Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 november 2020, 2020-0000138988, tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de eisen voor (her)registratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen en de vervanging van bijlage XI en XII door een certificatieschema inzake opsporen van ontplofbare oorlogsresten

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 1.5b, vierde lid, 1.5d, vijfde lid, en 1.5f, tweede lid, 1.5l, vierde lid, en 1.5p, zesde lid, en 4.102a, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en artikel 27, eerste lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

Besluit:

ARTIKEL I

A

In artikel 1.9b, eerste lid, wordt ‘4.8, tweede en derde lid,’ vervangen door ‘4.8, tweede lid,’ en wordt na ‘4.9, tweede lid,’ ingevoegd ‘4.10, zesde lid,’.

B

Artikel 4.16 komt te luiden:

Artikel 4.16. Registratie of herregistratie van personen die werken met explosieve stoffen

  • 1. Een persoon is in het bezit van een bewijs van registratie of herregistratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen, bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit en is geregistreerd op basis van het Registratieschema veilig werken met explosieve stoffen, zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (VOMES) op 31 augustus 2020, en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 13 november 2020, (Stcrt. 2020, 58195), op het competentieniveau:

    • a. Basiskennis VOMES, indien hij munitie keurt of test, dan wel andere werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, van het besluit, voor zover geen sprake is van werkzaamheden als bedoeld in de onderdelen b tot en met j;

    • b. Basiskennis opsporing ontplofbare oorlogsresten, indien hij werkzaamheden verricht in een gebied waar zich mogelijk ontplofbare oorlogsresten bevinden, die verband houden met het opsporen van ontplofbare oorlogsresten, niet zijnde werkzaamheden als bedoeld in onderdeel c tot en met e;

    • c. Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, indien hij:

      • 1°. een Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten assisteert bij diens werkzaamheden; of

      • 2°. vermoede ontplofbare oorlogsresten detecteert door middel van non-realtime detectie;

    • d. Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, indien hij oorlogsresten:

      • 1°. benadert;

      • 2°. identificeert; of

      • 3°. de situatie tijdelijk veilig stelt.

    • e. Senior deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, indien hij:

      • 1°. de werkzaamheden uitvoert van een Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten;

      • 2°. ontplofbare oorlogsresten overdraagt aan de Explosieven Opruimingsdienst Defensie; of

      • 3°. toezicht uitoefent op de werkzaamheden van Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten en de Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten indien dat op grond van het certificatieschema, bedoeld in artikel 4.17f, is vereist;

    • f. Schietmeester, indien hij explosieve stoffen gebruikt ten behoeve van geologische verkenning en opsporing of winning van delfstoffen;

    • g. Springmeester 1, indien hij explosieve stoffen gebruikt ten behoeve van sloop van bouwwerken en objecten waarvan het hoogste punt zich maximaal zes meter boven het omringende niveau bevindt en van afzonderlijke constructiedelen die geen onderdeel vormen van de dragende constructie;

    • h. Springmeester 2, indien hij explosieve stoffen gebruikt ten behoeve van sloop van bouwwerken en objecten en van afzonderlijke constructiedelen daarvan;

    • i. Springmeester industriële reiniging, indien hij explosieve stoffen gebruikt voor de reiniging van industriële media waarbij daartoe een springlading of een springsysteem in, op of tegen het industrieel medium wordt geplaatst; of

    • j. Springmeester onder water, indien hij explosieve stoffen gebruikt op of onder de waterspiegel van open wateren waarbij de springlading of het springsysteem een schokgolf veroorzaakt die zich door het water voortplant.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen die om redenen van openbare veiligheid niet opgenomen kunnen worden in het Register veilig werken met explosieve stoffen.

C

Het opschrift van paragraaf 4.2b komt te luiden:

Paragraaf 4.2. Opsporen van ontplofbare oorlogsresten

D

Artikel 4.17e komt te luiden:

Artikel 4.17e. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld opsporen van ontplofbare oorlogsresten

Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.10, vijfde lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in hoofdstuk 6 van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten, dat is vastgesteld door de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen op 15 oktober 2020 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 13 november 2020, (Stcrt. 2020, 58198).

E

Artikel 4.17f komt te luiden:

Artikel 4.17f. Afgifte certificaat opsporen van ontplofbare oorlogsresten

Een certificaat voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten als bedoeld in artikel 4.10, vijfde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in hoofdstuk 2, 3 en 4 van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten, dat is vastgesteld door de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen op 15 oktober 2020 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 13 november 2020, (Stcrt. 2020, 58198).

F

Na artikel 9.2b worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 9.2c. Overgangsbepaling OCE-deskundige, springmeester en schietmeester

  • 1. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat basiskennis OCE, assistent OCE-deskundige, OCE-deskundige of senior OCE-deskundige dat is verkregen op basis van paragraaf 6.2.1 en bijlage 2 van bijlage XII, zoals deze luidden op 31 december 2020, wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Basiskennis opsporing ontplofbare oorlogsresten, Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten respectievelijk Senior deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten waarbij hij geacht wordt te voldoen aan op de hem betrekking hebbende eisen die zijn opgenomen in het registratieschema veilig werken met explosieve stoffen, met dien verstande dat hij bij het verzoek om inschrijving een Verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan zes maanden.

  • 2. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester 1 wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester 1 en op het competentieniveau Springmeester industriële reiniging.

  • 3. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester industriële reiniging wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester 1 en op het competentieniveau Springmeester industriële reiniging.

  • 4. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester 2 wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester 2.

  • 5. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester 2 onder water wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester onder water.

  • 6. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig getuigschrift schietmeester wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat getuigschrift ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Schietmeester.

  • 7. Voor de in het eerste tot en met zesde lid bedoelde personen die om redenen van openbare veiligheid niet opgenomen kunnen worden in het Register veilig werken met explosieve stoffen, blijven paragraaf 6.2.1 en bijlage 2 van bijlage XII en artikel 4.8, derde en vierde lid, van het besluit, zoals deze luidden op 31 december 2020, van toepassing.

Artikel 9.2d Overgangsregeling opsporen van ontplofbare oorlogsresten door defensie

In afwijking van de artikelen 4.17e en 4.17f blijven voor explosievenopruimingseenheden van het Ministerie van Defensie die ontplofbare oorlogsresten opsporen de artikelen 4.17e en 4.17f en de bijlagen XI en XII van kracht zoals deze luidden op 31 december 2020.

G

Bijlage X, behorend bij artikel 4.16, vervalt.

H

Bijlage XI, behorend bij artikel 4.17e, vervalt.

I

Bijlage XII, behorend bij artikel 4.17f, vervalt.

ARTIKEL II

In de bijlage behorend bij artikel 1 van de Regeling vaststelling gereglementeerde beroepen wordt in de kolom behorend bij ‘Sociale Zaken en Werkgelegenheid’ in de alfabetische rangschikking toegevoegd ’deskundige opsporing van ontplofbare oorlogsresten‘ en ’deskundige werken met explosieve stoffen’ en vervalt in de rangschikking ’schietmeester’ en ‘springmeester’ .

