Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2019, 471 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2019, 471 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 juli 2019, nr. 2019-0000098819;
Gelet op Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119), de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming en de artikelen 16, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel a, vierde lid, aanhef en onderdeel b, zevende lid, aanhef en onderdelen a en b, 20 en 33, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 september 2019, No.W12.19.0189/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 november 2019, nr. 2019-0000165348;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
Na afdeling 1A wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister draagt zorg voor de inrichting van de volgende registers:
a. het Register gasdeskundigen tankschepen, bedoeld in artikel 3.5h, vierde lid;
b. het Register veilig werken defensiemedewerkers, bedoeld in:
1°. artikel 3.5h, vierde lid;
2°. de artikelen 4.8, tweede lid, en 4.10, zesde lid;
3°. artikel 4.9, eerste en tweede lid; en
4°. de artikelen 6.14a, derde en zesde lid, en 6.14b, eerste lid;
c. het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers, bedoeld in:
1°. artikel 4.8, tweede lid; en
2°. artikel 4.9, eerste en tweede lid;
d. het Register veilig werken met explosieve stoffen, bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, en 4.10, zesde lid;
e. het Register vuurwerkbezigers, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid;
f. het Register vuurwerkbewerkers, bedoeld in artikel 4.9, tweede lid;
g. het Register duikerartsen, bedoeld in artikel 6.14a, derde en zesde lid, en 6.14b eerste lid; en
h. het Register kraanmachinisten, bedoeld in artikel 7.32, eerste lid.
2. De registers hebben de vorm van een elektronische databank.
3. Onze Minister verwerkt in de registers de gegevens van personen die voldoen aan de eisen die bij of krachtens dit besluit zijn gesteld aan de beoefenaren van bepaalde beroepen, met het oog op de raadpleging ervan door werkgevers, opdrachtgevers als bedoeld in artikel 400, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover van toepassing, andere direct betrokkenen en het toezicht op en de handhaving van het bij of krachtens de wet bepaalde.
4. Met het oog op de doeleinden, bedoeld in het derde lid, laten personen als bedoeld in dat lid, zich registreren dan wel herregistreren in het voor hen van toepassing zijnde register.
5. Onze Minister registreert op verzoek, met het oog op de doeleinden, bedoeld in het derde lid, de gegevens van een persoon die onderdaan is van een staat als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, in het voor deze persoon van toepassing zijnde register, anders dan de registers, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, indien op grond van artikel 6 van die wet is aangetoond dat deze persoon over gelijkwaardige kwalificaties beschikt als de personen, bedoeld in het derde lid.
6. Voor het registeren en herregistreren in een register kunnen vergoedingen in rekening worden gebracht bij de persoon die zich laat registreren dan wel herregistreren, die in redelijke verhouding staan tot de werkelijke kosten ervan.
1. Onze Minister is de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in de registers, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid.
2. Onze Minister wijst voor ieder register als bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen a, d, e, f, g en h, een verwerker aan als bedoeld in artikel 28 van de Algemene verordening gegevensbescherming, en sluit met hem een verwerkersovereenkomst.
3. Onze Minister wijst voor ieder register als bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen b en c, een verwerker aan als bedoeld in artikel 28 van de Algemene verordening gegevensbescherming, en maakt met hem verwerkersafspraken.
4. Bij een verwerker als bedoeld in het tweede en derde lid, berust in ieder geval het beheer van het desbetreffende register, waarbij zorg gedragen wordt voor een goede beschikbaarheid, betrouwbaarheid, werking en beveiliging ervan.
5. Een verwerker als bedoeld in het tweede en derde lid, richt de toegang tot en de inzage van het desbetreffende register in overeenkomstig het bij of krachtens deze afdeling bepaalde en de met hem gesloten verwerkersovereenkomst respectievelijk met hem gemaakte verwerkersafspraken.
6. Onze Minister treft maatregelen die ertoe strekken dat de inhoud van de registers, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, juist, actueel en volledig is.
1. Bij het verzoek om registratie of herregistratie, bedoeld in artikel 1.5j, vierde en vijfde lid, verstrekt de persoon die zich wil laten registeren dan wel herregistreren, de volgende informatie:
a. de voornaam of -namen en achternaam;
b. de geboortedatum en geboorteplaats;
c. de contactgegevens;
d. een kopie of scan van documenten waaruit de vereiste kennis en vaardigheden blijken;
e. een goed gelijkende pasfoto ten behoeve van een bewijs van registratie of herregistratie, voor zover een wettelijk voorschrift dat vereist; en
f. een verklaring omtrent gedrag, indien het bezit daarvan op grond van een wettelijk voorschrift is vereist.
2. Indien Onze Minister vaststelt dat de verzoeker een of meer van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, niet heeft verstrekt, stelt hij deze in de gelegenheid het ontbrekende gegeven of de ontbrekende gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken. Wordt het gegeven of worden de gegevens niet binnen die twee weken verstrekt, dan wordt het verzoek buiten behandeling gelaten.
3. Een verzoek tot registratie of herregistratie wordt niet in behandeling genomen tijdens de periode waarin de registratie of herregistratie is verwijderd op grond van artikel 1.5p, tweede lid, en indien sprake is van een verwijdering van de registratie dan wel herregistratie op grond van artikel 1.5p, derde lid, onder e, tot twaalf maanden na de datum van verwijdering.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1. In de registers, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, neemt Onze Minister onder een uniek registratienummer de volgende gegevens met betrekking tot verzoeker op:
a. de voornaam of -namen en achternaam;
b. de geboortedatum en geboorteplaats;
c. de contactgegevens;
d. een kopie of scan van documenten waaruit de vereiste kennis en vaardigheden blijken;
e. een goed gelijkende pasfoto ten behoeve van een bewijs van registratie of herregistratie, voor zover een wettelijk voorschrift dat vereist;
f. een verklaring omtrent gedrag, indien deze op grond van een wettelijk voorschrift vereist is;
g. de ingangsdatum van registratie dan wel herregistratie;
h. de einddatum van de registratie dan wel herregistratie; en
i. de datum van een eventuele aanpassing van gegevens in het register en van een eventuele schorsing of verwijdering van een registratie dan wel herregistratie in het register.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1. De ingangsdatum van de registratie of herregistratie van een persoon in een register als bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, wordt bepaald op de datum dat Onze Minister de aanvraag heeft goedgekeurd.
2. De einddatum van de registratie of herregistratie van een persoon in een register wordt bepaald op uiterlijk vijf jaar na de ingangsdatum van de registratie of herregistratie daarin.
3. Indien sprake is van verwijdering als bedoeld in artikel1.5p, tweede lid of derde lid, onder b, c, d of e, wordt, in afwijking van het tweede lid, de datum waarop deze verwijdering ingaat als einddatum bepaald.
1. De registers, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, kunnen alleen worden geraadpleegd door:
a. de ingeschrevene, wat betreft alle op zijn persoon betrekking hebbende gegevens;
b. de werkgever en de door de werkgever gemachtigde, wat betreft het geregistreerd, geherregistreerd of geschorst zijn van een persoon;
c. de opdrachtgever, bedoeld in artikel 400, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de door opdrachtgever gemachtigde en andere direct betrokkenen, wat betreft het geregistreerd, geherregistreerd of geschorst zijn van een persoon, voor zover het niet gaat om de registers, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen b en c;
d. de toezichthouder, wat betreft alle gegevens; en
e. de verwerker van het register, wat betreft alle gegevens.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1. De in artikel 1.5m bedoelde gegevens worden indien noodzakelijk door Onze Minister, ambtshalve dan wel op verzoek van de geregistreerde of geherregistreerde persoon, aangepast.
2. De in de registers opgenomen gegevens van een geregistreerde of geherregistreerde kunnen door Onze Minister voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf maanden uit de registers worden verwijderd indien hij heeft vastgesteld dat de geregistreerde dan wel geherregistreerde met zijn werkzaamheden, voor zover die door de registratie dan wel herregistratie worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht, gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.
3. De in de registers opgenomen gegevens van een geregistreerde of geherregistreerde worden door Onze Minister definitief uit de registers verwijderd:
a. na het verstrijken van de einddatum van de registratie of herregistratie, bedoeld in artikel 1.5n, tweede lid;
b. indien sprake is van een onherroepelijk besluit tot het niet verstrekken van een verklaring omtrent gedrag, wanneer voor de registratie wordt vereist dat een persoon beschikt over een dergelijke verklaring;
c. indien sprake is van een onherroepelijk besluit tot intrekking dan wel niet verlengen van een verklaring van geen bezwaar, wanneer voor de registratie dan wel herregistratie wordt vereist dat een persoon beschikt over een dergelijke verklaring;
d. indien sprake is van het niet meer voldoen aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot de registratie dan wel herregistratie gestelde eisen, anders dan die bedoeld onder b of c; of
e. indien Onze Minister heeft vastgesteld dat de geregistreerde dan wel geherregistreerde met zijn werkzaamheden, voor zover die door de registratie dan wel herregistratie worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.
4. Indien het vermoeden bestaat dat een registratie dan wel herregistratie moet worden verwijderd op grond van het tweede lid of derde lid, onder e, kan Onze Minister lopende het onderzoek daarnaar een registratie dan wel herregistratie schorsen voor de duur van maximaal drie maanden.
5. Na het verstrijken van de einddatum van de registratie of herregistratie en na het verwijderen van de registratie dan wel herregistratie worden alle met betrekking tot een persoon geregistreerde gegevens door Onze Minister maximaal vijf jaar bewaard.
6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vijfde lid.
B
In artikel 1.30, eerste lid, wordt «hoofdstukken 3 tot en met 8» vervangen door «hoofdstukken 3, 4, met uitzondering van de artikelen 4.8, 4.9 en 4.10, en 5 tot en met 8».
C
Artikel 3.5h komt te luiden:
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder tankschip verstaan: een schip dat is gebouwd of geschikt gemaakt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in een of meerdere tanks.
2. Indien bij het schoonmaken, onderhouden, herstellen of verbouwen dan wel het geheel of gedeeltelijk slopen van een tankschip gevaar kan bestaan voor brand, explosie, vergiftiging, verstikking of bedwelming, wordt die arbeid uitsluitend verricht door een werknemer die beschikt over voldoende deskundigheid.
3. De arbeid wordt op veilige wijze verricht onder voortdurend toezicht van een andere werknemer die eveneens beschikt over voldoende deskundigheid.
4. De arbeid vangt niet aan dan nadat een daarvoor gekwalificeerde persoon die is geregistreerd in het Register gasdeskundigen tankschepen of het Register veilig werken defensiemedewerkers, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen a en b, dan wel een persoon van wie de beroepskwalificaties zijn gecontroleerd en toereikend bevonden overeenkomstig de artikelen 23, 27 en 28 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en die deze arbeid verricht onder voortdurend toezicht van een daarvoor gekwalificeerde persoon die is geregistreerd in het Register gasdeskundigen tankschepen, vooraf de gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer die de arbeid gaat verrichten, en de randvoorwaarden met betrekking tot die arbeid heeft beoordeeld en aan de werknemer, bedoeld in het derde lid, een verklaring heeft afgegeven die voldoet aan een bij ministeriële regeling vast te stellen model. De laatstgenoemde werknemer draagt er zorg voor dat de verklaring ter plekke is in te zien door de toezichthouder en de werknemer die de arbeid, bedoeld in het tweede lid, verricht.
5. Een bewijs van registratie en herregistratie in het Register gasdeskundigen tankschepen dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs is op de arbeidsplaats aanwezig.
6. Artikel 1.5ha is van overeenkomstige toepassing.
D
Artikel 4.8 komt te luiden:
1. Arbeid waarbij gebruik wordt gemaakt van instabiel ontplofbare stoffen, ontplofbare stoffen van de subklasse 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1,5, 1.6 of zelf ontledende stoffen en mengsels type A of B als bedoeld in de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, wordt uitsluitend verricht volgens een vooraf opgesteld plan dat een deugdelijke beschrijving bevat van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden risico’s en gevaren alsmede de wijze waarop deze risico’s en gevaren voorkomen of zo veel mogelijk beperkt worden.
2. De arbeid wordt uitsluitend verricht door een daarvoor gekwalificeerde persoon die is geregistreerd in het Register veilig werken defensiemedewerkers, het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers of het Register veilig werken met explosieve stoffen, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel b, c of d, dan wel door een persoon van wie de beroepskwalificaties zijn gecontroleerd en toereikend bevonden overeenkomstig de artikelen 23, 27 en 28 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en die deze arbeid verricht onder voortdurend toezicht van een persoon die is geregistreerd in het Register veilig werken met explosieve stoffen.
3. Bij ministeriële regeling kan arbeid worden aangewezen waarop het eerste lid gelet op de beperkte risico’s en gevaren niet van toepassing is.
4. Een bewijs van registratie en herregistratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs is op de arbeidsplaats aanwezig.
5. Artikel 1.5ha is van overeenkomstige toepassing.
E
Artikel 4.9 komt te luiden:
1. Arbeid waarbij consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of een pyrotechnisch artikel voor theatergebruik als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit tot ontbranding wordt gebracht, wordt opgebouwd, geïnstalleerd, gemonteerd, geassembleerd dan wel na ontbranding wordt verwijderd, wordt uitsluitend verricht door een daarvoor gekwalificeerde persoon die is geregistreerd in het Register veilig werken defensiemedewerkers, het Register veilig werken met explosieven en vuurwerk politiemedewerkers of het Register vuurwerkbezigers, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen b, c of e, dan wel door een persoon van wie de beroepskwalificaties zijn gecontroleerd en toereikend bevonden overeenkomstig de artikelen 23, 27 en 28 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en deze arbeid verricht onder voortdurend toezicht van een daarvoor gekwalificeerde persoon die is geregistreerd in het Register vuurwerkbezigers. De arbeid wordt uitsluitend verricht volgens een vooraf opgesteld plan dat een deugdelijke beschrijving bevat van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden risico’s en gevaren alsmede de wijze waarop deze risico’s en gevaren voorkomen of zo veel mogelijk beperkt worden.
