Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 8 december 2016, nr. 2016-0000779453, tot wijziging van de IKAP-regeling rijkspersoneel in verband met de wijziging van het fiscaal kader voor die regeling

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Gelet op artikel 21c van het Algemeen Rijksambtenarenreglement in samenhang met artikel 2 van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

Besluit:

ARTIKEL I

De IKAP-regeling rijkspersoneel wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1. Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. ARAR:

Algemeen Rijksambtenarenreglement;

b. BBRA 1984:

Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

c. IKAP:

Individuele Keuzen in het Arbeidsvoorwaardenpakket;

d. ambtenaar:

degene, die is aangesteld op grond van het ARAR of het Ambtenarenreglement Staten-Generaal

e. bevoegd gezag:

het met betrekking tot de toepassing van dit besluit tot beslissen bevoegd gezag;

f. arbeidsduur, arbeidsduurfactor, vakantie:

hetgeen daaronder wordt verstaan in het ARAR;

g. peildatum:

de eerste dag van de maand waarin de ambtenaar op grond van dit besluit een aanvraag heeft ingediend;

h. salaris, salaris per uur, vakantie-uitkering:

hetgeen daaronder wordt verstaan in het BBRA 1984;

i. jaarsalaris:

het salaris gedurende het kalenderjaar waarin van dit besluit gebruik wordt gemaakt;

j. plaats van tewerkstelling:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Verplaatsingskostenbesluit 1989.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Een gemaakte keuze dient binnen het kalenderjaar te zijn gerealiseerd.

2. Het zesde lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. voor zowel minder uren werken, bedoeld in artikel 4, als voor verlaging van de aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren, bedoeld in artikel 23b ARAR.

3. De eerste volzin van het negende lid komt te luiden: De vergoeding voor meer uren werken, bedoeld in artikel 3, alsmede de inhouding voor minder uren werken, bedoeld in artikel 4, worden berekend op basis van het salaris per uur dat de ambtenaar geniet op de peildatum.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Per meer gewerkt uur ontvangt de ambtenaar een vergoeding. De vergoeding wordt uitbetaald vóór of bij aanvang van de periode waarin de ambtenaar meer uren werkt.

2. In het derde lid vervalt in onderdeel a de zinsnede ‘of artikel 34a van het ARSG’ en in onderdeel b de zinsnede ‘of artikel 62a van het ARSG’.

D

Artikel 4, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Per minder gewerkt uur vindt een inhouding op het salaris plaats. Het bedrag van de inhouding wordt verrekend in de resterende maanden van het kalenderjaar.

E

Artikel 5 vervalt.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

  • 1. De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om in ruil voor een belastingvrije vergoeding voor een of meer in het tweede en derde lid genoemde bestemmingsmogelijkheden geheel of gedeeltelijk af te zien van een of meer van de volgende aanspraken tot de hoogte van het bedrag van die vergoeding:

    • a. maximaal 10% van het jaarsalaris;

    • b. de vergoeding voor meer uren werken, bedoeld in artikel 3;

    • c. de vergoeding voor het verlagen van de jaarlijkse aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren, bedoeld in artikel 23b van het ARAR;

    • d. de vergoeding voor het verlagen van de aanspraak op vakantie-uren die vóór 1 januari 2016 is ontstaan als bedoeld in artikel 129a van het ARAR;

    • e. de vakantie-uitkering;

    • f. de eindejaarsuitkering, mits deze wordt ingezet voor de bestemmingsmogelijkheid, genoemd in het tweede lid, onder h.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt als volgt te luiden:

  • b. een fiets voor het woon-werkverkeer, inclusief fietsaccessoires, en een fietsverzekering.

2. In onderdeel h, wordt ‘het bedrag dat voor de in het zevende lid bedoelde kilometers belastingvrij mag worden vergoed’ vervangen door: het bedrag dat voor de in artikel 6a, vierde lid, onderdeel c, genoemde aanvulling op de tegemoetkoming voor woon-werkverkeer belastingvrij mag worden vergoed.

