TOELICHTING
1. Inleiding
Deze wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling (hierna: Arboregeling) ziet op
het invoeren van een registratieverplichting voor personen die werken met explosieve
stoffen (zie paragraaf 2) en het vervangen van het certificatieschema voor bedrijven
die ontplofbare oorlogsresten opsporen (zie paragraaf 3).
In verband met de wijziging van de Arboregeling is ook een aanpassing van de bijlage
bij de Regeling vaststelling gereglementeerde beroepen noodzakelijk. Deze aanpassing
wordt toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
2. Registratieverplichting voor personen die met explosieve stoffen werken
De wijziging van de Arboregeling heeft betrekking op de registratie van beroepsbeoefenaren
die werken met explosieve stoffen. De eisen waaraan deze beroepsbeoefenaren moeten
voldoen zijn opgenomen in het Registratieschema veilig werken met explosieve stoffen,
(hierna: het Registratieschema) waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen tien verschillende
competenties die betrekking hebben op verschillende werkzaamheden. Deze competenties
worden uitgewerkt in tien bijlagen bij het Registratieschema. Het gaat zowel om arbeid
waarbij gebruik wordt gemaakt van explosieve stoffen (zie artikel 4.8, eerste lid,
van het Arbeidsomstandighedenbesluit, hierna: Arbobesluit), als om arbeid waarbij
bepaalde explosieve stoffen (namelijk ontplofbare oorlogsresten als bedoeld in artikel
4.10, eerste lid, onderdeel d, van het Arbobesluit) worden opgespoord.
De onderhavige wijziging van de Arboregeling bevat een statische verwijzing naar dit
Registratieschema.
Het Registratieschema is door de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (hierna:
VOMES) in overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW)
opgesteld. De Minister van SZW heeft vastgesteld dat de registratie-eisen van belang
en proportioneel zijn in verband met het gezond en veilig werken van deze beroepsbeoefenaren.
De tekst van dit Registratieschema is in de Staatscourant gepubliceerd. Door de verwijzing
naar deze publicatie in de Arboregeling zijn de eisen wettelijk verbindend.
2.1. Wijziging Arboregeling
Deze wijziging van de Arboregeling heeft alleen betrekking op registratie in het Register
veilig werken met explosieve stoffen (zie artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel d, van
het Arbobesluit). De wijziging ziet dus niet op registratie in het Register veilig
werken defensiemedewerkers, noch op registratie in het Register veilig werken met
explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers.
De eisen die voor de registratie worden gesteld aan beroepsbeoefenaren die werken
met explosieve stoffen of die ontplofbare oorlogsresten opsporen betreffen voornamelijk
eisen aan hun kennis, vaardigheden en houding die getoetst worden door het afleggen
van examens. Daarbij is aansluiting gezocht bij eisen die voorheen reeds golden in
verband met de verplichting om te beschikken over een certificaat1.
In de bijlagen bij het Registratieschema zijn naast de eindtermen die al in de certificatieschema’s
stonden, nu ook de toetstermen opgenomen. Deze toetstermen werden in de praktijk al
gehanteerd en waren al uitgewerkt in examenvragen in itembanken.
Tevens zijn nu bij theorie-examens (naast de bestaande cesuren die gelden voor het
totaal aantal goed te beantwoorden vragen) deelcesuren vastgesteld per eindterm of
per groep eindtermen om te kunnen waarborgen dat een kandidaat voldoende kennis heeft
van alle voor het veilig werken wezenlijke onderwerpen. Een onvoldoende ten aanzien
van één onderwerp kan dan niet gecompenseerd wordt door voldoendes op andere onderwerpen.
De verwachting is dat deze laatstbedoelde aanscherping van de exameneisen geen grote
gevolgen zal hebben voor de slagingskans van de kandidaten voor de examens.
In het Registratieschema worden tien verschillende typen beroepsbeoefenaren onderscheiden,
waarvoor de entree-eisen en exameneisen daar waar mogelijk gelijkluidend zijn en waar
nodig verschillend. De exameneisen hebben betrekking op de vereiste kennis en vaardigheden
die verwoord zijn in eind- en toetstermen en op de opzet van het examen en daarvoor
geldende toetsingsmethode, matrijs en cesuur.
Nieuw is het competentieniveau Basiskennis VOMES. Registratie op dit competentieniveau
is vereist voor de uitvoering van werkzaamheden met explosieven voor zover daarvoor
geen registratie op een ander competentieniveau is vereist. De exameneisen voor registratie
op het competentieniveau Basiskennis VOMES worden ook gehanteerd bij de overige competentieniveaus
behalve bij het competentieniveau II, Basiskennis Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten.
Op deze wijze is zoveel mogelijk samenhang in de examinering gerealiseerd.
Op basis van het Registratieschema geldt voor alle beroepsbeoefenaren dat zij ten
minste 18 jaar moeten zijn en dat zij (met één uitzondering) moeten beschikken over
een Verklaring omtrent gedrag natuurlijk persoon (hierna: VOG). Deze leeftijdseis
is nieuw. De leeftijdseis wordt gesteld gezien het belang dat alle personen die met
explosieven werken op verantwoorde wijze kunnen omgaan met explosieven. De eis inzake
een VOG werd in de oude certificatieschema’s alleen gesteld ten aanzien van de springmeesters,
maar nog niet ten aanzien van de andere beroepsbeoefenaren. De VOG wordt verlangd
gezien het belang van openbare veiligheid dat in het geding is bij deze functies.
Op basis van het Registratieschema geldt voor alle competentieniveaus dezelfde geldigheidsduur
van registratie en herregistratie, namelijk drie jaar. De geldigheidsduur van het
certificaat voor de springmeesters en het getuigschrift voor schietmeesters was voorheen
vijf jaar. Het certificaat voor personen die ontplofbare oorlogsresten opsporen had
al een geldigheidsduur van drie jaar.
Bij de competentieniveaus voor de meer ervaren en meer gespecialiseerde beroepsbeoefenaren
worden specifieke entree-eisen gesteld waaraan voldaan moet worden voordat de betrokkene
kan deelnemen aan het examen. Bij bepaalde competentieniveaus dient men een registratie
te hebben of te hebben gehad op een ‘lager’ niveau om deel te kunnen nemen aan een
examen dat recht geeft op een registratie op een ‘hoger’ niveau.