2. Arbeid bestaande uit het verkopen, bewerken of beschikbaar stellen van consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit met inbegrip van vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.3 van het Vuurwerkbesluit, wordt uitsluitend verricht door een daarvoor gekwalificeerde persoon die is geregistreerd in het Register veilig werken defensiemedewerkers, het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers of het Register vuurwerkbewerkers, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen b, c of f, dan wel door een persoon van wie de beroepskwalificaties zijn gecontroleerd en toereikend bevonden overeenkomstig de artikelen 23, 27 en 28 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en die deze arbeid verricht onder voortdurend toezicht van een daarvoor gekwalificeerde persoon die is geregistreerd in het Register vuurwerkbewerkers.
3. Een bewijs van registratie en herregistratie in het Register vuurwerkbezigers of het Register vuurwerkbewerkers dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs is op de arbeidsplaats aanwezig.
4. Artikel 1.5ha is van overeenkomstige toepassing.
F
Artikel 4.10 komt te luiden:
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
conventionele munitie die explosieve stoffen bevat als bedoeld in het protocol inzake ontplofbare oorlogsresten van 28 november 2003 (Trb. 2004, 227) met inbegrip van mijnen, valstrikken en andere mechanismen;
ontplofbare munitie die tijdens een gewapend conflict niet is gebruikt, die is achtergelaten of gedumpt door een partij bij een gewapend conflict en al dan niet voor ontsteking zijn geprepareerd, van een ontsteking zijn voorzien, op scherp zijn gezet of anderszins voor gebruik zijn voorbereid;
in een gewapend conflict gebruikte ontplofbare munitie die ontstekingsgereed is, van een ontsteking is voorzien, op scherp is gezet of anderszins voor gebruik is voorbereid, en die niet tot ontploffing is gekomen;
achtergelaten ontplofbare munitie en niet-gesprongen munitie.
2. In alle gevallen waarin gevaar voor de veiligheid of gezondheid van werknemers kan bestaan door de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten, wordt, alvorens werkzaamheden worden aangevangen, hiernaar een oriënterend onderzoek ingesteld.
3. Indien het oriënterend onderzoek de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten die gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid of gezondheid van werknemers niet uitsluit wordt een nader onderzoek ingesteld.
4. Indien uit het nader onderzoek blijkt dat gevaar bestaat voor de veiligheid of gezondheid van werknemers door de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten, worden die ontplofbare oorlogsresten opgespoord of andere passende maatregelen getroffen om dit gevaar te voorkomen.
5. Het opsporen van ontplofbare oorlogsresten wordt uitsluitend verricht door een bedrijf dat voor de te verrichten arbeid in het bezit is van een certificaat opsporen ontplofbare oorlogsresten dat is afgegeven door Onze Minister of een door hem aangewezen certificerende instelling.
6. De arbeid ten behoeve van het opsporen van ontplofbare oorlogsresten wordt uitsluitend verricht door een daarvoor gekwalificeerde persoon die is geregistreerd in het Register veilig werken defensiemedewerkers of het Register veilig werken met explosieve stoffen, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen b of d, dan wel door een persoon van wie de beroepskwalificaties zijn gecontroleerd en toereikend bevonden overeenkomstig de artikelen 23, 27 en 28 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en die deze arbeid verricht onder voortdurend toezicht van een daarvoor gekwalificeerde persoon die is geregistreerd in het Register veilig werken met explosieve stoffen.
7. Het ruimen van ontplofbare oorlogsresten wordt uitsluitend verricht door explosievenopruimingseenheden van het Ministerie van Defensie.
8. Een bewijs van registratie en herregistratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs is op de arbeidsplaats aanwezig.
9. Artikel 1.5ha is van overeenkomstige toepassing.
10. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het tweede tot en met vijfde lid.
G
In hoofdstuk 4, afdeling 10, wordt onder vernummering van paragraaf 1 tot paragraaf 1a een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Indien het opsporen van ontplofbare oorlogsresten als bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, onderdeel d, wordt verricht door de krijgsmacht is artikel 4.10, vijfde lid, niet van toepassing.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de eisen waaraan het opsporen van ontplofbare oorlogsresten door de krijgsmacht voldoet.
H
Artikel 6.14a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «die in het bezit is van een certificaat duikerarts, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling» vervangen door «die is ingeschreven in het Register veilig werken defensiemedewerkers of het Register duikerartsen, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen b en g, dan wel een arts van wie de beroepskwalificaties zijn gecontroleerd en toereikend bevonden overeenkomstig de artikelen 23, 27 en 28 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties,».
2. In het zesde lid wordt «die in het bezit is van een certificaat duikerarts als bedoeld in het derde lid» vervangen door «die is ingeschreven in het Register veilig werken defensiemedewerkers of het Register duikerartsen, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen b en g dan wel een arts van wie de beroepskwalificaties zijn gecontroleerd en toereikend bevonden overeenkomstig de artikelen 23, 27 en 28 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties,».
I
Artikel 6.14b wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «de afgifte van het certificaat duikerarts, bedoeld in artikel 6.14a, derde lid» wordt vervangen door «de registratie in het Register veilig werken defensiemedewerkers of het Register duikerartsen, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel b en g».
2. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
3. Na het eerste lid (nieuw) worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Een bewijs van registratie en herregistratie in het Register duikerartsen dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs is op de arbeidsplaats aanwezig.
3. Artikel 1.5ha is van overeenkomstige toepassing.
J
Artikel 7.32 wordt vervangen door:
1. Een torenkraan, mobiele kraan of funderingsmachine die behoort tot een bij ministeriële regeling omschreven categorie, mag slechts worden bediend door een persoon die is geregistreerd in het Register kraanmachinisten, bedoeld artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel h, dan wel door een persoon van wie de beroepskwalificaties zijn gecontroleerd en toereikend akkoord bevonden overeenkomstig de artikelen 23, 27 en 28 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de persoon die in het kader van een opleiding tot machinist een torenkraan, mobiele kraan of funderingsmachine bedient mits dit gebeurt onder voortdurend en direct toezicht van een persoon die is geregistreerd in het Register kraanmachinisten, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel h, dan wel een persoon van wie de beroepskwalificaties zijn gecontroleerd en toereikend bevonden overeenkomstig de artikelen 23, 27 en 28 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.
3. Een bewijs van registratie en herregistratie in het Register kraanmachinisten dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs is op de arbeidsplaats aanwezig.
4. Artikel 1.5ha is van overeenkomstige toepassing.
K
Artikel 9.3, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «3.5h, tweede, vierde en vijfde lid» vervangen door «3.5h, tweede tot en met zesde lid».
2. In onderdeel d wordt «4.8, tweede, derde en vierde lid,» vervangen door «4.8, tweede, vierde en vijfde lid» en «4.9, tweede en derde lid», vervangen door «4.9 en 4.10, zesde, achtste en negende lid».
3. In onderdeel e wordt na «6.14a, vijfde lid,» ingevoegd »6.14b, tweede en derde lid,».
4. In onderdeel f wordt «7.32, eerste en tweede lid» vervangen door «7.32».
L
Artikel 9.5, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «4.10, tweede en derde lid» vervangen door «4.10, tweede tot en met tiende lid».
2. In onderdeel d wordt na »6.14a,» ingevoegd «6.14b, tweede en derde lid,».
3. In onderdeel e wordt «7.32, eerste en tweede lid» vervangen door «7.32».
M
Artikel 9.9b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «3.5h, tweede tot en met vijfde lid» vervangen door «3.5h, tweede tot en met zesde lid».
2. In onderdeel d wordt «4.8, eerste tot en met vierde lid, 4.9, eerste tot en met derde lid, 4.10, tweede en derde lid» vervangen door «4.8, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 4.9, 4.10, tweede tot en met tiende lid».
3. In onderdeel f wordt na «6.14a, eerste tot en met derde en vijfde lid,» ingevoegd «6.14b, tweede en derde lid,».
4. In onderdeel g wordt «7.32, eerste en tweede lid» vervangen door «7.32».
N
Artikel 9.37d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid alsmede de aanduiding »1.» voor het eerste lid vervallen.
2. In het artikel wordt »2019» vervangen door «2021» en wordt «artikel 1.5c, derde lid, van het besluit, zoals dat luidde op 31 december 2017» vervangen door «artikel 1.5e, tweede lid,».
Het Vuurwerkbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3B.1, zesde lid, komt te luiden:
6. De toepassingsvergunning vervalt op het moment dat de geldigheidsduur van de inschrijving in het Register vuurwerkbezigers, bedoeld in artikel 3B.2, tweede lid, onder c, afloopt. Is de toepassingsvergunning verleend aan een onderneming dan vervalt de toepassingsvergunning eveneens op het moment dat er geen persoon meer werkzaam is voor de onderneming die in het Register vuurwerkbezigers, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, is opgenomen.
B
Artikel 3B.2, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. een afschrift van een geldige inschrijving in het Register vuurwerkbezigers, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat is afgegeven aan de persoon door wie de handelingen, waarop de aanvraag betrekking heeft, worden verricht en dat betrekking heeft op die handelingen;.
C
Artikel 3B.6, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. de persoon die is of de personen die zijn ingeschreven in het Register vuurwerkbezigers, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, en door wie of onder wiens of wier toezicht bedrijfsmatig handelingen met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden verricht, als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid;.
1. Personen die beschikken over een geldig certificaat of getuigschrift dat is afgegeven krachtens het Arbeidsomstandighedenbesluit, zoals dat besluit luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de op dat certificaat of getuigschrift van toepassing zijnde onderdelen of subonderdelen van artikel I, kunnen voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat of getuigschrift worden ingeschreven in het van toepassing zijnde register, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid.
2. Indien de resterende geldigheidsduur van een certificaat als bedoeld in het eerste lid, verstrijkt binnen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister in bijzondere gevallen de registratie in het van toepassing zijnde register verlengen voor ten hoogste zes maanden.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 28 november 2019
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark
Uitgegeven de dertiende december 2019
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
In dit besluit wordt voor personen die bepaalde typen arbeid verrichten (anders gezegd, de beoefenaren van bepaalde typen beroepen) de verplichting ingevoerd om zich te laten registreren in specifieke door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: Minister van SZW) beheerde registers van vakbekwame beroepsbeoefenaren. Dit gebeurt op grond van artikel 16, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel a, vierde lid, aanhef en onderdeel b, en zevende lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet; zie hierover paragraaf 1.3).
De arbowet- en regelgeving ziet primair op werknemers. In alle sectoren zijn echter ook geregeld zelfstandigen actief. Via het gewijzigde artikel 9.5 zijn de registratieverplichting en daarmee samenhangende andere verplichtingen van overeenkomstige toepassing verklaard op deze groep, zoals dat ook het geval was en is bij de wettelijke certificatieverplichting.
Momenteel geldt voor enkele typen beroepsbeoefenaren de verplichting te beschikken over een persoonscertificaat en voor enkele typen bedrijven/instellingen de verplichting te beschikken over een procescertificaat of een certificaat voor hun managementsysteem. Dergelijke certificaten kunnen worden afgegeven door de Minister van SZW zelf, maar in de praktijk gebeurt dat veelal door certificerende instellingen die door de Minister van SZW daartoe zijn aangewezen (artikel 20 e.v. Arbowet en artikel 1.5a e.v. van het Arbeidsomstandighedenbesluit, hierna: Arbobesluit).
Bij de aanwijzing van certificerende instellingen om wettelijk verplichte certificaten af te geven heeft de Minister van SZW gebruik gemaakt van beoordelingen van die instellingen door de Raad voor Accreditatie (hierna: RvA). De RvA is in Nederland aangewezen als Nationale Accreditatie instantie. Bij de aanwijzing van de RvA tot nationale accreditatie-instantie in 2009 werd er vanuit gegaan dat de RvA naast accreditatie-activiteiten ook andere activiteiten mocht verrichten. Een van die andere activiteiten betrof het uitvoeren van beoordelingen of certificerende instellingen voldoen aan de eisen voor aanwijzing door de Minister van SZW. Gebleken is dat de Europese Commissie van oordeel is dat de nationale accreditatie-instanties gelet op Verordening 765/20081 uitsluitend accreditatieactiviteiten mogen verrichten en dat alleen tegen de geharmoniseerde normen, die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.2 Oogmerk hiervan is de borging van de gelijkwaardigheid van de activiteiten van accreditatie-instanties in Europa en daarmee van de gelijkwaardigheid van door accreditatie-instanties verleende accreditaties aan conformiteitsbeoordelingsinstanties. De uitvoering door de RvA van beoordelingen in het kader van de arbo- en warenwetregelgeving achtte de Europese Commissie niet in overeenstemming met Verordening 765/2008. Om die reden ontstond de noodzaak om met de RvA een geleidelijke afbouw van de beoordelingsactiviteiten overeen te komen zodat die in 2019 eindigen. De aanwijzing van certificerende instellingen voor het afgeven van wettelijke verplichte certificaten op grond van de Arbowet zal vanaf 1 januari 2020 alleen worden gebaseerd op accreditatie door de RvA.
Daarnaast stelt het kabinetsstandpunt over conformiteitsbeoordeling en accreditatie, dat als overheden het instrument van verplichte certificatie hanteren, de afgifte van die certificaten in principe plaats dient te vinden door certificerende instellingen die door de RvA zijn geaccrediteerd.3
Het voorgaande heeft per 1 januari 2018 geleid tot een aanpassing van de eerste paragraaf van Afdeling 1A van het Arbobesluit.4 Daarmee is geregeld dat certificerende instellingen die willen worden aangewezen om wettelijk verplichte certificaten af te geven vanaf 1 januari 2020 dienen te beschikken over een accreditatie door de RvA. De eis van een positieve beoordeling vervalt per 1 januari 2020.