3. In het vijfde lid vervalt: , maar uiterlijk binnen een maand na ontvangst van de belastingvrije vergoeding,.

4. Het zesde tot en met achtste lid vervallen.

G

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

  • 1. Voor de in artikel 6, tweede lid, onder a, genoemde belastingvrije vergoeding voor de bedrijfsfitness gelden de volgende voorwaarden:

    • a. deelneming aan de bedrijfsfitness staat open voor alle of nagenoeg alle ambtenaren of voor alle of nagenoeg alle ambtenaren met dezelfde plaats van tewerkstelling die niet is gelegen in de woning van een van deze ambtenaren;

    • b. de bedrijfsfitness vindt plaats:

      • 1°. in een vestiging van het bevoegd gezag of in een fitnesscentrum dat door het bevoegd gezag is aangewezen voor alle ambtenaren, met dien verstande dat, ingeval het bevoegd gezag voor bedrijfsfitness een overeenkomst sluit met één fitnessbedrijf dat meer dan één vestiging heeft, de bedrijfsfitness kan plaatsvinden in elke vestiging van dat fitnessbedrijf, of

      • 2°. in een fitnesscentrum dat door het bevoegd gezag is aangewezen voor alle ambtenaren met dezelfde niet in de woning van een van deze ambtenaren gelegen plaats van tewerkstelling, met dien verstande dat, ingeval het bevoegd gezag met betrekking tot de ambtenaren op deze arbeidsplaats voor bedrijfsfitness een overeenkomst sluit met één fitnessbedrijf dat meer dan één vestiging heeft, de bedrijfsfitness kan plaatsvinden in elke vestiging van dat fitnessbedrijf;

    • c. onder bedrijfsfitness als bedoeld in de onderdelen a en b wordt verstaan: conditie- of krachttraining van ambtenaren welke plaatsvindt onder deskundig toezicht en welke georganiseerd of geïnitieerd wordt door het bevoegd gezag.

  • 2. De in artikel 6, tweede lid, onder b, bedoelde belastingvrije vergoeding voor de fiets, inclusief fietsaccessoires, bedraagt maximaal € 750,–. Voor de toepassing van dit lid gelden de volgende voorwaarden:

    • a. de ambtenaar maakt op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik van de fiets;

    • b. in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren is ter zake van de aanschaf van een fiets, inclusief fietsaccessoires, geen belastingvrije vergoeding betaald.

  • 3. De in artikel 6, tweede lid, onder c, bedoelde belastingvrije vergoeding voor de inrichting van de telewerkruimte bedraagt maximaal € 1.815,– in het kalenderjaar en de vier voorafgaande kalenderjaren. Voor de toepassing van dit lid gelden de volgende voorwaarden:

    • a. de ambtenaar pleegt blijkens een overeenkomst ten minste eenmaal per week, gedurende de gebruikelijke werktijd en zonder dat tevens wordt gereisd naar een buiten de woning gelegen plaats van tewerkstelling, in die werkruimte ter vervulling van de dienstbetrekking te werken met behulp van telematica;

    • b. de in het vorige onderdeel genoemde overeenkomst bevat ten minste naam en adres van de ambtenaar en het bevoegd gezag;

    • c. De inrichting van de werkruimte in de woning voldoet aan de voorwaarden die in de artikelen 5.4, 5.12 en 6.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn gesteld.

  • 4. Voor de in artikel 6, tweede lid, onderdeel h, genoemde aanvulling op de tegemoetkoming voor woon-werkverkeer gelden de volgende voorwaarden.

    • a. In afwijking van artikel 6, eerste lid, betaalt het bevoegd gezag deze vergoeding automatisch uit en zet daartoe de eindejaarsuitkering, genoemd in artikel 6, eerste lid, onderdeel f, en indien nodig het genoten salaris in de maand november in tot het maximum, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a.

    • b. Indien de ambtenaar geheel of gedeeltelijk afziet van de automatische vergoeding, bedoeld in het eerste lid, dan meldt hij dit, voor 1 november van het kalenderjaar waarin wordt overgegaan tot uitkering van deze belastingvrije bestemmingsmogelijkheid bij het bevoegd gezag. De melding wordt gedaan op een door het bevoegd gezag aan te geven wijze.