Ten aanzien van de beroepsbeoefenaren die ontplofbare oorlogsresten opsporen werd
al onderscheid gemaakt in vier competentieniveaus. De aan hen gestelde eisen waren
uitgewerkt in het tot 31 december 2020 geldende certificatieschema voor het systeemcertificaat
Opsporen van Conventionele Explosieven (zie paragraaf 6.2.1 van Bijlage XII bij artikel
4.17f Arboregeling).
Bij de springmeesters zijn specifieke registratie- c.q. exameneisen vastgesteld voor
twee nieuwe categorieën, te weten de Springmeester onder water en de Springmeester
industriële reiniging, aangezien de uitvoering van deze werkzaamheden specifieke competenties
vergt.
Voor de schietmeester gold op grond van artikel 4.8 van het Arbobesluit al wel de
verplichting om te beschikken over een getuigschrift, maar in de regelgeving was niet
uitgewerkt aan welke eisen voldaan moet worden om zo’n getuigschrift te verkrijgen.
3. Certificatieschema opsporen van ontplofbare oorlogsresten
Deze wijziging van Arboregeling regelt dat bedrijven die ontplofbare oorlogsresten
opsporen niet meer moeten voldoen aan de eisen van bijlage XII bij de Arboregeling,
maar aan de eisen van hoofdstuk 2, 3 en 4 van het certificatieschema dat is vastgesteld
door de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (hierna VOMES).
VOMES is op het werkveld van opsporing van explosieve oorlogsresten de schemabeheerder,
bedoeld in artikel 1.5b, tweede lid, onderdeel b, van het Arbobesluit.
Daarnaast regelt deze wijziging van de Arboregeling dat aan te wijzen certificerende
instellingen niet meer moeten voldoen aan eisen uit bijlage XI bij de Arboregeling,
maar aan eisen uit hoofdstuk 6 van het hiervoor bedoelde certificatieschema. Deze
eisen gelden naast de algemene eisen uit paragraaf 1 van Afdeling 1A van hoofdstuk
1 van het Arbobesluit die gelden voor certificerende instellingen die een verzoek
tot aanwijzing indienen.
In paragraaf 1 van Afdeling 1A van hoofdstuk 1 van het Arbobesluit wordt sinds 1 januari
2018 (Stb. 2017, 487) onder meer geregeld dat certificerende instellingen die wettelijk verplichte certificaten
willen afgeven dienen te beschikken over een accreditatie. Een certificerende instelling
kan alleen worden geaccrediteerd als het door haar toe te passen certificatieschema
aan bepaalde eisen voldoet. Door de Raad voor Accreditatie (RvA) wordt beoordeeld
of dit het geval is. Dit was één van de redenen om het certificatieschema voor het
opsporen van ontplofbare oorlogsresten aan te passen. Tevens is het certificatieschema
aangepast in verband met de wijzigingen in artikel 4.10 van het Arbobesluit (Stb. 2019, 471) door de invoering van een registratieplicht voor gekwalificeerde personen die de
arbeid ten behoeve van het opsporen van ontplofbare oorlogsresten mogen uitvoeren.
In artikel 4.10 is ook de term ‘conventionele explosieven’ vervangen door ‘ontplofbare
oorlogsresten’ om zo aan te sluiten bij het Protocol inzake ontplofbare oorlogsresten
voor zover dat van toepassing is en omdat de term ‘conventionele explosieven’, afgekort
als ‘CE’ gemakkelijk verward kan worden met de formulering Conformité Europeen die
gebruikt wordt om van producten op de Europese markt de conformiteit met van toepassing
zijnde Europese producteisen aan te geven.
Daarnaast is het certificatieschema aangepast in verband met en de vervanging van
de NEN-EN-ISO/IEC 17021-1:2011 door NEN-EN-ISO/IEC 17021-1:2015 en de vervanging van
NEN-EN-ISO 9001:2008 door NEN-EN-ISO 9001:2015.
In de nota van toelichting bij de artikelen van paragraaf 1 van Afdeling 1A van hoofdstuk
1 van het Arbobesluit is aangegeven dat zij mede bedoeld zijn om de verantwoordelijkheden
van enerzijds de ’minister en anderzijds de schemabeheerders helder te scheiden. De
’minister is verantwoordelijk voor de generieke aanwijzingseisen aan certificerende
instellingen (paragraaf 1 van Afdeling 1A van het van hoofdstuk 1 van het Arbobesluit).
Schemabeheerders zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun certificatieschema’s,
welke zij voor akkoord voorleggen aan de ’minister. Certificatieschema’s bevatten
daarom in het vervolg enerzijds de eisen waaraan aanvragers en houders van een certificaat
moeten voldoen en anderzijds werkveldspecifieke eisen aan certificerende instellingen.
In lijn met het bovenstaande is door de schemabeheerder een nieuw certificatieschema
opgesteld met enerzijds certificatie-eisen aan bedrijven die ontplofbare oorlogsresten
opsporen en anderzijds werkveldspecifieke eisen aan de certificerende instellingen
die certificaten verstrekken aan die bedrijven.
Bij de voorbereiding van het nieuwe certificatieschema is overleg gevoerd met de schemabeheerder,
waarbij bepaalde beleidsmatige en juridische gezichtspunten zijn ingebracht. De schemabeheerder
heeft met deze gezichtspunten rekening gehouden bij de vaststelling van het nieuwe
certificatieschema.
De wettelijke verplichtstelling om te beschikken over een certificaat dat is afgegeven
op basis van dit nieuwe certificatieschema is van belang, omdat zo een gerechtvaardigd
vertrouwen kan bestaan dat alle certificaathouders beschikken over een adequaat managementsysteem
voor opsporingsactiviteiten van ontplofbare oorlogsresten onder veilige en gezonde
arbeidsomstandigheden en daardoor in staat zijn om hun wettelijke taken naar behoren
uit te voeren.
Voor een nadere toelichting op de inhoudelijke wijzigingen in het certificatieschema
wordt verwezen naar de toelichting die daarbij is opgenomen.
