IKAP-Regeling rijkspersoneel

27 oktober 2003

Nr. PMR/AV03/77702

DGMOD/PMR/AV

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 21c van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en artikel 34c van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. ARAR: Algemeen Rijksambtenarenreglement;

b. ARSG: Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

c. BBRA 1984: Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

d. IKAP: Individuele Keuzen in het Arbeidsvoorwaardenpakket;

e. Onze Minister: het hoofd van het betrokken ministerie;

f. ambtenaar: degene, die is aangesteld op grond van het ARAR of ARSG;

g. bevoegd gezag: het met betrekking tot de toepassing van dit besluit tot beslissen bevoegd gezag;

h. arbeidsduur, arbeidsduurfactor, vakantie: hetgeen daaronder wordt verstaan in het ARAR of ARSG;

i. peildatum: de eerste dag van de maand waarin de ambtenaar op grond van dit besluit een aanvraag heeft ingediend;

j. salaris, salaris per uur, vakantie-uitkering: hetgeen daaronder wordt verstaan in het BBRA 1984;

k. jaarsalaris: het salaris gedurende het kalenderjaar waarin van dit besluit gebruik wordt gemaakt.

Artikel 2. Algemene bepalingen

1. De ambtenaar maakt zijn keuze(n) in het kader van IKAP kenbaar door middel van een aanvraag. De aanvraag wordt ingediend op een door het bevoegd gezag aangegeven wijze.

2. De ambtenaar kan zijn keuze(n) maandelijks kenbaar maken.

3. De aanvraag dient te worden ingediend uiterlijk vóór de eerste dag van de tweede maand die voorafgaat aan de maand waarin aan de keuze uitvoering moet worden gegeven. Het bevoegd gezag kan toestaan dat de aanvraag na genoemd tijdstip wordt ingediend.

4. Als de aanvraag betrekking heeft op een bepaalde periode dient in de aanvraag de desbetreffende periode in hele kalendermaanden te worden aangegeven.

5. Met uitzondering van de keuze voor een maandelijkse toekenning van een belastingvrije vergoeding voor kinderopvang of een studie/opleiding voor een beroep, dient een gemaakte keuze binnen het kalenderjaar te zijn gerealiseerd.

6. De ambtenaar kan binnen een kalenderjaar niet kiezen:

a. voor zowel meer uren werken, bedoeld in artikel 3, als voor minder uren werken, bedoeld in artikel 4;

b. voor zowel minder uren werken, bedoeld in artikel 4, als voor vermindering van de aanspraak op vakantie, bedoeld in artikel 5.

7. Het bevoegd gezag kent de aanvraag toe, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich tegen honorering van de aanvraag verzet.

8. Op een gehonoreerde aanvraag kan gedurende de periode waarop deze betrekking heeft niet meer worden teruggekomen.

9. De vergoeding voor meer uren werken, bedoeld in artikel 3, de inhouding voor minder uren werken, bedoeld in artikel 4, alsmede de vergoeding voor de uren waarmee de aanspraak op vakantie wordt verlaagd, bedoeld in artikel 5, worden berekend op basis van het salaris per uur dat de ambtenaar geniet op de peildatum. Eventuele aanpassingen van het salaris met terugwerkende kracht naar een datum op of voor de peildatum hebben geen invloed op het per de peildatum vastgestelde salaris per uur.

Artikel 3. Meer uren werken

1. De ambtenaar kan een aanvraag indienen om in een bepaalde periode meer uren te werken dan de voor hem geldende arbeidsduur. Het aantal meer te werken uren is maximaal 100 uur per kalenderjaar. Bij een onvolledige arbeidsduur geldt een naar evenredigheid vastgesteld lager aantal hele uren als maximum. De uitkomst wordt zo nodig afgerond op hele uren naar boven. Het totaal van de arbeidsduur en het ingevolge dit lid toegewezen aantal meer te werken uren bedraagt niet meer dan gemiddeld 40 uur per week. Voor dezelfde periode kan niet een tweede aanvraag om nog meer uren te mogen werken worden ingediend.

2. Per meer gewerkt uur ontvangt de ambtenaar een vergoeding die maandelijks wordt uitbetaald op basis van het gemiddelde aantal meer te werken uren per maand gedurende de periode dat de ambtenaar meer uren werkt.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op de ambtenaar:

a. wiens gemiddelde wekelijkse werktijd op grond van artikel 21a van het ARAR of artikel 34a van het ARSG is teruggebracht;

b. die op grond van artikel 33g van het ARAR of artikel 62a van het ARSG ouderschapsverlof geniet;

c. die buitengewoon verlof van lange duur geniet.

Artikel 4. Minder uren werken

1. De ambtenaar kan een aanvraag indienen om in een bepaalde periode minder uren te werken dan de voor hem geldende arbeidsduur. Indien sprake is van een arbeidsduur van meer dan 36 uur per week dient, alvorens de aanvraag in behandeling kan worden genomen, die arbeidsduur teruggebracht te worden tot ten hoogste gemiddeld 36 uur per week. Het aantal minder te werken uren is maximaal 80 uur per kalenderjaar. Bij een onvolledige arbeidsduur geldt een naar evenredigheid vastgesteld lager aantal hele uren als maximum. De uitkomst wordt zonodig afgerond op hele uren naar boven. Voor dezelfde periode kan niet een tweede aanvraag om nog minder uren te mogen werken worden ingediend.

2. Per minder gewerkt uur heeft een inhouding op het salaris van de ambtenaar plaats die maandelijks wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde aantal minder te werken uren per maand gedurende de periode dat de ambtenaar minder werkt.

Artikel 5. Vermindering van de aanspraak op vakantie

1. De ambtenaar kan een aanvraag indienen om zijn aanspraak op vakantie te verminderen. Het totale aantal uren vakantie waarmee de aanspraak in een jaar kan worden verminderd, bedraagt ten hoogste het aantal uren vakantie waarop de ambtenaar over het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft, verminderd met: 144 uur vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding op hele uren naar boven plaats.

2. Voor elk uur waarmee de aanspraak op vakantie wordt verminderd ontvangt de ambtenaar een vergoeding. Deze vergoeding wordt in een keer uitbetaald.

Artikel 6. Afzien van aanspraken ten behoeve van vastgestelde bestemmingsmogelijkheden

1. De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om in ruil voor een belastingvrije vergoeding voor of verstrekking van een of meer in het tweede lid genoemde bestemmingsmogelijkheden geheel of gedeeltelijk af te zien van een of meer van de volgende aanspraken:

a. maximaal 10% van het jaarsalaris;

b. de vergoeding voor meer uren werken, bedoeld in artikel 3;

c. de vergoeding voor de vermindering van de jaarlijkse aanspraak op vakantie, bedoeld in artikel 5;

d. de vakantie-uitkering.

2. Voor zover de geldende fiscale bepalingen dit mogelijk maken zijn de belastingvrije bestemmingsmogelijkheden:

a. een personal computer en/of bijbehorende randapparatuur;

b. vermindering van de ouderbijdrage voor kinderopvang;

c. een fiets voor het woon-werkverkeer en een fietsverzekering;

d. de inrichting van een telewerkruimte;

e. vakliteratuur;

f. een studie/opleiding voor een beroep;

g. openbaar vervoerbewijzen die mede voor het werk worden gebruikt;

h. vakbondscontributies.

3. Van een aanspraak als genoemd in het eerste lid kan slechts worden afgezien als deze aanspraak nog niet tot uitbetaling is gekomen.

4. Voor zover de fiscale bepalingen dit mogelijk maken kan de gevraagde belastingvrije vergoeding in een keer worden uitbetaald voorafgaande aan het moment waarop de ingezette aanspraken tot uitbetaling zouden zijn gekomen.

5. De ambtenaar dient bij de in het eerste lid bedoelde aanvraag, maar uiterlijk binnen een maand na ontvangst van de belastingvrije vergoeding, bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat de kosten waarvoor die vergoeding is verstrekt daadwerkelijk zijn gemaakt.

6. Voor zover daarvan op grond van het eerste lid niet is afgezien kan de ambtenaar de vergoeding voor meer uren werken, bedoeld in artikel 3, en/of de vergoeding voor de vermindering van de jaarlijkse aanspraak op vakantie, bedoeld in artikel 5, inzetten voor verlofsparen, overeenkomstig artikel 2.1.3. van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel.

Artikel 7. Opschorting als gevolg van het niet verrichten van arbeid

1. Zodra de ambtenaar in verband met ziekte gedurende een aaneengesloten periode van vier weken geheel of gedeeltelijk ongeschikt is zijn dienst te verrichten, wordt voor de verdere duur van de arbeidsongeschiktheid de uitbetaling van de maandelijkse vergoeding voor meer uren werken of de inhouding voor minder uren werken, stopgezet.

2. Zodra de ambtenaar weer volledig arbeidsgeschikt is, besluit het bevoegd gezag, na overleg met de ambtenaar, of en op welke wijze de toegewezen IKAP-aanvraag wordt voortgezet.