Het Ministerie van SZW is vervolgens in overleg getreden met diverse sectoren over de gevolgen van de invoering van de wettelijk verplichte certificatie onder accreditatie. Daarbij is gebleken dat dit in enkele sectoren met slechts geringe aantallen beroepsbeoefenaren en in de sector kraanmachinisten ongewenste consequenties zou hebben. Dit was aanleiding om op die terreinen met het onderhavige besluit de hieronder uiteen te zetten wettelijke registratieverplichting in te voeren.
Certificerende instellingen die personen certificeren moeten bij hun accreditatie-aanvraag aan de RvA een certificatieschema voorleggen dat voldoet aan de eisen van de accreditatienorm voor persoonscertificatie.5 Dat betekent dat er een schemabeheerder moet zijn die in staat is een certificatieschema op te stellen dat aan die eisen voldoet. Niet in alle werkvelden met verplichte persoonscertificatie is voldoende inhoudelijke kennis van de toepasselijke accreditatienorm en certificatietechniek voorhanden. Om die te verwerven zijn investeringen nodig. In sectoren waarin slechts geringe aantallen beroepsbeoefenaren werkzaam zijn, leidt dit tot aanzienlijke kosten per certificaathouder.
Daarnaast moeten certificerende instellingen vergoedingen betalen aan de RvA voor de uitvoering van accreditatiewerkzaamheden. De vergoeding voor een initiële accreditatie door de RvA van een certificerende instelling voor persoonscertificatie bedraagt € 15.000 á € 20.000. Nadat een certificerende instelling is geaccrediteerd vinden jaarlijks audits plaats door de RvA. De kosten daarvan kunnen variëren, maar zijn lager dan de kosten voor een initiële accreditatie. Een accreditatie is in beginsel vier jaar geldig. Voor vernieuwing van de accreditatie is een nieuwe accreditatiebeoordeling nodig.
Certificerende instellingen zullen de kosten in verband met accreditatie willen doorberekenen aan de houders van persoonscertificaten. Ook dit leidt in kleinere sectoren tot forse extra kosten per certificaathouder.
Omdat in sectoren met slechts geringe aantallen beroepsbeoefenaren de accreditatieverplichting aanzienlijke kosten per certificaathouder tot gevolg heeft, hebben enkele van deze sectoren aangegeven een voorkeur te hebben voor een minder kostbaar alternatief voor wettelijk verplichte persoonscertificatie onder accreditatie, waarbij toch de veiligheid/kwaliteit van de door de betrokken beroepsoefenaren te verrichten arbeid wordt gewaarborgd. Voor deze sectoren is gekozen voor de invoering van een wettelijke registratieverplichting. Het instrument van wettelijk verplichte persoonsregistratie biedt een goed alternatief om de kwaliteitsborging van deze beroepen in stand te houden en kan met lagere overheadkosten worden uitgevoerd.
Het gaat in dit verband om de volgende typen beroepsbeoefenaren6:
a. gasdeskundigen tankschepen (zie artikel 3.5h Arbobesluit; in de civiele sector zijn er 10 á 20 gasdeskundigen tankschepen);
b. personen die werken met explosieve stoffen, te weten springmeesters en schietmeesters (zie artikel 4.8 Arbobesluit; in de civiele sector zijn er enkele tientallen springmeesters en schietmeesters);
c. vuurwerkbezigers en vuurwerkbewerkers (zie artikel 4.9 Arbobesluit; in de civiele sector zijn er 150 á 200 professionele vuurwerkdeskundigen);
d. personen die werken bij bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen (zie artikel 4.10 Arbobesluit; in de civiele sector zijn er 800 deskundigen werkzaam bij bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen); en
e. duikerartsen (zie artikel 6.14c Arbobesluit; in de civiele sector zijn er ca. 40 duikerartsen).
Voor gasdeskundigen tankschepen, springmeesters, vuurwerkdeskundigen en duikerartsen is de registratieverplichting in de plaats gekomen van de certificatieverplichting.
Voor schietmeesters en voor personen die werken bij bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen gold geen certificatieverplichting.
Voor schietmeesters is de registratieverplichting in de plaats gekomen van de verplichting te beschikken over een door de Minister van SZW afgegeven getuigschrift. De beroepsregulering van schietmeesters is onderdeel geworden van de bredere regulering van het werken met explosieve stoffen.
Voor personen die werkzaam zijn bij opsporingsbedrijven golden de eisen zoals opgenomen in het certificatieschema voor OCE-bedrijven.7 Dit certificatieschema is aangepast en op verzoek van de sector toegespitst op het managementsysteem van opsporingsbedrijven.
De RvA hanteert voor het accrediteren van certificerende instellingen die managementsystemen certificeren, de toepasselijke accreditatienorm.8 Voor het verstrekken van persoonscertificaten geldt een andere accreditatienorm.9 Het stellen van eisen aan het personeel van opsporingsbedrijven, de toetsing daarvan en het verklaren dat het personeel aan die eisen voldoet kunnen daarom geen onderdeel meer uitmaken van het certificatieschema voor het managementsysteem van de opsporingsbedrijven.
Omdat maar een beperkt aantal deskundigen werkzaam is bij opsporingsbedrijven is ervoor gekozen om voor hen een verplichting tot persoonsregistratie in het leven te roepen in plaats van een persoonscertificaat. In het certificatieschema voor het managementsysteem van opsporingsbedrijven wordt alleen nog opgenomen dat bij deze bedrijven werkzame deskundigen met specifieke taken dienen te beschikken over een geldige registratie. Aan opsporingsbedrijven zal geen certificaat worden verstrekt indien ze binnen de eigen organisatie niet beschikken over deskundigen met de vereiste registratie(s) of een (langlopend) contract voor de inhuur van deskundigen (zelfstandigen) die geregistreerd staan.
De accreditatieverplichting heeft niet alleen financiële consequenties, zoals hierboven geschetst, maar ook gevolgen voor de inhoudelijke eisen voor persoonscertificatie. Zo heeft de accreditatienorm voor certificerende instellingen die persoonscertificatie uitvoeren onder meer als eis dat bij hercertificatie praktijktoetsen moeten worden uitgevoerd.
Dit is met name een knelpunt gebleken voor machinisten van een torenkraan, een mobiele kraan en een funderingsmachine (kort gezegd: kraanmachinisten; zie artikel 7.32 Arbobesluit; in de civiele sector zijn ca. 12.000 personen als kraanmachinist werkzaam).
Het certificatieschema voor kraanmachinisten bevat niet de eis dat bij hercertificatie een praktijktoets moet worden uitgevoerd. Wanneer de verplichting was ingevoerd dat kraanmachinisten over een onder accreditatie afgegeven certificaat moeten beschikken, zou dit hebben betekend dat het certificatieschema moest worden aangepast en kraanmachinisten bij hercertificatie wel praktijktoetsen zouden moeten afleggen. Dit zou een forse verzwaring van de eisen impliceren en leiden tot een verhoging van de kosten.
De Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport (TCVT) heeft aangegeven dat deze verzwaring van de eisen niet noodzakelijk is en tot onnodige kosten leidt. Zij heeft er daarbij op gewezen dat ongevallen met kranen zelden het gevolg zijn van tekortschietende kwalificaties van kraanmachinisten. Zij heeft daarom voorgesteld om de certificatieverplichting voor kraanmachinisten om te zetten naar een registratieverplichting. Dat voorstel is overgenomen, omdat via de verplichting dat kraanmachinisten dienen te beschikken over een persoonsregistratie evenzeer kan worden geborgd dat zij hun werkzaamheden veilig kunnen uitvoeren.
Het instrument van wettelijk verplichte persoonsregistratie biedt een goed alternatief om de kwaliteitsborging van kraanmachinisten in stand te houden waarbij tevens de veiligheid van de door hen te verrichten arbeid wordt gewaarborgd. Daarom is ook voor kraanmachinisten een registratieplicht ingevoerd ter vervanging van de certificatieverplichting.
Gevolg van de introductie van registratieverplichtingen voor enkele typen beroepsbeoefenaren is dat er twee typen van beroepsregulering gelden op grond van de Arbowet, namelijk voor sommige typen beroepsbeoefenaren de verplichting tot het beschikken over een registratie in een persoonsregister en voor enkele andere typen de verplichting te beschikken over een persoonscertificaat. De keuzen voor ofwel verplichte certificatie onder accreditatie ofwel voor verplichte registratie zijn/worden gemaakt in nauw overleg met de betrokken sectoren.
De redenen om voor bepaalde beroepsgroepen te kiezen voor verplichte registratie zijn in het voorgaande gegeven. In de meeste gevallen gaat het om beroepen waarin (heel) weinig personen werkzaam zijn. De relatief hoge kosten voor accreditatie en de vereiste kennis daarvoor zijn dan reden om voor persoonsregistratie te kiezen. Daarmee wordt tevens voorkomen dat er te weinig personen zullen kiezen voor de uitoefening van deze beroepen als gevolg van hoge certificatiekosten. Voor de ca. 12.000 kraanmachinisten wordt verplichte registratie ingevoerd, omdat, zoals hierboven vermeld, verplichte certificatie onder accreditatie voor kraanmachinisten geïmpliceerd zou hebben dat zij bij hercertificatie kostbare en onnodig geachte praktijktoetsen zouden moeten afleggen.
Voor verwijderaars van asbest en toezichthouders asbestverwijdering blijft de verplichting bestaan om te beschikken over een persoonscertificaat. In deze gevoelige sector bestaat een voorkeur voor verplichte certificatie onder accreditatie boven verplichte registratie, omdat dit het meest vergaande systeem biedt van onafhankelijke toetsing van de kwaliteit. Bovendien kunnen de hogere kosten worden omgeslagen over de ongeveer 5.000 houders van asbestpersoonscertificaten. Inmiddels zijn certificatieschema’s tot stand gebracht voor verwijderaars van asbest en toezichthouders asbestverwijdering die aan de eisen voor uitvoering onder accreditatie voldoen. De betreffende certificerende instellingen hebben hiervoor accreditatie aangevraagd.
Voor enkele duikberoepen (duikers, duikploegleiders en duikmedische begeleiders) is nog geen keuze gemaakt tussen certificatie onder accreditatie of voor registratie. Voor arbokerndeskundigen wordt vooralsnog uitgegaan van voortzetting van de verplichting te beschikken over een certificaat, maar een certificatieschema hiervoor dat onder accreditatie kan worden uitgevoerd is nog niet tot stand gebracht. Over de opzet hiervan vindt nog overleg plaats met de betrokken veldpartijen.
De invoering van de registratieverplichting is gebaseerd op artikel 16, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel a, vierde lid, aanhef en onderdeel b (voor Defensie), alsmede het zevende lid, aanhef en onderdelen a en b, Arbowet. Dit betreft de algemene delegatiegrondslag uit de Arbowet.
Door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is opgemerkt dat deze grondslag algemeen is en niet gericht is op de verwerking van persoonsgegevens in de beroepsregisters die met dit besluit worden ingesteld. De AP wijst in dit verband op de specifiekere uitwerking in de Arbowet van bepalingen voor certificatie.
In reactie hierop wordt opgemerkt dat feitelijk bijna alle nadere regelgeving in het Arbobesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling (hierna: Arboregeling) is geregeld op basis van genoemd artikel 16. Een dergelijk algemene basis is bij de totstandkoming van de Arbowet ook beoogd geweest. Blijkens de memorie van toelichting van destijds verschaft artikel 16 (destijds artikel 15) de wettelijke basis om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen in verband met arbeidsomstandigheden (Kamerstukken II 1997/98, 25 879, nr. 3, pagina 42 en verder). In het tweede lid van artikel 16 worden de onderwerpen genoemd waarop de regels betrekking hebben. Deze regels volgen de indeling van het Arbobesluit. Artikel 16 heeft destijds de zeer lange opsomming van onderwerpen uit artikel 24 Arbowet (oud) vervangen (zie Stb. 1980, 664) en is daarbij bewust algemeen geformuleerd. Dit ook om rekening te kunnen houden met nieuwe ontwikkelingen. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 16 Arbowet, biedt dit artikel voldoende wettelijke basis voor de instelling van de persoonsregisters en de randvoorwaarden voor registratie en herregistratie (zoals voldoende opleiding en werkervaring).
In het tweede lid, onder a, van artikel 16 worden de onderwerpen genoemd waaromtrent in ieder geval bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld. Een van die onderwerpen is het werken met gevaarlijke stoffen. De instelling van de registratieplicht in de registers gasdeskundigen tankschepen, veilig werken defensiemedewerkers, veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers, veilig werken met explosieve stoffen, vuurwerkbezigers en vuurwerkbewerkers geeft hier invulling aan. Met het instellen van het Register kraanmachinisten wordt invulling gegeven aan de volgende in het tweede lid, onder a, van artikel 16 genoemde onderwerpen: veilig gebruik van de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen en de op de arbeidsplaats te gebruiken veiligheidssignalering. De instelling van het Register duikerartsen geeft in het kader van de fysische factoren die zich op de arbeidsplaats voordoen invulling aan het onderwerp arbozorg.
Dat voor certificatie een meer uitgebreide wettelijke regeling, onder meer op het vlak van toezicht, bestaat (zie artikel 20 en volgende van de Arbowet) houdt ermee verband dat certificatie niet alleen kan worden uitgevoerd door de minister, maar ook door aan te wijzen certificerende instellingen. Het was en is de bedoeling om op de werkvelden met wettelijk verplichte certificaten deze te laten verlenen door aangewezen certificerende instellingen en niet door de Minister van SZW zelf. Deze certificerende instellingen zijn zelfstandige bestuursorganen. Ter zake is aangesloten bij de Kaderwet zelfstandige bestuurorganen.