Er is ervoor gekozen om het certificatieschema niet integraal op te nemen als bijlage
bij de Arboregeling. Er wordt in de Arboregeling alleen geregeld dat bedrijven die
ontplofbare oorlogsresten opsporen dienen te beschikken over een certificaat dat dient
te worden afgegeven op basis van de eisen uit het nieuwe certificatieschema en dat
een certificerende instelling die deze certificaten afgeeft moet voldoen aan de eisen
uit dit schema. Het gaat om een statische verwijzing naar het certificatieschema (verwijzing
naar een specifieke versie van het certificatieschema). Dit betekent dat de bijlagen
XI en XII bij de Arboregeling kunnen worden ingetrokken. Omdat duidelijk moet zijn
wat de geldende tekst is van het certificatieschema en ook voorgaande versies van
het certificatieschema moeten kunnen worden geraadpleegd, wordt het certificatieschema
in de Staatscourant gepubliceerd.
De Minister van SZW gaat voorafgaand aan de publicatie van het schema na of het schema
een goede uitwerking is van de in het Arbobesluit of in de Arboregeling opgenomen
eisen ten aanzien van een specifiek werkveld. Deze werkveldspecifieke eisen geven
invulling aan het niveau van beperking van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s
op het werk dat door verplichte certificatie bereikt moet worden. In alle gevallen
wordt dus door de ’minister het beschermingsniveau in de regelgeving vastgelegd.
Het certificatieschema voorziet zelf in een overgangsregeling voor de bedrijven die
ten tijde van de inwerkingtreding van het nieuwe certificatieschema werkzaam zijn
op basis van een geldig certificaat.
4. Administratieve lasten/financiële gevolgen
4.1 Registratieverplichting voor personen die met explosieve stoffen werken
Zoals reeds is uiteengezet in de nota van toelichting bij de wijziging van het Arbobesluit
in verband met de inrichting van registers en in samenhang daarmee het vaststellen
van eisen aan de professionele uitoefening voor diverse beroepen, is een belangrijke
reden om te kiezen voor een registratiesysteem dat aan het alternatief, verplichte
certificatie onder accreditatie door de Raad voor
Accreditatie, omvangrijke accreditatie-kosten zijn verbonden.2
In verband met de registratie van personen die werken met explosieven en die ontplofbare
oorlogsresten opsporen zullen kosten worden gemaakt voor het volgen van opleidingen,
voor het afleggen van examens en vervolgens voor de registratie zelf.
Het Registratieschema regelt niets ten aanzien van de opleidingsinstellingen of de
kosten van die opleidingen. De kosten voor het volgen van opleidingen liepen uiteen
en zijn in zijn algemeenheid niet bekend omdat hierover alleen op aanvraag door de
opleidingsinstellingen informatie werd verstrekt. Soms golden er totaaltarieven voor
opleidingen en examens, hetgeen de vergelijkbaarheid van kosten voor opleidingen en
kosten voor examens bemoeilijkt.
Voor alle typen beroepsbeoefenaren die werken met explosieve stoffen zal een in dit
schema uitgewerkte opzet van de examens gelden. In het Registratieschema is door middel
van eind- en toetstermen vastgelegd welke kennis en vaardigheden de kandidaten moeten
hebben. De examens zullen niet meer door verschillende exameninstellingen worden afgenomen,
maar door de Stichting Examinering VOMES. De Stichting VOMES heeft de mogelijkheid
zich voor de uitvoering van haar taken te laten ondersteunen door derden, maar kan
haar verantwoordelijkheid daarbij niet delegeren. De examens geschieden dus op een
uniforme manier, hetgeen de gelijkwaardigheid van examenresultaten bevordert.
De kosten voor een theorie-examen zullen ten minste ongeveer € 270 per kandidaat bedragen,
maar zullen naar verwachting hoger zijn voor die categorieën waarin maar een klein
aantal personen actief is. Daar kunnen, voor zover dat aan de orde is, kosten voor
een praktijkexamen of voor de toetsing van praktijkervaring bij komen. Naarmate de
uitvoering daarvan en de beoordeling ervan complexer zijn, zijn die kosten hoger.
Dat was voorheen ook al zo.
Voor alle competentieniveaus geldt dat er kosten voor (her)registratie in rekening
zullen gebracht door de registratie-instelling bij de verzoeker. Deze bedragen circa
€ 150 voor initiële registratie en herregistratie en in de twee jaren na registratie
of herregistratie circa € 75 per jaar.
Voorheen werden certificaten afgegeven aan personen die ontplofbare oorlogsresten
opsporen, maar of daarvoor kosten bij de certificaathouder in rekening werden gebracht,
is niet bekend. Omdat opsporingsbedrijven die gecertificeerd willen worden op basis
van het certificatieschema dienen te beschikken over personeel dat is geregistreerd,
zullen zij over het algemeen de kosten van opleidingen, examens en registratie van
opsporingspersoneel betalen.
Voor aanvragers van (her)registratie als schietmeester of als springmeester die in
loondienst werkzaam zijn zullen de kosten voor opleiding, examinering en registratie
meestal vergoed worden door de werkgever. ZZP-ers zullen deze kosten in het algemeen
zelf dragen.
Voorheen kon het Ministerie van SZW op grond van Bijlage X bij de Arboregeling voor
de certificatie van de Springmeesters € 2.500 in rekening brengen, maar dat gebeurde
feitelijk niet. Ook waren er, afgezien van de opleidingskosten en examenkosten, aan
het verkrijgen van een getuigschrift schietmeester geen kosten verbonden.
Totale kosten registratiesysteem
De registratieverplichtingen gelden voor in totaal voor circa 590 personen (zie de
nadere uitsplitsing in de toelichting bij artikel 4.16, eerste lid).
De kosten voor (her-)registratie zijn nieuw. Deze bedragen per aanvrager circa € 150
voor initiële registratie en herregistratie en in de twee jaren na registratie of
herregistratie circa € 75 per jaar. De totale kosten in verband met de registratie
bedragen circa € 177.000 voor een driejarige registratiecyclus (circa 590 beroepsbeoefenaren
vermenigvuldigd met € 150 plus twee maal € 75). Dat is circa € 59.000 per jaar. De
totale kosten in verband met voormalige certificatie-verplichtingen zijn niet bekend.
Al met al kunnen de kosten voortvloeiend uit het nieuwe systeem van verplichte registratie
niet goed worden vergeleken met de kosten die voorheen golden voor het systeem van
certificering. Grosso modo zullen de opleidingskosten en de examineringskosten waarschijnlijk
niet veel uiteenlopen. De kosten van de afgifte van certificaten zijn niet bekend.