3. De voorgaande leden worden op overeenkomstige wijze toegepast zodra de ambtenaar om bijzondere redenen, anders dan vanwege arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, vakantie of verlof, gedurende een aaneengesloten periode van tenminste vier weken geen arbeid verricht.

Artikel 8. Inhouding, verrekening of uitbetaling

1. Indien de ambtenaar aan wie een belastingvrije vergoeding is uitbetaald de bewijsstukken als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, niet tijdig overlegt worden over die vergoeding alsnog de verschuldigde loonheffing en sociale premies ingehouden.

2. In geval van:

a. beëindiging van het dienstverband;

b. verplaatsing naar een ander tot aanstellen bevoegd gezag binnen de sector Rijk;

c. structurele wijziging van de arbeidsduur;

d. toepassing van artikel 21a van het ARAR of artikel 34a van het ARSG;

e. gedeeltelijk ontslag als bedoel in artikel 94a, derde lid, van het ARAR of artikel 124a, derde lid, van het ARSG;

f. ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 33g van het ARAR of artikel 62a van het ARSG;

g. buitengewoon verlof van lange duur,

wordt vastgesteld welke in het kader van dit besluit opgebouwde en in geldswaarde uit te drukken aanspraken en aangegane verplichtingen tussen het bevoegd gezag en de ambtenaar op dat moment bestaan. Indien van toepassing, vindt verrekening dan wel uitbetaling plaats.

3. Indien een aanvraag voor meer of minder uren werken niet meer volledig binnen het kalenderjaar kan worden uitgevoerd, heeft een herberekening van de vergoeding of de inhouding plaats op basis van de daadwerkelijk meer of minder gewerkte uren.

4. Indien de aanspraak op vakantie niet of niet volledig is opgebouwd, heeft een herberekening van de vakantie plaats. Een eventuele verrekening vindt plaats in onderling overleg tussen het bevoegd gezag en de ambtenaar.

5. Bij overlijden van de ambtenaar wordt gehandeld zoals in het tweede lid is aangegeven, waarbij een eventueel saldo ten gunste van de werkgever niet wordt ingevorderd.

Artikel 9. Meldingsplicht en verhaal loonheffing

1. De ambtenaar is verplicht alle omstandigheden die van betekenis zijn voor de uitvoering van de toegewezen IKAP-aanvraag in het kader van dit besluit terstond bij het bevoegd gezag te melden.

2. Indien achteraf blijkt dat door onjuiste informatie van de ambtenaar een vergoeding ten onrechte belastingvrij is verstrekt, zullen de loonheffing en sociale premies die over die vergoeding verschuldigd zijn, alsmede de eventuele boetes, op de ambtenaar worden verhaald.

Artikel 10. Hardheidsclausule

In geval van bijzondere omstandigheden waardoor een strikte toepassing van dit besluit naar het oordeel van het bevoegd gezag in strijd zou zijn met de redelijkheid of de billijkheid, kan door het bevoegd gezag van dit besluit worden afgeweken.

Artikel 11. Vervallen voorschriften

Het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 juni 2001, nr. AD2001/U73347 (Stcrt. 120), zoals gewijzigd bij Besluit van 17 augustus 2001, nr. AD2001/U83002 (Stcrt. 161), vervalt.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2004 en kan terugwerken tot en met een door onze Minister in overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren overeengekomen datum in 2003 voor de onder hem ressorterende ambtenaren.

2. Dit besluit kan worden aangehaald als IKAP-regeling rijkspersoneel.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,voor deze:
de directeur-generaal Management Openbare Dienst,
R.IJ.M. Kuipers.

Toelichting

Algemeen

In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2000-2001 zijn afspraken gemaakt over de invoering van Individuele Keuzen in het Arbeidsvoorwaardenpakket (IKAP). Deze afspraken bieden de ambtenaar in de sector Rijk de mogelijkheid om onder voorwaarden zijn individuele pakket arbeidsvoorwaarden samen te stellen. Zo kan hij kiezen om: meer te werken, minder te werken en een aantal rechtspositionele aanspraken (bronnen) in te zetten voor bestemmingsmogelijkheden (doelen), die op grond van de belastingwetgeving een fiscaal voordeel opleveren ten opzichte van netto uitbetaling. De keuzemogelijkheden die de ambtenaar heeft zijn per ministerie vastgelegd in een IKAP-regeling.

Vastgesteld is dat de uitvoering van IKAP efficiënter kan. In verband daarmee is in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2002-2003 afgesproken het aantal bronnen te beperken en het salaris als bron een meer prominente rol te laten spelen. Daarnaast is er behoefte aan harmonisering van de regelgeving en de daarin vastgelegde keuzemogelijkheden. Om die reden is besloten de door de ministeries vastgestelde regelingen te vervangen door de onderhavige regeling. Dit betekent dat er voor de ministeries geen ruimte meer is om een eigen IKAP-(uitvoerings)regeling vast te stellen.

De IKAP-regeling rijkspersoneel biedt de ambtenaar met ingang van 1 januari 2004 de volgende keuzemogelijkheden:

- een vergoeding voor:

• meer uren werken (afhankelijk van de arbeidsduur tot maximaal 100 uren per kalenderjaar);

• een vermindering van de jaarlijkse aanspraak op vakantie, nadat deze is verminderd met: 144 uur vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor;

- een inhouding op het salaris voor minder uren werken (afhankelijk van de arbeidsduur tot maximaal 80 uren per kalenderjaar);

- geheel of gedeeltelijk afzien van:

• maximaal 10% van het jaarsalaris;

• de vergoeding voor meer uren werken;

• de vergoeding voor de vermindering van de aanspraak op vakantie;

• de vakantie-uitkering,

- in ruil voor een belastingvrije vergoeding voor of verstrekking van:

• een personal computer en/of bijbehorende randapparatuur;

• vermindering van de ouderbijdrage voor kinderopvang;

• een fiets voor het woon-werkverkeer en een fietsverzekering;

• de inrichting van een telewerkruimte;

• vakliteratuur;

• een studie/opleiding voor een beroep;

• openbaar vervoerbewijzen die mede voor het werk worden gebruikt;

• vakbondscontributies.

De hiervoor genoemde bronnen en doelen zijn limitatief.

Er is besloten de opbouw van extra pensioen niet meer in IKAP op te nemen. De beheerslast van de procedure via IKAP was namelijk veel groter dan bij de directe procedure, waarbij de ambtenaar stortingen doet ten behoeve van een ABP-extra pensioen. De fiscale voordelen voor de ambtenaar blijven hierbij van kracht.

Deelname aan de IKAP-regeling rijkspersoneel kan consequenties hebben voor de berekening van het dagloon en de hoogte van de uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid. Zo kan het inzetten van salaris en de vakantie-uitkering leiden tot een lagere (bovenwettelijke) WAO-uitkering of (bovenwettelijke) WW-uitkering voor degenen wier dagloon lager is dan het maximumdagloon waarover die uitkeringen worden berekend. Een vergoeding voor meer gewerkte uren wordt bij de bepaling van het dagloon in het kader van de WAO en de WW meegenomen. Het minder uren werken heeft geen consequenties voor het WW-dagloon en een verwaarloosbaar effect op het WAO-dagloon, waarvoor overigens compensatie plaatsvindt door middel van de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Voor de ambtenaar die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is zal het meer of minder uren werken gevolgen kunnen hebben voor de mate van arbeidsongeschiktheid en de herplaatsingtoelage.

Het bevoegd gezag beoordeelt de aanvragen en stelt vast of een zwaarwegend dienstbelang zich niet verzet tegen inwilliging van de aanvraag en of deze niet in strijd zijn met de ter zake geldende fiscale bepalingen.

Deelname aan de IKAP-regeling rijkspersoneel heeft een jaarlijks karakter. Aan gehonoreerde keuzen voor een bepaald kalenderjaar kunnen geen rechten worden ontleend voor de komende jaren. De omstandigheid dat voor dit jaar aanvragen zijn toegekend kan niet automatisch betekenen dat deze in een volgende periode ook moeten worden ingewilligd. Zo kunnen de heersende bedrijfsomstandigheden van jaar tot jaar verschillen of kan het criterium `zwaarwegend dienstbelang' een andere inhoud hebben.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De regeling staat open voor alle ambtenaren die tot de sector Rijk behoren. Dit betekent dat ambtenaren met een tijdelijk dienstverband niet van de regeling zijn uitgesloten (stagiaires bijvoorbeeld wel). De aard van het tijdelijk dienstverband zal in veel gevallen wel betrokken worden bij de afweging een verzoek al dan niet te honoreren.

Ten aanzien van ambtenaren met een afwijkende arbeidsduur is de arbeidsduurfactor van toepassing. Dit is een breuk met als noemer het aantal uren per week bij een volledige arbeidsduur (36) en als teller de voor de ambtenaar vastgestelde arbeidsduur.

