Bekendmaking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 november 2024, nr. 2024-0000909422, houdende de publicatie van het Registratieschema duikploegleider, bedoeld in artikel 6.1, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling

De Staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

maakt bekend dat het Registratieschema duikploegleider, bedoeld in artikel 6.1, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling op 1 oktober 2024 is vastgesteld.

Het Registratieschema duikploegleider met de daarbij behorende toelichting is als bijlage opgenomen bij deze bekendmaking.

Deze bekendmaking zal met de daarbij behorende bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel

REGISTRATIESCHEMA DUIKPLOEGLEIDER

Vastgesteld doorhet bestuur van de Stichting Werken onder Overdruk (SWOD) op 1 oktober 2024.

1. Inleiding

Dit registratieschema bevat de eisen op het gebied van duikarbeid waaraan een duikploegleider dient te voldoen om te worden geregistreerd in een register als bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen d onder 2 en e onder 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit(verder Arbobesluit genoemd), alsmede de eisen aan het proces van registratie. Duikarbeid is een vorm van werken onder overdruk.

Er zijn registratieschema’s voor verschillende duikberoepen, te weten: duiker, duikploegleider, duikmedisch begeleider en duikerarts waarbij per duikberoep onderscheid wordt gemaakt naar verschillende competentieniveaus die aangeduid worden als verschillende ‘scopes’. Voor elk duikberoep is een apart registratieschema gemaakt. Duikarbeid wordt met name verricht in de vier sectoren, te weten Defensie, brandweer, politie en civiel. De registratie van de duikers in deze sectoren vindt plaats in drie verschillende registers, hierna te noemen de Registers. Bij het Ministerie van Defensie is de Minister van Defensie zelf verantwoordelijk voor de registratie van de personen die de duikberoepen uitvoeren. Hij hanteert daarvoor afwijkende kwalificatie eisen en registreert de beroepsbeoefenaren in het personeelsadministratiesysteem van Defensie. Dit schema is dus niet van toepassing op duikploegleiders binnen Defensie.

Bij de verschillende scopes van het registratieschema wordt onderscheid gemaakt op basis van de risicofactoren: duiktijd, diepte, werkzaamheden, aard van de omgeving en duiksystemen. Dit onderscheid resulteert voor de duikploegleider in zeven verschillende scopes die zijn uitgewerkt en zeven bijlagen bij dit registratieschema.

In dit schema worden per scope exameneisen geformuleerd van de duikploegleider bij duikarbeid. Deze zijn uitgewerkt in een taakomschrijving, entree-eisen voor het examen, de toetsmethode en de eind- en toetstermen waaraan voldaan moet worden.

De nummering van de bijlagen correspondeert met de indeling van de risico’s, hoe hoger het nummer, hoe meer risico gelopen wordt en hoger het vereiste competentieniveau is.

2. Scopes

In het Registratieschema duikploegleider worden de volgende scopes onderscheiden bij het uitvoeren van werkzaamheden conform een werkplan inzake:

A categorie: kenmerkend voor deze categorie zijn lichte werkzaamheden zonder aangedreven gereedschappen waarbij voornamelijk mobiliteit van de duiker van belang is voor zijn werkzaamheden.

  • I. A9: het leidinggeven aan de uitvoering van lichte werkzaamheden, met een SCUBA duikuitrusting tot een diepte van 9 meter, binnen de grenzen van no-deco duiktijden, onder geconditioneerde omstandigheden;

  • II. A15: het leidinggeven aan de uitvoering van lichte werkzaamheden, met een SCUBA duikuitrusting tot een diepte van 15 meter, binnen de grenzen van no-deco duiktijden;

  • III. A30: het leidinggeven aan de uitvoering van lichte werkzaamheden, met een SCUBA duikuitrusting tot en met een diepte van 30 meter;

B categorie: kenmerkend voor deze categorie zijn zware werkzaamheden waarbij de duiker voornamelijk statisch zijn werkzaamheden uitvoert.

  • IV. B30: het leidinggeven aan de uitvoering van zware werkzaamheden, met een SSE duikuitrusting, tot en met een diepte van 30 meter;

  • V. B50R: het leidinggeven aan de uitvoering van zware werkzaamheden, met een SSE duikuitrusting, tot en met een diepte van 50 meter;

  • VI. B50: het leidinggeven aan de uitvoering van zware werkzaamheden, met een SSE duikuitrusting, inclusief het duiken vanuit een open duikklok, tot en met een diepte van 50 meter;

C categorie: kenmerkend voor deze categorie zijn zware werkzaamheden waarbij de duiker vanuit een gesloten duikklok gebruik maakt van ademgassen die ten behoeve van het ademen op grotere dieptes samengesteld zijn.

  • VII. C: het leidinggeven aan de uitvoering van zware werkzaamheden, met een SSE duikuitrusting, inclusief het duiken vanuit een gesloten duikklok.

Voor de duiker is de subcategorie A15OLV onder registratie toegevoegd aan de A (SCUBA) categorie. Binnen deze scope is het mogelijk om gebruik te maken van een hogedrukluchtvoorziening vanaf de oppervlakte (OLV) tot een duikdiepte van 15 meter. Een duikploegleider met een geldige scope A15 of hoger die in het bezit is van de aantekening A15OLV is bevoegd leiding te geven aan duikarbeid met SCUBA tot een diepte van 15 meter met hogedrukluchtvoorziening vanaf de oppervlakte.

3. Beheerder en verwerker registers

Register civiele duikarbeid

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna SZW) heeft aan de Registratie-instelling Civiele Duikarbeid mandaat, volmacht en machtiging verleend voor de uitvoering van het beheer van het Register Civiele Duikarbeid. Daarnaast heeft de Minister van SZW met de Registratie-instelling Civiele Duikarbeid een algemene overeenkomst over het beheer van het Register gesloten.

Overeenkomstig artikel 1.5k, tweede lid, van het Arbobesluit heeft de Minister van SZW de Registratie-instelling Civiele Duikarbeid als verwerker aangewezen voor een Register als bedoeld in artikel 28 van Algemene verordening gegevensbescherming en met hen verwerkersovereenkomst gesloten. Deze verwerkersovereenkomst ziet op de bescherming van persoonsgegevens bij het beheer van het Register civiele duikarbeid.

Register duikarbeid brandweer en politie

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna SZW) heeft aan het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV)mandaat, volmacht en machtiging verleend voor de uitvoering van het beheer van het Register duikarbeid brandweer en politie. Daarnaast heeft de Minister van SZW met het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid een algemene overeenkomst over het beheer van dit Register gesloten.

Overeenkomstig artikel 1.5k, tweede lid, van het Arbobesluit heeft de Minister van SZW het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid als verwerker aangewezen voor het Register als bedoeld in artikel 28 van Algemene verordening gegevensbescherming en met het NIPVeen verwerkersovereenkomst gesloten. Deze verwerkersovereenkomst ziet op de bescherming van persoonsgegevens bij het beheer van het Register duikarbeid brandweer en politie.

4. Definities en afkortingen

In dit registratieschema wordt verstaan onder:

Begrip of afkorting

Betekenis

Aangedreven gereedschap

Arbeidsmiddelen die pneumatisch, hydraulisch, mechanisch of elektrisch dan wel via munitie worden aangedreven en aanvullend bewustzijn vereisen voor de duikploeg en van de duiker ten aanzien van veiligheidsmatregelen voor zichzelf dan wel voor zijn omgeving aan de oppervlakte, in het water en tijdens de duikarbeid. Hieronder worden in ieder geval verstaan: een airlift, een reactiespuit, onderwaterbrand- en lasapparatuur.

Aantekening A15OLV

Een bij de registratie of herregistratie opgenomen aantekening die de geregistreerde het recht geeft om leiding te geven aan duikarbeid met SCUBA tot een diepte van 15 meter met hogedrukluchtvoorziening vanaf de oppervlakte.

Ademgas

Ademgas is verzamelnaam voor gasmengsels, die in samenstelling variëren naar gelang de aard, tijdsduur en druk (waaronder ademlucht). Ademgassen zijn geschikt voor gebruik in ademhalingstoestellen en de samenstelling voldoet aan de eisen, bedoeld in NEN-EN-12021.

Ademlucht

Samengeperste lucht en bevat 21% zuurstofgas, minimaal 78% stikstofgas en maximaal 1% overige gassen.

Arbeidsmiddelen

Alle op de arbeidsplaats gebruikte machines, installaties, apparaten en gereedschappen (artikel 1, derde lid, onderdeel h, van de Arbowet).

CES

Centrale Examencommissie SWOD die de itembank, bedoeld in paragraaf 6.3, onderdeel 2, en het Toetsplan, bedoeld in paragraaf 6.3, onderdeel 6, ontwikkelt en beheert.

Cesuur

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Compressiekamer of -tank

Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duikarbeid en andere overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.

Decompressie

Het zich verplaatsen van een omgeving met een hogere druk naar een omgeving met lagere druk. Bij een gecontroleerde decompressie wordt een vooraf bepaald decompressieprofiel gevolgd om de in de weefsels opgenomen gassen uit te wassen.

Duikarbeid

Het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (artikel 6.13, eerste lid, onder a, van het Arbobesluit).

Duiker

Persoon die duikarbeid verricht, bedoeld in artikel 6.16, zesde lid, van het Arbobesluit.

Duikklok, gesloten of droge

Een afzinkbare kamer, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer. Ook wel Closed bell genoemd.

Duikklok, open of natte

Open duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademlucht waar geademd kan worden. Ook wel Wet bell genoemd.

Duikploegleiderlogboek

Persoonlijk document waarin aantekening wordt gehouden van de door de duikploegleider geleide duiken.

Duikploeg

Het samenstel van één of meer duikers die worden bijgestaan door een reserveduiker en een duikploegleider overeenkomstig artikel 6.16, eerste lid, Arbobesluit en waarbij in de nabijheid van de plaats waar de duikarbeid wordt verricht een duikmedisch begeleider aanwezig is overeenkomstig artikel 6.15, eerste lid 1, onder c, van het Arbobesluit.

Duikploegleider

Persoon die de duiker bijstaat bij het verrichten van duikarbeid, bedoeld in artikel 6.16, achtste lid, van het Arbobesluit.

Duiksysteem

Samenstel van componenten, inclusief duikuitrusting benodigd voor het verblijf ondergedompeld in een vloeistof.

Duiktijd

Tijdsduur van de duikarbeid, weergegeven in minuten die aanvangt bij het moment van afdalen en eindigt bij het moment van opkomen.

Duikuitrusting

Uitrusting benodigd voor het verblijf ondergedompeld in een vloeistof en door de duiker zelf gedragen.

Eindterm

Een concrete beschrijving van een kwalificatie ten aanzien van kennis en vaardigheden voor het begeleiden van duikarbeid met het daaraan gekoppelde risicoprofiel.

Examen

Het geheel aan examenonderdelen, bedoeld om een individuele kandidaat te kunnen beoordelen naar de mate waarin hij aan de toetstermen conform de norm voldoet.

Exameninstelling

Instelling belast met de examinering conform de eisen uit het onderhavige registratieschema op grond van een overeenkomst met de registratie-instelling.

Examinator

Een door de registratie-instelling of exameninstelling aangestelde persoon die de examens afneemt. De examinator voldoet aan het profiel zoals vereist in het examenreglementvan de registratie-instelling.

Geconditioneerde omstandigheden

Omgeving waar op voorhand met behulp van een risicoanalyse ingeschat kan worden dat er geen sprake is van een voorzienbare kans dat de duiker in moeilijkheden zal geraken tijdens de duikarbeid, waarbij ten minste wordt voldaan aan elk van de volgende criteria:

a. maximaal bereikbare diepte van 9 meter;

b. ten minste 4 meter onderwaterzicht, indien de omvang van de betreffende faciliteit dit mogelijk maakt;

c. stroomsnelheid van maximaal 0,5 meter per seconde; en

d. te allen tijde mogelijkheid tot vrije opstijging.

Onder ‘geconditioneerde omstandigheden’ wordt in ieder geval verstaan: zwembaden, duiktorens, aquaria of bassins met vergelijkbare omstandigheden.

Geleide duik

Een duik waarbij leiding wordt gegeven aan een of meerdere duikers onder dezelfde omstandigheden en met dezelfde uitrusting, waarvoor een LMRA is opgesteld en een briefing is verzorgd.

Geregistreerde

Persoon die in het bezit is van een geldige registratie.

Hyperbare behandelkamer

Een in een ziekenhuis of andere medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Itembank

Een verzameling vragen en antwoordenvoor de afname van theorie-examens.

IMCA

International Marine Contractors Association (www.imca.int.com).

Kandidaat

De persoon die een examen wordt afgenomen.

Last Minute Risk Assessment (LMRA)

De LMRA dient om risico’s te elimineren door gevaarlijke omstandigheden te signaleren die tot een incident kunnen leiden. De LMRA wordt kort voor aanvang van werkzaamheden of activiteiten uitgevoerd.

Lichte werkzaamheden

Werkzaamheden uitgevoerd tijdens duikarbeid met niet aangedreven gereedschappen.

Lockout

De periode waarbij een duiker tijdens een SSE duik buiten de duikklok duikarbeid verricht.

NEN-EN 12021

NEN-EN 12021: Ademhalingsbeschermingsmiddelen- Ademgas voor ademhalingstoestellen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut.

Niet aangedreven gereedschap

Arbeidsmiddelen die met de hand worden ingezet en enkel door middel van het inzetten van spierkracht het beoogde effect realiseren. Hieronder worden in ieder geval verstaan: een ruitenhamer, een gordelsnijder, een mes, een handzaag, een ketting, een kabel en een hijsband.

No-Deco duiktijd

Tijdsduur waarbij op basis van duikdiepte en duiktijd geen decompressiestop is benodigd. Deze gegevens staan in het duikschema, bedoeld in artikel 6.16, vijfde lid, van het Arbobesluit, dat door de werkgever of de voor de duikarbeid verantwoordelijke partij ter beschikking wordt gesteld.

Opleidingsdossier

Verzameling documenten die als bewijs dient voor het voldoen aan de entree-eis met betrekking tot het in een opleiding hebben doorlopen van het opleidingscurriculum SWOD.

Opleidingscurriculum SWOD

Een leerplan met de leerdoelstellingen van de opleiding voor het betreffende duikberoep, zoals gepubliceerd op de website van SWOD.

Portfoliobeoordeling

Examenonderdeel voor herregistratie welke toetsing van de doorlopende praktijkervaring betreft middels controle van een duikploegleiderlogboek op vooraf gestelde eisen.

Reserveduiker

Een duiker die slechts duikarbeid verricht bestaande uit het verlenen van hulp aan en het redden van in moeilijkheden geraakte duikers. Bij het gebruik van een duikklok is de reserveduiker in de klok aanwezig

(Artikel 6.16, tweede lid, van het Arbobesluit).

Register

Het Register civiele duikarbeid als bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel d, van het Arbobesluit, het Register duikarbeid brandweer en politie, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel e, van het Arbobesluit.

Registratie-instelling

Een door de Minister van SZW tot het beheer van een register gemandateerde en tot verwerker aangewezen instelling

RI&E

Risico-inventarisatie en evaluatie als bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.

SCUBA

Self Contained Underwater Breathing Apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit cilinders die door de duiker meegedragen worden.

SCUBA met Oppervlakte LuchtVoorziening (OLV)

SCUBA, waarbij iedere ingezette duiker een SCUBA duikuitrusting met aansluiting op een hogedrukluchtvoorziening vanaf de oppervlakte gebruikt. Een compacte, autonome duikuitrusting, geschikt voor lichte werkzaamheden in de A-categorie.

SSE

Surface Supplied Equipment, zijnde een verzamelnaam voor duiksystemen die standaard voorzien zijn van ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte, waarbij een of meerdere duikers aangesloten zijn op een duikpaneel en die geschikt zijn voor de uitvoering van zware werkzaamheden in de B-categorie.

Toetsplan

Het geheel aan toetswijzers per scope en afspraken op basis van het registratieschema van SWOD, zoals te vinden op werkenonderoverdruk.nl. Met dit toetsplan geeft de CES invulling aan de haar toegewezen taken conform het Reglement CES.

Toetsterm

Een met een minimumprestatie en voorwaarden verbijzonderde eindterm.

Toetswijzer

Examenhandleiding voor alle betrokkenen bij het examen.

Verzoeker

De persoon die bij de registratie-instelling een verzoek doet om zich te laten registreren.

WOD-SOE

Document Werken onder Overdruk Systeem- en Onderhoudseisen, integraal onderdeel van de Arbocatalogus Werken onder Overdruk.

Zware werkzaamheden

Werkzaamheden uitgevoerd tijdens duikarbeid waarbij de omstandigheden, de aard van de werkzaamheden en/of het gebruik van aangedreven gereedschappen leiden tot aanvullende risico’s welke gemitigeerd worden door het gebruik van een SSE duikuitrusting.

5. Opzet van het proces van examinering, registratie en herregistratie

5.1 Examinering

  • 1. De kandidaat legt een examen af op basis van de eisen die gelden voor de betreffende scope als uitgewerkt in één van de bijlagen I tot en met VII.

  • 2. Examens worden afgenomen door de registratie-instelling of exameninstelling waarmee de registratie-instelling een overeenkomst heeft afgesloten volgens de eisen in dit registratieschema, de overige door de registratie-instelling gestelde eisen en het examenreglement van de registratie-instelling.

5.2 Entree-eisen

Voor deelname aan het examen voor initiële registratie gelden de volgende entree-eisen.

De kandidaat:

  • 1. heeft voor de betreffende duikploegleider scope de volgende leeftijd bereikt:

    • a. Scope A9: de leeftijd van 21 jaar;

    • b. Scope A15, A30, B30, B50R, B50 en C: de leeftijd van 24 jaar;

  • 2. beschikt, of beschikte niet langer dan 4 jaar geleden, over een geldige registratie Duiker, en/of Duikploegleider, in de scope met betrekking tot de soort duikarbeid die onder zijn verantwoordelijkheid zal worden verricht of beschikt over bewijs waaruit blijkt dat hij voldoet aan kwalificatie-eisen die gelijkwaardig zijn aan de kwalificatie-eisen voor registratie als duiker in de relevante scope;

  • 3. heeft minimaal twee kalenderjaren werkervaring als duiker en heeft in de voorgaande 8 jaar in de betreffende scope duikarbeid de volgende ervaringsduiken aantoonbaar gemaakt voor:

    • a. Duikploegleiderscope A9: ten minste 30 duiken in Duikerscope A9;

    • b. Duikploegleiderscope A15: ten minste 50 duiken in Duikerscope A15 dan wel A15OLV;

    • c. Duikploegleiderscope A30: ten minste 50 duiken buitenwater in Duikerscope A30;

    • d. Duikploegleiderscope B30: ten minste 100 duiken buitenwater in Duikerscope B30;

    • e. Duikploegleiderscope B50R: ten minste 100 duiken buitenwater in Duikerscope B50R;

    • f. Duikploegleiderscope B50: ten minste 100 duiken buitenwater in Duikerscope B50 of;

    • g. Duikploegleiderscope C: ten minste 400 lockouturen in Duikerscope C;

  • 4. is voor Duikploegleider scope C in het bezit van de IMCA kwalificatie ‘bell diving supervisor’ (IMCA D013 Offshore Diving Supervisor and Life Support Technician);

  • 5. dient aantoonbaar een opleiding met goed gevolg te hebben afgerond die voldoet aan de eisen zoals opgenomen in het opleidingscurriculum SWOD voor de betreffende scope duikploegleider. De kandidaat kan dit aantonen door overlegging van een opleidingsdossier van een door een registratie-instelling erkende opleiding; en

  • 6. dient de aanvraag binnen 12 maanden na het voldoen aan het opleidingscurriculum SWOD, bedoeld in het vijfde onderdeel, in te dienen.

5.3 Entree-eisen voor initiële registratie hogere scope

De kandidaat is in het bezit van een geldige registratie Duikploegleider voor een scope zoals omschreven in dit schema en vraagt initiële registratie in een hogere scope aan.

De kandidaat wordt toegelaten tot het examen ter verkrijging van een registratie in een hogere scope indien de kandidaat:

  • 1. beschikt over een geldige registratie als Duikploegleider voor een van de scopes; en

  • 2. voldoet aan de entree-eisen, bedoeld in paragraaf 5.2, onderdelen 2 tot en met 6 voor initiële registratie voor de betreffende hogere scope.

5.4 Registratie

  • 1. De kandidaat kan, nadat hij geslaagd is voor het examen een verzoek indienen bij de registratie-instelling tot registratie als duikploegleider voor de betreffende scope en verstrekt daarbij de door de registratie-instelling gevraagde gegevens.

  • 2. In aanvulling op het eerste onderdeel, kan een geregistreerde die is geregistreerd voor de duikploegleidersscope A15, A30, B30, B50R, B50 of C en die na zijn initiële registratie is geregistreerd voor duikerscope A15OLV, een verzoek indienen bij de registratie-instelling tot registratie van de aantekening A15OLV.

5.5 Herregistratie

Voor herregistratie dient het examen voor herregistratie voor de betreffende scope, bestaande uit een portfoliobeoordeling en een praktijkexamen voor scope A9 en A15, een portfoliobeoordeling, praktijkexamen en theorie-examen voor scope A30, B30, B50R, B50, en portfoliobeoordeling en een theorie-examen voor scope C, positief te zijn beoordeeld, respectievelijk met positief resultaat te zijn afgelegd.

5.6 Tussentijdse controle op doorlopende praktijkervaring

  • 1. De geregistreerde is verplicht mee te werken aan periodieke controle door de registratie-instelling.

  • 2. De registratie-instelling controleert een geregistreerde tussentijds 24 maanden na (her)registratie.

  • 3. De registratie-instelling controleertdoor middel van inzage in het duikploegleiderlogboek of de geregistreerde in de periode van 24 maanden vanaf (her)registratie doorlopende praktijkervaring heeft opgedaan conform paragraaf 5.7.

  • 4. De controle wordt vastgelegd in een verslag van bevindingen.

  • 5. In het verslag wordt ingegaan op:

    • a. wijze waarop de controle is uitgevoerd;

    • b. bevindingen en resultaten van de controle, waaronder tekortkomingen; en

    • c. eventuele opgelegde maatregelen.

  • 6. Het verslag wordt ter beschikking gesteld aan de geregistreerde.

5.7 Eisen doorlopende praktijkervaring

De eis op basis waarvan de registratie-instelling dan wel de exameninstelling beoordeelt of binnen de afgelopen 24 maanden sprake was van voldoende doorlopende praktijkervaring is voor alle scopes duikploegleider ten minste 30 geleide duiken binnen de betreffende scopes duiker waaraan leiding mag worden gegeven.

5.8 Duiken dieper dan de diepte op basis van scope

  • 1. Indien door een geregistreerde incidenteel dieper moet worden gedoken dan bepaald voor de scopes A30, B50R en B50, is een dergelijke duik mogelijk onder de volgende voorwaarden:

    • a. de werkgever neemt de daarmee gepaard gaande risico’s op in de RI&E, als bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet;

    • b. de werkgever stelt voor deze additionele risico’s een plan van aanpak op ten aanzien van apparatuur, de te gebruiken duiktabellen en noodprocedures; en

    • c. de geregistreerde krijgt aantoonbare doeltreffende opleiding en training, afgestemd op het type werkzaamheden.

5.9 Eisen duikploegleiderlogboek

  • 1. Een duikploegleiderlogboek bevat in ieder geval:

    • a. voornaam en achternaam van de duikploegleider;

    • b. geboortedatum; en

    • c. doorgenummerde paginanummers.

  • 2. In het duikploegleiderlogboek wordt bij iedere duik waar leiding aan is gegeven opgenomen:

    • a. een handtekening van de duikploegleider;

    • b. aftekening namens de opdracht- of werkgever;

    • c. datum van de duik;

    • d. aanvangstijdstip en eindtijd of totaaltijd;

    • e. maximaal bereikte diepte;

    • f. gevolgde schema van de geleide duik;

    • g. decompressie;

    • h. aard van de gebruikte duikuitrusting of duiksysteem;

    • i. aard van de duikarbeid;

    • j. aantal duikers; en

    • k. bijzondere sessies, zoals alle gevallen waarin dieper wordt gedoken dan toegestaan binnen de scope, noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties.

5.10 Kosten examinering en (her)registratie

Indien de registratie-instelling kosten in rekening brengt voor examinering en (her)registratie, geschiedt dat met inachtneming van artikel 1.5j, zesde lid, van het Arbobesluit.

6. Organisatie van het examen

6.1 Verantwoordelijkheid registratie-instelling

De examinering geschiedt onder de verantwoordelijkheid van de registratie-instelling.

6.2 Examenreglement

  • 1. De examinering wordt uitgevoerd door de registratie-instelling of een exameninstelling.

  • 2. Op de examinering is een reglement van toepassing dat is opgesteld door de registratie-instelling.

  • 3. In het reglement is in ieder geval opgenomen:

    • a. de procedure van aanmelding door kandidaten bij de registratie-instelling of een exameninstelling;

    • b. bevestiging van deelname en oproep aan het examen;

    • c. de wijze van identificatie van de kandidaat;

    • d. regels voor toelating en afwezigheid;

    • e. gedragsregels voor kandidaten;

    • f. regeling alternatieve examinering;

    • g. normering voor slagen en afwijzen;

    • h. bekendmaking van de examenuitslag door de registratie-instelling of een exameninstelling aan de kandidaat;

    • i. bewaartermijn van de examendocumenten of digitale scans daarvan zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

    • j. het recht van de kandidaat tot inzage in zijn beoordeling; en

    • k. geldigheidsduur van het resultaat van examenonderdelen.

6.3 Opzet van het examen

  • 1. In de bijlagen I tot en met VII staat per scope aangegeven uit welke examenonderdelen het examen voor initiële registratie en het examen voor herregistratie bestaat.

  • 2. De eind- en toetstermen als vermeld in de bijlagen bij dit schema vormen de basis voor in een itembank op te nemen examenvragen.

  • 3. De examenvragen voor de theorietoetsen worden uitsluitend ontleend aan deze itembank.

  • 4. In de bijlagen bij dit schema zijn behalve de eind- en toetstermen voor de onderscheiden scopes ook de toetsmatrijs, de cesuur, de examenduur en examenvorm vastgelegd.

  • 5. Het examen wordt in de Nederlandse of Engelse taal afgenomen.

  • 6. Voor de overige eisen aan de uitvoering van het examen wordt verwezen naar het examenreglement, het Toetsplan en naar de eisen inzake examinering in de algemene overeenkomst of algemene afspraken tussen de registratie-instelling en de Minister van SZW.

6.4 Geheimhouding van examenvragen en -opdrachten

Medewerkers van de registratie-instelling en door de registratie-instelling ingeschakelde exameninstelling zorgen ervoor dat kandidaten niet op voorhand kennis kunnen hebben van de examenvragen en -opdrachten.

7. Registratie en herregistratie

7.1 Registratie en bewijs van registratie

  • 1. De registratie-instelling besluit tot registratie dan wel herregistratie van de verzoeker in het register op de desbetreffende scope en tot afgifte van een bewijs van (her)registratie aan de verzoeker indien de verzoeker voldoet aan de registratie-eisen, bedoeld in paragraaf 5.4 dan wel de herregistratie-eisen, bedoeld in paragraaf 5.5.

  • 2. In aanvulling op het eerste onderdeel, besluit de registratie-instelling tot registratie van de aantekening A15OLV, indien de verzoeker wordt of, in het geval van een verzoek als bedoeld in paragraaf 5.4, tweede onderdeel, is geregistreerd voor de duikploegleiderscope A15, A30, B30, B50R, B50 of C en aantoonbaar in het bezit is of in de afgelopen vier jaar in het bezit is geweest van een geldige registratie voor duikerscope A15OLV. De registratie-instelling besluit bij een verzoek tot herregistratie tot behoudt van de aantekening A15OLV, indien de verzoeker ten tijde van het verzoek tot herregistratie aantoonbaar in het bezit is van een geldige aantekening A15OLV.

7.2 Termijn in verband met initiële registratie

Een positief resultaat van het praktijkexamen in het kader van de initiële registratie blijft gedurende 3 maanden geldig ten behoeve van de registratieprocedure, bedoeld in paragraaf 5.4.

7.3 Termijnen in verband met herregistratie

  • 1. De portfoliobeoordeling en het afleggen van een praktijkexamen vinden binnen 12 maanden voorafgaand aan de datum waarop de geldigheid van de registratie eindigt.

  • 2. Een positief resultaat van het praktijkexamen in het kader van de herregistratie blijft gedurende 12 maanden geldig ten behoeve van de uitvoering van de portfoliobeoordeling, maar niet langer dan het einde van de geldigheid van de registratie.

  • 3. De ingangsdatum van herregistratie is de datum van de beslissing omtrent herregistratie, overeenkomstig artikel 1.5n, eerste lid, van het Arbobesluit.

8. Bewijs van (her)registratie

  • 1. Op het document van bewijs van registratie wordt verklaard dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het onderhavige schema voor een specifieke scope.

  • 2. Op het bewijs staan ten minste de volgende gegevens vermeld:

    • a. naam van de geregistreerde;

    • b. uniek registratienummer;

    • c. kenmerk van de registratie-instelling;

    • d. referentie naar het registratieschema Duikploegleider;

    • e. scope en de eisen gesteld in paragraaf 5.6 met betrekking tot de tussentijds controle van de betreffende scope;

    • f. ingangsdatum van de registratie en de datum waarop de geldigheid eindigt;

    • g. datum tussentijds toezicht op basis van de eisen gesteld in paragraaf 5.6; en

    • h. de aantekening A15OLV, indien van toepassing.

9. Geldigheidsduur van de registratie en herregistratie en verwijdering van registratie

  • 1. De geldigheidsduur van een (her)registratie is vier jaar.

  • 2. In afwijking van het eerste onderdeel wordt de geldigheidsduur van een initiële registratie van een duikploegleider bij de brandweer in het Register duikarbeid brandweer en politie bepaald door het geplande tijdstip van herregistratie van het cohort van de veiligheidsregio, zijnde de hoofdwerkgever, waar de verzoeker werkzaam is en wordt voor de tussentijdse controle op de doorlopende praktijkervaring, bedoeld in paragraaf 5.7 daarop aangesloten.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede onderdeel, is de geldigheidsduur van de (her)registratie van de aantekening A15OLV gelijk aan de duur van de (her)registratie voor de duikploegleidersscope A15, A30, B30, B50R, B50 of C. Indien een geregistreerde is geregistreerd voor meerdere van deze duikploegleiderscopes met verschillende vervaldata, is de geldigheidsduur van de (her)registratie van de aantekening A15OLV gelijk aan de duur van de (her)registratie met de laatste vervaldatum.

  • 4. Een registratie kan tussentijds worden verwijderd op administratieve gronden (zie artikel 1.5p, derde lid, onder a van het Arbobesluit) en bij wijze van maatregel (zie hierover hoofdstuk 12).

  • 5. De geldigheidsduur van een (her)registratie kan op verzoek van de geregistreerde door de registratie-instelling worden verlengd indien een geregistreerde niet kan voldoen aan de portfoliobeoordeling en/of kan deelnemen aan het praktijkexamen voor herregistratie in verband met een door een arts vastgestelde medische ongeschiktheid voor de duur van maximaal drie maanden.

  • 6. De periode voor de doorlopende praktijkervaring tot de tussentijdse controle, bedoeld in paragraaf 5.6, kan op verzoek van de geregistreerde door de registratie-instelling worden verlengd met een termijn van maximaal drie maanden waarbij de datum voor tussentijdse controle met drie maanden wordt uitgesteld, indien de geregistreerde na beoordeling niet voldoet aan de vereisten inzake de doorlopende praktijkervaring.

  • 7. Een in het vierde onderdeel bedoelde verlenging, dan wel een in het vijfde onderdeel bedoelde uitgestelde datum voor de tussentijdse controle wordt op het bewijs van (her)registratie aangetekend.

  • 8. Indien de geregistreerde na een verlenging als bedoeld in het vierde onderdeel of uitstel als bedoeld in het vijfde onderdeel, in verband met medische ongeschiktheid alsnog nog geen examen kan afleggen of niet kan voldoen aan de eisen voor de doorlopende praktijkervaring, dan kan de termijn op verzoek van de geregistreerde nogmaals met maximaal drie maanden worden verlengd.

  • 9. De duur van verlenging van de geldigheidsduur van de registratie die op grond van het vierde onderdeel is verleend, wordt in mindering gebracht op de geldigheidsduur van de herregistratie die daarop volgt.

  • 10. De duur van het uitstel dat op grond van het vijfde onderdeel is verleend, wordt in mindering gebracht op de periode van de doorlopende praktijkervaring die daarop volgt.

10. Beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties

  • 1. De procedure voor de beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties is van toepassing op de beoordeling van beroepskwalificaties van personen afkomstig uit de lidstaten van de Europese Unie en andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Ruimte en Zwitserland ten behoeve van de registratie. Dit is niet van toepassing op de brandweer en de politie.

  • 2. De Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties is onverkort van toepassing.

  • 3. Daarnaast gelden artikel 1.5h van het Arbobesluit en paragraaf 1.3 van de Arbeidsomstandighedenregeling.

  • 4. De procedure voor de beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties is gepubliceerd op de website van de registratie-instelling.

11. Overstap naar of gelijktijdige registratie in een ander register

  • 1. Indien een geregistreerde, al dan niet tegelijkertijd, wil worden ingeschreven in het register van een andere sector, dient hij daartoe een verzoek in bij de registratie-instelling van die sector en hij overlegt daarbij:

    • a. de in artikel 1.5l, eerste lid, van het Arbobesluit bedoelde gegevens,

    • b. zijn duikploegleiderlogboek; en

    • c. het verslag van de tussentijdse controle op de doorlopende praktijkervaring voor zover dat op dat tijdstip al is opgesteld.

  • 2. Na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde gegevens, registreert de registratie-instelling die dit verzoek ontvangt de verzoeker voor de resterende duur van zijn oorspronkelijke registratie.

  • 3. Indien een duikploegleider die is geregistreerd door de Minister van Defensie als bedoeld in artikel 1.30, derde lid, van het Arbobesluit, wil worden ingeschreven in het register van een sector waarop dit registratieschema van toepassing is, dan dient hij daartoe een verzoek in bij de betreffende registratie-instelling.

