Bekendmaking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 november 2024, nr. 2024-0000909430, houdende de publicatie van het Registratieschema duikmedisch begeleider, bedoeld in artikel 6.1, achtste lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling

De Staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

maakt bekend dat het Registratieschema duikmedisch begeleider, bedoeld in artikel 6.1, achtste lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling op 1 oktober 2024 is vastgesteld.

Het Registratieschema duikmedisch begeleider met de daarbij behorende toelichting is als bijlage opgenomen bij deze bekendmaking.

Deze bekendmaking zal met de daarbij behorende bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel

REGISTRATIESCHEMA DUIKMEDISCH BEGELEIDER

Vastgesteld doorhet bestuur van de Stichting Werken onder Overdruk (SWOD) op 1 oktober 2024.

1. Inleiding

Dit registratieschema bevat de eisen op het gebied van duikarbeid waaraan een duikmedisch begeleider dient te voldoen om te worden geregistreerd in een register als bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdelen d en en e. van het Arbeidsomstandighedenbesluit (verder Arbobesluit genoemd),alsmede de eisen aan het proces van registratie. Duikarbeid is een vorm van werken onder overdruk.

Er zijn registratieschema’s voor verschillende duikberoepen, te weten: duiker, duikploegleider, duikmedisch begeleider en duikerarts waarbij per duikberoep onderscheid wordt gemaakt naar verschillende competentieniveaus die aangeduid worden als verschillende ‘scopes’. Voor elk duikberoep is een apart registratieschema gemaakt. Duikarbeid wordt met name verricht binnen de vier sectoren, te weten Defensie, brandweer, politie en civiel. Bij het Ministerie van Defensie is de Minister van Defensie zelf verantwoordelijk voor de registratie van de personen die de duikberoepen uitvoeren. Hij hanteert daarvoor afwijkende kwalificatie eisen en registreert de beroepsbeoefenaren in het personeelsadministratiesysteem van Defensie. Dit schema is dus niet van toepassing op duikmedisch begeleiders binnen Defensie.

Bij de verschillende scopes van het registratieschema wordt onderscheid gemaakt op basis van de risicofactoren: duiktijd en diepte. Dit onderscheid resulteert voor de duikmedisch begeleider in twee verschillende scopes (B1 en B2) die zijn uitgewerkt in de twee bijlagen bij dit registratieschema.

In dit schema worden per scope exameneisen geformuleerd voor de duikmedisch begeleider bij duikarbeid. Deze zijn uitgewerkt in een taakomschrijving, entree-eisen voor het examen, de toetsmethode en de eind- en toetstermen waaraan voldaan moet worden.

De nummering van de bijlagen I en II correspondeert met de complexiteit van de scopes, hoe hoger het nummer, hoe hoger het vereiste competentieniveau is.

2. Scopes

In het registratieschema duikmedisch begeleider worden de volgende scopes onderscheiden bij het uitvoeren van werkzaamheden:

  • I. B1: het uitvoeren van medische begeleiding bij duikarbeid in de Duiker scopes A9, A15 en A15OLV binnen de grenzen van no-deco duiktijden;

  • II. B2: betreft het uitvoeren van medische begeleiding bij duikarbeid in de Duiker scopes A30 en de categorieën B en C.

3. Beheerder en verwerker registers

Register civiele duikarbeid

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna SZW) heeft aan de Registratie-Instelling Civiele Duikarbeid (RICD) mandaat, volmacht en machtiging verleend voor de uitvoering van het beheer van het Register duikberoepen. Daarnaast heeft de Minister van SZW met RICD een algemene overeenkomst over het beheer van dit Register gesloten.

Overeenkomstig artikel 1.5k, tweede lid, van het Arbobesluit heeft de Minister van SZW RICD als verwerker aangewezen voor een Register als bedoeld in artikel 28 van Algemene verordening gegevensbescherming en met hen een verwerkersovereenkomst gesloten. Deze verwerkersovereenkomst ziet op de bescherming van persoonsgegevens bij het beheer van het Register civiele duikarbeid.

Register duikarbeid brandweer en politie

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna SZW) heeft aan het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) mandaat, volmacht en machtiging verleend voor de uitvoering van het beheer van het Register duikarbeid brandweer en politie. Daarnaast heeft de Minister van SZW met het NIPV een algemene overeenkomst over het beheer van dit Register gesloten.

Overeenkomstig artikel 1.5k, tweede lid, van het Arbobesluit heeft de Minister van SZW het NIPV als verwerker aangewezen voor het Register als bedoeld in artikel 28 van Algemene verordening gegevensbescherming en met het NIPV een verwerkersovereenkomst gesloten. Deze verwerkersovereenkomst ziet op de bescherming van persoonsgegevens bij het beheer van het Register duikarbeid brandweer en politie.

4. Definities en afkortingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

Begrip of afkorting

Betekenis

AED

Automatische externe defibrillator, een draagbaar apparaat dat wordt ingezet om het hartritme te herstellen bij een hartstilstand.

ABCD-methode

Airways Breathing Circulation Disability-methode om de vitale functies van de duiker te controleren.

Ademgas

Ademgas is verzamelnaam voor gasmengsels, die in samenstelling variëren naar gelang de aard, tijdsduur en druk (waaronder ademlucht). Ademgassen zijn geschikt voor gebruik in ademhalingstoestellen en de samenstelling voldoet aan de eisen, bedoeld in NEN-EN-12021.

Ademlucht

Samengeperste lucht en bevat 21% zuurstofgas, minimaal 78% stikstofgas en maximaal 1% overige gassen.

AVPU-methode

Een methode om bewustzijn te bepalen: Alert, Verbal, Pain, Unresponsive.

BLS

Basic Life Support: hulpverlening zonder medische hulpmiddelen, gericht op het herstellen en/of in stand houden van de vitale functies en het voorkomen of beperken van tijdelijke of blijvende invaliditeit in afwachting van professionele hulp.

Bijscholingsportfolio

Verzameling documenten die als bewijs dient voor het voldoen aan de entree-eis m.b.t. het in een bijscholing hebben doorlopen van het opleidingscurriculum SWOD voor de betreffende scope.

CES

Centrale Examencommissie SWOD die de itembank, bedoeld in paragraaf 4.3, onderdeel 2, en het toetsplan, bedoeld in paragraaf 4.3, onderdeel 6, ontwikkelt en beheert.

Cesuur

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Decompressie

Het zich verplaatsen vanuit een omgeving met een hogere druk naar een omgeving met lagere druk. Bij een gecontroleerde decompressie wordt een vooraf bepaald decompressieprofiel gevolgd om de in de weefsels opgenomen gassen uit te wassen.

Duikarbeid

Het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (artikel 6.13, eerste lid, onder a, van het Arbobesluit).

Duiker

Persoon die duikarbeid verricht, bedoeld in artikel 6.16, zesde lid, van het Arbobesluit.

Duikklok, gesloten of droge

Een afzinkbare kamer, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer. Ook wel Closed bell genoemd.

Duikploeg

Het samenstel van één of meer duikers die worden bijgestaan door een reserveduiker en een duikploegleider overeenkomstig artikel 6.16, eerste lid van het Arbobesluit en waarbij in de nabijheid van de plaats waar de duikarbeid wordt verricht een duikmedisch begeleider aanwezig is overeenkomstig artikel 6.15, eerste lid, onder c, van het Arbobesluit.).

Duikploegleider

Persoon die de duiker bijstaat bij het verrichten van duikarbeid, bedoeld in artikel 6.16, achtste lid, van het Arbobesluit.

Duiktijd

Tijdsduur van de duikarbeid, weergegeven in minuten die aanvangt bij het moment van afdalen en eindigt bij het moment van opkomen.

Eindterm

Een concrete beschrijving van een kwalificatie ten aanzien van kennis en vaardigheden voor het uitvoeren van duikarbeid met het daaraan gekoppelde risicoprofiel.

Examen

Het geheel aan examenonderdelen, bedoeld om een individuele kandidaat te kunnen beoordelen naar de mate waarin hij aan de toetstermen conform de norm voldoet.

Exameninstelling

Instelling belast met de examinering conform de eisen uit het onderhavige registratieschema op grond van een overeenkomst met de registratie-instelling.

Examinator

Een door de registratie-instelling of exameninstelling aangestelde persoon die de examens afneemt. De examinator voldoet aan het profiel zoals vereist in het examenreglement van de registratie-instelling.

Geregistreerde

Persoon die in het bezit is van een geldige registratie.

Itembank

Een verzameling vragen en antwoorden voor de afname van theorie-examens.

Kandidaat

De persoon die een examen wordt afgenomen.

No-Deco duiktijd

Tijdsduur waarbij op basis van duikdiepte en duiktijd geen decompressiestop is benodigd. Deze gegevens staan in het duikschema, bedoeld in artikel 6.16, vijfde lid, van het Arbobesluit, dat door de werkgever of de voor de duikarbeid verantwoordelijke partij ter beschikking wordt gesteld.

Opleidingsdossier

Verzameling documenten die als bewijs dient voor het voldoen aan de entree-eis m.b.t. het in een opleiding hebben doorlopen van het opleidingscurriculum SWOD.

Opleidingscurriculum SWOD

Een leerplan met de leerdoelstellingen van de opleiding voor de betreffende duikberoep, zoals gepubliceerd op de website van SWOD.

Oppervlakte-decompressie

Decompressie geheel of gedeeltelijk uitgevoerd in de decompressietank.

Reserveduiker

Een duiker die slechts duikarbeid verricht bestaande uit het verlenen van hulp aan en het redden van in moeilijkheden geraakte duikers. Bij het gebruik van een duikklok is de reserveduiker in de klok aanwezig (Artikel 6.16, tweede lid, van het Arbobesluit).

Register

Het Register civiele duikarbeid als bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel d, van het Arbobesluit, het Register duikarbeid brandweer en politie, bedoeld in artikel 1.5j, eerste lid, onderdeel e, van het Arbobesluit.

Registratie-instelling

Een door de Minister van SZW tot het beheer van een Register gemandateerde en tot verwerker aangewezen instelling.

Toetsplan

Het geheel aan toetswijzers per scope en afspraken op basis van het registratieschema van SWOD, zoals dat te vinden is op werkonderoverdruk.nl. Met dit toetsplan geeft de CES invulling aan de haar toegewezen taken conform het Reglement CES.

Toetsterm

Een met een minimumprestatie en voorwaarden verbijzonderde eindterm.

Toetswijzer

Examenhandleiding voor alle betrokkenen bij het examen.

Verzoeker

De persoon die bij de Registratie-instelling een verzoek doet om zich te laten registreren.

5. Opzet van het proces van examinering, registratie en herregistratie

5.1 Examinering

  • 1. De kandidaat legt een examen af op basis van de eisen die gelden voor de betreffende scope als uitgewerkt in één van de bijlagen I en II.

  • 2. Examens worden afgenomen door de registratie-instelling of de exameninstelling waarmee de registratie-instelling een overeenkomst heeft afgesloten volgens de eisen in dit registratieschema, de overige door de registratie-instelling gestelde eisen en het examenreglement van de registratie-instelling.

5.2 Entree-eisen

Voor deelname aan het examen voor registratie en herregistratie gelden volgende entree-eisen.

De kandidaat:

  • 1. dient aantoonbaar een opleiding met goed gevolg te hebben afgerond die voldoet aan de eisen zoals opgenomen in het opleidingscurriculum SWOD voor de betreffende scope duikmedisch begeleider. De kandidaat kan dit aantonen door overlegging van een opleidingsdossier van een door een registratie-instelling erkende opleiding;

  • 2. dient de aanvraag voor registratie binnen 12 maanden na het voldoen aan de eisen zoals opgenomen in het opleidingscurriculum SWOD, bedoeld in het eerste onderdeel, in te dienen;

  • 3. dient voor de herregistratie duikmedisch begeleider scope B1 in het bezit te zijn van een geldige registratie voor de betreffende scope en aantoonbaar bijscholing te hebben gevolgd die voldoet aan de eisen zoals opgenomen in het opleidingscurriculum SWOD voor de scope B1. De kandidaat kan dit aantonen door overlegging van een bijscholingsportfolio van een door een registratie-instelling erkende trainer; en

  • 4. dient voor de herregistratie duikmedisch begeleider scope B2 in het bezit te zijn van een geldige registratie voor de betreffende scope en aantoonbaar een herhalingsopleiding te hebben gevolgd die voldoet aan de eisen zoals opgenomen in het opleidingscurriculum SWOD voor de scope B2. De kandidaat kan dit aantonen door overlegging van een opleidingsdossier van een door een registratie-instelling erkende opleiding.

Indien sprake is van een verzoek tot registratie tijdens de periode waarin de registratie of herregistratie is verwijderd binnen 6 maanden na verwijdering op grond van artikel 1.5p, tweede lid of, derde lid, onder e van het Arbobesluit, wordt, in afwijking van het onderdeel 3 of 4, door de registratie-instelling op basis van een entree-examen vastgesteld of de verzoeker de initiële opleiding dan wel herhalingsopleiding dient te volgen voor deelname aan het examen.

5.3 Registratie

De kandidaat kan nadat hij geslaagd is voor het examen, een verzoek indienen bij de registratie-instelling tot registratie als duikmedisch begeleider voor de betreffende scope en verstrekt daarbij de door de registratie-instelling gevraagde gegevens.

5.4 Herregistratie

Voor herregistratie dient het examen voor herregistratie voor de betreffende scope, bestaande uit een theorie- en praktijkexamen, met positief resultaat te zijn afgelegd. Het proces van herregistratie is identiek aan het proces van registratie.

5.5 Kosten examinering en (her)registratie

Indien de registratie-instelling kosten in rekening brengt voor (her)registratie, geschiedt dat met inachtneming van artikel 1.5j, zesde lid, van het Arbobesluit.

6. Organisatie van het examen

6.1 Verantwoordelijkheid registratie-instelling

De examinering geschiedt onder de verantwoordelijkheid van de registratie-instelling.

6.2 Examenreglement

  • 1. De examinering wordt uitgevoerd door de registratie-instelling of een exameninstelling.

  • 2. Op de examinering is een reglement van toepassing dat is opgesteld door de registratie-instelling.

