Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2014, 498 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2014, 498 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 3 november 2014, 2014-0000579684, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 19 november 2014, No.W04.14.0403/1);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst 28 november 2014, 2014-0000625661, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
De artikelen 1 tot en met 184 van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en de daarbij behorende aanduidingen van hoofdstukken, worden vervangen door de volgende artikelen:
1. In dit besluit wordt verstaan onder:
degene die door het bevoegd gezag is aangesteld om in burgerlijke openbare dienst bij de Staten-Generaal werkzaam te zijn;
het tot aanstelling bevoegd gezag, bedoeld in het derde lid;
de door elk der kamers benoemde griffier;
de desbetreffende Kamer der Staten-Generaal.
2. De in dit besluit bedoelde bevoegdheden van de kamer kunnen uitsluitend worden uitgeoefend ten aanzien van de ambtenaren die in dienst zijn van de desbetreffende kamer.
3. De kamer, het presidium van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, onderscheidenlijk de huishoudelijke commissie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal is het bevoegd gezag.
Het Algemeen Rijksambtenarenreglement, met uitzondering van de artikelen 4, eerste lid, onder f, 4a, 5a, 9, twaalfde lid, 12c, vierde lid, 33e, tweede lid, 50, tweede en derde lid, 58, tweede en derde lid, 63a, 71a, derde lid, en 73, is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar, met dien verstande dat voor «Onze Minister» telkens wordt gelezen «het bevoegd gezag», voor «ministerie» «de desbetreffende kamer» voor «hoofd van dienst» «de griffier» en voor «departementaal overleg» «overleg bij de Staten-Generaal».
De ambtenaar is geen lid van de Algemene Bestuursdienst of van de daaronder begrepen topmanagementgroep, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
1. De ambtenaar die de functie van griffier uitoefent, ontvangt een maandelijkse tegemoetkoming van € 533,33 in verband met representatiekosten.
2. De ambtenaar die de functie van plaatsvervangend griffier uitoefent of de functie van griffier ten minste drie maanden waarneemt, ontvangt een maandelijkse tegemoetkoming van 75% van het in het eerste lid genoemde bedrag in verband met representatiekosten.
1. De ambtenaar die namens de Eerste of de Tweede Kamer der Staten-Generaal is belast met het in artikel 21, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2001 genoemde financieel beheer, is verplicht een tekort geheel of gedeeltelijk aan te zuiveren, wanneer hem ter zake van dat tekort een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
2. De ambtenaar die namens de Eerste of de Tweede Kamer der Staten-Generaal is belast met het in artikel 25 bedoelde materieelbeheer, is verplicht schade te vergoeden, wanneer hem ter zake van die schade een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
1. Het is de ambtenaar verboden in dienst uniformkledingstukken te dragen, tenzij deze door de kamer zijn verstrekt of voorgeschreven.
2. Het is de ambtenaar verboden bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens te dragen, tenzij deze zijn verstrekt of voorgeschreven door de kamer.
3. De kamer verstrekt de voorgeschreven dienstkleding. De aanschaf en het onderhoud van de dienstkleding geschieden voor haar rekening.
Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen ten aanzien van het onderzoek, het buitengewoon verlof respectievelijk de beoordeling, genoemd in de artikelen 9, derde lid, 33e, eerste lid, respectievelijk 71a, eerste en tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
1. Een voornemen tot wijziging van dit besluit wordt behandeld in de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel.
2. Vanwege de Staten-Generaal wordt dit besluit niet gewijzigd dan nadat daarover met het georganiseerd overleg, bestaand uit de afgevaardigden van de centrales van verenigingen van ambtenaren, overleg is gepleegd.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 4 december 2014
Willem-Alexander
De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok
Uitgegeven de zestiende december 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
De rechtspositie van de ambtenaren die werkzaam zijn bij de ambtelijke organisaties van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal is uitgewerkt in het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (ARSG). Het ARSG is evenals het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) een algemene maatregel van bestuur (amvb) die gebaseerd is op artikel 125 van de Ambtenarenwet. Omdat het ARSG materieel nagenoeg gelijk is aan het ARAR wordt onder handhaving van enkele specifieke regelingen het ARAR in onderhavig besluit van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze aanpassing heeft een louter technisch karakter. Niet is beoogd om een wijziging van de bevoegdheid van de kamers om bijzondere arbeidsvoorwaarden overeen te komen in het overleg tussen het bevoegd gezag en de (centrales van verenigingen van) ambtenaren van de kamers aan te tasten. De van het ARAR afwijkende bepalingen worden in het ARSG vastgesteld.
Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van het ARAR worden «vertaalfouten» voorkomen. De vertaalslag van bijvoorbeeld een arbeidsvoorwaardenovereenkomst naar regelgeving verloopt ook efficiënter, omdat immers een aanpassing van het ARAR direct gevolgen heeft voor het ARSG. Daarnaast wordt duidelijker zichtbaar op welke punten het ARSG afwijkt van het ARAR.
Bijkomend voordeel is dat de ambtenaren van de kamers via het Rijksweb geïnformeerd worden over de bij het sector Rijk geldende arbeidsvoorwaarden.
In het gewijzigde ARSG zijn de verwijzingen naar de bepalingen uit het Reglement van Orde van de Eerste en Tweede Kamer der Staten Generaal (hierna: de reglementen) niet langer opgenomen. Dit om de indruk te vermijden dat de onderhavige rechtspositieregeling zijn grondslag vindt in deze reglementen. De reglementen regelen de orde in de beide kamers (artikel 72 van de Grondwet) en wie met de uitvoering van de rechtspositieregelingen zijn belast. De kamers zelf beslissen over de inhoud van de reglementen. De reglementen worden door de voorzitter en de griffier van de kamers ondertekend. Echter, het ARSG is een rechtspositieregeling die is gebaseerd op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet. Deze rechtspositieregeling wordt op voordracht van de Minister voor Wonen en Rijksdienst door de Koning vastgesteld, waarmee de bereikte overeenstemming tussen werknemers- en werkgevers wordt geformaliseerd. Met deze wijziging wordt in het ARSG slechts geregeld dat het ARAR waar het materieel dezelfde regelingen bevat van overeenkomstige toepassing is, op welke punten het ARAR niet van toepassing is en wat er voor de ambtenaren van beide kamers afwijkend is geregeld. Het is noodzakelijk om enkele van het ARAR afwijkende bepalingen te handhaven. Zo is bijvoorbeeld zelfstandig bepaald wie het bevoegd gezag is voor de beide kamers, dat ambtenaren van de beide kamers geen lid zijn van de Algemene Bestuursdienst (ABD), evenmin van de daaronder begrepen topmanagementgroep (TMG) en dat de functies niet als functioneel bezwarende functies worden aangemerkt. Deze bepalingen wijzigen inhoudelijk niets in het ARSG zoals dat gold voor deze wijziging. Hierop wordt nader ingegaan in de artikelsgewijze toelichting.
Qua bevoegdheidsverdeling zijn er verschillen tussen het ARAR en het ARSG. De griffier van de Tweede Kamer en de huishoudelijke commissie dan wel voor of namens deze: de griffier van de Eerste Kamer van de Eerste Kamer zijn het tot aanstellen bevoegd gezag voor ambtenaren werkzaam bij de twee ambtelijke organisaties. Een ander verschil betreft de aanstelling. Ambtenaren die werkzaam zijn bij de beide kamers worden niet in algemene dienst van het Rijk aangesteld en evenmin zijn zij lid van de Algemene Bestuursdienst of van de daaronder begrepen topmanagementgroep.
Onder meer vanwege de speciale werktijden hebben de ambtenaren in de kamers recht op speciale voorzieningen. Deze zogenoemde inconveniëntenregelingen voor de Eerste en de Tweede Kamer worden op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (nu de Minister voor Wonen en Rijksdienst), gehoord het ter zake bevoegde gezag bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld (artikel 25, eerste lid, onderdeel a, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren).
De ambtelijke organisaties van de kamers behoren met betrekking tot de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden tot de sector Rijk. Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, wordt niet beslist dan nadat daarover door of namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst in het sectoroverleg Rijk (het SOR) overleg is gepleegd met de centrales van overheidspersoneel.