  • 4. Naar aanleiding van het verzoek, bedoeld in het derde lid, beoordeelt de registratie-instelling of de kwalificaties van de verzoeker gelijkwaardig zijn aan die voor inschrijving in de sector waarvoor het verzoek is ingediend, en zo niet, aan welke aanvullende eisen moet worden voldaan om de gelijkwaardigheid van de kwalificaties aan te tonen, waarna registratie voor de resterende duur van de oorspronkelijke registratie plaatsvindt.

12. Maatregelen

12.1 Maatregelen op grond van artikel 1.5p van het Arbobesluit

  • 1. De registratie-instelling verwijdert de registratie van een persoon definitief uit het Register indien de geregistreerde met zijn werkzaamheden, voor zover die door de registratie worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij of zij de werkzaamheden verricht ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen, dan wel een van de andere situaties zoals opgenomen in artikel 1.5p, lid 3 van het Arbobesluit van toepassing is.

  • 2. De registratie-instelling kan de registratie van een persoon voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf maanden uit het Register verwijderen, indien de geregistreerde met zijn werkzaamheden, voor zover die door de registratie worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen, zoals is opgenomen in artikel 1.5p, tweede lid van het Arbobesluit.

  • 3. De verwijdering geschiedt op grond van aangeleverde informatie die de conclusie onderbouwt dat sprake is of is geweest van gevaar dan wel ernstig gevaar.

  • 4. De geregistreerde beantwoordt verzoeken van de registratie-instelling om informatie die zij nodig acht om te kunnen vaststellen of er een noodzaak tot het treffen van maatregelen aanwezig is.

  • 5. Indien de registratie-instelling ten behoeve van haar besluitvorming over het al dan niet verwijderen van een registratie van een persoon nadere informatie nodig heeft kan zij de registratie van deze persoon lopende het onderzoek voor een periode van maximaal drie maanden schorsen.

12.2 Voornemen tot verwijdering van de registratie bij het niet aantonen van of onvoldoende doorlopende praktijkervaring

  • 1. De registratie-instelling stuurt de geregistreerde een voornemen tot verwijdering van de registratie indien de geregistreerde, na een verzoek daartoe, op de uiterlijke datum tussentijdse controle (paragraaf 5.6) niet het logboek heeft aangeleverd;

  • 2. In de situatie zoals benoemd in onderdeel 1, heeft de geregistreerde maximaal 2 weken vanaf de datum van verzending van het voornemen om het duiklogboek in te dienen;

  • 3. De registratie-instelling controleert binnen 6 weken na ontvangst van het logboek of de geregistreerde voldoet aan de eisen doorlopende praktijkervaring (5.7).

  • 4. Indien de geregistreerde voldoet aan de eisen doorlopende praktijkervaring wordt het voornemen tot verwijdering opgeheven, uiterlijk 8 weken na datum tussentijdse controle.

  • 5. Indien de geregistreerde naar aanleiding van het voornemen kenbaar maakt dat hij niet kan voldoen aan de vereisten inzake de doorlopende praktijkervaring, is paragraaf 9, onderdeel 6 van kracht.

  • 6. Indien de geregistreerde het duiklogboek niet binnen de termijn gesteld in onderdeel2 aanlevert, wordt de registratie verwijderd op grond van artikel 1.5p, lid 3, onder d, van het Arbobesluit.

  • 7. De registratie-instelling legt schriftelijk vast dat een voornemen tot verwijdering als bedoeld in het eerste onderdeel is uitgebracht. Eveneens wordt vastgelegd wanneer alsnog de doorlopende praktijkervaring is aangetoond.

13. Klachtenregeling

  • 1. De registratie-instelling heeft een procedure voor het indienen en behandelen van klachten over haar functioneren en publiceert deze op haar website.

  • 2. De registratie-instelling heeft een procedure voor het indienen en behandelen van klachten over geregistreerden en publiceert deze op haar website.

BIJLAGE I Exameneisen Duikploegleider scope A9

I.1 Taakomschrijving

  • 1. Een duikploegleider in de scope A9 is een persoon die:

    • a. leiding geeft aan de uitvoering van lichte werkzaamheden;

    • b. met een SCUBA duikuitrusting;

    • c. tot een diepte van 9 meter;

    • d. conform een werkplan;

    • e. binnen de grenzen van no-deco duiktijden, en

    • f. onder geconditioneerde omstandigheden.

  • 2. De duikploegleider verricht zijn taken in teamverband.

Wijze van taakuitvoering:

  • a. Voorbereiden van de duikarbeid. Dit omvat het analyseren van de duikopdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht;

  • b. Briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de duikopdracht uitgevoerd gaat worden;

  • c. Leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving;

  • d. Leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt;

  • e. Laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedisch gerelateerde calamiteiten waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt;

  • f. Opstellen van een decompressieschema binnen de Duikerscope A9 en toezichthouden op het decompressieverloop; en

  • g. Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

I.2 Entree-eisen

Voor het examen scope A9 gelden alleen de in paragraaf 5.2 ten aanzien van die scope genoemde entree-eisen.

I.3 Toetsmethode, -matrijs en cesuur voor initiële registratie scope A9

Het examen voor registratie scope A9 bestaat uit twee examenonderdelen:

  • 1. een theorie-examen; en

  • 2. een praktijkexamen.

Voor deelname aan het praktijkexamen dient het theorie-examen met een voldoende te zijn afgerond.

Voor registratie dient de verzoeker voor zowel het theorie- als het praktijkexamen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Theorie-examen

Het theorie-examen is een openboekexamen dat bestaat uit 40 gesloten vragen.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

Aantal punten (max.)

1

1.1

1.2

1.3

1.1.1 t/m 1.1.3

1.2.1 t/m 1.2.4

1.3.2

3

4

1

4

9

1

4

9

1

3

3.2

3.3

3.2.1 t/m 3.2.13

3.3.1

13

1

13

1

13

1

6

6.1

6.1.1 t/m 6.1.4

4

10

10

7

7.1

7.1.2 t/m 7.1.3

2

2

2

Totaal

28

40

40

De duur van een theorie-examen is maximaal 60 minuten.

Tijdens het theorie-examen mogen de volgende hulpmiddelen worden gebruikt:

  • decompressietabellenboek;

  • Arbocatalogus WOD; en

  • WOD-SOE.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de geslotenvragen is behaald.

Een positief resultaat van het theorie-examen blijft gedurende 1 jaar en 6 maanden geldig ten behoeve van het afleggen van het praktijkexamen.

Ad 2. Praktijkexamen

Het praktijkexamen bestaat uit een door de registratie-instelling of exameninstelling geleverde casus waarin de kandidaat de taak van de duikploegleider in een duikopdracht tijdens een (virtuele) praktijksimulatie moet uitvoeren.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

1

1.1

1.1.2

1.2.2

1.3.1

2.1.1

2.1.2

10 eindscores

40

1.2

1.3

2

2.1

1

1.3

1.3.3

3.1.1

3.1.2

3.1.3

3.1.4

8 eindscores

32

3

3.1

3

3.3

3.3.2

5.1.1

5.1.2

9 eindscores

36

5

5.1

4

4.1

4.1.1

4.1.2

4.1.3

5 eindscores

20

5

5.2

5.2.1

5.2.2

7

7.1

7.1.1

2 eindscores

8

Totaal

136

De duur van het praktijkexamen is maximaal 90 minuten.

Het afleggen van het praktijkexamen wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier conform de Toetswijzer registratieschema duikploegleider scope A9 uit het Toetsplan.

Een praktijkexamen wordt afgebroken indien de examinator uit veiligheidsoverwegingen moet ingrijpen in de uitvoering van het examen.

Om te slagen voor het praktijkexamen scope A9 moeten minimaal 95 van de in totaal 136 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn en worden voldaan aan de onderstaande voorwaarden.

116 – 136 punten = uitstekend

95 – 115 punten = voldoende

65 – 94 punten = onvoldoende

34 – 64 punten = ruim onvoldoende

Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. In criterium 1.2 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • b. In criterium 2.9 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • c. In criterium 3.1 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • d. In criterium 3.5 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • e. In criterium 3.8 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

I.4 Toetsmethode, -matrijs en cesuur voor herregistratie scope A9

Het examen voor herregistratie scope A9 bestaat uit twee examenonderdelen:

  • 1. een portfoliobeoordeling; en

  • 2. een praktijkexamen.

De verzoeker dient voor herregistratie voor zowel de portfoliobeoordeling als voor het praktijkexamen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Portfoliobeoordeling

De portfoliobeoordeling bestaat uit een controle van het duikploegleiderlogboek door de registratie-instelling, of de exameninstelling, op vereiste praktijkervaring van 60 geleide duiken binnen de duiker scope A9 over 48 maanden vanaf (her)registratie, voor aantoonbaar blijvende vakbekwaamheid.

De portfoliobeoordeling is voldoende indien aan het vereiste aantal geleide duiken wordt voldaan.

Ad 2. Praktijkexamen

Het praktijkexamen voor herregistratie bestaat uit een door de registratie-instelling of exameninstelling geleverde casus waarin de kandidaat de taak van duikploegleider in een duikopdracht in een (virtuele) praktijksimulatie moet vervullen bij de uitvoering van een noodprocedure.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

4

4.1

4.1.1 t/m 4.1.3

4 eindscores

16

Totaal

16

De duur van het praktijkexamen is maximaal 90 minuten.

Het afleggen van het praktijkexamen wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier conform de Toetswijzer registratieschema duikploegleider scope A9 uit het Toetsplan.

Een praktijkexamen (niet zijnde virtueel) wordt afgebroken indien de examinator uit veiligheidsoverwegingen moet ingrijpen in de uitvoering van het examen.

Om te slagen voor het praktijkexamen herregistratie moeten minimaal 12 van de in totaal 16 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn.

15 – 16 punten = uitstekend

12 – 14 punten = voldoende

8 – 11 punten = onvoldoende

4 – 7 punten = ruim onvoldoende

I.5 Eindtermen (ET) en toetstermen (TT)

Taak 1.

Het voorbereiden van de duikarbeid in de Duiker scope A9. Dit omvat het analyseren van de duikopdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht.

De kandidaat:

ET 1.1

kan een duikopdracht analyseren op basis van beschikbaar personeel en materiaal en lokale omstandigheden.

TT 1.1.1

kan de verantwoordelijkheden van de duikploegleider benoemen.

TT 1.1.2

kan een duikploeg samenstellen, waarbij rekening wordt gehouden met de taken en verantwoordelijkheden van de duikmedisch begeleider en de reserveduiker.

TT 1.1.3

kan het belang van de volgende documenten benoemen in relatie tot de te verrichten duikarbeid: werkinstructie van de werkgever en informatie over lokale omstandigheden waaronder gedoken moet worden.

ET 1.2

kan een risicoanalyse uitvoeren op basis van de duikopdracht.

TT 1.2.1

kan de relatie tussen de Arbocatalogus, een RI&E, taakrisicoanalyse (TRA)en LMRA benoemen.

TT 1.2.2

kan risico’s beoordelen die voortvloeien uit de uit te voeren werkzaamheden met betrekking tot arbeidsveiligheid, waaronder ten minste: personeel, materiaal, stroming, aanzuiging door delta-P, waterverontreiniging, obstakels (inclusief vrije opstijging) en flora en fauna.

TT 1.2.3

kan een luchtberekening voor een geplande duik tot 9 meter uitvoeren.

TT 1.2.4

kan met betrekking tot het inrichten van een duiklocatie van ten minste de volgende factoren de invloed benoemen: stroming, kade/waterkant, veilige in/uittredeplaats, mogelijke evacuatie-/verzamelplaats, infrastructuur en materiaal.

ET 1.3

kan een werkplan binnen de scope duiker A9 maken.

TT 1.3.1

kan een werkplan conform de Arbocatalogus werken onder overdruk opstellen.

TT 1.3.2

kan de hoofdonderwerpen van een werkplan benoemen.

TT 1.3.3

kan een LMRA toepassen.

Taak 2.

Het briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de duikopdracht uitgevoerd gaat worden.

ET 2.1

kan aan de hand van een werkplan en LMRA essentiële informatie overbrengen.

TT 2.1.1

kan een werkplan en LMRA effectief presenteren aan de duikploeg en derden.

TT 2.1.2

kan open vragen stellen aan de duikploeg en derden ter controle van begrip van de briefing over het werkplan en de LMRA.

Taak 3.

Het leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving betrekking hebbende op de betreffende Duiker scope A9.

ET 3.1

kan bij de uitvoering van de duikopdracht de duikploeg veilig en efficiënt inzetten.

TT 3.1.1

kan conform werkplan uitvoering aan de duikopdracht geven.

TT 3.1.2

kan controleren of de opdracht conform briefing wordt uitgevoerd en stelt zo nodig bij.

TT 3.1.3

kan de afwijkingen op het werkplan herkennen, beoordelen en hier op acteren.

TT 3.1.4

kan veiligheidsbewustzijn tonen bij de aansturing van de duikploeg tijdens de uitvoering van de duikopdracht.

ET 3.2

heeft kennis van eisen, wet en regelgeving voor werkzaamheden in de scope A9.

TT 3.2.1

kan de minimale samenstelling van een duikploeg benoemen.

TT 3.2.2

kan de documenten die verplicht op de duiklocatie aanwezig moeten zijn benoemen.

TT 3.2.3

kan de Arbocatalogus werken onder overdruk toepassen.

TT 3.2.4

kan de WOD-SOE toepassen bij het controleren van de keuringstermijnen.

TT 3.2.5

kan de voorwaarden betreffende de bereikbaarheid van de decompressietank benoemen.

TT 3.2.6

kan de reikwijdte (diepte, werkzaamheden, duiksysteem) per scope duikarbeid benoemen.

TT 3.2.7

kan door middel van de Arbocatalogus werken onder overdruk de juiste duikmedische uitrusting selecteren.

TT 3.2.8

kan de geldende keuringsinterval conform de WOD-SOE van de duiksystemen behorende bij de scope van werkzaamheden benoemen.

TT 3.2.9

kent zijn rol en verantwoordelijkheid ten aanzien van materiaalonderhoud conform WOD-SOE en Arbocatalogus.

TT 3.2.10

kan de geldigheidscondities met betrekking tot registratie duiker, duikploegleider en duikmedisch begeleider benoemen.

TT 3.2.11

kan de minimale systeemeisen die van toepassing zijn voor duiksystemen met behulp van de WOD-SOE per scope benoemen.

TT 3.2.12

kan de verplichte gegevens in een duikerlogboek benoemen conform het registratieschema Duiker.

TT 3.2.13

kan de gegevens benoemen die minimaal op een keuringcertificaat bij duikuitrusting horen te staan: verloopdatum, uniek registratienummer en keurende instantie.

ET 3.3

kan essentiële handelingen dan wel procedures voor de duikopdracht systematisch controleren.

TT 3.3.1

kan het doel van checklisten benoemen.

TT 3.3.2

kan checklisten voor materiaal en handelingen chronologisch doorlopen.

Taak 4.

Het leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid in de betreffende Duiker scope A9, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt.

ET 4.1

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

TT 4.1.1

kan een efficiënte noodprocedure bij werkzaamheden kiezen en uitvoeren.

TT 4.1.2

kan de juiste reddingsmiddelen bij een noodsituatie selecteren.

TT 4.1.3

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

Taak 5.

Het laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedischgerelateerde calamiteiten waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt.

ET 5.1

kan conform de genomen veiligheidsmaatregelen handelen.

TT 5.1.1

kan controleren of correct samengestelde en gekeurde duikmedische uitrusting op de duiklocatie beschikbaar is.

TT 5.1.2

kan controleren of middelen beschikbaar zijn om een bewusteloze duiker uit het water te kunnen halen.

ET 5.2

kan voorbereidingen treffen om het slachtoffer conform het werkplan te transporteren naar een medische instantie.

TT 5.2.1

kan de middelen en procedures conform de werkinstructie tijdens het uitvoeren van noodmaatregelen bij duikwerkzaamheden gebruiken.

TT 5.2.2

kan contact laten opnemen met de medische ondersteuning zoals duikerarts, decompressiefaciliteit, BHV, hulpdiensten en spoedeisende hulp.

Taak 6.

Het opstellen van een decompressieschema binnen de Duiker scope A9 en toezicht houden op het decompressieverloop.

ET 6.1

kan vigerende decompressierichtlijnen plannen op de uit te voeren werkzaamheden.

TT 6.1.1

kan de begrippen beschrijven: afdalen/ leaving surface, moment bodem/ reach bottom, moment opkomen/ leaving bottom, decompressieprofiel/ decompressionprofile, moment oppervlakte/ surface, herhalingsinterval/ repetitieve interval, oppervlakte interval/ surface interval.

TT 6.1.2

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van werkzaamheden tot een diepte van 9 meter.

TT 6.1.3

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van een herhalingsduik en een gecombineerde duik tot een diepte van 9 meter.

TT 6.1.4

kan een back-up plan opstellen bij onverwachte overschrijding op het geplande decompressieprofiel.

Taak 7.

Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

ET 7.1

kan uitgevoerde duikwerkzaamheden registreren.

TT 7.1.1

kan een duikploegleiderlogboek correct en volledig invullen.

TT 7.1.2

kan vigerende wetgeving met betrekking tot ondertekening van het duiklogboek benoemen.

TT 7.1.3

kan de noodzaak van het registreren van de duikwerkzaamheden in het duiklogboek en duikploegleiderslogboek benoemen.

BIJLAGE II Exameneisen Duikploegleider scope A15

I.1 Taakomschrijving

  • 1. Een duikploegleider in de scope A15 is een persoon die:

    • a. leiding geeft aan de uitvoering van lichte werkzaamheden;

    • b. met een SCUBA duikuitrusting;

    • c. tot een diepte van 15 meter;

    • e. conform een werkplan; en

    • f. binnen de grenzen van no-deco duiktijden.

  • 2. De duikploegleider verricht zijn taken in teamverband.

Wijze van taakuitvoering:

  • a. Voorbereiden van de duikarbeid. Dit omvat het analyseren van de duikopdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht;

  • b. Briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de duikopdracht uitgevoerd gaat worden;

  • c. Leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving;

  • d. Leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt;

  • e. Laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedisch gerelateerde calamiteiten, waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt;

  • f. Opstellen van een decompressieschema binnen de Duikerscope A15 en A15OLV en toezichthouden op het decompressieverloop; en

  • e. Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

I.2 Entree-eisen

Voor het examen scope A15 gelden alleen de in paragraaf 5.2 ten aanzien van die scope genoemde entree-eisen.

I.3 Toetsmethode, -matrijs en cesuur voor initiële registratie A15

Het examen voor registratie scope A15 bestaat uit twee examenonderdelen:

  • 1. een theorie-examen; en

  • 2. een praktijkexamen.

Voor deelname aan het praktijkexamen dient het theorie-examen met een voldoende te zijn afgerond.

Voor registratie dient de verzoeker voor zowel het theorie- als het praktijkexamen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Theorie-examen

Het theorie-examen is een openboekexamen dat bestaat uit 40 gesloten vragen.

  • Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

Aantal punten (max.)

1

1.1

1.2

1.3

1.1.1 t/m 1.1.3

1.2.1 t/m 1.2.4

1.3.2

3

4

1

4

9

1

4

9

1

3

3.2

3.3

3.2.1 t/m 3.2.14

3.3.1

14

1

14

1

14

1

6

6.1

6.1.1 t/m 6.1.4

4

9

9

7

7.1

7.1.2 t/m 7.1.3

2

2

2

Totaal

29

40

40

De duur van een theorie-examen is maximaal 60 minuten.

Tijdens het theorie-examen mogen de volgende hulpmiddelen worden gebruikt:

  • decompressieschema;

  • Arbocatalogus WOD; en

  • WOD-SOE.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de gesloten vragen is behaald.

Een positief resultaat van het theorie-examen blijft gedurende 1 jaar en 6 maanden geldig ten behoeve van het afleggen van het praktijkexamen.

Ad 2. Praktijkexamen

Het praktijkexamen bestaat uit een door de registratie-instelling of exameninstelling geleverde casus waarin de kandidaat de taak van de duikploegleider in een duikopdracht tijdens een (virtuele) praktijksimulatie moet uitvoeren.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

1

1.1

1.1.2

1.2.2

1.3.1

2.1.1

2.1.2

10 eindscores

40

1.2

1.3

2

2.1

1

1.3

1.3.3

3.1.1

3.1.2

3.1.3

3.1.4

8 eindscores

32

3

3.1

3

3.3

3.3.2

5.1.1

5.1.2

9 eindscores

36

5

5.1

4

4.1

4.1.1

4.1.2

4.1.3

5 eindscores

20

5

5.2

5.2.1

5.2.2

7

7.1

7.1.1

2 eindscores

8

Totaal

136

De duur van het praktijkexamen is maximaal 90 minuten.

Het afleggen van het praktijkexamen wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier conform de Toetswijzer registratieschema duikploegleider scope A15 uit het Toetsplan.

Een praktijkexamen wordt afgebroken indien de examinator uit veiligheidsoverwegingen moet ingrijpen in de uitvoering van het examen.

Om te slagen voor het praktijkexamen scope A15 moeten minimaal 95 van de in totaal 136 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn en worden voldaan aan de onderstaande voorwaarden.

116 – 136 punten = uitstekend

95 – 115 punten = voldoende

65 – 94 punten = onvoldoende

34 – 64 punten = ruim onvoldoende

Daarbij zijn de volgende voorwaarden:

  • a. In criterium 1.2 van het beoordeldingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • b. In criterium 2.9 van het beoordeldingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • c. In criterium 3.1 van het beoordeldingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • d. In criterium 3.5 van het beoordeldingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • e. In criterium 3.8 van het beoordeldingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

I.4 Toetsmethode, -matrijs en cesuur voor herregistratie scope A15

Het examen voor herregistratie scope A15 bestaat uit twee examenonderdelen:

  • 1. een portfoliobeoordeling; en

  • 2. een praktijkexamen.

De verzoeker dient voor herregistratie voor zowel de portfoliobeoordeling als voor het praktijkexamen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Portfoliobeoordeling

De portfoliobeoordeling bestaat uit een controle van het duikploegleiderlogboek door de registratie-instelling, of de exameninstelling, op vereiste praktijkervaring van 60 geleide duiken binnen de duiker scope A15 en/of A15OLV over 48 maanden vanaf (her)registratie, voor aantoonbare blijvende vakbekwaamheid.

De portfoliobeoordeling is voldoende indien aan het vereiste aantal geleide duiken wordt voldaan.

Ad 2. Praktijkexamen

Het praktijkexamen voor herregistratie is bestaat uit een door de registratie-instelling geleverde casus waarin de kandidaat de taak van de duikploegleider in een duikopdracht in een (virtuele) praktijksimulatie moet uitvoeren bij de uitvoering van een noodprocedure.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

4

4.1

4.1.1 t/m 4.1.3

4 eindscores

16

Totaal

16

De duur van het praktijkexamen is maximaal 90 minuten.

Het afleggen van het praktijkexamen wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier conform de Toetswijzer registratieschema duikploegleider scope A15 uit het Toetsplan.

Een praktijkexamen wordt afgebroken indien de examinator uit veiligheidsoverwegingen moet ingrijpen in de uitvoering van het examen.

Om te slagen voor het praktijkexamen herregistratie moeten minimaal 12 van de in totaal 16 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn.

15 – 16 punten = uitstekend

12 – 14 punten = voldoende

8 – 11 punten = onvoldoende

4 – 7 punten = ruim onvoldoende

I.5 Eindtermen (ET) en toetstermen (TT)

Taak 1.

Het voorbereiden van de duikarbeid in de Duiker scope A15. Dit omvat het analyseren van de duikopdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht.

De kandidaat:

ET 1.1

kan een duikopdracht analyseren op basis van beschikbaar personeel en materiaal en lokale omstandigheden.

TT 1.1.1

kan de verantwoordelijkheden van de duikploegleider benoemen.

TT 1.1.2

kan een duikploeg samenstellen, waarbij rekening wordt gehouden met de taken en verantwoordelijkheden van de duikmedisch begeleider en de reserveduiker.

TT 1.1.3

kan het belang van de volgende documenten benoemen in relatie tot de te verrichten duikarbeid: werkinstructie van de werkgever en informatie over lokale omstandigheden waaronder gedoken moet worden.

ET 1.2

kan een risicoanalyse uitvoeren op basis van de duikopdracht.

TT 1.2.1

kan de relatie tussen de Arbocatalogus, een RI&E, TRA en LMRA benoemen.

TT 1.2.2

kan risico’s beoordelen die voortvloeien uit de uit te voeren werkzaamheden met betrekking tot arbeidsveiligheid, waaronder ten minste: personeel, materiaal, stroming, aanzuiging door delta-P, waterverontreiniging, obstakels, flora en fauna, scheepvaart.

TT 1.2.3

kan een luchtberekening voor een geplande duik tot 15 meter uitvoeren.

TT 1.2.4

kan met betrekking tot het inrichten van een duiklocatie van ten minste de volgende factoren de invloed benoemen: meteo, stroming, kade/waterkant, veilige in/uittredeplaats, mogelijke evacuatie-/verzamelplaats, infrastructuur en materiaal.

ET 1.3

kan een werkplan binnen de scope duiker A15 maken.

TT 1.3.1

kan een werkplan conform de Arbocatalogus werken onder overdruk opstellen.

TT 1.3.2

kan de hoofdonderwerpen van een werkplan benoemen.

TT 1.3.3

kan een LMRA toepassen.

Taak 2.

Het briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de duikopdracht uitgevoerd gaat worden.

ET 2.1

kan aan de hand van een werkplan en LMRA essentiële informatie overbrengen.

TT 2.1.1

kan een werkplan en LMRA effectief presenteren aan de duikploeg en derden.

TT 2.1.2

kan open vragen stellen aan de duikploeg en derden ter controle van begrip van de briefing over het werkplan en de LMRA.

Taak 3.

Het leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving betrekking hebbende op de betreffende Duiker scope A15.

ET 3.1

kan bij de uitvoering van de duikopdracht de duikploeg veilig en efficiënt inzetten.

TT 3.1.1

kan conform werkplan uitvoering aan de duikopdracht geven.

TT 3.1.2

kan controleren of de opdracht conform briefing wordt uitgevoerd en stelt zo nodig bij.

TT 3.1.3

kan de afwijkingen op het werkplan herkennen, beoordelen en hier op acteren.

TT 3.1.4

kan veiligheidsbewustzijn tonen bij de aansturing van de duikploeg tijdens de uitvoering van de duikopdracht.

ET 3.2

heeft kennis van eisen, wet en regelgeving voor werkzaamheden in de scope A15.

TT 3.2.1

kan de minimale samenstelling van een duikploeg benoemen.

TT 3.2.2

kan de documenten die verplicht op de duiklocatie aanwezig moeten zijn benoemen.

TT 3.2.3

kan de Arbocatalogus werken onder overdruk toepassen.

TT 3.2.4

kan de WOD-SOE toepassen bij het controleren van de keuringstermijnen.

TT 3.2.5

kan de voorwaarden betreffende de bereikbaarheid van de decompressietank benoemen.

TT 3.2.6

kan de reikwijdte (diepte, werkzaamheden, duiksysteem) per scope duikarbeid benoemen.

TT 3.2.7

kan door middel van de Arbocatalogus werken onder overdruk de juiste duikmedische uitrusting selecteren.

TT 3.2.8

kan de geldende keuringsinterval conform de WOD-SOE van de duiksystemen behorende bij de scope van werkzaamheden benoemen.

TT 3.2.9

kent zijn rol en verantwoordelijkheid ten aanzien van materiaalonderhoud conform WOD-SOE en Arbocatalogus.

TT 3.2.10

kan de geldigheidscondities met betrekking tot registratie duiker, duikploegleider en duikmedisch begeleider benoemen.

TT 3.2.11

kan de minimale systeemeisen die van toepassing zijn voor duiksystemen met behulp van de WOD-SOE per scope benoemen.

TT 3.2.12

kan de verplichte gegevens in een duikerlogboek benoemen conform het registratieschema Duiker.

TT 3.2.13

kan de gegevens benoemen die minimaal op een keuringcertificaat bij duikuitrusting horen te staan: verloopdatum, uniek registratienummer en keurende instantie.

TT 3.2.14

kan de wettelijke meldplicht betreffende duikwerkzaamheden benoemen.

ET 3.3

kan essentiële handelingen dan wel procedures voor de duikopdracht systematisch controleren.

TT 3.3.1

kan het doel van checklisten benoemen.

TT 3.3.2

kan checklisten voor materiaal en handelingen chronologisch doorlopen.

Taak 4.

Het leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid in de betreffende Duiker scope A15, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt.

ET 4.1

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

TT 4.1.1

kan een efficiënte noodprocedure bij werkzaamheden kiezen en uitvoeren.

TT 4.1.2

kan de juiste reddingsmiddelen bij een noodsituatie selecteren.

TT 4.1.3

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

Taak 5.

Het laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedisch gerelateerde calamiteiten waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt.

ET 5.1

kan conform de genomen veiligheidsmaatregelen handelen.

TT 5.1.1

kan controleren of correct samengestelde en gekeurde duikmedische uitrusting op de duiklocatie beschikbaar is.

TT 5.1.2

kan controleren of middelen beschikbaar zijn om een bewusteloze duiker uit het water te kunnen halen.

ET 5.2

kan voorbereidingen treffen om het slachtoffer conform het werkplan te transporteren naar een medische instantie.

TT 5.2.1

kan de middelen en procedures conform de werkinstructie tijdens het uitvoeren van noodmaatregelen bij duikwerkzaamheden gebruiken.

TT 5.2.2

kan contact laten opnemen met de medische ondersteuning zoals duikerarts, decompressie faciliteit, BHV, hulpdiensten en spoedeisende hulp.

Taak 6.

Het opstellen van een decompressieschema binnen de Duiker scope A15 en toezicht houden op het decompressieverloop.

ET 6.1

kan vigerende decompressierichtlijnen plannen op de uit te voeren werkzaamheden.

TT 6.1.1

kan de begrippen beschrijven: afdalen/ leaving surface, moment bodem/ reach bottom, moment opkomen/ leaving bottom, decompressieprofiel/ decompressionprofile, moment oppervlakte/ surface, herhalingsinterval/ repetitieve interval, oppervlakte interval/ surface interval.

TT 6.1.2

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van werkzaamheden tot een diepte van 15 meter.

TT 6.1.3

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van een herhalingsduik en een gecombineerde duik tot een diepte van 15 meter.

TT 6.1.4

kan een back-up plan opstellen bij onverwachte overschrijding op het geplande decompressieprofiel.

Taak 7.

Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

ET 7.1

kan uitgevoerde duikwerkzaamheden registreren.

TT 7.1.1

kan een duikploegleider logboek correct en volledig invullen.

TT 7.1.2

kan vigerende wetgeving met betrekking tot ondertekening van het duiklogboek benoemen.

TT 7.1.3

kan de noodzaak van het registreren van de duikwerkzaamheden in het duiklogboek en duikploegleiders logboek benoemen.

BIJLAGE III Exameneisen Duikploegleider scope A30

I.1 Taakomschrijving

  • 1. Een duikploegleider in de scope A30 is een persoon die:

    • a. leiding geeft aan de uitvoering van lichte werkzaamheden;

    • b. met een SCUBA-duikuitrusting;

    • c. tot een diepte van 30 meter; en

    • d. conform een werkplan.

  • 2. De duikploegleider verricht zijn taken in teamverband.

Wijze van taakuitvoering:

  • a. Voorbereiden van de duikarbeid. Dit omvat het analyseren van de duikopdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht;

  • b. Briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de duikopdracht uitgevoerd gaat worden;

  • c. Leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving;

  • d. Leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt;

  • e. Laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedischgerelateerde calamiteiten, waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt;

  • f. Opstellen van een decompressieschema binnen de Duikerscope A30 en toezichthouden op het decompressieverloop; en

  • g. Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

I.2 Entree-eisen

Voor het examen scope A30 gelden alleen de in paragraaf 5.2 ten aanzien van die scope genoemde entree-eisen.

I.3 Toetsmethode, -matrijs en cesuur voor initiële registratie scope A30

Het examen voor registratie scope A30 bestaat uit twee examenonderdelen:

  • 1. een theorie-examen; en

  • 2. een praktijkexamen.

Voor deelname aan het praktijkexamen dient het theorie-examen met een voldoende te zijn afgerond.

Voor registratie dient de verzoeker voor zowel het theorie- als het praktijkexamen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Theorie-examen

Het theorie-examen is een openboekexamen dat bestaat uit 45 gesloten vragen.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

Aantal punten (max.)

1

1.1

1.2

1.3

1.1.1 t/m 1.1.3

1.2.1 t/m 1.2.4

1.3.2

3

4

1

4

11

1

4

11

1

3

3.2

3.3

3.2.1 t/m 3.2.14

3.3.1

14

1

14

1

14

1

6

6.1

6.1.1 t/m 6.1.6

6

12

12

7

7.1

7.1.2 t/m 7.1.3

2

2

2

Totaal

31

45

45

De duur van een theorie-examen is maximaal 68 minuten.

Tijdens het theorie-examen mogen de volgende hulpmiddelen worden gebruikt:

  • decompressieschema;

  • Arbocatalogus WOD; en

  • WOD-SOE.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de geslotenvragen is behaald.

Een positief resultaat van het theorie-examen blijft gedurende 1 jaar en 6 maanden geldig ten behoeve van het afleggen van het praktijkexamen.

Ad 2. Praktijkexamen

Het praktijkexamen bestaat uit een door de registratie-instelling of exameninstelling geleverde casus waarin de kandidaat de taak van de duikploegleider in een duikopdracht in een (virtuele) praktijksimulatie moet uitvoeren.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

1

1.1

1.1.2

1.2.2

1.3.1

2.1.1

2.1.2

10 eindscores

40

1.2

1.3

2

2.1

1

1.3

1.3.3

3.1.1

3.1.2

3.1.3

3.1.4

8 eindscores

32

3

3.1

3

3.3

3.3.2

5.1.1

5.1.2

9 eindscores

36

5

5.1

4

4.1

4.1.1

4.1.2

4.1.3

5 eindscores

20

5

5.2

5.2.1

5.2.2

7

7.1

7.1.1

2 eindscores

8

Totaal

136

De duur van het praktijkexamen is maximaal 90 minuten.