  • 3. In het reglement is in ieder geval opgenomen:

    • a. de procedure van aanmelding door kandidaten bij de registratie-instelling of een exameninstelling;

    • b. bevestiging van deelname en oproep aan het examen;

    • c. de wijze van identificatie van de kandidaat;

    • d. regels voor toelating en afwezigheid;

    • e. gedragsregels voor examenkandidaten;

    • f. regeling alternatieve examinering;

    • g. normering voor slagen en afwijzen;

    • h. bekendmaking van de examenuitslag door de registratie-instelling of een exameninstelling aan de kandidaat;

    • i. bewaartermijn van de examendocumenten of digitale scans daarvan zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

    • j. het recht van de kandidaat tot inzage in zijn beoordeling; en

    • k. geldigheidsduur van het resultaat van examenonderdelen.

6.3 Opzet van het examen

  • 1. In de bijlagen I en II staat per scope aangegeven uit welke examenonderdelen het examen voor initiële registratie en het examen voor herregistratie bestaat.

  • 2. De eind- en toetstermen als vermeld in de bijlagen bij dit schema vormen de basis voor de in een itembank op te nemen examenvragen.

  • 3. De examenvragen voor de theorie-examens worden uitsluitend ontleend aan deze itembank.

  • 4. In de bijlagen bij dit schema zijn behalve de eind- en toetstermen voor de onderscheiden scopes ook de toetsmatrijs, de cesuur, de examenduur en examenvorm vastgelegd.

  • 5. Het examen wordt in de Nederlandse of Engelse taal afgenomen.

  • 6. Voor de overige eisen aan de uitvoering van het examen wordt verwezen naar het examenreglement, het Toetsplan en naar de eisen inzake examinering in de algemene overeenkomst of algemene afspraken tussen de registratie-instelling en de Minister van SZW.

6.4 Geheimhouding van examenvragen en -opdrachten

Medewerkers van de registratie-instellingen en door de registratie-instelling ingeschakelde exameninstelling zorgen ervoor dat kandidaten niet op voorhand kennis kunnen hebben van de examenvragen en -opdrachten.

7. Registratie en herregistratie

7.1 Registratie en bewijs van registratie

De registratie-instelling besluit tot registratie dan wel herregistratie van de verzoeker in het register op de desbetreffende scope en tot afgifte van een bewijs van (her)registratie aan de verzoeker indien de verzoeker voldoet aan de registratie-eisen, bedoeld in paragraaf 5.3 dan wel de herregistratie-eisen, bedoeld in paragraaf 5.4.

7.2 Termijn in verband met initiële registratie

Een positief resultaat van het eerste afgelegde examenonderdeel in het kader van de initiële registratie blijft gedurende 3 maanden geldig ten behoeve van de registratieprocedure, bedoeld in paragraaf 5.3.

7.3 Termijnen in verband met herregistratie

  • 1. Het afleggen van een theorie-examen en praktijkexamen vindt plaats binnen 12 maanden voorafgaand aan de datum waarop de geldigheid van de registratie eindigt.

  • 2. De ingangsdatum van herregistratie is de datum van de beslissing omtrent herregistratie, overeenkomstig artikel 1.5n, eerste lid, van het besluit.

8. Bewijs van (her)registratie

  • 1. Op het document van bewijs van registratie wordt verklaard dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het onderhavige schema voor een specifieke scope.

  • 2. Op het bewijs staan ten minste de volgende gegevens vermeld:

    • a. naam van de geregistreerde persoon;

    • b. uniek registratienummer;

    • c. kenmerk van de registratie-instelling;

    • d. referentie naar het registratieschema Duikmedisch begeleider;

    • e. scope; en

    • f. ingangsdatum van de registratie en de datum waarop de geldigheid eindigt.

9. Geldigheidsduur van de registratie en herregistratie en verwijdering van registratie

  • 1. De geldigheidsduur van een (her)registratie is twee jaar.

  • 2. In afwijking van het eerste onderdeel wordt de geldigheidsduur van een initiële registratie van een duikmedisch begeleider bij de brandweer in het Register duikarbeid brandweer en politie bepaald door het geplande tijdstip van herregistratie van het cohort van de veiligheidsregio, zijnde de hoofdwerkgever, waar de verzoeker werkzaam is.

  • 3. Een registratie kan tussentijds worden verwijderd op administratieve gronden (zie artikel 1.5p, derde lid, onder a, van het Arbobesluit) en bij wijze van maatregel (zie hierover hoofdstuk 11).

10. Beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties

  • 1. De procedure voor de beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties is van toepassing op de beoordeling van beroepskwalificaties van personen afkomstig uit de lidstaten van de Europese Unie en andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Ruimte en Zwitserland ten behoeve van de registratie. Dit is niet van toepassing op de brandweer en de politie.

  • 2. De Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties is onverkort van toepassing.

  • 3. Daarnaast gelden artikel 1.5h van het Arbobesluit en paragraaf 1.3 van de Arbeidsomstandighedenregeling.

  • 4. De procedure voor de beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties is gepubliceerd op de website van de registratie-instelling.

11. Overstap naar of gelijktijdige registratie in een ander register

  • 1. Indien een geregistreerde, al dan niet tegelijkertijd, wil worden ingeschreven in het register van een andere sector, dient hij daartoe een verzoek in bij de registratie-instelling van die sector en hij overlegt daarbij de in artikel 1.5l, eerste lid, van het Arbobesluit bedoelde gegevens.

  • 2. Na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde gegevens registreert de registratie-instelling die dit verzoek ontvangt de verzoeker voor de resterende duur van zijn oorspronkelijke registratie.

  • 3. Indien een duikmedisch begeleider die is geregistreerd door de Minister van Defensie als bedoeld in artikel 1.30, derde lid, van het Arbobesluit, wil worden ingeschreven in het register van een sector waarop dit registratieschema van toepassing is, dan dient hij daartoe een verzoek in bij de betreffende registratie-instelling.

  • 4. Naar aanleiding van het verzoek, bedoeld in het derde lid, beoordeelt de registratie-instelling of de kwalificaties van de verzoeker gelijkwaardig zijn aan die voor inschrijving in de sector waarvoor het verzoek is ingediend, en zo niet, aan welke aanvullende eisen moet worden voldaan om de gelijkwaardigheid van de kwalificaties aan te tonen waarna registratie voor de resterende duur van de oorspronkelijke registratie plaatsvindt.

12. Maatregelen op grond van artikel 1.5p van het Arbobesluit

  • 1. De registratie-instelling verwijdert de registratie van een persoon definitief uit het register indien de geregistreerde met zijn werkzaamheden, voor zover die door de registratie worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij of zij de werkzaamheden verricht ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen, dan wel een van de andere situaties zoals opgenomen in artikel 1.5p, lid 3 van het Arbobesluit van toepassing is.

  • 2. De registratie-instelling kan de registratie van een persoon voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf maanden uit het register verwijderen, indien de geregistreerde met zijn werkzaamheden, voor zover die door de registratie worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen, zoals is opgenomen in artikel 1.5p, tweede lid van het Arbobesluit.

  • 3. De verwijdering geschiedt op grond van aangeleverde informatie die de conclusie onderbouwt dat sprake is of is geweest van gevaar dan wel ernstig gevaar.

  • 4. De geregistreerde beantwoordt verzoeken van de registratie-instelling om informatie die zij nodig acht om te kunnen vaststellen of er een noodzaak tot het treffen van maatregelen aanwezig is.

  • 5. Indien de registratie-instelling ten behoeve van haar besluitvorming over het al dan niet verwijderen van een registratie van een persoon nadere informatie nodig heeft kan zij de registratie van deze persoon lopende het onderzoek voor een periode van maximaal drie maanden schorsen.

13. Klachtenregeling

  • 1. De registratie-instelling heeft een procedure voor het indienen en behandelen van klachten over haar functioneren en publiceert deze op haar website.

  • 2. De registratie-instelling heeft een procedure voor het indienen en behandelen van klachten over geregistreerden en publiceert deze op haar website.

BIJLAGE I Exameneisen Duikmedisch begeleider scope B1

I.1 Taakomschrijving

  • 1. Een duikmedisch begeleider in de scope B1 is een persoon die medische begeleiding uitvoert bij duikarbeid in de Duiker scopes A9, A15 en A15OLV;

  • 2. De duikmedisch begeleider is bedreven in het toepassen van de voor de scope adequate eerstehulpuitrusting; en

  • 3. De duikmedisch begeleider verricht zijn taken in teamverband.

Wijze van taakuitvoering:

  • a. Toepassen van eerste hulp en noodbehandeling op aanwijzing van een duikerarts;

  • b. Communiceren met en rapporteren aan de duikerarts over de toestand van een slachtoffer;

  • c. Adviseren van de duikploeg en de duikploegleider met betrekking tot medische risico's en preventieve maatregelen; en

  • d. Overdragen van een slachtoffer aan professionele geneeskundige ondersteuning.

I.2 Entree-eisen

Voor het examen scope B1 gelden de in paragraaf 5.2 genoemde entree-eisen.

I.3 Toetsmethode, matrijs en cesuur registratie

Het examen voor registratie scope B1 bestaat uit twee examenonderdelen:

  • 1. een theorie-examen; en

  • 2. een praktijkexamen.

Voor registratie dient de verzoeker voor zowel het theorie- als het praktijkexamen een voldoende te hebben behaald.

De uitslag van het theorie- en praktijkexamen blijven voor een periode van zes maanden geldig.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad1. Theorie-examen

Het theorie-examen is een geslotenboekexamen dat bestaat uit 40 gesloten vragen.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

1

1.1

1.2

1.3

1.4

1.5

1.6

1.8

1.1.1

1.2.1, 1.2.2

1.3.1, 1.3.2

1.4.1

1.5.1, 1.5.2

1.6.1

1.8.1

1

2

2

1

2

1

1

4

5

5

4

2

4

1

2

2.1

2.3

2.1.1, 2.1.2

2.3.1

2

1

1

1

3

3.1

3.2

3.3

3.4

3.5

3.1.1 t/m 3.1.3

3.2.1

3.3.1 t/m 3.3.3

3.4.1, 3.4.2

3.5.1

3

1

3

2

1

3

1

3

2

1

4

4.1

4.2

4.1.1 t/m 4.1.3

4.2.1

3

1

2

1

Totaal

27

40

De duur van een theorie-examen is maximaal 60 minuten.

Tijdens het theorie-examen mag het volgende hulpmiddel worden gebruikt:

  • niet-programmeerbare rekenmachine.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de gesloten vragen is behaald.

Ad2. Praktijkexamen

Het praktijkexamen bestaat uit vier door de registratie-instelling of exameninstelling geleverde cases waarin de kandidaat de taak van de duikmedisch begeleider in een praktijksimulatie moet uitvoeren.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

1

1.7

1.7.1 t/m 1.7.5

9 eindscores

36

1.9

1.9.1

2

2.2

2.2.1 t/m 2.2.4

1

1.7

1.7.3

2 eindscores

8

1

1.7

1.7.4, 1.7.6, 1.7.7

3 eindscores

12

1

1.8

1.8.2 t/m 1.8.4

2 eindscores

8

Totaal

64

De duur van het praktijkexamen is maximaal 60 minuten.

Tijdens het praktijkexamen mag als hulpmiddel worden gebruikt:

  • een blanco behandelingscontrolelijst.

Het afleggen van het praktijkexamen wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier conform de Toetswijzer registratieschema Duikmedisch begeleider scope B1 uit het Toetsplan.

Om te slagen voor het praktijkexamen B1 scope moeten minimaal 45 van de in totaal 64 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn en worden voldaan aan de onderstaande voorwaarden.

53 – 64 punten = uitstekend

45 – 52 punten = voldoende

30 – 44 punten = onvoldoende

16 – 29 punten = ruim onvoldoende

Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. In criterium 1.6 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • b. In criterium 1.8 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • c. In criterium 2.1 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • d. In criterium 3.3 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • e. In criterium 4.1 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • f. In criterium 4.2 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • g. In criterium 4.3 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

I.4 Toetsmethode, matrijs en cesuur herregistratie

Het examen voor herregistratie scope B1 bestaat uit twee examenonderdelen:

  • 1. een theorie-examen dat gelijk is aan het theorie-examen voor registratie; en

  • 2. een praktijkexamen dat gelijk is aan het praktijkexamen voor registratie

De verzoeker dient voor herregistratie voor zowel het theorie-examen als voor het praktijkexamen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt:

Ad1. Theorie-examen

Het theorie-examen voor herregistratie is gelijk aan het theorie-examen voor registratie.

Ad2. Praktijk-examen

Het praktijkexamen voor herregistratie gelijk aan het praktijkexamen voor registratie.

I.5 Eindtermen (ET) en toetstermen (TT)

Taak 1.

Het toepassen van eerste hulp, en noodbehandeling op aanwijzing van een duikerarts.

ET 1.1

Heeft kennis van anatomie, duikmedische fysiologie en de gevolgen van overdruk en onderdompeling in een vloeistof.

TT 1.1.1

Kan de gevolgen van overdruk en onderdompeling in een vloeistof voor de volgende lichaamsdelen en -functies benoemen en aan de hand van symptomen herkennen: hart, longen, gezichtsvermogen, gehoor, evenwicht, hersenen en zenuwstelstel, spijsvertering en warmteregulatie.

ET 1.2

Heeft kennis van het ontstaan van onderdruk trauma's (primaire duikerziekten).

TT 1.2.1

Kan het ontstaan en de behandeling van onderdruktrauma’s benoemen: buitenoorsqueeze, middenoorsqueeze, binnenoorsqueeze, sinussqueeze, longsqueeze, tandsqueeze, masker-/ gelaatsqueeze, huid-/paksqueeze.

TT 1.2.2

Kan algemene squeezeverschijnselen herkennen en benoemen.

ET 1.3

Heeft kennis van het ontstaan van overdruktrauma's (primaire duikerziekten).

TT 1.3.1

Kan het ontstaan en behandeling van overdruktrauma’s benoemen: middenooroverdruktrauma, sinusoverdruktrauma, tandoverdruktrauma, maag-/darmoverdruktrauma, burst-lungsyndroom.

TT 1.3.2

Kan verschillen in ziektebeeld burst-lungsyndroom benoemen: pneumothorax, mediastinaal emfyseem of halsemfyseem en arteriële gasembolie.

ET 1.4

Heeft kennis van het ontstaan van gasgerelateerde aandoeningen (secundaire duikerziekten).