Zoals hiervoor toegelicht zal persoonsregistratie plaatsvinden onder de volledige verantwoordelijkheid van de Minister van SZW. De Minister zal het beheer van de registers mandateren aan externe organisaties. Deze externe organisaties zijn dus geen zelfstandige bestuursorganen. Er zal ook, anders dan bij certificatie, geen sprake zijn van concurrentie tussen verschillende uitvoerende organisaties. Iedere ingeschakelde externe organisatie beheert een register voor een specifieke groep beroepsbeoefenaren. Deze externe organisaties zullen opereren op basis van mandaat en binnen de gemaakte afspraken zoals die zullen worden opgenomen in algemene overeenkomsten, algemene werkafspraken en verwerkersovereenkomsten/-afspraken.
Met dit besluit worden de navolgende registers ingesteld.
A. het Register gasdeskundigen tankschepen.
In het Register gasdeskundigen tankschepen worden de gasdeskundigen tankschepen geregistreerd die werkzaam zijn in de civiele sector.
B. het Register veilig werken defensiemedewerkers.
Een apart register voor defensiemedewerkers wordt ingesteld in verband met de veiligheid en vertrouwelijkheid.10 In dit register worden de bij het Ministerie van Defensie werkzame personen geregistreerd die werken met explosieve stoffen (zoals schietmeesters, springmeesters, opspoorders van ontplofbare oorlogsresten en begeleiders van honden die vuurwerk en explosieve stoffen detecteren) alsmede die werken als gasdeskundigen tankschepen, vuurwerkbezigers en vuurwerkbewerkers.
Voor verschillende typen beroepsbeoefenaren bij het Ministerie van Defensie worden samenhangend met de door hen te verrichten werkzaamheden specifieke eisen vastgesteld, al dan niet in aanvulling op de eisen voor het veilig werken met explosieven/vuurwerk in de civiele sector. Dit kunnen ook eisen zijn die voortvloeien uit internationale, veelal NAVO-verplichtingen.
Ten slotte worden ook de duikerartsen die bij het Ministerie van Defensie werken, geregistreerd in het Register veilig werken defensiemedewerkers, aangezien alleen dit ministerie als werkgever op hoogte hoeft te zijn van hun kwalificaties en aan de hand van dit register het benodigde toezicht kan uitvoeren.
Duikerartsen die bij het Ministerie van Defensie werken moeten, zoals in het verleden ook al het geval was, aan dezelfde registratie-eisen voldoen als duikerartsen die in de civiele sector werken.
C. het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers.
Ook hier wordt om reden van veiligheid en vertrouwelijkheid een apart Register voor politiemedewerkers ingesteld. In dit register worden de politiemedewerkers geregistreerd die werken met explosieve stoffen (zoals schietmeesters, springmeesters, opspoorders van ontplofbare oorlogsresten en begeleiders van honden die vuurwerk en explosieve stoffen detecteren). Daarnaast worden in dit register de bij de politie werkende vuurwerkbezigers en vuurwerkbewerkers geregistreerd.
Ook voor de verschillende typen politiemedewerkers worden samenhangend met de door hen te verrichten werkzaamheden registratie-eisen vastgesteld, al dan niet in aanvulling op de eisen voor het veilig werken met explosieven/vuurwerk in de civiele sector.
D. het Register veilig werken met explosieve stoffen.
In het Register veilig werken met explosieve stoffen worden de personen die in de civiele sector werken met explosieve stoffen, geregistreerd (zoals schietmeesters, springmeesters, opspoorders van ontplofbare oorlogsresten en begeleiders van honden die vuurwerk en explosieve stoffen detecteren).
Voor de registratie van alle typen beroepsbeoefenaren die werken met explosieve stoffen/vuurwerk worden eisen vastgesteld, los van de vraag of zij in de civiele sector werken, bij het Ministerie van Defensie of bij de Nationale Politie. Bij de opstelling van deze eisen wordt de expertise van alle betrokken beroepsorganisaties betrokken. Dit bevordert de kennisuitwisseling tussen deze beroepsorganisaties (zie verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.8).
Het onderbrengen in één register van alle typen civiele beroepsbeoefenaren die werken met explosieve stoffen beperkt bovendien de overheadkosten.
E. het Register vuurwerkbezigers.
In het Register vuurwerkbezigers worden de in de civiele sector werkzame vuurwerkbezigers geregistreerd.
F. het Register vuurwerkbewerkers.
In het Register vuurwerkbewerkers worden de in de civiele sector werkzame vuurwerkbewerkers geregistreerd.
G. het Register duikerartsen.
In het Register duikerartsen worden de duikerartsen geregistreerd die in de civiele sector werken.
H. het Register kraanmachinisten.
In het Register kraanmachinisten worden alle kraanmachinisten geregistreerd (zowel de kraanmachinisten die werkzaam zijn in de civiele sector als ook de kraanmachinisten die werkzaam zijn bij het Ministerie van Defensie). De registratie-eisen voor kraanmachinisten die werkzaam zijn bij het Ministerie van Defensie zijn dezelfde als de registratie-eisen voor kraanmachinisten in de civiele sector.
De Minister van SZW is verantwoordelijk voor de aan de registratie te stellen eisen, waaronder de opleidingseisen en het registratiesysteem als zodanig. Bij of krachtens dit besluit worden regels gesteld betreffende de inrichting van de registers, het recht op inzage en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Het beheer van de ingestelde registers berust formeel bij de Minister van SZW. Hij is de verwerkingsverantwoordelijke als bedoeld in artikel 2, zevende lid, Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).
Daar waar mogelijk zal de Minister van SZW de registers niet zelf beheren, maar deze taak in mandaat laten uitvoeren door externe organisaties, hierna registratie-instellingen genoemd. Deze registratie-instellingen zullen worden aangewezen als verwerker als bedoeld in artikel 28 AVG.
In de eerste plaats zijn er private registratie-instellingen. Met hen worden verwerkersovereenkomsten gesloten in verband met de bescherming van persoonsgegevens. Daarnaast worden met hen algemene overeenkomsten gesloten betreffende nadere regels over het registerbeheer.
In de tweede plaats zijn er overheidsorganisaties die optreden als registratie-instelling. In het Register veilig werken defensiemedewerkers en het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers worden defensie- en politiemedewerkers opgenomen die werkzaam zijn in overwegend operationele functies. Gezien het vertrouwelijke karakter ervan zijn de Minister van Defensie als verwerker van het Register veilig werken defensiemedewerkers en de Nationale Politie als verwerker van het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers aangewezen. Met hen worden verwerkersafspraken gemaakt in verband met de bescherming van persoonsgegevens. Daarnaast worden algemene werkafspraken gemaakt met het Ministerie van Defensie respectievelijk de Nationale Politie met nadere regels over het registerbeheer.
De door de verwerkers te nemen besluiten worden, zoals hierboven al is opgemerkt, in mandaat genomen namens de Minister van SZW. Bezwaar en beroep wordt ingesteld tegen een besluit van de Minister van SZW. Uitgangspunt is dat bezwaar en beroep in verband met de uitvoering van registratietaken wordt afgehandeld door het Ministerie van SZW.
Uitoefening van een aantal typen beroepen is alleen toegestaan als de beroepsbeoefenaar in het bezit is van een bewijs van (her)registratie in het voor zijn of haar sector door de Minister van SZW ingestelde register (zie paragraaf 1.4).
Ten aanzien van alle typen van beroepen waarvoor een wettelijk verplichte (her)registratie is ingevoerd, worden bij ministeriële regeling, in casu de Arboregeling, nadere regels vastgesteld ten aanzien van de procedure voor het aanvragen van een registratie en herregistratie en de gronden daarvoor. Door de nadere eisen in een ministeriële regeling op te nemen, kunnen wijzigingen op grond van nieuwe inzichten en ontwikkelingen op bijvoorbeeld het vakgebied relatief eenvoudig worden doorgevoerd.
De gronden voor registratie betreffen met name eisen aan de kennis en vaardigheden (competenties) van de beroepsbeoefenaar. Daarbij kan het gaan om eisen met betrekking tot gevolgde opleidingen, behaalde diploma’s en oefen- en werkervaring. Voor de deskundigen die werken met explosieve stoffen en vuurwerk blijft de eis gelden dat zij dienen te beschikken over een Verklaring omtrent gedrag (zowel bij registratie als bij herregistratie).
Bij eisen voor herregistratie kan het bijvoorbeeld gaan om verplichte herexamens, eisen aan het herhaald uitvoeren van specifieke werkzaamheden (werkervaring), verplichte her- en bijscholing, cursussen, praktijkoefeningen, enz.
Zo nodig worden in de Arboregeling specifieke eisen opgenomen voor (her)registratie van specialisaties binnen een beroepsgroep. Zo is bij voorbeeld de vereiste basiskennis voor het werken met gevaarlijke stoffen, waaronder vuurwerk en explosieve stoffen, voor beroepsbeoefenaren bij overheidsdiensten en in de civiele sector veelal gelijk. Maar omdat in de civiele en de overheidssfeer verrichte werkzaamheden met gevaarlijke stoffen verschillen, worden specifieke registratie-eisen vastgesteld per specialisatie.
Per beroepsgroep is een geldigheidsduur van de registratie en herregistratie bepaald binnen het wettelijke maximum van vijf jaren. Ook zijn bepalingen vastgesteld voor situaties waarin registratie en herregistratie van een beroepsbeoefenaar kunnen worden geweigerd, geschorst of doorgehaald.
Voor het registreren en herregisteren van personen in registers voor de civiele sector wordt een vergoeding in rekening gebracht. Deze dient uiteraard in redelijke verhouding te staan tot de werkelijke kosten.
Aan diverse externe organisaties is gevraagd om binnen de sector gedragen advies over de inhoudelijke eisen voor registratie en herregistratie. Deze zijn opgenomen in een zogenaamd registratieschema. Bij de opstelling daarvan kon overigens veelal worden voortgebouwd op al bestaande eisen. Wanneer bijvoorbeeld de wettelijk verplichte registratie en herregistratie in de plaats kwam van de wettelijk verplichte persoonscertificatie waren de oude certificatie-eisen een nuttig vertrekpunt voor de opstelling voor eisen voor registratie en herregistratie.
De Minister van SZW stelt steeds de registratie-eisen vast en borgt dat die proportioneel zijn in verhouding tot het beoogde doel ervan, daarbij gebruik makend van het afwegingskader uit het Nationaal actieplan gereglementeerde beroepen.11 Hiermee wordt tevens voldaan aan eisen die de Europese Unie stelt aan het reguleren van beroepen.
De door de Minister van SZW vastgestelde eisen voor registratie en herregistratie worden in de Staatscourant gepubliceerd. In de Arboregeling wordt dan statisch verwezen naar de door externe organisaties opgestelde registratieschema’s. Wanneer er specifieke eisen gelden voor registratie of herregistratie van de medewerkers bij defensie en politie worden deze uit veiligheidsoverwegingen niet openbaar gemaakt. Het is dan ook niet automatisch zo dat registraties in de overheidssfeer geldig zijn in de civiele sfeer en vice versa. Wel is het denkbaar dat besloten wordt dat een registratie in het ene register op grond van gebleken gelijkwaardigheid het recht biedt op een registratie in het andere register.
De Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties geeft ter implementatie van EU-regelgeving voorschriften hoe om te gaan met elders in de EU, de EER en Zwitserland verkregen diploma’s/certificaten en opgedane werkervaring.
Een buitenlandse beroepsbeoefenaar die zich permanent wil vestigen in Nederland dient zich te wenden tot de desbetreffende registerbeheerder, die vervolgens beoordeelt of sprake is van gelijkwaardige diploma’s en werkervaring. Is dat het geval dan volgt inschrijving in het register. Is dat niet het geval, dan kan de registerbeheerder besluiten dat de beroepsbeoefenaar bijvoorbeeld een aanvullend examen moet afleggen of een stage moet lopen (zie Hoofdstuk 2 van genoemde wet).
Een buitenlandse beroepsbeoefenaar die tijdelijk of incidenteel in Nederland bepaalde activiteiten wil verrichten hoeft zich niet te laten registreren, maar dient wel voorafgaand aan de eerste dienstverrichting een melding te doen, indien het beroep is opgenomen in de regeling lijst gereglementeerde beroepen. De uitoefening van in deze lijst opgenomen beroepen kan gevolgen hebben voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid. Omdat de duikerartsen hierin niet zijn opgenomen geldt de meldingsplicht niet voor hen.
Indien voor het beroep een meldingsplicht geldt, dient de beroepsbeoefenaar relevante informatie betreffende de diploma’s en werkervaring en in voorkomend geval een Verklaring omtrent gedrag aan de registratiebeheerder te overleggen (zie de artikelen 23, 27 en 28 van deze wet). Ter zake wordt aangesloten bij gelijkstellingsregeling zoals die al geldt bij de certificatieprocedure (artikel 1.5h Arbobesluit en de artikelen 1.5a, 5b, 5c en 5d Arboregeling).
De regeling voor buitenlandse beroepsbeoefenaren geldt niet voor het Register veilig werken defensiemedewerkers en het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers. Overheidswerkzaamheden zijn uitgezonderd van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties (zie artikel 4 van deze wet).
Verder geldt dat betrokkene de Nederlandse taal moet beheersen op het niveau dat nodig is om de werkzaamheden op verantwoorde wijze uit te kunnen oefenen. Het gaat hier om een regeling zoals die ook bestaat voor buitenlandse certificaathouders (artikel 1.5ha Arbobesluit).