    • c. De in artikel 6, tweede lid, onder h, genoemde vergoeding wordt gebaseerd op de kilometers berekend overeenkomstig artikel 12, zesde lid, van de Verplaatsingskostenregeling 1989. De reisafstand bedoeld, in artikel 11, vierde lid, van de Verplaatsingskostenregeling 1989 komt uitsluitend voor vergoeding in aanmerking als deze meer dan een kilometer is.

H

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en vierde lid vervallen.

2. Het tweede lid wordt vernummerd tot eerste lid, het derde lid tot tweede lid en het vijfde lid tot derde lid.

3. In het eerste lid (nieuw), onderdeel d, vervalt: of artikel 34a van het ARSG.

4. Het eerste lid (nieuw), vervalt onderdeel e.

5. In het eerste lid (nieuw), onderdeel f, vervalt: of artikel 62a van het ARSG.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Deze wijziging brengt de IKAP-regeling rijkspersoneel in overeenstemming met de eerder gemaakte afspraken over die regeling naar aanleiding van de ingevoerde werkkostenregeling. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt enkele technische wijzigingen in de IKAP-regeling rijkspersoneel door te voeren.

2. Werkkostenregeling

Met de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 (Stb. 2009, 611) zijn met ingang van 1 januari 2011 vereenvoudigingen in de Wet op de loonbelasting 1964 doorgevoerd die als doel hebben een verdere vermindering van de administratieve lasten te realiseren. Deze bepalingen vereenvoudigden het belastingvrij vergoeden en verstrekken in de loonsfeer sterk. Dit stelsel wordt aangeduid met de term werkkostenregeling (hierna: WKR). De fiscale wetgever heeft bepaald dat een gefaseerde invoering van de WKR mogelijk was tussen 1 januari 2011 en uiterlijk 1 januari 2015.

De WKR biedt een inhoudingsplichtige (dat is dus hier alle ambtelijke diensten van de sector Rijk genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement) de mogelijkheid om tot 1,2% van de totale fiscale loonsom zonder nadere voorwaarden belastingvrij aan zijn werknemers te vergoeden en verstrekken. Dit betreft de zogenaamde forfaitaire of vrije ruimte. Dit percentage geldt per inhoudingsplichtige en niet per werknemer. Bij overschrijding van deze forfaitaire ruimte is de inhoudingsplichtige over het meerdere een eindheffing verschuldigd van 80%.

Daarnaast kent de WKR een aantal gerichte vrijstellingen en zaken waarvoor een nihilwaardering geldt. Deze gerichte vrijstellingen en nihilwaarderingen gaan evenmin ten koste van de forfaitaire ruimte. Voorbeelden van een gerichte vrijstelling zijn (genormeerde) reiskosten, studiekosten, verhuiskosten en arbovoorzieningen en voorbeelden van een nihilwaardering ter beschikking gestelde en op de werkplek gedragen werkkleding en voorzieningen en consumpties op de werkplek.

Vergoedingen, verstrekkingen of enig ander loonbestanddeel, die de inhoudingsplichtige onder de forfaitaire ruimte wil laten vallen zullen door hem voorafgaande aan de betaling of beschikbaarstelling moeten worden aangewezen of dit moet uit de administratie blijken. Doet hij dat niet dan worden deze loonbestanddelen tot het loon van de werknemer gerekend. Op grond van de fiscale wetgeving heeft de inhoudingsplichtige vrije keuze om te bepalen welke vergoedingen of verstrekkingen hij voor de aanwijzing in aanmerking wil laten komen. Vanaf 1 januari 2013 past de sector Rijk de WKR toe. Er is hierbij gekozen voor een rijksbrede toepassing, die de toenmalig bestaande IKAP-regeling rijkspersoneel ongewijzigd lieten. Dit uitgangspunt geldt thans nog steeds.