TT 1.4.1

Kan het ontstaan en behandeling van gasgerelateerde aandoeningen benoemen: hypoxie (zuurstof tekort) zwembadblack-out, acute zuurstofvergiftiging, chronische zuurstofvergiftiging, hypercapnie (kooldioxidevergiftiging), hypocapnie (kooldioxide tekort), stikstofnarcose (stikstofvergiftiging), koolmonoxidevergiftiging.

ET 1.5

Heeft kennis van het ontstaan van decompressieziekten.

TT 1.5.1

Kan met behulp van de wet van Henry decompressieziekten verklaren.

TT 1.5.2

Kan de factoren van invloed op het krijgen van een decompressieziekte benoemen.

ET 1.6

Heeft kennis van het ontstaan van aan arbeid onder overdruk gerelateerde aandoeningen anders dan primaire- of secundaire duikerziekten of decompressieziekten.

TT 1.6.1

Kan het ontstaan en behandeling van arbeid onder overdruk gerelateerde aandoeningen benoemen: verdrinking, secondary drowning, aspiratiesyndroom, hypothermie (onderkoeling), hyperthermie (warmteletsel), desoriëntatie onder water, klaringsduizeligheid, aandoeningen als gevolg van het duiken in chemische verontreiniging en biologisch agentia, schade door geluidsgolven, geluidspulsen en straling.

ET 1.7

Kan BLS bij (duik)ongevallen verlenen, met uitzondering van decompressieongevallen.

TT 1.7.1

Kan een slachtoffer benaderen met in achtneming van de veiligheid van betrokkenen en omstanders.

TT 1.7.2

Kan de ademhaling en het bewustzijn van een slachtoffer beoordelen.

TT 1.7.3

Kan reanimatie met en zonder AED bij een slachtoffer uitvoeren.

TT 1.7.4

Kan de ademweg van een slachtoffer vrijhouden m.b.v. stabiele zijligging.

TT 1.7.5

Kan de ademweg van een slachtoffer vrijhouden m.b.v. de kinlift.

TT 1.7.6

Kan het slachtoffer kort verplaatsen met behulp van een Rautekgreep.

TT 1.7.7

Kan het slachtoffer van buik naar rugligging plaatsen voor het uitvoeren van een eerste onderzoek.

ET 1.8

Kan een zuurstofkoffer gebruiken.

TT 1.8.1

Kan de eisen aan een zuurstofkoffer benoemen met betrekking tot.: kleurcodering, inslagen in de cilinder en verplichte keuringen.

TT 1.8.2

Kan aan de hand van de cilinderinhoud en druk in de cilinder de inzettijd berekenen bij een dosering van 15 liter/minuut.

TT 1.8.3

Kan een zuurstofkoffer op inzetbaarheid volgens bijbehorende richtlijnen controleren.

TT 1.8.4

Kan een slachtoffer middels een non-rebreathingmasker zuurstof toedienen.

ET 1.9

Kan eerste hulp bij duikgerelateerde aandoeningen en trauma’s toepassen.

TT 1.9.1

Kan eerste hulp bij duikgerelateerde aandoeningen en trauma’s zoals genoemd in ET 1.2, 1.3, 1.4 en 1.6 uitvoeren.

Taak 2.

Het communiceren en rapporteren met de duikerarts over de toestand van een slachtoffer.

ET 2.1

Kan een anamnese voeren met het slachtoffer en een waarschijnlijkheidsdiagnose stellen.

TT 2.1.1

Kan het doel en werkwijze van methodisch uitvragen benoemen.

TT 2.1.2

Kan een waarschijnlijkheidsdiagnose voor duikmedische trauma’s en aandoeningen zoals vernoemd in ET 1.2, 1.3, 1.4 en 1.6 beschrijven.

ET 2.2

Kan een eerste lichamelijk onderzoek uitvoeren.

TT 2.2.1

Kan een primaire beoordeling volgens de AVPU-methode uitvoeren.

TT 2.2.2

Kan de vitale functies volgens de ABCD-methode controleren.

TT 2.2.3

Kan de volgende middelen t.b.v. het uitvoeren van beperkt neurologisch onderzoek gebruiken: geautomatiseerde bloeddrukmeter.

TT 2.2.4

Kan afwijkingen in bloeddruk en pupilreflex vaststellen.

ET 2.3

Kan met behulp van A0-lijst voor duikongevallen gegevens overdragen aan de duikerarts.

TT 2.3.1

Kan een A0-lijst voor duikongevallen invullen voor overdacht aan de duikerarts.

Taak 3.

Het adviseren van de duikploeg en de duikploegleider m.b.t. medische risico's en preventieve maatregelen.

ET 3.1

Heeft kennis van de relatie tussen de wet van Boyle en primaire duikerziekten

TT 3.1.1

Kan berekeningen met de wet van Boyle in relatie tot het volume van holten in het menselijk lichaam (sinussen, longen, middenoor, maag/darmen) uitvoeren.

TT 3.1.2

Kan temperatuur van Celsius naar Kelvin en van Kelvin naar Celsius omrekenen.

TT 3.1.3

Kan de begrippen druk, atmosferische druk, hydrostatische druk en absolute druk toelichten.

ET 3.2

Heeft kennis van de relatie tussen de wet van Dalton en secundaire duikerziekten

TT 3.2.1

Kan berekeningen met de wet van Dalton bij het bepalen van schadelijke partiële druk in een ademgasmengsel uitvoeren.

ET 3.3

Heeft kennis van de relatie tussen de wet van Henry en decompressieziekten

TT 3.3.1

Kan het begrip decompressie verklaren.

TT 3.3.2

Kan het begrip halfwaarde tijd verklaren.

TT 3.3.3

Kan de factoren van invloed in relatie tot de opname van een gas in een vloeistof benoemen, waaronder ten minste: druk boven de vloeistof, het soort gas, de soort vloeistof, tijd en de temperatuur.

ET 3.4

Heeft kennis van wet- en regelgeving op het gebied van werken onder overdruk.

TT 3.4.1

Kan de risico’s en beheersmaatregelen met betrekking tot het onderwerp medisch en personeel conform de Arbocatalogus benoemen.

TT 3.4.2

Kan de reikwijdte) per scope duikmedisch begeleider benoemen.

ET 3.5

Heeft kennis van de preventieve maatregelen ter voorkoming van duikerziekten

TT 3.5.1

Kan de preventieve maatregelen ter voorkoming van de duikmedische aandoeningen en trauma’s zoals vernoemd in ET 1.2 t/m 1.6 benoemen.

Taak 4.

Het overdragen van een slachtoffer aan professionele geneeskundige ondersteuning.

ET 4.1

Heeft kennis van de juiste transportmiddelen en handelwijze die toegepast kunnen worden bij een korte verplaatsing van een slachtoffer.

TT 4.1.1

Kan transportmiddelen voor een korte verplaatsing benoemen, waaronder ten minste een kuipbrancard, schepbrancard en wervelplank.

TT 4.1.2

Kan het toepassingsgebied van een kuipbrancard, schepbrancard en een wervelplank benoemen.

TT 4.1.3

Kan de voorwaarden voor een verticale verplaatsing bij het uit het water hijsen van een slachtoffer met behulp van een kuipbrancard benoemen.

ET4.2

Heeft kennis van de voorwaarden bij een lange verplaatsing van een slachtoffer met behulp van een transportmiddel.

TT 4.2.1

Kan samen met de duikploegleider belangrijke informatie overdragen aan de professionele geneeskundige ondersteuning die het slachtoffer transporteert, waaronder ten minste van toepassing zijnde vliegbeperkingen, de faciliteit waar het slachtoffer naar toe verplaatst wordt en instructies die door de duikerarts voor de verplaatsing zijn bepaald.

BIJLAGE II Exameneisen Duikmedisch begeleider scope B2

I.1 Taakomschrijving

  • 1. Een duikmedisch begeleider in de scope B2 is een persoon die medische begeleiding uitvoert bij duikarbeid in de Duiker scope A30 en categorieën B en C;

  • 2. De duikmedisch begeleider is bedreven in het toepassen van de voor de scope adequate eerstehulpuitrusting inclusief het uitvoeren van neurologisch onderzoek; en

  • 3. De duikmedisch begeleider verricht zijn taken in teamverband.

Wijze van taakuitvoering:

  • a. Toepassen van eerste hulp en noodbehandeling op aanwijzing van een duikerarts;

  • b. Communiceren en rapporteren met de duikerarts over de toestand van een slachtoffer;

  • c. Adviseren van de duikploeg en de duikploegleider met betrekking tot medische risico's en preventieve maatregelen;

  • d. Overdragen van een slachtoffer aan professionele geneeskundige ondersteuning; en

  • e. Uitvoeren van een neurologisch onderzoek met behulp van een behandelcontrolelijst.

I.2 Entree-eisen

Voor het examen scope B2 gelden de in paragraaf 5.2 genoemde entree-eisen.

I.3 Toetsmethode, matrijs en cesuur registratie

Het examen voor registratie scope B2 bestaat uit twee examenonderdelen:

  • 1. een theorie-examen; en

  • 2. een praktijkexamen, bestaande uit deel 1 en deel 2.

Voor registratie dient de verzoeker voor zowel het theorie- als het praktijkexamen deel 1 en 2 een voldoende te hebben behaald. De uitslagen van het theorie- en praktijkexamen blijven voor een periode van zes maanden geldig.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt.

Ad 1. Theorie-examen

Het theorie-examen is een geslotenboekexamen dat bestaat uit 50 gesloten vragen.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per eindterm wordt aangegeven hoeveel vragen in de theorietoets zijn opgenomen;

  • Eén juist beantwoorde vraag levert één punt op.

Taak

Eindtermen

Toetstermen

Aantal toetstermen

Aantal vragen

1

1.1

1.2

1.3

1.4

1.5

1.6

1.8

1.1.1

1.2.1, 1.2.2

1.3.1, 1.3.2

1.4.1

1.5.1, 1.5.3

1.6.1, 1.6.2

1.8.1

1

2

2

1

3

2

1

4

5

5

4

3

10

1

2

2.1

2.3

2.1.1, 2.1.2

2.3.1

2

1

1

1

3

3.1

3.2

3.3

3.4

3.5

3.1.1 t/m 3.1.3

3.2.1

3.3.1 t/m 3.3.6

3.4.1, 3.4.2

3.5.1

3

1

6

2

1

3

1

6

2

1

4

4.1

4.2

4.1.1 t/m 4.1.3

4.2.1

3

1

2

1

Totaal

32

50

De duur van een theorie-examen is maximaal 75 minuten.

Tijdens het theorie-examen mag het volgende hulpmiddel worden gebruikt:

  • niet-programmeerbare rekenmachine.

Het theorie-examen is voldoende indien minimaal 70% van het maximum aantal punten van de gesloten vragen is behaald.

Ad 2. Praktijkexamen

Het praktijkexamen bestaat uit vijf door de registratie-instelling of exameninstelling geleverde casussen waarin de kandidaat de taak van de duikmedisch begeleider in een praktijksimulatie moet uitvoeren en waarbij deel 1 van het examen betrekking heeft op vier casussen en deel 2 van het examen betrekking heeft op één casus.

Toelichting op de kolommen in de toetsmatrijs:

  • De taak verwijst naar de taken in paragraaf I.5;

  • Per taak en eindterm wordt vermeld welke daaraan gekoppelde toetstermen worden getoetst;

  • Per toetsterm(en) wordt aangegeven hoeveel eindscores er te behalen zijn;

  • Elke eindscore kan maximaal 4 punten opleveren.

Toetsmatrijs praktijkexamen deel 1: casus 1 t/m 4

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

1

1.7

1.7.1 t/m 1.7.5

9 eindscores

36

1.9

1.9.1

2

2.2

2.2.1, 2.2.2

1

1.7

1.7.3

2 eindscores

8

1

1.7

1.7.4, 1.7.6, 1.7.7

3 eindscores

12

1

1.8

1.8.2 t/m 1.8.4

2 eindscores

8

Totaal

64

De duur van het praktijkexamen deel 1 is maximaal 30 minuten.

Tijdens het praktijkexamen deel 1 mag als hulpmiddel worden gebruikt:

  • een dermatomenlijst.

Het afleggen van het praktijkexamen deel 1 wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier conform de Toetswijzer registratieschema Duikmedisch begeleider scope B2 uit het Toetsplan.

Om te slagen voor het praktijkexamen B2-scope moeten minimaal 45 van de in totaal 64 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn en worden voldaan aan de onderstaande voorwaarden.

53 – 64 punten = uitstekend

45 – 52 punten = voldoende

30 – 44 punten = onvoldoende

16 – 29 punten = ruim onvoldoende

Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. In criterium 1.6 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • b. In criterium 1.8 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • c. In criterium 2.1 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • d. In criterium 3.3 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • e. In criterium 4.1 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • f. In criterium 4.2 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • g. In criterium 4.3 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

Toetsmatrijs praktijkexamen deel 2: casus 5

Taak

Eindterm

Toetstermen

Eindscore

Aantal punten (max.)

2

2.1

2.1.3

2.2.1

1.8.4

3 eindscores

12

2.2

1

1.8

2

2.2

2.2.2

2.4.1

3 eindscores

12

2.4

2

2.4

2.4.1

2.4.2

2.4.3

2.4.4

2.4.5

2.4.6

2.4.7

2.4.8

2.4.9

2.4.10

2.4.11

17 eindscores

68

   

2.5.1

2.5.2

1 eindscore

4

Totaal

96

De duur van het praktijkexamen deel 2 is maximaal 60 minuten.

Tijdens het praktijkexamen deel 2 mogen de volgende hulpmiddelen worden gebruikt:

  • dermatomenlijst;

  • blanco behandelingscontrolelijst.

Het afleggen van het praktijkexamen deel 2 wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier conform de Toetswijzer registratieschema Duikmedisch begeleider scope B2 uit het Toetsplan.

Om te slagen voor het praktijkexamen B2-scope moeten minimaal 67 van de in totaal 96 te behalen punten over alle beoordelingscriteria behaald zijn en worden voldaan aan de onderstaande voorwaarden.

81 – 96 punten = uitstekend

67 – 80 punten = voldoende

53 – 66 punten = onvoldoende

24 – 52 punten = ruim onvoldoende

Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. In criterium 6.1 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • b. In criterium 6.2 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • c. In criterium 6.3 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

  • d. In criterium 8.1 van het beoordelingsformulier moeten minimaal 3 punten behaald zijn.