Voor zover de Minister voor Wonen en Rijksdienst in overeenstemming met de SOR niet anders heeft bepaald, wordt over voorgenomen besluiten tot invoering of wijziging van regels met rechten en verplichtingen van individuele ambtenaren en voorgenomen besluiten tot reorganisatie niet door de kamers beslist dan nadat hierover overleg is gevoerd met het Georganiseerd Overleg (GO). Dit overleg kan geen betrekking hebben op aangelegenheden waarover overleg gevoerd dient te worden met de SOR.
Voornemens tot wijziging van het ARSG worden eveneens behandeld in de SOR. Vanwege de kamers worden geen voorstellen tot wijziging van het ARSG gedaan dan nadat daarover bij de Staten-Generaal met het GO overleg is gepleegd. Deze wijzigingen worden vooraf door de ambtelijke organisaties van de kamers afgestemd met het GO. Hieruit volgt dat de kamers het ARSG – en daarmee de toepasselijkheid van het ARAR – kunnen wijzigen dan wel kunnen aanvullen mits bovengenoemde bevoegdheden en procedures in acht worden genomen en mits de wijziging of aanvulling geen aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren betreft. Hoewel bovengenoemde inconveniëntenregelingen gebaseerd zijn op het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren is een wijziging daarvan qua bevoegdheden en procedure gelijk aan een wijziging van het ARSG.
Het onderhavige concept van het te wijzigen ARSG is conform het bepaalde in het ARSG met het GO besproken. Het GO heeft hiermee 22 september 2014 ingestemd. Vervolgens is het concept van het ARSG ook akkoord bevonden in het SOR van 9 oktober 2014.
Bijgevoegd is een transponeringstabel waarin met kan lezen welke artikelen in het ARAR van overeenkomstige toepassing zijn op het ambtenaren werkzaam bij beide kamers en welke afwijkend in het ARSG zijn geregeld.
In artikel I zijn aanduidingen van de hoofdstukken en de artikelen 1 tot en met 184 van het ARSG vervangen door de artikelen 1 tot en met 9 van het onderhavige wijzigingsbesluit. Dit betreft de volgende artikelen:
In artikel 1, eerste lid, zijn de definitiebepalingen voor het ARSG opgenomen. In artikel 1, tweede lid, is bepaald dat de bevoegdheden slechts in de kamer waarop zij betrekking hebben, worden uitgeoefend. Met andere woorden: de beide kamers kunnen verschillende regelingen bezitten ten aanzien van hun ambtenaren.
In artikel 1, derde lid, is bepaald wie het tot aanstellen bevoegde gezag is in de beide kamers:
De Tweede Kamer benoemt en ontslaat de griffier. Het presidium is belast met de uitoefening van de overige rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de griffier, alsmede de benoeming van de directeuren. De griffier is belast met de overige rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de directeuren en de plaatsvervangend griffiers. De overige ambtenaren worden door de griffier aangesteld, dan wel ontslagen.
De Eerste Kamer benoemt en ontslaat de griffier. De huishoudelijke commissie, dan wel de door haar gemandateerde griffier, benoemt en ontslaat de plaatsvervangend griffier(s) alsmede de overige ambtenaren.
In artikel 2 is bepaald dat het ARAR van overeenkomstige toepassing is weliswaar met dien verstande dat daar waar in het ARAR sprake is van «Onze Minister» moet worden gelezen het bevoegd gezag, voor «ministerie» de desbetreffende kamer, voor «hoofd van dienst» de griffier en voor «departementaal overleg» het overleg bij de Staten-Generaal. Tevens wordt in artikel 2 bepaald welke artikelen van het ARAR zijn uitgezonderd.
Het betreft de volgende uitgezonderde artikelen.
Artikel 4, eerste lid, onder f, van het ARAR. Dit onderdeel definieert het bevoegd gezag voor ambtenaren werkzaam bij een ministerie. Het bevoegd gezag voor ambtenaren bij de Eerste en Tweede Kamer wordt in het onderhavige gewijzigde ARSG gedefinieerd in artikel 1, eerste en derde lid.