3. IKAP-regeling rijkspersoneel

Met de invoering van de WKR verandert er materieel niets voor de belastingvrije bestemmingsmogelijkheden bedoeld in artikel 6, tweede lid, vakliteratuur (onderdeel d), een studie/opleiding voor een beroep (onderdeel e), openbaar vervoerbewijzen die mede voor het werk worden gebruikt (onderdeel f) en een aanvulling op de tegemoetkoming voor het woon-werkverkeer (onderdeel h) van onderhavige regeling. Het betreft hier een nihilwaardering dan wel een gerichte vrijstelling. Met toepassing van de WKR kunnen deze gerichte vrijstellingen en zaken waarvoor een nihilwaardering geldt, onbelast worden vergoed. De geldende fiscale bepalingen voor deze belastingvrije bestemmingsmogelijkheden, zoals opgenomen in de aanhef van artikel 6, tweede lid, van de IKAP-regeling rijkspersoneel, blijven onverkort van toepassing.

Voor belastingvrije bestemmingsmogelijkheden bedrijfsfitness (onderdeel a), een fiets voor het woon-werkverkeer en een fietsverzekering (onderdeel b), de inrichting van een telewerkruimte (onderdeel c) en de vakbondscontributie (onderdeel g), bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de IKAP-regeling rijkspersoneel verandert er evenmin iets. In de circulaire van 30 september 2013 (Stcrt. 2013, nr. 26934) is al toegelicht dat voor de sector Rijk het toenmalige bestaande arbeidsvoorwaardenpakket daarvoor het uitgangspunt zou blijven. Deze vergoedingen worden als eindheffingsloon aangemerkt. Daarbij is ervoor gekozen de eerdere voorwaarden voor deze vergoedingen te handhaven. De WKR staat daaraan niet in de weg. Aangezien die voorwaarden aanvankelijk in de Wet op de loonbelasting 1964 en in de daaronderliggende ministeriële regelgeving waren opgenomen, maar met de invoering van de Fiscale Vereenvoudigingwet 2010 per 1 januari 2011 uit deze wet- en regelgeving zijn geschrapt1, zijn deze nu in de IKAP-regeling rijkspersoneel opgenomen.

Voorwaarden voor de belastingvrije vergoedingen
Voorwaarden voor belastingvrije vergoeding voor bedrijfsfitness

De belastingvrije vergoeding bedrijfsfitness is alleen mogelijk als de werkgever een voorziening heeft getroffen waarbij de bedrijfsfitness open staat voor alle of nagenoeg alle ambtenaren of voor alle of nagenoeg alle ambtenaren met dezelfde plaats van tewerkstelling. De bedrijfsfitness moet plaatsvinden in een vestging van de werkgever of in een door de werkgever aangewezen fitnesscentrum. De werkgever kan ook een overeenkomst sluiten met één fitnessbedrijf dat meer dan één vestiging heeft en dan kan de bedrijfsfitness uiteraard in elke vestiging van dat bedrijf plaatsvinden. Uiteraard mag het fitnesscentrum niet in een woning van de ambtenaar zijn gelegen. Van bedrijfsfitness is sprake als het aanbod van het fitnesscentrum voorziet in conditie- en krachttraining onder deskundig toezicht. Dit blijkt uit het feit dat de werkgever het fitnesscentrum heeft aangewezen of een overeenkomst heeft gesloten met het fitnessbedrijf. Aan de belastingvrije vergoeding zijn geen maxima verbonden.

Voorwaarden voor belastingvrije vergoeding voor een fiets, inclusief fietsaccessoires, en een fietsverzekering

Om aan de voorwaarden voor het gebruik van de belastingvrije bestemmingsmogelijkheid fiets te voldoen pleegt de ambtenaar op meer dan de helft van het aantal dagen met de fiets te reizen in het kader van woon-werkverkeer. Van deze bestemmingsmogelijkheid kan maar eenmaal in de drie kalenderjaren gebruik worden gemaakt en de maximale vergoeding voor de belastingvrije vergoeding is € 749,–. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt de maximale belastingvrije vergoeding op € 750,– te stellen. Bij de aanschaf van een fiets kunnen tevens eventuele bezorg- en servicekosten en fietsaccessoires binnen het bedrag van € 750,– worden gedeclareerd. Vergoeding van alleen fietsaccessoires zonder vergoeding van de aanschaf van een fiets is niet mogelijk. Een fietsaccessoire is een accessoire die is gekoppeld aan de fiets of wordt gebruikt tijdens fietsen. Dit kan van alles zijn, zoals een fietscomputer, een tassenhouder of een regenpak. De aanschafprijs voor de fiets, inclusief de fietsaccessoires, mag hoger zijn dat dit bedrag, maar maximaal wordt € 750,– belastingvrije vergoed. Voor de fietsverzekering is geen maximum gesteld. De verzekering kan echter alleen gelijktijdig met de aanschaf van de fiets worden gedeclareerd en vergoed.