I.4 Toetsmethode, matrijs en cesuur herregistratie

Het examen voor herregistratie scope B2 bestaat uit twee examenonderdelen:

  • 1. een theorie-examen dat gelijk is aan het theorie-examen voor registratie; en

  • 2. een praktijkexamen dat gelijk is gelijk aan het praktijkexamen voor registratie.

De aanvrager dient voor herregistratie voor zowel het theorie-examen als voor het praktijkexamen een voldoende te behalen.

Onderstaand wordt de toetsingsmethode per examenonderdeel uitgewerkt:

Ad1. Theorie-examen

Het theorie-examen voor herregistratie is gelijk aan het theorie-examen voor registratie.

Ad2. Praktijk-examen

Het praktijkexamen voor herregistratie gelijk aan het praktijkexamen voor registratie.

I.5 Eindtermen (ET) en toetstermen (TT)

Taak 1.

Het toepassen van eerste hulp, en noodbehandeling op aanwijzing van een duikerarts.

ET 1.1

Heeft kennis van anatomie, duikmedische fysiologie en de gevolgen van overdruk en onderdompeling in een vloeistof.

TT 1.1.1

Kan de gevolgen van overdruk en onderdompeling in een vloeistof voor de volgende lichaamsdelen en -functies benoemen en aan de hand van symptomen herkennen: hart, longen, gezichtsvermogen, gehoor, evenwicht, hersenen en zenuwstelstel, spijsvertering en warmteregulatie.

ET 1.2

Heeft kennis van het ontstaan van onderdruktrauma's (primaire duikerziekten).

TT 1.2.1

Kan het ontstaan en de behandeling van onderdruktrauma’s benoemen: buitenoorsqueeze, middenoorsqueeze, binnenoorsqueeze, sinussqueeze, longsqueeze, tandsqueeze, masker-/ gelaatsqueeze, huid-/paksqueeze.

TT 1.2.2

Heeft kennis van de algemene squeeze verschijnselen.

ET 1.3

Heeft kennis van het ontstaan van overdrukbarotrauma's (primaire duikerziekten)

TT 1.3.1

Kan het ontstaan en behandeling van overdruktrauma’s benoemen: middenooroverdruktrauma, sinusoverdruktrauma, tandoverdruktrauma, maag-/darm overdruktrauma, arteriële gasembolie, mediastinaal emfyseem of halsemfyseem, burst-lungsyndroom waaronder ten minste: pneumothorax, mediastinaal/ hals emfyseem en luchtembolie.

TT 1.3.2

Kan verschillen in ziektebeeld burst-lung syndroom benoemen: pneumothorax, mediastiaal emfyseem of hals emfyseem en luchtembolie.

ET 1.4

Heeft kennis van het ontstaan van gasgerelateerde aandoeningen (secundaire duikerziekten)

TT 1.4.1

Kan het ontstaan en behandeling van gasgerelateerde aandoeningen benoemen: hypoxie (zuurstof tekort), zwembadblack-out, acute zuurstofvergiftiging, chronische zuurstofvergiftiging, hypercapnie (kooldioxidevergiftiging), hypocapnie (kooldioxide tekort), stikstofnarcose (stikstofvergiftiging), koolmonoxidevergiftiging.

ET 1.5

Heeft kennis van het ontstaan van decompressieziekten

TT 1.5.1

Kan met behulp van de wet van Henry decompressieziekten verklaren.

TT 1.5.2

Kan de factoren van invloed op het krijgen van een decompressieziekte benoemen.

TT 1.5.3

Kan het ontstaan en behandeling van decompressieziekten benoemen: bends (pain only), marbeling bends, gewrichtsbends, cerebrale decompressieziekte, cerebellaire decompressieziekten, spinale decompressieziekten, cardinale en pulmonaire decompressieziekten, vestibulair syndroom, aseptische botnecrose (dysbare osteonecrose).

ET 1.6

Heeft kennis van het ontstaan van aan arbeid onder overdruk gerelateerde aandoeningen anders dan primaire- of secundaire duikerziekten of decompressieziekten.

TT 1.6.1

Kan het ontstaan en behandeling van arbeid onder overdruk gerelateerde aandoeningen benoemen: verdrinking, secondary drowning, aspiratiesyndroom, hypothermie (onderkoeling), hyperthermie (warmteletsel), desoriëntatie onder water, klaringsduizeligheid, aandoeningen als gevolg van het duiken in chemische verontreiniging en biologisch agentia, schade door geluidsgolven, geluidspulsen en straling.

TT 1.6.2

Kan het ontstaan en behandeling van arbeid onder overdruk gerelateerde aandoeningen benoemen: ademkalkverbranding (calciumhydroxide verbranding) en trauma door onderwaterexplosies

ET 1.7

Kan BLS bij (duik)ongevallen verlenen.

TT 1.7.1

Kan een slachtoffer benaderen met in achtneming van de veiligheid van betrokkenen en omstanders.

TT 1.7.2

Kan de ademhaling en het bewustzijn van een slachtoffer beoordelen.

TT 1.7.3

Kan reanimatie met en zonder AED bij een slachtoffer uitvoeren.

TT 1.7.4

Kan de ademweg van een slachtoffer vrijhouden m.b.v. stabiele zijligging.

TT 1.7.5

Kan de ademweg van een slachtoffer vrijhouden m.b.v. de kinlift.

TT 1.7.6

Kan het slachtoffer verplaatsen met behulp van een Rautekgreep.

TT 1.7.7

Kan het slachtoffer van buik naar rugligging plaatsen voor het uitvoeren van een eerste onderzoek.

ET 1.8

Kan een zuurstofkoffer gebruiken.

TT 1.8.1

Kan de eisen aan een zuurstofkoffer benoemen met betrekking tot: kleurcodering, inslagen in de cilinder en verplichte keuringen.

TT 1.8.2

Kan hoe lang zuurstof kan worden toegediend met een dosering van 15 liter/minuut berekenen.

TT 1.8.3

Kan een zuurstofkoffer op inzetbaarheid volgens bijbehorende richtlijnen controleren.

TT 1.8.4

Kan een slachtoffer middels een non-rebreathingmasker zuurstof toedienen.

ET 1.9

Kan eerste hulp bij duikgerelateerde aandoeningen en trauma’s toepassen.

TT 1.9.1

Kan eerste hulp bij duikgerelateerde aandoeningen en trauma’s zoals genoemd in ET 1.2, 1.3, 1.4, 1.5 en 1.6 uitvoeren.

Taak 2.

Het communiceren en rapporteren met de duikerarts over de toestand van een slachtoffer.

ET 2.1

Kan een anamnese voeren met het slachtoffer en een waarschijnlijkheidsdiagnose stellen.

TT 2.1.1

Kan het doel en werkwijze van methodisch uitvragen benoemen.

TT 2.1.2

Kan een waarschijnlijkheidsdiagnose voor duikmedische trauma’s en aandoeningen zoals vernoemd in ET 1.2, t/m 1.6 beschrijven.

TT 2.1.3

Kan een slachtoffer middels de ALTIS-methode uitvragen.

ET 2.2

Kan een eerste lichamelijk onderzoek uitvoeren.

TT 2.2.1

Kan een primaire beoordeling volgens de AVPU-methode uitvoeren.

TT 2.2.2

Kan de vitale functies volgens de ABCD-methode controleren.

TT 2.2.3

Kan de volgende middelen t.b.v. het uitvoeren van beperkt neurologisch onderzoek gebruiken: geautomatiseerde bloeddrukmeter.

TT 2.2.4

Kan afwijkingen in bloeddruk en pupilreflex vaststellen.

ET 2.3

Kan met behulp van A0-lijst voor duikongevallen gegevens overdragen aan de duikerarts.

TT 2.3.1

Kan een A0-lijst voor duikongevallen invullen voor overdacht aan de duikerarts.

ET 2.4

Kan met behulp van een blanco behandelingscontrolelijst een neurologisch onderzoek uitvoeren.

TT 2.4.1

Kan de volgende middelen t.b.v. het uitvoeren van een volledig neurologisch onderzoek gebruiken: stethoscoop, otoscoop, reflexhamer, bloeddrukmeter, thermometer (geschikt voor onderkoeling en koorts) en stemvork.

TT 2.4.2

Kan afwijkingen in ademfrequentie, polsfrequentie, bloeddruk, pupilreflex, geheugen en reuk vaststellen.

TT 2.4.3

Kan afwijkingen in de geïsoleerde oogfuncties, focus, bewegingsbereik in 4 kwadranten, nystagmus vaststellen.

TT 2.4.4

Kan afwijkingen van de gelaatspieren (gezichtszenuw) vaststellen.

TT 2.4.5

Kan de Rinne- en Webergehoortest uitvoeren.

TT 2.4.6

Kan afwijkingen in het spreekvermogen vaststellen

TT 2.4.7

Kan afwijkingen in de hersenzenuw, verantwoordelijk voor het bewegen van nek en schouders vaststellen

TT 2.4.8

Kan afwijkingen in de reflexen van de: buik, tricepspees, bicepspees, kniepees en voetzoolpees vaststellen.

TT 2.4.9

Kan afwijkingen in de coördinatie met behulp van de knie-hak, top-neus, en de top-volg proeven vaststellen.

TT 2.4.10

Kan afwijkingen van gevoelsstoornissen op de huid aan de hand van een dermatomenkaart vaststellen.

TT 2.4.11

Kan afwijkingen in de spierkracht van de schouders, bovenarmen, onderarmen, bovenbenen, onderbenen vaststellen.

ET 2.5

Kan met behulp van een behandelingscontrolelijst gegevens overdragen aan de duikerarts.

TT 2.5.1

Kan gemeten resultaten beschrijven.

TT 2.5.2

Kan geconstateerde bijzonderheden beschrijven.

Taak 3.

Het adviseren van de duikploeg en de duikploegleider m.b.t. medische risico's en preventieve maatregelen.

ET 3.1

Heeft kennis van de relatie tussen de wet van Boyle en primaire duikerziekten

TT 3.1.1

Kan berekeningen met de wet van Boyle in relatie tot het volume van holten in het menselijk lichaam uitvoeren.

TT 3.1.2

Kan temperatuur van Celsius naar Kelvin en van Kelvin naar Celsius omrekenen.

TT 3.1.3

Kan de begrippen druk, atmosferische druk, hydrostatische druk en absolute druk toelichten.

ET 3.2

Heeft kennis van de relatie tussen de wet van Dalton en secundaire duikerziekten

TT 3.2.1

Kan berekeningen met de wet van Dalton bij het bepalen van schadelijke partiële druk in een ademgas uitvoeren.

ET 3.3

Heeft kennis van de relatie tussen de wet van Henry en decompressieziekten

TT 3.3.1

Kan het begrip decompressie verklaren.

TT 3.3.2

Kan het begrip halfwaarde tijd verklaren.

TT 3.3.3

Kan de factoren van invloed in relatie tot de opname van een gas in een vloeistof benoemen, waaronder ten minste: druk boven de vloeistof, het soort gas, de soort vloeistof, tijd en de temperatuur.

TT 3.3.4

Kan van een verzadiging van een gas in een vloeistof na het verstrijken van minimaal de halfwaardetijd in een veelvoud van deze halfwaardetijd een berekening maken.

TT 3.3.5

Kan het principe van de decompressiemethoden: inwaterdecompressie met lucht of zuurstof, oppervlaktedecompressie met lucht of zuurstof beschrijven.

TT 3.3.6

Kan de toepassing van preventie- en behandelingstabellen benoemen.

ET 3.4

Heeft kennis van wet- en regelgeving op het gebied van werken onder overdruk.

TT 3.4.1

Kan de risico’s en beheersmaatregelen met betrekking tot het onderwerp medisch en personeel conform de Arbocatalogus benoemen.

TT 3.4.2

Kan de reikwijdte per scope duikmedisch begeleider benoemen.

ET 3.5

Heeft kennis van de preventieve maatregelen ter voorkoming van duikerziekten.

TT 3.5.1

Kan de preventieve maatregelen ter voorkoming van de duikmedische aandoeningen en trauma’s zoals vernoemd in ET 1.2 t/m 1.6 benoemen.

Taak 4.

Het overdragen van een slachtoffer aan professionele geneeskundige ondersteuning.

ET 4.1

Heeft kennis van de juiste transportmiddelen en handelwijze die toegepast kunnen worden bij een korte verplaatsing van een slachtoffer.

TT 4.1.1

Kan transportmiddelen voor een korte verplaatsing benoemen, waaronder ten minste een kuipbrancard, schepbrancard en wervelplank.

TT 4.1.2

Kan het toepassingsgebied van een kuipbrancard, schepbrancard en een wervelplank benoemen.

TT 4.1.3

Kan de voorwaarden voor een verticale verplaatsing bij het uit het water hijsen van een slachtoffer m.b.v. een kuipbrancard benoemen.

ET4.2

Heeft kennis van de voorwaarden bij een lange verplaatsing van een slachtoffer met behulp van een transportmiddel.

TT 4.2.1

Kan samen met de duikploegleider belangrijke informatie overdragen aan de professionele geneeskundige ondersteuning die het slachtoffer transporteert, waaronder ten minste van toepassing zijnde vliegbeperkingen, de faciliteit waar het slachtoffer naar toe verplaatst wordt en instructies die door de duikerarts voor de verplaatsing zijn bepaald.

TOELICHTING REGISTRATIESCHEMA DUIKMEDISCH BEGELEIDER

Algemeen

1. Registratie in plaats van certificatie

Het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider (WSCS-WOD-B), (hierna: het certificatieschema) dat was opgenomen in Bijlage XVId bij de Arbeidsomstandighedenregeling komt te vervallen. In plaats daarvan is een registratieschema opgesteld dat wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

2. Gevolgen voor aantal beschikbare scopes

Op basis van het certificatieschema werd onderscheid gemaakt tussen drie categorieën duikmedisch begeleiders, namelijk de beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-Duikarbeid: B1), de duikmedisch begeleider (MAD-A: B2) en de uitgebreid duikmedisch begeleider (MAD-B: B3).