Het afleggen van het praktijkexamen wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier conform de Toetswijzer registratieschema duikploegleider scope A30 uit het Toetsplan.

Een praktijkexamen wordt afgebroken indien de examinator uit veiligheidsoverwegingen moet ingrijpen in de uitvoering van het examen.

Om te slagen voor het praktijkexamen scope A30 moeten minimaal 95 van de in totaal 136 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn en worden voldaan aan de onderstaande voorwaarden.

116 – 136 punten = uitstekend

95 – 115 punten = voldoende

65 – 94 punten = onvoldoende

34 – 64 punten = ruim onvoldoende

Daarbij geldende volgende voorwaarden:

  • a. In criterium 1.2 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • b. In criterium 2.9 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • c. In criterium 3.1 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • d. In criterium 3.5 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • e. In criterium 3.8 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

I.4 Toetsmethode, -matrijs en cesuur voor herregistratie scope A30

Het examen voor herregistratie scope A30 bestaat uit drie examenonderdelen:

  • 1. een portfoliobeoordeling;

  • 2. een theorie-examen; en

  • 3. een praktijkexamen.

De verzoeker dient voor herregistratie voor alle examenonderdelen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Portfoliobeoordeling

De portfoliobeoordeling bestaat uit een controle van het duikploegleiderlogboek door de registratie-instelling, of de exameninstelling, op vereiste praktijkervaring van 60 geleide duiken binnen de duiker scope A30 over 48 maanden vanaf (her)registratie.

De portfoliobeoordeling is voldoende indien aan het vereiste aantal geleide duiken wordt voldaan.

Ad 2. Theorie-examen

Het theorie-examen is een openboekexamen dat bestaat uit 25 gesloten vragen.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

Aantal punten (max.)

3

3.2

3.2.1 t/m 3.2.14

14

15

15

6

6.1

6.1.1 t/m 6.1.6

6

10

10

Totaal

20

25

25

De duur van een theorie-examen is maximaal 38 minuten.

Tijdens het theorie-examen mogen de volgende hulpmiddelen worden gebruikt:

  • decompressieschema;

  • Arbocatalogus WOD; en

  • WOD-SOE.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de geslotenvragen is behaald.

Ad 3. Praktijkexamen

Het praktijkexamen voor herregistratie is bestaat uit een door de registratie-instelling of exameninstelling geleverde casus, waarin de kandidaat de taak van de duikploegleider in een duikopdracht in een (virtuele) praktijksimulatie moet uitvoeren bij de uitvoering van een noodprocedure.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • -Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

4

4.1

4.1.1 t/m 4.1.3

4 eindscores

16

Totaal

16

De duur van het praktijkexamen is maximaal 90 minuten.

Het praktijkexamen bevat een beoordelingsprotocol conform de Toetswijzer registratieschema duikploegleider scope A30 uit het Toetsplan.

Een praktijkexamen wordt afgebroken indien de examinator uit veiligheidsoverwegingen moet ingrijpen in de uitvoering van het examen.

Om te slagen voor het praktijkexamen herregistratie moeten minimaal 12 van de in totaal 16 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn.

15 – 16 punten = uitstekend

12 – 14 punten = voldoende

8 – 11 punten = onvoldoende

4 – 7 punten = ruim onvoldoende

I.5 Eindtermen (ET) en toetstermen (TT)

Taak 1.

Het voorbereiden van de duikarbeid in de Duiker scope A30. Dit omvat het analyseren van de duikopdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht.

De kandidaat:

ET 1.1

kan een duikopdracht analyseren op basis van beschikbaar personeel en materiaal en lokale omstandigheden.

TT 1.1.1

kan de verantwoordelijkheden van de duikploegleider benoemen.

TT 1.1.2

kan een duikploeg samenstellen, waarbij rekening wordt gehouden met de taken en verantwoordelijkheden van de duikmedisch begeleider en de reserveduiker.

TT 1.1.3

kan het belang van de volgende documenten benoemen in relatie tot de te verrichten duikarbeid: werkinstructie van de werkgever en informatie over lokale omstandigheden waaronder gedoken moet worden.

ET 1.2

kan een risicoanalyse uitvoeren op basis van de duikopdracht.

TT 1.2.1

kan de relatie tussen de Arbocatalogus, een RI&E, TRA en LMRA benoemen.

TT 1.2.2

kan risico’s beoordelen die voortvloeien uit de uit te voeren werkzaamheden met betrekking tot arbeidsveiligheid, waaronder ten minste: personeel, materiaal, stroming, aanzuiging door delta-P, waterverontreiniging, obstakels, flora en fauna, scheepvaart.

TT 1.2.3

kan een luchtberekening voor een geplande duik tot 30 meter uitvoeren.

TT 1.2.4

kan met betrekking tot het inrichten van een duiklocatie van ten minste de volgende factoren de invloed benoemen: meteo, stroming, kade/waterkant, veilige in/uittredeplaats, mogelijke evacuatie-/verzamelplaats, infrastructuur en materiaal.

ET 1.3

kan een werkplan binnen de scope duiker A30 maken.

TT 1.3.1

kan een werkplan conform de Arbocatalogus werken onder overdruk opstellen.

TT 1.3.2

kan de hoofdonderwerpen van een werkplan benoemen.

TT 1.3.3

kan een LMRA toepassen.

Taak 2.

Het briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de opdracht uitgevoerd gaat worden.

ET 2.1

kan aan de hand van een werkplan en LMRA essentiële informatie overbrengen.

TT 2.1.1

kan een werkplan en LMRA effectief presenteren aan de duikploeg en derden.

TT 2.1.2

kan open vragen stellen aan de duikploeg en derden ter controle van begrip van de briefing over het werkplan en de LMRA.

Taak 3.

Het leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving betrekking hebbende op de betreffende Duiker scope A30.

ET 3.1

kan bij de uitvoering van de duikopdracht de duikploeg veilig en efficiënt inzetten.

TT 3.1.1

kan conform werkplan uitvoering aan de duikopdracht geven.

TT 3.1.2

kan controleren of de opdracht conform briefing wordt uitgevoerd en stelt zo nodig bij.

TT 3.1.3

kan de afwijkingen op het werkplan herkennen, beoordelen en hier op acteren.

TT 3.1.4

kan veiligheidsbewustzijn tonen bij de aansturing van de duikploeg tijdens de uitvoering van de duikopdracht.

ET 3.2

heeft kennis van eisen, wet en regelgeving voor werkzaamheden in de scope A30.

TT 3.2.1

kan de minimale samenstelling van een duikploeg benoemen.

TT 3.2.2

kan de documenten die verplicht op de duiklocatie aanwezig moeten zijn benoemen.

TT 3.2.3

kan de Arbocatalogus werken onder overdruk toepassen.

TT 3.2.4

kan de WOD-SOE toepassen bij het controleren van de keuringstermijnen.

TT 3.2.5

kan de voorwaarden betreffende de bereikbaarheid van de decompressietank benoemen.

TT 3.2.6

kan de reikwijdte (diepte, werkzaamheden, duiksysteem) per scope duikarbeid benoemen.

TT 3.2.7

kan door middel van de Arbocatalogus werken onder overdruk de juiste duikmedische uitrusting selecteren.

TT 3.2.8

kan de geldende keuringsinterval conform de WOD-SOE van de duiksystemen behorende bij de scope van werkzaamheden benoemen.

TT 3.2.9

kent zijn rol en verantwoordelijkheid t.a.v. materiaalonderhoud conform WOD-SOE en Arbocatalogus.

TT 3.2.10

kan de geldigheidscondities met betrekking tot registratie duiker, duikploegleider en duikmedisch begeleider benoemen.

TT 3.2.11

kan de minimale systeemeisen die van toepassing zijn voor duiksystemen met behulp van de WOD-SOE per scope benoemen.

TT 3.2.12

kan de verplichte gegevens in een duikerlogboek benoemen conform het registratieschema Duiker.

TT 3.2.13

kan de gegevens benoemen die minimaal op een keuringcertificaat bij duikuitrusting horen te staan: verloopdatum, uniek registratienummer en keurende instantie.

TT 3.2.14

kan de wettelijke meldplicht betreffende duikwerkzaamheden benoemen.

ET 3.3

kan essentiële handelingen dan wel procedures voor de duikopdracht systematisch controleren.

TT 3.3.1

kan het doel van checklisten benoemen.

TT 3.3.2

kan checklisten voor materiaal en handelingen chronologisch doorlopen.

Taak 4.

Het leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid in de betreffende Duiker scope A30, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt.

ET 4.1

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

TT 4.1.1

kan een efficiënte noodprocedure bij werkzaamheden kiezen en uitvoeren.

TT 4.1.2

kan de juiste reddingsmiddelen bij een noodsituatie selecteren.

TT 4.1.3

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

Taak 5.

Het laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedisch gerelateerde calamiteiten waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt.

ET 5.1

kan conform de genomen veiligheidsmaatregelen handelen.

TT 5.1.1

kan controleren of correct samengestelde en gekeurde duikmedische uitrusting op de duiklocatie beschikbaar is.

TT 5.1.2

kan controleren of middelen beschikbaar zijn om een bewusteloze duiker uit het water te kunnen halen.

ET 5.2

kan voorbereidingen treffen om het slachtoffer conform het werkplan te transporteren naar een medische instantie.

TT 5.2.1

kan de middelen en procedures conform de werkinstructie tijdens het uitvoeren van noodmaatregelen bij duikwerkzaamheden gebruiken.

TT 5.2.2

kan contact laten opnemen met de medische ondersteuning zoals duikerarts, decompressie faciliteit, BHV, hulpdiensten en spoedeisende hulp.

Taak 6.

Het opstellen van een decompressieschema binnen de Duiker scope A30 en toezicht houden op het decompressieverloop.

ET 6.1

kan vigerende decompressierichtlijnen plannen op de uit te voeren werkzaamheden.

TT 6.1.1

kan de begrippen beschrijven: afdalen/ leaving surface, moment bodem/ reach bottom, moment opkomen/ leaving bottom, decompressieprofiel/ decompressionprofile, moment oppervlakte/ surface, herhalingsinterval/ repetitieve interval, oppervlakte interval/ surface interval.

TT 6.1.2

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van werkzaamheden tot een diepte van 30 meter.

TT 6.1.3

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van een herhalingsduik en een gecombineerde duik tot een diepte van 30 meter.

TT 6.1.4

kan een back-up plan opstellen bij onverwachte overschrijding op het geplande decompressieprofiel.

TT 6.1.5

kan het verschil tussen de methode in-water decompressie en oppervlakte decompressie uitleggen.

TT 6.1.6

kan (nood)procedures behorende bij het decompressieschema toepassen bij duiken tot 30 meter.

Taak 7.

Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

ET 7.1

kan uitgevoerde duikwerkzaamheden registreren.

TT 7.1.1

kan een duikploegleiderlogboek correct en volledig invullen.

TT 7.1.2

kan vigerende wetgeving met betrekking tot ondertekening van het duiklogboek benoemen.

TT 7.1.3

kan de noodzaak van het registreren van de duikwerkzaamheden in het duiklogboek en duikploegleiderlogboek benoemen.

BIJLAGE IV Exameneisen Duikploegleider scope B30

I.1 Taakomschrijving

  • 1. Een duikploegleider in de scope B30 is een persoon die:

    • a. leiding geeft aan de uitvoering van zware werkzaamheden;

    • b. met een SSE-duikuitrusting;

    • c. tot een diepte van 30 meter;

    • d. conform een werkplan.

  • 2. De duikploegleider verricht in teamverband zijn taken.

Wijze van taakuitvoering:

  • a. Voorbereiden van de duikarbeid. Dit omvat het analyseren van de duikopdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht;

  • b. Briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de opdracht uitgevoerd gaat worden;

  • c. Leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving;

  • d. Leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt;

  • e. Laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedisch gerelateerde calamiteiten waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt;

  • f. Opstellen van een decompressieschema binnen de Duikerscope B30 en toezichthouden op het decompressieverloop; en

  • g. Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

I.2 Entree-eisen

Voor het examen scope B30 gelden alleen de in paragraaf 5.2 ten aanzien van die scope genoemde entree-eisen.

I.3 Toetsmethode, -matrijs en cesuur voor initiële registratie scope B30

Het examen voor registratie scope B30 bestaat uit twee examenonderdelen:

  • 1. een theorie-examen; en

  • 2. een praktijkexamen.

Voor deelname aan het praktijkexamen dient het theorie-examen met een voldoende te zijn afgerond.

Voor registratie dient de verzoeker voor zowel het theorie- als het praktijkexamen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Theorie-examen

Het theorie-examen is een openboekexamen dat bestaat uit 50 gesloten vragen.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

Aantal punten (max.)

1

1.1

1.2

1.3

1.1.1 t/m 1.1.3

1.2.1 t/m 1.2.4

1.3.2

3

4

1

4

14

1

4

14

1

3

3.2

3.3

3.2.1 t/m 3.2.14

3.3.1

14

1

14

1

14

1

6

6.1

6.1.1 t/m 6.1.6

6

14

14

7

7.1

7.1.2 t/m 7.1.3

2

2

2

Totaal

31

50

50

De duur van een theorie-examen is maximaal 75 minuten.

Tijdens het theorie-examen mogen de volgende hulpmiddelen worden gebruikt:

  • decompressieschema;

  • Arbocatalogus WOD; en

  • WOD-SOE.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de geslotenvragen is behaald.

Een positief resultaat van het theorie-examen blijft gedurende 1 jaar en 6 maanden geldig ten behoeve van het afleggen van het praktijkexamen.

Ad 2. Praktijkexamen

Het praktijkexamen bestaat uit een door de registratie-instelling of exameninstelling geleverde casus waarin de kandidaat de taak van de duikploegleider in een duikopdracht in een (virtuele) praktijksimulatie moet uitvoeren.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

1

1.1

1.1.2

1.2.2

1.3.1

2.1.1

2.1.2

10 eindscores

40

1.2

1.3

2

2.1

1

1.3

1.3.3

3.1.1

3.1.2

3.1.3

3.1.4

8 eindscores

32

3

3.1

3

3.3

3.3.2

5.1.1

5.2.1

9 eindscores

36

5

5.1

4

4.1

4.1.1

4.1.2

4.1.3

5 eindscores

20

5

5.2

5.2.1

5.2.2

7

7.1

7.1.1

2 eindscores

8

Totaal

136

De duur van het praktijkexamen is maximaal 90 minuten.

Het afleggen van het praktijkexamen wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier conform de Toetswijzer registratieschema duikploegleider scope B30 uit het Toetsplan.

Een praktijkexamen wordt afgebroken indien de examinator uit veiligheidsoverwegingen moet ingrijpen in de uitvoering van het examen.

Om te slagen voor het praktijkexamen scope B30 moeten minimaal 95 van de in totaal 136 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn en worden voldaan aan de onderstaande voorwaarden.

116 – 136 punten = uitstekend

95 – 115 punten = voldoende

65 – 94 punten = onvoldoende

34 – 64 punten = ruim onvoldoende

Daarbij zijn de volgende voorwaarden:

  • a. In criterium 1.2 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • b. In criterium 2.9 van het beoordelingsformuliemoeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • c. In criterium 3.1 van het beoordelingsformuliemoeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • d. In criterium 3.5 van het beoordelingsformuliemoeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • e. In criterium 3.8 van het beoordelingsformuliemoeten minimaal 3 punten behaald zijn.

I.4 Toetsmethode, -matrijs en cesuur voor herregistratie scope B30

Het examen voor herregistratie scope B30 bestaat uit drie examenonderdelen:

  • 1. een portfoliobeoordeling;

  • 2. een theorie-examen; en

  • 3. een praktijkexamen.

De verzoeker dient voor herregistratie voor alle examenonderdelen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Portfoliobeoordeling

De portfoliobeoordeling bestaat uit een controle van het duikploegleiderlogboek door de registratie-instelling, of de exameninstelling, op vereiste praktijkervaring van 60 geleide duiken binnen de duiker scope B30 over 48 maanden vanaf (her)registratie, voor aantoonbaar blijvende vakbekwaamheid.

De portfoliobeoordeling is voldoende indien aan het vereiste aantal geleide duiken wordt voldaan.

Ad 2. Theorie-examen

Het theorie-examen is een openboekexamen dat bestaat uit 30 gesloten vragen.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

Aantal punten (max.)

3

3.2

3.2.1 t/m 3.2.14

14

15

15

6

6.1

6.1.1 t/m 6.1.6

6

15

15

Totaal

20

30

30

De duur van een theorie-examen is maximaal 45 minuten.

Tijdens het theorie-examen mogen de volgende hulpmiddelen worden -gebruikt:

  • decompressieschema;

  • Arbocatalogus WOD; en

  • WOD-SOE.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de geslotenvragen is behaald.

Ad 3. Praktijkexamen

Het praktijkexamen voor herregistratie is bestaat uit een door de registratie-instelling of exameninstelling geleverde casus waarin de kandidaat de taak van de duikploegleider in een duikopdracht in een (virtuele) praktijksimulatie moet uitvoeren bij de uitvoering van een noodprocedure.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

4

4.1

4.1.1 t/m 4.1.3

4 eindscores

16

Totaal

16

De duur van het praktijkexamen is maximaal 90 minuten.

Het afleggen van het praktijkexamen wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier conform de Toetswijzer registratieschema duikploegleider scope B30 uit het Toetsplan.

Een praktijkexamen wordt afgebroken indien de examinator uit veiligheidsoverwegingen moet ingrijpen in de uitvoering van het examen.

Om te slagen voor het praktijkexamen herregistratie moeten minimaal 12 van de in totaal 16 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn.

15 – 16 punten = uitstekend

12 – 14 punten = voldoende

8 – 11 punten = onvoldoende

4 – 7 punten = ruim onvoldoende

I.5 Eindtermen (ET) en toetstermen (TT)

Taak 1.

Het voorbereiden van de duikarbeid in de Duiker scope B30. Dit omvat het analyseren van de duikopdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht.

De kandidaat:

ET 1.1

kan een duikopdracht analyseren op basis van beschikbaar personeel en materiaal en lokale omstandigheden.

TT 1.1.1

kan de verantwoordelijkheden van de duikploegleider benoemen.

TT 1.1.2

kan een duikploeg samenstellen, waarbij rekening wordt gehouden met de taken en verantwoordelijkheden van de duikmedisch begeleider en de reserveduiker.

TT 1.1.3

kan het belang van de volgende documenten benoemen in relatie tot de te verrichten duikarbeid: werkinstructie van de werkgever en informatie over lokale omstandigheden waaronder gedoken moet worden.

ET 1.2

kan een risicoanalyse uitvoeren op basis van de duikopdracht.

TT 1.2.1

kan de relatie tussen de Arbocatalogus, een RI&E, TRA en LMRA benoemen.

TT 1.2.2

kan risico’s beoordelen die voortvloeien uit de uit te voeren werkzaamheden met betrekking tot arbeidsveiligheid, waaronder ten minste: personeel, materiaal, stroming, aanzuiging door delta-P, waterverontreiniging, obstakels, flora en fauna, scheepvaart.

TT 1.2.3

kan een luchtberekening voor een geplande duik tot 30 meter uitvoeren.

TT 1.2.4

kan met betrekking tot het inrichten van een duiklocatie van ten minste de volgende factoren de invloed benoemen: meteo, stroming, kade/waterkant, veilige in/uittredeplaats, mogelijke evacuatie-/verzamelplaats, infrastructuur en materiaal.

ET 1.3

kan een werkplan binnen de scope duiker B30 maken.

TT 1.3.1

kan een werkplan conform de Arbocatalogus werken onder overdruk opstellen.

TT 1.3.2

kan de hoofdonderwerpen van een werkplan benoemen.

TT 1.3.3

kan een LMRA toepassen.

Taak 2.

Het briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de opdracht uitgevoerd gaat worden.

ET 2.1

kan aan de hand van een werkplan en LMRA essentiële informatie overbrengen.

TT 2.1.1

kan een werkplan en LMRA effectief presenteren aan de duikploeg en derden.

TT 2.1.2

kan open vragen stellen aan de duikploeg en derden ter controle van begrip van de briefing over het werkplan en de LMRA.

Taak 3.

Het leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving betrekking hebbende op de betreffende Duiker scope B30.

ET 3.1

kan bij de uitvoering van de duikopdracht de duikploeg veilig en efficiënt inzetten.

TT 3.1.1

kan conform werkplan uitvoering aan de duikopdracht geven.

TT 3.1.2

kan controleren of de opdracht conform briefing wordt uitgevoerd en stelt zo nodig bij.

TT 3.1.3

kan de afwijkingen op het werkplan herkennen, beoordelen en hier op acteren.

TT 3.1.4

kan veiligheidsbewustzijn tonen bij de aansturing van de duikploeg tijdens de uitvoering van de duikopdracht.

ET 3.2

heeft kennis van eisen, wet en regelgeving voor werkzaamheden in de scope B30.

TT 3.2.1

kan de minimale samenstelling van een duikploeg benoemen.

TT 3.2.2

kan de documenten die verplicht op de duiklocatie aanwezig moeten zijn benoemen.

TT 3.2.3

kan de Arbocatalogus werken onder overdruk toepassen.

TT 3.2.4

kan de WOD-SOE toepassen bij het controleren van de keuringstermijnen.

TT 3.2.5

kan de voorwaarden betreffende de bereikbaarheid van de decompressietank benoemen.

TT 3.2.6

kan de reikwijdte (diepte, werkzaamheden, duiksysteem) per scope duikarbeid benoemen.

TT 3.2.7

kan door middel van de Arbocatalogus werken onder overdruk de juiste duikmedische uitrusting selecteren.

TT 3.2.8

kan de geldende keuringsinterval conform de WOD-SOE van de duiksystemen behorende bij de scope van werkzaamheden benoemen.

TT 3.2.9

kent zijn rol en verantwoordelijkheid t.a.v. materiaalonderhoud conform WOD-SOE en Arbocatalogus.

TT 3.2.10

kan de geldigheidscondities met betrekking tot registratie duiker, duikploegleider en duikmedisch begeleider benoemen.

TT 3.2.11

kan de minimale systeemeisen die van toepassing zijn voor duiksystemen met behulp van de WOD-SOE per scope benoemen.

TT 3.2.12

kan de verplichte gegevens in een duikerlogboek benoemen conform het registratieschema Duiker.

TT 3.2.13

kan de gegevens benoemen die minimaal op een keuringcertificaat bij duikuitrusting horen te staan: verloopdatum, uniek registratienummer en keurende instantie.

TT 3.2.14

kan de wettelijke meldplicht betreffende duikwerkzaamheden benoemen.

ET 3.3

kan essentiële handelingen dan wel procedures voor de duikopdracht systematisch controleren.

TT 3.3.1

kan het doel van checklisten benoemen.

TT 3.3.2

kan checklisten voor materiaal en handelingen chronologisch doorlopen.

Taak 4.

Het leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid in de betreffende Duiker scope B30, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt.

ET 4.1

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

TT 4.1.1

kan een efficiënte noodprocedure bij werkzaamheden kiezen en uitvoeren.

TT 4.1.2

kan de juiste reddingsmiddelen bij een noodsituatie selecteren.

TT 4.1.3

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

Taak 5.

Het laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedisch gerelateerde calamiteiten waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt.

ET 5.1

kan conform de genomen veiligheidsmaatregelen handelen.

TT 5.1.1

kan controleren of correct samengestelde en gekeurde duikmedische uitrusting op de duiklocatie beschikbaar is.

TT 5.1.2

kan controleren of middelen beschikbaar zijn om een bewusteloze duiker uit het water te kunnen halen.

ET 5.2

kan voorbereidingen treffen om het slachtoffer conform het werkplan te transporteren naar een medische instantie.

TT 5.2.1

kan de middelen en procedures conform de werkinstructie tijdens het uitvoeren van noodmaatregelen bij duikwerkzaamheden gebruiken.

TT 5.2.2

kan contact laten opnemen met de medische ondersteuning zoals duikerarts, decompressie faciliteit, BHV, hulpdiensten en spoedeisende hulp.

Taak 6.

Het opstellen van een decompressieschema binnen de Duiker scope B30 en toezicht houden op het decompressieverloop.

ET 6.1

kan vigerende decompressierichtlijnen plannen op de uit te voeren werkzaamheden.

TT 6.1.1

kan de begrippen beschrijven: afdalen/ leaving surface, moment bodem/ reach bottom, moment opkomen/ leaving bottom, decompressieprofiel/ decompressionprofile, moment oppervlakte/ surface, herhalingsinterval/ repetitieve interval, oppervlakte interval/ surface interval.

TT 6.1.2

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van werkzaamheden tot een diepte van 30 meter.

TT 6.1.3

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van een herhalingsduik en een gecombineerde duik tot een diepte van 30 meter.

TT 6.1.4

kan een back-up-plan opstellen bij onverwachte overschrijding op het geplande decompressieprofiel.

TT 6.1.5

kan het verschil tussen de methode inwaterdecompressie, oppervlaktedecompressie, decompressie met andere gassen dan lucht (zuurstof, nitrox, helium, heliox), bounceduiken, saturatieduiken en TUP-duiken uitleggen.

TT 6.1.6

kan (nood)procedures behorende bij het decompressieschema opgenomen toepassen bij duiken tot 30 meter.

Taak 7.

Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

ET 7.1

kan uitgevoerde duikwerkzaamheden registreren.

TT 7.1.1

kan een duikploegleider logboek correct en volledig invullen.

TT 7.1.2

kan vigerende wetgeving met betrekking tot ondertekening van het duiklogboek benoemen.

TT 7.1.3

kan de noodzaak van het registreren van de duikwerkzaamheden in het duiklogboek en duikploegleiderlogboek benoemen.

BIJLAGE V Exameneisen Duikploegleider scope B50R

I.1 Taakomschrijving

  • 1. Een duikploegleider in de scope B50R is een persoon die:

    • a. leiding geeft aan de uitvoering van zware werkzaamheden;

    • b. met een SSE duikuitrusting;

    • c. tot een diepte van 50 meter; en

    • d. conform een werkplan.

  • 2. De duikploegleider verricht zijn taken in teamverband.

Wijze van taakuitvoering:

  • a. Voorbereiden van de duikarbeid. Dit omvat het analyseren van de opdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht;

  • b. Briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de opdracht uitgevoerd gaat worden;

  • c. Leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving;

  • d. Leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid B50R, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt;

  • e. Laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedisch gerelateerde calamiteiten waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt;

  • f. Opstellen van een decompressieschema binnen de Duikerscope B50R en toezichthouden op het decompressieverloop;

  • g. Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

I.2 Entree-eisen

Voor het examen scope B50R gelden alleen de in paragraaf 5.2 genoemde entree-eisen.

I.3 Toetsmethode, -matrijs en cesuur voor initiële registratie scope B50R

Het examen voor registratie scope B50R bestaat uit twee examenonderdelen:

  • 1. een theorie-examen; en

  • 2. een praktijkexamen.

Voor deelname aan het praktijkexamen dient het theorie-examen met een voldoende te zijn afgerond.

Voor registratie dient de verzoeker voor zowel het theorie- als het praktijkexamen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Theorie-examen

Het theorie-examen is een openboekexamen dat bestaat uit 50 gesloten vragen.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

Aantal punten (max.)

1

1.1

1.2

1.3

1.1.1 t/m 1.1.3

1.2.1 t/m 1.2.4

1.3.2

3

4

1

4

14

1

4

14

1

3

3.2

3.3

3.2.1 t/m 3.2.14

3.3.1

14

1

14

1

14

1

6

6.1

6.1.1 t/m 6.1.6

6

14

14

7

7.1

7.1.2 t/m 7.1.3

2

2

2

Totaal

31

50

50

De duur van een theorie-examen is maximaal 75 minuten.

Tijdens het theorie-examen mogen de volgende hulpmiddelen worden gebruikt:

  • decompressieschema;

  • Arbocatalogus WOD; en

  • WOD-SOE.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de geslotenvragen is behaald.

Een positief resultaat van het theorie-examen blijft gedurende 1 jaar en 6 maanden geldig ten behoeve van het afleggen van het praktijkexamen.

Ad 2. Praktijkexamen

Het praktijkexamen bestaat uit een door de registratie-instelling of exameninstelling geleverde casus waarin de kandidaat de taak van de duikploegleider in een duikopdracht in een (virtuele) praktijksimulatie moet uitvoeren.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

1

1.1

1.1.2

1.2.2

1.3.1

2.1.1

2.1.2

10 eindscores

40

1.2

1.3

2

2.1

1

1.3

1.3.3

3.1.1

3.1.2

3.1.3

3.1.4

8 eindscores

32

3

3.1

3

3.3

3.3.2

5.1.1

5.1.2

9 eindscores

36

5

5.1

4

4.1

4.1.1

4.1.2

4.1.3

5 eindscores

20

5

5.2

5.2.1

5.2.2

7

7.1

7.1.1

2 eindscores

8

Totaal

136

De duur van het praktijkexamen is maximaal 90 minuten.

Het afleggen van het praktijkexamen wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelings- formulier conform de Toetswijzer registratieschema duikploegleider scope B50R uit het Toetsplan.

Een praktijkexamen wordt afgebroken indien de examinator uit veiligheidsoverwegingen moet ingrijpen in de uitvoering van het examen.

Om te slagen voor het praktijkexamen scope B50R moeten minimaal 95 van de in totaal 136 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn en worden voldaan aan de onderstaande voorwaarden.

116 – 136 punten = uitstekend

95 – 115 punten = voldoende

65 – 94 punten = onvoldoende

34 – 64 punten = ruim onvoldoende

Daarbij zijn de volgende voorwaarden:

  • a. In criterium 1.2 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • b. In criterium 2.9 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • c. In criterium 3.1 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • d. In criterium 3.5 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • e. In criterium 3.8 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

I.4 Toetsmethode, -matrijs en cesuur voor herregistratie scope B50R

Het examen voor herregistratie scope B50R bestaat uit drie examenonderdelen:

  • 1. een portfoliobeoordeling;

  • 2. een theorie-examen; en

  • 3. een praktijkexamen.

De verzoeker dient voor herregistratie voor alle examenonderdelen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Portfoliobeoordeling

De portfoliobeoordeling bestaat uit een controle van het duikploegleiderlogboek door de registratie-instelling, of de exameninstelling, op vereiste praktijkervaring van; 60 geleide duiken binnen de duiker scope B50R over 48 maanden vanaf (her)registratie.

De portfoliobeoordeling is voldoende indien aan het vereiste aantal geleide duiken wordt voldaan.

Ad 2. Theorie-examen

Het theorie-examen is een openboekexamen dat bestaat uit 30 gesloten vragen.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

Aantal punten (max.)

3

3.2

3.2.1 t/m 3.2.14

14

15

15

6

6.1

6.1.1 t/m 6.16

6

15

15

Totaal

20

30

30

De duur van een theorie-examen is maximaal 45 minuten.

Tijdens het theorie-examen mogen de volgende hulpmiddelen worden gebruikt:

  • decompressieschema;

  • Arbocatalogus WOD; en

  • WOD-SOE.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de geslotenvragen is behaald.

Ad 3. Praktijkexamen

Het praktijkexamen voor herregistratie is bestaat uit een door de registratie-instelling of exameninstelling geleverde casus waarin de kandidaat de taak van de duikploegleider in een duikopdarcht in een (virtuele) praktijksmulatie moet uitvoeren bij de uitvoering van een noodprocedure.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

4

4.1

4.1.1 t/m 4.1.3

4 eindscores

16

Totaal

16

De duur van het praktijkexamen is maximaal 90 minuten.

Het afleggen van het praktijkexamen wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier conform de Toetswijzer registratieschema duikploegleider scope B50R uit het Toetsplan.

Een praktijkexamen wordt afgebroken indien de examinator uit veiligheidsoverwegingen moet ingrijpen in de uitvoering van het examen.

Om te slagen voor het praktijkexamen herregistratie moeten minimaal 12 van de in totaal 16 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn.

15 – 16 punten = uitstekend

12 – 14 punten = voldoende

8 – 11 punten = onvoldoende

4 – 7 punten = ruim onvoldoende

I.5 Eindtermen (ET) en toetstermen (TT)

Taak 1.

Het voorbereiden van de duikarbeid in de Duiker scope B50R. Dit omvat het analyseren van de duikopdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht.

De kandidaat:

ET 1.1

kan een duikopdracht analyseren op basis van beschikbaar personeel en materiaal en lokale omstandigheden.

TT 1.1.1

kan de verantwoordelijkheden van de duikploegleider benoemen.

TT 1.1.2

kan een duikploeg samenstellen, waarbij rekening wordt gehouden met de taken en verantwoordelijkheden van de duikmedisch begeleider en de reserveduiker.

TT 1.1.3

kan het belang van de volgende documenten benoemen in relatie tot de te verrichten duikarbeid: werkinstructie van de werkgever en informatie over lokale omstandigheden waaronder gedoken moet worden.

ET 1.2

kan een risicoanalyse uitvoeren op basis van de duikopdracht.

TT 1.2.1

kan de relatie tussen de Arbocatalogus, een RI&E, TRA en LMRA benoemen.

TT 1.2.2

kan risico’s beoordelen die voortvloeien uit de uit te voeren werkzaamheden met betrekking tot arbeidsveiligheid, waaronder ten minste: personeel, materiaal, stroming, aanzuiging door delta-P, waterverontreiniging, obstakels, flora en fauna, scheepvaart.

TT 1.2.3

kan een luchtberekening voor een geplande duik tot 50 meter uitvoeren.

TT 1.2.4

kan met betrekking tot het inrichten van een duiklocatie van ten minste de volgende factoren de invloed benoemen: meteo, stroming, kade/waterkant, veilige in/uittredeplaats, mogelijke evacuatie-/verzamelplaats, infrastructuur en materiaal.

ET 1.3

kan een werkplan binnen de scope duiker B50R maken.

TT 1.3.1

kan een werkplan conform de Arbocatalogus werken onder overdruk opstellen.

TT 1.3.2

kan de hoofdonderwerpen van een werkplan benoemen.

TT 1.3.3

kan een LMRA toepassen.

