Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2024, 332 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2024, 332 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 maart 2024, nr. 2024-0000066906;
Gelet op de artikelen 16, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel a, vierde lid, aanhef en onderdeel b, zevende lid, aanhef en onderdelen a en b, 20 en 33, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 9.2.2.1, eerste en tweede lid, 9.2.2.3 en 9.5.8, vierde en zesde lid, van de Wet Milieubeheer;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 april 2024, nr. W12.24.00051/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Van 24 oktober 2024, 2024-0000165075.
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1.1 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
8. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
het register, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel a;
het register, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel b;
het register, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel c;
het register, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel d;
het register, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel e;
het register, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel f.
B
In artikel 1.5h wordt «een persoon die onderdaan is van een betrokken staat» vervangen door «een persoon die een migrerende beroepsbeoefenaar is».
C
Artikel 1.5j wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister draagt zorg voor de inrichting van de volgende registers:
a. het Register veilig werken met explosieve stoffen;
b. het Register vuurwerkbezigers;
c. het Register vuurwerkbewerkers;
d. het Register civiele duikarbeid;
e. het Register duikarbeid brandweer en politie;
f. het Register kraanmachinisten.
2. In het vijfde lid wordt «een persoon die onderdaan is van een staat» vervangen door «een persoon die een migrerende beroepsbeoefenaar is», wordt «anders dan de registers, bedoeld in het eerste lid, onder b en c» vervangen door «anders dan het Register duikarbeid brandweer en politie» en vervalt «artikel 6 van».
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. Personen die zijn geregistreerd dan wel geherregistreerd in een van de registers, genoemd in het eerste lid, zijn alleen werkzaam in de sector of sectoren waarin zij zijn geregistreerd, tenzij registratie in de eigen sector niet mogelijk is, omdat het register daar niet in voorziet.
8. Bij ministeriële regeling kunnen, zo nodig uitgesplitst naar werkveld of sector, nadere regels worden gesteld met betrekking tot:
a. het registreren en herregistreren van personen en de eisen waaraan moet worden voldaan om geregistreerd te zijn;
b. het zevende lid.
D
Artikel 1.5k wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bedoeld» vervangen door «genoemd».
2. In het tweede lid wordt «als bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen a, d, e, f, g en h» vervangen door «, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid».
3. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot derde tot en met vijfde lid.
4. In het derde lid (nieuw) en het vierde lid (nieuw) wordt «tweede en derde lid» vervangen door «tweede lid».
5. In het vijfde lid (nieuw) wordt «bedoeld» vervangen door «genoemd».
E
Artikel 1.5l wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. identificerende gegevens;
b. De onderdelen b en e vervallen onder verlettering van de onderdelen c en d tot b en c, en onderdeel f tot d.
c. Onderdeel c (nieuw) komt te luiden:
c. gegevens over de bekwaamheid van de verzoeker; en
2. In het derde lid wordt «onder e, f of g» vervangen door «onder d, e of f».
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Bij ministeriële regeling worden de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, nader bepaald, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
F
Artikel 1.5m wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «bedoeld» vervangen door «genoemd».
b. Onderdeel a komt te luiden:
a. identificerende gegevens;
c. De onderdelen b en e vervallen onder verlettering van de onderdelen c en d tot b en c, en de onderdelen f tot en met i tot d tot en met g.
d. Onderdeel c (nieuw) komt te luiden:
c. gegevens over de bekwaamheid van de verzoeker;
e. Aan onderdeel g (nieuw) wordt toegevoegd «alsmede de grond voor verwijdering».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij ministeriële regeling worden de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, nader bepaald, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
G
Artikel 1.5n wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «als bedoeld» vervangen door «, genoemd».
2. In het derde lid wordt «artikel 1.5p, tweede lid of derde lid, onder b, c, d, e, f of g» vervangen door «artikel 1.5p, tweede lid, of derde lid, onder b, c, d, e of f».
H
Artikel 1.5o, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «bedoeld» vervangen door «genoemd».
2. In onderdeel c, wordt «de registers, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen b en c» vervangen door «het Register duikarbeid brandweer en politie».
I
Artikel 1.5p, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van onderdelen d tot en met g tot c tot en met f.
2. In onderdeel c (nieuw) vervalt «of c».
J
In artikel 1.5q vervalt in onderdeel a, subonderdeel 1°: «, dan wel een persoon van wie de beroepskwalificaties zijn gecontroleerd en toereikend bevonden overeenkomstig de artikelen 23, 27 en 28 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties».
K
Artikel 1.30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan de aanhef van het eerste lid wordt toegevoegd «bij arbeid verricht door defensiepersoneel».
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «militaire vaartuigen, militaire luchtvaartuigen, bemande wapensystemen en eenheden met gereedstelling» vervangen door «militaire vaartuigen, militaire luchtvaartuigen en bemande wapensystemen, en arbeid verricht door eenheden met gereedstelling».
3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
3. In aanvulling op artikel 1.5j:
a. worden de kwalificaties van defensiepersoneel dat arbeid verricht als bedoeld in de artikelen 4.8, eerste lid, 4.9, eerste en derde lid, 4.10, zesde lid, 6.14a, derde lid, en 6.16, derde, zesde en zevende lid, door Onze Minister van Defensie geregistreerd;
b. wordt door het in onderdeel a bedoelde defensiepersoneel op basis van de kwalificatie-eisen van Onze Minister van Defensie, voldaan aan daarin opgenomen eisen inzake kennis en vaardigheden die waarborgen dat de aan de arbeid verbonden risico’s en gevaren worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt.
4. Bij regeling van Onze Minister van Defensie kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de registratie van defensiepersoneel, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, en de eisen waaraan moet worden voldaan om geregistreerd te zijn.
5. Het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet waarmee de krachtens artikel 24, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaren zijn belast, omvat mede het toezicht op de naleving van het bepaalde in het tweede en derde lid.
L
In artikel 4.5, vierde lid, wordt de punt aan het slot van onderdeel a vervangen door een puntkomma.
M
Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «1,5» vervangen door «1.5».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De arbeid wordt uitsluitend verricht door een daarvoor gekwalificeerde persoon die:
a. is geregistreerd in het Register veilig werken met explosieve stoffen; of
b. door Onze Minister van Defensie is geregistreerd overeenkomstig artikel 1.30, derde lid.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij ministeriële regeling kan arbeid of kunnen personen, die werkzaam zijn in een bedrijf of inrichting, worden aangewezen waarop het tweede lid niet van toepassing is en kunnen daarbij nadere regels worden gesteld aan het betreffende bedrijf of de inrichting of aan de wijze waarop de arbeid wordt uitgevoerd.
4. Het vierde lid komt te luiden:
4. Een bewijs van registratie of herregistratie dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs is op de arbeidsplaats aanwezig evenals het plan, bedoeld in het eerste lid.
5. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de arbeid, bedoeld in het eerste lid.
N
Artikel 4.9 komt te luiden:
1. Arbeid waarbij consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of een pyrotechnisch artikel voor theatergebruik als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit tot ontbranding wordt gebracht, wordt opgebouwd, geïnstalleerd, gemonteerd, geassembleerd dan wel na ontbranding wordt verwijderd, wordt uitsluitend verricht door of onder voortdurend toezicht van een daarvoor gekwalificeerde persoon die:
a. is geregistreerd in het Register vuurwerkbezigers; of
b. door Onze Minister van Defensie is geregistreerd overeenkomstig artikel 1.30, derde lid.
2. De arbeid, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend verricht volgens een vooraf opgesteld plan dat een deugdelijke beschrijving bevat van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden risico’s en gevaren alsmede de wijze waarop deze risico’s en gevaren voorkomen of zoveel mogelijk beperkt worden.
3. Arbeid bestaande uit het verkopen, bewerken of beschikbaar stellen van consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit met inbegrip van vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.3 van het Vuurwerkbesluit, wordt uitsluitend verricht door of onder voortdurend toezicht van een daarvoor gekwalificeerde persoon die:
a. is geregistreerd in het Register vuurwerkbewerkers; of
b. door Onze Minister van Defensie is geregistreerd overeenkomstig artikel 1.30, derde lid.
4. Bij ministeriële regeling kan arbeid of kunnen personen, die werkzaam zijn in een bedrijf of inrichting, worden aangewezen waarop het eerste tot en met derde lid niet van toepassing is en kunnen daarbij nadere eisen worden gesteld aan het betreffende bedrijf of de inrichting of aan de wijze waarop de arbeid wordt uitgevoerd.
5. Een bewijs van registratie of herregistratie dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs is op de arbeidsplaats aanwezig evenals het plan, bedoeld in het tweede lid.
6. Artikel 1.5ha is van overeenkomstige toepassing.
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de arbeid, bedoeld in het eerste en derde lid.
O
Artikel 4.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Het opsporen van ontplofbare oorlogsresten wordt uitsluitend verricht door:
a. een bedrijf dat voor de te verrichten arbeid in het bezit is van een certificaat opsporen ontplofbare oorlogsresten dat is afgegeven door Onze Minister of een door hem aangewezen certificerende instelling; of
b. de Explosieven Opruimingsdienst Defensie van het Ministerie van Defensie, op verzoek van het Rijksvastgoedbedrijf op terreinen van de rijksoverheid en voor zover noodzakelijk voor het behoud van kwalificaties voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten.
2. Het zesde lid komt te luiden:
6. De arbeid ten behoeve van het opsporen van ontplofbare oorlogsresten wordt uitsluitend verricht door een daarvoor gekwalificeerde persoon die:
a. is geregistreerd in het Register veilig werken met explosieve stoffen; of
b. is geregistreerd door Onze Minister van Defensie overeenkomstig artikel 1.30, derde lid.
3. In het achtste lid vervalt «in het Register veilig werken met explosieve stoffen».
4. In het tiende lid wordt «vijfde lid» vervangen door «zesde lid».
P
In hoofdstuk 4, afdeling 10, vervalt paragraaf 1, onder vernummering van paragraaf 1a tot paragraaf 1.
Q
Artikel 6.14a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt, tenzij er eerder sprake is van een wijziging in de lichamelijke of geestelijke toestand, telkens herhaald met een tussenperiode van ten hoogste:
a. twaalf maanden; of
b. 24 maanden in geval van een medisch geschoolde begeleider die 18 jaar of ouder is, maar niet ouder dan 50 jaar, en die patiënten begeleidt die een behandeling ondergaan in een hyperbare kamer.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd door een arts die:
a. is geregistreerd als duikerarts in het Register civiele duikarbeid; of
b. is geregistreerd als duikerarts door Onze Minister van Defensie overeenkomstig artikel 1.30, derde lid.
3. In het zesde lid, eerste zin, wordt «die in het bezit is van een certificaat duikerarts als bedoeld in het derde lid» vervangen door «die eveneens als duikerarts is geregistreerd overeenkomstig het derde lid».
R
Artikel 6.14b komt te luiden:
1. In verband met de uitvoering van arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, kunnen voor de registratie als duikerarts in het Register civiele duikarbeid bij ministeriële regeling verschillende vakbekwaamheids-, opleidings- of registratie-eisen worden gesteld.
2. Een bewijs van registratie of herregistratie als duikerarts dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs is op de arbeidsplaats aanwezig.
3. Artikel 1.5ha is van overeenkomstige toepassing.
S
Artikel 6.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en vierde lid wordt «ploegleider» vervangen door «duikploegleider».
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De werkzaamheden als duikploegleider worden uitsluitend verricht door een daarvoor gekwalificeerde persoon die:
a. is geregistreerd als duikploegleider in het Register civiele duikarbeid;
b. is geregistreerd als duikploegleider in het Register duikarbeid brandweer en politie; of
c. door Onze Minister van Defensie als duikploegleider is geregistreerd overeenkomstig artikel 1.30, derde lid.
3. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De duiker en de duikploegleider houden de verrichte duikarbeid onderscheidenlijk de daarbij verleende bijstand bij in een persoonlijk logboek dat ten minste de bij ministeriële regeling bepaalde informatie bevat.
4. Het zesde lid komt te luiden:
6. De werkzaamheden als duiker en de reserveduiker worden uitsluitend verricht door een daarvoor gekwalificeerde persoon die:
a. is geregistreerd als duiker in het Register civiele duikarbeid;
b. is geregistreerd als duiker in het Register duikarbeid brandweer en politie; of
c. door Onze Minister van Defensie als duiker is geregistreerd overeenkomstig artikel 1.30, derde lid.
5. Het zevende lid komt te luiden:
7. De werkzaamheden als duikmedisch begeleider, bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onderdeel c, worden uitsluitend verricht door een daarvoor gekwalificeerde persoon die:
a. is geregistreerd als duikmedisch begeleider in het Register civiele duikarbeid;
b. is geregistreerd als duikmedisch begeleider in het Register duikarbeid brandweer en politie; of
c. door Onze Minister van Defensie is geregistreerd als duikmedisch begeleider overeenkomstig artikel 1.30, derde lid.
6. Het achtste lid komt te luiden:
8. Een duikploegleider kan tegelijkertijd als duikmedisch begeleider optreden, mits hij tevens beschikt over een registratie als duikmedisch begeleider als bedoeld in het zevende lid en hij niet tevens als reserveduiker optreedt als bedoeld in het vierde lid.
7. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:
9. Een duikploegleider die tevens als duikmedisch begeleider optreedt kan, in afwijking van het eerste lid, tevens tegelijkertijd als reserveduiker optreden indien:
a. de duikarbeid wordt verricht in een vloeistof die in overwegende mate uit water bestaat met een maximaal bereikbare diepte van 9 meter en een maximale stroomsnelheid van 0,5 meter per seconde;
b. geen voorzienbare kans bestaat dat de duikers in die vloeistof in moeilijkheden raken; en
c. nabij de plaats waar de arbeid wordt verricht een persoon aanwezig is die de duikers uit het water kan halen en die de noodprocedures kent.
10. Een bewijs van registratie of herregistratie als duiker, duikploegleider of duikmedisch begeleider dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs is op de arbeidsplaats aanwezig.
11. Artikel 1.5ha is van overeenkomstige toepassing.
12. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de werkzaamheden, bedoeld in het derde, zesde en zevende lid.
T
Artikel 7.32 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, bedoeld artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel h, dan wel door een persoon van wie de beroepskwalificaties zijn gecontroleerd en toereikend akkoord bevonden overeenkomstig de artikelen 23, 27 en 28 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties».
2. In het tweede lid wordt «Een bewijs van registratie en herregistratie» vervangen door «Een bewijs van registratie of herregistratie» en vervalt «in het Register kraanmachinisten».
U
Artikel 9.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel d, wordt «4.9 en» vervangen door «4.9, eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid,».
2. In het tweede lid, onderdeel e, wordt «6.15, eerste lid, onder c, 6.16, eerste tot en met derde lid en vijfde tot en met achtste lid» vervangen door «6.14b, tweede en derde lid, 6.15, eerste lid, onder c, 6.16, eerste tot en met derde lid en vijfde tot en met elfde lid».
V
Artikel 9.5a, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. van de wet: de artikelen 3, 4, 6 tot en met 11, 16, 17 en 19 tot en met 44, en de artikelen 5 en 18, voor zover het betreft arbeid met gevaarlijke stoffen en biologische agentia waarop hoofdstuk 4 van het besluit van toepassing is;
W
Artikel 9.9b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «4.9» vervangen door «4.9, eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid» en wordt «4.10, tweede tot en met tiende lid» vervangen door «4.10, tweede tot en met negende lid».
2. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «6.16, eerste tot en met derde en vijfde tot en met achtste lid» vervangen door «6.16, eerste tot en met derde lid en vijfde tot en met elfde lid».
X
Na artikel 9.33 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Personen die beschikken over een certificaat of getuigschrift dat is afgegeven krachtens het Arbeidsomstandighedenbesluit en nog geldig is op de datum van inwerkingtreding van een verplichting tot registratie in een van de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, om de arbeid waarop dat certificaat of getuigschrift betrekking heeft te mogen verrichten, kunnen voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat of getuigschrift worden ingeschreven in het van toepassing zijnde register, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid.