De categorie uitgebreid duikmedisch begeleider (MAD-B) is komen te vervallen. Voor deze categorie duikmedisch begeleider, waren zogenaamde voorbehouden medische handelingen opgenomen in de eind- en toetstermen. Omdat het houden van toezicht op en het stellen van eisen aan voorbehouden medische handelingen vallen onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna VWS), is deze categorie Duikmedisch begeleider komen te vervallen. Er is vooralsnog geen traject gestart om deze voorbehouden medische handelingen in overleg met het Ministerie van VWS in de Wet BIG op te laten nemen. Naast dat een duikmedisch begeleider B2 verplicht aanwezig moet zijn, kunnen de taken die voorheen vielen onder de taken van de duikmedisch begeleider B3 worden uitgevoerd door BIG geregistreerd personeel dat in het bezit is van een keuring conform Arbobesluit artikel 6.14 onder a, om in voorkomend geval deze voorbehouden handelingen onder hyperbare omstandigheden uit te kunnen voeren in een decompressie tank of saturatiesysteem.

3. Inhoudelijke wijzigingen ten aanzien van de verschillende scopes

De beschrijvingen van de scopes zijn in het registratieschema gedetailleerder uitgewerkt dan in het certificatieschema. Tevens wordt nu per scope duikmedisch begeleider (DMB) aangegeven voor welke scope duikarbeid de betreffende scope ingezet moet worden. Onder certificatie werd niet geduid welke categorie DMB opgeleid was voor het begeleiden van welke scope duikarbeid.

Nieuw is dat voor beide scopes DMB, scope B1 en scope B2, duidelijk wordt aangegeven welke taken deze geregistreerde heeft. Indien hij heeft voldaan aan van deze taken afgeleide eindtermen, is een geregistreerde in staat om de genoemde taken uit te voeren.

De eindtermen zijn geactualiseerd door deze te verduidelijken naar aanleiding van terugkoppeling van de Centrale Examencommissie van SWOD, aan te passen naar aanleiding van een risico-analyse uitgevoerd op de gedefinieerde taken van de DMB, aan te passen na het uitvoeren van een internationale vergelijking van de kennis en vaardigheden van buitenlandse DMB’s en nadrukkelijk te koppelen aan de in de taakomschrijving gedefinieerde taken voor de DMB.

De toetstermen zijn geactualiseerd als gevolg van het actualiseren van de bovenliggende eindtermen. Voor elke eindterm zijn de toetstermen ook uitgebreid, specifieker geformuleerd en meer afgebakend op de noodzakelijk geachte kennis en vaardigheden van de DMB. Dit is gebeurd op advies van de centrale examencommissie van SWOD. Daarnaast is de taxonomie van Bloom gehanteerd bij de beschrijving van de toetstermen, deze geeft het kennisniveau aan dat gevraagd wordt (zoals benoemen van het ontstaan van een barotrauma of het verklaren van een decompressieziekte met een natuurkundige wet).

4. Toepasselijkheid registratieschema

Het registratieschema is van toepassing op de drie sectoren brandweer, politie en civiel binnen de sector werken onder overdruk. Elke sector heeft een eigen registratie-instelling met eigen registratieprocedures en een eigen Register, behalve de politie die gebruik maakt van de registratie-instelling van de brandweer. De procedures wijken onder andere af op: de wijze van aanmelden, wijze van uitvoering van tussentijds toezicht (digitaal of fysieke logboekcontroles), eisen aan de examinatoren, type bewijs van registratie, toegang tot het register en wel of geen informatie op een website.

De drie sectoren examineren elk dezelfde toetstermen voor de betreffende scopes. De politie en de civiele sector toetsen de kandidaten bij de examens conform de eind- en toetstermen die in het registratieschema zijn opgenomen. De brandweer hanteert in aanvulling daarop specifieke toetstermen die voor de brandweer gelden.

Bij het Ministerie van Defensie is de Minister van Defensie zelf verantwoordelijk voor de registratie van de personen die de duikberoepen uitvoeren. Hij hanteert daarvoor afwijkende kwalificatie eisen en registreert de beroepsbeoefenaren in het personeelsadministratiesysteem van Defensie. Dit schema is dus niet van toepassing op duikers binnen Defensie.

5. Registratie-instelling

De sector brandweer werkt met een eigen registratie-instelling en een eigen Register vanwege de specifieke registratieprocessen voor eigen medewerkers binnen deze sector. Het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) in Arnhem is de registratie-instelling voor de brandweer en ook voor de politie. De Registratie-instelling Civiele Arbeid is de registratie-instelling voor de civiele sector.

Opleidingen worden georganiseerd door opleidingsinstituten die erkend zijn door de registratie-instelling van de betreffende sector. De erkende opleidingsinstellingen staan vermeld op de website van de registratie-instelling.

De registratie-instelling van de brandweer neemt de examens voor hun eigen sector af. Voor de politie maakt het NIPV gebruik van een externe exameninstelling. De civiele sector maakt gebruik van één of meer externe exameninstellingen voor de afname van de examens.

Toelichting per hoofdstuk en paragraaf

Hoofdstuk 1. Inleiding

Hoofdstuk 1 van het registratieschema Duikmedisch begeleider beschrijft de wettelijke basis van de registers waarin een duikmedisch begeleider wordt geregistreerd wanneer hij voldoet aan de eisen in het registratieschema Duikmedisch begeleider.

Daarnaast worden twee risicofactoren van het uitvoeren van duikarbeid beschreven.

Hoofdstuk 2. Scopes

In hoofdstuk 2 wordt beschreven op basis waarvan de onderscheiden scopes B1 en B2 zijn bepaald door een omschrijving van de werkzaamheden. In het certificatieschema was deze uitwerking opgenomen in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 3. Beheerder en verwerker registers

Hoofdstuk 3beschrijft aan welke registratie-instellingen mandaat, volmacht en machtiging is verleend voor uitvoering van het beheer van de Register en verwerker voor de Registers. Tevens wordt vermeld dat er een algemene overeenkomst of convenant met algemene afspraken over het beheer van de Registers is gesloten tussen SZW en de registratie-instelling, evenals een verwerkersovereenkomst dan wel verwerkersafspraken die zien op de bescherming van persoonsgegevens bij het beheer van het Register.

Hoofdstuk 4. Definities en afkortingen

Hoofdstuk 4 bevat de definities en afkortingen voor het registratieschema. Er is een fors aantal wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de definities uit hoofdstuk 2 van het certificatieschema.

Er is een groot aantal nieuwe definities toegevoegd (AED, ABCD-methode, ademgas, ademlucht, AVPU-methode, BLS, decompressie, duiker, duikploeg, duiktijd, exameninstelling, geregistreerde, itembank, kandidaat, No-Deco duiktijd, opleidingsdossier, opleidingscurriculum SWOD, oppervlaktedecompressie, reserveduiker, register, registratie-instelling, toetsplan, toetsterm, toetswijzer, verzoeker).

Er is ook een groot aantal definities vervallen (aanwijzing, beoordeling, beheerstichting, caissonarbeid, CCvD WOD, centrale examencommissie, certificaat, certificaathouder, certificatieproces, certificatiereglement, certificatiesysteem, CKI, competentie, compressiekamer of -tank, controle, duik, duikklok (open of natte), entreecriteria, examencommissie, examenreglement, hyperbare behandelkamer, portfolio, risicoanalyse, saturatieduiken, SCUBA, SSE, toezicht, vakbekwaamheidsgebied, vakbekwaamheidseisen, WDA&T, WDAT-WOD-P, WSCS, WSCS-WOD-A, WSCS-WOD-B, WSCS-WOD-D, WSCS-WOD-E, WSCS-WOD-F, WSCS-WOD-L) omdat deze termen niet gebruikt worden in dit registratieschema.

In verband met de overgang van certificatie naar registratie is in het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna Arbobesluit) en in de Arboregeling de terminologie op een aantal punten aangepast en dat werkt door in het registratieschema. In plaats van de ‘certificerende instelling’ is nu de ‘registratie-instelling’ van belang en wordt niet meer gesproken over de ‘certificaathouder’, maar over de ‘geregistreerde’. In plaats van een ‘certificaat’ wordt er een ‘bewijs van registratie’ afgegeven. De term ‘aanvrager’ is vervangen door ‘verzoeker’ om aan te sluiten bij de terminologie van het per 1 januari 2020 gewijzigde Arbobesluit (zie artikel 1.5l en volgende).

Door de overgang van certificatie naar registratie is de nationale accreditatie-instantie, de Raad voor Accreditatie, niet meer betrokken.

Door de overgang van certificatie naar registratie is uiteraard ook NEN-EN-ISO/IEC 17024: Algemene eisen voor instellingen die certificatie van personen uitvoeren, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals opgenomen in de versie NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012; niet meer van belang. Er is immers geen sprake meer van certificatie door een geaccrediteerde certificerende instelling. De tekst die daarover was opgenomen in hoofdstuk 1 en 2 van het certificatieschema is daarom niet meer relevant.

De verplichtingen die de Minister van SZW heeft in het kader van de registratie, staan in de artikelen 1.5j tot en met 1.5p van het Arbobesluit en de artikelen 1.1f en 1.1g van de Arboregeling. De verplichtingen die de door de Minister van SZW aangewezen verwerker heeft staan in de artikelen 1.1c en 1.1.d van de Arboregeling.

Ten aanzien van de nu in het registratieschema gedefinieerde begrippen kan het volgende worden opgemerkt:

De definities van ‘AED’, ‘ABCD methode’, ‘ademgas’, ‘AVPU methode’ en ‘oppervlakte-decompressie’ zijn nieuw en opgenomen in dit schema omdat deze termen worden gebruikt in een nieuwe of geactualiseerde toetsterm.

De definitie van ‘ademlucht’ is nieuw en opgenomen omdat deze term wordt gebruikt in de definitie van ‘ademgas’.

De definitie van ‘BLS’ is nieuw en opgenomen omdat deze term wordt gebruikt in een geactualiseerde eindterm (ET 1.7).

De definitie van ‘decompressie’ is nieuw. Deze term werd in het certificatieschema maar één keer gebruikt en was niet gedefinieerd. De term ‘decompressie’ wordt in het registratieschema zeer veelvuldig gebruikt. Dit houdt verband met de aanpassing van de toetstermen.

De definitie van ‘duiker’ en ‘duikploeg’ zijn nieuw en overgenomen uit het Arbobesluit. Deze termen werden in het certificatieschema veelvuldig gebruikt en waren niet gedefinieerd. In het registratieschema worden deze termen nog steeds veelvuldig gebruikt.

De definitie van ‘duiktijd’ is nieuw en is opgenomen omdat deze term wordt gebruikt in hoofdstuk 1 en in een aantal definities in het registratieschema.

De definitie van ‘examen’ is aangepast en in lijn gebracht met de termen en examenonderdelen welke in het registratieschema gebruikt worden. De algemene eisen ten aanzien van het examen staan in hoofdstuk 5 en 6 van dit registratieschema, maar in de bijlagen I en II zijn de eisen inzake de af te leggen examens verder uitgewerkt.

De definitie van ‘exameninstelling’ is nieuw. Onder registratie kan de registratie-instelling de afname van het examen uitbesteden aan een exameninstelling.

De definitie van het begrip ‘itembank’ is nieuw. Het begrip werd wel al gebruikt in het certificatieschema (zie paragraaf 10.3 van Bijlage XVId), maar was daarin nog niet gedefinieerd. De itembank wordt ontwikkeld en beheerd door de Centrale Examencommissie SWOD. Alle vragen voor het theorie-examen worden ontleend aan deze itembank.

De definitie van ‘No-Deco duiktijd’ is nieuw en is opgenomen omdat deze term wordt gebruikt in de beschrijvingen van de scopes in hoofdstuk 2.

De definitie van ‘opleidingsdossier’ is toegevoegd, in het certificatieschema werd hiervoor de term ‘portfolio’ gebruikt. De term ‘portfolio’ is komen te vervallen. De beoordeling van het opleidingsdossier is noodzakelijk als entree-eis (zie paragraaf 5.2, eerste onderdeel).

De definitie van ‘opleidingscurriculum SWOD’ is toegevoegd in verband met de formulering van de entree-eisen in paragraaf 5.2.

De definitie van ‘reserveduiker’ is nieuw en is overgenomen uit het Arbobesluit. De term is opgenomen omdat deze term wordt gebruikt in de uitleg van de term ‘duikploeg’.

De definitie van ‘register’ is nieuw en is overgenomen uit het Arbobesluit.

De definitie van ‘toetsplan’ is nieuw. Die term werd in het certificatieschema nog niet gebruikt, maar in de praktijk werd die term al wel gebruikt om het door SWOD opgestelde document aan te duiden waarin het examenreglement, het reglement van de examencommissie, het beheersplan van de itembank en de toetswijzers per scope waren opgenomen.

De definitie van ‘toetsterm’ is toegevoegd. In het certificatieschema werd deze term ook al gebruikt, maar was deze niet gedefinieerd.

De definitie van ‘toetswijzer’ is nieuw. Die term werd in het certificatieschema nog niet gebruikt, maar werd in de praktijk al wel gebruikt. De toetswijzers waren opgenomen in het door SWOD opgestelde toetsplan.

Hoofdstuk 5. Opzet van het proces van examinering, registratie en herregistratie

Hoofdstuk 5 beschrijft in hoofdlijnen het proces van examinering tot het besluit tot registratie dan wel herregistratie door de registratie-instelling.

Paragraaf 5.1 verwijst naar de bijlagen I en II die per scope de eisen voor het af te leggen examen bevatten op basis waarvan een registratie voor die betreffende scope kan worden verkregen.

Paragraaf 5.1 Examinering

Paragraaf 5.1 verwijst naar de bijlagen I en II die per scope de eisen voor het af te leggen examen bevatten op basis waarvan een registratie voor die betreffende scope kan worden verkregen.

Paragraaf 5.2 Entree-eisen

In paragraaf 5.2 worden de entree-eisen voor deelname aan het examen voor B1 en B2 beschreven, zowel voor registratie (zie onderdelen 1 en 2) als voor herregistratie (zie onderdelen 3 en 4). Bij registratie moet voor beide scopes vooraf een opleidingsdossier worden overlegd om deel te mogen nemen aan het examen. Bij een herregistratie in de scope B1 dient een bijscholingsportfolio te worden overlegd om deel te mogen nemen aan het examen. Bij een herregistratie in de scope B2 dient een opleidingsdossier te worden overlegd om deel te mogen nemen aan het examen.