Taak 2.

Het briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de opdracht uitgevoerd gaat worden.

ET 2.1

kan aan de hand van een werkplan en LMRA essentiële informatie overbrengen.

TT 2.1.1

kan een werkplan en LMRA effectief presenteren aan de duikploeg en derden.

TT 2.1.2

kan open vragen stellen aan de duikploeg en derden ter controle van begrip van de briefing over het werkplan en de LMRA.

Taak 3

Het leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving betrekking hebbende op de betreffende Duiker scope B50R.

ET 3.1

kan bij de uitvoering van de duikopdracht de duikploeg veilig en efficiënt inzetten.

TT 3.1.1

kan conform werkplan uitvoering aan de duikopdracht geven.

TT 3.1.2

kan controleren of de opdracht conform briefing wordt uitgevoerd en stelt zo nodig bij.

TT 3.1.3

kan de afwijkingen op het werkplan herkennen, beoordelen en hier op acteren.

TT 3.1.4

kan veiligheidsbewustzijn tonen bij de aansturing van de duikploeg tijdens de uitvoering van de duikopdracht.

ET 3.2

heeft kennis van eisen, wet en regelgeving voor werkzaamheden in de scope B50R.

TT 3.2.1

kan de minimale samenstelling van een duikploeg benoemen.

TT 3.2.2

kan de documenten die verplicht op de duiklocatie aanwezig moeten zijn benoemen.

TT 3.2.3

kan de Arbocatalogus werken onder overdruk toepassen.

TT 3.2.4

kan de WOD-SOE toepassen bij het controleren van de keuringstermijnen.

TT 3.2.5

kan de voorwaarden betreffende de bereikbaarheid van de decompressietank benoemen.

TT 3.2.6

kan de reikwijdte (diepte, werkzaamheden, duiksysteem) per scope duikarbeid benoemen.

TT 3.2.7

kan door middel van de Arbocatalogus werken onder overdruk de juiste duikmedische uitrusting selecteren.

TT 3.2.8

kan de geldende keuringsinterval conform de WOD-SOE van de duiksystemen behorende bij de scope van werkzaamheden benoemen.

TT 3.2.9

kent zijn rol en verantwoordelijkheid t.a.v. materiaalonderhoud conform WOD-SOE en Arbocatalogus.

TT 3.2.10

kan de geldigheidscondities met betrekking tot registratie duiker, duikploegleider en duikmedisch begeleider benoemen.

TT 3.2.11

kan de minimale systeemeisen die van toepassing zijn voor duiksystemen met behulp van de WOD-SOE per scope benoemen.

TT 3.2.12

kan de verplichte gegevens in een duikerlogboek benoemen conform het registratieschema Duiker.

TT 3.2.13

kan de gegevens benoemen die minimaal op een keuringcertificaat bij duikuitrusting horen te staan: verloopdatum, uniek registratienummer en keurende instantie.

TT 3.2.14

kan de wettelijke meldplicht betreffende duikwerkzaamheden benoemen.

ET 3.3

kan essentiële handelingen dan wel procedures voor de duikopdracht systematisch controleren.

TT 3.3.1

kan het doel van checklisten benoemen.

TT 3.3.2

kan checklisten voor materiaal en handelingen chronologisch doorlopen.

Taak 4.

Het leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid in de betreffende Duiker scope B50R, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt.

ET 4.1

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

TT 4.1.1

kan een efficiënte noodprocedure bij werkzaamheden kiezen en uitvoeren.

TT 4.1.2

kan de juiste reddingsmiddelen bij een noodsituatie selecteren.

TT 4.1.3

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

Taak 5.

Het laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedisch gerelateerde calamiteiten waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt.

ET 5.1

kan conform de genomen veiligheidsmaatregelen handelen.

TT 5.1.1

kan controleren of correct samengestelde en gekeurde duikmedische uitrusting op de duiklocatie beschikbaar is.

TT 5.1.2

kan controleren of middelen beschikbaar zijn om een bewusteloze duiker uit het water te kunnen halen.

ET 5.2

kan voorbereidingen treffen om het slachtoffer conform het werkplan te transporteren naar een medische instantie.

TT 5.2.1

kan de middelen en procedures conform de werkinstructie tijdens het uitvoeren van noodmaatregelen bij duikwerkzaamheden gebruiken.

TT 5.2.2

kan contact laten opnemen met de medische ondersteuning zoals duikerarts, decompressie faciliteit, BHV, hulpdiensten en spoedeisende hulp.

Taak 6.

Het opstellen van een decompressieschema binnen de Duiker scope B50R en toezicht houden op het decompressieverloop.

ET 6.1

kan vigerende decompressierichtlijnen plannen op de uit te voeren werkzaamheden.

TT 6.1.1

kan de begrippen beschrijven: afdalen/ leaving surface, moment bodem/ reach bottom, moment opkomen/ leaving bottom, decompressieprofiel/ decompressionprofile, moment oppervlakte/ surface, herhalingsinterval/ repetitieve interval, oppervlakte interval/ surface interval.

TT 6.1.2

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van werkzaamheden tot een diepte van 50 meter.

TT 6.1.3

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van een herhalingsduik en een gecombineerde duik tot een diepte van 50 meter.

TT 6.1.4

kan een back-up-plan opstellen bij onverwachte overschrijding op het geplande decompressieprofiel.

TT 6.1.5

kan het verschil tussen de methode inwaterdecompressie, oppervlaktedecompressie, decompressie met andere gassen dan lucht (zuurstof, nitrox, helium, heliox), bounceduiken, saturatieduiken en TUP-duiken uitleggen.

TT 6.1.6

kan (nood)procedures behorende bij het decompressieschema toepassen bij duiken tot 50 meter.

Taak 7.

Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

ET 7.1

kan uitgevoerde duikwerkzaamheden registreren.

TT 7.1.1

kan een duikploegleiderlogboek correct en volledig invullen.

TT 7.1.2

kan vigerende wetgeving met betrekking tot ondertekening van het duiklogboek benoemen.

TT 7.1.3

kan de noodzaak van het registreren van de duikwerkzaamheden in het duiklogboek en duikploegleiderlogboek benoemen.

BIJLAGE VI Exameneisen Duikploegleider scope B50

I.1 Taakomschrijving

  • 1. Een duikploegleider in de scope B50 is een persoon die

    • a. leiding geeft aan de uitvoering van zware werkzaamheden;

    • b. met een SSE-duikuitrusting, inclusief het duiken vanuit een open duikklok;

    • c. tot een diepte van 50 meter;

    • d. conform een werkplan.

  • 2. De duikploegleider verricht zijn taken in teamverband.

Wijze van taakuitvoering:

  • a. Voorbereiden van de duikarbeid. Dit omvat het analyseren van de duikopdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht;

  • b. Briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de duikopdracht uitgevoerd gaat worden;

  • c. Leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving;

  • d. Leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt;

  • e. Laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedischgerelateerde calamiteiten waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt;

  • f. Opstellen van een decompressieschema binnen de Duikerscope B50 en toezichthouden op het decompressieverloop;

  • g. Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

I.2 Entree-eisen

Voor het examen scope B50 gelden alleen de in paragraaf 5.2 ten aanzien van die scope genoemde entree-eisen.

I.3 Toetsmethode, -matrijs en cesuur voor initiële registratie scope B50

Het examen voor registratie scope B50 bestaat uit twee examenonderdelen:

  • 1. een theorie-examen; en

  • 2. een praktijkexamen.

Voor deelname aan het praktijkexamen dient het theorie-examen met een voldoende te zijn afgerond.

Voor registratie dient de verzoeker voor zowel het theorie- als het praktijkexamen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Theorie-examen

Het theorie-examen is een openboekexamen dat bestaat uit 50 gesloten vragen.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

Aantal punten (max.)

1

1.1

1.2

1.3

1.1.1 t/m 1.1.3

1.2.1 t/m 1.2.4

1.3.2

3

4

1

4

14

1

4

14

1

3

3.2

3.3

3.2.1 t/m 3.2.14

3.3.1

14

1

14

1

14

1

6

6.1

6.1.1 t/m 6.1.6

6

14

14

7

7.1

7.1.2 t/m 7.1.3

2

2

2

Totaal

31

50

50

De duur van een theorie-examen is maximaal 75 minuten.

Tijdens het theorie-examen mogen de volgende hulpmiddelen worden gebruikt:

  • decompressieschema;

  • Arbocatalogus WOD; en

  • WOD-SOE.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de geslotenvragen is behaald.

Een positief resultaat van het theorie-examen blijft gedurende 1 jaar en 6 maanden geldig ten behoeve van het afleggen van het praktijkexamen.

Ad 2. Praktijkexamen

Het praktijkexamen bestaat uit een door de registratie-instelling of exameninstelling geleverde casus waarin de kandidaat de taak van de duikploegleider in een duikopdracht in een (virtuele) praktijksimulatie moet uitvoeren.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

1

1.1

1.1.2

1.2.2

1.3.1

2.1.1

2.1.2

10 eindscores

40

1.2

1.3

2

2.1

1

1.3

1.3.3

3.1.1

3.1.2

3.1.3

3.1.4

8 eindscores

32

3

3.1

3

3.3

3.3.2

5.1.1

5.1.2

9 eindscores

36

5

5.1

4

4.1

4.1.1

4.1.2

4.1.3

5 eindscores

20

5

5.2

5.2.1

5.2.2

7

7.1

7.1.1

2 eindscores

8

Totaal

136

De duur van het praktijkexamen is maximaal 90 minuten.

Het afleggen van het praktijkexamen wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier conform de Toetswijzer registratieschema duikploegleider scope B50 uit het Toetsplan.

Een praktijkexamen wordt afgebroken indien de examinator uit veiligheidsoverwegingen moet ingrijpen in de uitvoering van het examen.

Om te slagen voor het praktijkexamen scope B50 moeten minimaal 95 van de in totaal 136 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn en worden voldaan aan de onderstaande voorwaarden.

116 – 136 punten = uitstekend

95 – 115 punten = voldoende

65 – 94 punten = onvoldoende

34 – 64 punten = ruim onvoldoende

Daarbij zijn de volgende voorwaarden:

  • a. In criterium 1.2 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • b. In criterium 2.9 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • c. In criterium 3.1 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • d. In criterium 3.5 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn;

  • e. In criterium 3.8 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

I.4 Toetsmethode, -matrijs en cesuur voor herregistratie scope B50

Het examen voor herregistratie scope B50 bestaat uit drie examenonderdelen:

  • 1. een portfoliobeoordeling;

  • 2. een theorie-examen; en

  • 3. een praktijkexamen.

De verzoeker dient voor herregistratie voor alle examenonderdelen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Portfoliobeoordeling

De portfoliobeoordeling bestaat uit een controle van het duikploegleiderlogboek door de registratie-instelling, of de exameninstelling, op vereiste praktijkervaring van 60 geleide duiken binnen de duiker scope B50 over 48 maanden vanaf (her)registratie.

De portfoliobeoordeling is voldoende indien aan het vereiste aantal geleide duiken wordt voldaan.

Ad 2. Theorie-examen

Het theorie-examen is een openboekexamen dat bestaat uit 30 gesloten vragen.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

Aantal punten (max.)

3

3.2

3.2.1 t/m 3.2.14

14

15

15

6

6.1

6.1.1 t/m 6.1.6

6

15

15

Totaal

20

30

30

De duur van een theorie-examen is maximaal 45 minuten.

Tijdens het theorie-examen mogen de volgende hulpmiddelen worden gebruikt:

  • decompressieschema;

  • Arbocatalogus WOD; en

  • WOD-SOE.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de geslotenvragen is behaald.

Ad 3. Praktijkexamen

Het praktijkexamen voor herregistratie bestaat uit een door de registratie-instelling of exameninstelling geleverde casus waarin de kandidaat de taak van de duikploegleider in een duikopdracht in een (virtuele) praktijksimulatie moet uitvoeren bij de uitvoering van een noodprocedure.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I1;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

4

4.1

4.1.1 t/m 4.1.3

4 eindscores

16

Totaal

16

De duur van het praktijkexamen is maximaal 90 minuten.

Het praktijkexamen bevat een beoordelingsprotocol conform de Toetswijzer registratieschema duikploegleider scope B50 uit het Toetsplan.

Een praktijkexamen wordt afgebroken indien de examinator uit veiligheidsoverwegingen moet ingrijpen in de uitvoering van het examen.

Om te slagen voor het praktijkexamen herregistratie moeten minimaal 12 van de in totaal te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn.

15 – 16 punten = uitstekend

12 – 14 punten = voldoende

8 – 11 punten = onvoldoende

4 – 7 punten = ruim onvoldoende

I.5 Eindtermen (ET) en toetstermen (TT)

Taak 1.

Het voorbereiden van de duikarbeid in de Duiker scope B50. Dit omvat het analyseren van de duikopdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht.

De kandidaat:

ET 1.1

kan een duikopdracht analyseren op basis van beschikbaar personeel en materiaal en lokale omstandigheden.

TT 1.1.1

kan de verantwoordelijkheden van de duikploegleider benoemen.

TT 1.1.2

kan een duikploeg samenstellen, waarbij rekening wordt gehouden met de taken en verantwoordelijkheden van de duikmedisch begeleider en de reserveduiker.

TT 1.1.3

kan het belang van de volgende documenten benoemen in relatie tot de te verrichten duikarbeid: werkinstructie van de werkgever en informatie over lokale omstandigheden waaronder gedoken moet worden.

ET 1.2

kan een risicoanalyse uitvoeren op basis van de duikopdracht.

TT 1.2.1

kan de relatie tussen de Arbocatalogus, een RI&E, TRA en LMRA benoemen.

TT 1.2.2

kan risico’s beoordelen die voortvloeien uit de uit te voeren werkzaamheden met betrekking tot arbeidsveiligheid, waaronder ten minste: personeel, materiaal, stroming, aanzuiging door delta-P, waterverontreiniging, obstakels, flora en fauna, scheepvaart.

TT 1.2.3

kan een luchtberekening voor een geplande duik tot 50 meter uitvoeren.

TT 1.2.4

kan met betrekking tot het inrichten van een duiklocatie van ten minste de volgende factoren de invloed benoemen: meteo, stroming, kade/waterkant, veilige in/uittredeplaats, mogelijke evacuatie-/verzamelplaats, infrastructuur en materiaal.

ET 1.3

kan een werkplan binnen de scope duiker B50 maken.

TT 1.3.1

kan een werkplan conform de Arbocatalogus werken onder overdruk opstellen.

TT 1.3.2

kan de hoofdonderwerpen van een werkplan benoemen.

TT 1.3.3

kan een LMRA toepassen.

Taak 2.

Het briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de opdracht uitgevoerd gaat worden.

ET 2.1

kan aan de hand van een werkplan en LMRA essentiële informatie overbrengen.

TT 2.1.1

kan een werkplan en LMRA aan de duikploeg en derden effectief presenteren.

TT 2.1.2

kan open vragen stellen aan de duikploeg en derden ter controle van begrip van de briefing over het werkplan en de LMRA.

Taak 3.

Het leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving betrekking hebbende op de betreffende Duiker scope B50.

ET 3.1

kan bij de uitvoering van de duikopdracht de duikploeg veilig en efficiënt inzetten.

TT 3.1.1

kan conform werkplan uitvoering aan de duikopdracht geven.

TT 3.1.2

kan controleren of de opdracht conform briefing wordt uitgevoerd en stelt zo nodig bij.

TT 3.1.3

kan de afwijkingen op het werkplan herkennen, beoordelen en hier op acteren.

TT 3.1.4

kan veiligheidsbewustzijn tonen bij de aansturing van de duikploeg tijdens de uitvoering van de duikopdracht.

ET 3.2

heeft kennis van eisen, wet en regelgeving voor werkzaamheden in de scope B50.

TT 3.2.1

kan de minimale samenstelling van een duikploeg benoemen.

TT 3.2.2

kan de documenten die verplicht op de duiklocatie aanwezig moeten zijn benoemen.

TT 3.2.3

kan de Arbocatalogus werken onder overdruk toepassen.

TT 3.2.4

kan de WOD-SOE toepassen bij het controleren van de keuringstermijnen.

TT 3.2.5

kan de voorwaarden betreffende de bereikbaarheid van de decompressietank benoemen.

TT 3.2.6

kan de reikwijdte (diepte, werkzaamheden, duiksysteem) per scope duikarbeid benoemen.

TT 3.2.7

kan door middel van de Arbocatalogus werken onder overdruk de juiste duikmedische uitrusting selecteren.

TT 3.2.8

kan de geldende keuringsinterval conform de WOD-SOE van de duiksystemen behorende bij de scope van werkzaamheden benoemen.

TT 3.2.9

kent zijn rol en verantwoordelijkheid t.a.v. materiaalonderhoud conform WOD-SOE en Arbocatalogus.

TT 3.2.10

kan de geldigheidscondities met betrekking tot registratie duiker, duikploegleider en duikmedisch begeleider benoemen.

TT 3.2.11

kan de minimale systeemeisen die van toepassing zijn voor duiksystemen met behulp van de WOD-SOE per scope benoemen.

TT 3.2.12

kan de verplichte gegevens in een duikerlogboek benoemen conform het registratieschema Duiker.

TT 3.2.13

kan de gegevens benoemen die minimaal op een keuringcertificaat bij duikuitrusting horen te staan: verloopdatum, uniek registratienummer en keurende instantie.

TT 3.2.14

kan de wettelijke meldplicht betreffende duikwerkzaamheden benoemen.

ET 3.3

kan essentiële handelingen dan wel procedures voor de duikopdracht systematisch controleren.

TT 3.3.1

kan het doel van checklisten benoemen.

TT 3.3.2

kan checklisten voor materiaal en handelingen chronologisch doorlopen.

Taak 4.

Het leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid in de betreffende Duiker scope B50, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt.

ET 4.1

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

TT 4.1.1

kan een efficiënte noodprocedure bij werkzaamheden kiezen en uitvoeren.

TT 4.1.2

kan de juiste reddingsmiddelen bij een noodsituatie selecteren.

TT 4.1.3

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

Taak 5.

Het laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedisch gerelateerde calamiteiten waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt.

ET 5.1

kan conform de genomen veiligheidsmaatregelen handelen.

TT 5.1.1

kan controleren of correct samengestelde en gekeurde duikmedische uitrusting op de duiklocatie beschikbaar is.

TT 5.1.2

kan controleren of middelen beschikbaar zijn om een bewusteloze duiker uit het water te kunnen halen.

ET 5.2

kan voorbereidingen treffen om het slachtoffer conform het werkplan te transporteren naar een medische instantie.

TT 5.2.1

kan de middelen en procedures conform de werkinstructie tijdens het uitvoeren van noodmaatregelen bij duikwerkzaamheden gebruiken.

TT 5.2.2

kan contact laten opnemen met de medische ondersteuning zoals duikerarts, decompressie faciliteit, BHV, hulpdiensten en spoedeisende hulp.

Taak 6.

Het opstellen van een decompressieschema binnen de Duiker scope B50 en toezicht houden op het decompressieverloop.

ET 6.1

kan vigerende decompressierichtlijnen plannen op de uit te voeren werkzaamheden.

TT 6.1.1

kan de begrippen beschrijven: afdalen/ leaving surface, moment bodem/ reach bottom, moment opkomen/ leaving bottom, decompressieprofiel/ decompressionprofile, moment oppervlakte/ surface, herhalingsinterval/ repetitieve interval, oppervlakte interval/ surface interval.

TT 6.1.2

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van werkzaamheden tot een diepte van 50 meter.

TT 6.1.3

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van een herhalingsduik en een gecombineerde duik tot een diepte van 50 meter.

TT 6.1.4

kan een back-up plan opstellen bij onverwachte overschrijding op het geplande decompressieprofiel.

TT 6.1.5

kan het verschil tussen de methode inwater decompressie, oppervlakte decompressie, decompressie met andere gassen dan lucht (zuurstof, nitrox, helium, heliox), bounceduiken, saturatieduiken en TUP-duiken uitleggen.

TT 6.1.6

kan (nood)procedures behorende bij het decompressieschema toepassen bij duiken tot 50 meter.

Taak 7.

Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

ET 7.1

kan uitgevoerde duikwerkzaamheden registreren.

TT 7.1.1

kan een duikploegleider logboek correct en volledig invullen.

TT 7.1.2

kan vigerende wetgeving met betrekking tot ondertekening van het duiklogboek benoemen.

TT 7.1.3

kan de noodzaak van het registreren van de duikwerkzaamheden in het duiklogboek en duikploegleiderlogboek benoemen.

BIJLAGE VII Exameneisen Duikploegleider scope C

I.1 Taakomschrijving

  • 1. Een duikploegleider in de scope C is een persoon die:

    • a. leiding geeft aan de uitvoering van zware werkzaamheden;

    • b. met een SSE-duikuitrusting, inclusief het duiken vanuit een gesloten duikklok met ademgas; en

    • c. conform een werkplan.

  • 2. De duikploegleider verricht in teamverband zijn taken.

Wijze van taakuitvoering:

  • a. Voorbereiden van de duikarbeid. Dit omvat het analyseren van de opdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht;

  • b. Briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de opdracht uitgevoerd gaat worden;

  • c. Leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving;

  • d. Leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt;

  • e. Laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedisch gerelateerde calamiteiten waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt;

  • f. Opstellen van een decompressieschema binnen de Duikerscope C en toezichthouden op het decompressieverloop;

  • g. Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

I.2 Entree-eisen

Voor het examen scope C gelden alleen de in paragraaf 5.2 ten aanzien van die scope genoemde entree-eisen.

I.3 Toetsmethode, -matrijs en cesuur voor initiele registratie scope C

Het examen voor registratie scope C bestaat uit een examenonderdeel:

  • 1. een theorie-examen.

Voor registratie dient de verzoeker voor het theorie- iexamen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Theorie-examen

Het theorie-examen is een openboekexamen dat bestaat uit 50 gesloten vragen.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

Aantal punten (max.)

1

1.1

1.2

1.3

1.1.1 t/m 1.1.3

1.2.1 t/m 1.2.4

1.3.2

3

4

1

4

14

1

4

14

1

3

3.2

3.3

3.2.1 t/m 3.2.14

3.3.1

14

1

14

1

14

1

6

6.1

6.1.1 t/m 6.1.6

6

14

14

7

7.1

7.1.2 t/m 7.1.3

2

2

2

Totaal

31

50

50

De duur van een theorie-examen is maximaal 75 minuten.

Tijdens het theorie-examen mogen de volgende hulpmiddelen worden gebruikt:

  • decompressieschema;

  • Arbocatalogus WOD; en

  • WOD-SOE.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de geslotenvragen is behaald.

Een positief resultaat van het theorie-examen blijft gedurende 1 jaar en 6 maanden geldig ten behoeve van het afleggen van het praktijkexamen.

I.4 Toetsmethode, -matrijs en cesuur herregistratie

Het examen voor herregistratie scope C bestaat uit twee examenonderdelen:

  • 1. een portfoliobeoordeling; en

  • 2. een theorie-examen

De verzoeker dient voor herregistratie voor alle examenonderdelen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Portfoliobeoordeling

De portfoliobeoordeling bestaat uit een controle van het duikploegleiderlogboek door de registratie-instelling, of de exameninstelling, op vereiste praktijkervaring van 60 geleide duiken binnen de duiker scope C over 48 maanden vanaf (her)registratie.

De portfoliobeoordeling is voldoende indien aan het vereiste aantal geleide duiken wordt voldaan.

Ad 2. Theorie-examen

Het theorie-examen is een openboekexamen dat bestaat uit 30 gesloten vragen.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I1;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

Aantal punten (max.)

3

3.2

3.2.1 t/m 3.2.14

6.1.1 t/m 6.1.6

14

6

15

15

15

15

6

6.1

Totaal

20

30

30

De duur van een theorie-examen is maximaal 45 minuten.

Tijdens het theorie-examen mogen de volgende hulpmiddelen worden gebruikt:

  • decompressieschema;

  • Arbocatalogus WOD; en

  • WOD-SOE.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de geslotenvragen is behaald.

I.5 Eindtermen (ET) en toetstermen (TT)

Taak 1.

Het voorbereiden van de duikarbeid in de Duiker scope C. Dit omvat het analyseren van de duikopdracht, het maken van de risicoinschatting en het maken van een werkplan voor de duikopdracht.

De kandidaat:

ET 1.1

kan een duikopdracht analyseren op basis van beschikbaar personeel en materiaal en lokale omstandigheden.

TT 1.1.1

kan de verantwoordelijkheden van de duikploegleider benoemen.

TT 1.1.2

kan een duikploeg samenstellen, waarbij rekening wordt gehouden met de taken en verantwoordelijkheden van de duikmedisch begeleider en de reserveduiker.

TT 1.1.3

kan het belang van de volgende documenten benoemen in relatie tot de te verrichten duikarbeid: werkinstructie van de werkgever en informatie over lokale omstandigheden waaronder gedoken moet worden.

ET 1.2

kan een risicoanalyse uitvoeren op basis van de duikopdracht.

TT 1.2.1

kan de relatie tussen de Arbocatalogus, een RI&E, TRA en LMRA benoemen.

TT 1.2.2

kan risico’s beoordelen die voortvloeien uit de uit te voeren werkzaamheden met betrekking tot arbeidsveiligheid, waaronder ten minste: personeel, materiaal, stroming, aanzuiging door delta-P, waterverontreiniging, obstakels, flora en fauna, scheepvaart.

TT 1.2.3

kan een luchtberekening voor een geplande duik tot 50 meter uitvoeren.

TT 1.2.4

kan met betrekking tot het inrichten van een duiklocatie van ten minste de volgende factoren de invloed benoemen: meteo, stroming, kade/waterkant, veilige in/uittredeplaats, mogelijke evacuatie-/verzamelplaats, infrastructuur en materiaal.

ET 1.3

kan een werkplan binnen de scope duiker C maken.

TT 1.3.1

N.v.t.:

kan een werkplan conform de Arbocatalogus werken onder overdruk opstellen.

TT 1.3.2

kan de hoofdonderwerpen van een werkplan benoemen.

TT 1.3.3

N.v.t.:

kan een LMRA toepassen.

Taak 2.

Het briefen over een werkplan en LMRA aan een duikploeg en derden over de wijze waarop de opdracht uitgevoerd gaat worden.

ET 2.1

kan aan de hand van een werkplan en LMRA essentiële informatie overbrengen.

TT 2.1.1

N.v.t.:

kan een werkplan en LMRA effectief presenteren aan de duikploeg en derden.

TT 2.1.2

N.v.t.:

kan open vragen stellen aan de duikploeg en derden ter controle van begrip van de briefing van het werkplan en de LMRA.

Taak 3.

Het leidinggeven aan duikarbeid binnen de kaders van de relevante eisen en wet- en regelgeving betrekking hebbende op de betreffende Duiker scope C.

ET 3.1

kan bij de uitvoering van de duikopdracht de duikploeg veilig en efficiënt inzetten.

TT 3.1.1

N.v.t.:

kan conform werkplan uitvoering aan de duikopdracht geven.

TT 3.1.2

N.v.t.:

kan controleren of de opdracht conform briefing wordt uitgevoerd en stelt zo nodig bij.

TT 3.1.3

N.v.t.:

kan de afwijkingen op het werkplan herkennen, beoordelen en hier op acteren.

TT 3.1.4

N.v.t.:

kan veiligheidsbewustzijn tonen bij de aansturing van de duikploeg tijdens de uitvoering van de duikopdracht.

ET 3.2

heeft kennis van eisen, wet en regelgeving voor werkzaamheden in de scope C.

TT 3.2.1

kan de minimale samenstelling van een duikploeg benoemen.

TT 3.2.2

kan de documenten die verplicht op de duiklocatie aanwezig moeten zijn benoemen.

TT 3.2.3

kan de Arbocatalogus werken onder overdruk toepassen.

TT 3.2.4

kan de WOD-SOE toepassen bij het controleren van de keuringstermijnen.

TT 3.2.5

kan de voorwaarden betreffende de bereikbaarheid van de decompressietank benoemen.

TT 3.2.6

kan de reikwijdte (diepte, werkzaamheden, duiksysteem) per scope duikarbeid benoemen.

TT 3.2.7

kan door middel van de Arbocatalogus werken onder overdruk de juiste duikmedische uitrusting selecteren.

TT 3.2.8

kan de geldende keuringsinterval conform de WOD-SOE van de duiksystemen behorende bij de scope van werkzaamheden benoemen.

TT 3.2.9

kent zijn rol en verantwoordelijkheid t.a.v. materiaalonderhoud conform WOD-SOE en Arbocatalogus.

TT 3.2.10

kan de geldigheidscondities met betrekking tot registratie duiker, duikploegleider en duikmedisch begeleider benoemen.

TT 3.2.11

kan de minimale systeemeisen die van toepassing zijn voor duiksystemen met behulp van de WOD-SOE per scope benoemen.

TT 3.2.12

kan de verplichte gegevens in een duikerlogboek benoemen conform het registratieschema Duiker.

TT 3.2.13

kan de gegevens benoemen die minimaal op een keuringcertificaat bij duikuitrusting horen te staan; verloopdatum, uniek registratienummer en keurende instantie.

TT 3.2.14

kan de wettelijke meldplicht betreffende duikwerkzaamheden benoemen.

ET 3.3

kan essentiële handelingen dan wel procedures voor de duikopdracht systematisch controleren.

TT 3.3.1

kan het doel van checklisten benoemen.

TT 3.3.2

N.v.t.:

kan checklisten voor materiaal en handelingen chronologisch doorlopen.

Taak 4.

Het leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid in de betreffende Duiker scope C, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt.

ET 4.1

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

TT 4.1.1

N.v.t.:

kan een efficiënte noodprocedure bij werkzaamheden kiezen en uitvoeren.

TT 4.1.2

N.v.t.:

kan de juiste reddingsmiddelen bij een noodsituatie selecteren.

TT 4.1.3

kan efficiënt leiderschap tonen tijdens de uitvoering van een noodprocedure bij werkzaamheden.

Taak 5.

Het laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedisch gerelateerde calamiteiten waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt.

ET 5.1

kan conform de genomen veiligheidsmaatregelen handelen.

TT 5.1.1

N.v.t.:

kan controleren of correct samengestelde en gekeurde duikmedische uitrusting op de duiklocatie beschikbaar is.

TT 5.1.2

N.v.t.:

kan controleren of middelen beschikbaar zijn om een bewusteloze duiker uit het water te kunnen halen.

ET 5.2

kan voorbereidingen treffen om het slachtoffer conform het werkplan te transporteren naar een medische instantie.

TT 5.2.1

kan de middelen en procedures conform de werkinstructie tijdens het uitvoeren van noodmaatregelen bij duikwerkzaamheden gebruiken.

TT 5.2.2

kan contact laten opnemen met de medische ondersteuning zoals duikerarts, decompressie faciliteit, BHV, hulpdiensten en spoedeisende hulp.

Taak 6.

Het opstellen van een decompressieschema binnen de Duiker scope C en toezicht houden op het decompressieverloop.

ET 6.1

kan vigerende decompressierichtlijnen plannen op de uit te voeren werkzaamheden.

TT 6.1.1

kan de begrippen beschrijven: afdalen/ leaving surface, moment bodem/ reach bottom, moment opkomen/ leaving bottom, decompressieprofiel/ decompressionprofile, moment oppervlakte/ surface, herhalingsinterval/ repetitieve interval, oppervlakte interval/ surface interval.

TT 6.1.2

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van werkzaamheden tot een diepte van 50 meter.

TT 6.1.3

kan een decompressieschema gebruiken bij het plannen van een herhalingsduik en een gecombineerde duik tot een diepte van 50 meter.

TT 6.1.4

kan een back-up plan opstellen bij onverwachte overschrijding op het geplande decompressieprofiel.

TT 6.1.5

kan het verschil tussen de methode inwaterdecompressie, oppervlaktedecompressie, decompressie met andere gassen dan lucht (zuurstof, nitrox, helium, heliox), bounceduiken, saturatieduiken en TUP-duiken uitleggen.

TT 6.1.6

kan (nood)procedures behorende bij het decompressieschema toepassen bij duiken tot 50 meter.

Taak 7.

Registreren van duikarbeid waaraan leiding is gegeven.

ET 7.1

kan uitgevoerde duikwerkzaamheden registreren.

TT 7.1.1

N.v.t.:

kan een duikploegleider logboek correct en volledig invullen.

TT 7.1.2

kan vigerende wetgeving met betrekking tot ondertekening van het duiklogboek benoemen.

TT 7.1.3

kan de noodzaak van het registreren van de duikwerkzaamheden in het duiklogboek en duikploegleiderlogboek benoemen.

BIJLAGE VIII Bepaling vereist aantal duiken waaraan leiding is gegeven bij registratie op basis van een certificaat

Conform artikel 9.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling kan een persoon die op 1 januari 2025 beschikt over een geldig certificaat duikploegleider in de subcategorieën A1, A2 of B1 dan wel beschikt over een certificaat duikploegleider bij de brandweer, op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven worden in het Register civiele duikarbeid respectievelijk het Register duikarbeid brandweer en politie. Een certificaat duikploegleider subcategorie A1 geeft daarbij een recht op registratie in de duikploegleiderscope A9, terwijl de overige certificaten recht geven op registratie in de duikploegleiderscope A15.

In het geval van registraties in de duikploegleidersscopes A9 en A15 die op grond van artikel 9.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling hebben plaatsgevonden, wordt, in afwijking van paragraaf 5.7 en de bijlagen I en II, overeenkomstig deze bijlage bepaald wat het vereiste aantal duiken is waaraan in de betreffende scope leiding moet zijn gegeven in het kader van de tussentijdse controle van de doorlopende praktijkervaring en de portfoliobeoordeling.

a. Tussentijdse controle

Bij registraties in de scopes A9 en A15 die op grond van een certificaat in subcategorie A1, A2 of B1, of een certificaat duikploegleider bij de brandweer hebben plaatsgevonden, is het vereiste aantal duiken in het kader van de tussentijdse controle van de doorlopende praktijkervaring (paragraaf 5.6 en 5.7) de som van:

  • Het aantal maanden in de periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het certificaat, dat de betrokkene over een geldig certificaat beschikte, gedeeld door 1,2; en

  • Het aantal maanden in de periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het certificaat, dat de betrokkene over een geldige registratie beschikte, gedeeld door 0,8.

b. Portfoliobeoordeling

Bij registraties in de scopes A9 en A15 die op grond van een certificaat in subcategorie A1, A2 of B1, of een certificaat duikploegleider bij de brandweer hebben plaatsgevonden, is het vereiste aantal duiken in het kader van de portfoliobeoordeling (bijlagen I en II) de som van:- Het aantal maanden in de periode van 24 maanden voorafgaande aan de voorgenomen datum van herregistratie, dat de betrokkene over een geldig certificaat beschikte, gedeeld door 1,2; en

  • Het aantal maanden in de periode van 24 maanden voorafgaande aan de voorgenomen datum van herregistratie, dat de betrokkene over een geldige registratie beschikte, gedeeld door 0,8.