2. Indien de resterende geldigheidsduur van een certificaat als bedoeld in het eerste lid, verstrijkt binnen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister in bijzondere gevallen de registratie in het van toepassing zijnde register verlengen voor ten hoogste zes maanden.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inschrijving, bedoeld in het eerste lid.
Y
Artikel 9.37d komt te luiden:
1. Tenzij de aanwijzing op grond van artikel 1.5e, tweede lid, wordt ingetrokken, behoudt een certificerende instelling die niet over een accreditatie als bedoeld in artikel 1.5d, tweede lid, beschikt, haar aanwijzing, indien zij een certificerende instelling is als bedoeld in:
a. artikel 3.5h, vierde lid;
b. artikel 4.9, tweede lid;
c. de artikelen 6.14a, derde lid, en 6.16, derde, zesde, en zevende lid.
2. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel I, onderdelen A, voor zover nog niet in werking getreden, B, E, H, I en K, subonderdeel 3, artikel II en artikel III van het Besluit van 28 november 2019 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de inrichting van registers en in samenhang daarmee het vaststellen van eisen aan de professionele uitoefening voor diverse beroepen (Stb. 2019, 471) vervallen.
Het Vuurwerkbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsbepaling van verantwoordelijke persoon wordt «of een persoon die in het bezit is van een geldig certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit» vervangen door «, vuurwerkbewerker of vuurwerkbeziger».
2. In de alfabetische volgorde worden twee begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
persoon die is geregistreerd in het Register vuurwerkbewerkers, genoemd in het Arbeidsomstandighedenbesluit;
persoon die is geregistreerd in het Register vuurwerkbezigers, genoemd in het Arbeidsomstandighedenbesluit;.
B
Artikel 3B.1, zesde lid, komt te luiden:
6. De toepassingsvergunning vervalt op het moment dat de geldigheidsduur van de registratie als vuurwerkbeziger afloopt. Is de toepassingsvergunning verleend aan een onderneming dan vervalt de toepassingsvergunning eveneens op het moment dat er geen vuurwerkbezigers meer werkzaam zijn voor de onderneming.
C
In artikel 3B.2, tweede lid, onderdeel c, wordt «een afschrift van een geldig certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit» vervangen door «een afschrift van een bewijs van registratie dan wel herregistratie als vuurwerkbeziger».
D
Artikel 3B.3a, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. een afschrift van het bewijs van registratie dan wel herregistratie, genoemd in artikel 3B.2, tweede lid, onder c;
E
In artikel 3B.6, eerste lid, onderdeel a, wordt «de persoon of personen aan wie een certificaat van vakbekwaamheid is afgegeven als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit» vervangen door «de personen die vuurwerkbeziger zijn».
F
Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «die in het bezit is van een geldig certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit» vervangen door «die tevens vuurwerkbewerker is».
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «die in het bezit is van een geldig certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit» vervangen door «die tevens vuurwerkbeziger is».
3. In het vijfde lid wordt «het certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit» vervangen door «de registratie als vuurwerkbewerker of vuurwerkbeziger».
4. Het zesde lid komt te luiden:
6. De pyro-pass van vuurwerkbewerkers en vuurwerkbezigers vervalt op het moment dat hun registratie als vuurwerkbewerker onderscheidenlijk vuurwerkbeziger, eindigt.
G
Artikel 4.3, onderdeel c, komt te luiden:
c. een afschrift van het bewijs van registratie dan wel herregistratie als vuurwerkbeziger of vuurwerkbewerker; en
H
Artikel 5.3.8 vervalt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 4 november 2024
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
Uitgegeven de achtste november 2024
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
De belangrijkste aanleiding voor deze wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) is de vervanging van de certificatieplicht door een registratieplicht voor functies die verband houden met duikarbeid, te weten: duiker, duikploegleider, duikmedisch begeleider en duikerarts (zie hoofdstuk 2).
Voor arbeid met vuurwerk is de nog bestaande certificatieverplichting al eerder vervangen door een registratieplicht. Deze is van toepassing voor alle sectoren waar met vuurwerk wordt gewerkt. In de nog niet van kracht geworden wijziging van artikel 4.9 van het Arbobesluit betreffende vuurwerk (zoals gepubliceerd in Staatsblad 2019, 471) zijn enkele aanpassingen doorgevoerd (zie hoofdstuk 3).
De nieuwe registratieplichten die de bestaande certificatieverplichtingen vervangen, zijn flexibeler te gebruiken dan certificatieverplichtingen en kunnen in aanleg goedkoper worden uitgevoerd dan certificatieverplichtingen, omdat er geen kosten voor accreditatie zijn. De eisen aan de beroepsbeoefenaren worden nog steeds op voorstel van betrokken partijen door SZW beoordeeld voordat deze verbindend worden opgelegd.
In het Vuurwerkbesluit werd op enkele punten verwezen naar de certificatieverplichting voor het verrichten van arbeid met vuurwerk. Met dit besluit is tevens het Vuurwerkbesluit aangepast om de hiervoor genoemde verwijzingen te vervangen door verwijzingen naar de nieuwe registratieplichten (zie paragraaf 7.5).
Daarnaast waren er nog meer wijzigingen van het Arbobesluit noodzakelijk in verband met de registratieplichten voor bepaalde beroepsbeoefenaren.
Sommige wijzigingen hebben gevolgen voor alle of meerdere werkterreinen, namelijk:
– het niet invoeren van een Register veilig werken voor defensiemedewerkers, maar registratie in de algemene personeelsadministratie van het Ministerie van Defensie (zie hoofdstuk 2 ten aanzien van duikarbeid, hoofdstuk 4 ten aanzien van explosieve stoffen),
– het invoeren van een register voor duikarbeid bij brandweer en politie en het niet invoeren van een apart register voor politiemedewerkers (zie hoofdstuk 5),
– aanpassing van de formulering over EU-beroepskwalificaties (zie hoofdstuk 6),
– aanpassing van de artikelen 1.5l en 1.5m (zie paragraaf 7.1), en
– het aanwezig hebben van een registratiebewijs op de arbeidsplaats (zie paragraaf 7.2).
Andere wijzigingen hebben alleen gevolgen voor een bepaald werkterrein. Zo zijn de bepalingen over de registratieplicht bij het werken met explosieve stoffen op enkele punten aangepast (zie paragraaf 7.3 en artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.9).
De formulering van de certificatieverplichting voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten is aangepast, rekening houdend met de bijzondere positie van de Explosieven Opruimingsdienst van Defensie (zie paragraaf 7.4 en artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.10 en 4.102a).
Verder zijn er nog enkele wijzigingen op het terrein van duikarbeid doorgevoerd die niet direct betrekking hebben op de invoering van registratieplicht. De frequentie van de verplichting om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan is voor één specifieke groep medewerkers gewijzigd, namelijk voor personen die werkzaam zijn als medisch begeleider in een hyperbare kamer (zie hoofdstuk 8 en artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.14a, tweede lid). Verder wordt nu ook in het Arbobesluit vastgelegd dat duikploegleiders de verplichting hebben om een duiklogboek bij te houden en worden de inhoudelijke eisen aan het logboek van zowel de duiker als de duikploegleider op het niveau van de Arboregeling bepaald (zie paragraaf 7.6). Tevens is duidelijker geformuleerd onder welke voorwaarden een duikploegleider tegelijkertijd duikmedisch begeleider kan zijn (zie artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.16, achtste lid) en is geregeld onder welke voorwaarden een duikploegleider tegelijkertijd ook duikmedisch begeleider en reserveduiker kan zijn (zie artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.16, negende lid).
Tot slot is aan de artikelen die betrekking hebben op het verrichten van arbeid met explosieve stoffen, vuurwerk en duikarbeid een bevoegdheid toegevoegd om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met betrekking tot de betreffende arbeid. Dit is nader toegelicht in paragraaf 7.7.
Bij de invoering van de registratieplicht voor bepaalde typen van beroepen is er ten aanzien van de beroepen die betrekking hebben op duikarbeid vanuit gegaan dat alleen voor de duikerartsen een registratieplicht zou worden ingevoerd, maar dat voor de overige duikberoepen de certificatieplicht zou worden gehandhaafd. Daarom werd in artikel 1.5j van het Arbobesluit alleen voorzien in de inrichting van een register voor duikerartsen (zie artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel g).
Destijds werd ook al aangegeven dat de duikerartsen die bij het Ministerie van Defensie werken, geregistreerd zullen worden in het Register veilig werken defensiemedewerkers (Stb. 2019, 471, p. 17). In een later stadium is gebleken dat het voor Defensie beter is als alle certificatieverplichtingen voor duikarbeid, dus niet alleen voor de duikerarts, omgezet worden in registratieplichten. Dit bleek ook acceptabel voor de andere sectoren, zodat voor alle sectoren hetzelfde systeem voor het borgen van noodzakelijke kwalificaties voor duikarbeid gehanteerd kan worden.
De verschillende sectoren werken binnen SWOD (Stichting Werken onder Overdruk) samen aan de ontwikkeling en aanpassing van de registratie-eisen voor duikarbeid. Hierdoor kan de gebundelde expertise op het gebied van duikarbeid worden benut voor het opstellen van de eisen waaraan duikers, duikploegleiders, duikmedisch begeleiders en duikerartsen dienen te voldoen. De eisen waaraan de beoefenaren van de verschillende duikberoepen op grond van de arboregelgeving moeten voldoen, blijven in alle sectoren zoveel mogelijk identiek. Daarnaast zullen er tussen de sectoren verschillen zijn ten aanzien van de uitwerking van de examinering en de wijze waarop het registratieproces wordt ingericht. De sectorale verschillen in uitwerking worden hierna in paragraaf 2.1 beschreven.
Eveneens is gebleken dat er voor de militaire taakstelling en de daarmee verband houdende bijzondere inzet van duikers voor Defensie meer ruimte moet zijn om daar waar nodig afwijkende en aanvullende eisen te stellen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de uitvoering van de militaire taak andere eisen vergt (zoals dieper duiken dan in de overige sectoren is toegestaan). De eisen die Defensie hanteert zijn gebaseerd op kwalificatieprofielen die Defensie zelf opstelt. In deze kwalificatieprofielen hanteert Defensie ten aanzien van de eind- en toetstermen zoveel mogelijk dezelfde eisen als de andere sectoren en maakt daarbij gebruik van de itembank met examenvragen die door alle betrokken partijen die in SWOD samenwerken is opgesteld voor zover de daarin opgenomen vragen aansluiten bij de kwalificatie-eisen die Defensie vaststelt. Defensie blijft dan ook binnen SWOD samenwerken met de andere branches waarin duikarbeid plaatsvindt op het vlak van kennisdeling, schema ontwikkeling en beheer van de itembank.
Voor de civiele sector wordt een Registratie-instelling civiele duikarbeid opgericht, die in mandaat van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verder: Minister van SZW) de registratie gaat verzorgen. Deze registratie-instelling zal de examinering, met behoud van haar verantwoordelijkheid hiervoor, uitbesteden aan een of meer exameninstellingen.
In het Register civiele duikarbeid worden duikers, duikploegleiders, duikmedisch begeleiders en duikerartsen opgenomen die in de civiele sector werkzaam zijn.
Onder de voormalige certificatievoorschriften betrof dit bijna 2500 certificaathouders. Een klein deel van hen werkt in een duikberoep voor een overheidsdienst zoals de Douane en de Rijkdienst voor het Cultureel Erfgoed (onderdeel van het Ministerie van OCW). Gezien de kleine aantallen bij deze organisaties is ervoor gekozen deze gebruik te laten maken van het civiele duikregister.
Duikerartsen in dit Register civiele duikarbeid (her)keuren ook kandidaten van de brandweer en politie. Dat is zo in de praktijk gegroeid, omdat de brandweer en de politie geen duikerartsen opleiden of lieten opleiden.
Het register voor degenen die bij de brandweer en de politie duikberoepen uitoefenen wordt beheerd door het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (hierna: NIPV).
De examens worden, net als onder certificatie, afgenomen door het NIPV.
Op grond van artikel 68 van de Wet veiligheidsregio’s heeft het NIPV de taak om alle opleidingen voor de brandweer te verzorgen, certificaten en vrijstellingen af te geven voor brandweeropleidingen en de uitslagen van examens voor brandweeropleidingen vast te stellen. Daartoe behoren ook de examens voor de functies van brandweerduiker en duikploegleider/duikmedisch begeleider waarvoor op grond van de arboregelgeving voor duikarbeid een registratieplicht geldt.
Tot nu toe werd alleen nog tussen de eisen voor de duikploegleider bij de brandweer en de duikploegleider bij de overige sectoren onderscheid gemaakt en golden voor hen aparte certificatieschema’s. Bovendien waren in de eisen voor de duikploegleider brandweer ook de eisen voor de duikmedisch begeleider opgenomen.
Beide schema’s waren opgenomen in bijlagen XVIb en XVIe bij de Arbeidsomstandighedenregeling (hierna: Arboregeling). Nu zijn de eisen voor de duikploegleider in beide sectoren echter geüniformeerd en opgenomen in één registratieschema en staan de eisen voor een duikmedisch begeleider in een voor beide sectoren identiek registratieschema.
Bij de brandweer waren er ongeveer 1230 certificaten voor de verschillende duikberoepen.
Bij Defensie zijn er verschillen ten opzichte van de andere sectoren in de wijze van registreren en de kwalificatie-eisen.
Voorheen werd in de Regeling Duikopleidingen Defensie 2014 verwezen naar een aantal paragrafen van de werkveldspecifieke certificatieschema’s voor het persoonscertificaat duikerarts, duikmedisch begeleider, duikploegleider en duiker. In die regeling werd de Defensie Duikschool aangewezen als de certificerende instelling. Bij Defensie waren er een kleine zevenhonderd certificaten voor de verschillende duikberoepen.
In de nieuwe situatie zal de Minister van Defensie eenzelfde aantal beoefenaren van de duikberoepen bij Defensie registreren. De registratie van een medewerker vindt pas plaats als alle kwalificaties, vastgesteld door de Minister van Defensie voor de verschillende duikfuncties, zijn behaald. De Minister van Defensie registreert de behaalde kwalificaties in het personeelsadministratiesysteem.
Omdat voor de taakuitoefening van Defensie aanvullende en afwijkende eisen gesteld kunnen worden, die bovendien niet allemaal openbaar gemaakt kunnen worden, is besloten dat de Minister van Defensie zelf de kwalificatie-eisen voor de duikfuncties binnen Defensie vaststelt. Daarbij hanteert de Minister van Defensie zoals gezegd als uitgangspunt dat men zoveel mogelijk blijft aansluiten bij de eind- en toetstermen uit de registratieschema’s die voor de andere sectoren door de Minister van SZW worden vastgesteld op basis van een voorstel door SWOD. Opgemerkt wordt dat Defensie in het verleden aan haar duikers eisen stelde, in aanvulling op de certificatie-eisen, gezien de bijzondere inzet van duikers in het kader van de taakstelling van Defensie. Dat zal ook na invoering van de registratieplicht het geval blijven.
Door de registratie in het eigen personeelsadministratiesysteem kan de noodzakelijke vertrouwelijkheid en veiligheid worden gerealiseerd en worden voorkomen dat gegevens over afzonderlijke individuele medewerkers buiten Defensie beschikbaar komen.
Defensie maakt geen gebruik van registratieschema’s, maar van kwalificatieprofielen en daaraan verbonden kwalificaties. De eisen aan deze kwalificaties kunnen afwijken van de eisen in de registratieschema’s die de overige sectoren hanteren, maar zullen minimaal gelijkwaardig zijn. De (politieke) verantwoordelijkheid voor het vaststellen van deze eisen wordt bij de Minister van Defensie gelegd. De opzet van het kwalificatiesysteem is bij Defensie afwijkend ten opzichte van de registratieschema’s en binnen SZW is niet de expertise aanwezig om de kwalificatie-eisen die door Defensie worden gehanteerd goed te kunnen beoordelen.