Met de eis in paragraaf 5.2, tweede onderdeel, wordt gewaarborgd dat op het moment van het examen voor de initiële registratie de opleiding niet langer dan twaalf maanden daarvoor is afgerond zodat de kandidaat ten tijde van het examen nog over de parate kennis en kunde beschikt. Onder certificatie was er bij initiële certificatie geen eis opgenomen ten aanzien van de termijn tussen het moment van doorlopen van de opleiding en het afleggen van het examen. Bij hercertificatie werd in paragraaf 11.2.1 een maximale termijn gehanteerd van 3 maanden. Om eenduidig vast te leggen hoeveel tijd een kandidaat heeft om na het doorlopen van de betreffende opleiding een examen af te leggen, is deze eis opgenomen.

In het certificatieschema werden in hoofdstuk 8 de entreecriteria beschreven voor B2 en B3, maar waren voor de categorie B1 geen entree-eisen opgenomen.

In het registratieschema zijn de eisen voor B3 niet overgenomen wegens het vervallen van de scope B3. In lijn met andere registratieschema’s is de term ‘entreecriteria’ vervangen door de term ‘entree-eisen’.

Dit betekent dat alleen een vergelijking tussen de entree-eisen van scope B2 relevant zijn.

Onder certificatie bestonden deze eisen uit een portfoliobeoordeling van de door de kandidaat overlegde documenten bestaande uit:

  • 1. een EHBO-diploma met reanimatiecertificaat (of een ander document waaruit bleek dat de kandidaat een opleiding heeft gevolgd ten aanzien van EHBO); en

  • 2. een bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding tot duikmedisch begeleider verzorgd door een opleidingsinstelling die door de certificerende instelling erkend was.

De erkenning door de certificerende instelling op basis van door de beheerstichting openbaar gemaakt kwaliteitseisen is in het registratieschema vervangen door een erkenning door de registratie-instelling.

De eerste entree-eis inzake een EHBO-diploma geldt onder registratie niet meer omdat de relevante kennis en kunde welk werd verkregen met het halen van een EHBO-diploma nu zijn opgenomen als eind- en toetstermen in dit registratieschema.

De tweede eis inzake de opleiding tot duikmedisch begeleider geldt nog steeds met dien verstande dat deze opleiding nu aan de hand van een opleidingsdossier aantoonbaar moet zijn gevolgd. Onder certificatie was een bewijs van toelating tot de opleiding voldoende.

De entree-eisen beschreven in paragraaf 5.2 verwijzen naar het opleidingscurriculum SWOD. Dit openbare document staat op de website van SWOD. In het certificatieschema waren de eisen aan de opleiding van de categorie B2 de eis opgenomen in hoofdstuk 8. Het opleidingscurriculum SWOD onder registratie beschrijft per scope de vereiste minimale opleiding.

Om aan te kunnen tonen dat de kandidaat een opleiding heeft gevolgd die voldoet aan de eisen van het opleidingscurriculum, moet hij een opleidingsdossier overleggen. In het certificatieschema was voor B2 de eis tot het overleggen van de documenten opgenomen in hoofdstuk 8, want daarin werd alleen een EHBO-diploma en een bewijs tot toelating tot een opleiding vereist.

Bij herregistratie moet voor beide scopes vooraf een bijscholingsportfolio (bij B1) of het bewijs van het behalen van een herhalingsopleiding (bij B2) worden overlegd om deel te mogen nemen aan het examen.

Op basis van paragraaf 11.2.1 van het certificatieschema gold zowel voor B1 als B2 dat het oordeel over de hercertificatie afhankelijk was van documentenonderzoek inzake een herhalingsopleiding en van een theorie- en praktijkexamen. Als bewijs voor het succesvol hebben afgerond van de herhalingsopleiding moest een getuigschrift of diploma worden overlegd dat niet ouder was dan drie maanden. Bij herregistratie is de eis ten aanzien van de termijn die mag verstrijken na het afronden van de bijscholing (B1) of herhalingsopleiding (B2) aangepast naar maximaal 12 maanden. Hiermee wordt de kandidaat voldoende tijd geboden om binnen zijn werkzaamheden een opleiding of bijscholing in te plannen en wordt tevens geborgd dat de kandidaat nog over parate kennis en kunde beschikt ten tijde van zijn examen.

Indien sprake is van een verzoek tot registratie binnen 6 maanden na verwijdering van de registratie op grond van artikel 1.5p, tweede lid of, derde lid, onder e van het Arbobesluit, wordt, in afwijking van het eerste onderdeel, sub b of c, door de registratie-instelling op basis van een entree-examen vastgesteld of de verzoeker de initiële opleiding dan wel bijscholing of herhalingsopleiding dient te volgen om deel te mogen nemen aan het examen.

Bij een voldoende uitslag van dit entree-examen komt de kandidaat in aanmerking voor een bijscholingsopleiding (B1) of herhalingsopleiding (B2). Bij een onvoldoende uitslag heeft de kandidaat geen blijk gegeven te beschikken over de gevraagde relevante kennis en kunde om in aanmerking te komen voor een bijscholingsopleiding (B1) of herhalingsopleiding (B2). In dit geval geldt als entree-eis het volgen van een initiële opleiding als opgenomen in paragraaf 5.2, eerste lid, onder a.

Paragraaf 5.3 Registratie

Deze paragraaf van het registratieschema ziet op de registratieprocedure. Elke registratie-instelling voor registratie Duikmedisch begeleider heeft een uitgebreidere procedurebeschrijving.

In artikel 1.5l, eerste en tweede lid, van het Arbobesluit staat welke informatie moet worden overlegd bij een verzoek om registratie en wat er gebeurt wanneer er gegevens ontbreken.

In het certificatieschema werd in hoofdstuk 4 het certificatiereglement beschreven. Dit reglement omschreef de relevante procedures zoals de procedures van de aanvraag, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening. De in het certificatiereglement opgenomen onderwerpen zijn nu met name uitgewerkt in het Arbobesluit, het registratieschema en het examenreglement.

De eisen m.b.t. de functionaris die het besluit mag nemen (paragraaf 4.3 van het certificatieschema) zijn daarom ook niet meer in het registratieschema opgenomen.

De genoemde geldigheidsduur van het certificaat (paragraaf 4.4 van het certificatieschema) staat in het registratieschema in hoofdstuk 9. Paragraaf 4.9 van het certificatieschema gaf informatie over hoe te handelen als certificerende instelling bij een norminterpretatie. De daar vermelde procedure van afstemming binnen het CCvD SWOD om tot een geharmoniseerde interpretatie te komen, blijft relevant onder het systeem van registratie. Omdat dit een aangelegenheid is tussen de registratie-instelling en de schemabeheerder, is dit niet opgenomen in het registratieschema, maar zal dit worden opgenomen in schriftelijk vast te leggen afspraken tussen alle registratie-instellingen en de schemabeheerder en het convenant tussen SZW en de schemabeheerder.

Paragraaf 5.4 Herregistratie

Deze paragraaf lijkt, in combinatie met onderdeel I.4 van bijlage I en II, inhoudelijk op hoofdstuk 11 van het certificatieschema, zij het dat een andere terminologie wordt gebruikt.

Om zich te kunnen laten herregistreren moet de verzoeker een theorie- en een praktijkexamen afleggen. De eisen voor het theorie- en praktijkexamen staan in de bijlagen I en II bij dit registratieschema per scope uitgewerkt.

Het proces van herregistratie is wordt door elke registratie-instelling nader uitgewerkt. In artikel 1.5l van het Arbobesluit is uitgewerkt welke informatie bij een verzoek om registratie of herregistratie verstrekt moet worden.

Het certificatieschema beschreef in paragraaf 4.10 de werkwijze om te komen tot een certificatie bij herintreden. In het registratieschema is herintreden niet langer opgenomen als een aparte procedure, maar dient een kandidaat te voldoen aan de eisen voor herregistratie of voor initiële registratie.

Paragraaf 5.5 Kosten examinering en (her) registratie

In het certificatieschema was niets vermeld over de kosten van (her) certificatie, noch over de kosten van examinering.

Ten aanzien van de kosten van (her) registratie is expliciet in artikel 1.5j, zesde lid, van het Arbobesluit bepaald dat vergoedingen in rekening kunnen worden gebracht, maar dat deze in redelijke verhouding moeten staan tot de kosten ervan.

Hoofdstuk 6. Organisatie van het examen

Hoofdstuk 6 beschrijft de organisatie van het examen voor registratie en herregistratie.

Paragraaf 6.1 Verantwoordelijkheid registratie-instelling

De examinering vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de registratie-instelling. Dit is niet gewijzigd ten opzichte van de situatie bij certificatie (zie paragraaf 5.1 van het certificatieschema), maar in het certificatieschema was in paragraaf 5.1 tevens bepaald dat het examen wordt afgenomen door de certificerende instelling. Op basis van het registratieschema kan de examinering ook door een exameninstelling worden uitgevoerd.

Paragraaf 6.2 Examenreglement

Evenals op basis van (paragraaf 5.2 van) het certificatieschema geldt op basis van het registratieschema de verplichting om een examenreglement op te stellen. De daarin op te nemen onderwerpen zijn grotendeels identiek.

Een aantal onderwerpen, te weten ‘de ingangsdatum van het certificaat’, ‘examenduur en wijze van examinering’, ‘kansen en herkansen van een examen of onderdeel daarvan’, zijn niet meer opgenomen als onderwerp van het reglement. Die onderwerpen worden hetzij in de bijlagen van het registratieschema uitgewerkt, zoals de examenduur en wijze van examinering, of in de toetswijzers van het Toetsplan dat op de website van SWOD te vinden is. De ingangsdatum van de registratie of herregistratie is nu geregeld in artikel 1.5n van het Arbobesluit.

In het certificatieschema waren in paragraaf 5.3 en 5.4 de eisen opgenomen die werden gesteld aan het examenpersoneel en aan het examen zelf, bijvoorbeeld over de examenlocatie en de examenmiddelen. Deze eisen over het examenpersoneel zijn opgenomen in de overeenkomst die de registratie-instelling sluit met SZW. In de toetswijzers van het toetsplan van SWOD staan bijvoorbeeld eisen over de locatie en deze eisen komen als zodanig niet terug in het registratieschema.

Paragraaf 6.3 Opzet van het examen

Deze paragraaf verwijst voor de examenonderdelen per scope naar de inhoud van de bijlagen I en II van dit schema. In die bijlagen worden de toetsmethode, de examenonderdelen, eind- en toetstermen, toetsmatrijs, cesuur en examenduur per scope onderscheiden. De examenonderdelen voor registratie en herregistratie, namelijk een theorie-examen en een praktijkexamen zijn ongewijzigd gebleven. In het certificatieschema was deze informatie beschreven in paragraaf 5.1 en paragraaf 11.2.1.

De toetsmatrijs, cesuur en examenduur werden in het certificatieschema niet beschreven, maar stonden vermeld in het Toetsplan SWOD. Om de transparantie ten behoeve van de gebruikers van het schema te verbeteren is deze informatie opgenomen in het registratieschema.

Paragraaf 6.3, tweede onderdeel, verwijst naar de itembank waarin de examenvragen voor de theorie-examens zijn opgenomen.

Het in het derde onderdeel opgenomen uitgangspunt dat alle examenvragen voor het theorie-examen worden ontleend aan de itembank is gold ook al bij certificatie, maar was niet expliciet vermeld in het certificatieschema.

In het vierde onderdeel is bepaald dat naast de eind- en toetstermen ook toetsmatrijs, de cesuur, de examenduur en de examenvorm in de bijlagen zijn vastgelegd. Op basis van het certificatieschema werd voor de examenduur en de wijze van examinering (dus de examenvorm) verwezen naar het examenreglement.

In het vijfde onderdeel is bepaald dat het examen in het Nederlands of Engels wordt afgenomen. In het certificatieschema werd in paragraaf 5.4.2 bepaald dat het theorie-examen in beginsel schriftelijk wordt afgenomen in de Nederlandse taal. De mogelijkheid om in de Engelse taal het theorie- of praktijkexamen af te nemen was hier ook al beschreven vanwege de bij persoonscertificatie opgedane ervaring met het examineren van buitenlandse kandidaten binnen de civiele sector.

Naast de verwijzing naar de bijlagen in onderdeel 1 worden in paragraaf 6.3 in het zesde onderdeel de documenten genoemd waarin overige eisen aan de uitvoering van het examen staan vermeld. Nieuw is daarbij dat naar het Toetsplan SWOD wordt verwezen en de algemene overeenkomst dan wel het convenant tussen de registratie-instellingen het Ministerie van SZW. Onder certificatie werd er eveneens gewerkt met het Toetsplan SWOD waarin o.a. het examenreglement was opgenomen, maar in het certificatieschema werd dit toetsplan niet genoemd. De inhoud van het Toetsplan SWOD is aangepast naar de eisen voor persoonsregistratie, maar bevat grotendeels vergelijkbare regels en normen zoals een toetswijzer per scope inclusief een beoordelingsformulier voor het praktijkexamen.

Paragraaf 6.4 Geheimhouding

Deze paragraaf is nieuw en formuleert de geheimhoudingsplicht voor degenen die bij het examen betrokken zijn. In het certificatieschema bevatte paragraaf 5.4.1 alleen voor de medewerkers van de certificerende instelling eisen inzake de geheimhouding in relatie tot het examen.

Hoofdstuk 7. Registratie en herregistratie

Paragraaf 7.1 Registratie en bewijs van registratie

Paragraaf 7.1 beschrijft de eisen met betrekking tot registratie dan wel herregistratie.

Voor initiële registratie dient een kandidaat te voldoen aan de entree-eisen uit paragraaf 5.2, onderdelen 1 en 2, en geslaagd te zijn voor het examen behorende bij de betreffende scope conform de bijlagen. Dan kan hij verzoeken om registratie op grond van paragraaf 5.3.

Voor herregistratie dient een kandidaat te voldoen aan de entree-eisen uit paragraaf 5.2, onderdelen 3 en 4, en geslaagd te zijn voor het examen behorende bij de betreffende scope conform de bijlagen. Dan kan hij verzoeken om registratie op grond van paragraaf 5.4.

Het bewijs van (her)registratie dat in verband met registratie en herregistratie wordt verstrekt, is uitgewerkt in hoofdstuk 8.