TOELICHTING

Algemeen

1. Registratie in plaats van certificatie

De Werkveldspecifieke certificatieschema’s voor het persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-L) en Duikploegleider bij de brandweer (WSCS-WOD-F), (hierna: de certificatieschema’s) die waren opgenomen in Bijlage XVIb en Bijlage XVIe bij de Arbeidsomstandighedenregeling zijn komen te vervallen. In plaats daarvan is één registratieschema voor de duikploegleider opgesteld en dat wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

2. Gevolgen voor indeling in scopes

Op basis van het certificatieschema voor de duikploegleider (WOD-L) werd onderscheid gemaakt tussen drie categorieën (A, B, C) en acht subcategorieën (A1, A2, A3, B1, B2, B3, B4 en C). De C-subcategorie had men abusievelijk niet opgenomen in het certificatieschema. Het certificatieschema WOD-F voor de duikploegleider bij de brandweer bevatte alleen categorie A en subcategorie A2. Er werden dus voor de duikploegleider bij de brandweer in het certificatieschema geen aparte categorieën onderscheiden. Er is slechts één subcategorie. Ten tweede richtten de eisen in het certificatieschema zich wat meer op duikarbeid bij de brandweer.

In het registratieschema worden zeven scopes (onder certificatie genoemd subcategorieën) onderscheiden: A9, A15, A30, B30, B50R, B50 en C en de exameneisen daarvoor worden uitgewerkt in de bijlagen I tot en met VII.

De aanduidingen van de scopes zijn aangepast (afgezien van de C scope), om duidelijker onderscheid te maken tussen de subcategorieën onder certificatie en scopes onder registratie.

De nieuwe indeling sluit grotendeels aan bij de oude, met dien verstande dat B1 niet meer voorkomt. De indeling van de scopes is opbouwend van aard gebleven, waardoor een duikploegleider leiding mag geven aan duikarbeid in een lagere scope. Een duikploegleider met een registratie in de scope B50R mag ook leiding geven aan duikarbeid in de scope B30 of bijvoorbeeld A15. Uitzondering hierop is dat een registratiehouder met een geldige registratie in de scope A15, A30 of categorie B of C geen leiding mag geven aan duikarbeid in de Duikerscope A15OLV zonder een geldige aantekening A15OLV.Een aantekening A15OLV bij de registratie als duikploegleider in de duikploegleider scope A15 of hoger toont aan dat hij leiding mag geven aan duikarbeid in de Duikerscope A15OLV.

Indeling registratieschema

Indeling certificatieschema’s

Soort duikuitrusting

Diepte

A9

A1

SCUBA

tot 9 meter

A15

A2

SCUBA

tot 15 meter

A30

A3

SCUBA

tot en met 30 meter

       
 

B1

SSE

tot 15 meter

B30

B2

SSE

tot en met 30 meter

B50R

B3

SSE

tot en met 50 meter

B50

B4

SSE

tot en met 50 meter,

inclusief het duiken vanuit een open duikklok

C

C

SSE

Inclusief duiken vanuit een gesloten duikklok

De subcategorie B1 onder certificatie is komen te vervallen. Sinds de invoer van persoonscertificatie door opneming van bijlage XVIc en XVIb bij de Arboregeling in 2012 (Stcrt. 2012, 4230) werd er slechts door een kleine groep duikers en duikploegleiders gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een certificaat te verwerven voor deze subcategorie.

Onder persoonsregistratie is ervoor gekozen om de mogelijkheid te bieden om in de Duikerscope A15OLV met SCUBA te duiken met een aansluiting op een hogedrukluchtvoorziening vanaf de oppervlakte. Door technische ontwikkelingen zijn dergelijke duiksystemen tegenwoordig voor wat betreft duiktechnische complexiteit nagenoeg gelijkwaardig aan de huidige SCUBA systemen.

Bovendien wordt het door het toepassen van deze techniek in de A categorie, mogelijk om het risico op een tekort aan ademgas tijdens de duik aanzienlijk te verkleinen. Door het opnemen van dit duiksysteem in de A categorie, vervalt de behoefte aan subcategorie B1. De vermindering van het aantal scopes sluit tevens aan bij de wens daartoe vanuit SZW.

3. Inhoudelijke wijzigingen ten aanzien van de verschillende scopes

De beschrijvingen van de scopes zijn in het registratieschema in de bijlagen I tot en met VII meer gedetailleerd uitgewerkt.

Onderscheid lichte en zware werkzaamheden

In de scopebeschrijving wordt verschil gemaakt tussen ‘lichte’ en ‘zware’ werkzaamheden. Bij de scopes A9 tot en met A30, dus met een SCUBA-duikuitrusting gaat het om uitvoering van ‘lichte werkzaamheden zonder aangedreven gereedschappen’. Bij de scopes B30 tot en met C, dus met SSE-uitrusting, gaat het om uitvoering van ‘zware werkzaamheden’.

Onder certificatie was dit onderscheid er ook, maar werd dit niet benoemd in de beschrijving van de subcategorieën. Bij elke scope wordt evenals in het certificatieschema vermeld tot welke diepte gedoken mag worden. Voor scope C geldt geen beperking.

Taakomschrijving

Nieuw is de toevoeging in de taakomschrijving (zie onderdeel I.1 van de bijlagen I tot en met VII) dat de duikarbeid conform een werkplan dient te worden uitgevoerd.

Bij de scope A9 en A15 is ter verduidelijking in de taakomschrijving tevens de eis toegevoegd dat de te leiden duiken ‘binnen de grenzen van no-deco duiktijden’ geschieden om aan te geven dat de te leiden duiken binnen deze scopes gemaakt moeten worden zonder ingeplande decompressiestops. Dit betreft dus geen nieuwe eis.

Elementaire en uitgebreide kennis

In de certificatieschema’s werd in hoofdstuk 9 verschil gemaakt tussen ‘elementaire kennis’ en ‘uitgebreide’ kennis. Zo was bijvoorbeeld voor A1 en A2 elementaire kennis vereist ten aanzien van decompressieprocedures en voor de overige scopes uitgebreide kennis.

In het registratieschema wordt de gevraagde kennis specifieker beschreven in de toetstermen of in extra toetstermen. Zo is voor elke scope toetsterm TT 6.1.1 opgenomen waarin de specifieke begrippen worden genoemd die de kandidaat moet kunnen beschrijven, zoals herhalingsinterval en decompressieprofiel. Dit geeft meer duidelijkheid dan de algemene termen ‘elementaire en uitgebreide kennis’.

Daarnaast is de taxonomie van Bloom gehanteerd bij de beschrijving van de toetstermen, deze geeft het kennisniveau aan dat gevraagd wordt (zoals beschrijven van een natuurkundige wet of het toepassen van een natuurkundige wet). Daarnaast zijn voor de scopes A30, B30, B50R, B50 en C twee extra toetstermen (TT6.1.5 en TT6.1.6) opgenomen met betrekking tot decompressie.

Nieuw is de toevoeging in de taakomschrijving dat de duikarbeid conform een werkplan dient te worden uitgevoerd. Dit is toegevoegd om het dwingende karakter van het gebruik van een werkplan bij beroepsmatig duiken (zoals vermeld in de Arbocatalogi Werken Onder Overdruk hoofdstuk 8, nummer 1.1.3 en 1.4.1) te benadrukken). De eindtermen in de certificatieschema’s onder paragraaf 9.2 en toetstermen onder paragraaf 10 komen terug in de taken, eind- en toetstermen in de bijlagen per scope van het registratieschema. Alleen de toetstermen 1.1.2 (relevante regelgeving in de mijnbouw), 1.1.3 (relevante Europese regelgeving, waaronder Engelse regels voor de offshore en Duitse regels voor het binnenwater), 1.2.1 (theorie over de gedragingen van gassen, waaronder zuurstof en nitrox), 1.5.5 (Omgang met uitvoering van opdrachten, taken en verantwoordelijkheden, waaronder eventueel contractbewaking, communicatie met de opdrachtgever en organisatie) van het certificatieschema Duikploegleider en 2.1 van het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer zijn komen te vervallen. Hierna wordt toegelicht waarom deze toetstermen zijn vervallen.

Benoemen van belang documenten

In het registratieschema is toetsterm TT 1.1.3 opgenomen. Deze toetsterm omvat, naast de eis om het belang van de werkinstructie te kunnen benoemen, ook de eis om informatie van de werkgever over lokale omstandigheden als belangrijk document te kunnen benoemen. Deze toetsterm vervangt de toetstermen 1.1.2 en 1.1.3 in het certificatieschema Duikploegleider inzake relevante Europese wet en regelgeving. Het is nu een werkgeversverplichting geworden om de duikploegleider te informeren wanneer en welke internationale wettelijke kaders gelden bij de uit te voeren duikwerkzaamheden.

Theorie over de gedragingen van gassen, waaronder zuurstof en nitrox

De toetsterm 1.2.1 inzake de gedragingen van gassen, waaronder zuurstof en nitrox in het certificatieschema Duikploegleider en de vergelijkbare toetsterm 2.1 in het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer zijn komen te vervallen. De eis inzake kennis en kunde met betrekking tot gedragingen van gassen past in de nieuwe opzet van de registratieschema’s, waarbij het onderscheid tussen de duikberoepen verscherpt is, niet meer bij de taken van de duikploegleider, omdat het om effecten gaat op het lichaam van een duiker. Onder registratie hoort deze eis inzake kennis en kunde bij de eisen voor de functie van duikmedisch begeleider.

Omgang met uitvoering van opdrachten, taken en verantwoordelijkheden

De gevraagde vaardigheden in toetsterm 1.5.5 (Omgang met uitvoering van opdrachten, taken en verantwoordelijkheden, waaronder eventueel contractbewaking, communicatie met de opdrachtgever en organisatie) uit het certificatieschema Duikploegleider komen in het registratieschema terug in toetstermen onder de eindtermen 1.1, 1.2, 1.3 en 2.1. Die eindtermen houden in: ET 1.1.: kan een duikopdracht analyseren op basis van beschikbaar personeel en materiaal en lokale omstandigheden;

E.T 1.2: kan een risicoanalyse uitvoeren op basis van de duikopdracht;

E.T 1.3: kan een werkplan binnen de betreffende scope van de duiker maken.

E.T: 2.1: kan aan de hand van een werkplan en LMRA essentiële informatie overbrengen.

De eis over kennis over contractbewaking komt niet terug in het registratieschema. Dat valt buiten de scope van de duikploegleider en is een verantwoordelijkheid van de werkgever.

Risicoanalyse

Toetsterm TT 1.2.1 van het registratieschema vereist dat de kandidaat voor het opstellen van een risicoanalyse verband kan leggen met de Arbocatalogus, een RI&E, TRA en LMRA. De RI&E en vooral de LMRA hebben een meer prominente rol in de taak van de duikploegleider gekregen. Toetsterm 1.2.2 vereist dat bij het beoordelen van risico’s een aantal onderwerpen wordt genoemd: arbeidsveiligheid, waaronder ten minste: personeel, materiaal, stroming, aanzuiging door delta-P, waterverontreiniging, obstakels, flora en fauna, scheepvaart. Ervaringen uit het verleden (lessons learned) hebben geleid tot het stellen van deze eisen inzake het beoordelen van deze risico’s bijvoorbeeld inzake Delta-P. Dit geldt ook voor toetsterm TT 1.2.3: kan een luchtberekening voor een geplande duik binnen de scope uitvoeren.

Eerste hulp bij duikmedisch gerelateerde calamiteiten

In het registratieschema zijn bij Taak 5 eind- en toetstermen geformuleerd die betrekking hebben op het laten uitvoeren van de benodigde eerste hulp bij duikmedisch gerelateerde calamiteiten waarbij de duikploegleider de duikploeg aanstuurt. In het registratieschema zijn de eind- en toetstermen gedetailleerder uitgewerkt dan in het certificatieschema waarin in paragraaf 9.2 eindterm 1.5 was opgenomen op grond waarvan de kandidaat in staat de noodprocedures toe te passen en de leiding te nemen bij calamiteiten en in paragraaf 10.1.1. toetstermen waren opgenomen inzake calamiteiten in toetsterm 1.4.1, 1.4.2 en 1.6.2 en 1.6.3.

Zo is in het registratieschema als aparte toetsterm benoemd: het kunnen controleren of de middelen aanwezig zijn om een bewusteloze duiker uit het water te kunnen halen (TT 5.2.1).

Documenten

In het registratieschema duikploegleider zijn de brondocumenten in relatie tot ‘relevante wet en regelgeving’ specifieker benoemd in de verschillende toetstermen van eindterm 3.2 Onder documenten wordt verstaan: de Arbocatalogus Werken onder Overdruk en dan met name het Document Werken onder Overdruk Systeem- en Onderhoudseisen, dat integraal onderdeel is van de Arbocatalogus Werken onder Overdruk.

Het kunnen toepassen van deze brondocumenten is onderdeel van de taken van de duikploegleider. Betreffende brondocumenten zijn: Arbocatalogus WOD en WOD-SOE. In de certificatieschema’s werd de Arbocatalogus WOD niet genoemd, maar werd alleen de verplichting genoemd om uitgebreid kennis te hebben van de relevante wet- en regelgeving (zie certificatieschema duikploegleider paragraaf 9.2: eindterm 1.1 en paragraaf 10.1.1: toetstermen 1.1.1 tot en met 1.1.3 en certificatieschema duikploegleider bij de brandweer paragraaf 9.2: eindterm 1.1 en paragraaf 10.1.1: toetsterm 1.1.1.

Demonstratie

De toetstermen in de certificatieschema’s met betrekking tot het uitvoeren van een demonstratie (zie paragraaf 10.1.1: toetsterm 1.6.3 en 1.6.4 in het certificatieschema Duikploegleider en paragraaf 10.1.1: toetsterm 6.3. en 6.4 en paragraaf 11.1: toetsterm 2.1 in het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer) zijn in het registratieschema niet meer als specifieke toetstermen benoemd. Een kandidaat moet een praktijkexamen afleggen waarin meerdere toetstermen per eindterm terugkomen. Dit is per scope in de bijlagen I tot en met VII uitgewerkt.

Portfoliobeoordeling bij herregistratie

Nieuw is dat de vereiste praktijkervaring voor herregistratie bestaat uit een portfoliobeoordeling over 48 maanden van het minimaal voorgeschreven aantal te maken duiken en duikminuten. Onder certificatie (zie paragraaf 11.2 van certificatieschema Duikploegleider) behelsde de beoordeling voor aantoonbare doorlopende beroepservaring een tweejaarlijkse controle van een voorgeschreven aantal te maken duiken over 24 maanden. Daarbij is het totaal aantal te maken duiken voor de met het certificatieschema Duikploegleider vergelijkbare scopes (A30, B30, B50, B50R en C) gelijk gebleven met 60 geleide duiken (tweemaal 30 duiken over 24 maanden). Voor de scopes A9 en A15 is dit aantal gelijk getrokken met de andere scopes van 2 maal 20 = 40 naar 2 maal 30= 60 duiken. Voor deze scopes wordt een vergelijkbare praktijkervaring van belang geacht. Voor de scope C is er niets gewijzigd.

Decompressie en wet- en regelgeving

Op basis van het registratieschema maakt bij de scopes A30, B30, B50R, B50 en C een theoretische toets met de onderwerpen decompressie, (taak 6 eindterm 6.1) en wet- en regelgeving (taak 3 eindterm 3.2) deel uit van de herregistratie.

In het certificatieschema Duikploegleider behelsde het theorie-examen alleen de onderwerpen decompressie en decompressietank. Wet- en regelgeving komt in de hogere scopes uitgebreider en meer complex aan bod.

Kennis over decompressie en decompressietank zijn voor de lagere scope’s (A9 en A15) minder relevant. Omgaan met decompressie en wet- en regelgeving, zijn niet voor alle duikploegleiders frequent voorkomende onderwerpen tijdens de dagelijkse activiteiten. Deze onderwerpen vallen wel onder de verantwoordelijkheid van de duikploegleider, er is daarom voor gekozen deze onderwerpen ten minste elke vier jaar bij herregistratie theoretisch te toetsen.

Noodprocedure

Op grond van het registratieschema geldt voor elke scope dat leidinggeven aan noodprocedures bij de uitvoering van duikarbeid, waarbij de duikploegleider besluiten neemt met betrekking tot het opstarten van de noodprocedure en de duikploeg aanstuurt, deel uitmaakt van de wijze van taakuitvoering.

Omdat het volgen van een noodprocedure relatief weinig in de praktijk voorkomt en daarom met de doorlopende beroepservaring niet kan worden aangetoond dat de kandidaat de noodzakelijke vaardigheden bezit voor deze risicovolle procedure, is dit een vereiste van het examen geworden onder registratie. In het certificatieschema Duikploegleider maakte de noodprocedure deel uit van het theorie-examen (zie paragraaf 10.2.5) en was de noodprocedure geen standaard procedure die werd getoetst in het praktijkexamen maar één van de zes situaties die in de casus van het examen kon zijn opgenomen. In het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer was de noodprocedure wel onderdeel van het praktijkexamen (10.1.1 toetsterm 4.2).

Dit praktijkexamen vond onder certificatie bij de brandweer (onder WOD-F) altijd al virtueel, dat wil zeggen door middel van een praktijksimulatie, plaats. De organisatie die het examen afnam heeft al eerder getoetst of er verschil was in het beoordelen bij een realistische setting of een virtuele setting en of de validiteit en betrouwbaarheid in het geding waren. Hieruit bleek dat de beoordeling virtueel ook valide en betrouwbaar verloopt. Ook virtueel kan worden gemeten wat men wil meten (validiteit).

Het afnemen van een virtueel examen heeft als bijkomend voordeel met betrekking tot betrouwbaarheid dat de condities van de duikopdracht vastliggen in de diverse beschikbare virtuele scenario’s waar de examinatoren uit kunnen kiezen.

Een afname van het dit virtuele examen voor de brandweer (waarbij brandweerspecifieke vaardigheden als ‘informatie vergaren met betrekking tot het incident tijdens het aanrijden’ ook zijn opgenomen) is tevens kostenbesparend en eenvoudiger te organiseren, o.a. omdat er dan geen waterongevallenwagen (WO), tankautospuit (TS) en duikploeg vrijgesteld en beschikbaar hoeven te zijn voor de examenafname.

4. Toepasselijkheid registratieschema

Het registratieschema is van toepassing op de drie sectoren brandweer, politie en civiel binnen het werkveld werken onder overdruk. Elke sector heeft een eigen registratie-instelling met eigen registratieprocedures en een eigen Register, behalve bij de politie. De procedures wijken onder andere af op: de wijze van aanmelden, wijze van uitvoering van tussentijds toezicht (digitaal of fysieke logboekcontroles), eisen aan de examinatoren, type bewijs van registratie, toegang tot het register en wel of geen informatie op een website.

De drie sectoren examineren elk dezelfde toetstermen voor de betreffende scopes. De politie en de civiele sector toetsen de kandidaten bij de examens conform de eind- en toetstermen die in het registratieschema zijn opgenomen. De brandweer hanteert in aanvulling daarop specifieke toetstermen die voor de brandweer gelden.

Bij het Ministerie van Defensie is de Minister van Defensie zelf verantwoordelijk voor de registratie van de personen die de duikberoepen uitvoeren. Hij hanteert daarvoor afwijkende kwalificatie eisen en registreert de beroepsbeoefenaren in het personeelsadministratiesysteem van Defensie. Dit schema is dus niet van toepassing op duikploegleiders binnen Defensie.

5. Registratie-instelling

De sector brandweer werkt met een eigen registratie-instelling en een eigen Register vanwege de specifieke registratieprocessen voor eigen medewerkers binnen deze sector. Het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) in Arnhem is de registratie-instelling voor de brandweer en ook voor de politie. De Registratie-instelling Civiele Arbeid is de registratie-instelling voor de civiele sector.

Opleidingen worden georganiseerd door opleidingsinstituten die erkend zijn door de registratie-instelling van de betreffende sector. De erkende opleidingsinstellingen staan vermeld op de website van de registratie-instelling.

De registratie-instelling van de brandweer neemt de examens voor hun eigen sector af. Voor de politie maakt het NIPV gebruik van een externe exameninstelling. De civiele sector maakt gebruik van één of meer externe exameninstellingen voor de afname van de examens.

Toelichting per hoofdstuk en paragraaf

Hoofdstuk 1. Inleiding

Hoofdstuk 1 van het registratieschema Duikploegleider beschrijft de wettelijke basis van het registratieschema Duikploegleider en de verwijzing naar de registrerende instellingen die mandaat, volmacht en machtiging is verleend voor de uitvoering van het beheer van de Registers.

Daarnaast worden de risico’s van het leidinggeven aan duikarbeid beschreven.

Hoofdstuk 2. Scopes

In hoofdstuk 2 wordt beschreven op basis waarvan de onderscheiden scopes zijn bepaald. De te registreren scopes worden vermeld met een omschrijving. In de certificatieschema’s was deze uitwerking opgenomen in hoofdstuk 7 en 8.

Hoofdstuk 3. Beheerder en verwerker registers

Hoofdstuk 3 beschrijft aan welke registratie-instellingen mandaat, volmacht en machtiging is verleend voor uitvoering van het beheer van de Register en verwerker voor de Registers. Tevens wordt vermeld dat er een algemene overeenkomst of convenant met algemene afspraken over het beheer van de Registers is gesloten tussen SZW en de registratie-instelling, evenals een verwerkersovereenkomst dan wel verwerkersafspraken die zien op de bescherming van persoonsgegevens bij het beheer van het Register.

Hoofdstuk 4. Definities en afkortingen

Hoofdstuk 4 bevat de definities en afkortingen voor het registratieschema. Er is een fors aantal wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de definities uit hoofdstuk 1 van de certificatieschema’s.

Er is een groot aantal nieuwe definities toegevoegd: , aangedreven gereedschap, ademgas, ademlucht, arbeidsmiddelen, decompressie, duiker, duikploegleiderlogboek, duikploeg, duiksysteem, duiktijd, duikuitrusting, examen, exameninstelling, examinator, geconditioneerde omstandigheden, geleide duik, geregistreerde, IMCA, itembank, Last Minute Risk Assessment (LMRA), lichte werkzaamheden, lockout, NEN-EN 12021, niet aangedreven gereedschap, no-deco duiktijd, opleidingsdossier, opleidingscurriculum SWOD, portfoliobeoordeling, reserveduiker, register, registratie-instelling, RI&E, SCUBA met Oppervlakte LuchtVoorziening (OLV), toetsplan, toetsterm, toetswijzer, verzoeker, WOD-SOE, zware werkzaamheden. In het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer kwamen de definities van compressiekamer, duikklok gesloten of droge, duikklok open of droge, hyperbare behandelkamer en kandidaat niet voor. De reden hiervoor was dat dit schema alleen betrekking had op de scope A2.

In verband met de overgang van certificatie naar registratie is in het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna Arbobesluit) en in de Arboregeling de terminologie op een aantal punten aangepast en dat werkt door in het registratieschema. In plaats van de ‘certificerende instelling’ is nu de ‘registratie-instelling’ van belang en wordt niet meer gesproken over de ‘certificaathouder’, maar over de ‘geregistreerde’. In plaats van een ‘certificaat’ wordt er een ‘bewijs van registratie’ afgegeven. De term ‘aanvrager’ is vervangen door ‘verzoeker’ om aan te sluiten bij de terminologie van het per 1 januari 2020 gewijzigde Arbobesluit (zie artikel 1.5l en volgende).

Door de overgang van certificatie naar registratie is de nationale accreditatie-instantie, de Raad voor Accreditatie, niet meer betrokken.

In het registratieschema zijn meer duikgerelateerde definities opgenomen dan in de certificatieschema’s, dit ter verduidelijking van de tekst voor de lezer.

Door de overgang van certificatie naar registratie is uiteraard ook NEN-EN-ISO/IEC 17024: Algemene eisen voor instellingen die certificatie van personen uitvoeren, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals opgenomen in de versie NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012; niet meer van belang. Er is immers geen sprake meer van certificatie door een geaccrediteerde certificerende instelling. De tekst die daarover was opgenomen in hoofdstuk 2 van het certificatieschema is daarom niet meer relevant.

De verplichtingen die de Minister van SZW heeft in het kader van de registratie, staan in de artikelen 1.5j tot en met 1.5p van het Arbobesluit en de artikelen 1.1f en 1.1g van de Arboregeling. De verplichtingen die de door de Minister van SZW aangewezen verwerker heeft staan in de artikelen 1.1c en 1.1.d van de Arboregeling.

Ten aanzien van de nu in het registratieschema gedefinieerde begrippen kan het volgende worden opgemerkt:

De definitie van ‘aangedreven gereedschap’ is nieuw en letterlijk overgenomen uit het registratieschema Duiker. De definitie van ‘aangedreven gereedschap’ stond wel al in het certificatieschema Duiker maar is aangevuld met de toevoeging dat deze arbeidsmiddelen aanvullend bewustzijn vereisen voor de duikploeg en van de duiker ten aanzien van veiligheidsmaatregelen voor zichzelf dan wel voor zijn omgeving aan de wal, aan de oppervlakte en tijdens de duikarbeid. De term wordt in het registratieschema in de definitie ‘zware werkzaamheden’ gebruikt.

De definitie van ‘aantekening A15OLV’ is nieuw. Deze aantekening wordt in het register geregistreerd bij een registratie of herregistratie voor de duikploegleiderscopes A15, A30, B30, B50R, B50 of C en geeft de houder van deze aantekening het recht om leiding te geven aan duikarbeid met SCUBA tot een diepte van 15 meter met hogedrukluchtvoorziening vanaf de oppervlakte. In de paragrafen 5.4 en 7.1 zijn nadere bepalingen opgenomen over deze aantekening.

De definitie van ‘ademgas’ is nieuw en letterlijk overgenomen uit het registratieschema Duiker. De term wordt in de taakomschrijving voor scope C in het registratieschema gebruikt.

De definitie van ‘ademlucht’ is nieuw en letterlijk overgenomen uit het registratieschema Duiker. De term wordt in enkele definities in het registratieschema gebruikt.

De definitie van ‘arbeidsmiddelen’ is nieuwen letterlijk overgenomen uit artikel 1, derde lid, onderdeel h, van de Arbowet. De term wordt in het registratieschema in de definitie ‘aangedreven gereedschap’ gebruikt.

De term ‘compressiekamer of -tank’ is nieuw en de definitie ervan is letterlijk overgenomen uit het registratieschema Duiker. De term wordt in enkele definities in het registratieschema gebruikt.

De definitie van ‘decompressie’ is nieuw en letterlijk overgenomen uit het registratieschema Duiker. De term wordt gebruikt in een aantal toetstermen.

De definitie van ‘duiker’ is nieuw en letterlijk overgenomen uit het registratieschema Duiker.

De definitie van de term ‘duikklok, gesloten of droge’ is aangepast ter verduidelijking. Deze definitie was niet opgenomen in het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer omdat deze term niet relevant was voorde scope A2.

De definitie van de term ‘duikklok, open of natte’ is aangepast door de formulering aan te passen. Daarbij is ‘halfopen duikklok’ vervangen door ‘open duikklok’ en ‘ook in geval van nood’ is verwijderd. Deze definitie was niet opgenomen in het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer omdat deze term niet relevant was voor de scope A2.

De definitie van ‘duikploeg’ is nieuw, maar houdt geen materiële wijziging in te opzichte van hetgeen al was omschreven in het Arbobesluit, waarin de term ‘duikploeg’ niet is gedefinieerd, maar waar in artikel 6.15 wel enkele eisen daarover zijn opgenomen. De definitie is van belang voor de wijze van taakuitvoering en de beschrijving van de eind- en toetstermen.

De definitie van ‘duikploegleiderlogboek’ is nieuw, deze term werd ook gebruikt in de certificatieschema’s voor duikploegleiders maar was daarin niet gedefinieerd. In deze certificatieschema’s werden ook eisen gesteld aan dit duikploegleiderlogboek (zie bijvoorbeeld paragraaf 10.2.1 van de inmiddels vervallen Bijlage XVIb en paragraaf 20.2 van Bijlage XVIe). Uit dit logboek, dat een volledige en correcte administratie moet bevatten van alle geleide duiken, blijkt de historische ervaring als duikploegleider.

De definitie van ‘duiksysteem’ is nieuw. Deze term werd in de certificatieschema’s niet gebruikt. De term ‘duiksysteem’ (zoals SSE) wordt gebruikt in paragraaf 5.9 en in toetsterm 3.2.6. die relevant is voor alle scopes.

De definitie van ‘duiktijd’ is nieuw en letterlijk overgenomen uit het registratieschema Duiker. Deze term wordt gebruikt in t de taakomschrijving van de scope A9 en A15 waarbij sprake is van grenzen van no-deco duiktijden.

De definitie van ‘duikuitrusting’ is nieuw. Deze term werd in het certificatieschema niet gebruikt. De term ‘duikuitrusting’ wordt in het registratieschema gebruikt in de taakomschrijving (SCUBA- of SSE-duikuitrusting) en in toetsterm 3.2.13. die relevant is voor alle scopes.

De definitie van ‘exameninstelling’ is nieuw. Onder registratie kan de registratie-instelling de afname van het examen uitbesteden aan een exameninstelling (zie paragraaf 5.1). Dat gebeurt in de sectoren civiel en door het NIPV voor de politie. In de certificatieschema’s was geregeld dat de certificerende instelling het examen afneemt.

De definitie van ‘examinator’ is nieuw. In de certificatieschema’s werden wel eisen gesteld aan het examenpersoneel. In het Werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk (Bijlage XVI bij de Arboregeling) werden in paragraaf 4.1.5 algemene eisen gesteld aan de examinatoren.

De definitie van ‘geconditioneerde omstandigheden’ is nieuw en letterlijk overgenomen uit het registratieschema Duiker. De term wordt alleen gebruikt in de taakomschrijving van de scope A9.

De definitie van ‘geleide duik’ is nieuw. In de certificatieschema’s werd deze term niet gebruikt.

De definitie van ‘hyperbare behandelkamer’ is overgenomen uit het certificatieschema Duikploegleider.

De afkorting van ‘IMCA’ is nieuw. Deze organisatie is relevant voor de entree-eisen van de scope C.

De definitie van ‘itembank’ is nieuw, maar het begrip werd wel al gebruikt in de certificatieschema’s.

De definitie van ‘kandidaat’ is nieuw. De term werd al veelvuldig gebruikt in de beide certificatieschema’s, maar alleen in het certificatieschema Duikploegleider gedefinieerd. Nu is de definitie geformuleerd conform het registratieschema Duiker.

De definitie van Last Minute Risk Assessment (LMRA) is toegevoegd, omdat de term voor alle scopes wordt gebruikt in de wijze van taakuitvoering, eindterm 2.1 en in verschillende toetstermen.

De definitie van ‘lichte werkzaamheden’ en ‘zware werkzaamheden’ is nieuw. In de certificatieschema’s werd het onderscheid tussen lichte en zware werkzaamheden niet gemaakt in de beschrijving van de scope. Voor verduidelijking van de afbakening van de scope is deze definitie opgenomen. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 3 (Inhoudelijke wijzigingen ten aanzien van de verschillende scopes). Nu zijn ‘zware werkzaamheden’ relevant voor de scopes B30 tot en met C.

De definitie van ‘lockout’ is nieuw en werd in de beide certificatieschema’s niet gebruikt. Nu wordt de term alleen gebruikt in paragraaf 5.2 in relatie tot een duikploegleider met scope C.

De definitie van ‘niet aangedreven gereedschap’ is nieuw en letterlijk overgenomen uit het registratieschema Duiker. De term wordt in het registratieschema alleen gebruikt in de definitie van ‘lichte werkzaamheden’.

De definitie van ‘No-deco duiktijd’ is nieuw en overgenomen uit het registratieschema duiker. Deze term wordt gebruikt in de taakomschrijving van de scope A9 en A15.

De definitie van ‘opleidingsdossier’ is toegevoegd, in het certificatieschema duikploegleider werd hiervoor de term portfolio’ gebruikt. Het is van belang steeds verschil te maken tussen ‘de beoordeling van het opleidingsdossier’ en de ‘portfoliobeoordeling’ als examenonderdeel.

De beoordeling van het opleidingsdossier is noodzakelijk als entree-eis (zie paragraaf 5.2, vierde onderdeel).

De portfoliobeoordeling is vereist in het kader van herregistratie. Daarbij wordt niet naar de gevolgde opleiding gekeken, maar na de opgedane praktijkervaring (zie paragraaf 7.2).

De term ‘opleidingsportfolio’ is dus vervangen door ‘opleidingsdossier’ omdat de eerstgenoemde term tot verwarring zou kunnen leiden.

De definitie van ‘opleidingscurriculum SWOD’ is toegevoegd in verband met de formulering van paragraaf 5.2, vierde en vijfde onderdeel. De term ‘opleidingscurriculum’ werd ook al in het certificatieschema duikarbeid gebruikt, maar was daarin niet gedefinieerd en werd gebruikt bij de beschrijving van de leerdoelstellingen.

De definitie van ‘portfoliobeoordeling’ is nieuw. Het begrip werd al gebruikt in het certificatieschema Duikploegleider, maar werd daarin niet gedefinieerd. Dit begrip is van belang voor de herregistratie (zie paragraaf 5.5) en in elke bijlage is bepaald welke eisen voor die scope aan de portfoliobeoordeling voor doorlopende praktijkervaring worden gesteld. In het certificatieschema Duikploegleider werd de term ‘documentenonderzoek’ gebruikt om het vergelijkbare examen aan te duiden waarmee de toetsing van de doorlopende beroepservaring ten behoeve van de hercertificatie plaats vond. In het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer was dit een beoordeling van een volledig geadministreerd duikploegleiderlogboek.