Registratieschema’s voor de overige sectoren worden door SWOD aan SZW voorgelegd met het verzoek deze wettelijk verbindend te maken. Deze schema’s zijn voorbereid met deskundige inbreng van alle betrokken sectoren, waardoor ervan kan worden uitgegaan dat de inhoud ervan voldoet aan de laatste inzichten op het gebied van veiligheid en gezondheid in relatie tot de stand der techniek in de hele duikbranche. Bij de kwalificatie-eisen die Defensie wil hanteren kan SZW de beoordeling daarvan niet baseren op een vergelijkbaar ontstaansproces. Om die reden is ervoor gekozen de Minister van Defensie zelf verantwoordelijk te laten zijn voor deze kwalificatie-eisen. Dit laat onverlet dat ook dan de Nederlandse Arbeidsinspectie bij haar toezicht op de arbeidsomstandigheden bij Defensie inzicht heeft in de kwalificatie-eisen en de daarvoor geldende exameneisen. Ook kan de Nederlandse Arbeidsinspectie bij situaties die tot ernstig gevaar kunnen leiden de Minister van Defensie als verantwoordelijke aanspreken tot het nemen van de noodzakelijke maatregelen.
Het certificatiesysteem van vuurwerkdeskundigen is omgezet naar een registratiesysteem. Dit was al geregeld door het Besluit van 28 november 2019 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de inrichting van registers en in samenhang daarmee het vaststellen van eisen aan de professionele uitoefening voor diverse beroepen (Stb. 2019, 471). Deze wijziging van artikel 4.9 van het Arbobesluit was echter nog niet in werking getreden, omdat het registratieschema nog moest worden opgesteld.
Inmiddels was ook gebleken dat nog enkele aanpassingen van artikel 4.9 noodzakelijk waren. Zo komt er, anders dan in artikel 4.9, eerste en tweede lid, was bepaald, geen Register veilig werken defensiemedewerkers, maar worden de defensiemedewerkers die deze arbeid verrichten geregistreerd door de Minister van Defensie.
In de tweede plaats zijn nu in artikel 4.9, eerste en derde lid, de woorden «door of onder voortdurend toezicht» opgenomen, zodat personen die niet zelf geregistreerd zijn de in die leden genoemde werkzaamheden mogen verrichten, mits zij maar die in dat geval wel onder voortdurend toezicht staan van een persoon die wel is geregistreerd. Dit was voorheen onder certificatie ook al mogelijk, maar deze mogelijkheid was per abuis verwijderd met de aanpassing van artikel 4.9 in Stb. 2019, 471.
In de derde plaats is de formulering van het eerste en tweede lid gemakkelijker leesbaar gemaakt door de personen die gekwalificeerd zijn in aparte onderdelen te benoemen en de bij nader inzien overbodige verwijzing naar de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties te schrappen. De artikelen 4.8, 4.10 en 7.32 zijn op dezelfde wijze aangepast (zie hoofdstuk 6).
In de vierde plaats is de mogelijkheid toegevoegd om bij ministeriële regeling nadere eisen te formuleren die het mogelijk maken om de in het eerste en tweede lid opgenomen registratieplicht niet van toepassing te laten zijn. Een vergelijkbare bevoegdheid was al in artikel 4.8, derde lid, opgenomen.
Tot slot is het Register veilig werken met explosieven en vuurwerk politiemedewerkers vervallen (zie hoofdstuk 5).
In hoofdstuk 2 is al toegelicht waarom ervoor gekozen is defensiepersoneel met een duikberoep niet op te nemen in een apart Register veilig werken defensiemedewerkers, maar hen te registreren in het eigen personeelsadministratiesysteem. Ook voor defensiemedewerkers die werken met explosieven is er uiteindelijk voor gekozen hen niet in een dergelijk register op te nemen, maar hen te registreren in het eigen personeelsadministratiesysteem.
De Minister van Defensie stelt zelf de kwalificatie-eisen vast voor personen die bij Defensie met de meer dan 600 verschillende soorten explosieve stoffen werken. Deze eisen voorzien ook in de kwalificaties om de risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van medewerkers te beheersen.
In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1.30 is dit nader uitgewerkt. Dezelfde benadering wordt gekozen voor medewerkers van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD) die ontplofbare oorlogsresten opsporen om deze expertise te onderhouden ten behoeve van de inzet van deze deskundigheid in internationaal militair verband. Zie verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.10, vijfde lid.
Bij de wijziging van het Arbobesluit in verband met de inrichting van registers voor diverse beroepen (Stb. 2019, 471) werd ervan uitgegaan dat er een Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers moest worden ingevoerd. In de nota van toelichting (Stb. 2019, 471) was al aangegeven dat de registratieplicht voor het werken met explosieve stoffen bij de politie geen betrekking dient te hebben op het dragen van dienstwapens. Uitvoerig overleg met de politie in de afgelopen periode heeft duidelijk gemaakt dat de politie een uitgebreid opleidingsprogramma heeft waarin medewerkers getraind worden en blijven in het veilig gebruik van dienstwapens en andere vuurwapens, zodat een registratieplicht met een bijbehorend examen geen toegevoegde waarde heeft. Ook voor het gebruik van andere explosieve stoffen en vuurwerk bij de Dienst Speciale Interventies worden betrokken medewerkers uitgebreid opgeleid en getraind, zodat ook hiervoor een registratieplicht onvoldoende toegevoegde waarde heeft.
Voor politiemedewerkers die taken hebben in relatie tot vuurwerk, is na uitgebreid overleg met de politie gebleken dat hun werkzaamheden niet aangemerkt kunnen worden als arbeid als bedoeld in artikel 4.9. Zij voeren geen werkzaamheden uit die zijn te karakteriseren als het tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren, na ontbranding verwijderen, dan wel het verkopen, bewerken of beschikbaar stellen van vuurwerk. Het gaat hier om de werkzaamheden die door politiemedewerkers worden verricht in het kader van inbeslagneming van vuurwerk en waarbij vuurwerk wordt gecategoriseerd en geregistreerd.
De Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties geeft ter implementatie van EU-regelgeving voorschriften hoe om te gaan met elders in de EU, de EER en Zwitserland verkregen diploma’s/certificaten en opgedane werkervaring. Een buitenlandse beroepsbeoefenaar die zich permanent wil vestigen in Nederland dient zich te wenden tot de desbetreffende registratie-instelling, die vervolgens beoordeelt of sprake is van gelijkwaardige diploma’s en werkervaring. Is dat het geval dan volgt inschrijving in het register.
Is dat niet het geval, dan kan de registratie-instelling besluiten dat de beroepsbeoefenaar bijvoorbeeld een aanvullend examen moet afleggen of een stage moet lopen (zie hoofdstuk 2 van genoemde wet). Een buitenlandse beroepsbeoefenaar die tijdelijk of incidenteel in Nederland bepaalde activiteiten wil verrichten hoeft zich niet te laten registreren, maar dient wel voorafgaand aan de eerste dienstverrichting een melding te doen, als het beroep is opgenomen in de Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen. De uitoefening van in deze lijst opgenomen beroepen kan gevolgen hebben voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid. De beroepen van duiker en duikploegleider zijn opgenomen op deze lijst. Omdat de duikerartsen en duikmedisch begeleiders hierin niet zijn opgenomen, geldt de meldingsplicht niet voor hen.
Als voor het beroep een meldingsplicht geldt, dient de beroepsbeoefenaar relevante informatie betreffende de diploma’s en werkervaring en in voorkomend geval een Verklaring omtrent gedrag aan de registratie-instelling te overleggen (zie de artikelen 23, 27 en 28 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties). Ter zake wordt aangesloten bij gelijkstellingsregeling zoals die al geldt bij de certificatieprocedure (artikel 1.5h Arbobesluit en de artikelen 1.9a, 1.9b, 1.9c en 1.9d Arboregeling). De regeling voor buitenlandse beroepsbeoefenaren geldt niet voor het Register duikarbeid brandweer en politie. Overheidswerkzaamheden zijn uitgezonderd van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties (zie artikel 4 van deze wet). Verder geldt de taaleis die van toepassing is op alle beoefenaren van gereglementeerde beroepen (artikel 1.5ha Arbobesluit). De betrokkene dient de Nederlandse taal te beheersen op het niveau dat nodig is om de werkzaamheden op verantwoorde wijze uit te kunnen oefenen, dan wel een andere gemeenschappelijke taal waarmee alle bij de arbeid betrokkenen de werkzaamheden op verantwoorde wijze kunnen uitvoeren.
In de artikelen 4.8, tweede lid, 4.9, eerste en derde lid, artikel 4.10, zesde lid, en 7.32, eerste lid, vervalt de voorwaarde dat, nadat gebleken is dat de beroepskwalificaties overeenkomstig de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties toereikend zijn bevonden, de betreffende beroepsbeoefenaar deze arbeid slechts onder voortdurend toezicht van een voor deze arbeid geregistreerde persoon mag uitvoeren. Deze voorwaarde bleek ten onrechte opgenomen en levert een niet toegestane extra barrière op voor het vrije verkeer van personen in de EU.
Bij nader inzien is het ook niet noodzakelijk om in de genoemde artikelen te verwijzen naar de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, omdat artikel 1.5j, vijfde lid, Arbobesluit al voorziet in de situatie dat er sprake is van vestiging. Bij beroepsbeoefenaren waarvoor een certificatieplicht geldt (zie artikel 4.54d, vijfde en zevende lid, Arbobesluit) of waarvoor een certificatieplicht gold (zie bijvoorbeeld artikel 6.16) wordt in die artikelen niet verwezen naar de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, omdat artikel 1.5h Arbobesluit daarin al voorziet. De situatie dat sprake is van tijdelijke en incidentele dienstverrichting wordt geregeld in artikel 23, 27 en 28 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties. Op deze wijze wordt bij zowel de certificatie- als de registratieplichten op dezelfde wijze omgegaan met de verplichtingen op grond van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.
De artikelen 1.5h en 1.5j, vijfde lid, boden alleen onderdanen van een betrokken staat als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties de mogelijkheid om op basis van een erkenning op grond van die wet een certificaat van vakbekwaamheid te verkrijgen respectievelijk te worden geregistreerd of geherregistreerd in een register. Maar de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties kent aan een bredere groep het recht toe om beroepskwalificaties te laten erkennen. Dit bracht met zich mee dat iemand die geen onderdaan was van een betrokken staat en wiens beroepskwalificaties waren erkend op grond van de hiervoor genoemde wet, ondanks deze erkenning nog steeds moest voldoen aan de eisen in de certificatieschema’s en registratieschema’s. Omdat dit niet aansluit bij het doel van de erkenning van beroepskwalificaties en een niet toegestane barrière oplevert voor het vrije verkeer van personen, zijn beide artikelen aangepast waardoor deze voortaan betrekking hebben op iedereen die zijn beroepskwalificaties kan laten erkennen op grond van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.
De opsomming van gegevens die in artikel 1.5l, eerste lid, en artikel 1.5m, eerste lid, was opgenomen, bleek niet in alle gevallen goed toepasbaar. Zo is het ten aanzien van politiemedewerkers wenselijk dat hun persoonsgegevens niet in de openbaarheid komen. Ook is het wenselijk dat de mogelijkheid bestaat om voor een specifiek werkterrein aanvullende informatie in een register op te nemen, zoals bijvoorbeeld voor duikarbeid informatie over de uitslag van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek en de naam van de arts die het onderzoek heeft verricht.
Om deze reden is in artikel 1.5l, eerste lid, nu bepaald dat voor registratie dan wel herregistratie in een van de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, «identificerende gegevens» en «gegevens over de bekwaamheid van de verzoeker» dienen te worden verstrekt. Op grond van het gewijzigde artikel 1.5l, vierde lid, zal in de Arboregeling nader worden bepaald om welke gegevens en informatie het precies gaat. Daarbij kan zo nodig onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende registers. Artikel 1.5m is overeenkomstig aangepast.
Naast het bovenstaande, is aan artikel 1.5m, eerste lid, ook een nieuw gegeven toegevoegd dat zal worden opgenomen in de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid. In artikel 1.5p, tweede en derde lid, zijn de gronden voor verwijdering van een registratie of herregistratie opgenomen. Tot nog toe werd in de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, niet opgenomen wat de grond voor verwijdering van een registratie of herregistratie was. Er bestaat echter wel een behoefte aan het in de registers opnemen van deze informatie. Zo kunnen de verwerkers die namens de Minister van SZW zorgdragen voor de registratie en herregistratie van de registers genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, door de opname in een register van niet alleen de datum, maar ook de grond voor verwijdering gemakkelijker nagaan of de termijn bedoeld in artikel 1.5l, derde lid, van toepassing is en zo ja, of deze al is verstreken. Ook zal de toezichthouder, die evenals de verwerkers toegang heeft tot alle gegevens in de registers, in het kader van haar toezichtstaak de daarin opgenomen gronden voor verwijdering kunnen gebruiken om de werking van het stelsel te beoordelen en bij de handhaving van individuele gevallen, bijvoorbeeld als een uit een register verwijderde beroepsbeoefenaar toch weer zijn beroep uitoefent.
Aan het vernummerde onderdeel g van artikel 1.5m, eerste lid, is dan ook toegevoegd dat ook de grond voor verwijdering van een registratie of herregistratie wordt opgenomen in de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid.
In de wijziging van het Arbobesluit zoals gepubliceerd in Stb. 2019, 471 was in de verschillende bepalingen over de registratieplichten bepaald dat een bewijs van registratie of herregistratie op de arbeidsplaats aanwezig moet zijn. Die verplichting was beperkt tot het bewijs van registratie of herregistratie in de registers in de civiele sector en gold niet voor de registers voor politiemedewerkers en defensiemedewerkers. Bij nader inzien is die beperking, vanuit het oogpunt van handhaving, niet wenselijk. Ook voor defensiemedewerkers, politiemedewerkers en brandweermedewerkers geldt dat op de arbeidsplaats het bewijs aanwezig moet zijn dat de betrokkene geregistreerd is.
Daarnaast is ten aanzien van arbeid met explosieven of arbeid met vuurwerk tevens het vereiste opgenomen dat het daarvoor op te stellen plan ook op de arbeidsplaats aanwezig moet zijn. In de praktijk zal dat al gebruikelijk zijn omdat bij de uitvoering van de werkzaamheden dit plan gevolgd moet worden.
Bij het opstellen van artikel 4.8, derde lid, is in de nota van toelichting (Stb. 2019, 471, p. 31) al ingegaan op de wenselijkheid om voor bepaalde arbeid met explosieven een uitzondering te kunnen maken. Het blijkt wenselijk om zo’n uitzondering voor meerdere terreinen onder nadere voorwaarden mogelijk te kunnen maken en daarom is de tekst van artikel 4.8, derde lid, aangepast (zie ook de artikelsgewijze toelichting).
Paragraaf 1 van hoofdstuk 4, afdeling 10, bestaande uit één artikel, namelijk artikel 4.102a, was ingevoerd om voor de krijgsmacht een uitzondering te kunnen maken op de certificatieverplichting van artikel 4.10, vijfde lid, inzake het opsporen van ontplofbare oorlogsresten. Gebleken is dat de enige organisatie binnen de krijgsmacht die nu nog ontplofbare oorlogsresten opspoort, de EODD is en deze zulke werkzaamheden uitvoert als onderdeel van haar ruimingstaak. Het is voor de taakstelling van Defensie van belang dat de EODD voldoende oefenmogelijkheden behoudt voor alle aspecten van de ruimingstaak, omdat de daarvoor benodigde kwalificaties ook voor de internationale verplichtingen van belang zijn. Gelet hierop en aangezien de EODD bij deskundig is op het gebied van explosieve stoffen en ontplofbare oorlogsresten, heeft het opleggen van een certificatieplicht aan de EODD onvoldoende meerwaarde. Om die reden is artikel 4.10, vijfde lid, aangepast waardoor de EODD bevoegd is om zonder certificaat ontplofbare oorlogsresten op te sporen, mits dit gebeurt onder de in dat lid genoemde condities. Omdat in het verleden besloten is dat het opsporen van ontplofbare oorlogsresten aan gecertificeerde bedrijven in de civiele markt wordt overgelaten, zal de EODD de geboden ruimte alleen benutten voor zover dit nodig is om voldoende praktijkervaring met het opsporen te behouden. Daarom is bepaald dat de EODD alleen opsporingsactiviteiten verricht op verzoek van het Rijksvastgoedbedrijf op terreinen van de Rijksoverheid (het Ministerie van Defensie bezit immers geen eigen terreinen meer). Hiermee wordt voorkomen dat de EODD gaat concurreren met gecertificeerde opsporingsbedrijven.
