.5h, derde lid, en 6.16, derde en zesde lid, van het besluit; of
b. beroepsmatig arbeid verricht als bedoeld in de artikelen 4.8, tweede lid, 4.9, tweede lid, 4.10, zesde lid, 4.54d, vijfde en zevende lid, en 7.32, eerste lid, van het besluit;
doet voorafgaand aan de eerste dienstverrichting melding aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5b van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, en verstrekt daarbij de documenten, genoemd in het tweede lid.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De documenten, bedoeld in het eerste lid, zijn:
a. een schriftelijke verklaring waaruit blijkt welk gereglementeerd beroep de meldingsplichtige dienstverrichter in Nederland komt verrichten en waarin gegevens zijn opgenomen betreffende de verzekeringsdekking of soortgelijke bescherming tegen financiële risico’s van beroepsaansprakelijkheid;
b. de documenten betreffende nationaliteit en verblijf, bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdeel a, van de wet;
c. een bewijs van beroepskwalificaties;
d. een bewijs dat de meldingsplichtige dienstverrichter gerechtigd is om het betreffende beroep uit te oefenen in een andere betrokken staat dan Nederland;
e. een document dat niet ouder dan drie maanden is, waaruit blijkt dat ten aanzien van de aanvrager geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, op grond waarvan de rechten op de uitoefening van het betreffende beroep in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend zijn verloren;
f. indien de aanvrager houder is van een opleidingstitel die is afgegeven in een ander land dan de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de opleidingstitel door het daarvoor bevoegd gezag van de betrokken staat van vestiging is erkend;
g. indien het beroep dat of de opleiding van de aanvrager die leidt tot toegang tot of tot uitoefening van het beroep, niet is gereglementeerd in de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager in de tien jaar voorafgaand aan de dienstverrichting in Nederland gedurende ten minste een jaar het betreffende beroep heeft uitgeoefend in de betrokken staat van vestiging; en
h. een document inzake gezondheid als bedoeld in artikel 15 van de wet indien een dergelijk document ook van eigen onderdanen wordt vereist.
3. In het derde lid (nieuw) wordt ‘dienstverrichter’ telkens vervangen door ‘meldingsplichtige dienstverrichter’ en wordt ‘het eerste lid’ vervangen door ‘het tweede lid’.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘het eerste lid’ vervangen door ‘het tweede lid’.
H
Artikel 1.9c wordt als volgt gewijzigd:
1. ‘Dienstverrichter’ wordt telkens vervangen door ‘meldingsplichtige dienstverrichter’.
2. In het eerste lid vervalt ‘, bedoeld in artikel 1.9b’.
3. In het tweede lid wordt ‘artikel 1.9b, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 1.9b, tweede lid’ en wordt ‘artikel 1.9b, derde lid’ vervangen door ‘artikel 1.9b, vierde lid’.
4. In het vierde lid wordt ‘, bedoeld in artikel 1.9d’ vervangen door ‘als bedoeld in artikel 1.9d’.
I
In artikel 1.9d wordt als volgt gewijzigd:
1. ‘Dienstverrichter’ wordt telkens vervangen door ‘meldingsplichtige dienstverrichter’.
2. In het eerste lid vervalt ‘, bedoeld in artikel 1.9b,’.
J
In de artikelen 2.14 tot en met 2.17 wordt ‘5 januari 2022’ vervangen door ‘1 november 2024’ en wordt ‘de Staatscourant van 24 maart 2022 met Stcrt. nr. 2022-7977’ vervangen door ‘de Staatscourant van 12 december (Stcrt. 2024-39674)’.
K
Artikel 4.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt in de aanhef ‘bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit’, wordt ‘31 augustus 2020’ vervangen door ‘12 november 2024’ en wordt ‘de Staatscourant van 13 november 2020, (Stcrt. 2020, 58195)’ vervangen door ‘de Staatscourant van 12 december (Stcrt. 2024-39688)’.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel.
L
Na artikel 4.16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Artikel 4.8, tweede lid, van het besluit is niet van toepassing op arbeid waarbij wordt gewerkt met munitie van de categorieën II of III als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet wapens en munitie, voor zover het gaat om arbeid verricht door anderen dan defensiepersoneel.
2. Artikel 4.8, tweede lid, van het besluit is voorts niet van toepassing op de volgende personen, voor zover zij over voldoende kennis, ervaring en vaardigheden beschikken om de genoemde werkzaamheden veilig uit te voeren:
a. politiemedewerkers werkzaam bij de Dienst Speciale Interventies die bij de uitvoering van hun taken explosieven gebruiken;
b. politiemedewerkers die optreden als begeleider of trainer van politiespeurhonden als bedoeld in artikel 23, onder c, van het Besluit bewapening en uitrusting politie, wanneer zij politiespeurhonden trainen in het herkennen van explosieve stoffen;
c. medewerkers van het Nederlands Forensisch Instituut die onderzoek verrichten aan kleine hoeveelheden explosieven die reeds onschadelijk zijn gemaakt.
M
Hoofdstuk 6 komt te luiden:
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
arbeidsmiddelen die pneumatisch, hydraulisch, mechanisch of elektrisch dan wel via munitie worden aangedreven en aanvullend bewustzijn vereisen voor de duikploeg en van de duiker ten aanzien van veiligheidsmaatregelen voor zichzelf dan wel voor zijn omgeving aan de oppervlakte, in het water en tijdens de duikarbeid;
omgeving waar op voorhand met behulp van een risicoanalyse ingeschat kan worden dat er geen sprake zal zijn van een voorzienbare kans dat de duiker in moeilijkheden zal geraken tijdens de duikarbeid en waarbij ten minste wordt voldaan aan elk van de volgende criteria:
a. de maximaal bereikbare diepte bedraagt 9 meter;
b. het onderwaterzicht bedraagt ten minste 4 meter, indien de omvang van de betreffende faciliteit dit mogelijk maakt;
c. de stroomsnelheid bedraagt maximaal 0,5 meter per seconde; en
d. er is te allen tijde de mogelijkheid tot vrije opstijging;
een afzinkbare kamer, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer;
luchtvoorziening vanaf de oppervlakte die gekoppeld wordt aan de meegedragen SCUBA ademgasvoorziening en waarbij de ademlucht pas bij de meegedragen ademgasvoorziening, niet zijnde een ademgasvoorziening als bedoeld bij SSE, wordt gereduceerd tot lage druk;
werkzaamheden uitgevoerd tijdens duikarbeid met niet aangedreven gereedschappen;
arbeidsmiddelen die met de hand worden ingezet en enkel door middel van het inzetten van spierkracht het beoogde effect realiseren;
tijdsduur waarbij op basis van duikdiepte en duiktijd geen decompressiestop is benodigd;
open duikklok die is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademlucht waar geademd kan worden;
een groepering van scopes op basis van gedeelde kenmerken, waarbij de volgende scopecategorieën worden onderscheiden:
a. scopecategorie A, bestaande uit de scopes, genoemd in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, en het derde lid, onderdelen a tot en met c, die zich kenmerken door lichte werkzaamheden zonder aangedreven gereedschappen waarbij voornamelijk mobiliteit van de duiker van belang is voor zijn werkzaamheden;
b. scopecategorie B, bestaande uit de scopes, genoemd in het tweede lid, onderdelen e tot en met g, en het derde lid, onderdelen d tot en met f, die zich kenmerken door zware werkzaamheden waarbij de duiker voornamelijk statisch zijn werkzaamheden uitvoert; en
c. scopecategorie C, bestaande uit de scopes, genoemd in het tweede lid, onderdeel h, en het vierde lid, onderdeel g, die zich kenmerken door zware werkzaamheden waarbij de duiker vanuit een gesloten duikklok gebruik maakt van ademgassen die ten behoeve van het ademen op grotere dieptes samengesteld zijn;
Self Contained Underwater Breathing Apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit cilinders die door de duiker meegedragen worden;
Surface Supplied Equipment, zijnde een verzamelnaam voor duiksystemen die standaard voorzien zijn van ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte, waarbij een of meer duikers aangesloten zijn op een duikpaneel, en die geschikt zijn voor de uitvoering van zware werkzaamheden in de scopecategorie B;
werkzaamheden uitgevoerd tijdens duikarbeid waarbij de omstandigheden, de aard van de werkzaamheden of het gebruik van aangedreven gereedschappen leiden tot aanvullende risico's welke gemitigeerd worden door het gebruik van een SSE duikuitrusting.
2. Een duiker is in het bezit van een bewijs van registratie of herregistratie in het Register civiele duikarbeid of in het Register duikarbeid brandweer en politie, en is geregistreerd op basis van het Registratieschema duiker, zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting Werken Onder Overdruk op 1 oktober 2024 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december 2024 (Stcrt. 2024, 39678), voor de scope:
a. A9, indien hij lichte werkzaamheden uitvoert met een SCUBA duikuitrusting tot een diepte van 9 meter, binnen de grenzen van no-deco duiktijden, onder geconditioneerde omstandigheden;
b. A15, indien hij lichte werkzaamheden uitvoert met een SCUBA duikuitrusting, tot een diepte van 15 meter, binnen de grenzen van no-deco duiktijden;
c. A15OLV, indien hij lichte werkzaamheden uitvoert met een SCUBA duikuitrusting met aansluiting op een hogedrukluchtvoorziening vanaf de oppervlakte, tot een diepte van 15 meter, binnen de grenzen van no-deco duiktijden;
d. A30, indien hij lichte werkzaamheden uitvoert met een SCUBA duikuitrusting tot en met een diepte van 30 meter;
e. B30, indien hij zware werkzaamheden uitvoert met een SSE duikuitrusting, tot en met een diepte van 30 meter;
f. B50R, indien hij zware werkzaamheden uitvoert met een SSE duikuitrusting, tot en met een diepte van 50 meter;
g. B50, indien hij zware werkzaamheden uitvoert met een SSE duikuitrusting, inclusief het duiken vanuit een open duikklok, tot en met een diepte van 50 meter; en
h. C, indien hij zware werkzaamheden uitvoert met een SSE duikuitrusting, inclusief het duiken vanuit een gesloten duikklok.
3. Een duiker die is geregistreerd voor de scope A30, B50R of B50 kan, in afwijking van het tweede lid, bij het verrichten van werkzaamheden die vallen binnen de scope waarvoor hij is geregistreerd, in incidentele gevallen dieper duiken dan de maximale diepte die is gekoppeld aan de betreffende scope, mits wordt voldaan aan de voorwaarden in paragraaf 5.8 van het registratieschema, genoemd in het tweede lid.
4. Een duikploegleider is in het bezit van een bewijs van registratie of herregistratie in het Register civiele duikarbeid of in het Register duikarbeid brandweer en politie, en is geregistreerd op basis van het Registratieschema duikploegleider, zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting Werken Onder Overdruk op 1 oktober 2024 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december 2024 (Stcrt. 2024, 39683), voor de scope:
a. A9, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van lichte werkzaamheden met een SCUBA duikuitrusting tot een diepte van 9 meter, binnen de grenzen van no-deco duiktijden, onder geconditioneerde omstandigheden;
b. A15, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van lichte werkzaamheden met een SCUBA duikuitrusting tot een diepte van 15 meter, binnen de grenzen van no-deco duiktijden;
c. A30, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van lichte werkzaamheden met een SCUBA duikuitrusting tot en met een diepte van 30 meter;
d. B30, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van zware werkzaamheden met een SSE duikuitrusting, tot en met een diepte van 30 meter;
e. B50R, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van zware werkzaamheden met een SSE duikuitrusting, tot en met een diepte van 50 meter;
f. B50, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van zware werkzaamheden met een SSE duikuitrusting, inclusief het duiken vanuit een open duikklok, tot en met een diepte van 50 meter; en
g. C, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van zware werkzaamheden met een SSE duikuitrusting, inclusief het duiken vanuit een gesloten duikklok.
5. Een duikploegleider mag leiding geven aan werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, waarbij gebruik wordt gemaakt van een aansluiting op een hogedrukluchtvoorziening vanaf de oppervlakte, indien hij is geregistreerd voor een of meer van de scopes, genoemd in het vierde lid, onderdelen b tot en met g, en bij deze registratie of herregistratie tevens de aantekening ‘A15OLV’ is geregistreerd.