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021, met uitzondering van artikel I, onderdeel B, artikel 4.16, eerste lid, onderdeel a, dat in werking treedt met ingang van 1 maart 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 3 november 2020

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. van 't Wout

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling (hierna: Arboregeling) ziet op het invoeren van een registratieverplichting voor personen die werken met explosieve stoffen (zie paragraaf 2) en het vervangen van het certificatieschema voor bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen (zie paragraaf 3).

In verband met de wijziging van de Arboregeling is ook een aanpassing van de bijlage bij de Regeling vaststelling gereglementeerde beroepen noodzakelijk. Deze aanpassing wordt toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.

2. Registratieverplichting voor personen die met explosieve stoffen werken

De wijziging van de Arboregeling heeft betrekking op de registratie van beroepsbeoefenaren die werken met explosieve stoffen. De eisen waaraan deze beroepsbeoefenaren moeten voldoen zijn opgenomen in het Registratieschema veilig werken met explosieve stoffen, (hierna: het Registratieschema) waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen tien verschillende competenties die betrekking hebben op verschillende werkzaamheden. Deze competenties worden uitgewerkt in tien bijlagen bij het Registratieschema. Het gaat zowel om arbeid waarbij gebruik wordt gemaakt van explosieve stoffen (zie artikel 4.8, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, hierna: Arbobesluit), als om arbeid waarbij bepaalde explosieve stoffen (namelijk ontplofbare oorlogsresten als bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, onderdeel d, van het Arbobesluit) worden opgespoord.

De onderhavige wijziging van de Arboregeling bevat een statische verwijzing naar dit Registratieschema.

Het Registratieschema is door de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (hierna: VOMES) in overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) opgesteld. De Minister van SZW heeft vastgesteld dat de registratie-eisen van belang en proportioneel zijn in verband met het gezond en veilig werken van deze beroepsbeoefenaren. De tekst van dit Registratieschema is in de Staatscourant gepubliceerd. Door de verwijzing naar deze publicatie in de Arboregeling zijn de eisen wettelijk verbindend.

2.1. Wijziging Arboregeling

Deze wijziging van de Arboregeling heeft alleen betrekking op registratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen (zie artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel d, van het Arbobesluit). De wijziging ziet dus niet op registratie in het Register veilig werken defensiemedewerkers, noch op registratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers.

De eisen die voor de registratie worden gesteld aan beroepsbeoefenaren die werken met explosieve stoffen of die ontplofbare oorlogsresten opsporen betreffen voornamelijk eisen aan hun kennis, vaardigheden en houding die getoetst worden door het afleggen van examens. Daarbij is aansluiting gezocht bij eisen die voorheen reeds golden in verband met de verplichting om te beschikken over een certificaat1.

In de bijlagen bij het Registratieschema zijn naast de eindtermen die al in de certificatieschema’s stonden, nu ook de toetstermen opgenomen. Deze toetstermen werden in de praktijk al gehanteerd en waren al uitgewerkt in examenvragen in itembanken.

Tevens zijn nu bij theorie-examens (naast de bestaande cesuren die gelden voor het totaal aantal goed te beantwoorden vragen) deelcesuren vastgesteld per eindterm of per groep eindtermen om te kunnen waarborgen dat een kandidaat voldoende kennis heeft van alle voor het veilig werken wezenlijke onderwerpen. Een onvoldoende ten aanzien van één onderwerp kan dan niet gecompenseerd wordt door voldoendes op andere onderwerpen. De verwachting is dat deze laatstbedoelde aanscherping van de exameneisen geen grote gevolgen zal hebben voor de slagingskans van de kandidaten voor de examens.

In het Registratieschema worden tien verschillende typen beroepsbeoefenaren onderscheiden, waarvoor de entree-eisen en exameneisen daar waar mogelijk gelijkluidend zijn en waar nodig verschillend. De exameneisen hebben betrekking op de vereiste kennis en vaardigheden die verwoord zijn in eind- en toetstermen en op de opzet van het examen en daarvoor geldende toetsingsmethode, matrijs en cesuur.

Nieuw is het competentieniveau Basiskennis VOMES. Registratie op dit competentieniveau is vereist voor de uitvoering van werkzaamheden met explosieven voor zover daarvoor geen registratie op een ander competentieniveau is vereist. De exameneisen voor registratie op het competentieniveau Basiskennis VOMES worden ook gehanteerd bij de overige competentieniveaus behalve bij het competentieniveau II, Basiskennis Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten. Op deze wijze is zoveel mogelijk samenhang in de examinering gerealiseerd.

Op basis van het Registratieschema geldt voor alle beroepsbeoefenaren dat zij ten minste 18 jaar moeten zijn en dat zij (met één uitzondering) moeten beschikken over een Verklaring omtrent gedrag natuurlijk persoon (hierna: VOG). Deze leeftijdseis is nieuw. De leeftijdseis wordt gesteld gezien het belang dat alle personen die met explosieven werken op verantwoorde wijze kunnen omgaan met explosieven. De eis inzake een VOG werd in de oude certificatieschema’s alleen gesteld ten aanzien van de springmeesters, maar nog niet ten aanzien van de andere beroepsbeoefenaren. De VOG wordt verlangd gezien het belang van openbare veiligheid dat in het geding is bij deze functies.

Op basis van het Registratieschema geldt voor alle competentieniveaus dezelfde geldigheidsduur van registratie en herregistratie, namelijk drie jaar. De geldigheidsduur van het certificaat voor de springmeesters en het getuigschrift voor schietmeesters was voorheen vijf jaar. Het certificaat voor personen die ontplofbare oorlogsresten opsporen had al een geldigheidsduur van drie jaar.

Bij de competentieniveaus voor de meer ervaren en meer gespecialiseerde beroepsbeoefenaren worden specifieke entree-eisen gesteld waaraan voldaan moet worden voordat de betrokkene kan deelnemen aan het examen. Bij bepaalde competentieniveaus dient men een registratie te hebben of te hebben gehad op een ‘lager’ niveau om deel te kunnen nemen aan een examen dat recht geeft op een registratie op een ‘hoger’ niveau.

Ten aanzien van de beroepsbeoefenaren die ontplofbare oorlogsresten opsporen werd al onderscheid gemaakt in vier competentieniveaus. De aan hen gestelde eisen waren uitgewerkt in het tot 31 december 2020 geldende certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen van Conventionele Explosieven (zie paragraaf 6.2.1 van Bijlage XII bij artikel 4.17f Arboregeling).

Bij de springmeesters zijn specifieke registratie- c.q. exameneisen vastgesteld voor twee nieuwe categorieën, te weten de Springmeester onder water en de Springmeester industriële reiniging, aangezien de uitvoering van deze werkzaamheden specifieke competenties vergt.

Voor de schietmeester gold op grond van artikel 4.8 van het Arbobesluit al wel de verplichting om te beschikken over een getuigschrift, maar in de regelgeving was niet uitgewerkt aan welke eisen voldaan moet worden om zo’n getuigschrift te verkrijgen.