Daarom kunnen de kosten van registratie niet goed worden vergeleken met de kosten
van certificatie die voorheen golden toen certificatie niet onder accreditatie hoefde
te geschieden. Zoals hierboven onder verwijzing naar de nota van toelichting bij de
wijziging van het Arbobesluit is aangegeven, impliceert de keus voor wettelijk verplichte
registratie voor deze beroepsbeoefenaren een forse kostenbesparing ten opzichte van
een wettelijke verplichting te beschikken over een onder accreditatie afgegeven certificaat.
4.2 Certificatieschema opsporen van ontplofbare oorlogsresten
Het Centraal College van Deskundigen van de schemabeheerder, waarin deskundigen van
de belanghebbende partijen samenwerken, is van mening dat de aanpassingen van eisen
in dit certificatieschema in essentie verbeteringen en verdere preciseringen zijn
die in materiële zin geen grote gevolgen hebben voor het functioneren van de bedrijven
die ontplofbare oorlogsresten opsporen. Aangezien in het Centraal College van Deskundigen
alle bij het schemabeheer belanghebbende partijen de mogelijkheid hebben zich te laten
vertegenwoordigen, wordt aangenomen dat de inhoud op een breed gedeelde overtuiging
berust.
5. Toetsen
5.1 Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft de onderhavige regelingswijziging ten aanzien
van de invoering van de registratieverplichting bekeken en kan zich vinden in de beschrijving
van de regeldruk.
5.2 Raad voor Accreditatie
Bij de opstelling van het certificatieschema is door de schemabeheerder ook rekening
gehouden met opmerkingen ter zake van de RvA. Voor certificerende instellingen die
een accreditatie zullen aanvragen bij de RvA voor het certificeren aan de hand van
dit certificatieschema is het immers van belang dat het certificatieschema voldoet
aan eisen uit hoofde van accreditatie. De RvA heeft kenbaar gemaakt dat dit nieuwe
certificatieschema aan die eisen voldoet.
5.3 Inspectie SZW
De Inspectie SZW is gevraagd om een uitvoerbaarheids- en handhavingstoets uit te voeren
ten aanzien van de wijziging van de Arboregeling in relatie tot de invoering van de
registratieverplichting voor personen die met explosieve stoffen werken. Naar aanleiding
daarvan zijn enkele door de Inspectie gestelde vragen over onder andere de gevolgen
van sanctionering beantwoord en is de tekst van de toelichting bij het registratieschema
met betrekking alternatieve examinering verduidelijkt. Dit leidde tot een positieve
beoordeling door de Inspectie SZW.
Tevens is het certificatieschema voor bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen
voor commentaar voorgelegd aan de Inspectie SZW. De Inspectie SZW had een aantal vragen
over de eisen aan de deskundigen die bij de certificaathouder werkzaam zijn. De eisen
aan deze deskundigen worden onderdeel van een nieuwe persoonsregistratieverplichting
die eveneens op 1 januari 2021 in werking zal treden. Daarnaast waren er vragen met
betrekking tot het ontbreken van eisen voor het vooronderzoek. Omdat bij vooronderzoek
geen blootstelling aan ontplofbare oorlogsresten kan plaatsvinden en het certificatieschema
alleen gericht is op de risico’s bij eventuele blootstelling aan ontplofbare oorlogsresten,
zijn er ook geen eisen meer opgenomen met betrekking tot het vooronderzoek in het
certificatieschema.
Tevens zijn nog enkele vragen gesteld over verschillen tussen het oude en het nieuwe
certificatieschema, bijvoorbeeld met betrekking tot het toezicht en het sanctiebeleid.
Verder zijn nog diverse vragen beantwoord en zijn er naar aanleiding van de opmerkingen
van de Inspectie ook nog een aantal technische verbeteringen in de tekst aangebracht.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A (artikel 1.9b)
Deze wijzigingen houden verband met de inwerkingtreding van de wijziging van de artikelen
4.8 en 4.10 van het Arbobesluit (Stb. 2019, 471), waarmee de verplichting tot registratie van personen die werken met explosieven
of die ontplofbare oorlogsresten opsporen is geïntroduceerd.
De verplichting om te beschikken over een registratie komt in de plaats van de voordien
geldende verplichting voor deskundigen die ontplofbare oorlogsresten opsporen om te
beschikken over een certificaat die was opgenomen in paragraaf 6.2.1 van Bijlage XII,
behorend bij de Arboregeling. Voor de springmeester waren de eisen voor het verkrijgen
van een certificaat opgenomen in Bijlage X bij de Arboregeling. Gezien de implicaties
van deze werkzaamheden voor de openbare veiligheid is het noodzakelijk dat voor deze
beroepsbeoefenaren artikel 1.9b van de Arboregeling van toepassing is en hun beroep
vermeld staat op de bijlage behorend bij artikel 1 van de Regeling vaststelling gereglementeerde
beroepen (zie hierna de toelichting op artikel II).
De aparte vermelding van de ‘springmeester’ en de ‘schietmeester’ kan vervallen omdat
zij behoren tot de categorie deskundigen die werken met explosieve stoffen en ook
geregistreerd moeten zijn in het Register veilig werken met explosieve stoffen.
Artikel I, onderdeel B (artikel 4.16)
Artikel 4.16, eerste lid
In artikel 4.16, eerste lid, worden tien typen werkzaamheden onderscheiden op het
gebied van werken met explosieve stoffen en het opsporen van ontplofbare oorlogsresten.
Daarbij wordt aangegeven op welk competentieniveau iemand die deze werkzaamheden verricht,
geregistreerd moet zijn in het Register veilig werken met explosieve stoffen. Voor
de eisen voor registratie wordt verwezen naar het betreffende Registratieschema.