6. De aantekening, bedoeld in het vijfde lid, wordt geregistreerd indien is voldaan aan de daarvoor geldende eisen in het registratieschema, genoemd in het vierde lid.
7. Een duiker die is geregistreerd voor een van de scopes, genoemd in het tweede lid, mag naast de duikarbeid die valt binnen de betreffende scope tevens duikarbeid verrichten die valt binnen de scopes, genoemd in de onderdelen van het tweede lid die voorafgaan aan het onderdeel dat betrekking heeft op de scope waarin de duiker is geregistreerd, met uitzondering van scope A15OLV. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op een duikploegleider die is geregistreerd voor een van de scopes, genoemd in het vierde lid.
8. Een duikmedisch begeleider is in het bezit van een bewijs van registratie of herregistratie in het Register civiele duikarbeid of in het Register duikarbeid brandweer en politie, en is geregistreerd op basis van het Registratieschema duikmedisch begeleider, zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting Werken Onder Overdruk op 1 oktober 2024 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december 2024 (Stcrt. 2024, 39685), voor de scope:
a. B1, indien hij medische begeleiding uitvoert bij duikarbeid in de duikerscopes A9, A15 en A15OLV binnen de grenzen van no-deco duiktijden; en
b. B2, indien hij medische begeleiding uitvoert bij duikarbeid in de duikerscopes A30 en de scopecategorieën B en C.
9. Een duikerarts is in het bezit van een bewijs van registratie of herregistratie in het Register civiele duikarbeid en is geregistreerd op basis van het Registratieschema duikerarts, zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting Werken Onder Overdruk op 1 oktober 2024en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december 2024 (Stcrt. 2024, 39687), voor de scope:
a. duikerarts A, indien hij arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, tweede lid, van het besluit uitvoert die niet voortkomen uit een wijziging in de lichamelijke of geestelijke toestand van de persoon die wordt onderzocht; en
b. duikerarts B, indien hij arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste, tweede en zesde lid, van het besluit uitvoert.
10. Dit artikel is niet van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel.
1. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit vindt plaats met inachtneming van de op 10 september 2021 door het bestuur van de Stichting Werken onder Overdruk vastgestelde en op de website www.arbocataloguswoo.nl gepubliceerde:
a. Keuringsrichtlijn Werken onder Overdruk – Duikarbeid, indien de persoon die het arbeidsgezondheidskundig onderzoek ondergaat duikarbeid, caissonarbeid of overige arbeid onder overdruk, niet zijnde arbeid als bedoeld in onderdeel b, verricht of zal verrichten;
b. Keuringsrichtlijn Werken onder Overdruk – Hyperbare Geneeskunde, indien de persoon die het arbeidsgezondheidskundig onderzoek ondergaat arbeid onder overdruk verricht of zal verrichten, die bestaat uit werkzaamheden in een hyperbare behandelkamer.
2. In dit artikel wordt onder hyperbare behandelkamer verstaan: een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.
1. Het logboek, bedoeld in artikel 6.16, vijfde lid, van het besluit, bevat ten minste de voornaam, achternaam en geboortedatum van de houder van het logboek en daarnaast per duik:
a. een handtekening van de houder van het logboek;
b. de datum van de duik;
c. het aanvangstijdstip en de eindtijd van de duik;
d. de maximaal bereikte diepte;
e. het gevolgde schema van de betreffende duik;
f. het gevolgde decompressieverloop;
g. de aard van de gebruikte duikuitrusting of het gebruikte duiksysteem;
h. de aard van de duikarbeid; en
i. bijzondere sessies, zoals alle gevallen waarin dieper wordt gedoken dan toegestaan binnen de scope, noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties.
2. In aanvulling op het eerste lid, bevat het logboek van een duiker per duik een handtekening van de duikploegleider met vermelding van het duikploegleidersnummer en de totale tijd onder druk, en bevat het logboek van een duikploegleider per duik een aftekening namens de opdrachtgever of werkgever en het totaal aantal duikers.
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, mag een duikploegleider de totaaltijd in plaats van het aanvangstijdstip en de eindtijd van een duik vastleggen in het door hem bij te houden logboek.
N
Hoofdstuk 9 komt te luiden:
1. De persoon die op 1 februari 2025 beschikt over een geldig certificaat duikarbeid wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat, afhankelijk van de sector waarin hij werkzaam is, ingeschreven in het Register civiele duikarbeid of het Register duikarbeid brandweer en politie, in de volgende scope, bedoeld in artikel 6.1, tweede lid:
a. A9, indien hij over een certificaat voor subcategorie A1 beschikt;
b. A15, indien hij over een certificaat voor subcategorie A2 beschikt;
c. A30, indien hij over een certificaat voor subcategorie A3 beschikt;
d. A15OLV, indien hij over een certificaat voor subcategorie B1 beschikt;
e. B30, indien hij over een certificaat voor subcategorie B2 beschikt;
f. B50R, indien hij over een certificaat voor subcategorie B3 beschikt;
g. B50, indien hij over een certificaat voor subcategorie B4 beschikt;
h. C, indien hij over een certificaat voor categorie C beschikt.
2. De persoon die op 1 februari 2025 beschikt over een geldig certificaat duikploegleider wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register civiele duikarbeid in de volgende scope, bedoeld in artikel 6.1, vierde lid:
a. A9, indien hij over een certificaat voor subcategorie A1 beschikt;
b. A15, indien hij over een certificaat voor subcategorie A2 beschikt;
c. A30, indien hij over een certificaat voor subcategorie A3 beschikt;
d. A15, indien hij over een certificaat voor subcategorie B1 beschikt;
e. B30, indien hij over een certificaat voor subcategorie B2 beschikt;
f. B50R, indien hij over een certificaat voor subcategorie B3 beschikt;
g. B50, indien hij over een certificaat voor subcategorie B4 beschikt;
h. C, indien hij over een certificaat voor categorie C beschikt.
3. De persoon die op 1 februari 2025 beschikt over een geldig certificaat brandweerduikploegleider wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register duikarbeid brandweer en politie in de scope A15, bedoeld in artikel 6.1, vierde lid.
4. De persoon die op 1 februari 2025 beschikt over een geldig certificaat duikmedisch begeleider wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat, afhankelijk van de sector waarin hij werkzaam is, ingeschreven in het Register civiele duikarbeid of het Register duikarbeid brandweer en politie, in de volgende scope, bedoeld in artikel 6.1, achtste lid:
a. B1, indien hij over een certificaat EHBO duikarbeid beschikt;
b. B2, indien hij over een certificaat mad A beschikt.
5. De persoon die op 1 februari 2025 beschikt over een geldig certificaat duikerarts wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register civiele duikarbeid in de volgende scope, bedoeld in artikel 6.1, negende lid:
a. duikerarts A, indien hij over een certificaat duikerarts A beschikt;
b. duikerarts B, indien hij over een certificaat duikerarts B beschikt.
6. Indien sinds de afgifte van het certificaat, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, een periode van meer dan 24 maanden is verstreken, wordt een verzoek als bedoeld in die leden slechts ingewilligd als door de houder van het certificaat is aangetoond dat hij in de periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het certificaat:
a. heeft voldaan aan de op het certificaat van toepassing zijnde eindterm in paragraaf 11.2.1. van bijlage XVIc van de regeling, zoals deze luidde op 31 januari 2025, indien het certificaat een certificaat is als bedoeld in het eerste lid;
b. als duikploegleider deel heeft genomen aan ten minste 20 duiken in de categorie van duikarbeid waarvoor het certificaat is afgegeven, indien het certificaat een certificaat is als bedoeld in het tweede lid voor subcategorieën A1, A2 of B1 dan wel een certificaat is als bedoeld in het derde lid;
c. als duikploegleider deel heeft genomen aan ten minste 30 duiken in de categorie van duikarbeid waarvoor het certificaat is afgegeven, indien het certificaat een certificaat is als bedoeld in het tweede lid en is afgegeven voor een andere subcategorie dan die genoemd in onderdeel b.
1. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester 1 wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester 1 en op het competentieniveau Springmeester industriële reiniging.
2. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester industriële reiniging wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester 1 en op het competentieniveau Springmeester industriële reiniging.
3. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester 2 wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester 2.
4. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester 2 onder water wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester onder water.
5. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig getuigschrift schietmeester wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat getuigschrift ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Schietmeester.
De aanvulling van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem, bedoeld in artikel 3.16, de aanvulling van het veiligheids- en gezondheidsbeleid en -document, bedoeld in artikel 3.17, de aanvulling van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in de artikelen 3.18 en 3.19, en de aanvulling van het noodplan, bedoeld in artikel 3.20, worden door de werkgever vastgelegd en aan de toezichthouder gezonden:
a. voor installaties die bestaan op de dag voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding, bedoeld in artikel II: uiterlijk 19 juli 2018;
b. voor installaties anders dan bedoeld in onderdeel a: voor de aanvang van de werkzaamheden.
O
De bijlagen XVI tot en met XVIe vervallen.
Het Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 april 2020, 2020-0000048518, tot tijdelijke vrijstelling van enkele verplichtingen krachtens de Arbeidsomstandighedenwet in verband met COVID-19 2020 (Stcrt. 2020, 21417) en het Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 januari 2021, nr. 2020-0000174660, tot tweede tijdelijke vrijstelling van enkele verplichtingen krachtens de Arbeidsomstandighedenwet in verband met COVID-19 (Stcrt. 2021, 1010) worden ingetrokken.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
Deze regeling wijzigt de Arbeidsomstandighedenregeling (hierna: Arboregeling) ter uitwerking van de registratieplicht voor personen die arbeid verrichten als duiker, duikploegleider, duikmedisch begeleider of duikerarts (duikberoepen) en bevat daarnaast nog enige andere wijzigingen die hierna worden toegelicht.
Deze regeling bevat de registratie-eisen die gelden voor personen die een duikberoep uitoefenen en zich willen laten registreren of herregistreren in het op hen van toepassing zijnde register in artikel 1.5j, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit). Ook is gespecificeerd welke registratie is vereist voor het verrichten van welke werkzaamheden. De nieuwe registratieplichten vervangen de voorgaande certificatieverplichtingen voor het mogen uitvoeren van deze arbeid.
Daarnaast is met deze regeling een overgangsbepaling toegevoegd aan de Arboregeling voor houders van certificaten voor het verrichten van duikarbeid, die op het moment van inwerkingtreding van de registratieplicht nog geldig zijn. De overgangsbepaling bepaalt in welk register en op welk competentieniveau de houders van dergelijke certificaten kunnen worden geregistreerd.
Verder is invulling gegeven aan de eis in de artikelen 1.5l, vierde lid, en 1.5m, tweede lid, van het Arbobesluit om nader te bepalen welke identificerende gegevens en gegevens over de bekwaamheid van de verzoeker in de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, van het Arbobesluit, worden opgenomen en daartoe moeten worden aangeleverd.
Daarnaast worden nu in de Arboregeling bepaalde arbeid en personen uitgezonderd van de verplichting om geregistreerd te zijn in het Register veilig werken met explosieve stoffen.
Met deze regeling is ook een artikel toegevoegd aan de Arboregeling, waarin de informatie is opgenomen die ten minste moet worden opgenomen in het logboek dat duikers en duikploegleiders op grond van artikel 6.16, vijfde lid, van het Arbobesluit moeten bijhouden.
Tot slot is in de Arboregeling een verwijzing opgenomen naar keuringsrichtlijnen die in acht moeten worden genomen bij een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 6.14a van het Arbobesluit en zijn twee besluiten die materieel zijn uitgewerkt, ingetrokken.
In de Arboregeling is nu een verwijzing opgenomen naar de eisen waaraan beroepsbeoefenaren die duikarbeid verrichten alsmede duikerartsen (zie de artikelen 6.14a, derde lid, en 6.16, derde, zesde en zevende lid, van het Arbobesluit) moeten voldoen om te kunnen worden geregistreerd of geherregistreerd in het van toepassing zijnde register, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, van het Arbobesluit.