Door de wijzing van het vijfde lid van artikel 4.10 kan artikel 4.102a (en daarmee ook paragraaf 1 van hoofdstuk 4, afdeling 10) bij nader inzien weer vervallen.
Het Vuurwerkbesluit is gewijzigd om dit in lijn te brengen met de nieuwe registratieplichten die in de plaats treden van de certificatieplicht voor personen die arbeid verrichten met vuurwerk. De wijzigingen van het Vuurwerkbesluit in Stb. 2019, 471, die nog niet in werking waren getreden, zijn vanwege de wijzigingen in dit besluit komen te vervallen. De registratieplichten komen terug in het Vuurwerkbesluit middels de begrippen vuurwerkbewerker en vuurwerkbeziger die in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gedefinieerd. Tevens is artikel 5.3.8 van het Vuurwerkbesluit komen te vervallen, omdat door de omzetting naar registratieplichten dit artikel geen betekenis meer heeft.
De wijziging van het Vuurwerkbesluit berust onder meer op artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer. Op grond van artikel 21.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer moet daarom een verplichte voorhangprocedure worden gevolgd.
De aanpassingen van het Vuurwerkbesluit die in dit besluit zijn opgenomen, waren voor een deel al verwerkt in het ontwerpbesluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit in verband met implementatie van de Benelux-beschikking betreffende de invoering van een pyro-pass en enkele andere wijzigingen. Dit ontwerpbesluit is op 11 september 2023 aangeboden aan de Eerste en Tweede Kamer en op 13 september 2023 gepubliceerd in de Staatscourant in het kader van de hiervoor genoemde voorhangprocedure. Ten tijde van de voorhangprocedure en de daaropvolgende advisering door de Afdeling Advisering van de Raad van State, werd ervan uitgegaan dat de registratieplichten voor vuurwerkbewerkers en vuurwerkbezigers gelijktijdig met de inwerkingtreding van het ontwerpbesluit in werking zouden treden. Dit is uiteindelijk niet haalbaar gebleken, waardoor in het uiteindelijk vastgestelde besluit is uitgegaan van de bestaande certificatieplicht voor personen die arbeid verrichten met vuurwerk.
Met het onderhavige besluit zijn de verwijzingen in het Vuurwerkbesluit naar de certificatieplicht alsnog vervangen door verwijzingen naar de nieuwe registratieplichten, zoals deze in het voorgehangen ontwerpbesluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit waren opgenomen. Omdat de overige wijzigingen van het Vuurwerkbesluit die in dit besluit zijn opgenomen, tevens neerkomen op het vervangen van verwijzingen naar de certificatieplicht en het laten vervallen van een overgangsbepaling die door de nieuwe registratieplichten geen betekenis meer heeft, is het onderhavige besluit niet opnieuw voorgehangen. Wel wordt het besluit op grond van artikel 21.6, derde lid, van de Wet milieubeheer nagehangen bij de beide Kamers der Staten-Generaal.
Het certificatieschema voor duikploegleiders en het certificatieschema voor duikploegleiders bij de brandweer, die voorheen waren opgenomen als bijlagen XVIb onderscheidenlijk XVIe bij de Arboregeling, stelden het bezit van een logboek als eis voor de afgifte van een duikploegleiderscertificaat. Tegelijkertijd moest een duikploegleider die in het bezit was van een certificaat, met het logboek aantonen dat hij voldeed aan de eis inzake doorlopende beroepservaring en de beroepservaringseis bij hercertificatie. De beide schema’s bevatten tevens datgene wat ten minste in het logboek moest worden opgenomen.
De hierboven genoemde logboekeis, waaronder de eisen aan de inhoud hiervan, zijn gehandhaafd in het registratieschema voor duikploegleiders. Tot op heden waren echter zowel de eis dat een duikploegleider zijn werkzaamheden als duikploegleider in een logboek bij moet houden als eisen aan de inhoud van dit logboek, niet in de regelgeving opgenomen. De eis dat duikers een logboek bij moeten houden waarin ten minste bepaalde informatie is opgenomen, was en is daarentegen wel opgenomen in de regelgeving.
Vanwege de belangrijke rol die de duikploegleider speelt bij het verrichten van duikarbeid, de verantwoordelijkheid die hij heeft ten opzichte van duikers en de grote gevaren die zijn verbonden aan duikarbeid, is besloten om de logboekeis voor duikploegleiders ook een basis te geven in het Arbobesluit. Hierdoor kan de toezichthouder direct optreden als blijkt dat een duikploegleider niet over een logboek beschikt of dit onvolledig is, met mogelijk gevaar voor de bij de duikarbeid betrokken duikers tot gevolg.
Gebleken is daarnaast dat de inhoudelijke eisen die de certificatieschema’s stelden en het registratieschema stelt aan het logboek van zowel de duiker als de duikploegleider, verder gaan dan de eisen die waren opgenomen in artikel 6.14, vijfde lid, van het Arbobesluit. Om deze reden en vanwege het concrete karakter van deze eisen, zal op grond van het gewijzigde artikel 6.14, vijfde lid, in de Arboregeling worden bepaald welke informatie precies moet worden opgenomen in de beide logboeken. De eisen in de registratieschema’s voor de duiker en duikploegleider zullen hierbij als leidraad worden gehanteerd.
In het Arbobesluit staan voorschriften die in acht moeten worden genomen bij het verrichten van arbeid met explosieve stoffen, vuurwerk en duikarbeid. Naast de registratieplichten gaat het hierbij om voorschriften die zien op de wijze van uitvoering van de arbeid, zoals de verplichting om volgens een vooraf opgesteld plan te werken bij het verrichten van arbeid met vuurwerk.
Bij de registratieplichten die horen bij de hiervoor genoemde arbeid, wordt in de Arboregeling en de registratieschema’s een onderscheid gemaakt in scopes. De precieze werkzaamheden die iemand mag verrichten, worden bepaald door de scope waarin diegene is geregistreerd. In het geval van duikarbeid bestaan er grote verschillen tussen de scopes, wat betreft de maximale diepte waarop de werkzaamheden mogen worden verricht, de duikuitrusting die wordt gebruikt en het gebruik van gereedschappen. Om te waarborgen dat bij de uitvoering van deze uiteenlopende werkzaamheden op een veilige manier wordt gewerkt en gelet op de risico’s die aan duikarbeid zijn verbonden, wordt het wenselijk geacht om per scope nadere regels te kunnen stellen, in elk geval wat betreft de uitvoering van de werkzaamheden die binnen elke scope vallen. Aangezien de scopes echter hun basis vinden in de Arboregeling en de registratieschema’s, leent het Arbobesluit zich niet voor het stellen van deze regels. Er is daarom aan artikel 6.16 een lid toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om nadere regels te stellen met betrekking tot de verschillende vormen van duikarbeid waarop artikel 6.16 ziet.
Op voorhand valt niet uit te sluiten dat ook bij andere arbeid waarbij er sprake is van registratieplichten, er een noodzaak kan zijn tot het stellen van nadere regels over bijvoorbeeld de uitvoering van werkzaamheden die scopespecifiek zijn of zodanig gedetailleerd, dat de Arboregeling een meer aangewezen plaats hiervoor is.
Omdat met dit besluit ook de artikelen 4.8, dat gaat over het werken met explosieve stoffen, en 4.9, dat gaat over het werken met vuurwerk, worden gewijzigd, is ook aan deze artikelen een lid toegevoegd op grond waarvan nadere regels kunnen worden gesteld over de arbeid waarop beide artikelen betrekking hebben.
De verplichting voor degenen die arbeid onder overdruk verrichten om jaarlijks een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan staat sinds 1 januari 2003 in het Arbobesluit (Stb. 2002, 652). Daarvoor gold die verplichting alleen bij werken onder overdruk in de mijnbouw.
Bij de introductie van de algemene verplichting werd opgemerkt dat met een verplicht arbeidsgezondheidskundig onderzoek (dat periodiek wordt herhaald) specifieke beroepsrisico’s van het werken onder overdruk en met name van de toch al gevaarlijke duik- en caissonarbeid, goeddeels kunnen worden uitgesloten.
Op verzoek van SWOD en na overleg met de duikerartsen in de projectgroep duikmedisch zaken van SWOD, is nu een aanpassing van artikel 6.14a, tweede lid, Arbobesluit opgenomen. Daarmee wordt de frequentie van het verplichte jaarlijkse arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor personeel dat werkzaam is in een hyperbare kamer verlaagd naar maximaal eenmaal in de 24 maanden. Bij het werken in een hyperbare kamer is er weliswaar sprake van werken onder overdruk, maar zijn de risico’s aanzienlijk kleiner dan bij duik- of caissonarbeid. In een hyperbare kamer worden patiënten behandeld in een strikt geconditioneerde omgeving.
Deze wijziging van artikel 6.14a, tweede lid, Arbobesluit, is nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
Bij de uitvoering van een registratieplicht wordt geen gebruik meer gemaakt van (certificerende) instellingen die daarvoor zouden moeten beschikken over een accreditatie door de Raad van Accreditatie. Dat was tot voor kort nog niet het geval. Voor registratie-instellingen geldt zo’n verplichting niet. Dit leidt tot een kostenbesparing van ca. € 20.000 per te accrediteren instelling. Deze kosten hoeven dus niet opgebracht te worden door de beroepsbeoefenaren bij toepassing van een registratieplicht. Dit is met name van belang voor de registratie-instelling die het Register civiele duikarbeid beheert.
In de civiele sector waren twee certificerende instellingen aangewezen. De besparing door het vervallen van accreditatiekosten voor deze instellingen in de civiele sector zijn dan ongeveer € 16 (2 x € 20.000 / circa 2500 certificaathouders) per persoon per jaar. In de praktijk zal deze besparing minder zijn, omdat de civiele registratie-instelling ook kosten zal doorberekenen voor het toezicht op de exameninstellingen. Als de geregistreerde een zzp’er is, dan leidt dit voor hem tot een (kleine) kostenbesparing. Voor beroepsbeoefenaren die in dienstverband werkzaam zijn, is het gebruikelijk dat de werkgever de kosten van de registratie betaalt. Voor zover er dus kosteneffecten zijn als gevolg van de overgang van certificatie naar registratie, zijn deze beperkt te noemen.
Voor de overgang van certificatie naar registratie wordt een overgangsregeling getroffen. Hierbij zal rekening worden gehouden met de resterende geldigheidsduur van het certificaat. Voor de administratieve verwerking kan aan de geregistreerden in de civiele sector een vergoeding worden gevraagd.
Het voor hyperbaar personeel aanpassen van de frequentie van de verplichting om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan, leidt tot een verlaging van de lasten voor de medische sector. Deze lastenvermindering wordt als volgt ingeschat.
In Nederland zijn er op dit moment 11 hyperbare centra. In deze centra werken bij elkaar ongeveer 150 medewerkers die regelmatig «onder druk» gaan. Hiervan is circa 20% ouder dan 50 jaar. Voor deze oudere medewerkers wijzigt er niets.
Dit betekent voor de circa 120 jongere medewerkers dat zij onder het nieuwe keuringsregime gaan vallen.
Een verlaging van de frequentie van jaarlijks naar om de twee jaar leidt tot een besparing van 120 maal ongeveer € 250 (incl. BTW), per twee jaar. Totaal is hiermee een bedrag gemoeid van circa € 30.000. Naast de directe financiële kosten zijn er ook nog indirecte kosten die niet meer gemaakt worden zoals tijdsverlies, reiskosten, verlet e.d. In werkelijkheid zal de besparing daarmee naar verwachting aanzienlijk hoger liggen.
Over het algemeen zijn andere effecten op de regeldruk zeer beperkt. Het systeem wijzigt van certificatie in registratie, maar inhoudelijk zijn de verschillen beperkt. Wel heeft het hierboven genoemde wegvallen van de rol van de Raad van Accreditatie tot gevolg dat er een kleine afname is van de interne regeldruk bij de registratie-instellingen.
Gezien het feit dat duikploegleiders op grond van de certificatieschema’s reeds verplicht waren om een logboek bij te houden en deze eis in het registratieschema voor duikploegleiders gehandhaafd blijft, levert de opname van de verplichting om een logboek bij te houden in het Arbobesluit geen aanvullende lasten op.
Voorafgaand aan deze wijziging van het Arbobesluit is een Data Protection Impact Assessment (DPIA) opgesteld met onder andere een inventarisatie van de belangrijkste risico’s voor de privacy en de maatregelen om deze risico’s zo goed mogelijk te vermijden. De DPIA bevat de algemene uitgangspunten wat betreft de invulling van de privacyaspecten bij alle typen registers die op basis van het gewijzigde Arbobesluit zijn en nog worden ingesteld. In die gevallen dat de Minister van SZW de registratieverantwoordelijkheid mandateert aan een registratie-instelling, draagt hij zorg dat deze wordt aangewezen als verwerker. In de Arboregeling en de bijbehorende algemene overeenkomsten en verwerkersovereenkomsten met de registratie-instellingen zullen de wijze van registreren en de wijze van werken van registratie-instellingen nader worden bepaald. Bij de voorbereiding daarvan zullen per register nadere DPIA’s worden opgesteld.
De persoonsregistratie op basis van het Arbobesluit zal, voor zover het gaat om de registers genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, plaatsvinden onder de volledige verantwoordelijkheid van de Minister van SZW.
De Minister zal het beheer van deze registers mandateren aan externe organisaties. Deze externe organisaties verrichten deze activiteiten dus niet als zelfstandige bestuursorganen. Er zal ook, anders dan bij certificatie, geen sprake zijn van concurrentie tussen verschillende uitvoerende organisaties. Iedere ingeschakelde externe organisatie beheert een register voor een specifieke groep beroepsbeoefenaren. Deze externe organisaties zullen opereren op basis van mandaat en binnen de gemaakte afspraken zoals die zullen worden opgenomen in algemene overeenkomsten en verwerkersovereenkomsten.
In het Arbobesluit was in artikel 1.5p al voorzien in een bepaling over de gevolgen wanneer een geregistreerde zijn verplichtingen niet naleeft. Deze bepaling is ook relevant voor de nu toegevoegde beroepsbeoefenaren.
De persoonsregistratie van defensiepersoneel op grond van artikel 1.30, derde lid, zal daarentegen plaatsvinden onder de volledige verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie.
Het concept voor dit wijzigingsbesluit is in de periode van 16 september 2022 tot en met 14 oktober 2022 aangeboden voor internetconsultatie. Er zijn 6 reacties ontvangen, waarvan 1 anoniem en 2 niet openbaar. Uit enkele reacties, waaronder die van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen, is gebleken dat bij duikarbeid in aquaria van dierentuinen met tweemansduikploegen werd gewerkt, waarbij de duikploegleider ook als reserveduiker én duikmedisch begeleider optreedt. Naar aanleiding daarvan is artikel 6.16 aangepast, zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.16, negende lid.
Het meest uitgebreide commentaar is ingediend door de Stichting Werken onder Overdruk. Daarin wordt onder meer de vraag gesteld of de overgang van een certificatiestelsel naar een registratiestel als een positieve verandering gezien kan worden. In reactie daarop kan opgemerkt worden dat SWOD destijds zelf de voorkeur heeft uitgesproken om van een certificatieverplichting naar een registratieplicht over te stappen. Deze overgang is bovendien met intensieve betrokkenheid van SWOD zelf voorbereid en zijn diverse wijzigingen in dit besluit op verzoek van SWOD tot stand gekomen.
De stelling dat het stelsel in plaats van goedkoper duurder lijkt te worden, lijkt vooralsnog moeilijk te onderbouwen, omdat nog niet duidelijk is welke kosten de registratie-instellingen aan geregistreerden in rekening zullen brengen. In elk geval kan gesteld worden dat als er géén overgang naar een registratiestelsel doorgevoerd zou worden, het handhaven van een certificatiestelsel additionele accreditatiekosten met zich mee zou brengen.