Artikel 4a van het ARAR. Het betreft een bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om nadere regels te stellen ten aanzien van werving en selectie. Deze bevoegdheid komt in het ARSG niet voor. Daar het niet de bedoeling is met onderhavige wijziging inhoudelijke wijzigingen aan te brengen, is dit artikel uitgezonderd.
Artikel 5a van het ARAR. De ambtenaar bij de Eerste en de Tweede Kamer is niet aangesteld in algemene dienst van het rijk.
Artikel 9, twaalfde lid, van het ARAR, met betrekking tot de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten aanzien van een onderzoek in het kader van een sollicitatieprocedure.
Artikel 12c, vierde lid, van het ARAR. Er is geen verplichting om de ambtenaar bij de Eerste en de Tweede Kamer persoonlijk op de hoogte te stellen van belangrijke wijzigingen betreffende zijn rechtspositie.
Artikel 33e, tweede lid, van het ARAR, met betrekking tot de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten aanzien van het buitengewoon verlof.
Artikel 50, tweede en derde lid, van het ARAR, in verband met de afwijkende bepalingen betreffende het verbod op het dragen van uniformkledingstukken en de betreffende de voorgeschreven insignes of onderscheidingstekens. Omdat het ARAR hier spreekt van «van regeringswege» respectievelijk van «Onze Minister-President» kan de «vertaling» in artikel 2 niet worden toegepast. Daarom kunnen deze twee leden niet zonder meer van overeenkomstige toepassing worden verklaard en is de inhoud ervan opgenomen in artikel 7, eerste en tweede lid, van onderhavige regeling.
Artikel 58, tweede en derde lid, van het ARAR. De verplichting om in tijden van oorlog (etc.) andere werkzaamheden op zich te nemen geldt niet voor de ambtenaar bij de Eerste en Tweede Kamer.
Artikel 63a, van het ARAR. In dit artikel is de verplichting vastgesteld om een extra vergoeding terug te storten in ’s Rijks kas. Het betreft een extra vergoeding die ambtenaren ontvangen, die een besturende, beherende dan wel toezichthoudende functie in een naamloze vennootschap of een ander rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam vervullen, of die in opdracht van de minister extra werkzaamheden vervullen. Dit artikel geldt niet voor ambtenaren van de Eerste en Tweede Kamer.
Artikel 71a, derde lid, van het ARAR, met betrekking tot de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten aanzien van een beoordeling.
Artikel 73, van het ARAR. De regeling met betrekking tot de financiële taken op grond van de Comptabiliteitswet 2001 voor ambtenaren werkzaam bij een ministerie, verschilt van die voor ambtenaren, werkzaam bij de Eerste en Tweede Kamer. Artikel 73 van het ARAR is daarom niet van overeenkomstige toepassing. Het nieuwe artikel 6 van onderhavige regeling verwijst naar de specifieke regeling voor het financieel beheer en het materieelbeheer van de Staten-Generaal in de Comptabiliteitswet 2001.
Tot slot: een aantal artikelen wordt niet expliciet uitgezonderd maar ze treffen geen doel, dus ze kunnen sowieso niet werken. Het betreft bijvoorbeeld de artikelen die een en ander regelen voor de Algemene Rekenkamer, de Hoge Raad van Adel of de Raad van State. Voorts betreft het artikelen die regels bevatten in verband met verhuizingen of toegenomen reistijden bij overplaatsingen in verband met het werk. Ook dit komt bij de Eerste en de Tweede Kamer niet voor, met andere woorden: deze bepalingen kunnen geen werking hebben voor de desbetreffende ambtenaren.
Deze artikelen regelen dat ambtenaren bij de Staten Generaal geen lid zijn van de ABD of de daaronder begrepen TMG en dat hun functies niet als functioneel bezwarend worden aangemerkt. Daarmee treffen alle artikelen in het ARAR die betrekking hebben op de ABD, de TMG en de substantieel bezwarende functies geen doel. Zij zijn niet expliciet in artikel 2 uitgezonderd: immers zij kúnnen niet van toepassing zijn op de ambtenaren van de Eerste en Tweede Kamer.