De eerste dag van de maand waarin de ambtenaar zijn aanvraag heeft ingediend is de datum waarop voor de toepassing van dit besluit het salaris per uur wordt vastgesteld (de zgn. peildatum). Dit leidt tot het voordeel dat ruim tevoren met een geldswaarde kan worden gewerkt die naderhand niet steeds wordt gemuteerd als gevolg van beloningsbeslissingen. Overigens betekent dit ook dat beloningsbeslissingen waaraan terugwerkende kracht wordt gegeven evenmin relevant zijn in het kader van deze regeling. Uitzondering hierop moet zijn als de aanpassing met een terugwerkende kracht het gevolg is van een beslissing op bezwaar of naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak. In die gevallen dient de ambtenaar die in het gelijk wordt gesteld zoveel mogelijk te worden behandeld als ware reeds op de peildatum sprake van een ander uurloon.

Artikel 2

De ambtenaar moet de aanvraag waarmee hij zijn keuze(n) kenbaar maakt uiterlijk indienen vóór de eerste dag van de tweede maand die voorafgaat aan de maand waarin uitbetaling plaatsheeft. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om een later ingediend verzoek alsnog in behandeling te nemen.

De ambtenaar kan zijn keuze(n) maandelijks kenbaar maken. De keuze om geheel of gedeeltelijk af te zien van de aanspraak op de vakantie-uitkering in ruil voor een belastingvrije vergoeding dient uiterlijk in de maand februari te worden ingediend.

In hetzelfde kalenderjaar kunnen geen tegenstrijdige keuzen worden gemaakt. Meer en minder uren werken in hetzelfde jaar kan dus niet. Dit geldt ook voor minder uren werken in combinatie met het afzien van vakantie-aanspraken.

Het bevoegd gezag beslist op een zodanig tijdstip op een tijdig en op de voorgeschreven wijze ingediende aanvraag dat tijdig aan de door de ambtenaar kenbaar gemaakte keuze uitvoering kan worden gegeven.

Het bevoegd gezag kent de aanvraag toe, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich tegen inwilliging van de aanvraag verzet. Een zwaarwegend dienstbelang kan met name een rol spelen bij aanvragen die betrekking hebben op meer en minder uren werken. Uitgangspunt is echter dat dergelijke aanvragen worden ingewilligd en dat gehele of gedeeltelijke afwijzing uitsluitend kan gebeuren volgens de criteria van de Wet aanpassing arbeidsduur. Zo is er sprake van een zwaarwegend dienstbelang als het meer uren gaan werken leidt tot ernstige problemen:

- van financiële of organisatorische aard;

- wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk, of

- omdat de vastgestelde formatieruimte of personeelsbegroting daartoe ontoereikend is.

Het betreft hier overigens een niet-limitatieve opsomming. Ook andere economische, technische of operationele belangen die ernstig worden geschaad bij honorering van de aanvraag, kunnen reden zijn het verzoek af te wijzen. Als een zwaarwegend dienstbelang dat zich verzet tegen toewijzing van de aanvraag kan bijvoorbeeld ook worden aangemerkt:

- Het feit dat het meer uren gaan werken voor de desbetreffende ambtenaar schadelijk zou zijn voor zijn gezondheid. Dat zal zich bijvoorbeeld kunnen voordoen in de situatie dat de ambtenaar een hoge verzuimfrequentie heeft, zojuist hersteld is of niet volledig arbeidsongeschikt is verklaard. In dat geval kan het bevoegd gezag van mening zijn dat het niet wenselijk is om de arbeidsduur van de ambtenaar te verlengen.

- Indien honorering van de aanvraag leidt tot oneigenlijk gebruik, bijvoorbeeld als de ambtenaar verzoekt om meer uren te werken terwijl deze volledig arbeidsongeschikt is.

- Het (dis-)functioneren van de ambtenaar. De situatie kan zich voordoen dat het bevoegd gezag een ambtenaar in dienst heeft wiens functioneren hij niet voldoende acht. In dat geval kan het bevoegd gezag van oordeel zijn dat het niet gewenst is dat de ambtenaar meer uren gaat werken. Essentieel hierbij is wel dat het bevoegd gezag de ambtenaar tijdig van zijn ontevredenheid over het functioneren op de hoogte heeft gesteld en een behoorlijk gedocumenteerd personeelsdossier heeft bijgehouden. Het kan dus niet zo zijn dat de ambtenaar pas bij de behandeling van een verzoek in het kader van IKAP door de werkgever op de hoogte wordt gebracht van de ontevredenheid over zijn functioneren.

De Wet aanpassing arbeidsduur biedt ook aanknopingspunten voor het beoordelen van de vraag of een aanvraag om minder uren te werken kan worden ingewilligd dan wel om redenen van zwaarwegend dienstbelang kan worden afgewezen. Het kan dan gaan om problemen:

- voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren;

- op het gebied van de veiligheid, of

- van roostertechnische aard.

Ook deze opsomming is niet limitatief. Andere economische, technische of operationele belangen die ernstig zouden worden geschaad bij het inwilligen van het verzoek, kunnen reden zijn het verzoek af te wijzen.

De aanvraag kan eveneens worden geweigerd indien het effect van de keuze voor de ambtenaar gedurende het nog resterende deel van het kalenderjaar beperkt is en de uitvoering voor de bedrijfsvoering op bezwaren stuit. In verband daarmee kan het bevoegd gezag een uiterste datum vaststellen waarvoor een aanvraag moet zijn ingediend wil deze in het lopende kalenderjaar nog kunnen worden uitgevoerd.

De gehele of gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag gebeurt schriftelijk en wordt gemotiveerd. Indien de ambtenaar zich niet kan verenigen met een afwijzende beslissing kan hij op grond van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na bekendmaking van het besluit bezwaar maken. Binnen zes weken na de beslissing op het bezwaar kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank.

Uitbetaling of inhouding vindt zo spoedig mogelijk plaats nadat het bevoegd gezag de aanvraag heeft goedgekeurd. Voor meer en minder gewerkte uren en voor de vermindering van de aanspraak op vakantie geldt het salaris per uur dat de ambtenaar verdient op de peildatum.

Een gemaakte keuze dient binnen het kalenderjaar te zijn gerealiseerd. Dit houdt in dat de bronnen binnen een jaar moeten zijn ingezet. In de praktijk betekent dit dat een aanvraag in het algemeen nog binnen het kalenderjaar kan worden uitgevoerd als deze vóór 1 oktober is ingediend.

Omdat de kosten van kinderopvang en uitgaven voor een studie/opleiding voor een beroep vaak maandelijks en/of over een langere termijn worden gemaakt en het fiscaal niet mogelijk is een belastingvrije vergoeding te verstrekken voordat de kosten zijn gemaakt behoeft een keuze voor die doelen niet binnen het kalenderjaar te worden gerealiseerd. In verband daarmee kunnen bronnen voor die doelen worden gereserveerd en kan uitbetaling van de belastingvrije vergoeding worden gespreid of in een keer aan het einde van het kalenderjaar plaatsvinden. Ook is het mogelijk de bedragen die zijn gereserveerd voor een belastingvrije vergoeding voor kinderopvang en voor uitgaven ter zake van een studie/opleiding voor een beroep voor de duur van de kinderopvang, dan wel gedurende de studie/opleiding telkens over te boeken naar een volgend kalenderjaar en deze bedragen vervolgens uit te betalen ten behoeve van de in dat jaar gemaakte kosten.

Uitbetaling van een aanvullende belastingvrije vergoeding voor de kosten van kinderopvang na afloop van het kalenderjaar waarin die kosten zijn gemaakt is niet mogelijk, tenzij de desbetreffende nota's door de ambtenaar pas na afloop van dat kalenderjaar zijn ontvangen.

Artikel 3

Er mag per jaar maximaal 100 uren meer worden gewerkt. Bij een onvolledige arbeidsduur geldt een naar evenredigheid vastgesteld lager aantal uren als maximum. Dit wordt bereikt door het maximum aantal uren dat behoort bij een volledige arbeidsduur te vermenigvuldigen met de arbeidsduurfactor. De uitkomst wordt zonodig afgerond op hele uren naar boven.

Er geldt geen evenredigheidseis m.b.t. de resterende maanden van het jaar. Dit betekent dat als een ambtenaar bijv. met ingang van de maand juli 100 uur meer wil werken dat kan worden toegestaan, zolang zijn gemiddelde wekelijkse werktijd maar binnen de grenzen van de Arbeidstijdenwet blijft. Als een ambtenaar bijv. in november aangeeft 100 uren meer te willen werken en hij heeft nog voldoende compensatie-uren over dan kunnen die 100 uren daarop in mindering worden gebracht.

Indien gedurende de periode waarin meer wordt gewerkt de werktijdregeling wordt aangepast, worden in die periode minder compensatie-uren opgebouwd.

Voorbeeld

In een bepaald jaar bedraagt het aantal te werken uren bij een volledige arbeidsduur op jaarbasis 1822. Indien ervoor gekozen wordt om 100 uren meer te werken bedraagt het aantal te werken uren 1922. Indien de werktijdregeling het hele jaar gebaseerd blijft op een 40-urige werkweek bedraagt het aantal te werken uren 2024. De omvang van de compensatie-uren bedraagt dan 2024 - 1922 = 102 uur.