3. Certificatieschema opsporen van ontplofbare oorlogsresten

Deze wijziging van Arboregeling regelt dat bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen niet meer moeten voldoen aan de eisen van bijlage XII bij de Arboregeling, maar aan de eisen van hoofdstuk 2, 3 en 4 van het certificatieschema dat is vastgesteld door de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (hierna VOMES).

VOMES is op het werkveld van opsporing van explosieve oorlogsresten de schemabeheerder, bedoeld in artikel 1.5b, tweede lid, onderdeel b, van het Arbobesluit.

Daarnaast regelt deze wijziging van de Arboregeling dat aan te wijzen certificerende instellingen niet meer moeten voldoen aan eisen uit bijlage XI bij de Arboregeling, maar aan eisen uit hoofdstuk 6 van het hiervoor bedoelde certificatieschema. Deze eisen gelden naast de algemene eisen uit paragraaf 1 van Afdeling 1A van hoofdstuk 1 van het Arbobesluit die gelden voor certificerende instellingen die een verzoek tot aanwijzing indienen.

In paragraaf 1 van Afdeling 1A van hoofdstuk 1 van het Arbobesluit wordt sinds 1 januari 2018 (Stb. 2017, 487) onder meer geregeld dat certificerende instellingen die wettelijk verplichte certificaten willen afgeven dienen te beschikken over een accreditatie. Een certificerende instelling kan alleen worden geaccrediteerd als het door haar toe te passen certificatieschema aan bepaalde eisen voldoet. Door de Raad voor Accreditatie (RvA) wordt beoordeeld of dit het geval is. Dit was één van de redenen om het certificatieschema voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten aan te passen. Tevens is het certificatieschema aangepast in verband met de wijzigingen in artikel 4.10 van het Arbobesluit (Stb. 2019, 471) door de invoering van een registratieplicht voor gekwalificeerde personen die de arbeid ten behoeve van het opsporen van ontplofbare oorlogsresten mogen uitvoeren. In artikel 4.10 is ook de term ‘conventionele explosieven’ vervangen door ‘ontplofbare oorlogsresten’ om zo aan te sluiten bij het Protocol inzake ontplofbare oorlogsresten voor zover dat van toepassing is en omdat de term ‘conventionele explosieven’, afgekort als ‘CE’ gemakkelijk verward kan worden met de formulering Conformité Europeen die gebruikt wordt om van producten op de Europese markt de conformiteit met van toepassing zijnde Europese producteisen aan te geven.

Daarnaast is het certificatieschema aangepast in verband met en de vervanging van de NEN-EN-ISO/IEC 17021-1:2011 door NEN-EN-ISO/IEC 17021-1:2015 en de vervanging van NEN-EN-ISO 9001:2008 door NEN-EN-ISO 9001:2015.

In de nota van toelichting bij de artikelen van paragraaf 1 van Afdeling 1A van hoofdstuk 1 van het Arbobesluit is aangegeven dat zij mede bedoeld zijn om de verantwoordelijkheden van enerzijds de ’minister en anderzijds de schemabeheerders helder te scheiden. De ’minister is verantwoordelijk voor de generieke aanwijzingseisen aan certificerende instellingen (paragraaf 1 van Afdeling 1A van het van hoofdstuk 1 van het Arbobesluit). Schemabeheerders zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun certificatieschema’s, welke zij voor akkoord voorleggen aan de ’minister. Certificatieschema’s bevatten daarom in het vervolg enerzijds de eisen waaraan aanvragers en houders van een certificaat moeten voldoen en anderzijds werkveldspecifieke eisen aan certificerende instellingen.

In lijn met het bovenstaande is door de schemabeheerder een nieuw certificatieschema opgesteld met enerzijds certificatie-eisen aan bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen en anderzijds werkveldspecifieke eisen aan de certificerende instellingen die certificaten verstrekken aan die bedrijven.

Bij de voorbereiding van het nieuwe certificatieschema is overleg gevoerd met de schemabeheerder, waarbij bepaalde beleidsmatige en juridische gezichtspunten zijn ingebracht. De schemabeheerder heeft met deze gezichtspunten rekening gehouden bij de vaststelling van het nieuwe certificatieschema.

De wettelijke verplichtstelling om te beschikken over een certificaat dat is afgegeven op basis van dit nieuwe certificatieschema is van belang, omdat zo een gerechtvaardigd vertrouwen kan bestaan dat alle certificaathouders beschikken over een adequaat managementsysteem voor opsporingsactiviteiten van ontplofbare oorlogsresten onder veilige en gezonde arbeidsomstandigheden en daardoor in staat zijn om hun wettelijke taken naar behoren uit te voeren.

Voor een nadere toelichting op de inhoudelijke wijzigingen in het certificatieschema wordt verwezen naar de toelichting die daarbij is opgenomen.

Er is ervoor gekozen om het certificatieschema niet integraal op te nemen als bijlage bij de Arboregeling. Er wordt in de Arboregeling alleen geregeld dat bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen dienen te beschikken over een certificaat dat dient te worden afgegeven op basis van de eisen uit het nieuwe certificatieschema en dat een certificerende instelling die deze certificaten afgeeft moet voldoen aan de eisen uit dit schema. Het gaat om een statische verwijzing naar het certificatieschema (verwijzing naar een specifieke versie van het certificatieschema). Dit betekent dat de bijlagen XI en XII bij de Arboregeling kunnen worden ingetrokken. Omdat duidelijk moet zijn wat de geldende tekst is van het certificatieschema en ook voorgaande versies van het certificatieschema moeten kunnen worden geraadpleegd, wordt het certificatieschema in de Staatscourant gepubliceerd.

De Minister van SZW gaat voorafgaand aan de publicatie van het schema na of het schema een goede uitwerking is van de in het Arbobesluit of in de Arboregeling opgenomen eisen ten aanzien van een specifiek werkveld. Deze werkveldspecifieke eisen geven invulling aan het niveau van beperking van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s op het werk dat door verplichte certificatie bereikt moet worden. In alle gevallen wordt dus door de ’minister het beschermingsniveau in de regelgeving vastgelegd.

Het certificatieschema voorziet zelf in een overgangsregeling voor de bedrijven die ten tijde van de inwerkingtreding van het nieuwe certificatieschema werkzaam zijn op basis van een geldig certificaat.

4. Administratieve lasten/financiële gevolgen

4.1 Registratieverplichting voor personen die met explosieve stoffen werken

Zoals reeds is uiteengezet in de nota van toelichting bij de wijziging van het Arbobesluit in verband met de inrichting van registers en in samenhang daarmee het vaststellen van eisen aan de professionele uitoefening voor diverse beroepen, is een belangrijke reden om te kiezen voor een registratiesysteem dat aan het alternatief, verplichte certificatie onder accreditatie door de Raad voor

Accreditatie, omvangrijke accreditatie-kosten zijn verbonden.2

In verband met de registratie van personen die werken met explosieven en die ontplofbare oorlogsresten opsporen zullen kosten worden gemaakt voor het volgen van opleidingen, voor het afleggen van examens en vervolgens voor de registratie zelf.