De invoering van registratiesystemen leidt tot minder overheadskosten dan bij systemen met verplichte persoonscertificatie door geaccrediteerde certificerende instellingen. De kosten van een initiële accreditatie door de RvA van een certificerende instelling voor persoonscertificatie bedragen € 15.000 á € 20.000. Nadat een certificerende instelling is geaccrediteerd vinden vervolgens jaarlijkse audits plaats door de RvA waaraan eveneens kosten zijn verbonden. Deze kosten hoeven dus niet te worden doorberekend aan de beroepsbeoefenaren die zich moeten laten registreren.
Alle relevante maatschappelijke organisaties, zoals de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (VOMES) en TCVT, zijn voorstander van deze overgang naar verplichte persoonsregistratie.
De nieuwe opzet van het Arbobesluit wordt in de Arboregeling nader uitgewerkt. De precieze financiële gevolgen van de nieuwe opzet van het Arbobesluit voor personen die zich willen laten registreren kunnen nog niet goed worden bepaald, omdat niet alle registers al in werking zijn getreden. De kosten hangen mede af van de nadere uitwerking van de eisen voor registratie en herregistratie die in lagere regelgeving wordt opgenomen met betrekking tot die registers. Wat betreft de initiële registratie-eisen is zoveel mogelijk aangesloten bij de eisen zoals die golden bij initiële certificatie. Verder is er bij de uitwerking van de eisen voor herregistratie ruimte voor maatvoering die tot een zekere kostenbesparing kan leiden. Zo is in het voorgaande uiteengezet dat voor kraanmachinisten geen onnodige praktijktoetsen bij herregistratie hoeven te worden uitgevoerd. Bij verplichte hercertificatie van kraanmachinisten onder accreditatie zouden wel kostbare praktijktoetsen noodzakelijk zijn.
Tenslotte leidt het instellen van één register voor verschillende typen beroepsbeoefenaren die in de civiele sector met explosieve stoffen werken ertoe, dat overheadkosten worden beperkt en dus de kosten per geregistreerde worden verlaagd.
Voorafgaand aan deze wijziging van het Arbobesluit is een Privacy Impact Assessment (PIA) opgesteld met onder andere een inventarisatie van de belangrijkste risico’s voor de privacy en de maatregelen om deze risico’s zo goed mogelijk te vermijden. De PIA bevat de algemene uitgangspunten wat betreft de invulling van de privacy-aspecten bij alle typen registers die op basis van het gewijzigde Arbobesluit zijn en nog worden ingesteld. In de Arboregeling, bijbehorende algemene overeenkomsten/werkafspraken en verwerkersovereenkomsten/-afspraken met de registratie-instellingen zullen de wijze van registreren en de wijze van werken van registratie-instellingen nader worden bepaald. Bij de voorbereiding daarvan zullen per register nadere PIA’s worden opgesteld.
Een eerste ontwerp van de wijziging van het Arbobesluit is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). De ATR constateert dat nut en noodzaak van het voorstel voldoende zijn onderbouwd, dat alternatieven voldoende zijn afgewogen en dat de werkbaarheid en merkbaarheid voldoende zijn meegewogen. De ATR stemde in met het ontwerpbesluit.
Een internetconsultatie over het concept van dit wijzigingsbesluit heeft plaatsgevonden (hierna: conceptbesluit) van 4 juni 2018 tot en met 8 juli 2018. Er zijn zes reacties ontvangen. Het conceptbesluit is aangepast naar aanleiding van de ingekomen reacties. Uit de reacties van het Ministerie van Defensie en de Nationale Politie blijkt dat zij een voorkeur hebben voor aparte registers voor medewerkers bij defensie en de politie, in plaats van een gezamenlijk overheidsregister voor het werken met explosieve stoffen, zoals besloten lag in het conceptbesluit. Om te voorkomen dat bij de Nationale Politie en het Ministerie van Defensie onnodige kosten worden gemaakt door de komst van een gezamenlijk register waarbij aanvullende maatregelen dienen te worden getroffen om te zorgen dat zij niet bij elkaars gegevens kunnen komen, is het conceptbesluit aangepast en zullen er aparte registers komen voor politiemedewerkers en voor medewerkers bij het Ministerie van Defensie.
Verder merkten de Nationale Politie en de Ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid op dat het in het conceptbesluit onduidelijk was of alle militairen en politiemedewerkers die een dienstwapen dragen ook onder de registratieverplichting zouden gaan vallen. In artikel 4.8 is een derde lid opgenomen om uitzonderingen te kunnen maken op de registratieplicht. Zie ook de artikelsgewijze toelichting daarop.
Politiemedewerkers en militairen die regelmatig omgaan met vuurwerk (inbeslagnemen, (her)verpakken, gereed maken voor transport of vernietigen) vallen onder de registratieverplichting van artikel 4.9 (tweede lid). Politiemedewerkers die incidenteel vuurwerk in beslag nemen vallen buiten deze registratieverplichting. Hier is geen sprake van bewerken of beschikbaar stellen. Zij moeten uiteraard wel voldoende kennis hebben van de risico’s en gevaren van vuurwerk.
Verder zijn bij de internetconsultatie vragen gesteld over de bedoelingen van het onderzoek en het nader onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten die worden genoemd in artikel 4.10. Artikel 4.10 is mede bedoeld om te verduidelijken dat de opdrachtgever en de werkgever de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten moeten bekijken en maatregelen moeten nemen indien dit risico er mogelijk is. In de toelichting bij artikel 4.10 is nader uitgelegd dat het onderzoek en nader onderzoek niet hetzelfde zijn als het huidige vooronderzoek naar ontplofbare oorlogsresten.
Vaak stelt de Inspectie SZW vast dat opdrachtgevers en werkgevers het risico van de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten niet onderzoeken terwijl bekend is dat er in de Tweede Wereldoorlog oorlogsactiviteiten hebben plaatsgevonden in de omgeving waar werkzaamheden worden uitgevoerd. De aanwezigheid van mogelijke ontplofbare oorlogsresten met name uit de Tweede Wereldoorlog, maar in de Noordzee ook uit de Eerste Wereldoorlog, is een risico dat onderzocht dient te worden. Daarom is het nieuwe artikel 4.10 evenals het oude artikel 4.10 mede van toepassing op het opsporen van ontplofbare oorlogsresten op zee. Bij ministeriële regeling wordt een nieuw certificatieschema ingevoerd met de mogelijkheid om bij opsporing op zee daar gebruikelijke andere methoden voor locatiebepaling te gebruiken.
Een concept van dit besluit is voorgelegd aan de Inspectie SZW voor commentaar. De Inspectie heeft aangegeven dat aan de hand van dat concept de toezichtsrol binnen het stelsel van persoonsregistratie nog niet definitief konden worden beoordeeld. De Inspectie SZW heeft daarbij opgemerkt dat zij nauw betrokken wilde worden bij nadere invulling van haar toezichtrol bij de opstelling van nadere regelgeving en overeenkomsten/afspraken. Dit is uiteraard geschied.
In het met de Inspectie SZW gevoerde overleg is onder meer vastgesteld dat de Inspectie SZW formeel geen toezichtrol heeft op registratie instellingen. Wel is de Inspectie SZW bereid op verzoek nader te kijken naar aspecten van het functioneren van registratie instellingen voor zover dat aansluit bij haar andere toezichttaken en past binnen haar prioriteiten en planning.
Voorts is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) over het ontwerpbesluit geconsulteerd.
De AP gaat in haar advies in op de verhouding tussen de Minister van SZW als verwerkingsverantwoordelijke en de Minister van Defensie en de korpschef Nationale Politie als gegevensverwerkers. De AP meent dat het niet goed denkbaar lijkt dat indien de Minister van SZW verwerkingsverantwoordelijke is en de Minister van Defensie c.q. de korpschef van de Nationale Politie verwerkers zijn sprake is van een gezagsverhouding waarbij verwerkers werken ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke.
De verhouding tussen verwerkingsverantwoordelijke en verwerkers en de taakuitoefening door verwerkers wordt binnen de kaders van het Arbobesluit en de Arboregeling geregeld in de verwerkingsovereenkomsten (met de private registratie-instellingen) respectievelijk de verwerkingsafspraken (met het Ministerie van Defensie en de korpschef Nationale Politie). Daarnaast vindt uitoefening van bestuurlijke bevoegdheden plaats op basis van een door de Minister van SZW aan de verwerkers verleend mandaat. Binnen deze kaders dienen de verwerkers te functioneren. Zo nodig kan de Minister van SZW hen daarop aanspreken. Verder biedt de mandaat-constructie de Minister van SZW te allen tijde de mogelijkheid corrigerend op te treden. Daarmee wordt de verhouding adequaat structuur gegeven. Dat formeel geen sprake is van een gezagsverhouding doet hier niet aan af.
Het voorgaande heeft wel geleid tot uitbreiding van de nota van toelichting, alwaar nader wordt ingegaan op verhouding tussen de Minister van SZW als verwerkingsverantwoordelijke en de verwerkers (zie paragraaf 1.5.1 en de toelichting bij artikel 1.5k).
De AP gaat voorts in op de delegatiegrondslag van het ontwerpbesluit. Naar aanleiding hiervan is paragraaf 1.3 in de nota van toelichting opgenomen waarin nader is ingegaan op de delegatiegrondslag. Kortheidshalve wordt hier naar deze paragraaf verwezen.
De AP vraagt in haar advies ook aandacht voor de concrete gevolgen die de overgang van certificatie naar registratie heeft voor het niveau van de bescherming van persoonsgegevens van de betrokken beroepsbeoefenaren. Naar verwachting zijn er geen gevolgen. De bescherming van persoonsgegevens bij verplichte persoonscertificatie die wordt uitgevoerd door certificerende instellingen wordt geborgd door die certificerende instellingen, en de bescherming van persoonsgegevens bij verplichte registratie wordt geborgd door de Minister van SZW als verwerkingsverantwoordelijke.
De AP vraagt tenslotte aandacht voor de toegang van derden tot de registers.
Het advies van de AP heeft geleid tot een uitvoeriger toelichting bij artikel 1.5o. Voor de verschillende categorieën verzoekers is precies aangegeven welke informatie zij kunnen inzien. Voor zover mogelijk zijn de verschillende verzoekers benoemd. Er blijft altijd een niet goed te benoemen restcategorie over, in artikel 1.5o, eerste lid, aangeduid met de «direct betrokkenen». In de toelichting bij dit artikel zijn diverse voorbeelden daarvan genoemd. Voor de categorie direct betrokkenen geldt steeds dat zij moeten aantonen dat zij een gerechtvaardigd belang hebben bij het opvragen van de informatie omtrent de ingeschrevene.
In het eerste lid zijn de registers genoemd ter zake waarvan de Minister van SZW eindverantwoordelijke is wat betreft de zorg voor de inrichting ervan en het daarin verwerken van (persoons)gegevens.
Deze registers hebben de vorm van een databank. Het betreft een databank, zoals gedefinieerd in de Databankenwet: een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen die systematisch of methodisch geordend en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk zijn en waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering. De opzet en organisatie van de registers voldoen aan deze omschrijving.
In de registers worden (persoons)gegevens verwerkt door de verantwoordelijken (verwerkingsverantwoordelijke en verwerker) in de zin van de AVG. Het gaat hier om het hele proces van verwerking van (persoons)gegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot (persoons)gegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens.
Het verwerken van (persoons)gegevens moet in overeenstemming zijn met het doel van de registers. In het derde lid wordt het doel benoemd. Dat is de registratie en het actueel houden van de (persoons)gegevens van werknemers en zelfstandigen waaruit blijkt dat zij voldoen aan de eisen die bij of krachtens het Arbobesluit worden gesteld aan de beoefenaren van bepaalde beroepen (opleiding, werkervaring en in voorkomend geval een Verklaring omtrent gedrag) zodat ten eerste (potentiële) werkgevers en opdrachtgevers als bedoeld in artikel 400, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dat, gezien hun wettelijke verplichtingen, kunnen controleren en ten tweede zodat toezichthouders kunnen controleren of werkgevers, evengenoemde opdrachtgevers en in voorkomend geval de betrokken werknemers en zelfstandigen hun wettelijke verplichtingen nakomen.
Allereerst kunnen werknemers en zelfstandigen worden geregistreerd die voldoen aan de registratie-eisen op basis van in Nederland behaalde beroepskwalificaties (het vierde lid). Daarnaast kunnen werknemers en zelfstandigen die elders in de EU, de EER en Zwitserland wonen en daar hun opleiding hebben afgerond/werkervaring hebben opgedaan en die permanent aan de slag willen in Nederland, hun opleiding/werkervaring door de Minister van SZW (verwerker van het register) laten toetsen op gelijkwaardigheid. Als wordt vastgesteld dat die opleiding/werkervaring toereikend zijn volgt registratie in het desbetreffende register (vijfde lid). Is geen sprake van gelijkwaardigheid dan wordt van betrokkene geëist, dat hij of zij een aanpassingsstage doorloopt dan wel een proeve van bekwaamheid aflegt.
In geval van incidentele/tijdelijke dienstverrichting is registratie niet verplicht om in Nederland aan de slag te kunnen. Wel moeten de betrokken werknemer en zelfstandige, indien het beroep is opgenomen in de regeling lijst gereglementeerde beroepen, voordat zij voor de eerste keer in Nederland aan de slag kunnen, zich melden bij de Minister van SZW (verwerker van het register), onder verstrekking van de benodigde (persoons)gegevens. Vervolgens vindt, met inachtneming van Hoofdstuk 3 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, een beoordeling van de opleiding/werkervaring plaats. Verder moet betrokkene, zodra sprake is van wijziging van de overgelegde (persoons)gegevens, dat doorgeven aan de Minister van SZW (verwerker van het register).
Indien geen sprake is van gelijkwaardigheid stelt de Minister van SZW betrokkene in staat een aanpassingsstage te doorlopen of een proeve van bekwaamheid af te leggen.