De definitie van ‘reserveduiker’ is nieuw en de term werd nog niet gebruikt in het certificatieschema Duikploegleider. De beschrijving is overgenomen uit het Arbobesluit. In het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer werd het begrip ‘veiligheidsduiker’ gedefinieerd als: de brandweerduiker die als lid van de duikploeg belast is met de rol als reserveduiker. In dat schema werd daarnaast de term ‘reddingsduiker’ gebruikt voor de brandweerduiker die als lid van de duikploeg belast is met de duiktaak, zoals het opsporen, redden en bergen.

De definitie van ‘SCUBA’ is uitgebreid door toevoeging van de tweede zin. In de eerste zin is de term ‘ademluchtvoorziening’ vervangen door ‘ademgasvoorziening’.

De definitie van SCUBA met Oppervlakte LuchtVoorziening (OLV) is nieuw. Deze definitie is opgenomen voor verduidelijking van de afbakening van de Duiker scope A15OLV.

De definitie van ‘SSE’ is iets aangepast door de term ‘ademluchtvoorziening’ te vervangen door ‘ademgasvoorziening en om het onderscheid met SCUBA met OLV te beschrijven.

De definitie van ‘toetsplan’ is nieuw. Die term werd in de beide certificatieschema’s nog niet gebruikt, maar in de praktijk werd die term al wel gebruikt om het door SWOD opgestelde document aan te duiden waarin het examenreglement, het reglement van de examencommissie, het beheersplan van de itembank en de toetswijzers per scope waren opgenomen.

De definitie van ‘toetsterm’ is nieuw. In de beide certificatieschema’s werd het begrip ‘toetsterm’ wel gebruikt, maar werd het niet gedefinieerd.

De definitie van ‘toetswijzer’ is nieuw. Die term werd in de beide certificatieschema’s nog niet gebruikt, maar werd in de praktijk al wel gebruikt. De toetswijzers waren opgenomen in het door SWOD opgestelde toetsplan.

De afkorting ‘WOD-SOE’ is nieuw. Het document is een onderdeel van de Arbocatalogus Werken onder Overdruk en bevat de Systeem- en Onderhoudseisen. Dit document werd onder persoonscertificatie al gebruikt. Voor verduidelijking is de definitie van dit document opgenomen in het registratieschema.

De definitie van ‘zware werkzaamheden’ is nieuw. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 3 (Inhoudelijke wijzigingen ten aanzien van de verschillende scopes). Het al dan niet gebruik maken van aangedreven gereedschappen is niet kenmerkend voor zware werkzaamheden, maar wel de aard en omstandigheden van de werkzaamheden, waardoor het gebruik van een SSE duikuitrusting vereist is.

Hoofdstuk 5. Opzet van het proces van examinering, registratie en herregistratie

Hoofdstuk 5 beschrijft in hoofdlijnen het proces van examinering tot het besluit tot registratie dan wel herregistratie door de registratie-instelling.

Paragraaf 5.1 Examinering

Paragraaf 5.1 verwijst naar de bijlagen I t/m VII die per scope de eisen voor het af te leggen examen bevatten op basis waarvan een registratie voor die betreffende scope kan worden verkregen.

Paragraaf 5.2 Entree-eisen

In paragraaf 5.2 worden de entree-eisen voor deelname aan het examen beschreven. In het registratieschema zijn enkele entree-eisen opgenomen die gelden voor alle scopes, waarbij een aantal is gespecifieerd voor de betreffende scopes. In de beide certificatieschema’s werden in hoofdstuk 8 per scope alle entreecriteria beschreven. In lijn met andere registratieschema’s is de term ‘entreecriteria’ vervangen door de term ‘entree-eisen’.

De in het eerste onderdeel opgenomen minimumleeftijd van 21 jaar voor A9 en van 24 jaar voor alle scopes vanaf A15 is niet gewijzigd ten opzichte van de eisen voor de duikploegleider certificatie, met dien verstande dat nu ook de minimumleeftijd van 24 jaar is opgenomen voor scope C. Dit was een omissie in het certificatieschema en dat is nu hersteld.

In het certificatieschema voor de duikploegleider bij de brandweer was een minimumleeftijd opgenomen van 24 jaar, die had betrekking op A2 (nu A15), dus daarin is niets gewijzigd.

In het tweede onderdeel is de generieke eis toegevoegd dat de registratie niet langer dan vier jaar geleden mag zijn verlopen. De eis dat de kandidaat beschikt of beschikt had over een geldig certificaat als duiker, stond in hoofdstuk 8 van de beide certificatieschema’s. Maar de termijn van vier jaar is nieuw. In het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer was de termijn twee jaar en in het certificatieschema Duikploegleider was geen termijn gesteld aan de periode waarin men beschikte over een geldig certificaat. Voor de duikploegleider bij de brandweer gold niet alleen de eis dat men als duiker gecertificeerd moest zijn, maar ook dat men als duikmedisch begeleider gecertificeerd moest zijn. Die laatste eis geldt op basis van het registratieschema niet meer. In dit onderdeel is eveneens opgenomen dat een geldige registratie als duikploegleider die niet langer dan vier jaar geleden is verlopen, ook geldt als alternatieve eis voor duikploegleiders die niet meer actief zijn als duiker.

In het tweede onderdeel is daarnaast een alternatief opgenomen voor de eis dat de kandidaat als duiker of duikploegleider geregistreerd moet zijn of zijn geweest. Dit alternatief is primair bedoeld voor kandidaten die in het buitenland werkzaam zijn geweest als duiker en aldaar hebben voldaan aan de benodigde kwalificatie-eisen voor het verrichten van die duikarbeid.

Als een dergelijke kandidaat in Nederland deel wil nemen aan het examen voor initiële registratie als duikploegleider, dan hoeft hij niet in Nederland geregistreerd te zijn of zijn geweest als duiker of duikploegleider indien blijkt dat de kwalificatie-eisen waaraan de kandidaat in het buitenland heeft voldaan, gelijkwaardig zijn aan de kwalificatie-eisen voor registratie in de scope met betrekking tot de soort duikarbeid die onder zijn verantwoordelijkheid zal worden verricht. Het voorgaande kan bijvoorbeeld blijken uit een door een bevoegde autoriteit in het buitenland afgegeven certificaat.

Het derde onderdeel ziet op de werkervaring als duiker. Nu wordt voor alle scopes twee jaar werkervaring vereist. In het certificatieschema Duikploegleider werd in hoofdstuk 8 één jaar werkervaring geëist voor scope A1 en twee jaar voor de overige scopes.

In de bijlagen bij het registratieschema zijn per scope alle eindtermen geformuleerd die relevant zijn voor de scope. De opzet van het certificatieschema Duikploegleider was anders. Daarbij werd uitgegaan van een opbouwstructuur beginnend bij de laagste subcategorie en werden de eindtermen aangevuld per subcategorie.

In het registratieschema is in paragraaf 5.2, derde onderdeel, subonderdeel b, het aantal vereiste ervaringsduiken voor de scope A15 op 50 gesteld, en die eis is niet gewijzigd ten opzichte van de vergelijkbare subcategorie A2 in het certificatieschema Duikploegleider. In het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer werden 20 ervaringsduiken (in plaats van 50) vereist voor de vergelijkbare subcategorie A2 maar was wel bepaald dat daarvoor een minimum gold van in totaal van minimaal 600 minuten. Dit verschil is opgeheven. Voor de scope A15 geldt voor alle sectoren een minimum aantal ervaringsduiken van 50. Daarnaast is ook voor de Duiker scope A15OLV een vereiste van minimaal 50 gemaakte duiken opgenomen.

In het registratieschema is de eis voor scope A30 (subcategorie A3 in het certificatieschema duikploegleider) bijgesteld van 100 duiken naar 50 duiken.

In het registratieschema is voor scope C een minimum aantal ervaringsduiken opgenomen van 400 duiken. In het certificatieschema voor de duikploegleider was daarover niets bepaald.

Indeling registratieschema

Indeling certificatieschema’s

Soort duikuitrusting

Diepte

Aantal ervaringsduiken

registratie

Aantal ervaringsduiken

certificatie

A9

A1

SCUBA

tot 9 meter

30

30

A15/A15OLV

A2

SCUBA

tot 15 meter

50

50

A30

A3

SCUBA

tot en met 30 meter

50

100

 

B1

SSE

tot 15 meter

 

50/10

B30

B2

SSE

tot en met 30 meter

100

100

B50R

B3

SSE

tot en met 50 meter

100

100

B50

B4

SSE

tot en met 50 meter,

inclusief het duiken vanuit een open duikklok

100

100

C

C

SSE

Inclusief duiken vanuit een gesloten duikklok

400

 

In het vierde onderdeel is als entree-eis voor scope C opgenomen dat de kandidaat in bezit moet zijn van de IMCA kwalificatie ‘bell diving supervisor’ (IMCA D013 Offshore Diving Supervisor and Life Support Technician). Hiermee sluit het aan bij de internationale norm voor deze scope.

In het vijfde onderdeel wordt verwezen naar het opleidingscurriculum SWOD. Dit openbare document staat op de website van SWOD. In het certificatieschema Duikploegleider waren de eisen van het opleidingscurriculum van de subcategorieën opgenomen in paragraaf 8.1 en gold de eis van minimaal 40 uur onderwijs waaronder minimaal twee praktijksimulaties waarin de kandidaat is opgetreden als leidinggevende. Het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer stelde in paragraaf 8 alleen de eis dat de kandidaat een getuigschrift van een opleidingsinstelling moest hebben of moest zijn toegelaten tot een opleiding en stelde dus geen specifieke eisen aan het opleidingscurriculum. Onder registratie zijn voor alle scopes eisen opgenomen in het opleidingscurriculum SWOD.

Het opleidingscurriculum SWOD onder registratie beschrijft in tabel 1.1. in hoofdstuk 2 per scope de vereiste thema’s die aan bod moeten komen in de theorie en praktijk, gekoppeld aan de betreffende eindtermen uit het registratieschema. De eis in het certificatieschema Duikploegleider van minimaal twee praktijkcasussen is gehandhaafd in het opleidingscurriculum. Het minimale aantal van 40 onderwijsuren is voor de scope A9 gelijk gebleven aan de eis voor de subcategorie A1. Voor de overige scopes is dit aantal onderwijsuren verhoogd tot 50 uur (voor A15) respectievelijk 58 uur voor de overige scopes vanwege de grotere diversiteit aan o.a. duiksystemen, diepte en aard van omgeving waarin gedoken mag worden, en het daarmee gepaard gaande grotere aantal eindtermen.

Om aan te kunnen tonen dat de kandidaat een opleiding heeft gevolgd die voldoet aan de eisen van het opleidingscurriculum, moet hij conform het vijfde onderdeel van paragraaf 5.2 een opleidingsdossier overleggen. In het certificatieschema Duikploegleider was een vergelijkbare eis opgenomen in paragraaf 8.1., onderdeel 1.5, subonderdeel b.

In het certificatieschema Duikploegleider werd in dit verband de term ‘portfolio’ gebruikt, maar die term is in het registratieschema vervangen door ‘opleidingsdossier’ om het verschil met ‘portfoliobeoordeling’ als bedoeld in paragraaf 5.5 van het registratieschema duidelijker te maken. Op die manier komt de terminologie ook overeen met die in het registratieschema Duiker. Op grond van het registratieschema vindt de beoordeling van het opleidingsdossier plaats in het kader van de entree-eisen, dus voordat deelgenomen kan worden aan de examens, terwijl op grond van paragraaf 10.2.4 van het certificatieschema Duikploegleider deze portfoliobeoordeling gezien werd als een toetsmethode, vergelijkbaar met het theorie- of praktijkexamen.

Het moet op grond van het vijfde onderdeel gaan om een opleidingsdossier van een door de registratie-instelling erkende opleiding. Op basis van het certificatieschema Duikploegleider moest er sprake zijn van een opleidingsinstelling met een geldig ISO 9001 certificaat voor sector 37 (Opleidingen) dat moest zijn afgegeven door een instelling die is geaccrediteerd door een IAF/MRA-partner. Onder registratie is deze eis komen te vervallen. In het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer werden geen eisen gesteld aan de opleidingsinstelling. Onder registratie is voor alle scopes de erkenning van een opleidingsinstelling door een registratie-instelling verplicht.

Met de eis in paragraaf 5.1.1, zesde onderdeel, wordt gewaarborgd dat op het moment van het examen voor de initiële registratie de opleiding niet langer dan 12 maanden daarvoor is afgerond en de kandidaat daardoor ten tijde van het examen nog over de parate kennis en kunde beschikt.

In het certificatieschema Duikploegleider was in paragraaf 10.2.2 ook nog een entree-eis opgenomen ten aanzien van het duikploegleiderlogboek dat volledig en correct geadministreerd moest zijn. Die eis wordt nu niet meer apart genoemd. Onder registratie volstaat het voorleggen van het opleidingsportfolio, het duikploegleiderlogboek kan hier onderdeel van zijn. Overigens wordt het gebruik van het duikploegleiderlogboek niet voorgeschreven in het opleidingscurriculum omdat het duiklogboek tijdens de opleiding niet altijd wordt gebruikt. Daartoe bestaat tijdens de opleiding nog geen verplichting. De registratie van de geleide duiken kan dan door de opleider ook op een andere wijze plaatsvinden.

Paragraaf 5.3 Entree-eisen voor initiële registratie hogere scope

Het registratieschema beschrijft in paragraaf 5.3 de entree-eisen voor initiële registratie wanneer een geregistreerde zich wil laten registreren om werkzaamheden te kunnen uitvoeren die onder een hogere scope vallen (bijvoorbeeld een geregistreerde in de scope B30 die zich wil laten registreren in de scope B50R. De registratie-instelling kan op basis van aangeleverde onderbouwing van eindtermen bepalen of vrijstellingen kunnen worden verstrekt en welk examen afgenomen dient te worden voor registratie in een hogere scope. Dit was ook al mogelijk op basis van het certificatieschema Duikploegleider, maar is nu bij registratie specifiek beschreven zodat hierover aan de geregistreerde meer duidelijkheid wordt gegeven.

Paragraaf 5.4 Registratie

Deze paragraaf van het registratieschema ziet op de registratieprocedure. Elke registratie-instelling voor persoonsregistratie Duikploegleider heeft een uitgebreidere procedurebeschrijving.

In artikel 1.5l, eerste en tweede lid, van het Arbobesluit staat welke informatie moet worden overlegd bij een verzoek om registratie en wat er gebeurt wanneer er gegevens ontbreken.

In het certificatieschema werd in hoofdstuk 4 voor de procedure van certificering verwezen naar het certificatiereglement dat op grond van paragraaf 4.1 moest worden opgesteld door de certificerende instelling en dat de onderwerpen van hoofdstuk 4 moest uitwerken. Dit reglement omschreef de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het certificatieschema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedure van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van toezicht, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening. De in het certificatiereglement opgenomen onderwerpen zijn nu met name uitgewerkt in het Arbobesluit, het registratieschema en het examenreglement.

De eisen met betrekking tot de functionaris die het besluit mag nemen (paragraaf 4.3 van het certificatieschema) zijn daarom ook niet meer in het registratieschema opgenomen.

De genoemde geldigheidsduur van het certificaat (paragraaf 4.4 van het certificatieschema) staat in het registratieschema in hoofdstuk 9. Paragraaf 4.9 van het certificatieschema gaf informatie over hoe te handelen als certificerende instelling bij een norminterpretatie. De daar vermelde procedure van afstemming binnen het CCvD SWOD om tot een geharmoniseerde interpretatie te komen, blijft relevant onder het systeem van registratie. Omdat dit een aangelegenheid is tussen de registratie-instelling en de schemabeheerder, is dit niet opgenomen in het registratieschema, maar zal dit worden opgenomen in schriftelijk vast te leggen afspraken tussen alle registratie-instellingen en de schemabeheerder en het convenant tussen SZW en de schemabeheerder.

Een duikploegleider die in het bezit is van een registratie in de duikerscope A15OLV of deze in de afgelopen vier jaar heeft gehad, zal, indien hij een verzoek doet tot initiële registratie voor duikploegleidersscope A15, A30, B30, B50R, B50 of C, automatisch de aantekening A15OLV krijgen, wat hem het recht geeft om leiding te geven aan werkzaamheden die vallen onder duikerscope A15OLV. Het is echter ook denkbaar dat een duikploegleider die is geregistreerd in een van de hiervoor genoemde scopes op een later moment zich laat registreren voor duikerscope A15OLV. Het tweede onderdeel van paragraaf 5.4 bepaalt dat in dat geval de duikploegleider een verzoek kan doen aan de registratie-instelling voor een aantekening A15OLV.

Paragraaf 5.5 Herregistratie

Deze paragraaf lijkt inhoudelijk op paragraaf 11.3 van de certificatieschema’s, zij het dat in het certificatieschema duikploegleider gesproken wordt over ‘de met het duikploegleiderlogboek aangetoonde praktijkervaring’ en in het registratieschema over ‘een positief beoordeelde portfoliobeoordeling’. In het certificatieschema voor de duikploegleider bij de brandweer was in paragraaf 11.2.2 bepaald dat de hercertificatie wordt beoordeeld door middel van de beoordeling van een volledig geadministreerd duikploegleiderlogboek, (waaruit de doorlopende beroepservaring in de voorgaande 24 maanden blijkt) en de beoordeling van een toetskaart waarop de verrichtingen behorende bij de examinering van de toetsterm voor hercertificatie 2.1 door een beoordelaar van de certificerende instelling zijn afgetekend.

Om zich te kunnen laten herregistreren in de scopes A9 en A15 moet de verzoeker een portfoliobeoordeling laten uitvoeren en een praktijkexamen afleggen. Voor herregistratie scope A30, B30, B50R, B50 moet de verzoeker een portfoliobeoordeling laten uitvoeren en een praktijk- en theorie-examen afleggen. Voor een herregistratie scope C moet de verzoeker een portfoliobeoordeling laten uitvoeren en een theorie-examen afleggen. Die eisen zijn in de bijlagen bij dit registratieschema per scope uitgewerkt.

De eisen die voor de portfoliobeoordeling worden gesteld zijn identiek voor alle scopes (minimaal 60 geleide duiken: zie I.4 ad 1). Deze eisen in het kader van de herregistratie (na 48 maanden, zijnde de geldigheidsduur van de registratie) sluiten aan bij de eisen die op grond van paragraaf 5.6 worden gesteld voor de beoordeling van de doorlopende praktijkervaring na 24 maanden (minimaal 30 duiken). Onder certificatie was de eis voor de portfoliocontrole bij subcategorie A1, A2 en B1 tweejaarlijks 20 geleide duiken over 24 maanden (zie paragraaf 6.2 van het certificatieschema duikploegleider en paragraaf 11.2.1 van het certificatieschema duikploegleider bij de brandweer).

Het vereiste aantal geleide duiken is onder registratie, namelijk 60 duiken over 48 maanden voor alle scopes hetzelfde geworden en geldt die eis ook voor de scopes A9 en A15.

Ook de wijze waarop het praktijkexamen in verband met hercertificatie is opgezet is per scope uitgewerkt in de bijlagen (zie I.4, ad 2).

In paragraaf 5.5 van het registratieschema worden de examenonderdelen benoemd die positief moeten worden beoordeeld voor herregistratie. Voor scope A9 en A15 hoeft geen theorie-examen afgelegd te worden. Dit gold ook voor de subcategorie A1 en A2 op basis van het certificatieschema duikploegleider. In het certificatieschema Duikploegleider ontbrak scope C. Dit was een tekortkoming in het schema. Onder certificatie werd gehandeld op grond van de eisen voor duikploegleider scope B4 met duiken gerelateerd aan type duiken van scope C. In het registratieschema is de scope C wel opgenomen, en is er voor herregistratie de eis van het behalen van een theorie-examen opgenomen.

Op grond van het certificatieschema duikploegleider bij de brandweer gold geen verplichting tot het afleggen van een theorie-examen bij hercertificatie, dit was gelijk aan scope A1 en A2 in het certificatieschema Duikploegleider.

In de beide certificatieschema’s werd de procedure voor aanvraag voor hercertificatie niet beschreven, maar alleen de toetstermen en de beoordelingsmethode (zie paragraaf 11.1 en 11.2). Het proces van herregistratie is nader uitgewerkt in de procedurebeschrijving voor registratie van de registratie-instelling. In artikel 1.5l van het Arbobesluit is uitgewerkt welke informatie bij een verzoek om registratie of herregistratie verstrekt moet worden.

De beide certificatieschema’s beschreven in paragraaf 11.3 op grond waarvan een besluit tot hercertificatie wordt genomen. In het registratieschema zijn de gronden gelijk gebleven en beschreven in paragraaf 5.5. Hierbij wordt verwezen naar de examens voor de betreffende scope, zoals vermeld in de bijlagen I t/m VII.

Paragraaf 5.6 Tussentijdse controle op doorlopende praktijkervaring

In het eerste onderdeel van deze paragraaf is de verplichte medewerking van de geregistreerde aan de tussentijdse controle door de registratie-instelling beschreven. In de beide certificatieschema’s was in paragraaf 6.1, onderdeel 2, de verplichting om mee te werken aan een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen door de certificerende instelling opgenomen. In paragraaf 6.2 van beide certificatieschema’s was bepaald dat de certificerende instelling indien nodig tussentijdse controles uitvoerde en was tevens bepaald wanneer in ieder geval zo’n controle nodig was.

In de certificatieschema’s had het begrip ‘tussentijdse controle’ dus een andere betekenis. Dat zag op extra controles wanneer daar aanleiding toe was.

In het registratieschema is de ‘tussentijdse controle’ de controle die na 24 maanden, dus halverwege de registratieperiode van 48 maanden plaats vindt (zie paragraaf 5.6, tweede onderdeel).

Het derde onderdeel ziet op de wijze waarop de registratie-instelling controleert of de geregistreerde voldoende doorlopende praktijkervaring heeft opgedaan. In de beide certificatieschema’s stond in paragraaf 6.2 ook al de verplichting om ten minste elke twee jaar inzage te geven in de doorlopende beroepservaring.

De in het vierde onderdeel opgenomen verplichting van de registratie-instelling om een verslag van bevindingen op te stellen, is vergelijkbaar met de in paragraaf 6.4 van de beide certificatieschema’s beschreven verplichting.

De in het vijfde onderdeel opgenomen onderwerpen van het verslag van bevindingen zijn beperkter dan de opsomming van onderwerpen die was opgenomen in paragraaf 6.4, van de certificatieschema’s omdat in het registratieschema het begrip ‘tussentijdse controles’ een andere betekenis gekregen heeft. Er is anders dan op grond van de certificatieschema’s geen sprake meer van een specifieke ‘aanleiding’ voor de controle, de tussentijdse controle vindt in ieder geval plaats na 24 maanden. Daarom hoeft in het verslag van bevindingen niet meer te worden ingegaan op de aanleiding voor de controle. Ook vervallen is: geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie.

De in het zesde onderdeel opgenomen bepaling over het ter beschikking stellen van het verslag aan de geregistreerde is vergelijkbaar met paragraaf 6.4. van de certificatieschema’s.

De eisen aan een uitvoeringsplan (paragraaf 6.3.1 van de certificatieschema’s) zijn komen te vervallen, omdat bij registratie geen tussentijdse controles meer plaatsvinden in de zin van paragraaf 6.2 van de certificatieschema’s. Er vinden alleen nog tussentijdse controles plaats door de registratie-instelling op de verplichte doorlopende praktijkervaring in de eerste 24 maanden van de registratieperiode. Deze verplichting is gesteld omdat de portfoliobeoordeling (in verband met herregistratie) bij registratie na 48 maanden plaatsvindt, in plaats van na 24 maanden. Om te waarborgen dat er een zekere spreiding in de praktijkervaring wordt gerealiseerd, controleert de registratie-instelling tussentijds, dus na 24 maanden. Deze opzet is vergelijkbaar met die van de laatste alinea van paragraaf 6.2, van de certificatieschema’s waar eveneens wordt verwezen naar controle van de doorlopende beroepservaring.

In paragraaf 6.2, laatste alinea, en paragraaf 6.3.2 van de certificatieschema’s werd beschreven waar ten aanzien van de doorlopende beroepservaring op wordt gelet bij de controle op basis van het duikploegleiderlogboek. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen het minimum van 20 geleide duiken voor subcategorie A1, A2 en B1, en het minimum van 30 geleide duiken voor de overige subcategorieën. Op grond van paragraaf 5.7 van het registratieschema geldt voor alle scope een minimum van 30 geleide duiken per 24 maanden.

Omdat onder registratie de tussentijdse controle alleen ziet op controle na 24 maanden (en dus niet naar aanleiding van bijvoorbeeld een klacht), is de inhoud van paragraaf 6.3.4 van het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer waarin de beoordeling naar aanleiding van klachten van derden wordt beschreven, niet langer opgenomen de tussentijdse controle, maar in hoofdstuk 12 in het registratieschema.

De beide certificatieschema’s bevatten in paragraaf 6.1 de verplichting van de certificaathouder tot het sluiten van een overeenkomst met de certificerende instelling die verband hield met de normering uit ISO-17024. Deze norm is niet op het registratieschema van toepassing. Daarom is deze verplichting niet meer in het registratieschema opgenomen. Bovendien staan de verplichtingen van de geregistreerde al in dit registratieschema en is het daarom niet zinvol om identieke verplichtingen ook nog op te nemen in een overeenkomst tussen geregistreerde en registratie-instelling.

Paragraaf 5.7 Eisen doorlopende praktijkervaring

Deze paragraaf stelt voor alle scopes een identieke eis van 30 geleide duiken aan de doorlopende praktijkervaring voor tussentijdse controle.

In paragraaf 11.2.van het certificatieschema duikploegleider en paragraaf 11.2.1 van het certificatieschema duikploegleider bij de brandweer werden eisen geformuleerd inzake de ‘doorlopende beroepservaring’ in plaats van ‘doorlopende praktijkervaring’. Daarmee wordt hetzelfde bedoeld. Daarbij werd in het certificatieschema duikploegleider onderscheid gemaakt tussen een minimum van 20 geleide duiken voor subcategorie A1, A2 en B1, en een minimum van 30 geleide duiken voor de overige subcategorieën. In het certificatieschema duikploegleider bij de brandweer was een minimum aantal van 20 geleide duiken opgenomen.

Voor scope C was op grond van paragraaf 11.2.1 van het certificatieschema duikploegleider nog geen eis gesteld. Op grond van paragraaf 5.7, van het registratieschema geldt ook hier voor de eis van minimaal 30 geleide duiken in de afgelopen 24 maanden.

Paragraaf 5.8 Duiken dieper dan diepte op basis van scope

In deze paragraaf is geregeld welke verantwoordelijkheden een werkgever heeft bij dieper duiken dan bepaald voor de scopes A30, B50R en B50. In het certificatieschema Duikarbeid werd deze mogelijkheid tot afwijking geregeld in paragraaf 7.1, waarbij de scopebenaming verwijst naar de vergelijkbare subcategorieën onder certificatie: A3, B3, B4. Deze paragraaf is onder registratie in het schema Duikploegleider opgenomen omdat de gestelde voorwaarden ook van toepassing zijn voor de duikploegleider.

Paragraaf 5.9 Eisen duikploegleiderlogboek.

In het eerste onderdeel, subonderdeel a en b, is de verplichting opgenomen om persoonlijke gegevens te vermelden. Die eis stond nog niet in paragraaf 10.2.1 van het certificatieschema duikploegleider en paragraaf 10.2 van het certificatieschema duikploegleider bij de brandweer, maar is wel toegevoegd aan de eisen voor het duiklogboek op basis van het registratieschema duiker.

Het tweede onderdeel ziet op de informatie die per geleide duik moet worden opgenomen.

In paragraaf 10.2.1 van het certificatieschema duikploegleider en paragraaf 10.2 van het certificatieschema duikploegleider bij de brandweer waren vergelijkbare eisen opgenomen. Op grond van beide certificatieschema’s moest de ‘aard van de duik’ en de ‘aard van de verrichte werkzaamheden’ worden vermeld’.

De ‘aard van de duik’ komt inhoudelijk op hetzelfde neer als de ‘aard van de verrichte werkzaamheden’, maar gezien de verplichting op grond van artikel 6.16, vijfde lid, van het Arbobesluit is nu gekozen voor de formulering ‘aard van de duikarbeid’.

Paragraaf 5.10 Kosten examinering en (her)registratie

In het certificatieschema was niets vermeld over de kosten van examinering, noch over de kosten van (her)certificatie.

Ten aanzien van de kosten van (her) registratie is expliciet in artikel 1.5j, het Arbobesluit bepaald dat vergoedingen in rekening kunnen worden gebracht bij de persoon die zich wil laten registreren dan wel herregistreren, maar dat deze in redelijke verhouding moeten staan tot de kosten ervan.

Hoofdstuk 6. Organisatie van het examen

Hoofdstuk 6 beschrijft de organisatie van het examen voor registratie en herregistratie.

Paragraaf 6.1 Verantwoordelijkheid registratie-instelling

De examinering vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de registratie-instelling. Dit is niet gewijzigd ten opzichte van de situatie bij certificatie (zie paragraaf 5.1 van de beide certificatieschema’s), alleen is er nu sprake van een registratie-instelling in plaats van een certificerende instelling.

Paragraaf 6.2 Examenreglement

Evenals op basis van (paragraaf 5.2 van) de beide certificatieschema’s geldt op basis van het registratieschema de verplichting om een examenreglement op te stellen. De daarin op te nemen onderwerpen zijn grotendeels identiek.

Een aantal onderwerpen, te weten ‘de ingangsdatum van het certificaat’, ‘examenduur en wijze van examinering’, ‘kansen en herkansen van een examen of onderdeel daarvan’, zijn niet meer opgenomen als onderwerp van het reglement. Die onderwerpen worden hetzij in de bijlagen van het registratieschema uitgewerkt, zoals de examenduur en wijze van examinering, of in de toetswijzers van het Toetsplan dat op de website van SWOD te vinden is. De ingangsdatum van de registratie of herregistratie is nu geregeld in artikel 1.5n van het Arbobesluit.

In het certificatieschema duikploegleider bij de brandweer was in paragraaf 5.2 tevens bepaald: Voor de toepassing van dit certificatieschema is als examenreglement het document ‘Proeve van vakbekwaamheid voor duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) van toepassing.

In het certificatieschema waren in paragraaf 5.3 en 5.4 de eisen opgenomen die werden gesteld aan het examenpersoneel en aan het examen zelf, bijvoorbeeld over de examenlocatie en de examenmiddelen. Deze eisen over het examenpersoneel zijn opgenomen in de overeenkomst die de registratie-instelling sluit met SZW. In de toetswijzers van het toetsplan van SWOD staan bijvoorbeeld eisen over de locatie en deze eisen komen als zodanig niet terug in het registratieschema.

Paragraaf 6.3 Opzet van het examen

Deze paragraaf verwijst voor de examenonderdelen per scope naar de inhoud van de bijlagen I t/m VII van dit schema. In die bijlagen worden de toetsmethode, de examenonderdelen, eind- en toetstermen, toetsmatrijs, cesuur en examenduur per scope onderscheiden. De examenonderdelen voor registratie en herregistratie zijn ongewijzigd gebleven. In de certificatieschema’s duikploegleider en duikploegleider brandweer was deze informatie beschreven in paragraaf 5.1 en hoofdstuk 10 en 11.

De toetsmatrijs, cesuur en examenduur werden in de certificatieschema’s niet beschreven, maar stonden vermeld in het Toetsplan SWOD. Om de transparantie ten behoeve van de gebruikers van het registratieschema te verbeteren is deze informatie nu opgenomen in het registratieschema.

Naast de verwijzing naar de bijlagen I tot en met VII in het eerste onderdeel worden in paragraaf 6.3 in het zesde onderdeel de documenten genoemd waarin overige eisen aan de uitvoering van het examen staan vermeld. Nieuw is daarbij dat naar het Toetsplan wordt verwezen en de algemene overeenkomst dan wel algemene afsprakentussen de registratie-instellingen en de Minister van SZW.

Onder certificatie werd er eveneens gewerkt met het Toetsplan SWOD waarin o.a. het examenreglement was opgenomen, maar in het certificatieschema werd dit toetsplan niet genoemd.

De inhoud van het Toetsplan SWOD is aangepast naar de eisen voor persoonsregistratie, maar bevat grotendeels vergelijkbare regels en normen, zoals een toetswijzer per scope inclusief een beoordelingsformulier voor het praktijkexamen.

Het tweede onderdeel ziet op de itembank waarin de examenvragen voor de theorie-examens zijn opgenomen. Dit onderdeel en het in het derde onderdeel opgenomen uitgangspunt dat alle examenvragen voor het theorie-examen worden ontleend aan de itembank gold ook al bij certificatie, maar was niet expliciet vermeld in de beide certificatieschema’s.

In het vierde onderdeel is bepaald dat naast de eind- en toetstermen ook de toetsmatrijs, de cesuur, de examenduur en de examenvorm in de bijlagen zijn vastgelegd. In de certificatieschema’s werd in paragraaf 5.2 voor de examenduur en de wijze van examinering (dus de examenvorm) verwezen naar het examenreglement.

In het vijfde onderdeel is bepaald dat het examen in het Nederlands of Engels wordt afgenomen. In het certificatieschema Duikploegleider werd in paragraaf 5.4.2 bepaald dat het theorie-examen in beginsel schriftelijk wordt afgenomen in de Nederlandse taal. De mogelijkheid om in de Engelse taal het theorie- of praktijkexamen af te nemen is toegevoegd vanwege de bij persoonscertificatie opgedane ervaring met het examineren van buitenlandse kandidaten binnen de civiele sector. In het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer werd niets vermeld over de taal. Het examen werd in de praktijk alleen in het Nederlands afgenomen.

Paragraaf 6.4 Geheimhouding van examenvragen en – opdrachten

Deze paragraaf formuleert de geheimhoudingsplicht voor degenen die bij het examen betrokken zijn. In de beide certificatieschema’s bevatte paragraaf 5.4.1 eisen inzake de geheimhouding in relatie tot het examen, waarbij de bepaling in het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer uitgebreider geformuleerd was.