Het Registratieschema regelt niets ten aanzien van de opleidingsinstellingen of de kosten van die opleidingen. De kosten voor het volgen van opleidingen liepen uiteen en zijn in zijn algemeenheid niet bekend omdat hierover alleen op aanvraag door de opleidingsinstellingen informatie werd verstrekt. Soms golden er totaaltarieven voor opleidingen en examens, hetgeen de vergelijkbaarheid van kosten voor opleidingen en kosten voor examens bemoeilijkt.

Voor alle typen beroepsbeoefenaren die werken met explosieve stoffen zal een in dit schema uitgewerkte opzet van de examens gelden. In het Registratieschema is door middel van eind- en toetstermen vastgelegd welke kennis en vaardigheden de kandidaten moeten hebben. De examens zullen niet meer door verschillende exameninstellingen worden afgenomen, maar door de Stichting Examinering VOMES. De Stichting VOMES heeft de mogelijkheid zich voor de uitvoering van haar taken te laten ondersteunen door derden, maar kan haar verantwoordelijkheid daarbij niet delegeren. De examens geschieden dus op een uniforme manier, hetgeen de gelijkwaardigheid van examenresultaten bevordert.

De kosten voor een theorie-examen zullen ten minste ongeveer € 270 per kandidaat bedragen, maar zullen naar verwachting hoger zijn voor die categorieën waarin maar een klein aantal personen actief is. Daar kunnen, voor zover dat aan de orde is, kosten voor een praktijkexamen of voor de toetsing van praktijkervaring bij komen. Naarmate de uitvoering daarvan en de beoordeling ervan complexer zijn, zijn die kosten hoger. Dat was voorheen ook al zo.

Voor alle competentieniveaus geldt dat er kosten voor (her)registratie in rekening zullen gebracht door de registratie-instelling bij de verzoeker. Deze bedragen circa € 150 voor initiële registratie en herregistratie en in de twee jaren na registratie of herregistratie circa € 75 per jaar.

Voorheen werden certificaten afgegeven aan personen die ontplofbare oorlogsresten opsporen, maar of daarvoor kosten bij de certificaathouder in rekening werden gebracht, is niet bekend. Omdat opsporingsbedrijven die gecertificeerd willen worden op basis van het certificatieschema dienen te beschikken over personeel dat is geregistreerd, zullen zij over het algemeen de kosten van opleidingen, examens en registratie van opsporingspersoneel betalen.

Voor aanvragers van (her)registratie als schietmeester of als springmeester die in loondienst werkzaam zijn zullen de kosten voor opleiding, examinering en registratie meestal vergoed worden door de werkgever. ZZP-ers zullen deze kosten in het algemeen zelf dragen.

Voorheen kon het Ministerie van SZW op grond van Bijlage X bij de Arboregeling voor de certificatie van de Springmeesters € 2.500 in rekening brengen, maar dat gebeurde feitelijk niet. Ook waren er, afgezien van de opleidingskosten en examenkosten, aan het verkrijgen van een getuigschrift schietmeester geen kosten verbonden.

Totale kosten registratiesysteem

De registratieverplichtingen gelden voor in totaal voor circa 590 personen (zie de nadere uitsplitsing in de toelichting bij artikel 4.16, eerste lid).

De kosten voor (her-)registratie zijn nieuw. Deze bedragen per aanvrager circa € 150 voor initiële registratie en herregistratie en in de twee jaren na registratie of herregistratie circa € 75 per jaar. De totale kosten in verband met de registratie bedragen circa € 177.000 voor een driejarige registratiecyclus (circa 590 beroepsbeoefenaren vermenigvuldigd met € 150 plus twee maal € 75). Dat is circa € 59.000 per jaar. De totale kosten in verband met voormalige certificatie-verplichtingen zijn niet bekend.

Al met al kunnen de kosten voortvloeiend uit het nieuwe systeem van verplichte registratie niet goed worden vergeleken met de kosten die voorheen golden voor het systeem van certificering. Grosso modo zullen de opleidingskosten en de examineringskosten waarschijnlijk niet veel uiteenlopen. De kosten van de afgifte van certificaten zijn niet bekend. Daarom kunnen de kosten van registratie niet goed worden vergeleken met de kosten van certificatie die voorheen golden toen certificatie niet onder accreditatie hoefde te geschieden. Zoals hierboven onder verwijzing naar de nota van toelichting bij de wijziging van het Arbobesluit is aangegeven, impliceert de keus voor wettelijk verplichte registratie voor deze beroepsbeoefenaren een forse kostenbesparing ten opzichte van een wettelijke verplichting te beschikken over een onder accreditatie afgegeven certificaat.

4.2 Certificatieschema opsporen van ontplofbare oorlogsresten

Het Centraal College van Deskundigen van de schemabeheerder, waarin deskundigen van de belanghebbende partijen samenwerken, is van mening dat de aanpassingen van eisen in dit certificatieschema in essentie verbeteringen en verdere preciseringen zijn die in materiële zin geen grote gevolgen hebben voor het functioneren van de bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen. Aangezien in het Centraal College van Deskundigen alle bij het schemabeheer belanghebbende partijen de mogelijkheid hebben zich te laten vertegenwoordigen, wordt aangenomen dat de inhoud op een breed gedeelde overtuiging berust.

5. Toetsen

5.1 Adviescollege toetsing regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft de onderhavige regelingswijziging ten aanzien van de invoering van de registratieverplichting bekeken en kan zich vinden in de beschrijving van de regeldruk.

5.2 Raad voor Accreditatie

Bij de opstelling van het certificatieschema is door de schemabeheerder ook rekening gehouden met opmerkingen ter zake van de RvA. Voor certificerende instellingen die een accreditatie zullen aanvragen bij de RvA voor het certificeren aan de hand van dit certificatieschema is het immers van belang dat het certificatieschema voldoet aan eisen uit hoofde van accreditatie. De RvA heeft kenbaar gemaakt dat dit nieuwe certificatieschema aan die eisen voldoet.

5.3 Inspectie SZW

De Inspectie SZW is gevraagd om een uitvoerbaarheids- en handhavingstoets uit te voeren ten aanzien van de wijziging van de Arboregeling in relatie tot de invoering van de registratieverplichting voor personen die met explosieve stoffen werken. Naar aanleiding daarvan zijn enkele door de Inspectie gestelde vragen over onder andere de gevolgen van sanctionering beantwoord en is de tekst van de toelichting bij het registratieschema met betrekking alternatieve examinering verduidelijkt. Dit leidde tot een positieve beoordeling door de Inspectie SZW.

Tevens is het certificatieschema voor bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen voor commentaar voorgelegd aan de Inspectie SZW. De Inspectie SZW had een aantal vragen over de eisen aan de deskundigen die bij de certificaathouder werkzaam zijn. De eisen aan deze deskundigen worden onderdeel van een nieuwe persoonsregistratieverplichting die eveneens op 1 januari 2021 in werking zal treden. Daarnaast waren er vragen met betrekking tot het ontbreken van eisen voor het vooronderzoek. Omdat bij vooronderzoek geen blootstelling aan ontplofbare oorlogsresten kan plaatsvinden en het certificatieschema alleen gericht is op de risico’s bij eventuele blootstelling aan ontplofbare oorlogsresten, zijn er ook geen eisen meer opgenomen met betrekking tot het vooronderzoek in het certificatieschema.