De eisen waaraan deze beroepsbeoefenaren moeten voldoen voor registratie en herregistratie in deze registers zijn opgenomen in de registratieschema’s voor duikers, duikploegleiders, duikmedisch begeleiders of duikerartsen, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen diverse competenties die betrekking hebben op verschillende werkzaamheden. In het registratieschema voor de duiker zijn 8 verschillende competenties, ook wel scopes genoemd, in evenzoveel bijlagen bij dit schema uitgewerkt. In het registratieschema voor de duikploegleider worden 7 verschillende scopes in evenzoveel bijlagen uitgewerkt. Dit schema bevat daarnaast de eisen waaraan moet worden voldaan voor een aantekening ‘A15OLV’, die bij een registratie of herregistratie in duikploegleidersscope A15 wordt geregistreerd. Met deze aantekening mag een duikploegleider leiding geven aan werkzaamheden die zijn gekoppeld aan duikploegleidersscope A15, waarbij gebruik wordt gemaakt van een aansluiting op een hogedrukluchtvoorziening vanaf de oppervlakte. De registratieschema’s voor de duikmedisch begeleider en de duikerarts, tot slot, kennen beide 2 verschillende scopes.
De scopes in de registratieschema’s voor duikers en duikploegleiders zijn onderverdeeld in drie categorieën, te weten A, B en C. Deze onderverdeling is gebaseerd op de kenmerken van de werkzaamheden. Bij categorie A gaat het om lichte werkzaamheden zonder aangedreven gereedschappen, waarbij voornamelijk mobiliteit van de duiker van belang is voor zijn werkzaamheden. Categorie B ziet op zware werkzaamheden, eventueel met aangedreven gereedschappen, waarbij de duiker voornamelijk statisch zijn werkzaamheden uitvoert. Categorie C, tot slot, kenmerkt zich door zware werkzaamheden, eventueel met aangedreven gereedschappen, waarbij de duiker vanuit een gesloten duikklok gebruik maakt van ademgassen die ten behoeve van het ademen op grotere dieptes samengesteld zijn.
De onderhavige wijziging van de Arboregeling bevat statische verwijzingen naar deze registratieschema’s. Deze registratieschema’s zijn door de Stichting Werken onder OverDruk (hierna: SWOD) in overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) opgesteld. De Minister van SZW heeft vastgesteld dat de registratie-eisen van belang en proportioneel zijn in verband met het gezond en veilig werken van deze beroepsbeoefenaren. De registratieschema’s zijn in de Staatscourant gepubliceerd. Door de verwijzing naar deze publicaties in de Arboregeling zijn de eisen juridisch verbindend. In de toelichtingen bij deze registratieschema’s worden niet alleen de daarin opgenomen eisen verduidelijkt, maar is tevens opgenomen welke veranderingen zijn doorgevoerd in de eisen aan de duikberoepen en de examinering ten opzichte van het stelsel van certificatie.
Aparte vermelding verdient verder dat er geen apart schema meer is voor duikploegleiders bij de bandweer. Voortaan zullen duikploegleiders bij de brandweer aan dezelfde eisen moeten voldoen als in de andere sectoren en zullen er voortaan ook, evenals in de andere sectoren het geval is, apart geregistreerde duikmedisch begeleiders zijn.
Naast een verwijzing naar het registratieschema, is in de Arboregeling ook bepaald in welk register en in welke scope iemand geregistreerd moet zijn om bepaalde werkzaamheden te kunnen verrichten. In het geval van de aantekening ‘A15OLV’ is daarnaast vermeld voor welke werkzaamheden deze aantekening is vereist.
De verantwoordelijkheid voor de registratie-eisen die gelden voor de beoefenaars van duikberoepen die werkzaam zijn voor het Ministerie van Defensie, is bij de Minister van Defensie belegd. Deze kan voor deze beroepen eisen stellen die afwijken van de eisen die gelden voor beoefenaars van duikberoepen die niet voor het Ministerie van Defensie werkzaam zijn. In de nota van toelichting bij de wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit waarmee de registratieplicht voor de beoefenaars van duikberoepen is ingevoerd (Stb. 2024, 332), zijn de achtergronden hiervan te vinden.
Omdat de registratieplicht in de plaats komt van de certificatieverplichting, vervallen de werkveldspecifieke certificatieschema’s en het schema voor aanwijzing en toezicht op de certificerende instellingen, die als bijlagen XVI tot en met XVIe bij de Arbeidsomstandighedenregeling waren opgenomen.
Bij de introductie van het systeem van registratie (Stb. 2019, 471) was reeds voorzien in een overgangsbepaling op grond waarvan houders van een certificaat dat nog geldig was op het moment van inwerkingtreding van een registratieplicht, zich met dat certificaat konden laten registreren in het overeenkomstige register, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, van het Arbobesluit. Deze overgangsbepaling is inmiddels opgenomen in artikel 9.34 van het Arbobesluit.
De overgangsbepaling geldt ook voor personen die op het moment van inwerkingtreding van de registratieplicht voor duikers, duikploegleiders, duikmedisch begeleiders en duikerartsen in het bezit zijn van een nog geldig certificaat dat ziet op de arbeid waarvoor nu een registratieplicht geldt.
Omdat de scopes in de registratieschema’s voor duikarbeid niet volledig overeenkomen met de scopes in de certificatieschema’s, is in de Arboregeling nu nader gespecificeerd in welk register en in welke scope iemand zich kan laten registreren met een bepaald certificaat.
Voor personen die in het bezit zijn van een nog geldig certificaat duikarbeid dan wel duikploegleider dat langer dan 24 maanden geleden is afgegeven, geldt hierbij een aanvullende eis. Op basis van de bijbehorende certificatieschema’s moesten houders van een certificaat duikarbeid dan wel duikploegleider ten minste om de twee jaar aan kunnen tonen aan de certificerende instelling dat zij in een periode van 24 maanden een bepaald aantal duiken hadden verricht (in het geval van duikers) dan wel aan een bepaald aantal duiken leiding hadden gegeven (in het geval van duikploegleiders). Deze doorlopende praktijkervaringseis is gehandhaafd in de registratieschema’s. Om te waarborgen dat de doorlopende praktijkervaring ook wordt getoetst als een duiker dan wel duikploegleider zich met een nog geldig certificaat laat registreren in het van toepassing zijnde register, geldt de aanvullende eis voor houders van een certificaat dat langer dan 24 maanden geleden is afgegeven. Deze eis houdt in dat zij slechts kunnen worden geregistreerd op basis van hun certificaat, als zij kunnen aantonen dat zij in de periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het certificaat, hebben voldaan aan de doorlopende praktijkervaringseis die op het certificaat van toepassing is.
In de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, van het Arbobesluit, worden onder meer ‘identificerende gegevens’ en ‘gegevens over de bekwaamheid van de verzoeker’ opgenomen (artikel 1.5m, eerste lid, van het Arbobesluit). De persoon die zich wil laten registreren of herregistreren in een van de registers zal deze gegevens moeten aanleveren (artikel 1.5l, eerste lid, van het Arbobesluit). In de Arboregeling is nu uitgewerkt om welke gegevens het precies gaat. Hierbij geldt dat de gegevens die worden opgenomen in het Register duikarbeid en politie afwijken van de gegevens die in de andere registers worden opgenomen.
Artikel 4.8, derde lid, van het Arbobesluit biedt de mogelijkheid om in de Arboregeling arbeid of personen aan te wijzen waarop de verplichting om geregistreerd te zijn in het Register veilig werken met explosieve stoffen, niet van toepassing is. De reden voor een uitzondering kan zijn dat voor bepaalde beroepsbeoefenaren al op andere wijze is geborgd dat men beschikt over afdoende kennis en vaardigheden.
In deze wijzigingsregeling wordt gebruikgemaakt van deze uitzonderingsmogelijkheid. De uitzonderingen zijn opgenomen in artikel 4.16a van de Arboregeling. Voor een toelichting waarom de daarin opgenomen arbeid en personen zijn aangewezen, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4.16a in de artikelsgewijze toelichting.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de uitzonderingen alleen betrekking hebben op de verplichting om geregistreerd te zijn in het Register veilig werken met explosieve stoffen. Zij zien dus niet op de registratieplicht van defensiepersoneel, waar de Minister van Defensie verantwoordelijk voor is.
Op grond van artikel 6.14a, vierde lid, van het Arbobesluit dienen in de Arboregeling nadere regels te worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van arbeidsgezondheidskundige onderzoeken van personen die worden belast met het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk. Deze regels waren opgenomen in bijlage XVI bij de Arboregeling.
Aangezien deze bijlage met deze wijzigingsregeling is komen te vervallen, is nu in artikel 6.2 van de Arboregeling een regeling opgenomen met betrekking tot arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als hiervoor bedoeld. Deze regeling houdt in dat bij de uitvoering van dergelijke arbeidsgezondheidskundige onderzoeken, de keuringsrichtlijnen die worden genoemd in artikel 6.2, in acht moeten worden genomen. Deze keuringsrichtlijnen zijn vastgesteld door de Stichting Werken onder Overdruk en moeten de uniformiteit van de arbeidsgezondheidskundige onderzoeken bij duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk borgen.
In de artikelen 2.14 tot en met 2.17 zijn de verwijzingen naar het certificatieschema voor het persoonscertificaat arbokerndeskundige aangepast zodat deze verwijzen naar een nieuwe versie van dit certificatieschema. De belangrijkste wijziging in dit schema is dat de overgangsbepaling is verlengd tot 1 juli 2027. Hierdoor zullen certificaten die nog een resterende geldigheidsduur hadden bij invoering van de vorige versie van dit certificatieschema op 1 juli 2022, hun oorspronkelijke geldigheidsduur volledig behouden. Indien de oorspronkelijke geldigheidsduur doorloopt na 1 januari 2025 dan blijft deze intact. Bij vaststelling van de vorige versie van het certificatieschema was de inschatting dat een overgangsperiode van twee en een half jaar afdoende zou zijn. Dat blijkt niet het geval te zijn. Met de verlenging van de overgangsperiode kan de oorspronkelijke geldigheidsduur intact blijven en wordt een te beperkte beschikbaarheid van arbokerndeskundigen voor het toetsen van de risico inventarisaties en -evaluaties van werkgevers als gevolg van een te korte overgangsperiode voorkomen.
Daarnaast bevat het nieuwe certificatieschema enkele technische correcties.
Na drie jaar ervaring met de toepassing van het registratieschema Veilig Omgaan Met Explosieve Stoffen is gebleken dat het schema op een aantal punten aanpassingen nodig had.
In het nieuwe registratieschema zijn de eind- en toetstermen voor de registratie Basiskennis Veilig Werken Met Explosieve Stoffen (VOMES) niet meer opgenomen in de eind- en toetstermen voor de verschillende competentie-eisen voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten. In de praktijk is gebleken dat de terminologie en handelwijzen tussen het opsporen van ontplofbare oorlogsresten en die van springmeester en schietmeesters teveel verschillen. Het aantal toetsvragen en de toetsmatrijzen voor de Assistent-, de Deskundige- en de Senior Deskundige Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten zijn hierop aangepast.
Een praktijktoetsing voor Spring- en Schietmeesters, waarbij een praktijksituatie reëel wordt gesimuleerd, blijkt in de praktijk niet of onvoldoende in te richten. Daarom is de praktijktoetsing vervangen door een portfoliotoetsing. De portfoliosystematiek bestaat uit het aanleveren van een portfolio met daarin een projectbeschrijving van twee projecten (afgetekend door een supervisor of opdrachtgever) en een gesprek daarover met twee assessoren waarin de authenticiteit van de portfolio wordt getoetst. Verder zijn diverse technische correcties in het schema doorgevoerd die in de toelichting op het schema worden beschreven.
Zoals reeds is uiteengezet in de nota van toelichting bij de wijziging van het Arbobesluit in verband met de inrichting van registers en in samenhang daarmee het vaststellen van eisen aan de professionele uitoefening voor diverse beroepen, is een belangrijke reden om te kiezen voor een registratiesysteem dat aan het alternatief, verplichte certificatie onder accreditatie door de Raad voor Accreditatie, behoorlijke accreditatie-kosten zijn verbonden.1
Registratieplichten worden uitgevoerd door registratie-instellingen die deze in mandaat van de Minister van SZW uitvoeren. Hierbij hoeven geen kosten voor accreditatie opgebracht te worden. De registratie-instellingen kunnen de examinering zelf uitvoeren of dit uitbesteden aan exameninstellingen onder de voorwaarde dat de registratie instellingen de volledige verantwoordelijkheid voor de examinering houden en dienovereenkomstige voorwaarden vastleggen met de exameninstellingen. Ter controle van de kwaliteit en onafhankelijkheid bij de examinering kunnen uiteenlopende arrangementen worden vastgelegd door de registratie-instellingen.