Vanaf 1 april 2002 is het mogelijk de arbeidsduur op ten hoogste gemiddeld 40 uur per week te doen vaststellen. Een verlenging van de arbeidsduur kan invloed hebben op het maximum aantal uren dat in het kader van IKAP meer kan worden gewerkt, aangezien de structurele arbeidsduur en deelname aan IKAP voor wat betreft de tijdelijke uitbreiding van het aantal uren in totaliteit is gemaximeerd tot gemiddeld 40 uur per week.

Over de vergoeding voor de meer gewerkte uren wordt uitbetaald zijn loonheffing en sociale premies verschuldigd. Uitbetaling vindt maandelijks plaats op basis van het gemiddelde aantal meer te werken uren per maand. De vergoeding voor de meer gewerkte uren wordt niet aangemerkt als salaris of bezoldiging en telt derhalve niet mee bij de berekening van onder meer de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering en de toelage voor het verrichten van onregelmatige dienst. De meer gewerkte uren worden niet beschouwd als overwerkuren. Het tijdelijk meer uren werken heeft geen gevolgen voor het pensioen en de overige rechtspositionele aanspraken.

In de periode waarin gebruik wordt gemaakt van de PAS-regeling, ouderschapsverlof of buitengewoon verlof van lange duur kan geen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om meer uren te gaan werken.

Indien zich de situatie voordoet dat een ambtenaar aan wie is toegestaan om meer uren te werken vervolgens voor hetzelfde jaar een verzoek om ouderschapsverlof indient, ontmoet het geen bezwaar als de periode waarin de ambtenaar meer uren moet werken wordt onderbroken door het ouderschapsverlof, mits na afloop van dat verlof de resterende meer te werken uren nog binnen dat jaar kunnen worden gerealiseerd.

De vergoeding voor meer gewerkte uren kan worden ingezet als bron voor verlofsparen (zie ook de toelichting op artikel 6).

Artikel 4

Er mag per jaar maximaal 80 uren minder worden gewerkt. Bij een onvolledige arbeidsduur geldt een naar evenredigheid vastgesteld lager aantal uren als maximum. Hiertoe wordt het maximum behorende bij een volledige arbeidsduur vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor. De uitkomst wordt zonodig afgerond op hele uren naar boven. Het aantal uren dat minder wordt gewerkt wordt uitgedrukt in extra vrije tijd. Indien de ambtenaar aanspraak heeft op compensatie-uren kan deze extra vrije tijd aan het tegoed aan compensatie-uren worden toegevoegd.

Voor elk minder gewerkt uur wordt een inhouding op het bruto salaris toegepast. De inhouding geschiedt bij de berekening van bruto naar netto. Bij de berekening van de loonheffing wordt rekening gehouden met de inhouding. Er wordt dus minder loonheffing ingehouden. De keuze om minder uren te gaan werken leidt tot een lager premieloon en derhalve tot een lagere premieheffing. De inhouding leidt niet tot vermindering van de grondslag voor berekening van de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering. De keuze om minder uren te gaan werken heeft geen consequenties voor het pensioen en de rechtspositionele aanspraken die gerelateerd zijn aan de formele arbeidsduur (dit betreft zaken als het aantal vakantie-uren, het aantal uren ouderschapsverlof en de BTZR-uitkering).

Artikel 5

Het is mogelijk te kiezen voor uitbetaling van vakantie-uren. Er kan slechts gebruik worden gemaakt van de vakantie-uren die betrekking hebben op het lopende kalenderjaar. Vakantie-uren die uit vorige jaren zijn overgeboekt kunnen niet in aanmerking worden genomen.

Het aantal vakantie-uren dat kan worden verkocht is afhankelijk van de leeftijd van de ambtenaar en van de omvang van de arbeidsduur. Bovendien is het aantal uren waarmee de aanspraak op vakantie kan worden verminderd gebonden aan een maximum. Het aantal vakantie-uren waarop aanspraak bestaat kan bij een volledige arbeidsduur (gemiddeld 36 uur per week) worden verlaagd tot minimaal 144 uren per jaar. Dit betekent dat, naar boven afgerond op hele uren, bij een volledige arbeidsduur de totale jaarlijkse aanspraak op vakantie kan worden verminderd met:

- bij een leeftijd jonger dan 45 jaar: 22 uur

- bij een leeftijd van 45 tot en met 49 jaar: 29 uur

- bij een leeftijd van 50 tot en met 54 jaar: 36 uur

- bij een leeftijd van 55 tot en met 59 jaar: 44 uur

- bij een leeftijd van 60 jaar en ouder: 51 uur.

Voor het vaststellen van het aantal uren moet worden uitgegaan van de leeftijd die de ambtenaar in het lopende kalenderjaar bereikt. Indien wordt deelgenomen aan de PAS-regeling dan bestaat geen aanspraak op de leeftijdsgebonden verhoging van de duur van de vakantie.

Voor ambtenaren met een onvolledige arbeidsduur wordt het aantal uren naar rato berekend. Dit geschiedt op de volgende wijze. Allereerst wordt het aantal vakantie-uren berekend in hele uren, zo nodig door afronding naar boven. Vervolgens wordt het minimum aantal vakantie-uren berekend door vermenigvuldiging van 144 uur met de arbeidsduurfactor. Ook deze uitkomst wordt zonodig naar boven afgerond op hele uren. Het maximum aantal te verkopen vakantie-uren per jaar is de uitkomst van de aftreksom: het aantal vakantie-uren minus het resultaat van de arbeidsduurfactor maal 144 uur.

Indien in het lopende kalenderjaar geheel of gedeeltelijk geen dienst wordt verricht geldt een beperking van de aanspraken op vakantie. Dit kan zich onder meer voordoen bij non-activiteit, ouderschapsverlof en schorsing.

De vergoeding voor vakantie-uren wordt niet aangemerkt als salaris of bezoldiging en telt derhalve niet mee bij de berekening van onder meer de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering. Vermindering van de aanspraak op vakantie heeft geen gevolgen voor het pensioen.

De vergoeding voor het aantal uren waarmee de aanspraak op vakantie wordt verminderd, kan worden ingezet als bron voor verlofsparen (zie ook de toelichting op artikel 6).

Artikel 6

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de rechtspositionele aanspraken (bronnen) en de bestemmingsmogelijkheden (doelen), die op grond van de belastingwetgeving een fiscaal voordeel opleveren. Het betreft een limitatieve opsomming van de bronnen en doelen, welke hierna afzonderlijk worden toegelicht.

Bronnen

Salaris

De ambtenaar kan afzien van maximaal 10% van zijn bruto jaarsalaris in ruil voor een belastingvrije vergoeding voor een of meer in dit artikel genoemde doelen. Dit percentage wordt, gelet op de gevolgen voor de dagloonberekening t.b.v. de WAO en de WW, reëel geacht.

Meer uren werken

Het is mogelijk om ten behoeve van bepaalde bestedingsmogelijkheden af te zien van de vergoeding voor de meer te werken uren (zie ook de toelichting op artikel 3).

Vakantie

De ambtenaar kan een aanvraag indienen om ten behoeve van bepaalde bestedingsmogelijkheden af te zien van de hem toe te kennen vergoeding in verband met een vermindering van de aanspraak op vakantie (zie ook de toelichting op artikel 5).

Vakantie-uitkering

Deze bron kan geheel of gedeeltelijk worden ingeruild voor een of meer doelen. Voor (het gedeelte van) de vakantie-uitkering waarvan in het kader van IKAP is afgezien kan geen voorschot worden aangevraagd. Er zijn geen gevolgen voor het pensioen en de overige rechtspositionele aanspraken.

Doelen

De belastingwetgeving biedt de mogelijkheid een aantal zaken belastingvrij te verstrekken. Bij de totstandkoming van deze regelgeving kan deze als volgt worden uitgelegd.

Belastingvrije vergoeding voor een personal computer en/of bijbehorende randapparatuur

In totaal kunnen de aanschafkosten van een pc en/of bijbehorende randapparatuur tot ten hoogste € 2.269 in het lopende kalenderjaar belastingvrij worden vergoed. Op dit bedrag komen in mindering eventuele eerdere vergoedingen en de waarde van eventuele verstrekkingen in het lopende en de twee voorafgaande kalenderjaren. Hierbij geldt voorts dat de vergoeding voor een reeds aangeschafte pc en/of bijbehorende randapparatuur belastingvrij is tot ten hoogste de nog niet verstreken afschrijvingstermijnen en de restwaarde van de apparatuur. Bovendien moet aannemelijk worden gemaakt dat de pc en/of bijbehorende randapparatuur mede voor het werk wordt gebruikt.

De werkgever mag alleen een belastingvrije kostenvergoeding verstrekken als de pc en/of bijbehorende randapparatuur mede wordt gebruikt voor het werk. Dit impliceert o.a. het volgende:

- de pc's moeten `compatibel' zijn met de door de werkgever gehanteerde configuraties;

- de pc's moeten zijn voorzien van software die voor het zakelijk gebruik noodzakelijk is;

- er moet een verklaring omtrent de aard van het zakelijk gebruik door de ambtenaar en het bevoegd gezag worden ondertekend.