7.2 Termijn in verband met initiële registratie

In deze paragraaf is een termijn van 3 maanden opgenomen. Deze termijn is nieuw omdat in het certificatieschema in het geval van initiële registratie geen bepaling was opgenomen over de termijn van geldigheid van een positief examenresultaat. Deze termijn is op drie maanden gesteld zodat de opgedane kennis nog aanwezig is op het moment van registratie. Hier beperkt de termijn zich tot het als eerste behaalde examenonderdeel, daar er geen volgordelijkheid is gesteld in het behalen van het theorie- of praktijkexamen.

7.3 Termijnen in verband met herregistratie

Het certificatieschema vereiste dat het certificaat voor de bijscholing maximaal drie maanden oud mocht zijn. (paragraaf 11.2.1) In paragraaf 7.2 van het registratieschema gaat het om de periode die ligt tussen het afleggen van een theorie-examen en praktijkexamen en de datum waarop de geldigheid van de registratie eindigt. Deze periode mag niet langer zijn dan 12 maanden. Deze twee periodes zien met andere woorden op verschillende zaken.

Het tweede onderdeel is toegevoegd ter verduidelijking en om het registratieschema duikmedisch begeleider op dit onderdeel eenduidig te maken met de overige registratieschema’s. Dit sluit aan op artikel 1.5n, eerste lid, van het Arbobesluit.

Hoofdstuk 8. Bewijs van (her)registratie

Hoofdstuk 8 bepaalt welke gegevens vermeld moeten worden op een bewijs van registratie dan wel herregistratie door de registratie-instelling. De gegevens die vermeld moeten worden op het bewijs komen grotendeels overeen met de gegevens die op een certificaat vermeld moesten worden conform hoofdstuk 12 van het certificatieschema.

De in het eerste onderdeel opgenomen termijn werd niet vermeld in het certificatieschema. Deze is toegevoegd omdat in de praktijk behoefte bestaat aan het vastleggen van een termijn om willekeur in de te hanteren termijn tussen de registratie-instellingen uit te sluiten. De termijn is dusdanig gekozen dat deze de uitvoering van alle onderdelen van een herregistratie praktisch uitvoerbaar maken voor zowel de registratie-instelling als de kandidaat.

De in het tweede onderdeel, subonderdelen a, b, d, e en f opgenomen eisen inzake vermelding van de naam van de geregistreerde, het unieke registratienummer, referentie naar het registratieschema duikmedisch begeleider, de scope, ingangs- en einddatum zijn vergelijkbaar met de eisen die aan het certificaat werden gesteld inzake de daarop vermelde gegevens.

De uitgebreide eisen die gesteld werden aan de vermelding van gegevens inzake de certificerende instelling (naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel, en logo) zijn voor de registratie-instelling beperkt tot de vermelding van het kenmerk waaruit blijkt om welke registratie-instelling het gaat (zie tweede onderdeel, subonderdeel c).

In het kader van registratie is er geen sprake van een beheerstichting, noch van een aanwijzingsbeschikking door de Minister van SZW. Daarom zijn de in het certificatieschema in hoofdstuk 12, onderdeel vier en vijf van de opsomming van de minimaal te vermelden gegevens op het certificaat, niet meer relevant.

De verwijzing naar de geldigheidscondities is niet langer opgenomen omdat in het registratieschema geen hoofdstuk meer over geldigheidscondities is opgenomen. De in hoofdstuk 13 van het certificatieschema opgenomen geldigheidscondities zijn niet allemaal meer relevant (omdat ze betrekking hebben op een scope die niet meer terugkomt in het registratieschema, WSCS-WOD-B-B3). De overige eisen voor de borging van de doorlopende beroepservaring zijn opgenomen in de entree-eisen voor herregistratie in de vorm van een bijscholing (voor de scope B1) of een herhalingsopleiding (voor de scope B2).

Anders dan vermeld in de laatste regel van hoofdstuk 12 van het certificatieschema wordt op het bewijs van registratie niet vermeld of het bewijs is afgegeven na initiële registratie dan wel herregistratie. Bij certificatie was al gebleken dat deze informatie in de praktijk geen toegevoegde waarde heeft.

De in paragraaf 4.8 van het certificatieschema opgenomen bepaling over het gegevensverkeer tussen certificerende instelling(en) en beheerstichting is niet overgenomen in het registratieschema. Bij registratie is er immers maar één registratie-instelling en die houdt de gegevens in het register bij.

Artikel 1.5m van het Arbobesluit bepaalt welke gegevens in de registers worden opgenomen. Dit is uitgewerkt in artikel 1.1c van de Arboregeling

Tevens is in het Arbobesluit geregeld (zie artikel 1.5o) wie het register mogen raadplegen en tot welke informatie zij toegang hebben.

Bij het certificaatregister was het register voor vakbekwaamheid voor iedereen toegankelijk, waarbij door het invullen van de geboortedatum en het certificaatnummer nagegaan kon worden of iemand over een geldig certificaat beschikt.

De noodzaak voor een nationaal register naast de registers van de certificatie-instellingen per sector wordt niet langer onderschreven, o.a. door voortschrijdend inzicht dat vanwege vertrouwelijkheid van de beroepsuitvoering geregistreerden bij Defensie en politie niet in een openbaar toegankelijk register oproepbaar dienen te zijn.

Hoofdstuk 9. Geldigheidsduur van de registratie en herregistratie en verwijdering van registratie

Op grond van artikel 1.5n, tweede lid, van het Arbobesluit is de geldigheidsduur van een registratie maximaal vijf jaar. Dat betekent dat voor een specifiek werkveld ook een kortere geldigheidsduur gekozen kan worden. De in het eerste onderdeel van hoofdstuk 9 geregelde geldigheidsduur voor registratie is met twee jaar gelijk gebleven aan de termijn die voor certificatie in het certificatieschema was geregeld in paragraaf 4.4.

In het tweede onderdeel van hoofdstuk 9 is voor de brandweer de uitzondering geformuleerd voor de geldigheidsduur van de registratie in het Register duikarbeid brandweer en politie. Binnen de brandweer is bij het invoeren van persoonscertificatie in 2012 gekozen voor certificering in cohorten. De veiligheidsregio’s in Nederland met duikteams voor de brandweer zijn in 4 groepen ingedeeld, elk met een eigen cohort met een geldigheidsduur van twee jaar. Hierdoor moet elk jaar ongeveer de helft van het totale aantal gecertificeerde duikers zich laten hercertificeren.

Door deze spreiding van het grote aantal certificaathouders binnen de brandweer over twee jaar werd de uitvoering van de hercertificatie daarmee behapbaar voor de certificerende instelling voor de brandweer. Daarnaast faciliteert het werken met cohorten de veiligheidsregio’s als werkgever in de organisatie voor de examenonderdelen voor hercertificatie. Zij kunnen de examenonderdelen daardoor beter inplannen.

Onder registratie worden de cohorten overgenomen. In de praktijk kan dit tot gevolg hebben dat een verzoeker een initiële registratie ontvangt met een kortere geldigheidsduur dan de het eerste onderdeel genoemde twee jaar. Dit betekent dat de beoordeling van de bijscholingportfolio en het theorie- en praktijkexamen voor herregistratie eerder plaatsvinden.

In het derde onderdeel van hoofdstuk 9 wordt onderscheid gemaakt tussen verwijdering van een registratie op administratieve gronden en verwijdering bij wijze van maatregel.

In artikel 1.5p, derde lid, onderdeel a, van het Arbobesluit is bepaald dat de gegevens van de geregistreerde uit het register worden verwijderd na het verstrijken van de einddatum van de (her)registratie. Deze verwijdering heeft dus een administratieve reden.

Wanneer de geregistreerde door de wijze waarop hij zijn werkzaamheden verricht ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen, wordt de registratie beëindigd vóór de einddatum van de registratie (zie artikel 1.5p, derde lid, onderdeel e, Arbobesluit). Dan gaat het om een gevaarzettende situatie die ook aanleiding kan geven tot stillegging van het werk op grond van artikel 28 van de Arbowet. De betrokkene zal opnieuw het betreffende examen moeten afleggen om de betreffende werkzaamheden weer te kunnen uitvoeren. Op grond van artikel 1.5l, derde lid, van het Arbobesluit kan hij pas twaalf maanden na de verwijdering van zijn registratie opnieuw om registratie verzoeken.

In het certificatieschema was in paragraaf 6.1, 6.2, 6.3 en 6.4 beschreven wanneer en op welke manier de certificerende instelling toezicht diende uit te voeren. Gezien de geldigheidsduur van twee jaar vond er normaliter al geen toezicht plaats door de CI. Daarnaast is de scope B3 komen te vervallen waarvoor op grond van andere wet- en regelgeving een jaarlijkse doorlopende beroepservaring werd verlangd waarop door de certificerende instelling in het kader van tussentijds toezicht werd gecontroleerd. Ook is de relatie met de nationale accreditatie-instelling komen te vervallen bij de overgang van certificatie naar registratie. Aangezien de registratie-instellingen op basis van een mandaat van de Minister van SZW opereren, heeft de Minister de mogelijkheid een aanwijzing te geven die door de register instelling opgevolgd moet worden. Het staat de Minister van SZW altijd vrij om informatie op te vragen bij en onderzoek uit te voeren naar het functioneren van een register instelling.

In het certificatieschema was in paragraaf 6.5.2 geregeld wanneer de certificerende instelling besluit tot intrekking van het certificaat.

In het registratieschema wordt verwezen naar artikel 1.5p van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Daarin wordt geregeld wat gronden zijn om als registratie-instelling tot verwijdering over te gaan. Naast de voor het onderhavige registratieschema relevante administratieve grond (zie artikel 1.5p, derde lid, onderdeel a, van het Arbobesluit), kan er ook sprake zijn van toepassing van artikel 1.5p, derde lid, onderdeel d, e, f of onderdeel g, van het Arbobesluit.

De gronden voor verwijdering van een registratie als duikmedisch begeleider zijn deels vergelijkbaar met de gronden voor intrekking van een certificaat zoals omschreven in paragraaf 6.5.2. van het certificatieschema.

Het veroorzaken of kunnen veroorzaken van ernstig gevaar was bij certificatie een reden tot intrekking (zie paragraaf 6.5.2, onder 3 en 5 van het certificatieschema) en is bij registratie een reden tot verwijdering (artikel 1.5p, derde lid, onderdeel e, van het Arbobesluit).

In paragraaf 6.5.2, onder 4 van het certificatieschema was bepaald dat intrekking kan plaatsvinden bij examenfraude. In zo’n situatie kan een registratie worden verwijderd op grond van artikel 1.5p, derde lid, onderdeel d, van het Arbobesluit.

Er is wel een verschil tussen het certificatieschema en het registratieschema ten aanzien van de mogelijkheid van schorsing. In het certificatieschema is in paragraaf 6.5.2, onder 1 bepaald dat intrekking volgt wanneer niet binnen de gestelde termijn is voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt. De voorwaarden waaronder een schorsing kon worden opgelegd waren uitgewerkt in paragraaf 6.5.1 van het certificatieschema.

Bij registratie is schorsing alleen mogelijk in de in artikel 1.5p, vierde lid, van het Arbobesluit omschreven situatie. Schorsing is alleen van toepassing bij registratie dan wel herregistratie om nader onderzoek te doen.

De in paragraaf 6.6 opgenomen eisen aan de certificerende instelling om de Arbeidsinspectie (toen nog ISZW genoemd) direct te informeren in het geval van schorsing, intrekking of weigering, zijn niet opgenomen in artikel 1.5p van het Arbobesluit of in het registratie-schema. Wel is er een bepaling opgenomen in de algemene overeenkomst of algemene afspraken tussen SZW en de registratie-instelling dat de registratie-instelling de Arbeidsinspectie een melding doet indien de registratie-instelling over aanwijzingen beschikt dat een geregistreerde met zijn werkzaamheden, voor zover die door de registratie worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht, gevaar dan wel ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.

In artikel 6.16, tiende lid, van het Arbobesluit wordt tevens bepaald dat dit bewijs van (her)registratie, dan wel een afschrift daarvan op de arbeidsplaats aanwezig moet zijn.

Hoofdstuk 10. Beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties

Evenals bij persoonscertificatie gelden er bij persoonsregistratie procedures voor de beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties van personen afkomstig uit de lidstaten van de Europese Unie en andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Ruimte en Zwitserland.

Op de brandweer en politie is overigens op basis van artikel 4, derde lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties de procedure voor de beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties niet van toepassing omdat zij een gereglementeerd beroep in overheidsdienst uitvoeren.

In het certificatieschema was in hoofdstuk 8 bepaald dat de certificerende instelling tot taak heeft om te bepalen of en in hoeverre een in het buitenland afgeronde opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A dan wel mad B, in Nederland erkend wordt. In het verlengde daarvan kon de certificerende instelling bepalen welke eventuele aanvullingen op het opleidingsniveau van de kandidaat noodzakelijk zijn om ingeschaald te kunnen worden.

De kandidaat moest de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. Ten aanzien van de beoordeling van buitenlandse beroepskwalificaties in verband met certificatie waren ook al bepalingen opgenomen in paragraaf 1.3 (Erkenning EU-beroepskwalificaties en tijdelijke en incidentele dienstverrichting) van de Arboregeling. Die paragraaf van de Arboregeling is in verband met de invoering van de registratieverplichtingen aangepast.

Het onderhavige hoofdstuk is bedoeld ter informatie. In gevolge de artikelen 57 (centrale online toegang tot informatie) en 57bis (elektronische procedures) van de herziene richtlijn 2013/55/EU zal de registratie-instelling op een specifieke pagina van haar website een beschrijving opnemen van de procedure voor erkenning van buitenlandse beroepskwalificaties en voor beroepsbeoefenaren uit andere lidstaten die tijdelijk of incidenteel in Nederland willen komen werken in één van de beroepen waarvoor de registratieplicht in het Register civiele duikarbeid geldt.

Op grond van artikel 57a, eerste lid, van de herziene richtlijn 2013/55/EU geldt dat de aanvraag digitaal moet kunnen worden ingediend. Tevens wordt op basis van artikel 57, vierde lid, van richtlijn 2005/36/EG aanbevolen dat de lidstaten de informatie over het indienen van de aanvraag ook in andere EU-talen aanbieden.

Nadat de Verordening Single Digital Gateway op 12 december 2023 van kracht wordt geldt de verplichting om informatie in een andere EU-taal aan te bieden.