De registratie-instelling duikarbeid voor de civiele sector zal de examinering uitbesteden aan de twee voormalige certificerende instellingen voor de civiele sector die daarvoor als exameninstellingen worden gecontracteerd. De registratie-instelling civiele duikarbeid heeft een auditcomissie die onafhankelijk toezicht uitvoert op de exameninstellingen. De kosten zullen waarschijnlijk lager zijn dan bij certificatie. Bij de brandweer zal het NIPV (Nederlands Instituut Publieke Veiligheid als registratie-instelling functioneren en ook de examens afnemen. Voorheen was deze instelling verantwoordelijk voor de examinering en de afgifte van certificaten bij de brandweer. Hier verandert er niets in de kosten, die overigens dor de veiligheidsregio’s worden opgebracht.
In de kosten die beroepsbeoefenaren maken voor opleidingen verandert er door de overgang van certificatie naar registratie niets.
De totale kosten in verband met voormalige certificatieverplichtingen zijn niet bekend. Al met al kunnen de kosten voortvloeiend uit het nieuwe systeem van verplichte registratie niet goed worden vergeleken met de kosten die voorheen golden voor het systeem van certificering. Grosso modo zullen de opleidingskosten en de examineringskosten waarschijnlijk niet veel uiteenlopen. De kosten van de afgifte van certificaten zijn niet bekend. Daarom kunnen de kosten van registratie niet goed worden vergeleken met de kosten van certificatie die voorheen golden toen certificatie niet onder accreditatie hoefde te geschieden. Grosso modo kan geconcludeerd worden dat de kosten onder registratie gelijk blijven aan dan wel iets lager liggen dan die onder certificatie.
Gevolgen voor de beroepsbeoefenaren en bedrijven die hen inschakelen
Zoals hierboven aangegeven verandert er weinig in de opleidingskosten en de registratiekosten voor de beroepsbeoefenaren. Voor organisaties die hen inschakelen en de registratievergoeding en opleidingen voor hen betalen, zoals bij brandweer en politie het geval is, blijven de kosten daarmee ook ongeveer gelijk.
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen of verwaarloosbare gevolgen voor de regeldruk heeft.
De Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) is gevraagd om een uitvoerbaarheids- en handhavingstoets uit te voeren die ziet op de verantwoordelijkheden van de NLA ten aanzien van deze wijziging van de Arboregeling.
De NLA heeft een uitvoerig advies uitgebracht waar samen met de duiksector constructief overleg over gevoerd is en dat tot diverse aanpassingen heeft geleid.
Het advies van de NLA gaat enerzijds in op diverse aspecten van deze regeling en de registratieschema’s die onder deze regeling zullen gaan functioneren, alsmede de overeenkomsten tussen de Minister van SZW en de beoogde registratie-instellingen. Anderzijds gaat de NLA in op zogenaamde stelselrisico’s die zij ook al heeft benoemd in haar advies over de wijzing van het Arbobesluit dat de grondslag levert van de invoering van de registratieverplichting voor duikarbeid. Omdat hierop is al ingegaan in de Nota van toelichting bij dat besluit, wordt dat hier niet herhaald.
Op de belangrijkste overige punten wordt hieronder ingegaan.
De NLA merkt op dat in de registratieschema’s voorschriften staan voor de uitvoering van duikarbeid. Dat was overigens ook al het geval in de voormalige certificatieschema’s. De NLA heeft aangegeven dat zij het wenselijk acht dat dergelijke voorschriften, voor zover nodig, worden opgenomen in de Arboregeling, zodat de NLA daar op kan handhaven. Dat kan niet met eisen uit registratieschema’s, omdat die ten dienste staan van de examinering op vereiste kennis en vaardigheden, waarvoor uitsluitend registratie-instellingen bevoegd zijn.
Aan deze wens is tegemoetgekomen door de toevoeging van bepalingen aan het Arbobesluit die het mogelijk maken om bij ministeriële regeling eisen te stellen aan de uitvoering van duikarbeid, arbeid met vuurwerk en het werken met explosieve stoffen. Daarnaast is gebleken dat in het Arbobesluit het voor duikers wel, maar voor duikploegleiders niet verplicht is om een logboek bij te houden. In de certificatieschema’s is het bijhouden van een logboek echter voor beide beroepen wel een verplichting. Tegelijkertijd stelden de certificatieschema’s minimale eisen aan het logboek voor zowel duikers als duikploegleiders, terwijl in het Arbobesluit alleen minimumeisen zijn opgenomen voor het logboek van duikers. Uit de opname van deze logboekeisen in de certificatieschema’s blijkt dat het al lang gebruikelijk is voor beide beroepen om een logboek bij te houden en daarbij rekening te houden met bepaalde minimumeisen die gelden voor deze logboeken. In het Arbobesluit is om die reden het voorschrift dat een logboek voorschrijft, voor beide duikberoepen van toepassing verklaard, terwijl de specifieke informatie die ten minste moet worden opgenomen in de logboeken voor beide beroepen, middels deze regeling in de Arboregeling is opgenomen.
In het advies is opgemerkt dat er diverse onduidelijkheden worden geconstateerd in de afbakening van scopes, omdat diverse begrippen die daarvoor in de schema’s voorkomen, niet altijd goed passen bij de bepalingen voor duikarbeid in de Arboregeling. Aan artikel 6.1 van deze regeling zijn daarom begripsbepalingen uit de schema’s toegevoegd. Hierdoor kan er geen misverstand ontstaan over welke soort duikarbeid bij een bepaalde scope (specialisatie) in de schema’s hoort.
De NLA was aanvankelijk van mening dat de risico’s van de duikerscope A15OLV ten onrechte enkel werden gerelateerd aan die van SCUBA duiken. De NLA had zorgen over zowel de borging van de deskundigheid als de afbakening van de scope, omdat uit de oorspronkelijke beschrijving van A15OLV (scope, definities, eindtermen) onduidelijk was hoe A15OLV zich verhield tot SSE-duiken. Het leek of er zowel met SCUBA als SSE materiaal gedoken kon worden, terwijl in de kennis- en exameneisen niet geborgd leek dat men kundig was voor SSE-materieel.
Het duiken met OLV is echter niet anders dan duiken met een conventionele SCUBA-uitrusting, de handelingsprocedures voor de duiker blijven vrijwel hetzelfde. Bij de voorbereiding van een duik met OLV zijn, aanvullend op de SCUBA, extra handelingen met betrekking tot het aansluiten en controleren van de OLV-uitrusting noodzakelijk. De uitrusting wordt niet gebruikt als vervanging van de reguliere SSE-uitrusting, maar betreft een toevoeging op de bestaande SCUBA-uitrusting. De uitrusting is compacter en eenvoudiger van samenstelling dan een reguliere SSE-uitrusting A15OLV duikarbeid lijkt wat risico’s betreft op SCUBA-duiken en niet op die van SSE-duiken. SCUBA met oppervlakteluchtvoorziening is slechts geschikt voor uitvoering van lichte werkzaamheden en behoort daarmee tot de A-scopes, terwijl SSE duikarbeid gericht is op de uitvoering van zware werkzaamheden dat kenmerkend is voor de B-scopes.
In de toelichting op de registratieschema’s is dit nu nader uitgelegd. Daarnaast zijn in de regeling en in de schema’s de definities van SCUBA met oppervlakteluchtvoorziening en SSE duikarbeid aangepast en zijnde exameneisen voor de scope A15OLV aangepast.
Naar aanleiding van de constatering dat de reeds langer bestaande ruimte in de schema’s om in bijzondere gevallen en onder specifieke voorwaarden dieper te duiken dan de scope van de duiker toestaat, zonder dat hiervoor in de Arboregeling een grondslag bestaat, is deze mogelijkheid nu aan artikel 6.1 toegevoegd, waardoor hier ook door de NLA op gehandhaafd kan worden.
Op grond van vragen van de NLA is in de toelichting op artikel 6.1, vierde lid, van deze regeling duidelijk uiteengezet wanneer een duikerarts A of een duikerarts B ingezet moet worden voor bepaalde typen van arbeidsgezondheidskundig onderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 6.14a van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Ook is onderdeel a van het vierde lid van artikel 6.1 van deze regeling aangevuld ter verduidelijking.
Naar aanleiding van de vraag waarom de duikploegleider geen kennis meer hoeft te hebben van gedragingen van gassen, is aan de toelichting op deze regeling toegevoegd dat een duikploegleider pas in aanmerking komt voor registratie als duikploegleider als hij ook geregistreerd is als duiker of dat niet langer dan 4 jaar geleden was in de scope voor het type duikarbeid waar hij leiding aan geeft. Daardoor beschikt hij dan al over deze kennis. Daarnaast kan hij hiervoor ook terecht bij de duikmedisch begeleider.
De NLA heeft opgemerkt dat de vakinhoudelijke eisen aan het examenpersoneel anders en minder gedetailleerd zijn uitgewerkt dan in de voormalige certificatieschema’s en ziet dit als een stelselrisico.
Bij de registratieverplichtingen zijn de onder mandaat van de minister opererende registratie instellingen zelf verantwoordelijk voor de inhoud en de kwaliteit van de examinering. Dat is ook het geval bij de registratieverplichtingen die al eerder zijn ingevoerd. De registratie-instelling mag zelf de examens afnemen of dit uitbesteden, onder behoud van de volle verantwoordelijkheid. Deze vrijheid brengt met zich mee dat de eisen aan de examens en aan de examinatoren niet overal identiek zijn geregeld. Soms heeft de registratie-instelling een eigen examenreglement en in andere gevallen is er sprake van een examenreglement van de exameninstelling waaraan de examinering is uitbesteed.
Deze verschillen brengen ook lichte verschillen met zich mee in de uitwerking van de eisen aan de examens en de examinatoren die bij registratieverplichtingen in de algemene overeenkomsten tussen de Minister van SZW en de registratie-instellingen zijn opgenomen. In het geval van duikarbeid is in de registratieschema’s over de examinator opgenomen dat deze een door de registratie-instelling of exameninstelling aangestelde persoon is die examens afneemt en voldoet aan het profiel zoals vereist in het examenreglement van de registratie-instelling. In de algemene overeenkomst met de registratie-instelling zijn uitvoerige bepalingen opgenomen over de eisen in verband met examinering en de uitvoering daarvan. Ook als deze eisen op detailniveau licht afwijken van de vergelijkbare eisen bij certificatie, heeft de minister er alle vertrouwen in dat de onder mandaat werkende registratie-instellingen hier zorgvuldig uitwerking aan geven. Bij de reeds ingevoerde registratieverplichtingen zijn op dit vlak nog geen problemen gerezen en mocht dat op een gegeven moment wel het geval zijn, dan zijn de overeenkomsten aan te passen en kan de minister desnoods een instructie geven aan de registratie-instellingen die de verantwoordelijkheid hebben voor een gedegen examinering.
De NLA heeft opgemerkt dat de eisen aan de onafhankelijkheid van het personeel van de registratie-instellingen, minder concreet is geformuleerd als destijds bij certificatie het geval was. De vergelijkbare eisen in de algemene overeenkomsten met de registratie-instellingen wijken daar echter weinig van af en worden daarom als afdoende beschouwd. Mocht later blijken dat er toch aanpassingen gewenst zijn, bijvoorbeeld als gevolg van het stelseltoezicht van de NLA, dan kunnen aanpassingen worden aangebracht.
Bij registratieverplichtingen waarbij er slechts één registratie-instelling is (bijvoorbeeld bij kraanmachinisten en het verrichten van arbeid met explosieve stoffen), is deze instelling ook verantwoordelijk voor het onderhouden van de registratieschema’s. Bij duikarbeid zijn er echter twee registratie-instellingen, waarbij SWOD het schemabeheer zal uitvoeren. De Minister van SZW sluit daartoe met SWOD een convenant en de registratie-instellingen sluiten met SWOD een overeenkomst. Hiermee is verzekerd dat de registratie-instellingen en de in opdracht daarvan werkende exameninstellingen hun kennis en ervaringen inbrengen voor een goed schemabeheer. De vrees van de NLA dat onvoldoende duidelijk is welke rol de registratie-instellingen bij het schemabeheer spelen is onterecht. De NLA was van mening dat er geen concrete bepalingen zijn over de rol van de registratie-instelling bij het schemabeheer. Naar aanleiding van het overleg met de NLA is aan de algemene overeenkomsten tussen de Minister van SZW en de registratie-instellingen toegevoegd dat registratie-instellingen uitvoering moeten geven aan interpretatiedocumenten die de schemabeheerder SWOD met instemming van de minister vastlegt bij onduidelijkheid over de juiste uitleg van eisen in de registratieschema’s. In het convenant dat de Minister van SZW met SWOD sluit, wordt opgenomen dat SWOD verantwoordelijk is voor het beheer van de registratieschema’s voor duikarbeid.