Het Registratieschema bevat een aantal algemene bepalingen die onder meer zien op
de opzet van het proces van registratie en herregistratie, de organisatie van het
examen, de taken en rollen van de Registratie-instelling en de Examen-instelling,
de geldigheidsduur van registratie en herregistratie. Deze algemene bepalingen zijn
relevant voor de registratie van alle typen beroepsbeoefenaren die geregistreerd worden
in het Register veilig werken met explosieve stoffen. Daarnaast bevat het Registratieschema
tien bijlagen met exameneisen voor de verschillende competentieniveaus voor registratie
en herregistratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen, te weten:
-
I. Basiskennis VOMES;
-
II. Basiskennis Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten;
-
III. Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten;
-
IV. Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten;
-
V. Senior deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten;
-
VI. Schietmeester;
-
VII. Springmeester 1;
-
VIII. Springmeester 2;
-
IX. Springmeester industriële reiniging; en
-
X. Springmeester onder water.
Onderdeel a
Registratie op competentieniveau I: Basiskennis VOMES
De mogelijkheid en de verplichting om geregistreerd te zijn op het competentieniveau
Basiskennis VOMES zijn nieuw. Deze registratieverplichting geldt voor alle personen
die arbeid verrichten die is omschreven in artikel 4.8, eerste lid, van het Arbobesluit
en waarbij geen sprake is van werkzaamheden die zijn omschreven in de overige onderdelen
van artikel 4.16, eerste lid, en waarvoor een specifiek vereist competentieniveau
geldt. Met andere woorden, iedereen die werkzaamheden verricht die vallen onder artikel
4.8, eerste lid, van het Arbobesluit, maar voor wie geen registratieverplichting bestaat
op het competentieniveau II tot en met X, moet zijn geregistreerd in het Register
veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Basiskennis VOMES. Het
gaat bijvoorbeeld om personen die in een geconditioneerde testomgeving explosieven
testen en keuren en om begeleiders van honden die explosieve stoffen en vuurwerk detecteren.
Geschat wordt dat het hierbij gaat om circa 100 personen.
Voor het competentieniveau Basiskennis VOMES bestonden nog geen specifieke normen
in de vorm van eindtermen en toetstermen waaraan voldaan moet worden en geen examens
waarmee getoetst werd of de betrokkene aan die normen voldeed. Wel konden personen,
werkzaam op dit terrein, de Basiscursus Veilig werken met Springstoffen bij de Hogeschool
Utrecht volgen of volgden zij uiteenlopende binnenlandse en buitenlandse opleidingen.
De eisen ten aanzien van competentieniveau Basiskennis VOMES zijn opgesteld door het
werkveld. Deze eisen zijn tot stand gekomen door harmonisatie van eisen die bestonden
op verschillende werkvelden. Deze harmonisatie zorgt tevens voor meer eenduidigheid
in de terminologie. Deze eisen zijn tevens de basis voor de eisen van de overige competentieniveaus
(behalve bij niveau II). Op grond van het certificatieschema springmeester bestond
al de verplichting voor de Springmeester 1 en de Springmeester 2 om de Basiscursus
Veilig Werken met Springstoffen gevolgd te hebben. Dat was geformuleerd als een entreecriterium
in artikel 2.2 van het certificatieschema springmeester. Maar er bestond geen apart
certificaat Veilig Werken met Springstoffen dat de bevoegdheid gaf tot het verrichten
van bepaalde werkzaamheden. Daarin wordt nu voorzien door het competentieniveau basiskennis
VOMES.
Onderdeel b, c, d en e
Registratie op competentieniveau II, III, IV en V: Basiskennis opsporing ontplofbare
oorlogsresten, Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, Deskundige
opsporing ontplofbare oorlogsresten en Senior deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten
De keuze om voor personen die ontplofbare oorlogsresten opsporen een registratieverplichting
in te voeren is reeds toegelicht in de nota van toelichting bij de wijziging van het
Arbobesluit waarmee het Register veilig werken met explosieve stoffen is ingesteld3. Die verplichting staat in artikel 4.10, zesde lid, van het Arbobesluit.
De verplichting tot registratie van personen die ontplofbare oorlogsresten opsporen,
hangt samen met de verplichting voor bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen
om te beschikken over een managementsysteemcertificaat (zie artikel 4.17f van de Arboregeling).
Paragraaf 3.1.1 van het voor deze bedrijven geldende Certificatieschema voor het Opsporen
van ontplofbare oorlogsresten bevat de eis dat deze bedrijven moeten beschikken over
opsporingspersoneel met een registratie in het Register veilig werken met explosieve
stoffen.
In het Register veilig werken met explosieve stoffen wordt onderscheid gemaakt tussen
de competentieniveaus II Basiskennis opsporing ontplofbare oorlogsresten, competentieniveau
III Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, competentieniveau IV
Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten en competentieniveau V Senior deskundige
opsporing ontplofbare oorlogsresten.
Naar verwachting zullen circa 300 personen verplicht worden zich te registreren op
competentieniveau II, circa 40 personen op competentieniveau III, circa 30 personen
op competentieniveau IV en eveneens circa 30 personen op competentieniveau V.
De verplichting te beschikken over een registratie op competentieniveau Basiskennis
opsporing ontplofbare oorlogsresten geldt voor personen die uit hoofde van hun functie
aanwezig zijn op locaties waar ontplofbare oorlogsresten worden opgespoord, die niet
zelf actief ontplofbare oorlogsresten opsporen maar wel arbeid verrichten ten behoeve
van die opsporing, zoals kraanmachinisten en grondwerkers. Overigens geldt op grond
van paragraaf 3.1.1, onderdeel 7, van het Certificatieschema voor het Opsporen van
ontplofbare oorlogsresten de registratieverplichting niet voor personen die het werkgebied
betreden onder begeleiding van iemand die ten minste een registratie als Assistent
deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten heeft.
De Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten (zie onderdeel c) kan
de werkzaamheden in het kader van het opsporen van ontplofbare oorlogsresten alleen
maar uitvoeren wanneer hij daarbij iemand assisteert die ten minste is geregistreerd
als Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten. Er is maar één werkzaamheid die
de Assistent deskundige zelfstandig mag uitvoeren en dat is non-realtime detectie.
Onder non-realtime detectie wordt verstaan: detecteren waarbij de meetgegevens worden
opgeslagen en op een later tijdstip worden geïnterpreteerd. Deze definitie is ontleend
aan paragraaf 1.3 van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten.
Deze bevoegdheid had de Assistent deskundige ook al op basis van paragraaf 6.6.1 van
Bijlage XII bij de Arboregeling.
Voor wie de in onderdeel d genoemde werkzaamheden wil verrichten, geldt dat hij (ten
minste) moet beschikken over een registratie als Deskundige opsporing ontplofbare
oorlogsresten. Op grond van paragraaf 3.1.1 van het Certificatieschema voor het Opsporen
van ontplofbare oorlogsresten geldt dat hij deze werkzaamheden alleen samen met een
andere deskundige mag uitvoeren die ten minste het competentie niveau Assistent deskundige
heeft. Het is belangrijk dat bij uitvoeren van deze werkzaamheden sprake is van een
‘tweede paar ogen’.