Een formele beleidsevaluatie van de invoering van de registratieplicht voor duikarbeid, waar SWOD om vraagt, wordt nu niet nodig en zinvol geacht. Overigens is dat ook bij de eerdere invoering van registratieplichten voor andere werkterreinen niet gebeurd. Na invoering van de nieuwe registratieplichten dient dit nieuwe stelsel zich eerst enkele jaren te bewijzen.
Voor zover er bij de uitvoering problemen voordoen, kunnen deze in het reguliere contact dat er tussen SZW, de registratie-instellingen en SWOD als schemabeheerder, naar voren worden gebracht en indien nodig, tot aanpassing van de regelgeving leiden.
Daar waar SWOD in haar commentaar spreekt over de complexiteit van het in te voeren registratiestelsel, moet opgemerkt worden dat het certificatiestel voor duikarbeid eveneens complex was, waarbij de civiele sector, de brandweer en defensie verschillende opleidingsinstellingen gebruikten, eigen certificerende instellingen hadden en verschillende exameninstellingen gebruikten. Dat blijft in grote lijnen hetzelfde na de invoering van de registratieplicht, met dien verstande dat de Minister van Defensie voortaan zelf de kwalificatie-eisen voor de defensiemedewerkers kan vaststellen.
In antwoord op de vraag van SWOD of met deze (mede door SWOD gewenste) invoering van de registratieplicht voor duikarbeid het doel van veilige en gezonde duikarbeid wordt bereikt, kan worden opgemerkt dat SWOD als schemabeheerder altijd de mogelijkheid heeft om voorstellen tot verbetering van de registratieschema’s aan de Minister van SZW voor te leggen.
Naar aanleiding van het SWOD-commentaar zijn diverse verbeteringen in het ontwerpbesluit en de nota van toelichting aangebracht.
De Nederlandse Arbeidsinspectie (verder: Arbeidsinspectie) is verzocht een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets uit te voeren die ziet op haar verantwoordelijkheden in relatie tot de wijzigingen van het Arbobesluit. Aanvankelijk had de Arbeidsinspectie een negatief advies uitgebracht, dat was ingegeven door een vijftal hoofdpunten. Daarnaast had de Arbeidsinspectie diverse praktische verbeterpunten, die daar waar mogelijk zijn verwerkt.
Hieronder wordt op de vijf hoofdpunten in het aanvankelijke advies ingegaan.
1. De Arbeidsinspectie merkt op dat bij registratie-instellingen het systeem van accreditatie wordt losgelaten, waardoor onduidelijk is wie controleert of de registrerende instelling aan de eisen voldoet en hoe deze controle plaatsvindt.
2. De Arbeidsinspectie geeft aan dat zij het onduidelijk vindt of de registratie-instellingen over voldoende bevoegdheden en voldoende middelen beschikt om vast te stellen of een registratie geschorst of verwijderd dient te worden.
3. Defensie lijkt in het stelsel een bijzondere rol te krijgen. Defensie mag eigen afwijkende kwalificatie-eisen stellen, maar hoe zij tot deze kwalificatie-eisen komen is onduidelijk. Het is de Arbeidsinspectie onduidelijk hoe geborgd is dat de kwalificatie-eisen bij Defensie minimaal op hetzelfde niveau liggen als in andere sectoren (voldoen aan de stand der wetenschap en de professionele dienstverlening).
4. De Arbeidsinspectie heeft opgemerkt dat er een grondslag lijkt te ontbreken op grond waarvan de Arbeidsinspectie toegang heeft tot de personeelsadministratie van Defensie en de kwalificatie-eisen en bijbehorende exameneisen.
5. De Arbeidsinspectie merkt verder op dat de registratieschema’s, overeenkomsten met registratie-instellingen en Arboregelingen nog niet beschikbaar zijn. Zonder deze stukken heeft de Arbeidsinspectie geen zicht op de inhoudelijke eisen aan duikers (veiligheidsniveau) en de toetsingsmethodiek (wijze en diepgang). Dit geldt ook voor de eisen aan de registrerende-instelling, de werkwijze van de registrerende-instelling, de kwaliteitsborging dat de registrerende instelling de eisen naleeft en hoe het schemabeheer is geregeld. Verder is in het voorliggende besluit niet geregeld wie voor duikarbeid het registratieschema zal maken of beheren; in de toelichting wordt gesproken over stichting SWOD, maar wordt niet duidelijk wat precies de taken en bevoegdheden van SWOD zijn in dit stelsel en wat de verhouding is met de registratie-instellingen, met Defensie en met de verschillende sectoren.
Naar aanleiding van het negatieve advies is er meerdere malen overleg gevoerd met de Arbeidsinspectie, waarbij het een en ander is toegelicht.
Ten aanzien van het eerste punt is in dit verband aangegeven dat de Minister van SZW zelf verantwoordelijk is voor de uitvoering van de registratieplichten, voor zover het gaat om anderen dan defensiepersoneel. Hij maakt daarbij gebruik van een derde partij, de registratie-instelling(en), die daartoe van de minister een mandaat krijgt. Ook worden met de registratie-instellingen algemene- en verwerkersovereenkomsten gesloten. De registratie-instellingen dienen daarbij uitvoering te geven aan de registratieschema’s die wettelijk verbindend worden door publicatie door de minister in de Staatscourant en een verwijzing naar deze publicatie in de Arboregeling. Daarmee zijn alle taken, verplichtingen en registratie- eisen vastgelegd. Tegen besluiten van registratie-instellingen tot het (her)registreren van personen en het aanpassen, schorsen of verwijderen van een dergelijke (her)registratie kan bezwaar en beroep worden ingesteld. Uitgangspunt is dat bezwaarschriften tegen dergelijke besluiten worden afgehandeld door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De registratie-instelling is geen zelfstandig bestuursorgaan en voert taken voor en namens de minister uit. De minister kan aan registratie-instellingen aanwijzingen geven die de registratie-instelling dient op te volgen. Er is ook minimaal één keer per jaar overleg tussen de minister en de registratie-instelling. De registratie-instelling dient op grond van de algemene overeenkomst aan de minister en de toezichthouder een jaarlijkse rapportage van de werkzaamheden beschikbaar te stellen. Daarin staat informatie over aantallen geweigerde, verstrekte, geschorste en verwijderde registraties en waarin ook een weergave is opgenomen van de eventuele klachten die zijn ontvangen. Dat geeft een beeld van het functioneren van de registratie-instelling. De minister kan ook van betrokken partijen in de duik- of vuurwerkbranche rechtstreeks signalen ontvangen en ook het toezicht van de Arbeidsinspectie kan signalen opleveren op grond waarvan de minister kan besluiten nader onderzoek te verrichten naar het functioneren van de registratie-instelling. Op grond van de ervaringen met bestaande registratie-instellingen tot nu toe bestaat ook het vertrouwen dat hierdoor een correct functioneren van de registratie-instellingen kan worden geborgd.
Ten aanzien van het tweede punt is opgemerkt dat registratie-instellingen, net als certificerende instellingen bij persoonscertificatie, geen onderzoekstaken of daarmee samenhangende bevoegdheden hebben ten aanzien van de uitvoering van werkzaamheden door geregistreerden.
Dat betekent dat schorsing of verwijdering van een registratie in de meeste gevallen het gevolg zal zijn van klachten die worden ingediend over een geregistreerde of op basis van andere, door een derde aangeleverde informatie waaruit blijkt dat de geregistreerde tekort is geschoten in de uitvoering van zijn werkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld informatie zijn waaruit blijkt dat ernstig gevaar voor personen is ontstaan. De hiervoor genoemde informatie kan onder meer door de Arbeidsinspectie worden aangeleverd. De registratie-instelling zal dan de ontvangen informatie beoordelen op de vraag of daarmee vaststaat dat er een maatregel opgelegd moet worden.
Over het derde punt, te weten de bijzondere positie van de Minister van Defensie, is als onderdeel van de overleggen gewezen op paragraaf 2.1.3 van deze nota van toelichting, waarin is uitgelegd dat Defensie een afwijkende behoefte heeft tot het inrichten van een systeem van kwalificatie-eisen en de registratie van haar personeel. Deze afwijkingen zijn van dien aard dat de Minister van SZW geen reële mogelijkheden heeft om de door de Minister van Defensie op te stellen kwalificatie-eisen te beoordelen. Daarom is aan de Minister van Defensie volledige verantwoordelijk voor alle aspecten van de registratie van defensiemedewerkers gegeven. Uit overleg met het Ministerie van Defensie is gebleken dat de Minister van Defensie zich daarbij zoveel mogelijk zal richten op de eind- en toetstermen uit de registratieschema’s voor duikarbeid voor de overige sectoren en ook gebruik zal maken van de databank van examenvragen voor de overige sectoren. Hoewel er geen juridische relatie is tussen Defensie en SWOD als schemabeheerder, wil Defensie ook een bijdrage blijven leveren aan het onder verantwoordelijkheid van SWOD vallende beheer van de registratieschema’s op het gebied van duikarbeid voor de overige sectoren. De taak van SWOD als schemabeheerder is om met deskundigen van bij duikarbeid betrokken partijen verbeteringen in registratieschema’s voor te bereiden. De samenwerking tussen Defensie en de overige sectoren in dit verband wordt door Defensie van belang geacht om kennis en ervaringen op het gebied van duikarbeid te blijven delen. Los daarvan geeft het nieuwe artikel 1.30 duidelijk aan dat de kwalificatie-eisen die de Minister van Defensie vaststelt, uiteraard mede tot doel hebben veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor defensiemedewerkers te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Onverlet deze verantwoordelijkheid kunnen de door Defensie vast te stellen eisen afwijken van die in de overige sectoren.
De Arbeidsinspectie is op grond van artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet toezichthouder op alle voorschriften bij of krachtens deze wet. Op grond hiervan en de toezichthoudersbevoegdheden in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht hebben de ambtenaren van de Arbeidsinspectie toegang tot alle informatie die zij nodig acht om dit toezicht uit te kunnen oefenen. Om toch tegemoet te komen aan het vierde punt dat de Arbeidsinspectie in haar advies naar voren heeft gebracht, is aan artikel 1.30 een lid toegevoegd om te verduidelijken dat de Arbeidsinspectie ook bij Defensie als toezichthouder functioneert voor de eisen bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet. De Minister van Defensie zal dan ook aan de Arbeidsinspectie een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidsadvies vragen over de uitwerking van zijn registratie verantwoordelijkheid, voor zover dit de verantwoordelijkheden van de Arbeidsinspectie raakt.
Tot slot kan in reactie op het laatste punt van de Arbeidsinspectie worden geantwoord dat de adviesaanvraag alleen gericht is op de wijzigingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit en dat pas als deze wijzigingen voldoende vast staan, de wijzigingen in de Arbeidsomstandighedenregeling en de overige documenten vastgelegd kunnen worden.
Gedurende de besprekingen is een wijzigingsvoorstel voor de Arbeidsomstandighedenregeling behorende bij de wijzigingen in dit besluit uitgewerkt. Dit is inmiddels voorgelegd aan de Arbeidsinspectie voor advies, waarbij ook de concept registratieschema’s, mandaatbesluiten en de algemene- en verwerkersovereenkomsten voor de civiele sector, de brandweer en de politie zijn gevoegd.
De overleggen en de gegeven toelichtingen hebben uiteindelijk ertoe geleid dat de Arbeidsinspectie de in dit besluit opgenomen wijzigingen van het Arbobesluit uitvoerbaar heeft bevonden, met uitzondering van punt 3 vanwege de onduidelijkheid rondom de uitzonderingspositie van Defensie bij het opstellen en beheren van eigen afwijkende kwalificatie-eisen. In dit verband wordt opgemerkt dat het vragen van een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidsadvies over de uitwerking van zijn registratie verantwoordelijkheid door de Minister van Defensie mogelijk deze onduidelijkheden kunnen wegnemen. Indien nodig kan de Arbeidsinspectie bovendien op elk moment inlichtingen vragen in het kader van haar toezichtstaak mocht zij dit nodig achten.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het ontwerpbesluit niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het beperkte – positieve – gevolgen voor de regeldruk heeft, die toereikend in beeld zijn gebracht.
De Autoriteit Persoonsgegevens is bij de invoering van het besluit tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de inrichting van registers om advies gevraagd (zie Stb. 2019, 471, p. 23 en 24). De wijziging van het Arbobesluit in verband met de invoering van de registratieplicht voor duikarbeid, die ten aanzien van verwerking van persoonsgegevens identieke bepalingen kent, is mede gebaseerd op het destijds afgegeven advies. Om die reden bestond geen noodzaak tot het vragen van een afzonderlijk advies voor dit ontwerpbesluit. Het concept voor de wijziging van de Arboregeling is wel aan de Autoriteit voorgelegd, en bij die gelegenheid is het ontwerpbesluit ter informatie meegestuurd. Daar heeft de Autoriteit geen opmerkingen over gemaakt.
Onder meer omdat voor de verschillende werkterreinen nog registratieschema’s moeten worden opgesteld die naar verwachting niet allemaal tegelijk gereed zullen zijn, geldt net als bij de inwerkingtreding van het Besluit van 28 november 2019 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de inrichting van registers en in samenhang daarmee het vaststellen van eisen aan de professionele uitoefening voor diverse beroepen, dat gekozen is voor de mogelijkheid om de verschillende onderdelen op verschillende tijdstippen in werking te laten treden.
In verschillende artikelen van het Arbobesluit werd naar de registers in artikel 1.5j, eerste lid, verwezen als «de registers, bedoeld» of «register als bedoeld». Dit was niet in lijn met de Aanwijzingen voor de regelgeving en is daarom aangepast door «bedoeld» en «als bedoeld» telkens te vervangen door «genoemd».
Aan artikel 1.1 is een nieuw lid toegevoegd met daarin begripsbepalingen van de registers waarin personen zich op grond van het Arbobesluit moeten laten registreren dan wel herregistreren om bepaalde arbeid te mogen verrichten.
De huidige opsomming van begripsbepalingen in artikel 1.1 voldoet niet aan de eisen die de Aanwijzingen voor de regelgeving hieraan stellen. Op een later moment zal daarom artikel 1.1 worden herzien.
De wijziging in dit onderdeel is al toegelicht in hoofdstuk 6 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
Het eerste lid is op een aantal onderdelen herzien. In het eerste lid zijn de (nog niet in werking getreden) onderdelen a en b geschrapt. Onderdeel a had betrekking op het Register gasdeskundigen tankschepen. Dit onderdeel is komen te vervallen, omdat inmiddels is gebleken dat de onderliggende regelgeving over tankschepen aanpassing behoeft en dat pas daarna duidelijk wordt of de certificatieverplichting uiteindelijk inderdaad omgezet dient te worden in een andere vorm van deskundigheidsborging. Dit betekent dat het Register gasdeskundigen tankschepen nu niet kan worden toegevoegd aan de opsomming van registers in artikel 1.5j, eerste lid. Onderdeel b had betrekking op het Register veilig werken defensiemedewerkers. Dit register is niet langer opgenomen. De redenen daarvoor zijn toegelicht in de paragrafen 2, 2.1.3 en 4.
Ook is het (eveneens nog niet in werking getreden) onderdeel c inzake het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers geschrapt. Dit is toegelicht in hoofdstuk 5 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
De onderdelen d, e, en f zijn verletterd tot onderdelen a, b en c. Het nog niet in werking getreden onderdeel g (over duikerartsen) is verletterd tot onderdeel d en de vermelding van het Register duikerartsen vervangen door het Register civiele duikarbeid. Daarin worden duikers, duikploegleiders, duikmedisch begeleiders en duikerartsen geregistreerd die werkzaam zijn in de civiele sector.
In het eerste lid is na onderdeel d een nieuw onderdeel e ingevoegd om te voorzien in een apart register voor de duikberoepen bij de brandweer en de politie. Omdat de brandweer en de politie gebruikmaakt van duikerartsen die zijn geregistreerd in het Register civiele duikarbeid wordt in dit onderdeel e niet verwezen naar artikel 6.14a, derde lid, van het besluit.