Hoofdstuk 7. Registratie en herregistratie

Paragraaf 7.1 Registratie en bewijs van registratie

Voor initiële registratie dient een kandidaat te voldoen aan de entree-eisen uit paragraaf 5.2 en geslaagd te zijn voor de examens (theorie- en praktijk) behorende bij de betreffende scope conform de bijlagen. Dan kan hij verzoeken om registratie op grond van paragraaf 5.4.

Voor herregistratie dient de kandidaat geslaagd te zijn voor het examen behorende bij de betreffende scope conform de bijlagen. Dan kan hij verzoeken om herregistratie op grond van paragraaf 5.5.

Het bewijs van (her)registratie dat in verband met registratie en herregistratie wordt verstrekt, is uitgewerkt in hoofdstuk 8.

Het tweede onderdeel gaat over de registratie van de aantekening A15OLV. Deze aantekening wordt geregistreerd in het toepasselijke register en op het bewijs van registratie opgenomen, indien de duikploegleider bij de aanvraag voor een initiële registratie voor Duikploegleiderscope A15 of hoger, een geldige registratie Duikerscope A15OLV heeft of niet langer dan 4 jaar geleden heeft gehad. De aantekening Duikerscope A15OLV blijft van kracht bij herregistratie.

Paragraaf 7.2 Termijn in verband met initiële registratie

In dit onderdeel is een termijn van 3 maanden opgenomen. Deze is nieuw omdat in het certificatieschema in het geval van initiële registratie geen bepaling was opgenomen over de termijn van geldigheid van een positief examenresultaat. Deze termijn is op drie maanden gesteld zodat de opgedane kennis nog aanwezig is op het moment van registratie. Hier beperkt zich dat tot het praktijkexamen omdat in de bijlagen onder I3 al is bepaald dat de geldigheidsduur van het positieve resultaat van het theorie-examen dat aan het praktijkexamen vooraf dient te gaan, 1 jaar en zes maanden is. Binnen deze termijn dient het praktijkexamen afgelegd te worden.

Paragraaf 7.3 Termijnen in verband met herregistratie

Het eerste en tweede onderdeel van deze paragraaf zijn nieuw. In het eerste onderdeel is een termijn van 12 maanden opgenomen waarbinnen het examen dient te worden afgelegd. Het doel van deze termijn is te voorkomen dat de portfoliobeoordeling en het praktijkexamen geen actueel beeld meer geven van de kennis van de kandidaat.

In de beide certificatieschema’s werd hiervoor geen termijn gehanteerd.

Praktijkervaring met de certificatieschema’s leerde dat een termijn van twaalf maanden wenselijk is om het afleggen van het praktijkexamen vanuit organisatorisch oogpunt mogelijk te maken en zo de nodige herkansingsmogelijkheden te bieden.

Het derde onderdeel sluit aan op artikel 1.5n, eerste lid, van het Arbobesluit.

Hoofdstuk 8. Bewijs van (her)registratie

Dit hoofdstuk ziet op de inhoud van het bewijs van registratie dan wel herregistratie dat wordt afgegeven door de registratie-instelling. De gegevens die vermeld moeten worden op het bewijs komen grotendeels overeen met de gegevens die op een certificaat vermeld moesten worden conform hoofdstuk 12 van de beide certificatieschema’s.

De in het tweede onderdeel, subonderdelen a, b, d, e en f opgenomen eisen inzake vermelding van de naam van de geregistreerde, het unieke registratienummer, referentie naar het registratieschema duikploegleider, de scope, ingangs- en einddatum zijn vergelijkbaar met de eisen die aan het certificaat werden gesteld inzake het daarop vermelden van gegevens.

De uitgebreide eisen die gesteld werden aan de vermelding van gegevens inzake de certificerende instelling (naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel, en logo) zijn voor de registratie-instelling beperkt tot de vermelding van het kenmerk van de registratie-instelling (zie tweede onderdeel, subonderdeel c).

In het kader van registratie is er geen sprake van een aanwijzingsbeschikking door de Minister van SZW. Daarom zijn de in hoofdstuk 12, onderdeel 5 van de beide certificatieschema’s genoemde gegevens niet meer relevant.

De in het tweede onderdeel, subonderdeel g, opgenomen eis inzake vermelding van datum van tussentijds toezicht zijn nieuw. Deze informatie wordt op het bewijs vermeld zodat dat de geregistreerde die informatie dan gemakkelijk kan terugvinden.

Op grond van onderdeel h zal op het bewijs ook worden vermeld dat iemand in het bezit is van aantekening A15OLV. Hiermee kunnen derden, zoals de werkgever of toezichthouder, gemakkelijk terugvinden dat de duikploegleider leiding mag geven aan duikarbeid in de scope A15OLV.

De verwijzing naar de ‘geldigheidscondities’ is niet langer opgenomen omdat in het registratieschema geen hoofdstuk meer over geldigheidscondities is opgenomen. De twee in hoofdstuk 13 van de certificatieschema’s opgenomen geldigheidscondities zijn niet expliciet als zodanig benoemd in het registratieschema. De verplichting van de geregistreerde om actief te blijven in de scope wordt al door de eisen van het registratieschema gewaarborgd, zie bijvoorbeeld de eisen in paragraaf 5.7.

De in hoofdstuk 12 van de certificatieschema’s opgenomen eis dat op het certificaat de tekst wordt opgenomen dat de certificerende instelling verklaart dat de betreffende persoon aan de wettelijke eisen ten aanzien van duikarbeid voldoet, is niet overgenomen. Deze vermelding heeft geen toegevoegde waarde, met het verstrekken van het bewijs van (her) registratie wordt al duidelijk gemaakt dat de genoemde geregistreerde aan die eisen voldoet. Anders dan op basis van de laatste zin van hoofdstuk 12 van de beide certificatieschema’s wordt op het bewijs van registratie niet vermeld of het bewijs is afgegeven na initiële registratie dan wel herregistratie. Bij certificatie was al gebleken dat deze informatie in de praktijk geen toegevoegde waarde heeft.

De noodzaak voor een nationaal register naast de registers van de certificatie-instellingen per sector wordt niet langer onderschreven, o.a. door voortschrijdend inzicht dat vanwege vertrouwelijkheid van de beroepsuitvoering geregistreerden bij Defensie en politie niet in een openbaar toegankelijk register oproepbaar dienen te zijn.

In artikel 6.16 lid 10 van het Arbobesluit wordt tevens bepaald dat dit bewijs van (her) registratie, dan wel een afschrift daarvan op de arbeidsplaats aanwezig moet zijn.

Hoofdstuk 9. Geldigheidsduur van de registratie en herregistratie en verwijdering van registratie

Op grond van artikel 1.5n, tweede lid, van het Arbobesluit is de geldigheidsduur van een registratie maximaal vijf jaar. Dat betekent dat voor een specifiek werkveld ook een kortere geldigheidsduur gekozen kan worden. De in het eerste onderdeel van dit hoofdstuk geregelde geldigheidsduur voor registratie is met vier jaar gelijk gebleven aan die voor certificatie. Dit was in de beide certificatieschema’s geregeld in paragraaf 4.5.

In het tweede onderdeel is voor de brandweer een uitzondering geformuleerd voor de geldigheidsduur van de registratie in het Register duikarbeid brandweer en politie. Binnen de brandweer is bij het invoeren van persoonscertificatie in 2012 gekozen voor certificering in cohorten. De veiligheidsregio’s in Nederland met duikteams voor de brandweer zijn in vier groepen ingedeeld, elk met een eigen cohort met een geldigheidsduur van 4 jaar. Hierdoor moet elk jaar ongeveer een kwart van het totale aantal gecertificeerde duikers en duikploegleiders zich laten hercertificeren. Door deze spreiding van het grote aantal certificaathouders over vier jaar binnen de brandweer werd daarmee behapbaar voor de certificerende instelling voor de brandweer. Daarnaast faciliteert het werken met cohorten de veiligheidsregio’s als werkgever in de organisatie voor de examenonderdelen voor hercertificatie. Zij kunnen de examenonderdelen daardoor beter inplannen.

Onder registratie worden de cohorten overgenomen. In de praktijk kan dit tot gevolg hebben dat een verzoeker een initiële registratie ontvangt met een kortere geldigheidsduur dan de in het eerste onderdeel gestelde vier jaar. Dit betekent dat de tussentijdse controle op basis van paragraaf 5.6, eerder plaatsvindt dan over de periode van 24 maanden, dan wel dat de portfoliocontrole en het praktijkexamen voor herregistratie eerder plaatsvinden. Voor het voldoen aan het aantal te leiden duiken voor portfoliocontrole wordt door de registratie-instelling voor de brandweer een staffel toegepast. Bij beoordeling na een kortere periode dan 24 maanden is het aantal vereiste duiken evenredig minder.

Voorbeeld: als iemand al na tien maanden een portfoliobeoordeling krijgt in plaats van na 24 maanden, dan geldt niet de eis van 30 duiken, maar van 12,5 duiken, hetgeen wordt afgerond naar 13 duiken.

In het derde onderdeel is ter verduidelijking opgenomen dat een aantekening A15OLV de geldigheidsduur volgt van de registratie of herregistratie in de duikploegleidersscope A15, A30, B30, B50R, B50 of C. Als een geregistreerde is geregistreerd voor meerdere scopes met verschillende vervaldata, dan geldt dat de aantekening zijn geldigheid verliest op het moment de (her)registratie met de laatste vervaldatum zijn geldigheid verliest.

In het derde onderdeel van dit hoofdstuk wordt onderscheid gemaakt tussen verwijdering van een registratie op administratieve gronden en verwijdering bij wijze van maatregel.

In artikel 1.5p, derde lid, onderdeel a, van het Arbobesluit is bepaald dat de gegevens van de geregistreerde uit het register worden verwijderd na het verstrijken van de einddatum van de (her-)registratie. Deze verwijdering heeft dus een administratieve reden.

Wanneer de geregistreerde door de wijze waarop hij zijn werkzaamheden verricht ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen, wordt de registratie beëindigd vóór de einddatum van de registratie (zie artikel 1.5p, derde lid, onderdeel e, Arbobesluit). Dan gaat het om een gevaarzettende situatie die ook aanleiding kan geven tot stillegging van het werk op grond van artikel 28 van de Arbowet. De betrokkene zal opnieuw het betreffende examen moeten afleggen om de betreffende werkzaamheden weer te kunnen uitvoeren. Op grond van artikel 1.5l, derde lid, van het Arbobesluit kan hij pas twaalf maanden na de verwijdering van zijn registratie opnieuw om registratie verzoeken. Dit geldt eveneens wanneer de in artikel 1.5p, derde lid, onderdeel f of g van het Arbobesluit omschreven situaties zich hebben voorgedaan.

In de beide certificatieschema’s was paragraaf 6.5.2 geregeld wanneer intrekking van het certificaat mogelijk is.

In het registratieschema wordt verwezen naar artikel 1.5p van het Arbobesluit. Daarin wordt geregeld wat gronden zijn om als registratie-instelling tot verwijdering over te gaan. Naast de voor het onderhavige registratieschema relevante administratieve grond (zie artikel 1.5p, derde lid, onderdeel a, van het Arbobesluit), kan er ook sprake zijn van toepassing van artikel 1.5p, derde lid, onderdeel d, e, f of g van het Arbobesluit.

De gronden voor verwijdering van een registratie als duikploegleider zijn deels vergelijkbaar met de gronden voor intrekking van een certificaat zoals omschreven in paragraaf 6.5.2.

Het veroorzaken of kunnen veroorzaken van ernstig gevaar was bij certificatie een reden tot intrekking (zie paragraaf 6.5.2, derde onderdeel (van de certificatieschema’s) en is bij registratie een reden tot verwijdering (artikel 1.5p, derde lid, onderdeel e, van het Arbobesluit).

In paragraaf 6.5.2, vierde onderdeel, van de beide certificatieschema’s was bepaald dat intrekking kan plaatsvinden bij examenfraude of fraude ten aanzien van het duiklogboek door valsheid in geschrifte. In zo’n situatie kan een registratie worden verwijderd op grond van artikel 1.5p, derde lid, onderdeel d, van het Arbobesluit.

Er is wel een verschil tussen de beide certificatieschema’s en het registratieschema ten aanzien de mogelijkheid van schorsing. In de certificatieschema’s is in paragraaf 6.5.2, eerste onderdeel, bepaald dat intrekking volgt wanneer niet binnen de gestelde termijn is voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt. De voorwaarden waaronder een schorsing kon worden opgelegd waren uitgewerkt in paragraaf 6.5.1 van de beide certificatieschema’s.

Bij registratie is schorsing alleen mogelijk in de in artikel 1.5p, vierde lid, van het Arbobesluit omschreven situatie. Schorsing is enkel van toepassing bij registratie dan wel herregistratie om nader onderzoek te doen.

Het vierde tot en met negende onderdeel hebben betrekking op een situatie waarin de geregistreerde door omstandigheden die hij niet kan beïnvloeden, geen examen kan afleggen dat nodig is voor herregistratie dan wel niet kan voldoen aan de eisen voor doorlopende praktijkervaring (zie paragraaf 5.7). Daarom is in het registratieschema voorzien in de mogelijkheid de geldigheidsduur van een registratie te verlengen (zie het vierde onderdeel) dan wel de periode voor de doorlopende beroepservaring te verlengen en de datum voor de tussentijdse controle uit te stellen (zie het vijfde onderdeel).De registratie-instelling kan slechts gehoor geven aan zo’n verzoek bij medische ongeschiktheid.

Als een geregistreerde om medische redenen geen duiken kan leiden, heeft dat tot gevolg dat hij, wanneer hij zich wil laten herregistreren, hij geen praktijkexamen kan doen. Bovendien bestaat de kans dat beoordeling van zijn doorlopende praktijkervaring in het kader van de herregistratie onvoldoende zal zijn, omdat hij geen duiken meer kan leiden vanaf het moment dat hij daarvoor medisch ongeschikt wordt geacht.

Het zesde onderdeel is toegevoegd omdat het wenselijk is dat een verlenging van een termijn ook zichtbaar wordt op het bewijs van (her)registratie. Daarop wordt immers de datum vermeld waarop de geldigheid van de registratie eindigt en de datum van de tussentijdse controle.

Het zevende onderdeel biedt de mogelijkheid om bij voortdurende medische ongeschiktheid nog een keer een verlenging van maximaal drie maanden te geven. Dat kan noodzakelijk zijn wanneer het herstel van de duikploegleider langer duurt dan drie maanden.

Zodra een geregistreerde in de toegekende verlengingstermijn heeft voldaan aan de eisen voor herregistratie, zal de registratie-instelling na een verzoek daartoe van de geregistreerde besluiten dat voldaan is aan de eisen voor herregistratie.

In het achtste onderdeel is bepaald dat gebruikmaking van de verlengingsmogelijkheid ertoe leidt dat de die verlenging de geldigheidsduur van daarop volgende herregistratie met een gelijke duur verkort.

Wanneer bijvoorbeeld de registratie zou eindigen op 1 april 2023, maar de registratie twee maal drie maanden is verlengd, dus eerst tot 1 juli en daarna tot 1 oktober, dan wordt de einddatum 1 april 2027. Dat betekent dat de geregistreerde in de nieuwe periode minder tijd heeft om de noodzakelijke duiken te leiden.

Indien de geregistreerde ondanks de verleende verlenging(en) niet in staat blijkt tijdig, dat wil zeggen binnen de verlengde periode, aan de gestelde eisen voor herregistratie te voldoen, dan vervalt de registratie op grond van artikel 1.5p, derde lid, onderdeel a, van het Arbobesluit.

De ingangsdatum van de herregistratie is de originele datum voor het einde van de geldigheid, zoals vermeld in het register.

Het negende onderdeel regelt het gevolg van de verlenging van de termijn voor de doorlopende beroepservaring en het uitstel van de tussentijdse controle voor de daarop volgende periode waarin de doorlopende beroepservaring moet worden beoordeeld.

Dit uitstel van tussentijdse controle heeft tot gevolg dat de geregistreerde in de tweede termijn van 24 maanden van de in totaal vier jaar, een gelijke korte periode minder tijd heeft om het totaal aantal vereiste geleide duiken te maken voor dat voor de portfoliocontrole in het kader van de herregistratie nodig is. Hoe langer de verlenging in de eerste termijn, hoe korter de periode die daarna geboden wordt in de tweede termijn.

Indien de geregistreerde ondanks de verleende verlenging(en) niet in staat blijkt tijdig, dat wil zeggen binnen de verlengde periode, aan de gestelde eisen voor doorlopende praktijkervaring te voldoen, dan vervalt de registratie op grond van artikel 1.5p, derde lid, onderdeel d, van het Arbobesluit.

De in paragraaf 6.6 opgenomen eisen aan de certificerende instelling om de Arbeidsinspectie (toen nog ISZW genoemd) direct te informeren in het geval van schorsing, intrekking of weigering, zijn niet opgenomen in artikel 1.5p van het Arbobesluit of in het registratie-schema. Wel is er een bepaling opgenomen in de algemene overeenkomst of algemene afspraken tussen SZW en de registratie-instelling dat de registratie-instelling de Arbeidsinspectie een melding doet indien de registratie-instelling over aanwijzingen beschikt dat een geregistreerde met zijn werkzaamheden, voor zover die door de registratie worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht, gevaar dan wel ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.

Hoofdstuk 10. Beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties

Evenals bij persoonscertificatie gelden er bij persoonsregistratie procedures voor de beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties van personen afkomstig uit de lidstaten van de Europese Unie en andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Ruimte en Zwitserland

In de beide certificatieschema’s zelf was niets geregeld over dit onderwerp. Ten aanzien van de beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties in verband met certificatie waren al bepalingen opgenomen in paragraaf 1.3 (Erkenning EU-beroepskwalificaties en tijdelijke en incidentele dienstverrichting) van de Arboregeling. Die paragraaf van de Arboregeling is in verband met de invoering van de registratieverplichtingen aangepast.

Op de brandweer en politie is overigens op basis van artikel 4, derde lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties de procedure voor de beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties niet van toepassing omdat zij een gereglementeerd beroep in overheidsdienst uitvoeren.

Het onderhavige hoofdstuk is bedoeld ter informatie. In gevolge de artikelen 57 (centrale online toegang tot informatie) en 57bis (elektronische procedures) van de herziene richtlijn 2013/55/EU zal de registratie-instelling op een specifieke pagina van haar website een beschrijving opnemen van de procedure voor erkenning van buitenlandse beroepskwalificaties en voor beroepsbeoefenaren uit andere lidstaten die tijdelijk of incidenteel in Nederland willen komen werken in één van de beroepen waarvoor de registratieplicht in het Register civiele duikarbeid geldt.

Op grond van artikel 57a, eerste lid, van de herziene richtlijn 2013/55/EU geldt dat de aanvraag digitaal moet kunnen worden ingediend. Tevens wordt op basis van artikel 57, vierde lid, van richtlijn 2005/36/EG aanbevolen dat de lidstaten de informatie over het indienen van de aanvraag ook in andere EU-talen aanbieden.

Nadat de Verordening Single Digital Gateway op 12 december 2023 van kracht wordt geldt de verplichting om informatie in een andere EU-taal aan te bieden.

Hoofdstuk 11. Overstap naar of gelijktijdige registratie in een ander register

Op de duikploegleiders werkzaam in de sectoren civiel, brandweer en politie is dit registratieschema voor de duikploegleider van toepassing. Dit betekent dat een overstap naar een andere sector en daarmee register of de wens gelijktijdig in meer registers ingeschreven te staan binnen deze drie sectoren, het indienen van een aanvraag tot registratie vereist en het overleggen van bedoelde gegevens. Dan volgt een registratie voor de nog resterende duur van zijn oorspronkelijke registratie.

Voor de duikploegleider die werkzaam is bij Defensie geldt een andere regeling in het geval van overstap naar of gelijktijdige registratie in een ander register omdat de Minister van Defensie op grond van artikel 1.30 van het Arbobesluit eigen kwalificatie-eisen heeft.

In het geval een duikploegleider van Defensie in een andere sector (gelijktijdig) werkzaam wil zijn, dan dient hij een verzoek tot registratie bij de registratie-instelling van zijn keuze in. Deze registratie-instelling moet vervolgens beoordelen of de kwalificaties van de defensieduikploegleider gelijkwaardig zijn aan de kwalificaties voor desbetreffende sector. Dat is noodzakelijk omdat zoals gezegd de Minister van Defensie eigen kwalificatie eisen opstelt, die kunnen afwijken van de eisen in dit registratieschema, zij het dat ook ten aanzien van die eisen geldt dat zij moeten waarborgen dat de aan de arbeid verbonden risico’s en gevaren worden voorkomen of zo veel mogelijk worden beperkt.

Indien blijkt dat de kwalificaties niet gelijkwaardig zijn, zal de registratie-instelling aangeven aan welke aanvullende eisen door de verzoeker moet worden voldaan om die gelijkwaardigheid aan te tonen. Wanneer die gelijkwaardigheid is aangetoond zal inschrijving plaatsvinden voor de resterende geldigheidsduur van de registratie bij Defensie. Indien de gelijkwaardigheid blijkt na het afleggen van een volledig examen vindt de inschrijving plaats voor 4 jaar.

Hoofdstuk 12. Maatregelen

In deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt tussen werkzaamheden die ernstig gevaar veroorzaken of kunnen veroorzaken voor personen (conform artikel 1.5p, derde lid, onderdeel e, Arbobesluit) en werkzaamheden die gevaar veroorzaken of kunnen veroorzaken voor personen (conform artikel 1.5p, tweede lid, Arbobesluit).

In het eerste geval zal de registratie definitief verwijderd worden, in het tweede geval kan de registratie voor een periode van maximaal twaalf maanden verwijderd worden. Er is een beleidsregel geformuleerd voor de tijdelijke verwijdering van een registratie (Stcrt. 2020, 60952).

Overigens kan de betrokkene na een definitieve verwijdering weer opnieuw een verzoek doen tot registratie, maar pas na twaalf maanden na de verwijdering en na opnieuw geslaagd te zijn voor het betreffende examen (zie artikel 1.5l, derde lid, Arbobesluit).

De mogelijkheid van schorsing gedurende drie maanden in verband met onderzoek is geregeld in artikel 1.5p. vierde lid, van het Arbobesluit.

De registratie-instelling dient te kunnen beoordelen of er sprake is van gevaar dan wel ernstig gevaar om gepaste maatregelen te kunnen treffen. Informatie van verschillende partijen speelt daarin een belangrijke rol. Informatie uit de eerste hand van geregistreerde is zo cruciaal dat de medewerking van geregistreerde is vastgelegd in het vierde onderdeel.

In artikel 1.5p derde lid van het Arbobesluit zijn nog meer situaties genoemd die leiden tot definitieve verwijdering uit het register. Relevant voor dit registratieschema zijn het verstrijken van de einddatum van de registratie of herregistratie (onder a), het niet meer voldoen aan de voor de registratie dan wel herregistratie gestelde eisen (onder d), het voortzetten van de werkzaamheden in het kader van de registratie of herregistratie tijdens een tijdelijke verwijdering uit het register (onder f) of indien geregistreerde binnen vijf jaar tenminste driemaal onherroepelijk is verwijderd uit het register voor in totaal meer dan twaalf maanden (onder g).

Onder registratie is de maatregel ‘weigering’ komen te vervallen. De beide certificatieschema’s bevatten een aparte paragraaf, namelijk 6.5.3 over weigering. Dit omdat deze niet langer worden aangeduid met het begrip ‘maatregel’. Weigeren valt onder het besluit tot ontvankelijk verklaren van een aanvraag. Een waarschuwing had onder certificatie geen direct gevolg voor de certificatie.

In het certificatieschema was opgenomen dat bij fraude het certificaat ingetrokken kon worden. Van fraude is sprake als onjuiste of onvolledige informatie aan de registratie instelling wordt verstrekt of indien men verzwijgt dat aan voorschriften uit regelgeving en het registratieschema niet (meer) voldoet. In die gevallen is al sprake van omstandigheden die op grond van artikel 1.5p leiden tot het opleggen van maatregelen aan de geregistreerde.

Hoofdstuk 13. Klachtenregeling

De registratie-instelling wordt verplicht tot het hebben van een klachtenregeling over haar eigen functioneren als over geregistreerden. Onder certificatie viel deze verplichting onder het voldoen aan de NEN-EN-ISO/IEC 17024 en op grond van paragraaf 4.2, onderdeel 9, van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen en de Algemene wet bestuursrecht moest een certificerende instelling een klachtenregeling hebben.

De verplichting tot het hebben van een klachtenregeling is opgenomen in de algemene overeenkomst of convenant tussen de registratie-instelling en de Minister van SZW.

De Registratie-instelling civiele duikarbeid geeft uitvoering aan de SZW-klachtenregeling omdat deze ook wordt gebruikt door organisaties die in mandaat handelen.

De registratie-instelling voor de brandweer en politie hanteert de eigen klachtenregeling. In de algemene overeenkomst staat tevens dat de registratie-instelling op haar website de procedure bekend maakt voor de indiening en afhandeling van klachten over het beheer van het register door de registratie-instelling. De registratie-instelling houdt een administratie bij van de ontvangen klachten en de afhandeling ervan.

De klachtenregeling heeft betrekking op klachten over de wijze waarop de registratie-instelling zich jegens de klager heeft gedragen. Maar wanneer het daarbij gaat om het nemen van een besluit, geldt niet de klachtenregeling, maar de procedure van bezwaar en beroep.

Daarnaast dient er een klachtenregeling te zijn voor klachten over geregistreerden.

Beide klachtenregeling dienen op de website van de registratie instelling gepubliceerd te zijn.

Bijlage I t/m VII

Algemeen

De bijlagen schrijven per scope voor hoe de examinering voor registratie en herregistratie plaats vindt.

In elke bijlage zijn in paragraaf I.1 een taakomschrijving en de wijze van taakuitvoering bestaande uit de specifieke taken van de duikploegleider voor de betreffende scope omschreven. Deze taakomschrijving en wijze van taakuitvoering waren niet opgenomen in de beide certificatieschema’s voor de duikploegleider.

De ‘wijze van taakuitvoering’ bestaat voor alle zeven scopes uit vijf vergelijkbare onderdelen, met dien verstande dat het bij scope A9, A15, A30 gaat om ‘lichte werkzaamheden’ en een SCUBA-uitrusting en bij scope B30, B50R, B50 en C om ’zware werkzaamheden’ en een SSE-uitrusting.

De eis dat de werkzaamheden binnen de grenzen van no-deco duiktijden plaatsvinden geldt alleen voor scope A9 en A15.

De opgenomen taakomschrijving en wijze van taakuitvoering geven meer gedetailleerde informatie over de betreffende scope dan de summiere beschrijving in hoofdstuk 7 van de beide certificatieschema’s.

Paragraaf I.3 van elke bijlage beschrijft de toetsmethode, toetsmatrijs en de cesuur voor het examen voor initiële registratie.

Voor de beoordeling of aan de eisen wordt voldaan moet evenals op basis van paragraaf 10.2.3 van het certificatieschema Duikploegleider een theorie- en een praktijkexamen worden afgelegd.

De beoordeling van het opleidingsportfolio is als toetsmethode komen te vervallen omdat deze beoordeling plaatsvindt in het kader van de entree-eisen (zie paragraaf 5.2 van het registratieschema), dus voorafgaand aan deelname van het examen. In paragraaf I.3 van de bijlagen worden per toetsmethode normen geformuleerd, inclusief de duur van het examen.

In de certificatieschema’s werd de duur van de examens niet vermeld, die was wel af te leiden uit de toetswijzers die opgenomen waren in het toetsplan.

Bij het theorie-examen in het kader van registratie wordt ook de geldigheidsduur van het behaalde resultaat bepaald omdat dit examen eerder in de opleiding wordt afgelegd dan het praktijkexamen, dat aan het eind van de opleiding wordt afgelegd.

In paragraaf I.3 van de bijlagen zijn toetsmatrijzen opgenomen voor het theorie-examen en praktijkexamen.

In het certificatieschema Duikploegleider was de toetsmatrijs voor het theorie-examen alleen in paragraaf 10.2.5 beschreven en waren vergelijkbare toetsmatrijzen als die in het registratieschema opgenomen in de toetswijzers in het CES400 Toetsplan SWOD. In het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer werd in paragraaf 10.3 verwezen naar de Proeve van bekwaamheid van het Nederlands bureau brandweerexamens.

In de bijlagen is in paragraaf I.3 de cesuur voor het theorie- en het praktijkexamen vermeld.

In het certificatieschema Duikploegleider werd voor informatie over de cesuur in paragraaf 10.3 verwezen naar het uitvoeringsbesluit van de certificerende instelling. In het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer werd in paragraaf 10.4 verwezen naar de Proeve van bekwaamheid van het Nederlands bureau brandweerexamens.

Voor volledig begrip van toetsmatrijs en cesuur van het praktijkexamen dient het beoordelingsformulier waar naar verwezen wordt te worden geraadpleegd. Het beoordelingsformulier behorende bij het praktijkexamen is opgenomen in de toetswijzers van de scope in het Toetsplan.

In dit beoordelingsformulier staan onder andere ook de eisen aan de toetslocaties. In het beoordelingsformulier zijn de beoordelingscriteria opgenomen en is de toekenning van 1 tot 4 punten per beoordelingscriterium verantwoord.

Paragraaf I.4 van elke bijlage beschrijft de toetsmethode, toetsmatrijs en de cesuur voor het examen voor herregistratie. Voor de beoordeling of de betrokkene voldoet aan de eisen voor herregistratie, geldt evenals bij hercertificatie, dat hij aan moet tonen voldoende doorlopende praktijkervaring te hebben. De toetsmethoden daarvoor een portfoliobeoordeling een praktijkexamen en bij enkele scopes tevens een theorie-examen zijn gehandhaafd, met dien verstande dat in het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer bij hercertificatie (zie paragraaf 11.2.2) het begrip ‘toetskaart’ werd gebruikt in plaats van ‘praktijkexamen’.

Een wijziging is dat bij de portfoliobeoordeling niet naar de afgelopen 24 maanden (op grond van toetsterm H1.1 in paragraaf 11.1 van het certificatieschema duikploegleider en paragraaf 11.2.2 van het certificatieschema duikploegleider bij de brandweer) wordt gekeken, maar naar de gehele geldigheidsduur van 48 maanden.

Deze wijziging is doorgevoerd omdat de portfoliobeoordeling wordt gezien als een summatief examenonderdeel na vier jaar voor hercertificatie dat niet deels na 24 maanden kan worden afgenomen. Daarbij is het totaal aantal te maken duiken voor scopes A30, B30, B50, B50R gelijk gebleven met 60 duiken over 48 maanden (tweemaal 30 duiken over 24 maanden) ten opzichte van het certificatieschema Duikploegleider. Voor de scopes A9 en A15 is dit aantal ten opzichte van de certificatieschema’s verhoogd en gelijk getrokken met de ander scopes, van 40 naar 60 aantoonbaar geleide duiken. Voor deze scopes wordt een vergelijkbare praktijkervaring van belang geacht. Voor de scope C is dezelfde eis van 60 geleide duiken opgenomen. Over die scope was in de certificatieschema’s abusievelijk niets opgenomen.

De eisen met betrekking tot de aantoonbaarheid van de doorlopende praktijkervaring staan in paragraaf 5.7 van het registratieschema. In het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer stonden deze eisen in paragraaf 11.2.2 en werd de term ‘beroepservaring’ gebruikt in plaats van ‘praktijkervaring’. In het certificatieschema Duikploegleider stonden deze eisen in paragraaf 11.2.

Uit paragraaf I.3 en I.4 in de bijlagen blijkt dat de toetsmethode voor (initiële) registratie en herregistratie van elkaar afwijkt bij de scope A9 en A15. Bij registratie moet een theorie- en een praktijkexamen worden afgelegd, bij herregistratie wordt een portofoliobeoordeling en een praktijkexamen afgenomen.

Voor de scopes A30 en categorie B (B30, B50R en B50) en C is de toetsmethode voor (initiële) registratie en herregistratie ook afwijkend, dat wil zeggen: er wordt zowel bij initiële registratie als bij herregistratie een theorie- en een praktijkexamen afgenomen. Bij herregistratie wordt tevens een portfoliobeoordeling afgenomen.

Het theorie-examen toetst alleen de toetstermen met betrekking tot wet- en regelgeving en decompressie. Bij herregistratie wordt dus alleen bij de scopes A30, B30, B50R, B50 en C vanwege het leiding geven aan decompressieduiken een theorie-examen afgenomen.

Het theorie-examen is onder certificatie een valide toetsmethode gebleken om kennis met betrekking tot decompressieduiken te toetsen en blijft gehandhaafd onder registratie.

De duikploegleider toont voor de portfoliobeoordeling door middel van de aantoonbare praktijkervaring van 60 duiken over 48 maanden en het praktijkexamen blijvende vakbekwaamheid aan op de andere taken, te weten taak 1, 2, 4 en 5.

Het praktijkexamen voor herregistratie toetst bij alle scopes alleen op leidinggeven aan werkzaamheden waarbij een noodprocedure wordt uitgevoerd.

Tot slot zijn in paragraaf I.5 van de bijlagen de eind- en toetstermen bij de betreffende scope opgenomen. De eind- en toetstermen in de bijlagen hebben een directie relatie met de specifieke taken van de betreffende scope.

In de certificatieschema’s was een dergelijke uitwerking van de relatie tussen de scope, taak, eindterm en toetscriteria en toetsmethode niet opgenomen. Hierin geeft het registratieschema meer informatie.

De opzet van de certificatieschema’s wijkt zoals gezegd af van het registratieschema.

Hoofdstuk 9 van het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer beschreef de eindtermen bij de subcategorie A2.

Hoofdstuk 9 van het certificatieschema Duikploegleider beschreef de eindtermen bij de subcategorieën A1, A2, A3, B0, B1, B2, B3 en B4. De weergave van eindtermen in het certificatieschema Duikploegleider ging uit van een opbouw waarbij bij een hogere subcategorie alleen de aanvullende eindtermen werden vermeld. In het registratieschema is er voor gekozen per scope alle eindtermen en toetstermen te beschrijven. Er wordt dus niet verwezen naar eindtermen uit lagere scopes. Dit geeft een vollediger beeld per scope voor de gebruiker van het registratieschema.