Het bovenstaande is nader uitgewerkt in de Arboregeling. Ter zake is aangesloten bij de regeling zoals die al gold in het kader van de certificatieprocedure (paragraaf 1.3 Arboregeling).
De in het zesde lid vermelde vergoeding is verder uitgewerkt in de met de verwerker van de civiele registers gesloten overeenkomsten. In verband met registratie van personen in het Registers veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers en het Register veilig werken defensiemedewerkers zal geen vergoeding worden gevraagd.
De Minister van SZW is, als politiek verantwoordelijk bewindspersoon voor het beleidsterrein arbeidsomstandigheden, verwerkingsverantwoordelijke als bedoeld in artikel 2, zevende lid, AVG, voor de verwerking van de persoonsgegevens. Hij bepaalt de doelstellingen van het verwerken van de gegevens in de registers. Met inachtneming van de arbowet- en regelgeving zal hij via de verwerkersovereenkomsten bedoeld in het tweede lid, de verwerkersafspraken bedoeld in het derde lid, invulling geven aan zijn verwerkingsverantwoordelijkheid.
In het tweede en derde lid is bepaald, dat de Minister van SZW een verwerker aanwijst. Daarmee wordt ruimte gelaten voor een nadere invulling van de verwerkersrol. De verwerkers zijn de instellingen die de registratie daadwerkelijk gaan uitvoeren.
In een aantal gevallen zal het gaan om private instellingen. Daarmee sluit de Minister van SZW een verwerkersovereenkomst.
Bij het Register veilig werken defensiemedewerkers en het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers gaat het om registers waarin alleen defensie- en politiemedewerkers in overwegend operationele functies zijn opgenomen. Gezien het vertrouwelijke karakter ervan worden de Minister van Defensie als verwerker van het Register veilig werken defensiemedewerkers en de korpschef van de Nationale Politie als verwerker van het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers aangewezen. De rechten en plichten van betrokken partijen en de taakuitvoering worden vastgelegd in verwerkersafspraken.
De door de verwerkers te nemen besluiten worden in mandaat genomen namens de Minister van SZW. Bezwaar en beroep wordt ingesteld tegen een besluit van de Minister van SZW. Uitgangspunt is dat het bezwaar en beroep wordt afgehandeld door het Ministerie van SZW.
Naast de verwerkersovereenkomsten en -afspraken, die met name betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens, zullen ook algemene overeenkomsten met private registratie-instellingen en algemene werkafspraken met het Ministerie van Defensie resp. de Nationale Politie worden vastgesteld met nadere regels over het registerbeheer.
In het eerste lid worden de (persoons)gegevens opgesomd die de verzoeker moet overleggen bij de registratie dan wel herregistratie.
Het aantal (persoons)gegevens is zo beperkt mogelijk gehouden. Naast namen, geboortedatum, geboorteplaats en contactgegevens, betreft het alleen de relevante gegevens met betrekking tot opleiding en werkervaring.
In zijn algemeenheid moeten deze gegevens bij alle registers worden overgelegd. Dat geldt voor de Verklaring omtrent gedrag (eerste lid, sub e) alleen indien het hebben daarvan op grond van een wettelijk voorschrift verplicht is gesteld. Die verklaring wordt alleen overgelegd door personen, anders dan medewerkers van Defensie of de Nationale politie die bij aanstelling al gescreend worden door de AIVD dan wel MIVD, die met explosieve stoffen werken, waaronder ook gasdeskundigen tankschepen, vuurwerkbezigers en vuurwerkbewerkers. Dit gezien het bij het verrichten van die functies in het geding zijnde belang van de openbare veiligheid. Goed gelijkende pasfoto’s dienen alleen te worden overlegd als daar een wettelijk voorschift voor is vastgesteld. Dat kan bij voorbeeld worden gedaan in sectoren waar persoonsgebonden pasjes worden uitgegeven als bewijs van registratie of herregistratie (bij voorbeeld bij kraanmachinisten).
In het tweede lid is geregeld hoe om te gaan met onvolledige verzoeken. Indien de betrokkene het verzoek niet tijdig aanvult, wordt het buiten behandeling gelaten.
In het derde lid is geregeld dat een persoon van wie de registratie is verwijderd omdat hij met zijn werkzaamheden of de manier waarop hij de werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen (zie artikel 1.5p, derde lid, onder e), gedurende twaalf maanden gerekend vanaf de datum van verwijdering van de (her)registratie geen nieuw verzoek tot (her)registratie kan doen. Bij tijdelijke verwijdering (artikel 1.5p, tweede lid) herleeft de registratie dan wel herregistratie na afloop van de verwijderingsperiode. Dat laat echter onverlet dat betrokkene zou kunnen vragen om een nieuwe (tijdelijke) registratie dan wel herregistratie. Dat is ook uitgesloten in het derde lid.
In artikel 1.5m is bepaald welke gegevens in het register moeten worden opgenomen c.q. vastgelegd. Dat zijn allereerst de (persoons)gegevens die de verzoeker moet overleggen bij het verzoek, inclusief in voorkomend geval een goed gelijkende pasfoto (ten behoeve van een bewijs van registratie of herregistratie, bijvoorbeeld bij kraanmachinisten) en een Verklaring omtrent gedrag (zie artikel 1.5l). Het kan overigens zijn dat, als het niet is doorgehaald, op een Verklaring omtrent gedrag een burgerservicenummer staat. Het verwerken van deze nummers in een register is niet aan de orde. Het burgerservicenummer zal door de verwerker worden doorgehaald.
Daarnaast moeten de begin- en einddata van registratie en herregistratie, de looptijd van de registratie (maximaal vijf jaar) en de data van wijziging en verwijdering worden vastgelegd door de verwerker van het register.
In artikel 1.5n is een aantal regels opgenomen met betrekking tot de tijdsduur van de registratie waarmee de verwerker van het register rekening moet houden bij het vastleggen van data.
Dit artikel bevat een opsomming van de personen die informatie kunnen opvragen bij de registers.
De ingeschrevene heeft altijd recht op inzage in alle op zijn persoon betrekking hebbende gegevens en een recht op aanpassing bij fouten of onvolledigheid (zie artikel 1.5p, eerste lid). De werkgever, opdrachtgever, door de werkgever of de door de opdrachtgever gemachtigde en andere direct betrokkenen (met name potentiele werkgevers, opdrachtgevers, havenautoriteiten wat betreft de gasdeskundige tankschepen en overheidsinstanties die besluiten nemen op basis van het Vuurwerkbesluit of de Wet explosieven civiel gebruik) kunnen alleen in het register zien of een specifieke werknemer dan wel zelfstandige ge(her)registreerd, geschorst of tijdelijk verwijderd is. Zij hebben niet de mogelijkheid inzicht te krijgen in een volledige lijst van alle in een register geregistreerde, geherregistreerde, geschorste of tijdelijk verwijderde personen.
Werkgevers en opdrachtgevers en door de werkgever of opdrachtgever gemachtigden hoeven alleen te kunnen controleren of een persoon die voor hen werkt of gaat werken voldoet aan de registratie-eisen. Alle verzoekers moeten uiteraard met geldige identificatiepapieren aantonen dat zij zijn wie ze zeggen te zijn.
Anderen dan de ingeschrevene, werkgever, opdrachtgever en door de werkgever of opdrachtgever gemachtigden moeten tevens aantonen dat zij direct betrokkene zijn, dat wil zeggen dat zij een gerechtvaardigd belang hebben bij het opvragen van de informatie omtrent de ingeschrevene.
De toezichthouders en verwerker hebben uit hoofde van hun wettelijke taken onbeperkt toegang tot het register. De Inspectie SZW heeft als toezichthouder ook toegang tot de registers voor defensie- en politiemedewerkers. Het aantal functionarissen van de Inspectie SZW dat daadwerkelijk inzage krijgt, zal echter om redenen van nationale veiligheid zoveel mogelijk worden beperkt. Slechts enkelen zullen daartoe worden gemachtigd. Om diezelfde reden hebben opdrachtgevers, gemachtigden van opdrachtgevers en andere direct betrokkenen, voor zover daarvan hier al sprake is, in het geheel geen toegang tot het defensie- en politie-register.
Op grond van het tweede lid zal de Minister van SZW onder andere regels stellen betreffende de wijze waarop een aanvraag om inzage dient te geschieden (digitaal, schriftelijk) en hoe de aanvrager moet aantonen dat hij de werkgever, opdrachtgever of een andere direct betrokkene is.
Het eerste lid bepaalt dat aanpassing van geregistreerde gegevens geschiedt door de Minister van SZW hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de betrokken werknemer dan wel zelfstandige. Dit zal vooral zien op wijziging van contactgegevens of aanvullingen met betrekking tot opleidingen en werkervaring.
In het tweede lid is geregeld dat verwijdering van een registratie van een persoon dan wel herregistratie mogelijk is wanneer de registratiehouder met zijn werkzaamheden, voor zover die door de registratie dan wel herregistratie worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht, gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen. Deze verwijdering is mogelijk tot ten hoogste twaalf maanden. Na ommekomst van de termijn van verwijdering kan de registratie dan wel herregistratie voor de nog resterende looptijd van de registratie of herregistratie herleven. Dit lid wordt door de Minister van SZW nader uitwerkt in een maatregelenbeleid. Het derde lid regelt de situaties waarin de Minister van SZW gegevens van een geregistreerde definitief moet verwijderen uit een register. Dat ziet op het aflopen van de (her)registratie, het niet verstrekken van een Verklaring omtrent gedrag, hetintrekken/niet verlengen van een Verklaring van geen bezwaar, voor zover het bezit daarvan bij wettelijk voorschrift wordt vereist, het niet meer voldoen aan andere met betrekking tot de registratie dan wel herregistratie gestelde eisen dan wel het met de werkzaamheden of de manier waarop de werkzaamheden worden verricht, ernstig gevaar veroorzaken voor personen.
Bij onderdeel e gaat het om gevaarzettende situaties die ook aanleiding kunnen geven tot stillegging van het werk op grond van artikel 28 Arbowet.
Verwijdering van de registratie van een persoon op grond van onderdeel e heeft tot gevolg dat deze persoon voor de uitoefening van het desbetreffende beroep opnieuw met succes het betreffende examen zal moeten afleggen. Deze persoon kan in gevolge artikel 1.5l, derde lid, pas twaalf maanden na de verwijdering van zijn registratie opnieuw een registratie aanvragen.
Na het verwijderen of het verlopen van de (her)registratie moet de Minister van SZW (in de praktijk de verwerker van het register) de gegevens nog vijf jaar bewaren. Dit is de maximaal benodigde termijn in verband met termijnen voor bezwaar- of beroepszaken.
De wijziging van artikel 1.30 zorgt er voor dat er geen partiële uitzondering is voor militair personeel wat betreft de verplichting om opgenomen te zijn in het Register veilig werken defensiemedewerkers. Ook militair personeel moet bij het gebruik van explosieve stoffen en vuurwerk aan de gestelde deskundigheidseisen te voldoen. Overigens bevat Afdeling 7 van Hoofdstuk 1 Arbobesluit nadere bepalingen wat betreft de toepasselijkheid van de arbowet- en regelgeving voor werkzaamheden van het personeel van het Ministerie van Defensie. Zie met name de artikelen 1.28, 1.29 en 1.30.
Met de wijziging van artikel 3.5h wordt de certificatieverplichting voor gasdeskundigen tankschepen vervangen door de registratieverplichting.
Momenteel wordt nog bezien welke private instelling zal gaan optreden als verwerker/ uitvoerder van het Register gasdeskundigen tankschepen.
Er zijn op dit moment in de civiele sfeer slechts tussen de tien en twintig gecertificeerde gasdeskundigen tankschepen. De sector is te klein om de kosten te dragen van een systeem met wettelijk verplichte persoonscertificaten die worden afgegeven door één of meer geaccrediteerde certificerende instellingen.
De werkzaamheden genoemd in het eerste lid dienen op gezonde en veilige wijze te worden verricht door een daartoe deskundig persoon. Het gaat hierbij om het schoonmaken, onderhouden, herstellen, verbouwen en het geheel of gedeeltelijk slopen van tankschepen die gevaarlijke stoffen hebben vervoerd. Deze werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd onder toezicht van een andere persoon die ook deskundig is.
In artikel 3.5h eerste lid (oud) was de mogelijkheid opgenomen om artikel 3.5g in bepaalde gevallen buiten toepassing te verklaren. Van die mogelijkheid is nooit gebruik gemaakt. In de nieuwe opzet zijn artikel 3.5g en 3.5h altijd samen van toepassing. In verband daarmee werd ook een omschrijving van het begrip tankschip noodzakelijk.
Voordat de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden mogen worden uitgevoerd worden de gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer of werknemers beoordeeld door een in het Register gasdeskundige tankschepen of, voor zover het defensiepersoneel betreft, in het Register veilig werken defensiemedewerkers geregistreerde gasdeskundige. Op basis van die beoordeling wordt door de gasdeskundige een verklaring afgegeven welke werkzaamheden mogen worden verricht en onder welke voorwaarden. Deze verklaring dient te worden gegeven aan de toezichthoudende werknemer genoemd in het derde lid van het artikel. Deze dient ervoor te zorgen dat deze verklaring kan worden ingezien door belanghebbenden, waaronder de persoon die de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, verricht en de Inspectie SZW. In de Arboregeling zal een door betrokkenen te hanteren model-verklaring worden opgenomen (vierde lid).
De werkgever dient er voor te zorgen dat de persoon die de werkzaamheden genoemd in het tweede lid verricht, en de persoon die toezicht houdt op de uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, beschikken over voldoende deskundigheid. In dit verband zijn ook de artikelen 8 en 11 Arbowet wat betreft de verantwoordelijkheid van de werkgever ter zake van opleidingen en het instrueren van toepassing. De hierboven bedoelde personen hoeven niet te zijn geregistreerd in het Register gasdeskundige tankschepen of het Register veilig werken defensiemedewerkers.