De overeenkomsten tussen de schemabeheerder SWOD en de registratie-instellingen bevatten al bepalingen over de wijze waarop de registratie-instellingen uitvoering moeten geven aan de registratieschema’s en over de bijdrage van de registratie-instellingen, alsmede de exameninstellingen, indien deze onder verantwoordelijkheid van de registratie instellingen opereren, aan het schemabeheer. Daarmee heeft de NLA voldoende concrete aangrijpingspunten voor haar stelseltoezicht.
Aan alle registratieschema’s en algemene overeenkomsten is toegevoegd dat registratie-instellingen niet alleen een klachtenregeling dienen te hebben over het eigen functioneren, maar ook voor klachten over geregistreerden.
In het advies zijn diverse opmerkingen gemaakt ten aanzien van de algemene overeenkomsten en verwerkersovereenkomsten met de registratie-instellingen voor de civiele sector en die voor de brandweer en de politie. Deze overeenkomsten worden standaard afgesloten met registratie-instellingen die op basis van een mandaat van de minister registratieverplichtingen uitvoeren.
Deze opmerkingen hebben geleid tot enkele aanpassingen in deze overeenkomsten, met name op de onderdelen over de examinering. Deze onderdelen zijn meer in overeenstemming gebracht met reeds bestaande overeenkomsten voor andere registratieverplichtingen. Verder is aan de NLA duidelijk gemaakt dat er geen misverstand kan bestaan over het feit dat ook bij uitbesteding van de examinering door registratie instellingen, deze laatsten in alle gevallen de volledige verantwoordelijkheid hebben en houden over het geheel van de examinering.
In het advies is ook opgemerkt dat de registratieschema’s de opleidingseisen die destijds in de certificatieschema’s waren opgenomen, niet meer bevat. Dat is nu op een andere manier geregeld. De entree-eisen in de registratieschema’s schrijven voor dat het certificatie-examen pas kan worden afgelegd als een voorgeschreven opleiding met goed gevolg is afgerond. De eisen aan die opleidingen liggen vast in het opleidingscurriculum dat op de website van SWOD is gepubliceerd. In het convenant dat SWOD met de Minister van SZW heeft gesloten is naar aanleiding van het overleg met de NLA opgenomen dat voor aanpassingen in het opleidingscurriculum die invloed hebben op het kwalificatieniveau instemming van de Minister van SZW nodig is.
Tot slot merkt de NLA in haar advies op dat in de voormalige certificatieschema’s was geregeld dat de certificerende instelling tussentijdse controles uitvoert bij klachten over de certificaathouder, bij specifieke meldingen van de NLA of bij ernstige vermoedens van gevaarlijke situaties veroorzaakt door de gecertificeerde. In de registratieschema’s komt geen verplichting tot tussentijdse controles voor en dit acht de NLA een stelselrisico. De NLA acht het afschaffen van tussentijdse controles naar aanleiding van klachten, meldingen of het vermoeden van gevaarlijke situaties ongewenst. Daardoor ontbreekt, zo stelt zij, een belangrijk corrigerend mechanisme in het systeem van deskundigheidsborging. Dit is een achteruitgang in de doeltreffendheid van het systeem. Het doet afbreuk aan het zelfreinigend vermogen van het stelsel en kan het vertrouwen in registratie schaden. Na klachten of incidenten blijft vaker twijfel bestaan over het functioneren van geregistreerde personen, en ook is er meer kans dat personen die niet (meer) aan de eisen voldoen toch registratieplichtige arbeid blijven doen.
Ook als de registratie-instelling melding doet aan de NLA over zulke klachten is het niet zo dat de NLA standaard alle klachten over registratiehouders zal (kunnen) onderzoeken. Vanwege de beperkte inspectiecapaciteit hanteert de NLA criteria voor het al of niet onderzoeken van meldingen (o.a. op basis van de ernst van de overtreding dan wel het gevaar, wie de melder is (OR/vakbond), het verwachte capaciteitsbeslag). De huidige criteria zijn zodanig dat meldingen over registratiehouders daar vaak buiten kunnen / zullen vallen.
Bovendien vereist het onderzoeken van dit soort meldingen heel specifieke expertise die de NLA niet of zeer beperkt in huis heeft, terwijl de registratie-instelling juist wel die inhoudelijke expertise heeft.
Bij invoering van de registratieverplichtingen wordt de term tussentijdse controle weliswaar niet gehanteerd, maar de registratie-instelling is op grond van de algemene overeenkomst verplicht om een klachtenregeling te hebben voor klachten over geregistreerden, waarbij een melding van de NLA ook als klacht kan dienen. Verder dient de registratie-instelling op grond van artikel 1.5p Arbobesluit maatregelen te nemen indien blijkt dat een geregistreerde door de wijze van uitvoering van zijn werkzaamheden ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken. Nadat een klacht of melding van dergelijke situaties door de registratie-instelling is ontvangen, dient de bewijskracht van deze informatie te worden beoordeeld alvorens tot een besluit kan worden gekomen. De geregistreerde is verplicht antwoord te geven op informatieverzoeken van de registratie-instelling. Evenals een certificerende instelling heeft een registratie-instelling geen bevoegdheden om (arbeids)plaatsen te betreden of informatie te vorderen, zodat de mogelijkheden om onderzoek te doen beperkt zijn. De mogelijkheden voor de NLA om onderzoek te doen, zijn daarentegen een stuk ruimer. Als de aangeleverde informatie afkomstig is van beëdigde opsporingsambtenaren of toezichthouders van de NLA, dan kan worden aangenomen dat de hiervoor bedoelde informatie voldoende bewijskracht heeft.
Als een registratie-instelling vermoedt dat een geregistreerde door de uitvoering van zijn werkzaamheden ernstig gevaar kan veroorzaken, heeft de registratie-instelling verder op grond van de algemene overeenkomst, ook zelf de verantwoordelijkheid dit onverwijld bij de toezichthouder te melden. De NLA kan dan vervolgens besluiten wat zij met deze melding doet. Naar het oordeel van SZW is er dus materieel geen verschil tussen de verplichtingen en mogelijkheden van registratie instellingen versus certificatie instellingen bij klachten (inclusief specifieke meldingen van de NLA) en gevaarlijke situaties. De mogelijkheden tot onderzoek zijn bij registratie instellingen ook niet beperkter dan bij certificerende instellingen in het geval van persoonscertificatie.
In algemene zin wordt opgemerkt dat zowel certificatie- en registratieverplichtingen kennis- en vaardigheidseisen stellen aan personen die van belang zijn om bepaalde risicovolle arbeid veilig uit te kunnen voeren. Certificatie-, noch registratie instellingen hebben verantwoordelijkheden of bevoegdheden om toezicht te houden op de vraag of gecertificeerde dan wel geregistreerde werknemers hun werkzaamheden uitvoeren volgens de wettelijke voorschriften aan werkgevers en werknemers in de arboregelgeving. Die verantwoordelijkheid ligt krachtens artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet bij de NLA. Deze instellingen hebben ook geen bevoegdheden arbeidsplaatsen te betreden, hebben geen beëdigde opsporingsambtenaren en zijn niet onderworpen aan geheimhoudingsverplichtingen. De situatie is vergelijkbaar met de afgifte van rijbewijzen. Het CBR bepaalt aan de hand van afgenomen examens of iemand bekwaam is om te rijden wat, indien dit het geval is, recht geeft op een rijbewijs. Een rijbewijs levert de bevoegdheid tot het besturen van een voertuig op de openbare weg op grond van het aantonen over de daarvoor vereiste kennis en vaardigheden te beschikken. Het CBR controleert niet het weggedrag van de bestuurders. Die bevoegdheid ligt primair bij de politie als toezichthouder. Indien de politie bepaalde overtredingen van voorschriften constateert, dient het CBR daarop het rijbewijs ongeldig te verklaren.
Dat is vergelijkbaar met de fundamentele verdeling van rechten en bevoegdheden tussen certificatie- en registratie instellingen en de NLA.
De uitvoerings- en handhavingstoets van de NLA van de nieuwe versie van het registratieschema voor het veilig werken met explosieve stoffen heeft tot een verduidelijking in de toelichting bij het schema geleid voor de eisen aan assessoren van examens.
De uitvoerings- en handhavingstoets van de NLA van de nieuwe versie van het schema voor arbokerndeskundigen gaf geen aanleiding tot aanpassingen.
De internetconsultatie heeft tot enkele reacties geleid die betrekking hebben op de invoering van de registratieverplichting voor professioneel vuurwerk in plaats van de bestaande certificatieverplichting. Omdat deze nieuwe registratieverplichting bij nader inzien pas later in werking kan treden dan de voorschriften voor duikarbeid, zijn de daarop betrekking hebbende bepalingen uit de regeling gehaald.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft geadviseerd om in de toelichting duidelijk te maken waarom het nodig is dat in het Register duikarbeid brandweer en politie de veiligheidsregio waarin de medewerker werkzaam is en het duikteam waartoe de medewerker behoort, wordt opgenomen. De toelichting op artikel 1.1ca is aangevuld met een passage waaruit blijkt waarom de opname van deze gegevens noodzakelijk is.
Het opschrift is gewijzigd om dit beter aan te laten sluiten bij datgene wat in artikel 1.1c is bepaald.
Het eerste lid is aangepast in verband met de wijziging van artikel 1.5k van het Arbobesluit waarin het derde lid is komen te vervallen, omdat er geen register veilig werken defensiemedewerkers komt en er evenmin een register veilig werken explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers komt.
Het oude tweede lid is vervallen, omdat niet in elk register dezelfde gegevens worden opgenomen en uit artikel 1.5m, eerste lid, van het Arbobesluit in samenhang met het nieuwe artikel 1.1ca van de regeling, al volgt welke gegevens in welk register worden opgenomen.
Het nieuwe tweede lid ziet op de opname van de verklaring omtrent gedrag in de registers veilig werken met explosieve stoffen, vuurwerkbezigers, vuurwerkbewerkers en gasdeskundigen tankschepen. Dit lid is inhoudelijk niet gewijzigd, maar omdat de opsomming van de registers in artikel 1.5j van het Arbobesluit is gewijzigd, is dit artikel aangepast. Voor medewerkers van de nationale politie gold al dat zo’n verklaring omtrent gedrag gekoppeld is aan het zijn van politiemedewerker en daarom niet in het register opgenomen hoefde te worden.
Het nieuwe artikel 1.1ca is een uitwerking van artikel 1.5l, vierde lid, en 1.5m, tweede lid, van het Arbobesluit, waarin is opgenomen dat bij ministeriële regeling de identificerende gegevens en gegevens over de bekwaamheid van de verzoeker, die beide worden genoemd in het eerste lid, onderdelen a en c, van de artikelen 1.5l en 1.5m, nader worden bepaald.
Bij de nadere bepaling van deze gegevens is gebruikgemaakt van de mogelijkheid in het Arbobesluit om onderscheid te maken tussen de verschillende registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, van het Arbobesluit. Dit is gedaan bij het Register duikarbeid brandweer en politie, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel e, van het Arbobesluit, en het Register kraanmachinisten, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel f, van het Arbobesluit.
In het eerste lid staan de identificerende gegevens en gegevens over de bekwaamheid van de verzoeker die worden opgenomen in het Register veilig werken met explosieve stoffen, het Register vuurwerkbezigers, het Register vuurwerkbewerkers, het Register civiele duikarbeid en het Register kraanmachinisten. Dit zijn tevens de gegevens die voor registratie dan wel herregistratie in deze registers moeten worden verstrekt. De gegevens in dit lid maakten voorheen onderdeel uit van de opsomming van gegevens in artikel 1.5l, eerste lid, en artikel 1.5m, eerste lid, van het Arbobesluit. In tegenstelling tot voorheen hoeft de verzoeker niet langer zijn geboorteplaats aan te leveren voor registratie of herregistratie in de hiervoor genoemde registers. Dit gegeven wordt ook niet langer in deze registers geregistreerd, omdat is gebleken dat dit gegeven niet per se nodig is om de geregistreerde of geherregistreerde te identificeren.