Tevens werden in paragraaf 10.1.1 van de certificatieschema’s toetscriteria geformuleerd, waarbij verschil gemaakt werd tussen ‘elementaire kennis’ en ‘uitgebreide kennis’.

Bij de toetscriteria werd onderscheid gemaakt tussen de categorieën (A en B) en subcategorieën (A1, A2, A3, B0, B1, B2, B3 en B4).

In het certificatieschema Duikploegleider werden in paragraaf 10.2.5 voor de theorie-examens voor de categorieën A en B een aantal thema’s beschreven, waarbij tevens werd aangegeven welke toetscriteria relevant waren voor het betreffende thema. Deze informatie was niet opgenomen in het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer.

In het registratieschema worden de toetscriteria ‘toetstermen’ genoemd. Deze staan bij de eindterm, waarvan ze zijn afgeleid, opgenomen in de bijlage van de betreffende scope.

Paragraaf 10.2.5 van het certificatieschema Duikploegleider beschreef de thema’s en daaraan gekoppelde toetscriteria die in de theorietoetsen voor de betreffende subcategorieën dienen te worden getoetst. In het registratieschema worden deze thema’s niet expliciet benoemd. Deze thema’s komen impliciet terug in de diverse toetstermen.

De eindtermen van het certificatieschema hebben als basis gediend voor de taken en eindtermen in het registratieschema.

In de certificatieschema’s was niet geregeld hoe de examens van de verschillende scopes waren opgezet. Dat was uitgewerkt in de betreffende toetswijzer, welke was opgenomen in het Toetsplan.

Toelichting per bijlage

Bijlage I

Deze bijlage bevat de exameneisen Duikploegleider scope A9. Deze scope is vergelijkbaar met subcategorie A1 onder certificatie. De opbouw is anders dan onder certificatie, doordat de eind- en toetstermen zijn gekoppeld aan de wijze van taakuitvoering. Waar in het certificatieschema Duikploegleider de toetstermen die praktisch werden getoetst onder eindterm 1.6 van paragraaf 10.1.1 vielen, zijn deze in het registratieschema aan de betreffende taken en eindtermen gekoppeld en niet geclusterd onder één eindterm. Inhoudelijk zijn er geen wezenlijke veranderingen in de eind- en toetstermen, maar zijn er accentverschillen aangebracht zoals het expliciteren van de verplichting om te werken met een werkplan en door meer nadruk te leggen op leidinggevende kwaliteiten. Daarnaast zijn de eind- en toetstermen nu per scope beschreven met een meer transparante relatie tussen beide. Onder certificatie waren de eind- en toetscritera in het certificatieschema Duikploegleider per categorie (A, B) beschreven.

De toetstermen in het registratieschema met betrekking tot wet- en regelgeving, waaronder TT 1.1.3, richten zich op de Nederlandse wet- en regelgeving en omvatten ook belangrijke documenten van de werkgever over lokale omstandigheden. Eisen over de kennis van regelgeving in de mijnbouw en de Europese regelgeving waaronder regels voor offshore en binnenwater (toetsterm 1.1.2 en 1.1.3 in het certificatieschema Duikploegleider) komen niet meer voor in het registratieschema, maar vallen onder de werkgeversverantwoordelijkheid ten aanzien van voorlichting en onderricht.

In het certificatieschema Duikploegleider was toetsterm 1.2.3 inzake kennis van het gebruikte materieel niet van toepassing op de subcategorie A1. In het registratieschema wordt deze kennis wel bevraagd onder andere in TT 3.2.3, 3.2.4, 3.2.8, 3.2.9 en 3.2.11.

De gevraagde communicatievaardigheden in toetscriterium 1.5.5 uit het certificatieschema Duikploegleider komen in het registratieschema terug in toetstermen TT1.1.2, TT1.1.3, TT1.2.2, TT1.3.1, TT2.1.1, TT2.1.2. De omgang met contractbewaking komt niet terug als eis in het registratieschema. Dit valt buiten de scope van de duikploegleider en is een verantwoordelijkheid van de werkgever.

In het registratieschema is in toetsterm TT 1.2.1 de kennis met betrekking tot het tot stand komen van risicoanalyses op verschillende niveaus gedefinieerd. De RI&E en vooral de LMRA hebben een meer prominente rol in de taak van de duikploegleider gekregen. Toetsterm 1.2.2 vereist dat bij het beoordelen van risico’s een aantal onderwerpen wordt genoemd: arbeidsveiligheid, waaronder ten minste: personeel, materiaal, stroming, aanzuiging door delta-P, waterverontreiniging, obstakels, flora en fauna, scheepvaart. Ervaringen uit het verleden (lessons learned) hebben geleid tot het stellen van deze eisen inzake het specifiek benoemen van deze risico’s, bijvoorbeeld inzake Delta-P. Dit geldt ook voor toetsterm TT 1.2.3: kan een luchtberekening voor een geplande duik binnen de scope uitvoeren.

In het registratieschema zijn bij taak 5 eind- en toetstermen geformuleerd (TT 5.1.2 en ET 5.2) die verband houden met het omgaan en transporteren van een gewonde en of bewusteloze duiker. Daarvoor bestaan moderne hulpmiddelen.

In het registratieschema zijn de documenten in relatie tot ‘relevante wet en regelgeving’ specifieker benoemd in de toetstermen o.a. TT 1.2.1, TT. 3.2.3 en 3.2.4. Het kunnen omgaan met deze documenten is onderdeel van de taken van de duikploegleider. Betreffende documenten zijn: Arbocatalogus WOD en specifiek onderdeel WOD-SOE. In de certificatieschema’s werd alleen het Arbobesluit expliciet genoemd.

De toetsmethode is gelijk gebleven onder registratie.

Voor initiële registratiemoeten een theorie-examen en een praktijkexamen worden afgelegd. Het aantal vragen voor het theorie-examen is gelijk gebleven (40). In het registratieschema is ook de maximale tijdsduur van het theorie-examen opgenomen. Deze tijdsduur is, gebaseerd op ervaring onder certificatie, met 30 minuten verkort van 90 tot 60 minuten.

Voor herregistratie is toetsmethode eveneens gelijk gebleven: een beoordeling van de praktijkervaring door middel van een documentenonderzoek, (onder registratie portfoliobeoordeling genaamd), en een praktijkexamen.

De portfoliobeoordeling waarbij de vereiste praktijkervaring wordt gecontroleerd beslaat de gehele termijn van registratie: 48 maanden. Onder certificatie was de controle verdeeld over twee keer 24 maanden. De eis met betrekking tot het aantal gemaakte duiken is opgeteld over 48 maanden gelijk getrokken met de hogere scopes naar 60 duiken, in plaats van twee keer 20 geleide duiken over 24 maanden. Onder registratie vindt een tussentijdse controle (30 geleide duiken) na 24 maanden plaats in verband met vereiste spreiding van de 60 duiken over vier jaar (= 48 maanden).

Het praktijkexamen voor initiële registratie heeft geen wezenlijke veranderingen ondergaan ten opzichte van het praktijkexamen onder certificatie: omstandigheden, uitvoering binnen een casus en tijdsduur zijn gelijk gebleven. Nieuw ten opzichte van het certificatieschema Duikploegleider is de mogelijkheid om het praktijkexamen in een virtuele praktijksimulatie af te nemen in plaats van alleen in een praktijksimulatie. De casus voor het praktijkexamen voor herregistratie bevat altijd een noodprocedure. In het certificatieschema duikploegleider was dit een van de opties om in de casus op te nemen. Zie paragraaf 3, onderdeel een nadere onderbouwing van de virtuele praktijksimulatie.

Bijlage II

Deze bijlage bevat de exameneisen Duikploegleider scope A15. Deze scope is vergelijkbaar met subcategorie A2 onder certificatie. De opbouw is anders dan onder certificatie, doordat de eind- en toetstermen zijn gekoppeld aan de wijze van taakuitvoering. Waar in de certificatieschema’s de toetstermen die praktisch werden getoetst onder eindterm 1.6 (paragraaf 10.1.1 certificatieschema Duikploegleider) en 6 (paragraaf 10.1.1 certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer) vielen, zijn deze in het registratieschema aan de betreffende taken en eindtermen gekoppeld en niet geclusterd onder één eindterm. Inhoudelijk zijn er geen wezenlijke veranderingen in de eind- en toetstermen, maar zijn er accentverschillen aangebracht zoals het expliciteren van de verplichting om te werken met een werkplan en door meer nadruk te leggen op leidinggevende kwaliteiten. Daarnaast zijn de eind- en toetstermen nu per scope beschreven met een meer transparante relatie tussen beide. Onder certificatie waren de eind- en toetstermen in het certificatieschema Duikploegleider per categorie (A, B) beschreven.

De toetstermen in het registratieschema met betrekking tot wet- en regelgeving, waaronder TT 1.1.3, richten zich op de Nederlandse wet- en regelgeving en omvatten ook belangrijke documenten van de werkgever over lokale omstandigheden. Eisen over kennis van regelgeving in de mijnbouw en de Europese regelgeving (waaronder regels voor offshore en binnenwater (toetsterm 1.1.2 en 1.1.3 in het certificatieschema Duikploegleider) komen niet meer voor in het registratieschema, maar vallen onder de werkgeversverantwoordelijkheid ten aanzien van voorlichting en onderricht. Deze toetstermen met betrekking tot kennis over mijnbouw Europese regelgeving waren al niet van toepassing in het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer.

In het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer was toetsterm 2.1 opgenomen inzake de theorie over de gedragingen van gassen van toepassing. Deze toetsterm kwam niet voor in subcategorie A2 van het certificatieschema Duikploegleider.

In het registratieschema wordt deze toetsterm niet getoetst onder scope A15, omdat het onder de taak valt van de duikmedisch begeleider.

In het certificatieschema Duikploegleider was toetsterm 1.2.3 inzake kennis van het gebruikte materieel niet van toepassing op de subcategorie A2. In het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer was deze toetsterm (2.2) wel van toepassing.

In het registratieschema wordt deze kennis van het gebruikte materieel bevraagd in TT 3.2.3, 3.2.4, 3.2.8, 3.2.9 en 3.2.11.

De toetsterm 1.5.2 inzake het toepassen van kwaliteitszorg was wel opgenomen in het certificatieschema Duikploegleider, maar niet in het certificatieschema Duikploegleider bij de brandweer.

In het registratieschema wordt kwaliteitszorg getoetst onder TT 3.3.1 (kan het doel van checklisten benoemen), TT 3.3.2 (kan checklisten voor materiaal en handelingen chronologisch doorlopen) en T 5.1.1 (kan controleren of correct samengestelde en gekeurde duikmedische uitrusting op de duiklocatie beschikbaar is) en TT 5.1.2. (kan controleren of middelen beschikbaar zijn om een bewusteloze duiker uit het water te kunnen halen.)

De gevraagde communicatievaardigheden in toetscriterium 1.5.5 uit het certificatieschema Duikploegleider komen in het registratieschema terug in toetstermen TT1.1.1, TT1.1.2, TT1.1.3, T.1.2.2, T.1.3.1, TT2.1.1, TT2.1.2. De omgang met contractbewaking komt niet terug als eis in het registratieschema. Dit valt buiten de scope van de duikploegleider en is een verantwoordelijkheid van de werkgever ten aanzien van voorlichting en onderricht.

In het registratieschema is in toetsterm TT 1.2.1 de kennis met betrekking tot het tot stand komen van risicoanalyses op verschillende niveaus gedefinieerd. De RI&E en vooral de LMRA hebben een meer prominente rol in de taak van de duikploegleider gekregen. Toetsterm 1.2.2. vereist dat bij het beoordelen van risico’s een aantal onderwerpen wordt genoemd: arbeidsveiligheid, waaronder ten minste: personeel, materiaal, stroming, aanzuiging door delta-P, waterverontreiniging, obstakels, flora en fauna, scheepvaart. Ervaringen uit het verleden (lessons learned) hebben geleid tot het stellen van deze eisen inzake het specifiek benoemen van deze risico’s, bijvoorbeeld Delta-P. Dit geldt ook voor toetsterm TT 1.2.3: kan een luchtberekening voor een geplande duik binnen de scope uitvoeren.

In het registratieschema zijn bij taak 5 eind- en toetstermen geformuleerd (TT 5.1.2 en ET 5.2.) die verband houden met het omgaan en transporteren van een gewonde en of bewusteloze duiker.

Daarvoor bestaan moderne hulpmiddelen.In het registratieschema zijn de documenten in relatie tot ‘relevante wet en regelgeving’ specifieker benoemd in de toetstermen o.a. TT 1.2.1, TT. 3.2.3 en 3.2.4. Het kunnen omgaan met deze documenten is onderdeel van de taken van de duikploegleider. Betreffende documenten zijn: Arbocatalogus WOD en WOD-SOE. In de certificatieschema’s werd alleen het Arbobesluit expliciet genoemd.

De toetsmethode is gelijk gebleven onder registratie.

Voor initiële registratiemoeten een theorie-examen en een praktijkexamen worden afgelegd. Het aantal vragen voor het theorie-examen is gelijk gebleven (40) ten opzichte van het certificatieschema Duikploegleider. Ten opzichte van het schema Duikploegleider bij de brandweer (25 vragen) zijn er 15 vragen extra bijgekomen. In het registratieschema is ook de maximale tijdsduur van het theorie-examen opgenomen. Deze tijdsduur is gebaseerd op ervaring onder certificatie, met 30 minuten verkort van 90 tot 60 minuten. Ten opzichte van het schema Duikploegleider bij de brandweer is in verband met het grotere aantal vragen de maximale tijdsduur 15 minuten langer geworden.

Voor herregistratie is toetsmethode eveneens gelijk gebleven: een beoordeling van de praktijkervaring door middel vaneen documentenonderzoek, (onder registratie portfoliobeoordeling genaamd), en een praktijkexamen.

De portfoliobeoordeling waarbij de vereiste praktijkervaring wordt gecontroleerd beslaat de gehele termijn van registratie: 48 maanden. Onder certificatie was de controle verdeeld over twee keer 24 maanden. De eisen met betrekking tot het aantal gemaakte duiken is opgeteld over 48 maanden gelijk getrokken met de hogere scopes naar 60 duiken, in plaats van twee keer 20 geleide duiken over 24 maanden. Onder registratie vindt een tussentijdse controle (30 geleide duiken) na 24 maanden plaats in verband met vereiste spreiding van de 60 duiken over vier jaar (= 48 maanden). Nieuw is dat dat de vereiste duiken ook in de Duiker scope A15OLV mogen zijn gemaakt, indien de duikploegleider in het bezit is (geweest) van een registratie Duiker scope A15OLV.

Het praktijkexamen voor initiële registratie heeft geen wezenlijke veranderingen ondergaan ten opzichte van het praktijkexamen onder certificatie: omstandigheden, uitvoering binnen een casus en tijdsduur zijn gelijk gebleven. Nieuw ten opzichte van het certificatieschema Duikploegleider is de mogelijkheid om het praktijkexamen in een virtuele praktijksimulatie af te nemen in plaats van alleen in een praktijksimulatie. De casus voor het praktijkexamen voor herregistratie bevat altijd een noodprocedure. In het certificatieschema duikploegleider was dit een van de opties om in de casus op te nemen. Zie paragraaf 3, onderdeel een nadere onderbouwing van de virtuele praktijksimulatie.

Bijlage III

Deze bijlagen bevat de exameneisen Duikploegleider scope A30. Deze scope is vergelijkbaar met subcategorie A3 onder certificatie. De opbouw is anders dan onder certificatie, doordat de eind- en toetstermen zijn gekoppeld aan de wijze van taakuitvoering. Waar in het certificatieschema Duikploegleider de toetstermen die praktisch werden getoetst onder eindterm 1.6 (paragraaf 10.1.1). vielen, zijn deze in het registratieschema aan de betreffende taken en eindtermen gekoppeld en niet geclusterd onder één eindterm. Inhoudelijk zijn er geen wezenlijke veranderingen in de eind- en toetstermen, maar zijn er accentverschillen aangebracht zoals het expliciteren van de verplichting om te werken met een werkplan en door meer nadruk te leggen op leidinggevende kwaliteiten. Daarnaast zijn de eind- en toetstermen nu per scope beschreven met een meer transparante relatie tussen beide. Onder certificatie waren de eind- en toetstermen in het certificatieschema Duikploegleider per categorie (A, B) beschreven.

De toetstermen in het registratieschema met betrekking tot wet- en regelgeving, waaronder TT 1.1.3, richten zich op de Nederlandse wet- en regelgeving en omvatten ook belangrijke documenten van de werkgever over lokale omstandigheden. Eisen over kennis van regelgeving in de mijnbouw en de Europese regelgeving waaronder regels voor offshore en binnenwater (toetsterm 1.1.2 en 1.1.3 in het certificatieschema Duikploegleider) komen niet meer voor in het registratieschema, maar vallen onder de werkgeversverantwoordelijkheid ten aanzien van voorlichting en onderricht.

De toetstermen 1.2.1 en 1.2.2 in het certificatieschema Duikploegleider die gericht zijn op theorie(kennis) en praktijk (kunde) van (adem)gassen, zijn komen te vervallen. Deze toetstermen hebben betrekking op gedragingen van gassen in het lichaam van de duiker en gebruik van ademgassen. Deze kennis en kunde valt onder registratie onder de functie van de duikmedisch begeleider.

De gevraagde communicatievaardigheden in toetscriterium 1.5.5 uit het certificatieschema Duikploegleider komen in het registratieschema terug in toetstermen TT1.1.2, TT1.1.3, TT1.2.2, TT1.3.1, TT2.1.1, TT2.1.2. De omgang met contractbewaking komt niet terug als eis in het registratieschema. Dit valt buiten de scope van de duikploegleider en is een verantwoordelijkheid van de werkgever ten aanzien van voorlichting en onderricht.

In het registratieschema is in toetsterm TT 1.2.1 de kennis met betrekking tot het tot stand komen van risicoanalyses op verschillende niveaus gedefinieerd. De RI&E en vooral de LMRA hebben een meer prominente rol in de taak van de duikploegleider gekregen. Toetsterm 1.2.2 vereist dat bij het beoordelen van risico’s een aantal onderwerpen wordt genoemd: arbeidsveiligheid, waaronder ten minste: personeel, materiaal, stroming, aanzuiging door delta-P, waterverontreiniging, obstakels, flora en fauna, scheepvaart. Ervaringen uit het verleden (lessons learned) hebben geleid tot het stellen van deze eisen inzake het specifiek benoemen van deze risico’s, bijvoorbeeld Delta-P. Dit geldt ook voor toetsterm TT 1.2.3: kan een luchtberekening voor een geplande duik binnen de scope uitvoeren.

In het registratieschema zijn bij taak 5 eind- en toetstermen geformuleerd (TT 5.1.2 en ET 5.2) die verband houden met het omgaan en transporteren van een gewonde en of bewusteloze duiker.

Daarvoor bestaan moderne hulpmiddelen.

In het registratieschema zijn de documenten in relatie tot ‘relevante wet en regelgeving’ specifieker benoemd in de toetstermen o.a. TT 1.2.1, TT. 3.2.3 en 3.2.4. Het kunnen omgaan met deze documenten is onderdeel van de taken van de duikploegleider. Betreffende documenten zijn: Arbocatalogus WOD en WOD-SOE. In het certificatieschema Duikploegleider werd alleen het Arbobesluit expliciet genoemd.

De toetsmethode is gelijk gebleven onder registratie.

Voor initiële registratiemoeten een theorie-examen en een praktijkexamen worden afgelegd. Het aantal vragen voor het theorie-examen is ten opzichte van het certificatieschema Duikploegleider met 5 vragen uitgebreid van 40 naar met 45 vragen. verhoogd (40). In het registratieschema is ook de maximale tijdsduur van het theorie-examen opgenomen. Deze tijdsduur is, gebaseerd op ervaring onder certificatie, met 22 minuten verkort van 90 tot 68 minuten.

Voor herregistratie is toetsmethode eveneens gelijk gebleven: een beoordeling van de praktijkervaring door middel van een documentenonderzoek, (onder registratie portfoliobeoordeling genaamd), een theorie- en een praktijkexamen.

De portfoliobeoordeling waarbij de vereiste praktijkervaring wordt gecontroleerd beslaat de gehele termijn van registratie: 48 maanden. Onder certificatie was de controle verdeeld over twee keer 24 maanden. De eisen met betrekking tot het aantal gemaakte duiken is opgeteld over 48 maanden gelijk getrokken met de hogere scopes naar 60 duiken, in plaats van twee keer 20 geleide duiken over 24 maanden. Onder registratie vindt een tussentijdse controle (30 geleide duiken) na 24 maanden plaats in verband met vereiste spreiding van de 60 duiken over vier jaar (= 48 maanden).

Het praktijkexamen voor initiële registratie heeft geen wezenlijke veranderingen ondergaan ten opzichte van het praktijkexamen onder certificatie: omstandigheden, uitvoering binnen een casus en tijdsduur zijn gelijk gebleven. Nieuw ten opzichte van het certificatieschema Duikploegleider is de mogelijkheid om het examen in een virtuele praktijksimulatie af te nemen in plaats van alleen in een praktijksimulatie. Zie paragraaf 3, onderdeel een voor een nadere onderbouwing van de virtuele praktijksimulatie. De casus voor het praktijkexamen voor herregistratie bevat altijd een noodprocedure. In het certificatieschema duikploegleider was dit een van de opties om in de casus op te nemen.

Het theorie-examen voor herregistratie bevat 25 vragen. De maximale tijdsduur voor het theorie-examen is 38 minuten. In het certificatieschema Duikploegleider waren het aantal vragen en de tijdsduur niet opgenomen, maar in het toetsplan stond wel het aantal van 20 vragen benoemd. Onder registratie zijn het 5 vragen meer omdat naast kennis over decompressie ook wet- en regelgeving wordt getoetst, en is de precieze tijdsduur benoemd.

Wet en regelgeving komt in de hogere scopes uitgebreider aan bod. Verdiepen, dat wil zeggen dieper duiken, omgaan met decompressie en wet en regelgeving zijn niet voor alle duikploegleiders frequent voorkomende onderwerpen tijdens de dagelijkse activiteiten. Deze onderwerpen vallen wel onder de verantwoordelijkheid van de duikploegleider, er is daarom voor gekozen deze onderwerpen ten minste elke vier jaar bij herregistratie theoretisch te toetsen.

Bijlage IV t/m VI

Deze bijlagen bevat de exameneisen voor Duikploegleider in de scopes B30, B50 en B50R. Deze scopes zijn vergelijkbaar met de subcategorieën B2, B3 en B4 onder certificatie. De opbouw is anders dan onder certificatie, doordat de eind- en toetstermen zijn gekoppeld aan de wijze van taakuitvoering. Waar in het certificatieschema Duikploegleider de toetstermen die praktisch werden getoetst onder eindterm 1.6 (paragraaf 10.1.1) vielen, zijn deze in het registratieschema aan de betreffende taken en eindtermen gekoppeld en niet geclusterd onder één eindterm. Inhoudelijk zijn er geen wezenlijke veranderingen in de eind- en toetstermen, maar zijn er accentverschillen aangebracht zoals het expliciteren van de verplichting om te werken met een werkplan en door meer nadruk te leggen op leidinggevende kwaliteiten. Daarnaast zijn de eind- en toetstermen nu per scope beschreven met een meer transparante relatie tussen beide. Onder certificatie waren de eind- en toetstermen in het certificatieschema Duikploegleider per categorie (A, B) beschreven.

De toetstermen in het registratieschema met betrekking tot wet- en regelgeving, waaronder TT 1.1.3, richten zich op de Nederlandse wet- en regelgeving en omvatten ook belangrijke documenten van de werkgever over lokale omstandigheden. Eisen over kennis van regelgeving in de mijnbouw en de Europese regelgeving (waaronder regels voor offshore en binnenwater) (toetsterm 1.1.2 en 1.1.3 in het certificatieschema Duikploegleider) komen niet meer voor in het registratieschema, maar vallen onder de werkgeversverantwoordelijkheid ten aanzien van voorlichting en onderricht.

De toetstermen 1.2.1 en 1.2.2 in het certificatieschema Duikploegleider die gericht zijn op theorie en praktijk van (adem)gassen, zijn komen te vervallen. Deze toetstermen hebben betrekking op gedragingen van gassen in het lichaam van de duiker. Deze kennis en kunde valt onder registratie onder de functie van de duikmedisch begeleider.

De gevraagde communicatievaardigheden in toetscriterium 1.5.5 uit het certificatieschema Duikploegleider komen in het registratieschema terug in toetstermen TT1.1.2, TT1.1.3, TT.1.2.2, TT1.3.1, TT2.1.1, TT2.1.2. De omgang met contractbewaking komt niet terug als eis in het registratieschema. Dit valt buiten de scope van de duikploegleider en is een verantwoordelijkheid van de werkgever.

In het registratieschema is in toetsterm TT 1.2.1 kennis met betrekking tot het tot stand komen van risicoanalyses op verschillende niveaus gedefinieerd. De RI&E en vooral de LMRA hebben een meer prominente rol in de taak van de duikploegleider gekregen. Toetsterm 1.2.2. vereist dat bij het beoordelen van risico’s een aantal onderwerpen wordt genoemd: arbeidsveiligheid, waaronder ten minste: personeel, materiaal, stroming, aanzuiging door delta-P, waterverontreiniging, obstakels, flora en fauna, scheepvaart. Ervaringen uit het verleden (lessons learned) hebben geleid tot het stellen van deze eisen inzake het specifiek benoemen van deze risico’s, bijvoorbeeld Delta-P. Dit geldt ook voor toetsterm TT 1.2.3: kan een luchtberekening voor een geplande duik binnen de scope uitvoeren.

In het registratieschema zijn bij taak 5 eind- en toetstermen geformuleerd (TT 5.1.2 en ET 5.2.1) die een relatie hebben met het omgaan en transporteren van een gewonde en of bewusteloze duiker. Daarvoor bestaan moderne hulpmiddelen.

In het registratieschema zijn de documenten in relatie tot ‘relevante wet en regelgeving’ specifieker benoemd in de toetstermen o.a. TT 1.2.1, TT. 3.2.3 en 3.2.4. Het kunnen omgaan met deze documenten is onderdeel van de taken van de duikploegleider. Betreffende documenten zijn: Arbocatalogus WOD en WOD-SOE. In het certificatieschema Duikploegleider werd alleen het Arbobesluit expliciet genoemd.

De toetsmethode voor B30, B50 en B50R is gelijk gebleven onder registratie.

Voor initiële registratie moeten een theorie-examen en een praktijkexamen worden afgelegd. Het aantal vragen voor het theorie-examen is ten opzichte van het certificatieschema Duikploegleider met 10 vragen uitgebreid van 40 naar 50 vragen. In het registratieschema is ook de maximale tijdsduur van het theorie-examen opgenomen. Deze tijdsduur is, gebaseerd op ervaring onder certificatie, met 15 minuten verkort van 90 tot 75 minuten.

Voor herregistratie is toetsmethode eveneens gelijk gebleven: een beoordeling van de praktijkervaring door middel van een documentenonderzoek, (onder registratie portfoliobeoordeling genaamd), een theorie- en een praktijkexamen.

De portfoliobeoordeling waarbij de vereiste praktijkervaring wordt gecontroleerd beslaat de gehele termijn van registratie: 48 maanden. Onder certificatie was de controle verdeeld over twee keer 24 maanden.

De eisen met betrekking tot het aantal gemaakte duiken is opgeteld over 48 maanden gelijk getrokken met de hogere scopes naar 60 duiken, in plaats van twee keer 20 geleide duiken over 24 maanden. Onder registratie vindt een tussentijdse controle (30 geleide duiken) na 24 maanden plaats in verband met vereiste spreiding van de 60 duiken over vier jaar (=48 maanden).

Het praktijkexamen voor initiële registratie heeft geen wezenlijke veranderingen ondergaan ten opzichte van het praktijkexamen onder certificatie: omstandigheden, uitvoering binnen een casus en tijdsduur zijn gelijk gebleven. Nieuw ten opzichte van het certificatieschema Duikploegleider is de mogelijkheid om het examen in een virtuele praktijksimulatie af te nemen in plaats van alleen in een praktijksimulatie. Zie paragraaf 3, onderdeel een nadere onderbouwing van de virtuele praktijksimulatie. De casus voor het praktijkexamen voor herregistratie bevat altijd een noodprocedure. In het certificatieschema duikploegleider was dit een van de opties om in de casus op te nemen.

Het theorie-examen voor herregistratie bevat 30 vragen. De maximale tijdsduur voor het theorie-examen is 45 minuten. In het certificatieschema Duikploegleider waren het aantal vragen en de tijdsduur niet opgenomen in het schema, maar in het toetsplan stond wel het aantal van 20 vragen benoemd. Onder registratie zijn het 10 vragen meer omdat naast kennis over decompressie ook wet- en regelgeving wordt getoetst, en is de precieze tijdsduur benoemd.

Wet en regelgeving komt in de hogere scopes uitgebreider aan bod. Verdiepen, dat wil zeggen dieper duiken, omgaan met decompressie en wet en regelgeving zijn niet voor alle duikploegleiders frequent voorkomende onderwerpen tijdens de dagelijkse activiteiten. Deze onderwerpen vallen wel onder de verantwoordelijkheid van de duikploegleider, er is daarom voor gekozen deze onderwerpen ten minste elke vier jaar bij herregistratie theoretisch te toetsen.

Bijlage VII

Deze bijlage bevat de exameneisen voor Duikploegleider in de scope C. Deze scope is vergelijkbaar met subcategorie C onder certificatie. In het certificatieschema Duikploegleider ontbrak scope C, dit was een tekortkoming van het schema. Onder certificatie werd gehandeld op grond van eisen voor duikploegleider scope B4 met duiken gerelateerd aan type duiken van scope C duiken. In het registratieschema is de scope C wel opgenomen.

De praktische toetstermen die niet geëxamineerd worden (n.v.t. en cursief) maken deel uit van de kwalificatie IMCA bell-diving supervisor, welke als entree-eis voorwaardelijk zijn.

De eindtermen 2.1, 3.1, 5.1 en 5.2 maken deel uit van deze kwalificatie en worden daarom niet nogmaals getoetst middels een praktijkexamen

Bijlage VIII

Deze bijlage bevat de staffel voor de eisen aan de tussentijdse controle dan wel portfoliobeoordeling voor Duikploegleider scope A9 en A15. Conform artikel 9.2a van de Arbeidsomstandighedenregeling wordt de persoon die op 1 januari 2025 beschikt over een geldig certificaat duikploegleider dan wel duikploegleider bij de brandweer op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register civiele duikarbeid of het Register duikarbeid brandweer en politie in de relevante scope, bedoeld in artikel 6.1, tweede lid.

Voor de scopes A9 en A15 is er een verzwaring van het aantal geleide duiken die over 24 maanden wordt getoetst voor de aantoonbare doorlopende praktijkervaring ten opzichte van toetsterm H1.1 in het certificatieschema Duikploegleider voor subcategorie A1, A2 en B1 en Duikploegleider bij de brandweer. Onder registratie moeten over 24 maanden 30 duiken zijn geleid in de scopes duiker waaraan leiding gegeven mag worden, in plaats van 20 geleide duiken die onder certificatie moeten worden aangetoond.

Om te voorkomen dat de verzwaring bij inwerkingtreden van registratie met terugwerkend kracht van toepassing is over de volledige voorgaande 24 maanden voor de datum van tussentijdse controle (paragraaf 5.6) of de volledige afgelopen 48 maanden voor de datum einde geldigheid, toetst de registratie-instelling de eisen op basis van een staffel. De staffel is bepaald op een gemiddeld aantal duiken per maand over een periode van 24 maanden. Onder certificatie diende 20 geleide duiken te zijn gemaakt over de voorgaande 24 maanden. De staffel voor de maanden onder certificatie is berekend op 24 maanden gedeeld door 20 geleide duiken: dit is 1,2. De staffel voor de maanden onder registratie is berekend op 24 maanden gedeeld door 30 geleide duiken: dit is 0,8.

Dit betekent bijvoorbeeld dat bij een persoon die op 1 januari 2025 met een geldig certificaat duikploegleider subcategorie A2 met datum einde geldigheid 1 november 2027 voor de resterende geldigheidsduur van het certificaat is ingeschreven in een Register in de scope A15 het volgende aantal geleide duiken voor 1 november 2025 moet aantonen voor de tussentijdse controle (paragraaf 5.7):

  • 14 van de 24 maanden vallen onder persoonscertificatie. De staffel is dan 14 gedeeld door 1,2. Dit is afgerond 12 geleide duiken.

  • 10 van de 24 maanden vallen onder persoonsregistratie. De staffel is dan 10 gedeeld door 0,8.

Dit is afgerond 13 geleide duiken.

In totaal dient deze persoon 25 geleide duiken aan te tonen over de periode 1 november 2023 tot 1 november 2025 om te voldoen aan de tussentijdse controle op de doorlopende praktijkervaring (paragraaf 5.6 en 5.7).

Om te voldoen aan de eisen van de portfoliobeoordeling zoals genoemd in de betreffende Bijlagen I en II onder ad I Portfoliobeoordeling wordt de staffel gehanteerd over de 24 maanden vooraf aan herregistratie in plaats van de gestelde 48 maanden vanaf (her)registratie. Omdat de geregistreerde op het moment van registratie in het Register voldoet aan de eis van het in bezit hebben van een geldig certificaat, heeft de geregistreerde onder certificatie al voldaan aan: 1. de toetsterm H1 Duikploegleider dan wel toetsterm 1 Duikploegleider bij de brandweer over de eerste 24 maanden vanaf (her)certificatie of 2. de geregistreerde heeft over de eerste 24 maanden vanaf (her)certificatie voldaan aan de eisen op basis van de staffel tussentijdse controle voor de betreffende scope zoals genoemd in Bijlage VIII. Bij de portfoliobeoordeling wordt daarom alleen het aantal geleide duiken in de 24 maanden vooraf aan herregistratie beoordeeld.

Naar boven