Tevens zijn nog enkele vragen gesteld over verschillen tussen het oude en het nieuwe certificatieschema, bijvoorbeeld met betrekking tot het toezicht en het sanctiebeleid. Verder zijn nog diverse vragen beantwoord en zijn er naar aanleiding van de opmerkingen van de Inspectie ook nog een aantal technische verbeteringen in de tekst aangebracht.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 1.9b)

Deze wijzigingen houden verband met de inwerkingtreding van de wijziging van de artikelen 4.8 en 4.10 van het Arbobesluit (Stb. 2019, 471), waarmee de verplichting tot registratie van personen die werken met explosieven of die ontplofbare oorlogsresten opsporen is geïntroduceerd.

De verplichting om te beschikken over een registratie komt in de plaats van de voordien geldende verplichting voor deskundigen die ontplofbare oorlogsresten opsporen om te beschikken over een certificaat die was opgenomen in paragraaf 6.2.1 van Bijlage XII, behorend bij de Arboregeling. Voor de springmeester waren de eisen voor het verkrijgen van een certificaat opgenomen in Bijlage X bij de Arboregeling. Gezien de implicaties van deze werkzaamheden voor de openbare veiligheid is het noodzakelijk dat voor deze beroepsbeoefenaren artikel 1.9b van de Arboregeling van toepassing is en hun beroep vermeld staat op de bijlage behorend bij artikel 1 van de Regeling vaststelling gereglementeerde beroepen (zie hierna de toelichting op artikel II).

De aparte vermelding van de ‘springmeester’ en de ‘schietmeester’ kan vervallen omdat zij behoren tot de categorie deskundigen die werken met explosieve stoffen en ook geregistreerd moeten zijn in het Register veilig werken met explosieve stoffen.

Artikel I, onderdeel B (artikel 4.16)

Artikel 4.16, eerste lid

In artikel 4.16, eerste lid, worden tien typen werkzaamheden onderscheiden op het gebied van werken met explosieve stoffen en het opsporen van ontplofbare oorlogsresten. Daarbij wordt aangegeven op welk competentieniveau iemand die deze werkzaamheden verricht, geregistreerd moet zijn in het Register veilig werken met explosieve stoffen. Voor de eisen voor registratie wordt verwezen naar het betreffende Registratieschema.

Het Registratieschema bevat een aantal algemene bepalingen die onder meer zien op de opzet van het proces van registratie en herregistratie, de organisatie van het examen, de taken en rollen van de Registratie-instelling en de Examen-instelling, de geldigheidsduur van registratie en herregistratie. Deze algemene bepalingen zijn relevant voor de registratie van alle typen beroepsbeoefenaren die geregistreerd worden in het Register veilig werken met explosieve stoffen. Daarnaast bevat het Registratieschema tien bijlagen met exameneisen voor de verschillende competentieniveaus voor registratie en herregistratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen, te weten:

  • I. Basiskennis VOMES;

  • II. Basiskennis Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten;

  • III. Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten;

  • IV. Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten;

  • V. Senior deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten;

  • VI. Schietmeester;

  • VII. Springmeester 1;

  • VIII. Springmeester 2;

  • IX. Springmeester industriële reiniging; en

  • X. Springmeester onder water.

Onderdeel a

Registratie op competentieniveau I: Basiskennis VOMES

De mogelijkheid en de verplichting om geregistreerd te zijn op het competentieniveau Basiskennis VOMES zijn nieuw. Deze registratieverplichting geldt voor alle personen die arbeid verrichten die is omschreven in artikel 4.8, eerste lid, van het Arbobesluit en waarbij geen sprake is van werkzaamheden die zijn omschreven in de overige onderdelen van artikel 4.16, eerste lid, en waarvoor een specifiek vereist competentieniveau geldt. Met andere woorden, iedereen die werkzaamheden verricht die vallen onder artikel 4.8, eerste lid, van het Arbobesluit, maar voor wie geen registratieverplichting bestaat op het competentieniveau II tot en met X, moet zijn geregistreerd in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Basiskennis VOMES. Het gaat bijvoorbeeld om personen die in een geconditioneerde testomgeving explosieven testen en keuren en om begeleiders van honden die explosieve stoffen en vuurwerk detecteren. Geschat wordt dat het hierbij gaat om circa 100 personen.

Voor het competentieniveau Basiskennis VOMES bestonden nog geen specifieke normen in de vorm van eindtermen en toetstermen waaraan voldaan moet worden en geen examens waarmee getoetst werd of de betrokkene aan die normen voldeed. Wel konden personen, werkzaam op dit terrein, de Basiscursus Veilig werken met Springstoffen bij de Hogeschool Utrecht volgen of volgden zij uiteenlopende binnenlandse en buitenlandse opleidingen.

De eisen ten aanzien van competentieniveau Basiskennis VOMES zijn opgesteld door het werkveld. Deze eisen zijn tot stand gekomen door harmonisatie van eisen die bestonden op verschillende werkvelden. Deze harmonisatie zorgt tevens voor meer eenduidigheid in de terminologie. Deze eisen zijn tevens de basis voor de eisen van de overige competentieniveaus (behalve bij niveau II). Op grond van het certificatieschema springmeester bestond al de verplichting voor de Springmeester 1 en de Springmeester 2 om de Basiscursus Veilig Werken met Springstoffen gevolgd te hebben. Dat was geformuleerd als een entreecriterium in artikel 2.2 van het certificatieschema springmeester. Maar er bestond geen apart certificaat Veilig Werken met Springstoffen dat de bevoegdheid gaf tot het verrichten van bepaalde werkzaamheden. Daarin wordt nu voorzien door het competentieniveau basiskennis VOMES.

Onderdeel b, c, d en e

Registratie op competentieniveau II, III, IV en V: Basiskennis opsporing ontplofbare oorlogsresten, Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten en Senior deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten

De keuze om voor personen die ontplofbare oorlogsresten opsporen een registratieverplichting in te voeren is reeds toegelicht in de nota van toelichting bij de wijziging van het Arbobesluit waarmee het Register veilig werken met explosieve stoffen is ingesteld3. Die verplichting staat in artikel 4.10, zesde lid, van het Arbobesluit.

De verplichting tot registratie van personen die ontplofbare oorlogsresten opsporen, hangt samen met de verplichting voor bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen om te beschikken over een managementsysteemcertificaat (zie artikel 4.17f van de Arboregeling). Paragraaf 3.1.1 van het voor deze bedrijven geldende Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten bevat de eis dat deze bedrijven moeten beschikken over opsporingspersoneel met een registratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen.

In het Register veilig werken met explosieve stoffen wordt onderscheid gemaakt tussen de competentieniveaus II Basiskennis opsporing ontplofbare oorlogsresten, competentieniveau III Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, competentieniveau IV Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten en competentieniveau V Senior deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten.