Het tweede lid bevat de identificerende gegevens en gegevens over de bekwaamheid van de verzoeker die in het Register duikarbeid brandweer en politie worden opgenomen en die voor registratie dan wel herregistratie moeten worden verstrekt. In het geval van medewerkers van de brandweer zijn dit naast de gegevens in het eerste lid van dit artikel, ook de veiligheidsregio waarin de medewerker werkzaam is en het duikteam waartoe de medewerker behoort. Brandweermedewerkers die duikarbeid verrichten maken onderdeel uit van een duikteam dat binnen een bepaalde veiligheidsregio opereert. De veiligheidsregio is de feitelijke werkgever van de medewerkers bij de brandweer die ingezet worden voor duikarbeid. Deze verstrekt hun salaris en betaalt voor de duikopleidingen en de registratiekosten. Daarnaast heeft elke veiligheidsregio’s een duikcoördinator waarmee de registratie-instelling op basis van een akkoord van de duikmedewerkers bij de brandweer, communiceert over de met de registratie dan wel herregistratie samenhangende verplichtingen van de duikmedewerkers bij de brandweer. Om te verzekeren dat de registratie-instelling communiceert met de juiste veiligheidsregio over de juiste medewerker, behoren de veiligheidsregio en het duikteam tot de identificerende gegevens en gegevens over de bekwaamheid die van brandweermedewerkers worden opgenomen in het Register duikarbeid brandweer en politie. Voor de registratie-instelling is informatie over het duikteam daarnaast relevant om de brandweermedewerkers te identificeren die moeten worden onderworpen aan door haar uit te voeren controles op locatie.
Omdat het ten aanzien van politiemedewerkers niet wenselijk is dat hun persoonsgegevens in de openbaarheid komen, zijn de identificerende gegevens van politiemedewerkers die worden opgenomen in het Register duikarbeid brandweer en politie en die ten behoeve van registratie of herregistratie in dit register moeten worden verstrekt, anders dan bij de andere registers het geval is. Politiemedewerkers hoeven alleen het persoonsnummer dat hun werkgever aan hen heeft toegekend te verstrekken voor registratie of herregistratie in het Register duikarbeid brandweer en politie. Het persoonsnummer is het unieke registratienummer waarmee een politiemedewerker in de personeelsadministratie van de politie is opgenomen en is het enige identificerende gegeven dat van hem wordt opgenomen in dit register. Net als bij de andere registers gaat het bij gegevens over de bekwaamheid van de verzoeker om een kopie of scan van documenten waaruit de vereiste kennis en vaardigheden blijken. Vanwege de hiervoor genoemde onwenselijkheid dat persoonsgegevens van politiemedewerkers in de openbaarheid komen, zijn deze documenten, in tegenstelling tot bij de andere registers, geanonimiseerd.
Artikel 1.1d is aangepast, vanwege de vervanging van artikel 1.1c, tweede lid. Het eerste lid bevat nu een verwijzing naar de onderdelen van artikel 1.5l, eerste lid, van het besluit. Hieruit en uit artikel 1.1ca volgt welke gegevens moeten worden verstrekt om in een bepaald register te kunnen worden geregistreerd of geherregistreerd. De persoon die wil worden geregistreerd of geherregistreerd verstrekt de vereiste gegevens aan de verwerker van het betreffende register.
Ook in het tweede lid is nu een verwijzing naar artikel 1.5l, eerste lid, van het besluit opgenomen. Inhoudelijk is echter geen wijziging beoogd: de verwerker kan ten aanzien van elk gegeven dat is vereist voor registratie of herregistratie bepalen dat dit gegeven in digitale vorm moet worden verstrekt.
De verwijzingen naar artikel 1.1c, tweede en derde lid, in artikel 1.1e, eerste lid, onderdelen a en d, en artikel 1.1f, eerste lid, zijn vervangen, omdat artikel 1.1c, derde lid, is komen te vervallen en in artikel 1.1c, tweede lid, niet langer wordt verwezen naar alle gegevens die in de registers zijn opgenomen. Omdat in artikel 1.5m, eerste lid, van het Arbobesluit alle gegevens zijn opgesomd die in de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, van het Arbobesluit worden opgenomen, wordt nu naar dit artikel verwezen.
In artikel 1.1e, eerste lid, onder b, is daarnaast een redactionele verbetering doorgevoerd.
Voorts is het tweede lid van artikel 1.1e aangepast, waardoor alleen geregistreerden, geherregistreerden en toezichthouders zich bij de verwerker moeten legitimeren. Deze wijziging is doorgevoerd, omdat de overige partijen die in het eerste lid worden genoemd, namelijk werkgevers, opdrachtgevers, hun gemachtigden en overige direct betrokkenen, op grond van artikel 1.1e maar een beperkte hoeveelheid informatie opvragen. Zij kunnen alleen maar opvragen of een persoon is geregistreerd in een register, met welke status en voor welk werkveld of welke werkvelden. Afgezet tegen de persoonsgegevens die noodzakelijkerwijs worden verwerkt als onderdeel van het legitimatieproces, is een legitimatieplicht een relatief zware eis voor het opvragen van de hiervoor genoemde informatie.
Om deze reden is de legitimatieplicht voor deze partijen geschrapt. De legitimatieplicht voor geregistreerden, geherregistreerden en toezichthouders is daarentegen gehandhaafd, nu de deze partijen toegang hebben tot de gegevens, zoals deze in de registers zijn opgenomen. De legitimatieplicht dient in dit geval om te waarborgen dat er geen gegevens uit de registers, waaronder gevoelige gegevens zoals contactgegevens, worden gedeeld met personen die niet gerechtigd zijn om deze gegevens te ontvangen.
Met het schrappen van de komma die voorafgaat aan ‘als bedoeld’ in de onderdelen b, c, e en f zijn de verwijzingen in die onderdelen in lijn gebracht met de Aanwijzingen voor de regelgeving.
In paragraaf 1.3 van de Arboregeling kwam meerdere malen het begrip ‘dienstverrichter’ voor. Hiermee werd, zo volgde uit artikel 1.9, onderdeel d, een dienstverrichter als bedoeld in artikel 21 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties bedoeld. De artikelen van paragraaf 1.3 waarin het begrip dienstverrichter werd gebruikt, te weten de artikelen 1.9b tot en met 1.9d, verwezen echter naar specifieke dienstverrichters, namelijk dienstverrichters die bepaalde arbeid verrichten en op wie een meldplicht rust. Ter verduidelijking is daarom nu het begrip ‘dienstverrichter’ in artikel 1.9, onderdeel b, vervangen door ‘meldingsplichtige dienstverrichter’ en wordt voor een definitie van dit begrip verwezen naar artikel 1.9b, eerste lid.
In de aanhef van artikel 1.9b, eerste lid, werd gesproken over beroepen als genoemd in een aantal artikelen van het Arbobesluit. In sommige van deze artikelen worden echter geen concrete beroepen genoemd, maar wordt verwezen naar bepaalde arbeid. Ook was de manier van verwijzen niet in lijn met de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Omwille van de leesbaarheid is het oude eerste lid opgesplitst in twee afzonderlijke leden. Het nieuwe eerste lid regelt nu in welke gevallen een dienstverrichter als bedoeld in artikel 21 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties een meldplicht heeft voorafgaande aan de eerste dienstverrichting in Nederland. Daarnaast is in het eerste lid bepaald dat de dienstverrichters op wie de meldplicht van toepassing is, bij die melding bepaalde documenten dienen te overleggen. Waar voorheen deze documenten werden genoemd in het eerste lid, zijn deze nu ondergebracht in een nieuw tweede lid. De opsomming van documenten die moeten worden overgelegd is ongewijzigd gebleven.
In het eerste lid wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de artikelen van het Arbobesluit die specifiek verwijzen naar beroepen (gasdeskundige, (reserve)duiker en duikploegleider) en anderzijds de artikelen die verwijzen naar arbeid. De artikelen van het Arbobesluit waarnaar wordt verwezen, zijn hierbij ongewijzigd gebleven ten opzichte van het oude eerste lid.
Doordat de documenten die bij een melding moeten worden overgelegd nu zijn opgenomen in het nieuwe tweede lid, klopte de verwijzingen naar het eerste lid in het vernummerde derde en vierde lid niet meer. Dit is aangepast. Tevens is in het vernummerde derde lid het begrip ‘dienstverrichter’ vervangen door het nieuwe begrip ‘meldingsplichtige dienstverrichter’.
In beide artikelen is het begrip ‘dienstverrichter’ vervangen door het nieuwe begrip ‘meldingsplichtige dienstverrichter’. Tevens zijn de verwijzingen in artikel 1.9c, tweede lid, bijgewerkt. De wijziging in artikel 1.9c, vierde lid, is een wetstechnische wijziging.
Omdat een nieuw certificatieschema voor arbokerndeskundigen is vastgesteld, zijn de verwijzingen naar het certificatieschema in de artikelen 2.14 tot en met 2.17 geactualiseerd. In deze artikelen wordt nu verwezen naar het nieuwe certificatieschema. Zie verder paragraaf 4.4 van het algemene deel van deze toelichting.
In het oorspronkelijke eerste lid is de verwijzing naar artikel 4.8, tweede lid, van het Arbobesluit vervallen, omdat deze vanwege de begripsbepalingen van de registers in het Arbobesluit, overbodig is geworden.
Het bestuur van de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (VOMES) heeft een nieuw Registratieschema veilig werken met explosieve stoffen vastgesteld. De verwijzing naar het registratieschema in artikel 4.16, eerste lid, is daarom aangepast, zodat hierin wordt verwezen naar het nieuw vastgestelde registratieschema. Zie voor een verdere toelichting paragraaf 4.5 van het algemene deel van deze toelichting.
Bij de invoering van de registratieplicht voor het veilig werken met explosieve stoffen is rekening gehouden met het feit dat overheidsfunctionarissen (defensie en politiemedewerkers) op operationele functies met een vertrouwelijk karakter om redenen van openbare veiligheid opgenomen zullen worden in een register dat slechts door een zeer beperkt aantal personen zal kunnen worden geraadpleegd. Omdat de daarvoor in te richten registers bij de invoering van het register veilig werken met explosieve stoffen nog niet operationeel waren, werd een tijdelijke uitzondering uitgewerkt in dit artikel en in artikel 9.2c, zevende lid.
Inmiddels is duidelijk geworden dat voor defensiemedewerkers die met explosieve stoffen werken geen register in de zin van het Arbobesluit zal worden ingericht, maar dat wel registratie door het Ministerie van Defensie zal worden gerealiseerd.
De Minister van Defensie zal zelf de kwalificatie-eisen vaststellen voor personen die bij Defensie met de meer dan 600 verschillende soorten explosieve stoffen werken. Deze eisen voorzien tevens in de kwalificaties om de risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van medewerkers te beheersen.
Voor politiemedewerkers van de Dienst Speciale Interventies die met explosieven werken zal geen apart register worden ingericht omdat zij, mits zij aan de nadere eisen voldoen die in de onderhavige regeling worden opgenomen, uitgezonderd worden van de registratieplicht. Die uitzondering is uitgewerkt in artikel 4.16a van de Arboregeling.
Het bovenstaande leidt ertoe dat artikel 4.16, tweede lid, niet langer nodig is. De inhoud van het tweede lid is nu vervangen door een uitzondering voor arbeid verricht door defensiepersoneel. Als arbeid als bedoeld in dit artikel wordt verricht door defensiepersoneel, dan is de Minister van Defensie verantwoordelijk voor hun registratie.
Bij de totstandkoming van de wijziging van het Arbobesluit in verband met de inrichting van registers en in samenhang daarmee het vaststellen van eisen aan de professionele uitoefening voor diverse beroepen (Stb. 2019, 471) was al geconstateerd dat het wenselijk is om bij ministeriële regeling werkzaamheden aan te wijzen waarop de registratieplicht gelet op de beperkte risico’s en gevaren niet van toepassing is. Daarbij werd met name gedacht aan het dragen van een vuurwapen door politie- en defensiemedewerkers mits zij uiteraard een adequate interne opleiding en gebruiksinstructie hebben gevolgd (zie Stb. 2019, 471, blz. 31).