Voorbeeld van bovenstaande is dat een ambtenaar een fiets van € 650,- en accessoires van € 200,– in oktober 2017 aanschaft en gelijktijdig een verzekering van € 180,– afsluit. Hij kan deze fiets, inclusief fietsaccessoires, en fietsverzekering via IKAP declareren in 2017, mits hij niet in 2016 en 2015 de belastingvrije bestemmingsmogelijkheid fiets via IKAP heeft gedeclareerd. De aanschafprijs van de fiets en fietsaccessoires is in totaal € 850,–. De maximale vergoeding als belastingvrije bestemmingsmogelijkheid op basis van de IKAP-regeling rijkspersoneel is echter € 750,–. Daarnaast ontvangt hij via IKAP € 180,– als bestemmingsmogelijkheid voor de fietsverzekering. In de kalenderjaren 2018 en 2019 kan hij vervolgens geen fiets, fietsaccessoires of fietsverzekering declareren. Vanaf (begin van) het kalenderjaar 2020 zou deze ambtenaar weer een fiets, inclusief fietsaccessoires, en een fietsverzekering als belastingvrije bestemmingsmogelijkheid via IKAP kunnen declareren.

De diversiteit in het aanbod van fietsen (waaronder elektrische fietsen en trapfietsen) is de afgelopen jaren fors gegroeid. De belastingvrije bestemmingsmogelijkheid ziet echter op de trapfiets en de fiets met elektrische trapondersteuning. High speed e-bikes (speed pedelecs) waarmee snelheden van 45 km/h kunnen worden bereikt, vallen dus buiten het bereik van de belastingsvrije vergoedingen.

Volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel ea, van de Wegenverkeerswet 1994 zijn fietsen met elektrische trapondersteuning fietsen die zijn voorzien van een elektrische hulpmotor met een nominaal continu vermogen van maximaal 0,25 kW en waarvan de aandrijfkracht geleidelijk vermindert en tenslotte wordt onderbroken wanneer het voertuig een snelheid van 25 km/h bereikt, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen. Voor fietsen met elektrische trapondersteuning is in het Besluit vrijstelling voor fietsen met trapondersteuning van aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bepaald dat deze fietsen zijn vrijgesteld van de verplichting tot het sluiten van een verzekering als bedoeld in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Wam) (Staatsblad 2006, 414). Als daarentegen voor een op een fiets gelijkend voertuig op grond van de Wam wél een aansprakelijkheidsverzekering moet worden afgesloten en dus het zogenoemde verzekeringsplaatje verplicht is, dan wordt deze niet vergoed als belastingvrije bestemmingsmogelijkheid.

Voorwaarden voor de belastingvrije vergoeding van de inrichting van telewerkruimte

Aan de belastingvrije vergoeding voor de inrichting van telewerkruimte zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • a. de ambtenaar pleegt blijkens een overeenkomst ten minste eenmaal per week, gedurende de gebruikelijke werktijd en zonder dat tevens wordt gereisd naar een buiten de woning gelegen arbeidsplaats, in die werkruimte ter vervulling van de dienstbetrekking te werken met behulp van telematica;

  • b. de in het vorige onderdeel genoemde overeenkomst bevat ten minste de naam en adres van de ambtenaar en het bevoegd gezag;.

  • c. de inrichting van de werkruimte in de woning voldoet aan de voorwaarden die in de artikelen 5.4, 5.12. en 6.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn gesteld.

Van deze belastingvrije bestemmingsmogelijkheid kan eenmaal in de vijf kalenderjaren gebruik worden gemaakt en de maximale belastingvrije vergoeding bedraagt € 1.815,–

Voorwaarden voor vergoeding vakbondscontributie

Aan de belastingvrije bestemmingsmogelijkheid vakbondscontributie zijn geen aanvullende of bijzondere voorwaarden gesteld. Uiteraard geldt wel dat alleen de betaling van vakbondscontributie in het desbetreffende (fiscale) kalenderjaar belastingvrij kan worden vergoed.