Belastingvrije kostenvergoedingen voor pc's en/of randapparatuur moeten worden vastgelegd in de loonadministratie. De verklaring omtrent het zakelijk gebruik moet bij de loon- of personeelsadministratie worden bewaard. Er hoeft niets op de jaaropgave van de ambtenaar te worden vermeld.

Met betrekking tot het zakelijk gebruik is door de fiscus het volgende standpunt ingenomen.

- Het schrijven van een brief of een nota, of het vervaardigen van een overzicht of rapport ten behoeve van de dienstbetrekking wordt aangemerkt als zakelijk gebruik. Het leren omgaan met algemene toepassingssoftware, zoals een tekstverwerkings- of spreadsheetprogramma, kan niet gerangschikt worden onder zakelijk gebruik.

- Vereist is dat - gelet op de aard van de werkzaamheden van de werknemer - aannemelijk is dat de werkzaamheden ten behoeve van de dienstbetrekking verricht worden op de privé-pc. Dit gebruik moet meer dan incidenteel plaatsvinden. Bij regelmatig zakelijk gebruik, bijvoorbeeld enkele malen per week, zal de duur van dit gebruik minder van belang zijn. Bij minder regelmatig maar afzonderlijk bezien wel langdurig gebruik kan niettemin toch sprake zijn van een voldoende mate van zakelijk gebruik. Doorgaans zal de werkgever op grond van historische gegevens en/of de aard van de functie inzicht hebben in de mate waarin een privé-pc in het kader van de dienstbetrekking is of zal worden gebruikt. Gezien het bovenstaande is voor bepaalde (groepen van) werknemers op voorhand duidelijk dat zij voldoende zakelijk gebruik maken van de privé-pc. Te denken valt aan werknemers die regelmatig thuis werken. Van andere (groepen van) werknemers is duidelijk dat zij weinig of niet thuis werken: daarvoor is voldoende zakelijk gebruik niet op voorhand aannemelijk.

- Voorts is het standpunt ingenomen dat bijvoorbeeld het thuisgebruik van de pc voor inhoudelijke leerdoeleinden, in bepaalde gevallen een voorbeeld van zakelijk gebruik zou kunnen zijn.

Het bevoegd gezag tekent mede voor de verklaring omtrent het zakelijk gebruik. Verwacht wordt dat het bevoegd gezag de verklaring van de betrokken ambtenaar op aannemelijkheid toetst. Bij twijfel over de juistheid van de verklaring mag geen belastingvrije vergoeding worden verstrekt.

Alle ambtenaren, doch vooral ambtenaren die thuis een (portable) computer van de werkgever in bruikleen hebben, dienen er rekening mee te houden dat indien achteraf blijkt dat onvoldoende aannemelijk is dat de pc waarvoor een belastingvrije bijdrage is verstrekt mede ter verwerving van het loon wordt gebruikt, de fiscale gevolgen voor hun rekening komen.

Voor reeds aangeschafte apparatuur dienen de op naam gestelde aankoopbewijzen direct te worden overgelegd. Voor nog aan te schaffen apparatuur dienen de op naam gestelde aankoopbewijzen binnen een maand na de aankoopdatum te worden overgelegd. De aankoopdatum is van belang voor de berekening van het bedrag dat maximaal als belastingvrije kostenvergoeding kan worden verstrekt. Berekening van dit bedrag vindt als volgt plaats:

Aantal verstreken maanden, gerekend vanaf de maand volgende op de maand van aanschaf tot 1 januari van het jaar van uitbetaling van de belastingvrije vergoeding, vermenigvuldigd met het afschrijvingsbedrag per maand = afschrijving.

stcrt-2003-211-p13-SC61946-1.gif

Aanschafprijs - afschrijving = maximaal onbelast te vergoeden bedrag. Is reeds een belastingvrije kostenvergoeding ontvangen die hoger is dan de afschrijving dan geldt als maximaal belastingvrij te vergoeden bedrag de aanschafprijs (of de restwaarde) verminderd met de reeds ontvangen belastingvrije kostenvergoeding.

Het belastingvrij te vergoeden bedrag voor alle apparatuur tezamen mag per drie jaar niet hoger zijn dan de waarde in het economische verkeer van de in die periode aangeschafte en/of verstrekte apparatuur en bedraagt maximaal € 2.269.

Voorbeeld

Een ambtenaar van 52 jaar met een volledig dienstverband heeft op 17 juni 2001 een pc van € 1.815,12 aangeschaft. Op 25 mei 2002 heeft hij nog een printer van € 363,02 aangeschaft. De afschrijving van de pc bedraagt € 45,38 per maand (€ 1.815,12 aanschafkosten verminderd met 10% restwaarde en die uitkomst gedeeld door 36 maanden). De afschrijving van de printer bedraagt € 9,08 per maand (€ 363,02 verminderd met 10% restwaarde, gedeeld door 36 maanden). Bij de berekening van de afschrijving behoeft de maand van aanschaf niet te worden meegeteld. De restwaarde van de pc en de printer bedroeg op 1 januari 2003 in totaal € 1.297,81. Dit bedrag wordt als volgt berekend:

Op de pc is 18 maanden afgeschreven (van juli 2001 tot en met december 2002). De maandelijkse afschrijving bedraagt € 45,38, zodat op 1 januari 2003 op de pc is afgeschreven € 816,84. De restwaarde van de pc op 1 januari 2003 bedraagt dan € 1.815,12 -/- € 816,84 = € 998,28.

Op de printer is 7 maanden afgeschreven (van juni 2002 tot en met december 2002). De maandelijkse afschrijving bedraagt € 9,08, zodat op 1 januari 2003 op de printer is afgeschreven € 63,56. De restwaarde van de printer op 1 januari 2003 bedraagt dan € 363,02 -/- € 63,56 = € 299,46.

De restwaarde van pc en printer tezamen op 1 januari 2003 bedraagt dan € 998,28 + € 299,46 = € 1.297,74.

Betrokkene heeft over het jaar 2003 afgezien van 36 vakantie-uren. Zijn salaris bedroeg op de peildatum € 3.966,49, zodat hij in ruil voor de vakantie-uren een belastingvrije vergoeding van ( 36/156 x € 3.966,49 =) € 915,34 heeft ontvangen. Dit is minder dan de restwaarde van de pc en de printer tezamen op 1 januari 2003, dus het gehele bedrag van € 915,34 kan daadwerkelijk belastingvrij worden uitbetaald.

In het jaar 2004 wil hij in het kader van IKAP afzien van een deel van zijn vakantie-uitkering. Op 1 januari 2004 is de totale restwaarde van de pc en de printer € 644,22. Dit kan als volgt worden berekend: Restwaarde pc en printer tezamen op 1 januari 2003 -/- 12 maanden afschrijving op de pc -/- 12 maanden afschrijving op de printer. Oftewel € 1.297,74 -/- 12 x € 45,38 -/- 12 x € 9,08 = € 644,22. Dit bedrag mag echter niet volledig belastingvrij worden vergoed, ook al is het samen met de in het jaar 2003 verstrekte vergoeding van € 915,34 minder dan het fiscaal vrijgestelde bedrag van € 2.269. In deze situatie moet namelijk worden uitgegaan de (rest)waarde van de computerapparatuur op 1 januari van het jaar waarin voor het eerst een belastingvrije vergoeding is ontvangen. In het jaar 2003 is € 915,34 uitbetaald op de toenmalige (rest)waarde van € 1.297,81, zodat € 382,47 van die (rest)waarde voor eigen rekening is gebleven. Deze € 382,47 is daardoor het maximale bedrag dat voor de pc en de printer nog belastingvrij mag worden vergoed.

Daarnaast kan voor in het jaar 2004 nieuw aan te schaffen computerapparatuur nog een belastingvrije vergoeding worden verleend van (€ 2.269 - € 1.297,81 =) € 971,19.

Had de ambtenaar in dit voorbeeld over het jaar 2003 afgezien van 10 vakantie-uren in ruil voor een belastingvrije vergoeding van (10/156 x € 3.966,49 = ) € 254,26 dan kan in het jaar 2004 wel maximaal de (rest)waarde van € 644,22 belastingvrij worden vergoed. In dat geval kan daarnaast voor nieuw aan te schaffen apparatuur nog een bedrag van (€ 2.269 - € 898,63 =) € 1.370,37 belastingvrij worden vergoed.

Belastingvrije vergoeding voor kinderopvang

Van belang is dat de ambtenaar eerst nagaat of het niet voordeliger is om de kosten van kinderopvang als aftrekpost op te voeren bij zijn aangifte inkomstenbelasting. Dit kan het geval zijn als de ambtenaar een alleenstaande ouder is en/of als zijn salaris niet al te hoog is.

Het begrip kinderopvang (waaronder mede kan worden verstaan gastouderopvang) wil wel eens onderscheiden worden van naschoolse opvang. In dat geval wordt de opvang van 0-4-jarigen onderscheiden van de opvang voor 4-8/12-jarigen. In de IKAP-regeling rijkspersoneel is geen specifieke beperking beoogd. Het begrip kinderopvang heeft in dit besluit dan ook op beide categorieën betrekking.