Onder ‘benaderen’ wordt hier verstaan: het cyclisch verrichten van de handelingen
detecteren, lokaliseren en verwijderen van de vrijgegeven bodemlaag waardoor het significante
object uiteindelijk kan worden waargenomen met als doel dit veilig en doelmatig te
kunnen identificeren.
Het begrip ‘identificeren’ betekent: het vaststellen of men al dan niet met ontplofbare
oorlogsresten te maken heeft en daarna het bepalen van het aantal, hoofdsoort, subsoort
en wapeningstoestand (gewapende of ongewapende ontplofbare oorlogsresten) van eventueel
geplaatste ontsteker(s), kaliber en nationaliteit.
De formulering ‘de situatie tijdelijk veilig stellen’ houdt in: alle activiteiten
na benadering en identificatie die benodigd zijn om de risico's van ontplofbare oorlogsresten
in relatie tot de omgeving te beheersen tot aan het tijdstip van overdracht van ontplofbare
oorlogsresten aan de EODD. Er worden bij het tijdelijk veiligstellen van de situatie
geen demontagehandelingen aan ontplofbare oorlogsresten zelf verricht.
Deze drie definities zijn ontleend aan paragraaf 1.3 van het Certificatieschema voor
het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten.
Wanneer iemand (overeenkomstig onderdeel e) niet alleen de werkzaamheden wil kunnen
uitvoeren die een Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten mag uitvoeren, maar
na de veiligstelling van de situatie ook wil kunnen zorgen voor de overdracht en het
op grond van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten
vereiste toezicht wil uitoefenen, dan heeft hij daarvoor een registratie als Senior
deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten nodig.
De overdracht van de ontplofbare oorlogsresten kan uitsluitend plaatsvinden aan de
Explosieven Opruimingsdienst Defensie. Ook dat vloeit voort uit het Certificatieschema
voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten.
Ten aanzien van de werkzaamheden, bedoeld in onderdeel e, sub 1°, geldt ook bij uitvoering
door een Senior deskundige dat hij deze niet alleen mag uitvoeren, maar ook dan medewerking
noodzakelijk is van een andere deskundige die ten minste het competentieniveau Assistent
deskundige heeft.
De (examen-) eisen ten aanzien van competentieniveau II tot en met V zijn gebaseerd
op de eindtermen voor deze typen beroepsbeoefenaren die voorheen golden op basis van
het certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele explosieven
(zie bijlage 2A, 2B, 2C en 2D van de vervallen Bijlage XII bij de Arboregeling).
Onderdeel f
Registratie op competentieniveau VI: Schietmeester
Schietmeesters gebruiken explosieve stoffen ten behoeve van geologische verkenning
en opsporing of winning van delfstoffen. De verplichting om geregistreerd te zijn
als schietmeester vervangt de verplichting voor schietmeesters om te beschikken over
een getuigschrift die voorheen wel in artikel 4.8 van het Arbobesluit geregeld was,
maar niet was uitgewerkt in een document met eisen. Het getuigschrift werd afgegeven
door de Minister van SZW.
De (examen-) eisen ten aanzien van competentieniveau Schietmeester zijn ontwikkeld
op basis van de opleiding Veilig omgaan met explosieve stoffen voor schietmeesters
bij de Hogeschool Utrecht. Er zijn ongeveer 30 personen werkzaam als schietmeester.
Onderdeel g, h, i en j
Registratie op competentieniveau VII, VIII, IX en X: Springmeester 1, Springmeester
2, Springmeester industriële reiniging en Springmeester onder water
Voorheen bestonden er certificatie-eisen voor springmeesters (zie de thans vervallen
Bijlage X bij de Arboregeling), waarbij onderscheid werd gemaakt tussen de Springmeester
1 en 2 en een aantal categorieën springwerken en certificaten, namelijk lage bouwwerken
en bouwdelen, hoge gebouwen, warme massa’s, onder water en open groeven. Die indeling
is enigszins aangepast. Nu wordt onderscheid gemaakt tussen registratieverplichtingen
voor de volgende verschillende typen springmeesters, te weten:
Een Springmeester 1 verricht werkzaamheden waarbij explosieve stoffen worden gebruikt
ten behoeve van sloop van bouwwerken en objecten waarvan het hoogste punt van het
bouwwerk of het object zich maximaal zes meter boven het omringende niveau bevindt
en van de sloop van afzonderlijke constructiedelen die geen onderdeel vormen van de
dragende constructie van het bouwwerk of het object. Momenteel zijn er ongeveer tien
personen die deze werkzaamheden uitvoeren.
Een Springmeester 2 verricht werkzaamheden waarbij explosieve stoffen worden gebruikt
ten behoeve van sloop van bouwwerken en objecten en van afzonderlijke constructiedelen
daarvan. Voor werkzaamheden van de Springmeester 2 geldt, anders dan voor de Springmeester
1, geen grens van maximaal zes meter voor de hoogte en geldt dat hij óók afzonderlijke
constructiedelen mag slopen die onderdeel zijn van een dragende constructie. Nu zijn
er ongeveer tien personen die deze werkzaamheden uitvoeren.
Bouwwerken en objecten die worden gesloopt door een Springmeester 1 of een Springmeester
2 zijn bij voorbeeld woningen, kantoren, industriële installaties en andere constructies
met meer dan twee wanden.
De bouwwerken en objecten die door een Springmeester 1 of Springmeester 2 worden gesloopt
kunnen ‘met hun voeten’ in (grond) water staan. Dat geldt bij voorbeeld voor bruggen,
maar ook voor andere typen bouwwerken en objecten. Voor het springen van bouwwerken
en objecten die met hun voeten in (grond) water staan is geen registratie Springmeester
onder water vereist. De Springmeester onder water voert zijn werkzaamheden uit in
open wateren (zie hieronder).
Een Springmeester industriële reiniging gebruikt explosieve stoffen (springladingen
of -systemen) ten behoeve van reiniging van industriële media zoals afvalverbrandingsketels.
Nu zijn er ongeveer 30 personen werkzaam als Springmeester industriële reiniging.