Uiteindelijk is ervoor gekozen om niet slechts vuurwapendragers bij de politie uit te zonderen van de registratieplicht, maar alle arbeid waarbij wordt gewerkt met munitie van de categorieën II en III als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet wapens en munitie. Dit allereerst nu de explosieve stoffen niet in het vuurwapen zelf, maar in de munitie waarmee het wordt geladen zitten. Bovendien zijn er naast het beroepsmatig dragen en gebruiken van een vuurwapen andere vormen van arbeid waarbij munitie wordt gehanteerd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de aanschaf en het afvoeren van munitie door het Politiedienstencentrum (artikel 6b, eerste lid, Regeling wapens en munitie). Op grond van de Wet wapens en munitie en daarvan afgeleide en daarmee samenhangende regelgeving is het slechts in een beperkt aantal gevallen toegestaan om over munitie te beschikken en hier bepaalde handelingen mee te verrichten. Daarbij worden tevens de nodige eisen gesteld aan degene die deze handelingen verricht. Personen die in het kader van de uitoefening van hun beroep vuurwapens en munitie hanteren, zijn bijvoorbeeld gehouden om trainingen te volgen en hun kennis en ervaring op dit vlak op peil te houden. Gelet op dit alles is arbeid waarbij wordt gewerkt met de hiervoor genoemde categorieën van munitie uitgezonderd van de registratieplicht. Arbeid verricht door defensiepersoneel valt niet onder deze uitzondering, omdat de Minister van Defensie degene is die ten aanzien van defensiepersoneel bepaalt wie wel of niet dient te beschikken over een registratie.
Daarnaast worden door politiemedewerkers explosieven gebruikt in het kader van de Dienst Speciale Interventies. Deze medewerkers worden hierin uitgebreid opgeleid en getraind. Gelet hierop zijn deze politiemedewerkers uitgezonderd, mits zij over de kennis, ervaring en vaardigheden beschikken om de werkzaamheden waarbij zij explosieven gebruiken, veilig uit te voeren.
Een tweede groep politiemedewerkers die wordt uitgezonderd van de registratieplicht zijn politiemedewerkers die bij het trainen van politiespeurhonden in het herkennen van explosieve stoffen optreden als begeleider of trainer van deze honden. Aanvankelijk werd gedacht dat het wenselijk zou zijn deze categorie wel een registratieplicht op te leggen voor het werken met explosieve stoffen, maar daar is uiteindelijk toch van afgezien, omdat hierbij zeer kleine hoeveelheden explosieve stoffen zonder ontstekingsmechanisme worden gebruikt, waaruit geen bijzondere risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van deze hondenbegeleiders resulteren. Ook hebben zij via een interne opleiding ruime kennis en vaardigheden opgedaan om deze werkzaamheden uit te kunnen voeren. Dit maakt dat ook zij uitgezonderd kunnen worden, mits zij over voldoende kennis, ervaring en vaardigheden beschikken om de trainingswerkzaamheden veilig uit te voeren.
Ook het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) komt bij haar werkzaamheden in aanraking met explosieven. Explosieven worden bij het NFI aangeleverd door de EOD en zijn dan al in zoverre onschadelijk gemaakt dat ze als transportveilig worden beschouwd. In praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat een ontsteker altijd van een hoofdlading is verwijderd en afzonderlijk is verpakt.
Gelet verder op de veelheid aan maatregelen van het NFI op het vlak van opleidingen, voorlichting en onderricht, de bestaande instructies, procedures en veiligheidsvoorzieningen zou een registratieplicht voor het werken met explosieve stoffen te weinig toegevoegde waarde hebben en leiden tot een onnodige administratieve lastenverzwaring en kostenverhoging. Daarom zijn de medewerkers van het NFI die onderzoek verrichten aan kleine hoeveelheden explosieven die reeds onschadelijk zijn gemaakt uitgezonderd van een registratieplicht, mits zij over voldoende kennis, ervaring en vaardigheden beschikken om deze werkzaamheden veilig uit te voeren.
In verband met de overgang van certificatie naar registratie is hoofdstuk 6 in zijn geheel vervangen. Hierbij zijn de oude artikelen 6.1, 6.5 en 6.6 komen te vervallen vanwege de overgang van certificatie naar registratie. Bovendien wordt er bij registratie, anders dan bij certificatie, geen onderscheid meer gemaakt tussen duikploegleiders bij de brandweer en ‘gewone’ duikploegleiders.
Artikel 6.1, eerste lid, bevat definities van een aantal begrippen die in de rest van artikel 6.1 worden gebruikt. De definities van deze begrippen, met uitzondering van het begrip ‘scopecategorie’, zijn ontleend aan de definitiebepalingen in de registratieschema’s voor duikers, duikploegleiders en duikmedisch begeleiders, genoemd in artikel 6.1, tweede, vierde respectievelijk achtste lid. Het begrip ‘scopecategorie’ is gebaseerd op de indeling in categorieën en de bijbehorende beschrijvingen die zijn opgenomen in de registratieschema’s voor duikers en duikploegleiders.
Artikel 6.1, tweede lid, ziet op de registratie van een duiker en verwijst naar het daarop van toepassing zijnde registratieschema. De verplichting van een duiker om te beschikken over een registratie staat in artikel 6.16, zesde lid, van het Arbobesluit.
Op basis van het certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid werd onderscheid gemaakt tussen drie categorieën (A, B, C) en negen subcategorieën (A1, A2, A3, B0, B1, B2, B3, B4, C). In het registratieschema worden acht scopes (onder certificatie genoemd subcategorieën) onderscheiden: A9, A15, A15OLV, A30, B30, B50R, B50 en C en de exameneisen daarvoor worden uitgewerkt in de bijlagen I tot en met VIII.
De aanduidingen van de scopes zijn aangepast (afgezien van de C scope), om ook voor derden duidelijker onderscheid te maken tussen de subcategorieën onder certificatie en scopes onder registratie. De nieuwe indeling sluit grotendeels aan bij de oude, met dien verstande dat B0 en B1 niet meer voorkomen.
De nieuwe scope A15OLV is op verzoek van de brandweer toegevoegd aan het registratieschema, maar kan uiteraard ook in andere sectoren toegepast worden indien daar op een gegeven moment ook behoefte aan bestaat.
In paragraaf 5.8 van het registratieschema is opgenomen dat duikers die zijn geregistreerd voor de scopes A30, B50R of B50, in incidentele gevallen en mits wordt voldaan aan een drietal voorwaarden, dieper mogen duiken dan de betreffende scope toelaat. Een dergelijke mogelijkheid om dieper te duiken was tevens opgenomen in het certificatieschema voor houders van certificaten voor de subcategorieën A3, B3 of B4. Als wordt voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden, dan betekent dit in feite een verruiming van de scopes A30, B50R en B50. Om deze reden is in artikel 6.1, derde lid, nu geregeld dat duikers die een registratie hebben voor een of meer van de hiervoor genoemde scopes in incidentele gevallen en mits wordt voldaan aan de van toepassing zijnde voorwaarden in het registratieschema, dieper mogen duiken dan de maximale diepte die gekoppeld is aan de betreffende scope.
Artikel 6.1, vierde lid, ziet op de registratie van een duikploegleider en verwijst naar het daarop van toepassing zijnde registratieschema. De verplichting van een duikploegleider om te beschikken over een registratie staat in artikel 6.16, derde lid, van het Arbobesluit.
Op basis van het certificatieschema voor de duikploegleider (WOD-L) werd onderscheid gemaakt tussen drie categorieën (A, B, C) en acht subcategorieën (A1, A2, A3, B1, B2, B3, B4 en C). De C-subcategorie was abusievelijk niet opgenomen in het certificatieschema. Het certificatieschema WOD-F voor de duikploegleider bij de brandweer bevatte alleen categorie A en subcategorie A2. Er werden dus voor de duikploegleider bij de brandweer in het certificatieschema geen aparte categorieën onderscheiden. Er was slechts één subcategorie. Ten tweede richtten de eisen in het certificatieschema zich wat meer op duikarbeid bij de brandweer.
In het registratieschema worden zeven scopes (onder certificatie genoemd subcategorieën) onderscheiden: A9, A15, A30, B30, B50R, B50 en C en de exameneisen daarvoor worden uitgewerkt in de bijlagen I tot en met VII.
De aanduidingen van de scopes zijn aangepast (afgezien van de C scope), om duidelijker onderscheid te maken tussen de subcategorieën onder certificatie en scopes onder registratie. De nieuwe indeling sluit grotendeels aan bij de oude, met dien verstande dat B1 niet meer voorkomt.
Een duikploegleider die is geregistreerd voor de scope A15, A30, B30, B50R, B50 of C mag tevens leiding geven aan werkzaamheden die binnen scope A15 vallen en waarbij gebruik wordt gemaakt van een aansluiting op een hogedrukluchtvoorziening vanaf de oppervlakte, mits bij zijn registratie of herregistratie tevens de aantekening ‘A15OLV’ is geregistreerd. Dit is bepaald in artikel 6.1, vijfde lid.
Op grond van het zesde lid wordt een aantekening als hiervoor bedoeld opgenomen in het van toepassing zijnde register, indien is voldaan aan de eisen in het registratieschema voor duikploegleiders. Als een aantekening is geregistreerd, dan zal deze worden opgenomen op het bewijs van registratie of herregistratie van de duikploegleider.
Het zevende lid bepaalt dat duikers en duikploegleiders die in een bepaalde scope zijn geregistreerd tevens duikarbeid mogen verrichten respectievelijk leiding mogen geven aan duikarbeid die valt binnen een lagere scope dan die waarvoor de duiker respectievelijk de duikploegleider is geregistreerd.
De indeling van de scopes voor duikers is opbouwend van aard gebleven, waardoor een duiker duikarbeid mag uitvoeren in een lagere scope. Een duiker met een registratie in de scope B50R mag ook duikarbeid verrichten in de scope B30 of bijvoorbeeld A15 en een duiker in de scope A15OLV mag ook duikarbeid verrichten in de scope A15 of A9. Uitzondering hierop is dat een registratiehouder met een geldige registratie in de scope A30 of scopecategorie B of C geen duikarbeid mag uitvoeren in de scope A15OLV zonder een geldige registratie in deze scope. Het voorgaande geldt tevens voor duikploegleiders: een duikploegleider die is geregistreerd voor een bepaalde duikploegleidersscope mag naast het geven van leiding aan duikarbeid die valt binnen de betreffende scope, ook leiding geven aan duikarbeid in een lagere scope. Om leiding te kunnen geven aan duikarbeid die valt binnen duikerscope A15OLV zal een duikploegleider echter altijd een ‘aantekening A15OLV’ moeten hebben.
Artikel 6.1, achtste lid, ziet op de registratie van een duikmedische begeleider en verwijst naar het daarop van toepassing zijnde registratieschema. De verplichting van een duikmedische begeleider om te beschikken over een registratie staat in artikel 6.16, zevende lid, van het Arbobesluit.
In het registratieschema voor de duikploegleider is niet meer opgenomen dat deze kennis moet hebben van de gedragingen van gassen. Aangezien de duikploegleider pas in aanmerking komt voor registratie duikploegleider als hij ook geregistreerd is duiker of dat niet langer dan 4 jaar geleden was in de scope voor het type duikarbeid waar hij leiding aan geeft, beschikt hij al op grond daarvan over deze kennis. Daarnaast kan hij hiervoor ook terecht bij de duikmedisch begeleider.
Op basis van het certificatieschema werd onderscheid gemaakt tussen drie categorieën duikmedische begeleiders, namelijk de beperkt duikmedische begeleider (EHBO-Duikarbeid: B1), de duikmedische begeleider (MAD-A: B2) en de uitgebreid duikmedische begeleider (MAD-B: B3). De categorie uitgebreid duikmedisch begeleider (MAD-B) is komen te vervallen. Voor deze categorie duikmedisch begeleider, waren zogenaamde voorbehouden medische handelingen opgenomen in de eind- en toetstermen.