4. Technische wijzigingen

Met het besluit van 14 december 2015, houdende wijzigingen van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, het Besluit Personenchauffeurs Rijksdienst en het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken in verband met het aanpassen van de systematiek van de opbouw van vakantie tijdens ziekte en enkele daarmee verband houdende wijzigingen2 zijn de artikelen in de rechtspositie over vakantie gewijzigd. In artikel 23b Algemeen Rijksambtenarenreglement is (exclusief) bepaald dat alleen de bovenwettelijke vakantie-uren kunnen worden verkocht in een kalenderjaar. Het is derhalve niet nodig dat de IKAP-regeling rijkspersoneel nog bepalingen bevat over het ruilen van en de waarde van vakantie-uren. In de IKAP-regeling rijkspersoneel hoeft alleen te worden geregeld dat de vakantie-uren kunnen worden gebruikt als bron voor een belastingvrije bestemmingsmogelijkheid.

Met betrekking tot meer- en minderuren, bedoeld in artikelen 3 en 4 van de IKAP-regeling rijkspersoneel is de regelgeving aangesloten bij de praktijk. Bij meeruren ontvangt de ambtenaar de vergoeding voorafgaande aan de periode van de te verrichten meeruren. Bij minderuren vindt de inhouding op het salaris van de ambtenaar plaats in de resterende perioden van het jaar. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat voor de hoogte van de vergoeding en de inhouding als uitgangspunt wordt genomen het salaris per uur op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is gedaan (peildatum). Een eventuele verlaging of verhoging van het salaris met terugwerkende kracht leidt niet tot herberekeningen van deze vergoeding of inhouding.

De verwijzingen naar specifieke artikelen uit het Ambtenarenreglement Staten -Generaal kunnen vervallen, omdat deze artikelen zijn vervallen met het besluit van 4 december 20143.

5. Uitvoering

De wijzigingen leiden tot een vereenvoudiging van de uitvoering.

Na de inwerkingtreding per 1 januari 2004 bij besluit van 27 oktober 20034 is de IKAP-regeling rijkspersoneel enkele malen gewijzigd. De regeling is inhoudelijk aangepast bij besluiten 10 december 20075, 8 juli 20096 en 6 maart 20137 en ook de onderhavige wijziging leidt tot aanpassingen in de regeling. Voor wat betreft de toelichtingen bij de toenmalige nieuwe regeling en de wijzigingen van de regelingen is voor ambtenaren die aan de IKAP-regeling rijkspersoneel willen deelnemen niet voldoende duidelijk welke van deze toelichtingen nog relevant zijn voor huidige geldende regeling. Ten behoeve van de informatievoorziening aan deze ambtenaren wordt op basis van eerdere toelichtingen van bovengenoemde ministeriele besluiten op het Rijksportaal, tabblad Personeel, en op www.pdirekt.nl een document gepubliceerd, bestaande uit de toelichtingen die actueel zijn. Daarin wordt ook ingegaan op de belastingvrije bestemmingsmogelijkheid openbaar vervoerbewijzen die mede voor het werk worden gebruikt. Bij de invoering van de Mobiliteitskaart Rijksoverheid is bepaald dat een ambtenaar op eigen verzoek en voor eigen rekening het woon-werkverkeer per trein in de eerste klasse in plaats van tweede klasse kan afleggen. De ambtenaar dient te verklaren de meerkosten voor het woon-werkverkeer voor zijn rekening te nemen op basis van een voorgeschreven berekeningswijze. Deze voorgeschreven berekeningswijze houdt in dat het verschil in kosten tussen eerste klasse abonnement en tweede klasse (traject-)abonnement voor het woon-werkverkeer voor rekening van de ambtenaar zijn ongeacht zijn reisgedrag. Deze meerkosten kan de ambtenaar declareren als de belastingvrije bestemmingsmogelijkheid openbaar vervoerbewijzen die mede voor het werk worden gebruikt.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Artikel 1. Definities, is opnieuw vastgesteld. Deels houdt dit verband met het feit dat het ARSG is gewijzigd. Enkele onderdelen kwamen slechts een keer voor in de regeling. Een definitiebepaling is dan niet noodzakelijk.