De aanpassing van de verwijzing naar personen die onderdaan zijn van een betrokken staat is al toegelicht in hoofdstuk 6 van het algemeen deel van deze nota van toelichting. Het vijfde lid is voorts aangepast in verband met de aanpassing van het eerste lid en het niet langer verwijzen naar de registers voor defensiemedewerkers en politiemedewerkers. De regeling voor buitenlandse beroepsbeoefenaren geldt niet voor het Register duikarbeid brandweer en politie, omdat overheidswerkzaamheden zijn uitgezonderd van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties (zie artikel 4 van die wet).
De verwijzing naar artikel 6 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties is gewijzigd naar een algemene verwijzing naar die wet, omdat naast artikel 6 ook andere artikelen van die wet relevant zijn (zie ook Stb. 2016, 354). Daarnaast sluit met deze wijziging het vijfde lid beter aan bij artikel 1.5h.
Het nieuwe zevende lid brengt tot uitdrukking dat de arbeid die verricht wordt, bepaalt in welk register behorend bij een bepaald werkveld (bijvoorbeeld duikarbeid, werken met explosieve stoffen) de betrokkene zich moet laten registreren. Maar ook de sector (bijvoorbeeld civiel, brandweer of politie) waarin de werkzaamheden worden verricht is relevant. Zo moet een beroepsbeoefenaar die duikarbeid bij de brandweer of de politie verricht, zich laten registreren in het Register duikarbeid brandweer en politie. Dit betekent ook dat hij alleen voor de brandweer respectievelijk de politie duikarbeid kan verrichten. Wanneer hij tevens of in plaats daarvan duikarbeid in de civiele sector wil gaan verrichten, zal hij zich (ook) in het Register civiele duikarbeid moeten laten registreren.
Hierbij moet worden opgemerkt dat niet in alle gevallen registratie mogelijk is in de sector waarin de werkzaamheden worden verricht, omdat het betreffende register daar niet in voorziet. Hier is in het zevende lid rekening mee gehouden. Deze mogelijkheid is bijvoorbeeld ook van belang voor duikers die werken voor een overheidsdienst zoals de Douane en de Rijkdienst voor het Cultureel Erfgoed (onderdeel van het Ministerie van OCW).
Een duikerarts die brandweerduikers of politieduikers keurt kan zich niet laten registreren in het Register duikarbeid brandweer en politie, omdat deze registratie-instelling niet beschikt over de daarvoor benodigde examenfaciliteiten en daarvoor vereiste kennis. Dat betekent dat hij zich moet laten registreren in het Register civiele duikarbeid om als duikerarts werkzaam te kunnen zijn, zodat de duikers die werkzaam zijn bij de brandweer of de politie door een gekwalificeerde duikerarts gekeurd kunnen worden. Een duikerarts van Defensie die duikers van politie of brandweer wil keuren, zal zich eerst in het Register civiele duikarbeid moeten laten registreren.
Wanneer een beroepsbeoefenaar zijn registratie in de ene sector wil vervangen (of uitbreiden) met een registratie in een andere sector, dan zal hij aan de registratie-instelling de daarvoor noodzakelijke gegevens moeten overleggen (zie hiervoor het betreffende registratieschema).
Het achtste lid, onderdeel a, is toegevoegd als een algemene grondslag om in de Arboregeling een registratieschema te kunnen koppelen aan de registratie of herregistratie in een bepaald register. Deze bepaling is vergelijkbaar met artikel 1.5f, tweede lid, van het Arbobesluit op grond waarvan in de Arboregeling wordt verwezen naar certificatieschema’s.
In het achtste lid, onderdeel b, is de mogelijkheid opgenomen om in de Arboregeling te voorzien in de bijzondere situaties waarop het zevende lid betrekking heeft, namelijk wanneer een beroepsbeoefenaar in een sector actief is, waarin hij zich niet kan laten registreren. In de toelichting bij het zevende lid worden hiervan enkele voorbeelden genoemd.
Het tweede en derde lid zijn aangepast in verband met de wijziging van artikel 1.5j waarin het register voor defensiemedewerkers en het aparte register politiemedewerkers is komen te vervallen, nieuwe registers zijn toegevoegd en registers zijn «verletterd».
Omdat er nu met alle registratie-instellingen verwerkersovereenkomsten gesloten kunnen worden, kan het tweede lid worden aangepast en het derde lid over verwerkersafspraken vervallen.
De gegevens die voorheen werden genoemd in de onderdelen a, b, d en e van de artikelen 1.5l, eerste lid, en 1.5m, eerste lid, zijn vervangen door twee categorieën van gegevens, te weten «identificerende gegevens» en «gegevens over de bekwaamheid van de verzoeker».
Bij «identificerende gegevens» gaat het om gegevens waarmee de identiteit van de te (her)registreren persoon kan worden bepaald. Hierbij kan worden gedacht aan de naam, geboortedatum en geboorteplaats, maar bijvoorbeeld ook een uniek (personeels)nummer waarmee iemand binnen een organisatie kan worden geïdentificeerd. Ook een pasfoto kan worden beschouwd als een identificerend gegeven. Om deze reden is het onderdeel van artikel 1.5l, eerste lid, en artikel 1.5m, eerste lid, waarin de pasfoto werd genoemd, komen te vervallen.
In het geval van «gegevens over de bekwaamheid van de verzoeker» gaat het om informatie waaruit blijkt dat de persoon die verzoekt om registratie of herregistratie voldoet aan de bekwaamheidseisen die hieraan zijn gesteld. Hierbij kan worden gedacht aan diploma’s en vergelijkbare documenten waaruit blijkt dat de persoon die verzoekt om registratie of herregistratie beschikt over de vereiste kennis en vaardigheden en de uitslag van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek, voor zover dit is vereist.
Zoals al vermeld in paragraaf 7.1 van het algemeen deel van deze nota van toelichting, zal in de Arboregeling nader worden bepaald om welke gegevens het precies gaat, waarbij, mocht dit nodig zijn, onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende registers. De artikelen 1.5l, vierde lid, en 1.5m, tweede lid, zijn hierop aangepast.
Op de toevoeging aan het vernummerde onderdeel g van artikel 1.5m, eerste lid, is al ingegaan in paragraaf 7.1 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
Het derde lid van zowel artikel 1.5l als artikel 1.5n is aangepast vanwege de verlettering van de onderdelen in artikel 1.5p, derde lid.
Het eerste lid, onderdeel c, is aangepast in verband met de wijziging van artikel 1.5j waarin de registers voor defensiemedewerkers en politiemedewerkers zijn komen te vervallen en het register voor duikarbeid bij de brandweer en politie is toegevoegd.
Het overleggen van een verklaring van geen bezwaar is geen vereiste voor registratie of herregistratie in een van de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid. Daarnaast worden er ook geen verklaringen van geen bezwaar opgenomen in een van de hiervoor bedoelde registers. Gelet hierop is het derde lid, onderdeel c, komen te vervallen.
De in hoofdstuk 6 omschreven aanpassing van de artikelen 4.8, tweede lid, 4.9, eerste en derde lid, artikel 4.10, zesde lid, en 7.32, eerste lid, waarin de verwijzing naar de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties is geschrapt, is ook verwerkt in het onderhavige artikel.
De Arbeidsomstandighedenwet is van toepassing op defensiemedewerkers, maar het Arbobesluit bevat in afdeling 7 enkele bepalingen waarin voor bepaalde situaties is voorzien in uitzonderingen op dit uitgangspunt.
Het eerste lid formuleert uitzonderingen voor bijzondere in de onderdelen a en b omschreven situaties. Om te verduidelijken dat de uitzonderingen van toepassing zijn op de arbeid die defensiepersoneel in de omschreven situaties verricht, is de aanhef van het eerste lid op dit punt aangevuld. Daarnaast is onderdeel b van het eerste lid aangepast, zodat dit taalkundig aansluit op de aangevulde aanhef van het eerste lid.
Bij de invoering van de registratieplicht was al voorzien in een wijziging van artikel 1.30 om te bewerkstelligen dat er geen partiele uitzondering is voor defensiepersoneel wat betreft de verplichting om opgenomen te worden in het Register veilig werken defensiemedewerkers (Stb. 2019, 471, blz. 29). Daartoe was een uitzondering geformuleerd voor het niet van toepassing zijn van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit in de in het eerste lid van artikel 1.30 omschreven bijzondere situaties. Het gaat daarbij om de artikelen 4.8, 4.9 en 4.10. Deze bepaling (artikel I, onderdeel B, van Stb. 2019, 471) is nog niet in werking getreden en komt in de nieuwe opzet ook weer te vervallen.
Nu ervoor wordt gekozen om de registratieplicht voor defensiemedewerkers niet meer in het Arbobesluit uit te werken op een wijze die vergelijkbaar is met andere sectoren, is opnieuw aanpassing van artikel 1.30 noodzakelijk.
Defensiemedewerkers verrichten arbeid met explosieve stoffen als bedoeld in artikel 4.8 van het Arbobesluit, arbeid met vuurwerk als bedoeld in artikel 4.9 van het Arbobesluit, zij sporen ontplofbare oorlogsresten op als bedoeld in artikel 4.10 van het Arbobesluit en zij verrichten duikarbeid en daaraan gerelateerde werkzaamheden (duikploegleider, duiker, duikmedisch begeleider en duikerarts) als bedoeld in de artikelen 6.16, derde, zesde en zevende lid, en 6.14a, derde lid, van het Arbobesluit.
Er is een aantal redenen om de registratieplichten op grond van de artikelen 4.8, 4.9, 4.10, 6.16, derde, zesde en zevende lid, en 6.14a, derde lid, van het Arbobesluit voor defensiemedewerkers anders in te vullen.
Ten eerste kunnen niet alle eisen aan defensiepersoneel, gezien het karakter van de taken van Defensie, openbaar gemaakt worden. Bovendien heeft Defensie het beheer van alle kwalificaties van haar medewerkers inmiddels ondergebracht in het kwalificatie- en registratiesysteem.
Voorts is ten aanzien van het werken met explosieve stoffen gebleken dat binnen Defensie met meer dan zeshonderd verschillende categorieën explosieve stoffen wordt gewerkt. Die explosieve stoffen hebben allemaal weer verschillende kenmerken en eigenschappen en de kennis daarover is relevant voor de veiligheid van het personeel. De variëteit in daarvoor vereiste kwalificaties is dermate groot dat dit niet goed te reguleren valt met registratieschema’s die eisen bevatten waaraan te registreren personeel dat met explosieve stoffen werken moet voldoen. Voor duikarbeid geldt bovendien dat Defensie de behoefte heeft aan een grotere vrijheid bij het vaststellen van de kwalificatie eisen aan de duikers die bij Defensie werkzaam zijn. Het Ministerie van SZW heeft niet de specialistische kennis om deze eisen inhoudelijk te beoordelen.
Het is daarom voor de Minister van SZW niet goed mogelijk om de vereiste kwalificaties voor de personen die deze arbeid moeten uitvoeren op te stellen. Bovendien voorzien de kwalificatie-eisen van Defensie al in de noodzakelijke eisen op het gebied van kennis en vaardigheden voor personeel op het gebied van veilig werken met explosieven. Dat is overigens ook het geval voor het veilig werken met vuurwerk, bij het opsporen van ontplofbare oorlogsresten en duikarbeid, waarbij de kwalificatie eisen zoveel mogelijk blijven aansluiten bij die in de overige sectoren. De registratie van deze kwalificaties is ondergebracht in het personeelsadministratiesysteem van Defensie. Het daarnaast inrichten van een apart registratiesysteem voor de registratieplichten op basis van de arboregelgeving heeft geen toegevoegde waarde en zou onnodige administratieve en financiële lasten veroorzaken. De Minister van Defensie is zelf verantwoordelijk voor het voldoende opleiden en bijscholen van deze deskundigen en hun registratie. De Minister van Defensie is wat betreft deze registratie de verwerkingsverantwoordelijke.
Omdat er geen apart Register veilig werken defensiemedewerkers zal worden ingericht, maar het uiteraard ook voor defensiemedewerkers die de hiervoor genoemde arbeid verrichten, van groot belang is dat zij hun arbeid veilig kunnen verrichten, is die eis in onderdeel b, van het nieuwe derde lid van artikel 1.30 opgenomen. Dat betekent dat niet volstaan kan worden met registratie van hun kwalificaties als zodanig, maar dat vereist is dat deze kwalificaties ook zoveel mogelijk moeten waarborgen dat zij de noodzakelijke kennis en vaardigheden hebben om deze werkzaamheden veilig te kunnen (blijven) verrichten.
Net als de Minister van SZW dit heeft ten aanzien van de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, heeft de Minister van Defensie ten aanzien van de registratie van defensiepersoneel de bevoegdheid om nadere regels te stellen met betrekking tot de registratie en de eisen waaraan moet worden voldaan om geregistreerd te zijn. Dit is geregeld in het vierde lid.
Zoals in het algemeen deel van de nota van toelichting is aangegeven, is de Minister van Defensie verantwoordelijk voor de registratie van defensiepersoneel. Het vijfde lid verduidelijkt in dit verband dat het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet waarmee de ambtenaren van de Arbeidsinspectie zijn belast, ook ziet op het houden van (stelsel)toezicht op het hiervoor bedoelde registratiestelsel. In het kader van dit toezicht kunnen de ambtenaren van de Arbeidsinspectie onderzoek doen en toegang krijgen tot de informatie van de Minister van Defensie die zij nodig hebben voor de uitoefening van het toezicht, waaronder de registratie in de personeelsadministratie van het Ministerie van Defensie, de kwalificatie-eisen en de bijbehorende exameneisen.
Ook kunnen de ambtenaren van de Arbeidsinspectie op locatie inspecteren om zich een goed beeld van de uitvoeringspraktijk te vormen. Tot slot is voor de volledigheid in het vijfde lid opgenomen dat het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet, ook het houden van toezicht op het bepaalde in het tweede lid omvat.
Deze aanpassing is het herstel van een verschrijving in Staatsblad 2024, 127. Hoewel de tekst op wetten.nl al correct (met puntkomma) wordt weergegeven, is een correctie van de tekst wel wenselijk.
De aanpassing in het eerste lid is het herstel van een verschrijving.
Het tweede lid is aangepast in verband met het vervallen van het aparte register voor defensiemedewerkers, maar met de toevoeging dat defensiemedewerkers die werken met explosieve stoffen wél door de Minister van Defensie geregistreerd dienen te worden. In verband hiermee is ook artikel 1.30 aangepast door toevoeging van een nieuw derde lid. Ook is het aparte register voor politiemedewerkers vervallen omdat voor hen op grond van artikel 4.8, derde lid, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, uitzonderingen zullen worden gemaakt.
Daarnaast is de voorwaarde vervallen dat na controle en het toereikend bevinden van de beroepskwalificaties de betreffende beroepsbeoefenaar de arbeid alleen mag uitvoeren onder voortdurend toezicht van een voor het type arbeid geregistreerde persoon (zie ook toelichting in hoofdstuk 6).
Het derde lid is ook aangepast. Bij de invoering van de inrichting van registers werd het derde lid opgenomen om werkzaamheden aan te kunnen wijzen, waarvoor, gelet op de beperkte risico’s en gevaren, een registratieplicht niet nodig werd geacht. Daarbij werd met name gedacht aan alle politie- en defensiemedewerkers die een vuurwapen dragen. Inmiddels is geconstateerd dat het Ministerie van Defensie voor alle medewerkers de betreffende noodzakelijke kwalificaties in het eigen personeelsadministratiesysteem registreert. Voor hen hoeft daarom geen uitzondering op grond van dit derde lid te worden geregeld.
Voor politiemedewerkers die een vuurwapen dragen is het nog steeds wenselijk in de Arboregeling een uitzondering op te nemen op basis van het onderhavige artikellid. Op grond van het Besluit bewapening en uitrusting politie moet de korpschef ervoor zorgdragen dat de ambtenaren van politie alleen over bewapening beschikken wanneer zij voldoen aan de gestelde eisen van bekwaamheid. Op grond van de Regeling toetsing geweldsbeheersing politie 2021 wordt hun schietvaardigheid jaarlijks getoetst.