Als de kinderopvang door en voor rekening van de werkgever wordt verzorgd is er sprake van loon in natura. Dit leidt in beginsel tot een fiscale bijtelling bij het loon volgens de tabellen, genoemd in artikel 49 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. De hoogte van het van toepassing zijnde tabelbedrag is afhankelijk van het loon en van de gekozen vorm van kinderopvang. Deze kan zijn:

- kinderopvang gedurende meer dan 5 uur per dag, niet zijnde buitenschoolse of naschoolse opvang;

- buitenschoolse opvang, namelijk opvang van kinderen die naar het primaire onderwijs gaan, zowel voor als na schooltijd en tijdens de schoolvakanties;

- naschoolse opvang, namelijk opvang van kinderen die naar het primaire onderwijs gaan, uitsluitend na schooltijd en tijdens de schoolvakanties.

De fiscale bijtelling blijft achterwege als de ambtenaar een bijdrage in de kosten van de kinderopvang betaalt die gelijk is aan of hoger is dan het op de gekozen vorm van kinderopvang van toepassing zijnde tabelbedrag.

In het kader van de kinderopvang kan onder loon worden verstaan het bruto salaris per maand, vermeerderd met de toelagen, uitkeringen en vergoedingen als bedoeld in de hoofdstukken III t/m V van het BBRA 1984 en verminderd met inhoudingen i.v.m. PAS, ouderschapsverlof, spaarloon en minder uren werken, alsmede verminderd met de waarde in het economische verkeer van beloningen in natura en de ingehouden premies:

- ouderdomspensioen (OP);

- flexibele pensioenuitkering (FPU);

- nabestaandenpensioen (NP);

- bovenwettelijk deel invaliditeitspensioen (IP-hoog of IP-laag).

Indien het loon van de ambtenaar niet voorkomt in de van toepassing zijnde fiscale tabel dient te worden uitgegaan van het lagere, meest nabij gelegen bedrag in die tabel.

Er moet sprake zijn van kinderopvang van kinderen en/of pleegkinderen die jonger zijn dan 13 jaar.

Indien op vier of minder dagen per week kinderopvang wordt genoten, wordt het tabelbedrag gesteld op viervijfde, drievijfde, tweevijfde of eenvijfde van het in de van toepassing zijnde fiscale tabel aangegeven bedrag.

Als het bedrag van de ouderbijdrage van de ambtenaar in door de werkgever verzorgde kinderopvang hoger is dan het van toepassing zijnde fiscale tabelbedrag kan het verschil tussen beide bedragen belastingvrij aan de ambtenaar worden vergoed.

Voorbeeld

Een ambtenaar wil 100 uur meer werken en afzien van de vergoeding voor de meer gewerkte uren in ruil voor een belastingvrije vergoeding voor kinderopvang. Hij heeft kinderopvang voor meer dan vijf uren per dag, gedurende vijf dagen per week. De ouderbijdrage is vastgesteld op € 503,70 per maand (het netto gezinsinkomen van de ambtenaar en zijn partner bedraagt € 2.495,79 per maand). Het van toepassing zijnde fiscale tabelbedrag is € 222,65 per maand (het loon van de ambtenaar bedraagt € 2.722,68 per maand).

De bruto waarde van de meer gewerkte uren bedraagt (100/156 x € 2.722,68 =) € 1.745,31. Om een fiscale bijtelling te voorkomen mag de belastingvrije vergoeding niet hoger zijn dan (€ 503,70 - € 222,65 =) € 281,05 per maand.

Dit betekent dat de belastingvrije vergoeding over ten minste zeven maanden zal moeten worden verdeeld (minimum-variant in dit voorbeeld:

6 x € 281,05 en 1 x € 59,04) of in een keer aan het einde van het jaar zal moeten worden uitbetaald.

Voor de toepassing van dit besluit moet er sprake zijn van fiscaal erkende kinderopvang. Dit is het geval als de kinderopvang wordt verzorgd door instellingen of natuurlijke personen die zich bezighouden met kinderopvang waarvoor de gemeente op grond van de Welzijnswet 1994 bij gemeentelijke verordening regels heeft gesteld met betrekking tot de kwaliteit. Verder dienen de rekeningen aan een aantal voorwaarden te voldoen. Op elke rekening voor kinderopvang moet duidelijk zijn vermeld:

- de datum van de rekening;

- de naam en het adres van de instelling of persoon die het kind opvangt;

- als de betaling plaatsvindt aan een ander dan de instelling of persoon die de opvang verzorgt: de naam en het adres van de ontvanger van de betaling;

- het feitelijke opvangadres;

- de naam en de leeftijd van elk opgevangen kind;

- het tijdvak waarin de opvang heeft plaatsgevonden;

- het aantal uren kinderopvang per kind;

- het in rekening gebrachte bedrag.

In plaats van het aantal uren kinderopvang mag ook het aantal dagen en/of dagdelen worden vermeld. Onder een dagdeel wordt verstaan een periode van nul tot vijf uur. Een periode langer dan vijf uur is in dit verband een hele dag.

De volgende documenten moeten bij de administratie worden bewaard:

- de rekeningen voor de kinderopvang;

- de vergunning of verklaring van de gemeente waaruit blijkt dat de betrokken instelling of persoon voldoet aan de kwaliteitsregels op grond van de Welzijnswet 1994;

- indien op de rekeningen niet de namen van de ouders/verzorgers staan vermeld: de overeenkomst met de instelling of persoon die de kinderopvang verzorgt (deze overeenkomst moet het adres bevatten waar de kinderopvang - in de regel - plaatsvindt).

Belastingvrije vergoeding voor een fiets voor het woon-werkverkeer en een fietsverzekering

Er kan een belastingvrije vergoeding voor een fiets voor het woon-werkverkeer worden verstrekt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan.

a. Als in het kader van IKAP een belastingvrije vergoeding voor een fiets wordt gegeven mag deze niet hoger zijn dan € 749. De aanschafprijs mag wel hoger zijn dan € 749. Als de belastingvrije vergoeding € 749 bedraagt of als de belastingvrije vergoeding lager is maar gelijk is aan de aanschafprijs moet € 68 bij het loon van de ambtenaar worden geteld. Is de aanschafprijs van de fiets hoger dan € 749 en wordt een belastingvrije vergoeding van € 749 verstrekt dan mag het verschil tussen de aanschafprijs en de belastingvrije vergoeding niet in mindering worden gebracht op de bijtelling van € 68. Is de belastingvrije vergoeding minder dan € 749 dan mag het verschil tussen de belastingvrije vergoeding en het voor eigen rekening blijvende deel van de kosten wel in mindering worden gebracht op de bijtelling van € 68. Het in mindering te brengen deel mag echter niet meer zijn dan het verschil tussen het bedrag van € 749 en de ontvangen belastingvrije vergoeding. Bovendien mag er niet meer worden verminderd dan het bedrag van de bijtelling.

b. Er mag niet vaker dan eenmaal per drie jaar een belastingvrije vergoeding voor een fiets worden verstrekt.

c. Er moet op meer dan de helft van het aantal dagen waarop de ambtenaar pleegt te reizen in het kader van het woon-werkverkeer gebruik worden gemaakt van de fiets. Hiervoor hoeft niet de hele afstand woning-werk met de fiets te worden afgelegd. Als de fiets voor een gedeelte van het traject woning-werk wordt gebruikt (bijvoorbeeld van of naar het station) kan ook een belastingvrije vergoeding worden verstrekt.

De ambtenaar kan tevens een belastingvrije vergoeding ontvangen voor een fietsverzekering voor de hiervoor bedoelde fiets voor het woon-werkverkeer.

Indien het om een in het lopende kalenderjaar reeds aangeschafte fiets en fietsverzekering gaat dienen de op naam gestelde betalingsbewijzen direct te worden bijgevoegd. Voor een nog aan te schaffen fiets en fietsverzekering geldt dat de op naam gestelde betalingsbewijzen binnen een maand na de aanschafdatum moeten worden overgelegd.

Belastingvrije vergoeding voor het inrichten van een (tele)werkruimte thuis

In totaal kan voor de inrichting van een telewerkruimte ten hoogste een bedrag van € 1.815 in het lopende kalenderjaar belastingvrij worden vergoed. Op dit bedrag komen in mindering eventuele eerdere vergoedingen en de waarde van eventuele verstrekkingen in het lopende en de vier voorafgaande kalenderjaren. Hierbij geldt voorts dat de vergoeding voor een reeds aangeschafte inrichting belastingvrij is tot ten hoogste de nog niet verstreken afschrijvingstermijnen en de restwaarde van die inrichting.