Dit is een nieuw competentieniveau dat is toegevoegd omdat het een type werkzaamheden
betreft waarvoor specifieke kennis is vereist.
De oude certificatie-eisen voor Springmeesters Warme Massa’s zijn opgenomen in de
eind- en toetstermen voor Springmeester industriële reiniging. De oude certificatie-eisen
voor Springmeesters Open Groeven zijn niet in registratie-eisen omgezet omdat deze
werkzaamheden niet meer plaatsvinden.
Een Springmeester onder water gebruikt explosieve stoffen (springladingen of springsystemen)
op of onder de waterspiegel van open wateren, waarbij een schokgolf wordt veroorzaakt
die zich via het water voortplant. Het gaat hierbij om springwerken die meestal worden
uitgevoerd onder de waterspiegel van open wateren met als doel het opruimen van hindernissen,
fragmenteren van gesteente in rotsbodems en het uitdiepen van vaargeulen en havens,
door het verwijderen van rotsdrempels en klippen, het springen van geulen voor pijpleidingen
of kabels, opruimen van hindernissen bij caissonfunderingen, bergen van scheepswrakken
en het opruimen van hindernissen of bouwdelen uit metselwerk, beton, gewapend beton,
staal of hout. De werkzaamheden van een Springmeester onder water vinden meestal meer
dan 1 meter onder de wateroppervlakte plaats. Zij worden vaak uitgevoerd met behulp
van duikers. In sommige gevallen kan de lading in een droge situatie worden aangebracht,
namelijk in gebieden met getijverschillen of door een droogzetting.
Naar verwachting zullen ongeveer tien personen deze werkzaamheden uitvoeren.
De in het Registratieschema opgenomen registratie-eisen waaronder exameneisen voor
de verschillende typen springmeesters zijn opgesteld in overleg met deskundigen uit
het werkveld. Materieel zijn de exameneisen voor Springmeesters 1 en Springmeesters
2 niet gewijzigd.
Voor Springmeesters industriële reiniging bestond nog geen specifiek systeem van eindtermen
en examineren. Springmeesters industriële reiniging beschikten over uiteenlopende
binnenlandse en buitenlandse diploma’s. Ook voor Springmeesters onder water waren
de eindtermen en de examinering nog niet helder bepaald. De exameneisen voor Springmeesters
industriële reiniging en Springmeesters onder water zijn nieuw en toegespitst op het
specifieke karakter van de werkzaamheden van deze beroepsbeoefenaren.
Artikel 4.16, tweede lid
Bij de invoering van de registratieverplichting voor het veilig werken met explosieve
stoffen is rekening gehouden met het feit dat overheidsfunctionarissen op operationele
functies met een vertrouwelijk karakter om redenen van openbare veiligheid opgenomen
zullen worden in een register dat slechts door een zeer beperkt aantal personen zal
kunnen worden geraadpleegd.
Defensiepersoneel (daaronder wordt overeenkomstig artikel 1.5, onderdeel c, van het
Arbobesluit verstaan: militair en burgerpersoneel bij het Ministerie van Defensie)
en personeel van de politie is uitgezonderd van de verplichting te zijn geregistreerd
in het Register veilig werken met explosieve stoffen. Voor dit personeel zullen specifieke
registratieverplichtingen worden geformuleerd en eigen registers worden ingericht,
namelijk het Register Veilig werken defensiemedewerkers en het Register veilig werken
met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers (zie artikel 1.5j, eerste lid,
onderdelen b en c, van het Arbobesluit). Omdat die beide registers thans nog niet
operationeel zijn, treedt de verplichting tot registratie voor defensie- en politiemedewerkers
nog niet in werking, maar blijft tot die tijd de huidige regelgeving gelden. Dit is
uitgewerkt in artikel 9.2c, zevende lid.
Artikel 4.16, eerste lid, geldt voor personen die in de civiele sector werkzaam zijn.
Artikel I, onderdeel C (paragraaf 4.2b)
In artikel 4.10 van het Arbobesluit is de term ‘conventionele explosieven’ vervangen
door ‘ontplofbare oorlogsresten’. Die wijziging is daarom ook in het opschrift in
de Arboregeling doorgevoerd.
Artikel I, onderdeel D en E (artikel 4.17e en 4.17f)
De wijzingen van de artikelen 4.17e en 4.17f van de Arboregeling regelen dat bedrijven
die ontplofbare oorlogsresten opsporen voor het verkrijgen van een wettelijk verplicht
certificaat moeten voldoen aan hoofdstuk 2, 3 en 4 van het door de schemabeheerder
vastgestelde certificatieschema en dat de aan te wijzen certificerende instellingen
moeten voldoen aan de eisen in hoofdstuk 6 van het certificatieschema. Dit is al toegelicht
in het algemeen deel van de toelichting.
In het huidige artikel 4.17f van de Arboregeling stond (conform artikel 4.10, tweede
lid, van het Arbobesluit) per abuis in het opschrift en in het artikel zelf dat er
sprake was van een ‘procescertificaat’, maar het gaat hier om een certificaat voor
een managementsysteem zodat NEN-EN-ISO/IEC 17021-1 centraal staat.
Artikel I, onderdeel F (artikel 9.2c)
Eerste lid
Voor degenen met een certificaat op het terrein van het opsporen van explosieven geldt
het uitgangspunt dat de resterende geldigheidsduur van het certificaat wordt gerespecteerd,
zij het dat wel de aanvullende eis wordt gesteld dat zij een recente VOG overleggen.
Die eis werd in het verleden aan deze personen (anders dan voor springmeesters) niet
gesteld, maar is gezien de in het geding zijnde openbare veiligheid ook voor hen van
belang. Daarom wordt vereist dat de betrokkene, op wiens verzoek het certificaat wordt
omgezet daarbij een VOG overlegt die niet ouder is dan zes maanden. Of de betreffende
persoon voldoet aan de registratie-eisen wordt getoetst bij het eerstvolgende examen
voor herregistratie. Wanneer mocht blijken dat een geregistreerde gedurende de resterende
looptijd niet (meer) voldoet aan de eisen en hij bijvoorbeeld door zijn werkzaamheden
gevaar of ernstig gevaar veroorzaakt of kan verzaken voor personen, wordt de registratie
geschorst of verwijderd (zie artikel 1.5p van het Arbobesluit). Daarbij wordt voor
het vereiste om een VOG te overleggen een uitzondering gemaakt voor het competentieniveau
Basiskennis opsporing ontplofbare oorlogsresten omdat die personen wel op de locatie
komen, maar niet zelf opsporingsactiviteiten verrichten.