Hoofdstuk 11. Overstap naar of gelijktijdige registratie in een ander register

Op de duikmedisch begeleiders werkzaam in de sectoren civiel, brandweer en politie is dit registratieschema voor de duikmedisch begeleider van toepassing. Dit betekent dat een overstap naar een andere sector en daarmee register of de wens gelijktijdig in meer registers ingeschreven te staan binnen deze drie sectoren, het indienen van een aanvraag tot registratie vereist en het overleggen van bedoelde gegevens. Dan volgt een registratie voor de nog resterende duur van zijn oorspronkelijke registratie.

Voor de duikmedisch begeleider die werkzaam is bij Defensie geldt een andere regeling in het geval van overstap naar of gelijktijdige registratie in een ander register omdat de Minister van Defensie op grond van artikel 1.30 van het Arbeidsomstandighedenbesluit eigen kwalificatie-eisen heeft.

In het geval een duikmedisch begeleider van Defensie in een andere sector (gelijktijdig) werkzaam wil zijn, dan dient hij een verzoek tot registratie bij de registratie-instelling van zijn keuze in. Deze registratie-instelling moet vervolgens beoordelen of de kwalificaties van de defensie duikmedisch begeleider gelijkwaardig zijn aan de kwalificaties voor desbetreffende sector. Dat is noodzakelijk omdat zoals gezegd de Minister van Defensie eigen kwalificatie eisen opstelt, die kunnen afwijken van de eisen in dit registratieschema, zij het dat ook ten aanzien van die eisen geldt dat zij moeten waarborgen dat de aan de arbeid verbonden risico’s en gevaren worden voorkomen of zo veel mogelijk worden beperkt.

Indien blijkt dat de kwalificaties niet gelijkwaardig zijn, zal de registratie-instelling aangeven aan welke aanvullende eisen door de verzoeker moet worden voldaan om die gelijkwaardigheid aan te tonen. Wanneer die gelijkwaardigheid is aangetoond zal inschrijving plaatsvinden voor de resterende geldigheidsduur van de registratie bij Defensie. Indien de gelijkwaardigheid blijkt na het afleggen van een volledig examen vindt de inschrijving plaats voor 5 jaar.

Hoofdstuk 12. Maatregelen

In deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt tussen werkzaamheden die ernstig gevaar veroorzaken of kunnen veroorzaken voor personen (conform artikel 1.5p, derde lid, onderdeel e, Arbobesluit) en werkzaamheden die gevaar veroorzaken of kunnen veroorzaken voor personen (conform artikel 1.5p, tweede lid, Arbobesluit).

In het eerste geval zal de registratie definitief verwijderd worden, in het tweede geval kan de registratie voor een periode van maximaal twaalf maanden verwijderd worden. Er is een beleidsregel geformuleerd voor de tijdelijke verwijdering van een registratie (Stcrt. 2020, 60952).

Overigens kan de betrokkene na een definitieve verwijdering weer opnieuw een verzoek doen tot registratie, maar pas na twaalf maanden na de verwijdering en na opnieuw geslaagd te zijn voor het betreffende examen (zie artikel 1.5l, derde lid, Arbobesluit).

De mogelijkheid van schorsing gedurende drie maanden in verband met onderzoek is geregeld in artikel 1.5p. vierde lid, van het Arbobesluit.

De registratie-instelling dient te kunnen beoordelen of er sprake is van gevaar dan wel ernstig gevaar om gepaste maatregelen te kunnen treffen. Informatie van verschillende partijen speelt daarin een belangrijke rol. Informatie uit de eerste hand van geregistreerde is zo cruciaal dat de medewerking van geregistreerde is vastgelegd in het vierde onderdeel.

In artikel 1.5p, derde lid, van het Arbobesluit zijn nog meer situaties genoemd die leiden tot definitieve verwijdering uit het register. Relevant voor dit registratieschema zijn het verstrijken van de einddatum van de registratie of herregistratie (onder a.), het niet meer voldoen aan de voor de registratie dan wel herregistratie gestelde eisen (onder d.), het voortzetten van de werkzaamheden in het kader van de registratie of herregistratie tijdens een tijdelijke verwijdering uit het register (onder f.) of indien geregistreerde binnen vijf jaar tenminste driemaal onherroepelijk is verwijderd uit het register voor in totaal meer dan twaalf maanden (onder g.).

Onder registratie is de maatregel weigering zoals beschreven in het certificatieschema paragraaf 6.5.3, komen te vervallen. Dit omdat deze niet langer wordt geschaard onder het begrip ‘maatregel’. Weigeren valt onder het besluit tot ontvankelijk verklaren van een aanvraag.

De maatregelen stonden in het certificatieschema beschreven in paragraaf 6.5.

In het certificatieschema was opgenomen dat bij fraude het certificaat ingetrokken kon worden. Van fraude is sprake als onjuiste of onvolledige informatie aan de registratie instelling wordt verstrekt of indien men verzwijgt dat aan voorschriften uit regelgeving en het registratieschema niet (meer) voldoet. In die gevallen is al sprake van omstandigheden die op grond van artikel 1.5p leiden tot het opleggen van maatregelen aan de geregistreerde.

Hoofdstuk 13. Klachtenregeling

De registratie-instelling wordt verplicht tot het hebben van een klachtenregeling over haar eigen functioneren als over geregistreerden.

Onder certificatie viel deze verplichting onder het voldoen aan de NEN-EN-ISO/IEC 17024 en op grond van paragraaf 4.2, onderdeel 9, van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen (bijlage XVI bij de Arboregeling), paragraaf 4.6 van het certificatieschema en de Algemene wet bestuursrecht moest een certificerende instelling een klachtenregeling hebben. De verplichting tot het hebben van een klachtenregeling is opgenomen in de algemene overeenkomst of het convenant tussen de registratie-instelling en de Minister van SZW.

De registratie-instelling civiele duikarbeid geeft uitvoering aan de SZW-klachtenregeling. De registratie-instelling voor de brandweer en voor de politie hanteert hun eigen klachtenregeling. In de algemene overeenkomst staat tevens dat de registratie-instelling op haar website de procedure bekend maakt voor de indiening en afhandeling van klachten over het beheer van het register door de registratie-instelling. De registratie-instelling houdt een administratie bij van de ontvangen klachten en de afhandeling ervan.

De klachtenregeling heeft deels betrekking op klachten over de wijze waarop de organisatie zich jegens de klager heeft gedragen. Maar wanneer het daarbij gaat om het nemen van een besluit, geldt niet de klachtenregeling, maar de procedure van bezwaar en beroep zoals vastgelegd in het bestuursrecht.

Daarnaast dient er een klachtenregeling te zijn voor klachten over geregistreerden.

Beide klachtenregeling dienen op de website van de registratie instelling gepubliceerd te zijn.

Bijlage I en II

Algemeen

De bijlagen schrijven per scope voor hoe de examinering voor registratie en herregistratie plaats vindt.

In elke bijlage zijn een taakomschrijving en de wijze van taakuitvoering bestaande uit de specifieke taken van de duikmedisch begeleider voor de betreffende scope omschreven. Deze taakomschrijving en taken waren niet opgenomen in het certificatieschema Duikmedisch begeleider.

De opgenomen taakomschrijving en taken geven meer gedetailleerde informatie over de betreffende scope dan de summiere beschrijving in hoofdstuk 7 van het certificatieschema Duikmedisch begeleider.

Paragraaf I.3 van elke bijlage beschrijft de toetsmethode, toetsmatrijs en de cesuur voor het examen voor initiële registratie. Voor de beoordeling of aan de eindtermen wordt voldaan moet (evenals op basis van paragraaf 10.2 van het certificatieschema) een theorie- en een praktijkexamen worden afgelegd.

In het registratieschema is de term ’portfolio vervangen door de term ‘opleidingsdossier’. In paragraaf I.3 worden per toetsmethode normen geformuleerd, inclusief de duur van het examen.

In het certificatieschema werd de duur van het theorie-examen vermeld in paragraaf 10.2. Tevens was die af te leiden uit de toetswijzers die opgenomen waren in het toetsplan SWOD.

In het toetsplan was voor B1 en B2 bij certificatie geregeld dat zowel de uitslag van het theorie-examen als de uitslag van het praktijkexamen maximaal 3 maanden geldig bleven. In het registratieschema is die termijn verlengd tot zes maanden omdat de periode te kort bleek indien het eerst afgelegde examen bij onvoldoende resultaat opnieuw afgelegd moest worden.

In paragraaf I.3 van de bijlagen zijn toetsmatrijzen opgenomen voor het theorie-examen en praktijkexamen.

In het certificatieschema waren deze meer summier van inhoud (zie paragraaf 10.2) en waren vergelijkbare toetsmatrijzen als die in het huidige registratieschema opgenomen in de toetswijzers in het CES400 Toetsplan SWOD.

In de bijlagen is de cesuur voor het theorie- en het praktijkexamen vermeld. In het certificatieschema werd voor informatie over de cesuur in paragraaf 10.3 verwezen naar het uitvoeringsbesluit van de CKI. Dit uitvoeringsbesluit van de CKI is onder registratie het examenreglement van de registratie-instelling.

Voor volledig begrip van toetsmatrijs en cesuur van het praktijkexamen dient het beoordelingsformulier waar naar verwezen wordt te worden geraadpleegd. Het beoordelingsformulier behorende bij het praktijkexamen is opgenomen in de toetswijzers van de scope in het Toetsplan SWOD. De wijze van beoordeling is aangepast van een tweepuntsschaal naar een vierpuntsschaal. In het beoordelingsformulier staan de beoordelingscriteria opgenomen en is de toekenning van 1 tot 4 punten per beoordelingscriterium verantwoord.

Onder registratie is toegevoegd welke hulpmiddelen een kandidaat mag gebruiken bij het theorie-examen. Onder certificatie stond dit in het Toetsplan SWOD vermeld.

Paragraaf I.4 van elke bijlage beschrijft de toetsmethode, toetsmatrijs en de cesuur voor het examen voor herregistratie. Voor de beoordeling of de betrokkene voldoet aan de entree-eisen voor het afleggen van het examen voor herregistratie, geldt evenals bij hercertificatie, dat hij aan moet tonen middels een opleidingsdossier of bijscholingsportfolio de vereiste herhalingsopleiding of bijscholing te hebben doorlopen. Verder zijn het theorie- en praktijkexamen gehandhaafd.

Tot slot zijn in paragraaf I.5 van de bijlagen de eind- en toetstermen bij de betreffende scope opgenomen. De eind- en toetstermen in de bijlagen hebben een directe relatie met de specifieke taken van de betreffende scope.

In het certificatieschema was in hoofdstuk 9 (Eindtermen) en in paragraaf 10.1 (Toetstermen) een dergelijke uitwerking van de relatie tussen de scope, taak, eindterm, toetscriteria en toetsmethode niet opgenomen. Hierin is het registratieschema gedetailleerder uitgewerkt

De opzet van het registratieschema wijkt zoals gezegd af van het certificatieschema.

Hoofdstuk 9 van het certificatieschema beschreef de eindtermen voor alle scopes.

Tevens werden in paragraaf 10.1 van het certificatieschema de toetstermen voor alle scopes geformuleerd, waarbij verschil gemaakt werd tussen ‘elementaire kennis’ en ‘uitgebreide kennis’.

In het certificatieschema werden voor de theorie-examens een aantal vakken beschreven (paragraaf 10.2) waarbij tevens werd aangegeven welke toetstermen relevant waren voor het betreffende vak. Ook werd aangegeven welk vak een hoofdvak en welk vak een bijvak was. Hoofdvakken wogen bij het vaststellen van de uitslag van het theorie examen zwaarder mee dan de bijvakken.

In het registratieschema zijn de vakken niet meer als zodanig zichtbaar vermeld, deze komen impliciet terug in de diverse toetstermen. De wegingsfactoren van de verschillende toetstermen zijn in het registratieschema verwerkt in de toetsmatrijs voor de betreffende scope.

De vijf eindtermen voor B1 en B2 van het certificatieschema hebben als basis gediend voor de taken en eindtermen in het registratieschema.

Bij het opstellen van het registratieschema is een risico-analyse uitgevoerd, gerelateerd aan de taken van de duikmedisch begeleider waarin de meest actuele duikmedisch inzichten zijn meegenomen. Daarnaast heeft er afstemming plaatsgevonden met de algemeen geldende internationale kwalificaties voor een duikmedisch begeleider. Deze stappen hebben geleid tot uitbereiding van de taakuitvoering, beschreven in hoofdstuk I.1 onder paragraaf ‘wijze van taakuitvoering’ onder punt d.

Tevens zijn in paragraaf I.5 onder taak 1 bij de toetsterm 1.6.1 de aandoeningen als gevolg van het duiken in chemische verontreiniging en biologisch agentia, schade door geluidsgolven, geluidspulsen en straling, en bij de toetsterm 1.6.2 de aandoeningen als gevolg van ademkalkverbranding (calciumhydroxide verbranding) en trauma door onderwaterexplosies nieuw opgenomen.

Onder taak 2 zijn de toetsterm 2.2.3 (kan de volgende middelen t.b.v. het uitvoeren van beperkt neurologisch onderzoek gebruiken: geautomatiseerde bloeddrukmeter) en de toetsterm 2.2.4 (Kan afwijkingen in bloeddruk en pupilreflex vaststellen) nieuw opgenomen.

In het registratieschema zijn meer en specifiekere eind- en toetstermen opgenomen. Het registratieschema beschrijft alle handelingen met bijbehorende methodes conform vastgestelde protocollen. Het certificatieschema beschreef de handelingen meer in algemene bewoordingen. Zo zijn bijvoorbeeld in het registratieschema de termen stabiele zijligging, kinlift, Rautekgreep, buik naar rugligging, AVPU-methode, ALTIS-methode en ABC-protocol opgenomen terwijl in het certificatieschema alleen de beschrijving: ‘past EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie toe’ was opgenomen.

De term noodbehandeling is nieuw en behelst alle handelingen die uitgevoerd worden op aanwijzing van een duikerarts conform de toets en eindtermen zowel buiten als indien nodig in de compressietank.

Toelichting per bijlage

Bijlage I en II

Deze bijlagen bevatten de exameneisen Duikmedisch begeleider scope B1 en B2. Deze scopes zijn vergelijkbaar met de scopes B1 en B2 onder certificatie. De opbouw is anders dan onder certificatie, doordat de eind- en toetstermen zijn gekoppeld aan de wijze van taakuitvoering.

Naar boven