In het vijfde lid is bepaald dat degene die is opgenomen in het Register gasdeskundige tankschepen, tijdens zijn werkzaamheden een bewijs van inschrijving in het register of een afschrift daarvan bij zich heeft. Voor gasdeskundigen die bij het Ministerie van Defensie werken geldt niet de verplichting tijdens de werkzaamheden een bewijs van registratie en herregistratie in het Register veilig werken defensiemedewerkers dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs bij zich te hebben.
Verder geldt ingevolge het zesde lid dat alle geregistreerden de Nederlandse taal moeten beheersen op het niveau dat nodig is om de werkzaamheden op verantwoorde wijze uit te kunnen oefenen. Het gaat hier om een regeling zoals die al bestaat voor buitenlandse certificaathouders (artikel 1.5ha Arbobesluit).
Er zijn op dit moment enkele tientallen springmeesters en schietmeesters in de civiele sector met een certificaat of getuigschrift. Gegevens over de aantallen springmeesters en schietmeesters met een certificaat of getuigschrift die werkzaam zijn bij het Ministerie van Defensie of de Nationale Politie worden om reden van openbare veiligheid niet bekend gemaakt.
Ook deze sector is te klein om de kosten te dragen van een systeem met wettelijk verplichte persoonscertificaten die worden afgegeven door één of meer geaccrediteerde certificerende instellingen.
In het eerste lid wordt geregeld dat arbeid waarbij gebruik wordt gemaakt van explosieve stoffen slechts mag worden verricht aan de hand van een vooraf opgesteld plan. Dit plan bevat een uitgebreide beschrijving van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden gevaren en risico’s alsmede de wijze waarop deze gevaren en risico’s worden voorkomen of zo veel mogelijk worden beperkt. Dit plan kan worden gezien als een aanvulling op de RI&E.
De definitie van explosieve stoffen in het eerste lid is in overeenstemming gebracht met de EG-verordening voor de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels zoals opgenomen in artikel 1.1, vijfde lid, onderdeel a, Arbobesluit (verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PbEG 2008, L 353)).
Met het tweede lid wordt voor springmeesters, schietmeesters, begeleiders van honden die explosieve stoffen en vuurwerk detecteren, opspoorders van ontplofbare oorlogsresten en anderen die de in het eerste lid bedoelde arbeid verrichten de verplichting ingevoerd om te beschikken over een registratie in het Register veilig werken defensiemedewerkers (waaronder het personeel van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie en het personeel van de mijnenbestrijdingseenheden van het Commando Zeestrijdkrachten), het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers of het Register veilig werken met explosieve stoffen.
Met het gebruik van de term explosieve stoffen wordt aangesloten bij de terminologie uit de eerder genoemde verordening. Behalve ontplofbare stoffen vallen ook de zelf ontledende stoffen hieronder.
Aan VOMES is gevraagd een voorstel te doen ten aanzien van de te stellen registratie-eisen voor het Register veilig werken met explosieve stoffen. De Minister van SZW zal na instemming van dat voorstel het registratieschema veilig werken met explosieve stoffen publiceren in de Staatscourant. In de Arboregeling zal dan een statische verwijzing naar dit document worden opgenomen.
De Minister van SZW heeft diverse randvoorwaarden aan VOMES meegegeven ten aanzien van het opleiden en de examinering.
Er zal met betrekking tot het veilig werken met explosieve stoffen één exameninstelling in de civiele sfeer komen. Daarnaast komt er een exameninstelling van het ministerie van Defensie. Er kunnen meerdere opleidingsinstellingen komen, die dan moeten voldoen aan de eisen zoals door de Minister van SZW en VOMES worden afgesproken. In elk geval zal de Hogeschool van Utrecht opleidingen gaan verzorgen voor de civiele sector, maar mogelijk ook voor defensie. De Politieacademie blijft voor de Nationale Politie de opleidingen verzorgen.
Het beheer van het Register veilig werken met explosieve stoffen wordt gemandateerd aan de stichting VOMES. In VOMES zijn de belanghebbende partijen uit de civiele sector en overheid vertegenwoordigd. De overheid is vertegenwoordigd in de stichting VOMES vanuit het belang van kennisdeling en gezamenlijke betrokkenheid.
De vereiste basiskennis wat betreft het veilig werken met explosieve stoffen is voor beroepsbeoefenaren in de civiele sector en bij het Ministerie van Defensie en de Nationale Politie veelal gelijk, maar de werkzaamheden in de civiele sector en bij overheidsdiensten verschillen. Daarom zijn er per specialisatie specifieke eisen gesteld wat betreft de benodigde kennis en vaardigheden voor de civiele sector of benodigde kennis en oefenervaring voor de overheidsdiensten. De registratie-eisen ten aanzien van de specialisaties en werkzaamheden die worden uitgevoerd door defensie- of politiemedewerkers worden in samenspraak met hen vastgesteld. Deze registratie-eisen worden uit hoofde van het belang van de publieke veiligheid niet gepubliceerd.
Het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers en het Register veilig werken defensiemedewerkers zijn om redenen van openbare veiligheid door slechts een zeer beperkt aantal personen te raadplegen. Alleen vooraf aangewezen personen van de Inspectie SZW, ILT en SodM kunnen uit hoofde van hun toezichthoudende functie zien wie er in deze twee registers vermeld staan.
Het derde lid opent de mogelijkheid bij ministeriële regeling werkzaamheden aan te wijzen waarop het eerste lid gelet op de beperkte risico’s en gevaren niet van toepassing is. Dat is in ieder geval geregeld voor politie- en militair personeel waar het gaat om het bij zich hebben van een vuurwapen vallend onder de categorie II, III of IV van de Wet wapens en munitie. Het is niet de bedoeling dat het voltallige politie- en militaire personeel zich moet laten registeren. Aan het alleen bij zich hebben van een vuurwapen zijn slechts beperkte risico’s verbonden. Het personeel bij de politie en bij defensie mag uiteraard pas een vuurwapen bij zich hebben en hanteren na een adequate interne opleiding en gebruiksinstructie (zie de relevante politiewetgeving en artikel 8 Arbowet).
In het vierde lid is bepaald dat degene die is opgenomen in het Register veilig werken met explosieve stoffen tijdens zijn werkzaamheden een bewijs van inschrijving in het register of een afschrift daarvan bij zich heeft. Voor medewerkers van het Ministerie van Defensie en de politie geldt niet de verplichting tijdens de werkzaamheden een bewijs van registratie en herregistratie in het Register veilig werken defensiemedewerkers of het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs bij zich te hebben.
Verder geldt ingevolge het vijfde lid voor alle geregistreerden dat zij de Nederlandse taal moeten beheersen op het niveau dat nodig is om de werkzaamheden op verantwoorde wijze uit te kunnen oefenen. Het gaat hier om een regeling zoals die al bestaat voor buitenlandse certificaathouders (artikel 1.5ha Arbobesluit).
Op dit moment beschikken 150 á 200 vuurwerkbezigers over een persoonscertificaat. Daarmee is ook deze sector te klein om de kosten te dragen van een systeem met wettelijk verplichte persoonscertificaten die worden afgegeven door één of meer geaccrediteerde certificerende instellingen.
Gelet op de grote gevaren voor de veiligheid of gezondheid van de bij die werkzaamheden betrokken werknemers en derden, zoals werknemers van andere werkgevers, toeschouwers, voorbijgangers en omwonenden, mogen de in het eerste en tweede lid bedoelde werkzaamheden uitsluitend worden verricht door een persoon die is geregistreerd in het Register vuurwerkbezigers of het Register vuurwerkbewerkers dan wel een persoon met voldoende deskundigheid die deze werkzaamheden uitvoert onder voortdurend toezicht van een persoon die wel is geregistreerd in deze registers.
Het gaat hier om het beroepsmatig toepassen van consumenten- en professioneel vuurwerk bij voorstellingen en evenementen, zowel binnen (theatereffecten) als in de open lucht, alsmede om het verkopen, beschikbaar stellen en bewerken daarvan beroepsmatig.
De werkzaamheden van vuurwerkbezigers mogen slechts worden verricht aan de hand van een vooraf opgesteld plan. Dit plan bevat een uitgebreide beschrijving van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden gevaren en risico’s alsmede de wijze waarop deze gevaren en risico’s worden voorkomen of zo veel mogelijk worden beperkt. Dit plan kan worden gezien als een aanvulling op de RI&E.
De vuurwerkbewerkers vielen formeel wel onder de certificatieverplichting, bedoeld in het oude tweede lid, maar die verplichting was in de praktijk niet ingevuld. Gezien de risico’s en gevaren van vuurwerk en het rapport Veiligheidsrisico’s jaarwisseling 2017 van de Onderzoeksraad voor Veiligheid inzake het veilig omgaan met vuurwerk, is deze verplichting nu ingevuld middels een registratieverplichting.
Met het nieuwe tweede lid van artikel 4.9 wordt de registratieverplichting voor professionele vuurwerkbewerkers ingevoerd.
Het voornemen bestaat het beheer van het Register vuurwerkbezigers te mandateren aan KIWA aangezien die organisatie beschikt over de benodigde deskundigheid en bekendheid geniet bij alle betrokken actoren. KIWA geeft momenteel in mandaat van de Minister van SZW persoonscertificaten vuurwerkbezigers af.
Aan wie advies zal worden gevraagd over de te stellen registratie-eisen voor vuurwerkbewerkers en aan wie het beheer van dit register zal worden gemandateerd, moet nog definitief worden bepaald.
De deskundigheidseisen die al golden voor het certificaat vuurwerkdeskundige, zijn vertrekpunt voor het opstellen van de registratie-eisen. De in de civiele sector en bij de overheidsdiensten vereiste basiskennis wat betreft het omgaan met vuurwerk is veelal gelijk, maar de concrete werkzaamheden in de civiele sector en van overheidsdiensten kunnen verschillen. Zo vereisen het professioneel afsteken van vuurwerk en het vernietigen van vuurwerk verschillende kennis en werk- of oefenervaring. Daarom zullen voor de uitvoerders van specifieke verrichtingen specifieke eisen worden vastgesteld.
De medewerkers bij de Nationale Politie die uit hoofde van hun functie werkzaamheden vervullen in verband met vuurwerk en voldoen aan de registratie-eisen zijn opgenomen in het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers. Dit betreft in elk geval de politiemedewerkers wier hoofdtaak of hoofdverantwoordelijkheid ziet op het bewerken, inpakken, afvoeren, opslaan of vernietigen van vuurwerk. Evenzo worden defensiemedewerkers die als hoofdtaak of hoofdverantwoordelijkheid werkzaamheden vervullen in verband met vuurwerk opgenomen in het Register veilig werken defensiemedewerkers. Politiemedewerkers die incidenteel vuurwerk in beslag nemen vallen buiten de registratieverplichting. Hier is geen sprake van bewerken of beschikbaar stellen. Zij moeten uiteraard wel voldoende kennis hebben van de risico’s en gevaren van vuurwerk.
In het derde lid is bepaald dat degene die is opgenomen in het Register vuurwerkbewerker of Register vuurwerkbeziger, tijdens zijn werkzaamheden een bewijs van inschrijving in het register of een afschrift daarvan bij zich heeft. Voor medewerkers van het Ministerie van Defensie en de politie geldt niet de verplichting tijdens hun werkzaamheden een bewijs van registratie en herregistratie in het Register veilig werken defensiemedewerkers of het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs bij zich te hebben.
Verder geldt ingevolge het vierde lid voor alle geregistreerden dat zij de Nederlandse taal moeten beheersen op het niveau dat nodig is om de werkzaamheden op verantwoorde wijze uit te kunnen oefenen. Het gaat hier om een regeling zoals die al bestaat voor buitenlandse certificaathouders (artikel 1.5ha Arbobesluit).
Op dit moment zijn er ongeveer twintig opsporingsbedrijven met een managementsysteemcertificaat. In de civiele sector werken daar ongeveer 150 á 200 personen die voldoen aan specifieke eisen wat betreft hun deskundigheid.
In het eerste lid wordt aangesloten bij de terminologie en definities uit het protocol inzake ontplofbare oorlogsresten van 28 november 2003 van de Verenigde Naties (Trb. 2004, 227) voor zover dat van toepassing is. De afkorting van term conventionele explosieven (CE) kan makkelijk verward worden met de afkorting van de term Conformité Europeen die gebruikt wordt om van producten op de Europese markt de conformiteit met van toepassing zijnde Europese producteisen aan te geven.
Met het nieuwe tweede tot en met zesde lid wordt een nadere invulling gegeven aan de artikelen 3 en 5 Arbowet. Werkgevers, zelfstandigen en opdrachtgevers, als bedoeld in artikel 2.26 Arbobesluit, dienen het risico van de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten te inventariseren en evalueren door oriënterend onderzoek voor aanvang van de werkzaamheden.
Een opdrachtgever dient altijd bij het uitbrengen van een verzoek om offertes mededeling te doen van de kans op aanwezigheid van oorlogsresten indien hij daar kennis van heeft of kan hebben (artikel 2.26 Arbobesluit).
Het oriënterend onderzoek bedoeld in het tweede lid betreft een «quick scan» waarmee bijvoorbeeld bij de betreffende gemeente of op de bommenkaart na wordt gegaan of er in dat gebied oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. Het oriënterend onderzoek kan leiden tot het inzicht dat er geen sprake, dat er mogelijk sprake of dat er met zekerheid sprake is van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten die gevaar kan opleveren voor de veiligheid of gezondheid van werknemers en derden. Indien dit onderzoek oplevert dat er mogelijk sprake is van gevaar dan zal nader onderzoek verricht moeten worden conform het derde lid van dit artikel. Indien dit gevaar al voldoende vaststaat dan kan meteen tot de opsporing van ontplofbare oorlogsresten worden overgegaan. Op grond van het oriënterend onderzoek kan ook worden besloten om niet of elders te bouwen. In dat geval kunnen de kosten voor nader onderzoek worden vermeden.