Naast gewone politieambtenaren die vuurwapens dragen, zijn er speciale politiemedewerkers die explosieven moeten gebruiken om hun taken uit te kunnen oefenen. Ook voor deze categorie moet een uitzondering gemaakt kunnen worden op de verplichting om geregistreerd te zijn. Tegelijkertijd moet echter wel gewaarborgd zijn dat deze medewerkers voldoende kennis, ervaring en vaardigheden hebben om veilig te kunnen werken.
Ook kan een uitzondering worden gemaakt voor situaties waarin onderzoek wordt gedaan (bijvoorbeeld door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)) aan kleine hoeveelheden explosieven die al door de EODD onschadelijk zijn gemaakt, mits ook hier gewaarborgd is dat deze medewerkers voldoende kennis, ervaring en vaardigheden hebben om veilig te kunnen werken.
Daarnaast werken bij de politie hondentrainers en hondenbegeleiders die speurhonden onder meer trainen in het herkennen van explosieve stoffen. Hierbij worden zeer kleine hoeveelheden explosieve stoffen zonder ontstekingsmechanisme gebruikt, waaruit geen bijzondere risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van deze hondenbegeleiders resulteren. Zij hebben via een interne opleiding zo’n ruime kennis en vaardigheden opgedaan dat ook zij uitgezonderd kunnen worden op basis van het derde lid van de registratieplicht.
De aanpassing van het vierde lid is toegelicht in paragraaf 7.2. Voor een toelichting op het nieuwe zesde lid wordt verwezen naar paragraaf 7.7.
Het opschrift is aangepast, omdat artikel 4.9 niet alleen betrekking heeft op arbeid die wordt verricht met professioneel vuurwerk, maar ook arbeid verricht met consumentenvuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.
Het eerste lid, dat betrekking heeft op de vuurwerkbeziger, is aangepast in verband met het vervallen van de aparte registers voor defensiemedewerkers en politiemedewerkers. Wel is bepaald dat defensiemedewerkers die werken met vuurwerk als vuurwerkbeziger wél door de Minister van Defensie geregistreerd dienen te worden. In verband hiermee is ook artikel 1.30 aangepast door toevoeging van een nieuw derde lid.
Ten aanzien van politiemedewerkers is geconstateerd dat het opleggen van een registratieplicht voor vuurwerkbezigers en vuurwerkbewerkers bij nader inzien niet noodzakelijk is omdat er feitelijk geen politiemedewerkers zijn die arbeid verrichten als bedoeld in artikel 4.9, eerste en derde lid, dus als vuurwerkbeziger of vuurwerkbewerker (zie ook hoofdstuk 5 van deze nota van toelichting).
De tekst van het nieuwe tweede lid was voorheen opgenomen als laatste zin van het eerste lid, maar het is overzichtelijker om deze verplichting als een apart lid te formuleren. Voor alle duidelijkheid kan worden opgemerkt dat dit plan wel een aanvulling is op de RI&E, maar daar geen deel van uitmaakt omdat het een plan is voor een specifiek project en dat daarmee geen verplichting ontstaat om het plan zelf door een arbokerndeskundige te laten toetsen. De risico’s en gevaren die in het plan benoemd worden komen immers ook al in de risico- inventarisatie en -evaluatie aan de orde.
In het derde (voorheen tweede) lid is, net als in het eerste lid, de vermelding van het register voor defensiemedewerkers en voor politiemedewerkers vervallen. Net als bij het eerste lid is bepaald dat defensiemedewerkers die werken met vuurwerk (in dit geval als vuurwerkbewerker) wél door de Minister van Defensie geregistreerd dienen te worden. In verband hiermee is ook artikel 1.30 aangepast door toevoeging van een nieuw derde lid.
Daarnaast is in het eerste en derde lid de voorwaarde vervallen dat na controle en het toereikend bevinden van de beroepskwalificaties in het kader van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties de betreffende beroepsbeoefenaar de arbeid alleen mag uitvoeren onder voortdurend toezicht van een voor het type arbeid geregistreerde persoon (zie ook toelichting in hoofdstuk 6).
Zoals al in hoofdstuk 3 van het algemeen deel van de nota van toelichting is aangegeven, mogen de werkzaamheden, genoemd in het eerste en derde lid, «door of onder voortdurend toezicht» van een geregistreerd persoon worden verricht. Hierdoor blijft de onder certificatie bestaande mogelijkheid om arbeid met vuurwerk te verrichten waarvoor de betrokkene zelf geen certificaat heeft, mits hij dat doet onder voortdurend toezicht van een persoon die wel gecertificeerd is, ook in geval van registratie bestaan.
Met het nieuwe vierde lid wordt een grondslag geformuleerd die vergelijkbaar is met de grondslag in artikel 4.8, derde lid, voor situaties waarin het door de beperkte risico’s en gevaren niet noodzakelijk is registratie verplicht te stellen, ondanks het feit dat er met vuurwerk wordt gewerkt.
Het maken van dergelijke uitzonderingen kan bijvoorbeeld gerechtvaardigd zijn omdat de werkzaamheden worden verricht in het kader van de classificatie van vuurwerk of het onderzoeken van vuurwerk, mits de organisatie die deze activiteiten uitvoert een eigen interne opleiding heeft en er voldoende waarborgen zijn voor de veiligheid van de medewerkers en hun omgeving. Hierbij kan gedacht worden aan TNO en NFI.
Het vijfde lid was voorheen opgenomen als derde lid, maar is aangepast door het laten vervallen van het Register vuurwerkbezigers of het Register vuurwerkbewerkers en het op verzoek van de NLA opnemen van de verplichting dat het in het tweede lid bedoelde plan (als sprake is van de werkzaamheden in het eerste lid) ook op de arbeidsplaats aanwezig is. Dit is toegelicht in paragraaf 7.2.
Het zesde lid was voorheen opgenomen als vierde lid, dat nog niet in werking was getreden.
Het zevende lid is reeds toegelicht in paragraaf 7.7.
Het vijfde lid is aangepast in verband met het vervallen van artikel 4.102a. Zie de toelichting bij dat artikel.
Het zesde lid is aangepast in verband met het vervallen van het aparte register voor defensiemedewerkers, maar met de toevoeging dat defensiemedewerkers die ontplofbare oorlogsresten opsporen wél door de Minister van Defensie geregistreerd dienen te worden. In verband hiermee is ook artikel 1.30 aangepast door toevoeging van een nieuw derde lid. Daarnaast is in het zesde lid de voorwaarde vervallen dat na controle en het toereikend bevinden van beroepskwalificaties de betreffende beroepsbeoefenaar de arbeid alleen mag uitvoeren onder voortdurend toezicht van een voor het type arbeid geregistreerde persoon (zie ook toelichting in hoofdstuk 6).
Voor een toelichting op de aanpassing van het achtste lid wordt verwezen naar paragraaf 7.2.
Het tiende lid is gewijzigd, zodat bij ministeriële regeling ook nadere regels kunnen worden gesteld over de verplichting in het nieuwe zesde lid.
Deze wijzigingen zijn al toegelicht in paragraaf 7.4 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
Het tweede lid is aangepast door te bepalen dat bij een tussentijdse wijziging in de lichamelijke of geestelijke toestand eerder een arbeidsgezondheidskundig onderzoek moet plaatsvinden dan na twaalf maanden.
Het tweede lid is ook aangepast door toevoeging van een afwijkende termijn van ten hoogste 24 maanden in plaats van twaalf maanden voor personen die werkzaam zijn als begeleiders van patiënten in een hyperbare kamer. Een hyperbare kamer is een ruimte waarin 100% zuurstof wordt ingeademd door de patiënt onder een verhoogde omgevingsdruk, waardoor het zuurstofgehalte in het bloed en de (beschadigde) weefsels toeneemt.
Deze afwijkende termijn is opgenomen op verzoek van SWOD na overleg met de duikerartsen in haar projectgroep duikmedische zaken. Daarvoor zijn een aantal redenen:
– er is in een hyperbare kamer, anders dan bij duikarbeid of caissonarbeid, sprake van een strikt gecontroleerde omgeving;
– het drukbereik is doorgaans beperkter dan bij duikarbeid of caissonarbeid;
– de duur van de blootstelling (de expositieduur) is doorgaans kort (in 98% van de behandelingen 15 minuten);
– de bewaking is optimaal door cameraregistratie en gebruik van microfoon en luidspreker;
– het binnenmilieu van de hyperbare kamer is perslucht, waardoor de betrokkene, anders dan onder water, niet kan verdrinken of stikken.
De kans dat tijdens de blootstelling aan verhoogde druk in een hyperbare kamer lichamelijke afwijkingen ontstaan is zeer klein.
Deze afwijkende termijn van 24 maanden in plaats van 12 maanden, geldt alleen wanneer de begeleiders 18 jaar of ouder zijn, maar niet ouder zijn dan 50 jaar. De fysieke belastbaarheid neemt af bij het toenemen van de leeftijd. Dit komt omdat het spiervolume, longvolume, hartminuutvolume, spierkracht, vanaf het 25-ste levensjaar afnemen. Training kan dit proces vertragen, maar niet voorkomen. De belasting moet in overeenstemming blijven met de fysieke belastbaarheid.
In de wijziging van het Arbobesluit (Stb. 2019, 471) was al voorzien in een wijziging van het derde en zesde lid in verband met de vervanging van de certificatieplicht door een registratieplicht en de invoering van het Register duikerartsen, maar die wijziging was nog niet in werking getreden.
Het derde lid is opnieuw aangepast omdat de naam van het Register duikerartsen is gewijzigd, omdat ook voor andere duikberoepen de certificatieplicht wordt vervangen door een registratieplicht.
In het derde lid was al voorzien in de registratie van duikerartsen die werkzaam zijn voor Defensie, maar die formulering is aangepast, omdat er toch geen apart Register veilig werken defensiemedewerkers zal worden ingericht (zie hoofdstuk 1). De brandweer en de politie maken ook gebruik van duikerartsen, maar zij registreren die artsen niet zelf. Men schakelt duikerartsen in die geregistreerd zijn in het Register civiele duikarbeid. Daarom wordt in het derde lid niet verwezen naar het Register duikarbeid brandweer en politie. Dat betekent dat duikerartsen ook werkzaam moeten kunnen zijn in een andere sector dan het register van de sector waarin ze zijn geregistreerd.
In verband hiermee is ook het zesde lid aangepast.
Voor de in het zesde lid bedoelde arts geldende dezelfde verplichtingen als voor de in het derde lid bedoelde arts, dat wil zeggen deze moet geregistreerd zijn als duikerarts in het Register civiele duikarbeid.
Op grond van het vierde lid worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld over de uitvoering van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Die eisen waren vanaf 1 januari 2003 uitgewerkt in een aparte bijlage bij de Arboregeling en werden met ingang van 1 juli 2012 opgenomen in hoofdstuk 7 van het certificatieschema voor de duikerarts (Bijlage XVIa bij de Arboregeling). Door de overgang van certificatie naar registratie en het vervangen van certificatieschema’s door registratieschema’s konden ook de eisen aan het arbeidsgezondheidskundig onderzoek niet langer in de certificatieschema’s blijven staan. In verband hiermee zal daarom de Arboregeling worden aangepast.
In de wijziging van het Arbobesluit was al voorzien in een wijziging van artikel 6.14b, eerste lid, en toevoeging van een tweede en een derde lid, in verband met de voorgenomen invoering van het Register duikerartsen (Stb. 2019, 471), maar die wijziging was nog niet in werking getreden. Het eerste en tweede lid zijn nu weer iets aangepast omdat de naam van het Register duikerartsen is gewijzigd in het Register civiele duikarbeid, omdat ook voor andere duikberoepen (duiker, duikploegleider en duikmedisch begeleider) de certificatieplicht wordt vervangen door een registratieplicht.
Omdat de registratie van degenen die bij defensie een duikberoep uitoefenen niet, zoals oorspronkelijk de bedoeling was, zal worden gerealiseerd in een Register veilig werken defensiemedewerkers, maar dat zij zullen worden opgenomen in het personeelsadministratiesysteem van Defensie en zo door de Minister van Defensie zullen worden geregistreerd, is de verwijzing naar het Register veilig werken defensiemedewerkers vervallen.
In het eerste en vierde lid is de term «ploegleider» vervangen door «duikploegleider». Dat begrip werd al gebruikt in de Arboregeling (zie artikel 6.1 en 6.2) en het is uiteraard duidelijker om deze begrippen te uniformeren omdat daarmee hetzelfde bedoeld wordt.
Het derde lid is gewijzigd in verband met het vervangen van de certificatieplicht door een registratieplicht voor duikploegleiders. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende manieren waarop registratie kan plaatsvinden. Voor de grootste groep, namelijk degenen die in de civiele sector werkzaam zijn als duikploegleider, geldt dat zij geregistreerd zullen moeten worden in het Register civiele duikarbeid (zie onderdeel a). Om in dit register opgenomen te kunnen worden zullen zij moeten voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in het registratieschema voor de duikploegleider.
Daarnaast is er bij de brandweer een aanzienlijk aantal duikploegleiders actief (zie onderdeel b). Zij worden opgenomen in het register van de brandweer en de politie. Voor hen gelden dezelfde eisen als voor duikploegleiders in de civiele sector. Voorheen waren er voor duikploegleiders bij de brandweer en de overige sectoren verschillende certificatieschema’s (zie bijlage XVIb en XVIe bij de Arboregeling), maar nu zijn die eisen geüniformeerd en is er één registratieschema.
Ook bij defensie (zie onderdeel c) zijn duikploegleiders actief en voor hen gelden zoveel mogelijk dezelfde eind- en toetstermen als voor de duikploegleiders in de andere sectoren. Overigens wordt de duikploegleider bij Defensie «duikleider» genoemd. Bij defensie vindt de registratie van de duikploegleiders plaats in het eigen personeelsadministratiesysteem.
Het aantal duikploegleiders bij de politie is kleiner dan in de andere sectoren, zij worden net als de duikers en duikmedisch begeleiders bij de politie geregistreerd in het Register duikarbeid brandweer en politie (zie derde lid, onderdeel b).
Ook duikploegleiders uit andere EU-lidstaten kunnen onder bepaalde voorwaarden in Nederland als duikploegleider werkzaam zijn (zie hoofdstuk 6 van deze toelichting).
In het derde lid werd gesproken over «de soort arbeid» die de duikploegleider verricht. Daarmee werd bedoeld dat het certificaat moest aansluiten bij de categorie of subcategorie duikarbeid van het duikteam waaraan hij leiding gaf. In de nieuwe formulering wordt met de woorden «de daarvoor gekwalificeerde persoon» bedoeld dat de betrokkene altijd de registratie moet hebben die past bij de werkzaamheden waaraan hij leiding geeft, met andere woorden de daarbij passende scope uit het registratieschema.
Op grond van het gewijzigde vijfde lid moeten ook duikploegleiders in een persoonlijk logboek bijhouden welke werkzaamheden zij hebben verricht. De informatie die ten minste in het duiklogboek moet worden opgenomen, is nader bepaald in de Arboregeling.
Het zesde lid is gewijzigd in verband met het vervangen van de certificatieplicht door een registratieplicht voor duikers. Hierbij wordt net als ten aanzien van de duikploegleiders onderscheid gemaakt tussen drie sectoren die een eigen register (civiele sector, brandweer en politie) of een eigen registratiesysteem hebben (defensie). Voor duikers waren er tot 1 oktober 2018 twee verschillende certificatieschema’s voor brandweerduikers en duikers in overige sectoren.
In het zesde lid werd gesproken over «de soort arbeid» die de duiker verricht. Daarmee werd bedoeld dat het certificaat moest aansluiten bij de categorie of subcategorie waarin de duiker werkzaam was. In de nieuwe formulering wordt met de woorden «de daarvoor gekwalificeerde persoon» bedoeld dat de betrokkene altijd de registratie moet hebben die past bij de werkzaamheden die hij uitvoert, dus bij de juiste scope in het registratieschema.