Naar verwachting zullen circa 300 personen verplicht worden zich te registreren op competentieniveau II, circa 40 personen op competentieniveau III, circa 30 personen op competentieniveau IV en eveneens circa 30 personen op competentieniveau V.

De verplichting te beschikken over een registratie op competentieniveau Basiskennis opsporing ontplofbare oorlogsresten geldt voor personen die uit hoofde van hun functie aanwezig zijn op locaties waar ontplofbare oorlogsresten worden opgespoord, die niet zelf actief ontplofbare oorlogsresten opsporen maar wel arbeid verrichten ten behoeve van die opsporing, zoals kraanmachinisten en grondwerkers. Overigens geldt op grond van paragraaf 3.1.1, onderdeel 7, van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten de registratieverplichting niet voor personen die het werkgebied betreden onder begeleiding van iemand die ten minste een registratie als Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten heeft.

De Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten (zie onderdeel c) kan de werkzaamheden in het kader van het opsporen van ontplofbare oorlogsresten alleen maar uitvoeren wanneer hij daarbij iemand assisteert die ten minste is geregistreerd als Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten. Er is maar één werkzaamheid die de Assistent deskundige zelfstandig mag uitvoeren en dat is non-realtime detectie. Onder non-realtime detectie wordt verstaan: detecteren waarbij de meetgegevens worden opgeslagen en op een later tijdstip worden geïnterpreteerd. Deze definitie is ontleend aan paragraaf 1.3 van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten.

Deze bevoegdheid had de Assistent deskundige ook al op basis van paragraaf 6.6.1 van Bijlage XII bij de Arboregeling.

Voor wie de in onderdeel d genoemde werkzaamheden wil verrichten, geldt dat hij (ten minste) moet beschikken over een registratie als Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten. Op grond van paragraaf 3.1.1 van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten geldt dat hij deze werkzaamheden alleen samen met een andere deskundige mag uitvoeren die ten minste het competentie niveau Assistent deskundige heeft. Het is belangrijk dat bij uitvoeren van deze werkzaamheden sprake is van een ‘tweede paar ogen’.

Onder ‘benaderen’ wordt hier verstaan: het cyclisch verrichten van de handelingen detecteren, lokaliseren en verwijderen van de vrijgegeven bodemlaag waardoor het significante object uiteindelijk kan worden waargenomen met als doel dit veilig en doelmatig te kunnen identificeren.

Het begrip ‘identificeren’ betekent: het vaststellen of men al dan niet met ontplofbare oorlogsresten te maken heeft en daarna het bepalen van het aantal, hoofdsoort, subsoort en wapeningstoestand (gewapende of ongewapende ontplofbare oorlogsresten) van eventueel geplaatste ontsteker(s), kaliber en nationaliteit.

De formulering ‘de situatie tijdelijk veilig stellen’ houdt in: alle activiteiten na benadering en identificatie die benodigd zijn om de risico's van ontplofbare oorlogsresten in relatie tot de omgeving te beheersen tot aan het tijdstip van overdracht van ontplofbare oorlogsresten aan de EODD. Er worden bij het tijdelijk veiligstellen van de situatie geen demontagehandelingen aan ontplofbare oorlogsresten zelf verricht.

Deze drie definities zijn ontleend aan paragraaf 1.3 van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten.

Wanneer iemand (overeenkomstig onderdeel e) niet alleen de werkzaamheden wil kunnen uitvoeren die een Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten mag uitvoeren, maar na de veiligstelling van de situatie ook wil kunnen zorgen voor de overdracht en het op grond van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten vereiste toezicht wil uitoefenen, dan heeft hij daarvoor een registratie als Senior deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten nodig.

De overdracht van de ontplofbare oorlogsresten kan uitsluitend plaatsvinden aan de Explosieven Opruimingsdienst Defensie. Ook dat vloeit voort uit het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten.

Ten aanzien van de werkzaamheden, bedoeld in onderdeel e, sub 1°, geldt ook bij uitvoering door een Senior deskundige dat hij deze niet alleen mag uitvoeren, maar ook dan medewerking noodzakelijk is van een andere deskundige die ten minste het competentieniveau Assistent deskundige heeft.

De (examen-) eisen ten aanzien van competentieniveau II tot en met V zijn gebaseerd op de eindtermen voor deze typen beroepsbeoefenaren die voorheen golden op basis van het certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele explosieven (zie bijlage 2A, 2B, 2C en 2D van de vervallen Bijlage XII bij de Arboregeling).

Onderdeel f

Registratie op competentieniveau VI: Schietmeester

Schietmeesters gebruiken explosieve stoffen ten behoeve van geologische verkenning en opsporing of winning van delfstoffen. De verplichting om geregistreerd te zijn als schietmeester vervangt de verplichting voor schietmeesters om te beschikken over een getuigschrift die voorheen wel in artikel 4.8 van het Arbobesluit geregeld was, maar niet was uitgewerkt in een document met eisen. Het getuigschrift werd afgegeven door de Minister van SZW.

De (examen-) eisen ten aanzien van competentieniveau Schietmeester zijn ontwikkeld op basis van de opleiding Veilig omgaan met explosieve stoffen voor schietmeesters bij de Hogeschool Utrecht. Er zijn ongeveer 30 personen werkzaam als schietmeester.

Onderdeel g, h, i en j

Registratie op competentieniveau VII, VIII, IX en X: Springmeester 1, Springmeester 2, Springmeester industriële reiniging en Springmeester onder water

Voorheen bestonden er certificatie-eisen voor springmeesters (zie de thans vervallen Bijlage X bij de Arboregeling), waarbij onderscheid werd gemaakt tussen de Springmeester 1 en 2 en een aantal categorieën springwerken en certificaten, namelijk lage bouwwerken en bouwdelen, hoge gebouwen, warme massa’s, onder water en open groeven. Die indeling is enigszins aangepast. Nu wordt onderscheid gemaakt tussen registratieverplichtingen voor de volgende verschillende typen springmeesters, te weten:

  • Springmeester 1;

  • Springmeester 2;

  • Springmeester industriële reiniging; en

  • Springmeester onder water.

Een Springmeester 1 verricht werkzaamheden waarbij explosieve stoffen worden gebruikt ten behoeve van sloop van bouwwerken en objecten waarvan het hoogste punt van het bouwwerk of het object zich maximaal zes meter boven het omringende niveau bevindt en van de sloop van afzonderlijke constructiedelen die geen onderdeel vormen van de dragende constructie van het bouwwerk of het object. Momenteel zijn er ongeveer tien personen die deze werkzaamheden uitvoeren.

Een Springmeester 2 verricht werkzaamheden waarbij explosieve stoffen worden gebruikt ten behoeve van sloop van bouwwerken en objecten en van afzonderlijke constructiedelen daarvan. Voor werkzaamheden van de Springmeester 2 geldt, anders dan voor de Springmeester 1, geen grens van maximaal zes meter voor de hoogte en geldt dat hij óók afzonderlijke constructiedelen mag slopen die onderdeel zijn van een dragende constructie. Nu zijn er ongeveer tien personen die deze werkzaamheden uitvoeren.