In dit artikel is in het eerste lid vastgesteld dat de griffier een maandelijkse tegemoetkoming voor representatiekosten ontvangt van € 533,33.
In het tweede lid is bepaald dat de plaatsvervangend griffier – dat wil in de praktijk zeggen: degene die de griffier zo nodig in het managementteam waarneemt – 75 % ontvangt van het in het eerste lid genoemde bedrag. Deze regeling stond in artikel 103a, derde lid, van het ARSG. De verwante regeling in het ARAR, artikel 68a, derde lid, betreft een lid van de ABD of de TMG. Ambtenaren van de Staten-Generaal zijn geen lid van de ABD of van de TMG (zie de toelichting bij de artikelen 3 en 4).
Dit artikel ziet op de taken van de ambtenaar die namens de Eerste of de Tweede Kamer is belast met het financieel beheer en het materieelbeheer op grond van artikel 21, zevende lid, Comptabiliteitswet 2001 en de consequenties voor hem in het geval hem over een tekort of schade een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor onder meer het financieel beheer en het materieelbeheer van de Eerste en de Tweede Kamer is de Comptabiliteitswet 2001 in 2008 gewijzigd. De wijzigingen beoogden de zo veel mogelijk budgettaire autonomie aan de Staten-Generaal te verschaffen binnen het kader van de Comptabiliteitswet 2001 en de grondwettelijke randvoorwaarden. Deze wijzigingen zijn niet eerder doorvertaald naar het ARSG. In artikel 6 van het gewijzigde ARSG wordt nu naar het gewijzigde artikel 21, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2001 verwezen. Dit betekent geen inhoudelijke wijziging, maar slechts het aanbrengen van een correcte verwijzing.
Het ARSG bevat voorschriften over dienstkleding, uniformen en insignes. Het is de ambtenaar verboden een uniform te dragen, tenzij de kamer dit voorschrijft. In dat geval zijn insignes of andere onderscheidingstekens verboden, tenzij de kamer deze voorschrijft. De aanschaf en het onderhoud van de voorgeschreven dienstkleding (zie artikel 65 van het ARAR, dat van overeenkomstige toepassing is) komt voor rekening van de kamer.
Het bevoegd gezag van de beide kamers kan eigen regels stellen ten aanzien van het onderzoek, het buitengewoon verlof respectievelijk de beoordeling, genoemd in de artikelen 9, derde en vierde lid, 33e, eerste lid, respectievelijk 71a, eerste en tweede lid, van het ARAR. Deze nadere regels hebben meer het karakter van beleidsregels. Het is daarom gerechtvaardigd dat het bevoegd gezag van de kamers deze regels kan stellen, indien dit noodzakelijk wordt geacht. Het bevoegd gezag is de griffier van de Tweede Kamer en de huishoudelijke commissie van de Eerste Kamer, dan wel voor of namens deze: de griffier van de Eerste Kamer.