Omdat het houden van toezicht op en het stellen van eisen aan voorbehouden medische handelingen vallen onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS), is deze categorie Duikmedisch begeleider komen te vervallen. Er is vooralsnog geen traject gestart om deze voorbehouden medische handelingen in overleg met het Ministerie van VWS in de Wet BIG op te laten nemen.
Artikel 6.1, negende lid, ziet op de registratie van een duikerarts en verwijst naar het daarop van toepassing zijnde registratieschema. De verplichting van een duikerarts om te beschikken over een registratie staat in artikel 6.14a, derde lid, van het Arbobesluit.
Op basis van het certificatieschema werd onderscheid gemaakt tussen twee categorieën: Duikerarts A en Duikerarts B. In het registratieschema worden deze twee categorieën, aangeduid als ‘scopes’, gehandhaafd.
In het Registratieschema duikerarts worden de volgende scopes onderscheiden bij het uitvoeren van daarbij vermelde taken:
I. Duikerarts A: voert alleen herkeuringen uit
II. Duikerarts B: voert initiële keuringen en herkeuringen uit.
In het registratieschema is, net als in het certificatieschema het geval was, een herkeuring een arbeidsgezondheidskundig onderzoek dat wordt uitgevoerd na een eerder onderzoek binnen de van toepassing zijnde periode in artikel 6.14a, tweede lid, van het besluit. Onder een herkeuring valt daarentegen niet een arbeidsgezondheidskundig onderzoek dat plaatsvindt vanwege een wijziging in de lichamelijke of geestelijke toestand van degene die wordt onderzocht. Deze onderzoeken dienen altijd plaats te vinden door een duikerarts B.
Initiële keuringen zijn, net als voorheen onder certificatie het geval was, alle arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, van het besluit die geen herkeuring zijn. Het gaat hierbij dan allereerst om arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste lid, van het besluit. Aan deze onderzoeken worden niet alleen personen onderworpen die nog niet eerder arbeid onder overdruk hebben verricht, maar ook personen die zich niet binnen de op hen van toepassing zijnde termijn in artikel 6.14a, tweede lid, van het Arbobesluit opnieuw hebben laten onderzoeken.
Arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, tweede lid, van het besluit, die worden verricht naar aanleiding van een wijziging in de lichamelijke of geestelijke toestand van degene die wordt onderzocht, worden tevens gezien als initiële keuringen. Tot slot worden ook arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, zesde lid, van het besluit beschouwd als initiële keuringen die alleen door een duikerarts B mogen worden uitgevoerd. Bij deze onderzoeken gaat het om arbeidsgezondheidskundige onderzoeken die worden uitgevoerd na een eerdere afkeuring (medisch duikverbod).
Beide duikerartsen kunnen een duikmedisch attest afgeven. Een duikmedisch attest is het resultaat van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek zoals voorgeschreven in artikel 6.14a van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
In artikel 6.1, tiende lid, is tevens bepaald dat artikel 6.1 niet van toepassing is op arbeid verricht door defensiepersoneel. Als defensiepersoneel arbeid verricht als bedoeld in dit artikel, dan is de Minister van Defensie verantwoordelijk voor de registratie.
In artikel 6.2, eerste lid, wordt verwezen naar de keuringsrichtlijnen die bij het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het Arbobesluit, in acht moeten worden genomen. De Keuringsrichtlijn Werken onder Overdruk Arbeid Hyperbare Geneeskunde is bedoeld voor arbeidsgezondheidskundige onderzoeken voor het verrichten van werkzaamheden in een hyperbare behandelkamer, terwijl de Keuringsrichtlijn Werken onder Overdruk – Duikarbeid, is bedoeld voor arbeidsgezondheidskundige onderzoeken voor het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid of overige arbeid onder overdruk, niet zijnde arbeid in een hyperbare behandelkamer. Om geen misverstanden te laten bestaan over wat moet worden verstaan onder een hyperbare behandelkamer, is in het tweede lid een definitie van dit begrip opgenomen.
De keuringsrichtlijnen zijn beide vastgesteld door het bestuur van de Stichting Werken onder Overdruk, zijnde een privaatrechtelijke organisatie, en gepubliceerd op de website www.arbocataloguswoo.nl. Het is aan de Stichting om ervoor te zorgen dat beide keuringsrichtlijnen nu, maar ook in de toekomst, toegankelijk zijn voor hen die deze willen of moeten raadplegen.
In het eerste lid is de datum opgenomen waarop de beide keuringsrichtlijnen zijn vastgesteld, om te verzekeren dat de uitvoerders van arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als hiervoor bedoeld dezelfde en meest actuele versie van de keuringsrichtlijnen gebruiken. Bij een eventuele inhoudelijke wijziging van de keuringsrichtlijnen, zal ook de verwijzing naar de keuringsrichtlijnen in de Arboregeling worden aangepast.
Artikel 6.3 bevat de informatie die ten minste moet worden opgenomen in het logboek dat duikers en duikploegleiders op grond van artikel 6.16, vijfde lid, van het besluit moeten bijhouden. Deze inhoudelijke eisen aan het logboek zijn overgenomen uit de registratieschema’s voor duikers en duikploegleiders. Naast algemene gegevens, te weten de voornaam, achternaam en de geboortedatum van de houder, moet in de logboeken ook bepaalde informatie per duik worden opgenomen. Deze informatie is voor de logboeken van de duiker en de duikploegleider grotendeels hetzelfde. Het tweede lid bevat de informatie die verschilt ten opzichte van de beide logboeken. In het derde lid is tot slot de totaaltijd van een duik opgenomen als gegeven dat in de plaats van de eindtijd van een duik mag worden ingevuld in het logboek.
Artikel 6.4 was voorheen opgenomen in de Arboregeling als artikel 6.8. Inhoudelijk is dit artikel ongewijzigd gebleven, afgezien van een wijziging in het opschrift van het artikel. Het opschrift van artikel 6.3 is gewijzigd om beter tot uitdrukking te brengen wat dit artikel regelt, namelijk het aanwijzen van een sportduikbrevet als bedoeld in artikel 6.31, tweede lid, van het besluit.
Certificaten voor het verrichten van arbeid als duiker, duikploegleider, duikmedisch begeleider of duikerarts waarvan op het moment van inwerkingtreding van de registratieplicht de geldigheidsduur nog niet is verstreken, kunnen op verzoek van de certificaathouder voor de resterende geldigheidsduur daarvan worden omgezet in een registratie. Dit op grond artikel 9.34 van het Arbobesluit.
Om te verduidelijken in welk register en in welke scope de houder van een certificaat zich kan laten registreren, was het noodzakelijk om hierover regels op te nemen in hoofdstuk 9 van de Arboregeling. In plaats van deze regels toe te voegen aan het bestaande hoofdstuk 9, is er met het oog op de toegankelijkheid van het hoofdstuk voor gekozen om dit in zijn geheel opnieuw vast te stellen.
Bij het opnieuw vaststellen van hoofdstuk 9 komt het oude artikel 9.2b niet langer terug. Artikel 9.2b bevatte een overgangsregeling voor de certificering van duikerartsen. Deze overgangsregeling komt nu terug in het registratieschema voor duikerartsen, waardoor het niet langer nodig was om deze te handhaven. Ook de oude artikelen 9.2d en 9.2e komen niet terug in het nieuwe hoofdstuk 9, omdat zij geen betekenis meer hadden.
Het nieuwe artikel 9.1 verduidelijkt in welk register en in welke scope de houder van een certificaat voor het verrichten van arbeid als duiker, duikploegleider, duikmedisch begeleider dan wel duikerarts kan worden geregistreerd. Hierbij is uitgegaan van een beoordeling van SWOD van de kennis en ervaring die was vereist op basis van de certificatieschema’s en de kennis en ervaring die is vereist op basis van de registratieschema’s.
Artikel 9.1, zesde lid, bevat daarnaast een aanvullende eis waaraan moet worden voldaan in het geval van houders van een certificaat duikarbeid of duikploegleider. Deze eis houdt in dat als de houder beschikt over een certificaat dat langer dan 24 maanden geleden is verstrekt, hij eerst zal moeten aantonen dat hij in de periode van 24 maanden sinds de afgifte van dat certificaat heeft voldaan aan de doorlopende praktijkervaringseis die op het certificaat van toepassing was.
Artikel 9.2 is bedoeld voor het overgangsrecht dat van toepassing zal zijn op houders van een certificaat vuurwerkdeskundige, dat nog geldig is op het moment dat de registratieplicht voor vuurwerkbewerkers en vuurwerkbezigers in werking treedt. Omdat de inwerkingtreding van deze registratieplicht vooralsnog niet kan plaatsvinden, maar het de verwachting is dat dit niet al te lang op zich laat wachten en al vaststaat dat er overgangsrecht komt, is artikel 9.2 van het opnieuw vastgestelde hoofdstuk 9 gereserveerd voor het bij de registratieplicht voor vuurwerkbewerkers en vuurwerkbezigers behorende overgangsrecht. Door artikel 9.2 te reserveren, is het niet nodig om later een nieuw artikel in te voegen met gevolgen voor de reeds ingezette nummering.
Artikel 9.3 komt inhoudelijk overeen met het voormalige artikel 9.2c. Wel zijn het eerste en het zevende lid van dit artikel komen te vervallen. Het voormalige eerste lid had betrekking op in het verleden afgegeven certificaten voor het opsporen van conventionele explosieven, waarvan een nog resterende geldigheid op 31 december 2020 intact zou blijven. Aangezien deze certificaten een geldigheidsduur hadden van drie jaar, is de overgangsbepaling van het voormalige eerste lid niet meer van toepassing en kon daarom vervallen.
Het zevende lid bevatte een uitzondering voor defensiemedewerkers en politiemedewerkers die met explosieve stoffen werken, omdat voor beide sectoren de betreffende registers nog niet operationeel waren (Stcrt. 2020, 58183). Inmiddels is duidelijk dat er geen register als bedoeld in artikel 1.5j van het Arbobesluit komt voor defensiemedewerkers die met explosieve stoffen werken. Tegelijkertijd zijn er op dit moment geen politiemedewerkers waarop de registratieplicht voor het werken met explosieve stoffen van toepassing is. Het zevende lid kon daarmee komen te vervallen.
Artikel 9.4 was voorheen artikel 9.3 en is inhoudelijk ongewijzigd gebleven. Artikel 9.5 is zowel inhoudelijk als qua nummering ongewijzigd gebleven.
In bijlage XVI was het werkveldspecifieke document voor aanwijzing van en toezicht op certificerende instellingen belast met de uitgifte van persoonscertificaten op het gebied van Werken onder Overdruk opgenomen. In de bijlagen XVIa tot en met XVIe waren de certificatieschema’s voor de verschillende duikberoepen opgenomen.
Vanwege de overgang van certificatie naar registratie en het gebruik van registratieschema’s, zijn deze bijlagen komen te vervallen.
De in dit artikel genoemde besluiten bevatten tijdelijke vrijstellingen van bepaalde verplichtingen op het gebied van certificatie en registratie. De vrijstellingsperiodes zijn inmiddels al geruime tijd verstreken, waardoor beide besluiten hun betekenis hebben verloren. Om deze reden worden zij nu ingetrokken.
De inwerkingtredingsdatum van deze regeling, met uitzondering van artikel I, onderdeel Y, is gelijk aan die waarop de registratieplichten voor duikberoepen in werking treden. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het Besluit van 25 november 2024 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van bepaalde onderdelen van artikel I en artikel II van het Besluit van 4 november 2024 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de inrichting van een register voor duikberoepen en enige andere wijzigingen (Stb. 2024, 375).
Artikel I, onderdeel J, van deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025. Hiermee wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn. Dit is in dit geval echter noodzakelijk om te voorkomen dat de certificaten van bepaalde arbokerndeskundigen voortijdig komen te vervallen als gevolg van een te korte overgangsperiode in het voorheen geldende certificatieschema voor arbokerndeskundigen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
Stb. 2019, nr. 471, blz. 13 en 14. De vergoeding voor een initiële accreditatie door de RvA van een certificerende instelling voor persoonscertificatie bedraagt € 15.000 á € 20.000. Nadat een certificerende instelling is geaccrediteerd vinden jaarlijks audits plaats door de RvA. De kosten daarvan kunnen variëren, maar zijn lager dan de kosten voor een initiële accreditatie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-39673.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.