Het gaat hier om certificaten die geen certificaat zijn in de zin van het Arbobesluit
omdat deze daarin niet benoemd werden en dus ook niet werden afgegeven door een certificerende
instelling. Deze categorie valt daarom niet onder artikel III, eerste lid, van het
besluit tot wijziging van het Arbobesluit in verband met de inrichting van registers
en in samenhang daarmee het vaststellen van eisen aan de professionele uitoefening
van diverse beroepen4. Daarom is een aparte overgangsregeling nodig die niet is gebaseerd op het genoemde
artikel III, eerste lid.
Tweede tot en met zesde lid
In het tweede en derde lid wordt geregeld dat personen die op 1 januari 2021 beschikken
over een geldig certificaat Springmeester 1 óf over certificaat industriële reiniging
voor de resterende geldigheidsduur daarvan op hun verzoek worden ingeschreven in het
Register veilig werken met explosieve stoffen als Springmeester 1 én als Springmeester
industriële reiniging. Zij worden dus op basis van één certificaat opgenomen in twee
registers. Voorheen gold reeds dat iemand die voldeed aan de eisen voor een Springmeester
1 de werkzaamheden van een Springmeester industriële reiniging mocht uitvoeren. Deze
situatie wordt dus bestendigd tot het moment van het aflopen van de geldigheid van
het voormalige certificaat.
In het vierde tot en met zesde lid wordt geregeld dat personen die op 1 januari 2021
beschikken over een certificaat Springmeester 2, een certificaat springmeester onder
water respectievelijk over een getuigschrift schietmeester, op zijn verzoek voor de
resterende geldigheidsduur daarvan worden ingeschreven in het Register veilig werken
met explosieve stoffen als Springmeester 2, Springmeester onder water respectievelijk
schietmeester.
De omzettingen van certificaten en getuigschriften in een registratie voor de resterende
geldigheidsduur daarvan zijn gebaseerd op de daartoe opgenomen mogelijkheid in artikel
III, eerste lid, van het Besluit van 28 november 2019 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit
in verband met de inrichting van registers en samenhang daarmee het vaststellen van
eisen aan de professionele uitoefening voor diverse beroepen (Stb. 2019, 471).
Zevende lid
Deze bepaling is al toegelicht bij artikel 4.16, tweede lid.
Artikel I, onderdeel F (artikel 9.2d)
De nieuwe bepalingen en het certificatieschema Opsporen van oplosbare oorlogsresten
worden niet van toepassing op de organisatieonderdelen van het Ministerie van Defensie
die zich bezig houden met het opsporen van ontplofbare oorlogsresten, omdat daarvoor
op grond van het nieuwe artikel 4.102a van het Arbobesluit een specifieke ministeriele
regeling zal worden opgesteld. Het gaat daarbij thans om de Explosieven Opruimingsdienst
Defensie en de mijnenbestrijdingseenheden van het Commando Zeestrijdkrachten. Tot
die tijd wordt op basis van artikel 4.102a, tweede lid, van het Arbobesluit de onderhavige
uitzondering opgenomen in de Arboregeling.
Artikel I, onderdeel G (bijlage X)
Bijlage X bij de Arboregeling had betrekking op certificatieschema van de springmeester
en kan vervallen omdat voor springmeesters het systeem van verplichte certificatie
is vervangen door een systeem met verplichte registratie.
Artikel I, onderdeel H en I (bijlage XI en XII)
Het vervallen van bijlage XI en XII bij de Arboregeling is al toegelicht in paragraaf
3 van het algemeen deel van de toelichting.
Artikel II (Regeling vaststelling gereglementeerde beroepen)
Deze wijzing houdt verband met de inwerkingtreding van de artikelen 1.5j, eerste lid,
onderdeel d, 4.8 en 4.10 van het Arbobesluit en de wijziging van artikel 4.16 van
de Arboregeling in verband met de invoering van een registratieplicht van personen
die werken met explosieve stoffen of die ontplofbare oorlogsresten opsporen. Deze
activiteiten mogen alleen maar plaatsvinden door geregistreerde beroepsbeoefenaren
omdat onvoldoende deskundigheid kan leiden tot (grote) explosies die in de meerderheid
van de gevallen ook in de publieke omgeving persoons- en zaakschade veroorzaken. De
implicaties voor de openbare veiligheid zijn daarmee evident aanwezig en er sprake
van beroepsreglementering die in lijn met Richtlijn 2013/55/EU en Richtlijn (EU) 2018/958
opportuun en proportioneel is. Het opnemen van deze beroepen op de lijst heeft tot
gevolg dat de beroepskwalificaties van een beroepsbeoefenaar die zijn beroepskwalificaties
in een andere lidstaat van de Europese Unie (dan Nederland), de Europese Economische
Ruimte of Zwitserland heeft verworven voorafgaand aan de eerste dienstverrichting
in Nederland waarbij sprake is van tijdelijke en incidentele dienstverrichting, kan
worden gecontroleerd op grond van artikel 27 van de Algemene wet erkenning EU-kwalificaties.
Artikel III (Inwerkingtreding)
De registratieverplichtingen zijn in de meeste gevallen een voortzetting van de verplichting
te beschikken over een certificaat of getuigschrift. Met artikel 9.2c wordt geregeld
dat personen die op 1 januari 2021 beschikken over een bepaald certificaat of een
getuigschrift op hun verzoek worden opgenomen in het Register veilig werken met explosieve
stoffen op een overeenkomstig competentieniveau. Het gaat voor hen dus niet om een
nieuwe verplichting waaraan het voldoen een voorbereidingstijd vergt. Daarom is inwerkingtreding
van de registratieverplichting per 1 januari 2021 mogelijk. Omdat de verplichting
te zijn geregistreerd op het competentieniveau Basiskennis VOMES in het Register veilig
werken met explosieve stoffen nieuw is, is bepaald dat deze verplichting op een later
tijdstip in werking treedt en wel op 1 maart 2021. Daarmee hebben de betreffende personen
voldoende tijd te voldoen aan de registratie-eisen. Over deze uitzondering heeft overleg
plaatsgevonden met VOMES.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
B. Van ‘t Wout