De omschrijving van de aangeschafte inrichting dient zo gespecificeerd mogelijk plaats te vinden. Indien het om reeds aangeschafte artikelen gaat dienen de op naam gestelde aankoopbewijzen direct te worden bijgevoegd. Voor een nog aan te schaffen inrichting geldt dat de op naam gestelde aankoopbewijzen binnen een maand na de aankoopdatum moeten worden overgelegd. De aankoopdatum is van belang voor de berekening van het bedrag dat maximaal als belastingvrije kostenvergoeding kan worden verstrekt. Berekening van dit bedrag vindt als volgt plaats:

stcrt-2003-211-p13-SC61946-2.gifstcrt-2003-211-p13-SC61946-3.gifstcrt-2003-211-p13-SC61946-4.gif

Aantal verstreken maanden, gerekend vanaf de maand volgende op de maand van aanschaf tot 1 januari van het jaar van uitbetaling van de belastingvrije vergoeding, vermenigvuldigd met het afschrijvingsbedrag per maand = afschrijving.

Aanschafprijs - afschrijving = maximaal onbelast te vergoeden bedrag. Is de waarde van eerder ontvangen belastingvrije vergoedingen hoger dan de afschrijving dan geldt: aanschafprijs - ontvangen vergoedingen = maximaal onbelast te vergoeden bedrag.

Het belastingvrij te vergoeden bedrag mag per vijf jaar niet hoger zijn dan de waarde in het economische verkeer van de in die periode aangeschafte en/of verstrekte inrichting en bedraagt maximaal € 1.815.

De inrichting van de telewerkruimte dient te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de artikelen 5.15 en 6.30 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Dit komt neer op doelmatige zitgelegenheid, doelmatig werkblad of -tafel en doelmatige kunstverlichting. De werkgever dient dit te controleren.

De ambtenaar dient ten minste eenmaal per week, zonder te reizen naar een buiten de woning gelegen arbeidsplaats, tijdens de gebruikelijke werktijd met behulp van telematica ter vervulling van zijn dienstbetrekking in de werkruimte te werken. Bovendien dient er een telewerkcontract te zijn opgemaakt, waarin onder meer moeten zijn opgenomen de naam en het adres van zowel de werkgever als de ambtenaar en de dag(en) waarop de werknemer telewerkt.

Belastingvrije vergoeding voor het aanschaffen van vakliteratuur

Voor zover sprake is van beroepskosten kunnen door de ambtenaar gemaakte kosten voor de aanschaf van vakliteratuur belastingvrij worden vergoed. Voor het belastingvrij vergoeden van vakliteratuur geldt geen maximumbedrag.

Als het om een belastingvrije vergoeding voor nog te ontvangen supplementen op vakliteratuur gaat zal vooraf een schatting moeten worden gemaakt van de jaarlijkse kosten van die supplementen. Uitbetaling van de belastingvrije vergoeding van de gemaakte kosten voor die supplementen dient vervolgens te geschieden op basis van alle in het lopende kalenderjaar ontvangen rekeningen tezamen.

Belastingvrije vergoeding voor een studie/opleiding voor een beroep

Vergoedingen en verstrekkingen in verband met een studie of opleiding die een ambtenaar volgt met het oog op het verwerven van inkomen kunnen belastingvrij worden verstrekt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

- de studiekosten worden niet al door een ander vergoed;

- de opleiding of studie is gericht op het vervullen van een beroep in de toekomst of op het op peil houden van vakkennis;

- de vergoeding moet zijn verstrekt of toegezegd vóór het einde van het jaar waarin de kosten worden gemaakt.

Kosten voor een opleiding of studie zijn kosten die de ambtenaar zelf maakt voor zijn opleiding of studie, zoals lesgelden, kosten van studieboeken en andere leermiddelen en reiskosten voor lesbezoek.

Voorts kan, voor zover sprake is van beroepskosten, een belastingvrije vergoeding worden verleend voor:

- kosten van excursies en studiereizen (inclusief reis- en verblijfkosten);

- studiekosten die worden gemaakt om bij te blijven op het vakgebied of om oude kennis weer op te frissen;

- kosten van cursussen, congressen, seminars en symposia.

Voor het belastingvrij vergoeden van opleidings- of studiekosten geldt geen maximumbedrag. Voor reizen in verband met studie en opleiding kunnen alleen de werkelijk gemaakte kosten belastingvrij worden vergoed. Bovendien geldt dat bij gebruik van de auto of motor maximaal € 0,28 per kilometer belastingvrij kan worden vergoed.

Het vorenstaande heeft nadrukkelijk betrekking op beroepskosten. Dit betekent dat kosten voor een studie of opleiding in het kader van een hobby of liefhebberij niet belastingvrij kunnen worden vergoed.

Belastingvrije vergoeding of verstrekking van openbaar vervoerbewijzen die mede voor het werk worden gebruikt

Indien een OV-abonnement wordt gebruikt voor het woon-werkverkeer of voor dienstreizen dan kunnen de aanschafkosten van dat abonnement belastingvrij worden vergoed. Dit betekent dat als de ambtenaar voor het woon-werkverkeer een OV-jaarabonnement heeft aangeschaft dat niet volledig door de werkgever wordt vergoed aan hem een belastingvrije aanvulling op de tegemoetkoming in de dagelijkse reiskosten kan worden verleend.

De belastingvrije vergoeding kan alleen worden verleend in het kalenderjaar waarin het abonnement wordt betaald.

Voor het bedrag van de belastingvrije aanvulling bestaat geen recht op andere belastingvrije reiskostenvergoedingen of op aftrek van reiskosten woning-werk voor de inkomstenbelasting.

Dit betekent dat als de ambtenaar een OV- of NS-jaarkaart heeft aangeschaft en met die kaart dienstreizen worden gemaakt, de vergoeding voor die dienstreizen niet meer belastingvrij kan worden verstrekt als voor het voor eigen rekening blijvende gedeelte van de aanschafprijs van die OV- of NS-jaarkaart reeds een belastingvrije vergoeding is verleend. Het is daarom verstandig eerst de hoogte van de vermoedelijk te declareren dienstreiskosten te bepalen en het bedrag van de aan te vragen aanvullende belastingvrije vergoeding daarop af te stemmen.

Een kopie van het jaarabonnement dient terstond na de aanschaf bij de werkgever te worden ingeleverd. Het originele jaarabonnement dient zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de geldigheidsduur te worden ingeleverd. Indien het abonnement niet wordt ingeleverd dient de ter zake betrekking hebbende belastingvrije vergoeding als belastbaar loon te worden aangemerkt en zal de verschuldigde loonheffing op de ambtenaar worden verhaald.

Voor een volledige aanvulling van de voor eigen rekening blijvende kosten van een NS- of OV-jaarkaart 2eklasse wordt een bedrag van € 54 tot het loon gerekend. Voor een NS- of OV-jaarkaart 1e klasse is dit € 82. De over die bedragen verschuldigde loonheffing komt via eindheffing voor rekening van de werkgever. Om eindheffing zoveel mogelijk te beperken wordt voor die bedragen alleen een belastingvrije vergoeding verleend als de desbetreffende vervoerbewijzen tevens voor dienstreizen worden gebruikt.

Als de werkgever aan de ambtenaar een OV-jaarabonnement voor het woon-werkverkeer verstrekt wordt die ambtenaar geacht te worden vervoerd door de werkgever. De ambtenaar heeft in dat geval geen recht op een belastingvrije vergoeding van de reiskosten woning-werk en op aftrek van de reiskosten woning-werk voor de inkomstenbelasting. Als de ambtenaar afziet van loon in ruil voor een OV- of NS-jaarkaart van de werkgever kan een eventuele vergoeding voor met die kaart gemaakte dienstreizen niet meer belastingvrij worden verstrekt.

Als een NS- of OV-jaarkaart 2e klasse wordt verstrekt, leidt dit tot een bijtelling bij het loon van € 54. Voor een NS- of OV-jaarkaart 1e klasse is dit € 82. De over die bedragen verschuldigde loonheffing komt via eindheffing voor rekening van de werkgever. Om eindheffing zoveel mogelijk te beperken wordt bij verstrekking van een NS- of OV-jaarkaart 2e of 1e klasse die niet tevens voor dienstreizen wordt gebruikt, een bedrag van respectievelijk € 54 of € 82 op het salaris van de ambtenaar ingehouden.

Indien sprake is van een volledige belastingvrije vergoeding van de voor eigen rekening blijvende kosten van een OV-jaarabonnement dient dit abonnement in voorkomend geval via het NS grootverbruikcontract te worden aangevraagd. In dat geval wordt voor de waardebepaling van de in te leveren bron uitgegaan van het verschil tussen de (lagere) NS contractprijs van het abonnement en de jaarlijkse tegemoetkoming die voor het woon-werkverkeer per openbaar vervoer wordt ontvangen. Het aanvragen van een OV-jaarabonnement dient plaats te vinden overeenkomstig de procedure behorende bij het NS-contract.

Indien sprake is van een NS- of OV-jaarkaart die via het NS-contract wordt verstrekt waarvoor een bijtelling moet plaatsvinden, dient dit ten behoeve van de eventuele eindheffing aan de salarisafdeling te worden gemeld.