Bouwwerken en objecten die worden gesloopt door een Springmeester 1 of een Springmeester 2 zijn bij voorbeeld woningen, kantoren, industriële installaties en andere constructies met meer dan twee wanden.

De bouwwerken en objecten die door een Springmeester 1 of Springmeester 2 worden gesloopt kunnen ‘met hun voeten’ in (grond) water staan. Dat geldt bij voorbeeld voor bruggen, maar ook voor andere typen bouwwerken en objecten. Voor het springen van bouwwerken en objecten die met hun voeten in (grond) water staan is geen registratie Springmeester onder water vereist. De Springmeester onder water voert zijn werkzaamheden uit in open wateren (zie hieronder).

Een Springmeester industriële reiniging gebruikt explosieve stoffen (springladingen of -systemen) ten behoeve van reiniging van industriële media zoals afvalverbrandingsketels. Nu zijn er ongeveer 30 personen werkzaam als Springmeester industriële reiniging.

Dit is een nieuw competentieniveau dat is toegevoegd omdat het een type werkzaamheden betreft waarvoor specifieke kennis is vereist.

De oude certificatie-eisen voor Springmeesters Warme Massa’s zijn opgenomen in de eind- en toetstermen voor Springmeester industriële reiniging. De oude certificatie-eisen voor Springmeesters Open Groeven zijn niet in registratie-eisen omgezet omdat deze werkzaamheden niet meer plaatsvinden.

Een Springmeester onder water gebruikt explosieve stoffen (springladingen of springsystemen) op of onder de waterspiegel van open wateren, waarbij een schokgolf wordt veroorzaakt die zich via het water voortplant. Het gaat hierbij om springwerken die meestal worden uitgevoerd onder de waterspiegel van open wateren met als doel het opruimen van hindernissen, fragmenteren van gesteente in rotsbodems en het uitdiepen van vaargeulen en havens, door het verwijderen van rotsdrempels en klippen, het springen van geulen voor pijpleidingen of kabels, opruimen van hindernissen bij caissonfunderingen, bergen van scheepswrakken en het opruimen van hindernissen of bouwdelen uit metselwerk, beton, gewapend beton, staal of hout. De werkzaamheden van een Springmeester onder water vinden meestal meer dan 1 meter onder de wateroppervlakte plaats. Zij worden vaak uitgevoerd met behulp van duikers. In sommige gevallen kan de lading in een droge situatie worden aangebracht, namelijk in gebieden met getijverschillen of door een droogzetting.

Naar verwachting zullen ongeveer tien personen deze werkzaamheden uitvoeren.

De in het Registratieschema opgenomen registratie-eisen waaronder exameneisen voor de verschillende typen springmeesters zijn opgesteld in overleg met deskundigen uit het werkveld. Materieel zijn de exameneisen voor Springmeesters 1 en Springmeesters 2 niet gewijzigd.

Voor Springmeesters industriële reiniging bestond nog geen specifiek systeem van eindtermen en examineren. Springmeesters industriële reiniging beschikten over uiteenlopende binnenlandse en buitenlandse diploma’s. Ook voor Springmeesters onder water waren de eindtermen en de examinering nog niet helder bepaald. De exameneisen voor Springmeesters industriële reiniging en Springmeesters onder water zijn nieuw en toegespitst op het specifieke karakter van de werkzaamheden van deze beroepsbeoefenaren.

Artikel 4.16, tweede lid

Bij de invoering van de registratieverplichting voor het veilig werken met explosieve stoffen is rekening gehouden met het feit dat overheidsfunctionarissen op operationele functies met een vertrouwelijk karakter om redenen van openbare veiligheid opgenomen zullen worden in een register dat slechts door een zeer beperkt aantal personen zal kunnen worden geraadpleegd.

Defensiepersoneel (daaronder wordt overeenkomstig artikel 1.5, onderdeel c, van het Arbobesluit verstaan: militair en burgerpersoneel bij het Ministerie van Defensie) en personeel van de politie is uitgezonderd van de verplichting te zijn geregistreerd in het Register veilig werken met explosieve stoffen. Voor dit personeel zullen specifieke registratieverplichtingen worden geformuleerd en eigen registers worden ingericht, namelijk het Register Veilig werken defensiemedewerkers en het Register veilig werken met explosieve stoffen en vuurwerk politiemedewerkers (zie artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen b en c, van het Arbobesluit). Omdat die beide registers thans nog niet operationeel zijn, treedt de verplichting tot registratie voor defensie- en politiemedewerkers nog niet in werking, maar blijft tot die tijd de huidige regelgeving gelden. Dit is uitgewerkt in artikel 9.2c, zevende lid.

Artikel 4.16, eerste lid, geldt voor personen die in de civiele sector werkzaam zijn.

Artikel I, onderdeel C (paragraaf 4.2b)

In artikel 4.10 van het Arbobesluit is de term ‘conventionele explosieven’ vervangen door ‘ontplofbare oorlogsresten’. Die wijziging is daarom ook in het opschrift in de Arboregeling doorgevoerd.

Artikel I, onderdeel D en E (artikel 4.17e en 4.17f)

De wijzingen van de artikelen 4.17e en 4.17f van de Arboregeling regelen dat bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen voor het verkrijgen van een wettelijk verplicht certificaat moeten voldoen aan hoofdstuk 2, 3 en 4 van het door de schemabeheerder vastgestelde certificatieschema en dat de aan te wijzen certificerende instellingen moeten voldoen aan de eisen in hoofdstuk 6 van het certificatieschema. Dit is al toegelicht in het algemeen deel van de toelichting.

In het huidige artikel 4.17f van de Arboregeling stond (conform artikel 4.10, tweede lid, van het Arbobesluit) per abuis in het opschrift en in het artikel zelf dat er sprake was van een ‘procescertificaat’, maar het gaat hier om een certificaat voor een managementsysteem zodat NEN-EN-ISO/IEC 17021-1 centraal staat.

Artikel I, onderdeel F (artikel 9.2c)

Eerste lid

Voor degenen met een certificaat op het terrein van het opsporen van explosieven geldt het uitgangspunt dat de resterende geldigheidsduur van het certificaat wordt gerespecteerd, zij het dat wel de aanvullende eis wordt gesteld dat zij een recente VOG overleggen. Die eis werd in het verleden aan deze personen (anders dan voor springmeesters) niet gesteld, maar is gezien de in het geding zijnde openbare veiligheid ook voor hen van belang. Daarom wordt vereist dat de betrokkene, op wiens verzoek het certificaat wordt omgezet daarbij een VOG overlegt die niet ouder is dan zes maanden. Of de betreffende persoon voldoet aan de registratie-eisen wordt getoetst bij het eerstvolgende examen voor herregistratie. Wanneer mocht blijken dat een geregistreerde gedurende de resterende looptijd niet (meer) voldoet aan de eisen en hij bijvoorbeeld door zijn werkzaamheden gevaar of ernstig gevaar veroorzaakt of kan verzaken voor personen, wordt de registratie geschorst of verwijderd (zie artikel 1.5p van het Arbobesluit). Daarbij wordt voor het vereiste om een VOG te overleggen een uitzondering gemaakt voor het competentieniveau Basiskennis opsporing ontplofbare oorlogsresten omdat die personen wel op de locatie komen, maar niet zelf opsporingsactiviteiten verrichten.