Onderdelen B, C en D

In artikel 2, vijfde lid, is de uitzondering voor een belastingvrije vergoeding voor een studie/opleiding voor een beroep geschrapt, omdat ook bij dat bestedingsdoel de aanwending van de bron binnen het kalenderjaar moet zijn gerealiseerd. Dit laat onverlet dat de ambtenaar met het bevoegd gezag wel meerjarige afspraken kan maken over de te volgen studie of opleiding.

In de artikelen 2, het zesde en negende lid, 3 en 4, tweede lid zijn enkele bepalingen geformuleerd met betrekking tot meer en minder uren werken. Deze wijziging is toegelicht in paragraaf 4 van de algemene toelichting.

Onderdeel E

Het vervallen van artikel 5 houdt verband met de wijziging van de systematiek van de opbouw van vakantie tijdens ziekte zoals die in 2015 is vastgesteld8. Dit is toegelicht in paragraaf 4 van de algemene toelichting.

Onderdeel F

De wijziging van artikel 6, eerste lid, behelst aangepaste verwijzingen en enkele tekstuele verduidelijkingen. De inhoud en strekking van de regeling op zich wijzigt niet.

De wijziging van artikel 6, vijfde lid, houdt in dat een ambtenaar direct bij de IKAP-aanvraag het bewijsstuk of de bewijsstukken van de aanschaf van een belastingvrije bestemmingsmogelijkheid moet overleggen. Bewijsstukken zijn vormvrij, maar uiteraard moet uit het bewijsstuk blijken dat het te declareren bedrag juist is en dat dit bedrag volledig is voldaan. Verder moet uit het bewijsstuk blijken dat het een aanschaf of een declaratie betreft van de ambtenaar zelf en van de betreffende bestemmingsmogelijkheid. Er is gekozen voor het bij aanvraag al moeten indienen van bewijsstukken omdat daarmee kan worden voorkomen dat moet worden teruggevorderd als bij nadien indienen van bewijsstukken blijkt dat de ambtenaar niet in aanmerking komt voor de IKAP-aanvraag, of moet worden teruggevorderd omdat de ambtenaar nalaat de bewijsstukken in te leveren. Ambtenaren die een IKAP-aanvraag willen doen maar de aanschaf niet op voorhand zelf kunnen bekostigen, kunnen een voorschot op hun salarisbetaling vragen.

Onderdeel G

In het nieuwe artikel 6a zijn de voorwaarden voor de afzonderlijke vergoedingen opgenomen. Dit omdat deze eerder waren opgenomen in de Wet op de loonbelasting 1964 en in de daaronderliggende ministeriële regelgeving, maar nu met de invoering van de Fiscale Vereenvoudigingwet 2010 per 1 januari 2011 uit deze wet- en regelgeving zijn geschrapt. Dit is toegelicht in paragrafen 2 en 3 van de algemene toelichting. De voorwaarden op zich zijn niet gewijzigd: slechts een bedrag is aangepast.

Onderdeel H

Artikel 8, eerste lid, is komen te vervallen. De bepaling dat alsnog de verschuldigde loonheffing wordt ingehouden over de reeds uitbetaalde vergoeding in het geval de bewijsstukken niet tijdig zijn overlegd, is niet meer nodig. Door de wijziging van artikel 6, vijfde lid, (onderdeel F, onder 3), dient de ambtenaar direct bij zijn aanvraag de bewijsstukken te overleggen.

Voor het overige zijn enkele technische aanpassingen in artikel 8 gedaan.

Artikel II

De regeling treedt in werking op 1 januari 2017. De (potentiële) deelnemers zijn in 2013 reeds bij circulaire op de hoogte gesteld van de keuze om de IKAP-regeling rijkspersoneel materieel ongewijzigd te laten.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


X Noot
1

Op basis van het overgangsrecht van artikel 39c Wet op de loonbelasting 1964 bleven deze bepalingen nog geldig tot 1 januari 2015.</sup>

Naar boven