Het is niet mogelijk de kosten van OV-jaarabonnementen voor gezinsleden belastingvrij te vergoeden of deze abonnementen belastingvrij te verstrekken omdat deze abonnementen niet mede voor het woon-werkverkeer van de ambtenaar bestemd zijn.

Vakbondscontributies

Dit doel is mede op verzoek van de centrales als extra faciliteit aan IKAP toegevoegd.

De kosten van deze contributies vallen onder artikel 15 van de Wet op de loonbelasting 1964.

Volgens dit artikel zijn belastingvrije vergoedingen:

a. vergoedingen voorzover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking;

b. andere vergoedingen voorzover zij naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel kunnen worden ervaren.

Om voor een belastingvrije vergoeding in aanmerking te komen dient de ambtenaar aan te tonen dat de verschuldigde contributie is voldaan. Dit kan blijken uit de inhouding op het salaris als de contributie via de werkgever wordt betaald of uit een betalingsbewijs. Van belang is dat de ambtenaar in zijn aanvraag uitdukkelijk toestemming verleent tot het verwerken van de gegevens die betrekking hebben op de betaalde vakbondscontributie.

Uitbetaling van de in dit artikel bedoelde belastingvrije vergoedingen vindt zo spoedig mogelijk plaats nadat de aanvraag is goedgekeurd. Dit betekent dat in veel gevallen de gevraagde belastingvrije vergoeding zal worden uitbetaald voordat de ingezette bronnen tot uitkering zijn gekomen. Dit heeft als voordeel dat de ambtenaar het door hem gekozen doel niet behoeft voor te financieren en dat het gedurende een lange periode reserveren van bedragen tot het verleden behoort. Voorwaarde is dat de ambtenaar uiterlijk binnen een maand na ontvangst van de belastingvrije vergoeding door middel van betalingsbewijzen aantoont dat het door hem gekozen doel is aangeschaft.

Voor de in de loop van het jaar te verwachten kosten van kinderopvang en studie- of opleidingskosten zullen nog wel bedragen moeten worden gereserveerd. De fiscale wetgever staat namelijk niet toe dat een belastingvrije vergoeding wordt toegekend lang voordat de kosten worden gemaakt.

In artikel 2.1.3. van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel worden de vergoeding voor meer te werken uren en vergoeding voor de verkoop van vakantie als bron vermeld. Omdat die bronnen zijn vastgelegd in de IKAP-regeling rijkspersoneel is in dit besluit uitdrukkelijk de relatie tussen die bronnen en het doel verlofsparen opgenomen.

Wellicht ten overvloede zij gemeld dat de in de voorbeelden genoemde bedragen gelden voor het jaar 2003 en onderhevig zijn aan veranderingen in de fiscale regelgeving.

Artikel 7

Een afspraak om meer of minder uren te werken vooronderstelt dat de ambtenaar in de bedoelde periode daadwerkelijk arbeid zal verrichten.

Bijzondere omstandigheden kunnen er de oorzaak van zijn dat er onvoorzienbaar arbeidsverzuim optreedt. Verlof kan niet daartoe worden gerekend, maar ziekte, schorsing of wellicht nog andere oorzaken, wel. Het leidt ertoe dat, althans op dat moment, een essentiële voorwaarde voor de gemaakte afspraken ontbreekt. Is het verzuim van korte duur, dan zijn de gevolgen beperkt en kan aanpassing van de afspraken achterwege blijven. Doch indien de omvang van het verzuim de periode van vier weken overschrijdt, zoals in dit artikel vastgesteld, is er reden de afspraak na die vier weken op te schorten en de uitvoerbaarheid ervan opnieuw vast te stellen zodra het arbeidsverzuim niet meer optreedt. Het bevoegd gezag voert daarover overleg met de ambtenaar. Als de gemaakte afspraken niet meer of niet meer ten volle uitvoerbaar zijn, zal voor het niet uit te voeren deel tot verrekening moeten worden overgegaan.

Artikel 8

Indien de ambtenaar aan wie een belastingvrije vergoeding is uitbetaald de originele op naam gestelde aankoopnota's niet binnen de daarvoor gestelde termijn overlegt is de sanctie dat over die vergoeding alsnog loonheffing en sociale premies worden ingehouden.

In geval van ontslag vindt er verrekening plaats van alle in geld uit te drukken, in het kader van IKAP opgebouwde rechten en verplichtingen tussen bevoegd gezag en de ambtenaar wiens dienstverband is geëindigd.

Nu voor iedere ambtenaar in vaste dienst geldt dat hij of zij in algemene dienst van het Rijk werkt, is het begrip beëindiging dienstverband formeel gezien in werkingssfeer beperkt. Er is binnen het uitgebreide begrip dienstverband (in algemene dienst van het Rijk) thans sprake van drie hoofdvormen van functieverandering.

De eerste betreft een functieverandering binnen hetzelfde onderdeel. In dat geval moet het als vanzelfsprekend worden beschouwd dat de bestaande IKAP afspraken onverminderd kunnen worden voortgezet.

De tweede vorm betreft een functieverandering binnen het gezagbereik van dezelfde minister en waarbij tevens voor de ambtenaar dezelfde rechtspositieregelingen (ARAR, BBRA etc.) blijven gelden. Ook in dat geval dienen de gemaakte afspraken te worden voortgezet.

De derde vorm betreft een functiewisseling waarbij meer ministeries betrokken zijn. In die situatie wordt het dienstverband administratief beëindigd en wordt en een nieuw dienstverband aangegaan bij een ander ministerie. In die situatie vindt er ook verrekening plaats van alle in geld uit te drukken in het kader van IKAP opgebouwde rechten en verplichtingen tussen bevoegd gezag en de ambtenaar.

Ten aanzien van de ambtenaar die gebruik maakt van de PAS-regeling, ouderschapsverlof, buitengewoon verlof van lange duur of gedeeltelijke FPU wordt vastgesteld welke in het kader van deze regeling opgebouwde en in geldswaarde uit te drukken rechten en aangegane verplichtingen tussen het bevoegd gezag en de ambtenaar op dat moment bestaan. Indien van toepassing, vindt verrekening dan wel uitbetaling plaats.

Indien een aanvraag niet meer volledig binnen het kalenderjaar kan worden uitgevoerd, hetgeen zich bijvoorbeeld voor kan doen bij ontslag of bij langdurige afwezigheid als gevolg van ziekte, heeft een herberekening van de vergoeding of de inhouding plaats. Een eventueel teveel ontvangen vergoeding dient te worden terugbetaald en een eventueel teveel ingehouden bedrag zal worden uitgekeerd.

Bij overlijden van de ambtenaar blijft een saldo ten gunste van de werkgever echter buiten invordering.

Artikel 9

In het kader van IKAP kan de ambtenaar een aantal rechtspositionele aanspraken inzetten voor alternatieve bestemmingsmogelijkheden c.q. doelen, die op grond van de belastingwetgeving een fiscaal voordeel opleveren ten opzichte van netto uitbetaling. Dit betekent wel dat aan de uitvoeringsregelingen van de Belastingdienst moet zijn voldaan. Indien blijkt dat de ambtenaar zich niet aan die voorschriften houdt (bijvoorbeeld de fiets wordt niet voor het woon-werkverkeer gebruikt of het zakelijk gebruik van een personal computer wordt niet aangetoond of de originele OV-abonnementen worden niet ingeleverd) vervalt de fiscale begunstiging en volgt naheffing. In dat geval vindt doorbelasting plaats naar de ambtenaar.

Het is dus noodzakelijk ontwikkelingen die van belang zijn voor de uitvoering van de regeling, zo snel mogelijk met het eigen bevoegd gezag te bespreken en vast te stellen of de gemaakte afspraken in stand kunnen blijven. Dan kunnen tijdig gepaste maatregelen worden getroffen en is er geen reden achteraf correcties door te voeren.

Artikel 10

Indien strikte toepassing van dit besluit zou leiden tot een uitkomst die gelet op de individuele situatie niet redelijk en billijk is, kan het bevoegd gezag daarmee met zijn beslissing rekening houden, ook als het leidt tot enige afwijking van de regeling. De bedoeling van de regeling als zodanig moet wel in stand blijven. Een afwijking zal bijvoorbeeld kunnen worden toegestaan ten opzichte van de procedurevoorschriften, als strikte toepassing daarvan in redelijkheid niet kan worden gevergd.

Het toepassen van de hardheidsclausule kan er niet toe leiden dat de uitvoeringslast aanmerkelijk wordt verzwaard. Daarom is voorzien in een toetsing vooraf ter beantwoording van de vraag of de uitvoeringslast als gevolg van een afwijkende beslissing het uitvoeringsproces niet onaanvaardbaar verstoort.

Artikel 11

De in het Besluit van 7 juni 2001, nr. AD2001/U73347 (Stcrt. 120), gewijzigd bij Besluit van 17 augustus 2001, nr. AD2001/U83002 (Stcrt. 161), opgenomen doelen zijn thans verwerkt in de onderhavige regeling. In verband daarmee komt genoemd besluit te vervallen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

voor deze:de directeur-generaal Management Openbare Dienst,

R.IJ.M. Kuipers.

Naar boven