Het gaat hier om certificaten die geen certificaat zijn in de zin van het Arbobesluit omdat deze daarin niet benoemd werden en dus ook niet werden afgegeven door een certificerende instelling. Deze categorie valt daarom niet onder artikel III, eerste lid, van het besluit tot wijziging van het Arbobesluit in verband met de inrichting van registers en in samenhang daarmee het vaststellen van eisen aan de professionele uitoefening van diverse beroepen4. Daarom is een aparte overgangsregeling nodig die niet is gebaseerd op het genoemde artikel III, eerste lid.

Tweede tot en met zesde lid

In het tweede en derde lid wordt geregeld dat personen die op 1 januari 2021 beschikken over een geldig certificaat Springmeester 1 óf over certificaat industriële reiniging voor de resterende geldigheidsduur daarvan op hun verzoek worden ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen als Springmeester 1 én als Springmeester industriële reiniging. Zij worden dus op basis van één certificaat opgenomen in twee registers. Voorheen gold reeds dat iemand die voldeed aan de eisen voor een Springmeester 1 de werkzaamheden van een Springmeester industriële reiniging mocht uitvoeren. Deze situatie wordt dus bestendigd tot het moment van het aflopen van de geldigheid van het voormalige certificaat.

In het vierde tot en met zesde lid wordt geregeld dat personen die op 1 januari 2021 beschikken over een certificaat Springmeester 2, een certificaat springmeester onder water respectievelijk over een getuigschrift schietmeester, op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur daarvan worden ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen als Springmeester 2, Springmeester onder water respectievelijk schietmeester.

De omzettingen van certificaten en getuigschriften in een registratie voor de resterende geldigheidsduur daarvan zijn gebaseerd op de daartoe opgenomen mogelijkheid in artikel III, eerste lid, van het Besluit van 28 november 2019 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de inrichting van registers en samenhang daarmee het vaststellen van eisen aan de professionele uitoefening voor diverse beroepen (Stb. 2019, 471).

Zevende lid

Deze bepaling is al toegelicht bij artikel 4.16, tweede lid.

Artikel I, onderdeel F (artikel 9.2d)

De nieuwe bepalingen en het certificatieschema Opsporen van oplosbare oorlogsresten worden niet van toepassing op de organisatieonderdelen van het Ministerie van Defensie die zich bezig houden met het opsporen van ontplofbare oorlogsresten, omdat daarvoor op grond van het nieuwe artikel 4.102a van het Arbobesluit een specifieke ministeriele regeling zal worden opgesteld. Het gaat daarbij thans om de Explosieven Opruimingsdienst Defensie en de mijnenbestrijdingseenheden van het Commando Zeestrijdkrachten. Tot die tijd wordt op basis van artikel 4.102a, tweede lid, van het Arbobesluit de onderhavige uitzondering opgenomen in de Arboregeling.

Artikel I, onderdeel G (bijlage X)

Bijlage X bij de Arboregeling had betrekking op certificatieschema van de springmeester en kan vervallen omdat voor springmeesters het systeem van verplichte certificatie is vervangen door een systeem met verplichte registratie.

Artikel I, onderdeel H en I (bijlage XI en XII)

Het vervallen van bijlage XI en XII bij de Arboregeling is al toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel II (Regeling vaststelling gereglementeerde beroepen)

Deze wijzing houdt verband met de inwerkingtreding van de artikelen 1.5j, eerste lid, onderdeel d, 4.8 en 4.10 van het Arbobesluit en de wijziging van artikel 4.16 van de Arboregeling in verband met de invoering van een registratieplicht van personen die werken met explosieve stoffen of die ontplofbare oorlogsresten opsporen. Deze activiteiten mogen alleen maar plaatsvinden door geregistreerde beroepsbeoefenaren omdat onvoldoende deskundigheid kan leiden tot (grote) explosies die in de meerderheid van de gevallen ook in de publieke omgeving persoons- en zaakschade veroorzaken. De implicaties voor de openbare veiligheid zijn daarmee evident aanwezig en er sprake van beroepsreglementering die in lijn met Richtlijn 2013/55/EU en Richtlijn (EU) 2018/958 opportuun en proportioneel is. Het opnemen van deze beroepen op de lijst heeft tot gevolg dat de beroepskwalificaties van een beroepsbeoefenaar die zijn beroepskwalificaties in een andere lidstaat van de Europese Unie (dan Nederland), de Europese Economische Ruimte of Zwitserland heeft verworven voorafgaand aan de eerste dienstverrichting in Nederland waarbij sprake is van tijdelijke en incidentele dienstverrichting, kan worden gecontroleerd op grond van artikel 27 van de Algemene wet erkenning EU-kwalificaties.

Artikel III (Inwerkingtreding)

De registratieverplichtingen zijn in de meeste gevallen een voortzetting van de verplichting te beschikken over een certificaat of getuigschrift. Met artikel 9.2c wordt geregeld dat personen die op 1 januari 2021 beschikken over een bepaald certificaat of een getuigschrift op hun verzoek worden opgenomen in het Register veilig werken met explosieve stoffen op een overeenkomstig competentieniveau. Het gaat voor hen dus niet om een nieuwe verplichting waaraan het voldoen een voorbereidingstijd vergt. Daarom is inwerkingtreding van de registratieverplichting per 1 januari 2021 mogelijk. Omdat de verplichting te zijn geregistreerd op het competentieniveau Basiskennis VOMES in het Register veilig werken met explosieve stoffen nieuw is, is bepaald dat deze verplichting op een later tijdstip in werking treedt en wel op 1 maart 2021. Daarmee hebben de betreffende personen voldoende tijd te voldoen aan de registratie-eisen. Over deze uitzondering heeft overleg plaatsgevonden met VOMES.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. Van ‘t Wout


X Noot
1

Zie het voormalige artikel 4.16 van en de voormalige Bijlage X bij de Arboregeling inzake de springmeester niveau 1 en 2 en het voormalige artikel 4.17f van en bijlage 2 van Bijlage XII bij de Arboregeling inzake personen die ontplofbare oorlogsresten opsporen.

X Noot
2

Stb. 2019, nr. 471, blz. 13 en 14. De vergoeding voor een initiële accreditatie door de RvA van een certificerende instelling voor persoonscertificatie bedraagt € 15.000 á € 20.000. Nadat een certificerende instelling is geaccrediteerd vinden jaarlijks audits plaats door de RvA. De kosten daarvan kunnen variëren, maar zijn lager dan de kosten voor een initiële accreditatie.

X Noot
3

Stb. 2019, 471, paragraaf 1.2.

X Noot
4

Stb. 2019, 471.

Naar boven