Het derde lid ziet op de situatie waarin op grond van het oriënterend onderzoek, bedoeld in het tweede lid, niet aannemelijk is geworden dat er geen ontplofbare oorlogsresten aanwezig zijn. In dat geval dient er nader onderzoek te worden uitgevoerd.
De opdrachtgever, hoofdaannemer en eventuele onderaannemer dienen met elkaar vooraf te bepalen wie het nader onderzoek verricht en hoe de kosten worden verdeeld.
Indien uit het nader onderzoek, bedoeld in het derde lid, blijkt dat er ontplofbare oorlogsresten met gevaar voor de veiligheid of gezondheid van werknemers en derden aanwezig kunnen zijn, wordt opsporing verricht of een andere passende maatregel getroffen waardoor de werkzaamheden elders of zodanig worden ingericht dat het gevaar van ontplofbare oorlogsresten vermeden wordt. Invulling van de onderzoeken geschiedt primair door het werkveld. Met betrekking tot deze onderzoeken en maatregelen kunnen zo nodig bij ministeriële regeling nadere regels gesteld worden.
In het vijfde lid is bepaald dat de opsporing uitsluitend wordt verricht door bedrijven die gecertificeerd zijn voor deze werkzaamheden. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat dit certificaat valt onder de reikwijdte van artikel 20 Arbowet en Afdeling 1A, Certificatie, van Hoofdstuk 1 Arbobesluit.
Op grond van het zesde lid mogen deze opsporingswerkzaamheden uitsluitend worden uitgevoerddoor geregistreerd personeel. De opsporingsbedrijven mogen deze werkzaamheden dus alleen laten uitvoeren door geregistreerde deskundigen. In het algemene deel van de nota van toelichting is al uiteengezet om welke reden dit gebeurt.
Met het zevende lid wordt aangegeven dat alleen daartoe geëquipeerde eenheden van het Ministerie van Defensie ontplofbare oorlogsresten mogen ruimen, te weten de Explosieven Opruimingsdienst Defensie en de mijnenbestrijdingseenheden van het Commando Zeestrijdkrachten.
In het achtste lid is bepaald dat degene die is opgenomen in het Register veilig werken met explosieve stoffen tijdens zijn werkzaamheden een bewijs van inschrijving in het register of een afschrift daarvan bij zich heeft. Voor medewerkers van het Ministerie van Defensie geldt niet de verplichting op de arbeidsplaats een bewijs van registratie en herregistratie in het Register veilig werken defensiemedewerkers dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs bij zich te hebben.
De nadere regels die gesteld kunnen worden op grond van het negende lid kunnen onder meer de uitwerking van de onderzoeken die gebruikt kunnen worden betreffen.
Zoals hierboven al is aangegeven, is besloten het beheer van het Register veilig werken met explosieve stoffen te mandateren aan de stichting VOMES. Aan VOMES is ook advies gevraagd over de te stellen registratie-eisen.
De kosten van de certificatie van het managementsysteem van opsporingsbedrijven zullen lager worden omdat de toetsing of het personeel van die bedrijven aan de gestelde eisen voldoet, beperkt wordt tot de vaststelling of de deskundigen over de wettelijk verplichte registratie beschikken.
Bij de krijgsmacht zijn de Explosieven Opruimingsdienst Defensie en de mijnenbestrijdingseenheden van het Commando Zeestrijdkrachten belast met het opsporen van ontplofbare oorlogsresten. Deze vervullen niet alleen taken op nationaal niveau maar zijn ook internationaal actief, veelal in NAVO-verband. Binnen de NAVO worden door de verdragspartners gezamenlijk eisen vastgesteld waaraan ook deze organisatie-onderdelen moeten voldoen.
Het Ministerie van Defensie heeft een kwaliteits- en veiligheidssysteem ingericht dat niet alleen voldoet aan de NAVO-eisen, maar ook aan andere internationale normen (EU-normen, VN-normen en civiele ISO-normen zoals ISO 9001, 14001 en 18001), om het veilig en kwalitatief hoogwaardig opsporen van explosieven in het hele geweldsspectrum – ook bij internationale samenwerking en met een steeds veranderende explosievendreiging – te borgen. Hierop wordt door de Auditdienst Rijk getoetst en intern toezicht gehouden door de Inspectie Veiligheid Defensie.
Mede gelet op de verdragsrechtelijke verplichtingen, op het in dat kader afwijkende systeem van eisen en op het belang van een onbelemmerde taakuitvoering van de krijgsmacht (artikel 1:30, eerste lid, onder b, ten 3e van dit besluit), zijn de Explosieven Opruimingsdienst Defensie en de mijnenbestrijdingseenheden van het Commando Zeestrijdkrachten uitgezonderd van de toepassing van het vijfde lid van artikel 4.10 van dit besluit.
Bij ministeriële regeling worden eisen bepaald waaraan het managementsysteem van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie en de mijnenbestrijdingseenheden van het Commando Zeestrijdkrachten moet voldoen. Deze eisen zullen gelijkwaardig zijn aan de certificatie-eisen op grond van artikel 4.10, vijfde lid, van dit besluit.
Ongeveer 40 personen zijn werkzaam in de civiele sfeer met een certificaat duikerarts als bedoeld in artikel 6.14b (oud) Arbobesluit. De Stichting Werken onder OverDruk (SWOD) heeft gezien de omvang van deze sector de overgang van een certificatieverplichting naar een registratieverplichting geadviseerd.
Bij de bepaling van de registratie-eisen voor duikerartsen vormden de oude certificatie-eisen het vertrekpunt. Allereerst betekent dit dat een te registreren duikerarts moet beschikken over een registratie als bedrijfsarts in het BIG-register. Daarnaast worden bij de registratie-eisen dezelfde eisen gesteld wat betreft de aanvullende opleidingen voor duikersartsen als die voorheen golden bij de wettelijke certificatieverplichting.
In het tweede lid is bepaald dat degene die is opgenomen in het Register duikerartsen, tijdens zijn werkzaamheden een bewijs van inschrijving in het register of een afschrift daarvan bij zich heeft. Voor medewerkers van het Ministerie van Defensie geldt deze verplichting niet.
Verder geldt ingevolge het derde lid dat alle geregistreerde de Nederlandse taal moet beheersen op het niveau dat nodig is om de werkzaamheden op verantwoorde wijze uit te kunnen oefenen. Het gaat hier om een regeling zoals die al bestond voor buitenlandse certificaathouders (artikel 1.5ha Arbobesluit).
De omschakeling van de certificaatverplichting naar de registratieverplichting is in overleg met de SWOD tot stand komen.
In de civiele sector zijn ongeveer 12.000 kraanmachinisten werkzaam met een op grond van artikel 7.32 (oud) Arbobesluit afgegeven persoonscertificaat.
De redenen om voor kraanmachinisten over te gaan tot een registratieverplichting zijn al aangegeven in paragraaf 1.2. Met het nieuwe artikel 7.32 wordt de registratieverplichting ingevoerd.
Het beheer van het Register vakbekwame kraanmachinisten is gemandateerd aan TCVT. In TCVT werken deskundigen van werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, opdrachtgevers en machine-eigenaren samen. TCVT verzorgt al jarenlang het beheer van de certificatieregelingen voor kraan-, hei- en funderingsmachinisten.
Aan TCVT werd gevraagd een voorstel te ontwikkelen voor de te stellen registratie-eisen. Daarbij waren de oorspronkelijke certificatie-eisen het vertrekpunt.
Bij de uitvoering van examens zal passend toezicht worden gehouden.
In het derde lid is bepaald dat een geregistreerd kraanmachinist tijdens zijn werkzaamheden een bewijs van inschrijving in het register of een afschrift daarvan bij zich heeft. Verder geldt ingevolge het vierde lid dat betrokkene de Nederlandse taal moet beheersen op het niveau dat nodig is om de werkzaamheden op verantwoorde wijze uit te kunnen oefenen. Het gaat hier om een regeling zoals die al bestond voor buitenlandse certificaathouders (artikel 1.5ha Arbobesluit).
De in artikel 7.32, eerste lid, sub b, Arbobesluit (oud) opgenomen eis betreffende de geestelijke en fysieke toestand van kraanmachinisten werd geschrapt. Deze eis is bij andere risicovolle werkzaamheden ook niet opgenomen. Dit vloeit al voort uit de eis van goed werkgeverschap dat er geen risicovolle werkzaamheden worden uitgevoerd als werknemers daartoe geestelijk of fysiek niet in staat zijn.
Deze artikelen bevatten de aanduiding van de normadressaten en overtredingen. In verband met de aanpassingen van de artikelen 3.5h, 4.8, 4.9, 4.10, 6.14a, 6.14b en 7.32 zijn de artikelen 9.3, 9.5 en 9.9b redactioneel aangepast.
In alle sectoren zijn ook geregeld zelfstandigen actief. Via het gewijzigde artikel 9.5 zijn de registratieverplichting en daarmee samenhangende andere verplichtingen van overeenkomstige toepassing verklaard op deze groep, zoals dat ook het geval was en is bij de wettelijke certifcatie-verplichting.
De in het eerste lid opgenomen datum wordt aangepast omdat gebleken is dat geen van de certificerende instellingen voor 31 december 2019 over een accreditatie door de Raad voor Accreditatie zal beschikken, waardoor het niet mogelijk is om hen vóór 1 januari 2020 aan te wijzen op grond van een accreditatie.
Deze verlenging geldt ook voor een certificerende instelling die op grond van artikel 9.2c van de Arboregeling was aangewezen tot 1 januari 2020.
In verband met de accreditatie is herziening van de certificatieschema’s nodig en dat blijkt veel meer tijd in beslag te nemen dat oorspronkelijk werd gedacht.
De verwachting is dat de meeste certificerende instellingen in de loop van 2020 alsnog hun accreditatie kunnen verkrijgen. Er zijn echter ook werkvelden die langere tijd nodig zullen hebben omdat het certificatieschema nog niet geschikt is voor accreditatie en werkvelden waarvoor de overgang naar persoonsregistratie nog in gang wordt gezet. Daarom is gekozen voor de datum van 31 december 2021.
Voor een aangewezen certificerende instelling die actief is op een terrein waarop op enig moment ná 1 januari 2020 geen certificatiesysteem meer geldt, maar een systeem van persoonsregistratie, heeft de eerdere aanwijzing als certificerende instelling dan geen betekenis meer.
Het tweede lid kan vervallen omdat dat vanaf 1 januari 2020 geen betekenis meer heeft.
Dit betreft redactionele wijzigingen van het Vuurwerkbesluit die voortvloeien uit de vervanging van het certificatiestelsel voor personen die werken met professioneel vuurwerk door een registratieverplichting voor die groep en de wijziging van artikel 4.9 Arbobesluit.
Personen die op het moment van inwerkingtreding van de registratieverplichting beschikken over een geldig certificaat of getuigschrift afgegeven krachtens het Arbobesluit, kunnen in het betreffende register worden ingeschreven voor de resterende looptijd van het certificaat of getuigschrift.
Indien de geldigheidsduur van een certificaat van een persoon dat is afgegeven krachtens het Arbobesluit, binnen een jaar na datum van de inwerkingtreding van de betreffende registratieverplichting afloopt, kan de Minister van SZW de inschrijving van deze persoon met ten hoogste zes maanden verlengen op grond van het tweede lid. Dit is met name bedoeld om een persoon die is geregistreerd op grond van het bezit van een certificaat met een geldigheid van minder dan een jaar toch in de gelegenheid te stellen tijdig te voldoen aan de eisen voor (her-)registratie.
Het besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Voor de verschillende onderdelen, subonderdelen, leden en subleden kunnen dit verschillende momenten zijn. Daarbij zal worden aangesloten bij het operationeel zijn van de registers en zal worden gezorgd dat de betreffende beroepsbeoefenaren voldoende gelegenheid hebben zich te laten registreren c.q. herregistreren. Zo nodig zal daarbij worden afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark
Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218).
Certificatie en accreditatie in het kader van het overheidsbeleid, Kamerstukken II 2015/16, 29 304, nr. 6.
Zie de nieuwe bepalingen in de eerste paragraaf van Afdeling 1A van het Arbobesluit en de toelichting daarbij (Stb. 2017, nr. 487).
De toepasselijke norm voor de accreditatie van certificerende instellingen die personen certificeren is de NEN-EN-ISO/IEC 17024 Conformiteitsbeoordeling – Algemene eisen voor instellingen die certificatie van personen uitvoeren.
Gegevens over de aantallen werkzame beroepsbeoefenaren in de hier genoemde beroepen bij het Ministerie van Defensie en de Nationale Politie worden niet bekend gemaakt maar deze zijn niet groot.
De toepasselijke norm voor de accreditatie van certificerende instellingen die managementsystemen is de NEN-EN-ISO/IEC 17021 Conformiteitsbeoordeling – Eisen voor instellingen die audits en certificatie van managementsystemen uitvoeren.
Wat betreft de toepasselijkheid van de arbowet- en regelgeving voor werkzaamheden en het personeel van het Ministerie van Defensie zie Afdeling 7 van Hoofdstuk 1 Arbobesluit, met name de artikelen 1.28, 1.29 en 1.30.
Nationaal actieplan gereglementeerde beroepen, bijlage bij de brief van de Minister van Economische Zaken van 23 maart 2015, Kamerstukken II 2014/15, 24 036, nr 409.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2019-471.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.