Het zevende lid is gewijzigd in verband met het vervangen van de certificatieplicht door een registratieplicht voor duikmedisch begeleiders. Hierbij wordt, net als in het derde lid, onderscheid gemaakt tussen drie sectoren die een eigen register (civiele sector, brandweer en politie) of een registratiesysteem hebben (defensie).
In het zevende lid werd gesproken over «de soort arbeid» die de duikmedisch begeleider verricht. Daarmee werd bedoeld dat het certificaat moest aansluiten bij de categorie of subcategorie waarin de duikmedisch begeleider werkzaam was. In de nieuwe formulering wordt met de woorden «de daarvoor gekwalificeerde persoon» bedoeld dat de betrokkene altijd de registratie moet hebben die past bij de werkzaamheden die hij uitvoert, dus bij de juiste scope in het registratieschema.
Het achtste lid is nieuw. De mogelijkheid om de functie van duikploegleider en duikmedisch begeleider tegelijkertijd door één persoon uit te laten oefenen is in de praktijk al gebruikelijk en het certificatieschema voor de duikmedisch begeleider bood die ruimte al (zie paragraaf 7 van Bijlage XVId bij de Arboregeling). Hieraan is wel de voorwaarde verbonden dat de persoon die de functies van duikploegleider en duikmedisch begeleider vervult, niet ook als reserveduiker optreedt.
Het negende lid is nieuw. Het vierde lid bood al de mogelijkheid om onder de daarin genoemde voorwaarden de functies van duikploegleider en reserveduiker in één persoon te verenigen. Uit de internetconsulatie is gebleken dat met name bij aquaria in dierentuinen dit vierde lid ten onrechte zo werd geïnterpreteerd dat men ervan uitging dat de functies van zowel duikploegleider, als duikmedisch begeleider en reserveduiker tegelijkertijd in één persoon verenigd kunnen worden. Deze onjuiste interpretatie bleek uit de reactie op het nieuwe achtste lid waarin expliciet was bepaald dat een duikploegleider wel ook als duikmedisch begeleider kan optreden, maar hij dan niet tevens reserveduiker kan zijn.
Naar aanleiding van deze reactie uit de praktijk is bezien onder welke voorwaarden het verenigen van de rol en taken van duikploegleider, duikmedisch begeleider en reserveduiker in één persoon wél verantwoord zou kunnen plaatsvinden.
Daarvoor is de formulering van het nieuwe achtste lid aangepast en is een negende lid toegevoegd. In het negende lid zijn in onderdeel a en b de eisen over de omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen (namelijk inzake bereikbare diepte, stroomsnelheid en voorzienbare kans op gevaar) opgenomen. In onderdeel c is de voorwaarde opgenomen waaraan moet worden voldaan alvorens de uitzondering is toegestaan.
Naast de duiker en de duikploegleider/duikmedisch begeleider/reserveduiker moet er een derde persoon aanwezig zijn die in geval van een incident de hulpdiensten kan alarmeren en die de duiker en/of de duikploegleider/duikmedisch begeleider/reserveduiker uit het water kan halen.
Dat betekent dat aan de op grond van artikel 6.15, eerste lid, onderdeel c, bestaande verplichting (dat nabij de plaats waar de arbeid wordt verricht een daartoe opgeleid persoon aanwezig moet zijn die de werknemers adequaat medisch kan begeleiden) wordt voldaan door de aanwezigheid van een duikmedisch begeleider die deze begeleiding mogelijk pas kan verrichten nadat hij zelf uit het water is gekomen. De genoemde derde persoon hoeft dus niet als duikmedisch begeleider te zijn gekwalificeerd. In de praktijk wordt deze persoon aangeduid als de «duikassistent». Om deze taak te kunnen uitoefenen moet hij fysiek in staat zijn te kunnen assisteren bij noodprocedures, kennis hebben van de routing in het gebouw/op het terrein, een taakomschrijving hebben en daarmee bekend zijn, geïnstrueerd en geoefend zijn in hoe te handelen bij noodprocedures, beschikbaar zijn tijdens duikwerkzaamheden, en aanwezig zijn bij de bespreking van de duikwerkzaamheden voor aanvang van het werk.
De in het vierde lid en in het achtste lid, onderdeel a en b, omschreven omstandigheden zien niet alleen op aquaria in dierentuinen, maar bijvoorbeeld ook op zwembaden en op waterbassins bij tuinbouwbedrijven.
Het tiende lid is toegevoegd in verband met het vervangen van de certificatieplicht door een registratieplicht voor duikploegleiders, duikers en duikmedisch begeleiders. De voorheen opgenomen eis dat het document (toen certificaat) desgevraagd getoond moet worden aan de toezichthouder is niet overgenomen omdat die verplichting al voortvloeit uit de Algemene wet bestuursrecht waarin staat dat de toezichthouder bevoegd is inzage te vorderen.
Het elfde lid is nieuw, maar is vergelijkbaar met de artikelen 4.8, vijfde lid, 4.10, negende lid, en 7.32, derde lid. Op grond hiervan geldt dat voor alle geregistreerden dat zij de Nederlandse taal moeten beheersen op het niveau dat nodig is om de werkzaamheden op een verantwoorde wijze uit te kunnen oefenen, ofwel een andere gemeenschappelijke taal waarin alle bij de arbeid betrokkenen de werkzaamheden op verantwoorde wijze kunnen uitvoeren. Het gaat hier om een verplichting die al langer bestaat en die ook voor ingezetenen geldt (zie artikel 1.5ha Arbobesluit).
Voor een toelichting op het nieuwe twaalfde lid wordt verwezen naar paragraaf 7.7.
De wijziging van het eerste lid is al toegelicht in hoofdstuk 6.
In het tweede lid is «een bewijs van registratie en herregistratie» vervangen door «een bewijs van registratie of herregistratie», omdat een bewijs als hier bedoeld een bewijs is van ofwel een registratie ofwel een herregistratie. De andere wijziging van het tweede lid is al toegelicht in paragraaf 7.2.
In artikel 9.3, tweede lid, onderdeel d, werd artikel 4.9 al genoemd, maar omdat er nu aan artikel 4.9 een vierde lid wordt toegevoegd dat vergelijkbaar is met artikel 4.8, derde lid, moet dat vierde lid worden uitgezonderd en worden alleen artikel 4.9, eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid genoemd en dus niet meer heel artikel 4.9.
In de wijziging van het Arbobesluit was al voorzien in een wijziging van artikel 9.3, tweede lid, onderdeel e, vanwege de toevoeging van een tweede en een derde lid aan artikel 6.14b, in verband met de voorgenomen invoering van het Register duikerartsen (Stb. 2019, 471, artikel I, onderdeel K, subonderdeel 3). Deze wijziging was echter nog niet in werking getreden en het is eenvoudiger die wijziging te laten vervallen en te vervangen door een nieuwe aanpassing van artikel 9.3 waarin alle noodzakelijke aanpassingen worden opgenomen. Nu de registratieplicht wordt uitgebreid tot de duiker, de duikploegleider en de duikmedisch begeleider is het logisch om artikel 9.3 ook in relatie tot deze beroepsbeoefenaren aan te passen. De verplichting om een bewijs van registratie of herregistratie of een afschrift daarvan op de arbeidsplaats te hebben, gaat ook gelden voor de werknemer. Dat geldt eveneens voor de verplichting om de Nederlandse taal te beheersen op het niveau dat nodig is om de werkzaamheden op een verantwoorde wijze uit te kunnen oefenen. Daarom is nu ook de verwijzing naar artikel 6.16, tiende en elfde lid, toegevoegd.
Door de recente aanpassing van artikel 9.5a (Stb. 2021, 645) was per abuis de zinsnede «voor zover het betreft arbeid met gevaarlijke stoffen en biologische agentia waarop hoofdstuk 4 van het besluit van toepassing is» geschrapt. Die toevoeging is en blijft van belang in relatie tot artikel 5 en 18 van de wet omdat de verplichtingen uit hoofde van deze artikelen over een risico-inventarisatie en -evaluatie en het arbeidsgezondheidskundige onderzoek ten aanzien van vrijwilligers alleen gelden wanneer sprake is van arbeid met gevaarlijke stoffen en biologische agentia waarop hoofdstuk 4 van het Arbobesluit van toepassing is.
In de tekst van het eerste lid, onderdeel a, zoals deze luidde tot 1 januari 2022 stond twee keer artikel 18 van de wet vermeld, namelijk in combinatie met artikel 5 en in de opsomming van de artikelen 16 tot en met 44. Dat is nu aangepast door het noemen van de artikelen, 16, 17 en 19 tot en met 44 in plaats van 16 tot en met 44.
Door de aanpassing van artikel 4.9 is het ook noodzakelijk het eerste lid, onderdeel d, aan te passen. Het nieuwe derde lid bevat de grondslag voor een ministeriële regeling en is daarom zelf niet beboetbaar. Ten aanzien van artikel 4.10 was door de wijziging in Stb. 2019, 471 ook het tiende lid beboetbaar gesteld, maar ook dat lid bevat de grondslag voor een ministeriele regeling en is daarom zelf niet beboetbaar. In de wijziging van het Arbobesluit was al voorzien in een wijziging van artikel 9.9b, eerste lid, onderdeel f, in verband met de toevoeging van een tweede en een derde lid aan artikel 6.14b, in verband met de voorgenomen invoering van het Register duikerartsen (Stb. 2019, 471, artikel I, onderdeel M, subonderdeel 3), maar ook deze wijziging was nog niet in werking getreden.
Nu de registratieplicht wordt uitgebreid tot de duiker, de duikploegleider en de duikmedisch begeleider is het noodzakelijk om artikel 9.9b, eerste lid, onderdeel f, ook in relatie tot deze beroepsbeoefenaren aan te passen.
De mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen gaat ook gelden voor overtreding van de taaleis, bedoeld in artikel 1.5ha waarnaar wordt verwezen in artikel 6.16, elfde lid.
In artikel III van het besluit dat is gepubliceerd in Stb. 2019, 471 is een overgangsbepaling opgenomen voor personen die beschikken over een nog geldig certificaat of getuigschrift op het moment dat een registratieplicht wordt ingevoerd ten aanzien van de arbeid waarop dat certificaat of getuigschrift betrekking heeft.
De hiervoor genoemde overgangsbepaling is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de registratieplichten in het besluit dat is gepubliceerd in Stb. 2019, 471. Twee van deze registratieplichten, te weten die voor het verrichten van arbeid met vuurwerk (artikel 4.9) en voor het uitvoeren van arbeidsgezondheidskundige onderzoeken voorafgaande aan het verrichten van arbeid onder overdruk (artikel 6.14a), waren nog niet in werking getreden en zijn met dit besluit komen te vervallen. In plaats daarvan zijn zij opgenomen in dit besluit waardoor de overgangsbepaling van artikel III van het eerdere besluit niet van toepassing is op deze nieuwe registratieplichten.
Om deze reden is de overgangsbepaling nu in het Arbobesluit zelf opgenomen en is de koppeling met het eerdere wijzigingsbesluit losgelaten. Inhoudelijk is geen wijziging beoogd: als een registratieplicht in werking treedt en deze plicht komt in de plaats van een verplichting om over een certificaat of getuigschrift te beschikken, dan kunnen personen die op dat moment een nog geldig certificaat of getuigschrift hebben, dit gebruiken om zich in te laten schrijven in het van toepassing zijnde register.
In het eerste lid staat de overgangsbepaling zelf. Het tweede lid is rechtstreeks overgenomen uit artikel III in het eerdere besluit.
Omdat er verschillen kunnen bestaan tussen de competentieniveaus in de certificatieschema’s en de registratieschema’s en om misverstanden te voorkomen, kan het nodig zijn om te regelen welk certificaat of getuigschrift recht geeft op inschrijving in welk register en op welk competentieniveau dat is opgenomen in het toepasselijke registratieschema. In het huidige artikel 9.2c van de Arboregeling is dit gedaan in relatie tot personen die in het bezit zijn van certificaten en getuigschriften voor het verrichten van arbeid met explosieve stoffen.
Om te verduidelijken dat de Minister van SZW de bevoegdheid heeft om het hiervoor genoemde te regelen, is in het derde lid de bevoegdheid opgenomen om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over de inschrijving in een van de registers, genoemd in artikel 1.5j, eerste lid, op basis van een nog geldig certificaat of getuigschrift.
Artikel 9.37d bevat een overgangsbepaling voor de certificerende instellingen die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van certificaten aan vuurwerkdeskundigen, duikers, duikploegleiders, duikmedisch begeleiders en duikerartsen. Op grond van deze bepaling behielden deze certificerende instellingen hun aanwijzing tot en met 1 januari 2025, mits deze niet op grond van artikel 1.5e, tweede lid, al was ingetrokken.
Het streven was om de bovenstaande certificatieplichten uiterlijk 1 juli 2024 om te zetten naar registratieplichten. Nu dit destijds niet haalbaar bleek, is de overgangstermijn gewijzigd naar 1 januari 2025. Na die wijziging is duidelijk geworden dat een omzetting naar registratieplichten op uiterlijk 1 januari 2025 naar alle waarschijnlijkheid ook niet haalbaar is. Omdat onduidelijk is op welk moment het wel mogelijk is om de bestaande certificatieplichten om te zetten naar registratieplichten en om te voorkomen dat de overgangstermijn in artikel 9.37d wederom moet worden aangepast, is artikel 9.37d nu zo aangepast dat de certificerende instellingen waarop het artikel betrekking heeft, hun aanwijzing behouden tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit tijdstip zal het tijdstip zijn waarop de registratieplichten in werking treden. In het koninklijk besluit dat de inwerkingtreding van de registratieplichten regelt, zal dan op grond van het nieuwe artikel 9.37d, tweede lid, worden bepaald dat artikel 9.37d in zijn geheel vervalt of, indien niet alle registratieplichten in een keer in werking zullen treden, de relevante onderdelen van dit artikel komen te vervallen. Tot die tijd zullen de certificerende instellingen hun aanwijzing behouden. Hiermee wordt gewaarborgd dat de certificerende instellingen tot de inwerkingtreding van de registratieplichten hun werkzaamheden kunnen blijven uitvoeren.
Artikel 9.37d bevat tevens een overgangsbepaling voor de certificerende instellingen die certificaten afgeven aan gasdeskundigen als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het Arbobesluit. Deze certificerende instellingen behielden op grond van deze bepaling hun aanwijzing tot uiterlijk 1 januari 2027.
Op dit moment is het nog onduidelijk op welke termijn de onderliggende regelgeving op het gebied van veiligheid aan, op of in tankschepen kan worden aangepast. Dit maakt het ook onzeker wanneer er een beslissing kan worden genomen over het al dan niet omzetten van de bestaande certificatieplicht voor gasdeskundigen naar een registratieplicht of een andere vorm van kennisborging. Gelet hierop is ook ten aanzien van deze certificerende instellingen bepaald dat zij hun aanwijzing behouden tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Met het onderhavige besluit worden artikel 1.5j, eerste lid, en de nog in niet in werking getreden wijzigingen van de artikelen 4.9, 6.14a en 6.14b in het eerdere besluit dat is gepubliceerd in Stb. 2019, 471, aangepast. Hierdoor kunnen de nog niet in werking getreden onderdelen van artikel I, onderdeel A, en artikel I, onderdeel E (inzake artikel 4.9), onderdeel H (inzake artikel 6.14a) en onderdeel I (inzake artikel 6.14b) van dit eerdere besluit, komen te vervallen.
Zoals al is toegelicht bij artikel 9.3 is de wijziging van dat artikel herzien. Artikel I, onderdeel K, subonderdeel 3, kan daarom vervallen. In de toelichting bij de wijziging van artikel 1.30 is al toegelicht waarom artikel I, onderdeel B, is komen te vervallen.
Artikel III van het hiervoor genoemde eerdere besluit kan vervallen vanwege de nieuwe overgangsbepaling (artikel 9.34).
Dit artikel is al toegelicht in paragraaf 7.5 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
Dit artikel is al toegelicht in hoofdstuk 12 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2024-332.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.