In het ARSG wordt het ARAR, derhalve ook hoofdstuk XI ARAR van overeenkomstige toepassing verklaard. Als gevolg van artikel 2 ARSG (nieuw) wordt voor «departementaal overleg» gelezen: het overleg bij de Staten-Generaal. Nu ook de regels omtrent arbitrage in de artikelen 110g tot en met 110i, alsmede in artikel 115 ARAR van overeenkomstige toepassing zijn op de Staten-Generaal, hoeven de artikelen 149a tot en met 149g van het ARSG (oud) niet in het ARSG (nieuw) opgenomen te worden. Voor de toelichting op dit artikel wordt overigens verwezen naar paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok
oud ARSG Artikelen die overeenkomen met de artikelen uit het ARAR zie kolom 3 |
Wijziging ARSG |
ARAR Artikelen die overeenkomen met de artikelen uit het ARSG zie kolom 1 |
Opmerkingen |
---|---|---|---|
Hst I |
Hst I |
||
Art 1, eerste lid |
Specifieke definities Staten-Generaal afwijkend geregeld in art 1 ARSG. Art 4,eerste lid, onder f, uitgezonderd in art 2 ARSG. |
Art 4, eerste lid, onder f |
Afwijkende definitiebepalingen. |
Art 1, tweede lid |
Art 4, tweede lid |
||
Art 1, derde lid |
Art 4, derde lid |
||
Art 1, vierde lid |
Art 4, vierde lid |
||
Art 1, eerste lid, laatste alinea |
Art 4, eerste lid, onder d |
||
Nieuw art 3 ARSG. |
Art 4, vijfde lid |
Het betreft hier de definitie van leden van de Algemene bestuursdienst en van de topmanagementgroep. Dat de ambtenaar SG daar geen lid van is, wordt in artikel 3 nieuw ARSG geregeld. Alle artikelen betreffende de ABD of de TMG zijn hiermee niet van toepassing, maar worden niet expliciet uitgezonderd: ze treffen geen doel. |
|
Art 2, eerste lid |
Nieuw art 1, derde lid, ARSG. |
||
Art 2, tweede en derde lid |
Deze leden zijn verouderd en komen te vervallen. |
||
Art 3 |
Nieuw art 1, derde lid, ARSG. |
||
Art 4, eerste lid |
Art 3, eerste lid |
||
Art 3, tweede lid |
ARAR nvt op groepen van ambtenaren die een eigen rechtspositieregeling hebben. Wordt voor de ambtenaren SG deels ongedaan gemaakt met dit besluit. |
||
Art 2, tweede lid |
Niet uitgezonderd: nu er geen ambtenaren bij de SG zijn met gedeeltelijke dag- week- of jaartaken zijn die niet regelmatig dienst doen, treft dit artikel geen doel. |
||
Art 4, tweede lid |
Art. 2, derde lid |
Art 4, tweede lid, was niet meer actueel. |
|
Hst. Ia |
Hst. Ia |
||
Art 4a |
Art 4aI |
||
Hst II |
Hst II |
||
Art 4a in art 2 ARSG uitgezonderd. |
Art 4a |
||
Art 5 |
Art 5 |
||
Art 5a ARAR uitgezonderd in art 2 ARSG. |
Art 5a |
Aanstelling SG geschiedt niet in algemene dienst van het rijk |
|
Art 6 |
Art 6 |
Het negende lid van artikel 6 ARAR treft geen doel: dit artikellid heeft betrekking op de Algemene Rekenkamer, de Hoge Raad van Adel, het Kabinet van de Koning, de Kanselarij der Nederlandse Orden, de Nationale ombudsman, de Raad van State of het secretariaat van de commissie van toezicht op de inlichtingen en veiligheidsdiensten. Het kán niet van toepassing zijn op de ambtenaren van de Staten Generaal. Uitzonderen is niet nodig. |
|
Art 6a |
Art 6a |
||
Art 6b |
Art 6b |
||
Art 7 |
Art 7 betreft de aanstelling van leden van de Algemene bestuursdienst en van de topmanagementgroep. Zie toelichting nieuw artikel 3 ARSG (art 4, vijfde lid, ARAR). |
||
Art 7 |
Art 9, twaalfde lid, ARAR uitgezonderd. Nieuw art 8 ARSG. |
Art 9 |
Bevoegd gezag kan tav onderzoek genoemd in art 9, derde lid, ARAR nadere regels stellen. |
Art 8 |
Art 9a |
||
Art 10 |
Art 10 |
||
Art 11 |
Art 11 |
||
Art 12 |
Art 12 |
||
Art 13 |
Art 12a |
||
Art 15 |
Art 12c, vierde lid, ARAR, uitgezonderd in art 2 ARSG. |
Art 12c |
|
Art 16 |
Art 13 |
Zie toelichting nieuw artikel 3 ARSG (art 4, vijfde lid, ARAR) |
|
Art 20 |
Art 14 |
||
Art 21 |
Art 15 |
||
Art 24 |
Art 16 |
||
Art 25 |
Art 17 |
||
Art 26 |
Art 18 |
||
Art 27 |
Art 19 |
||
Art 28 |
Art 20 |
||
Art 29 |
Art 20a |
||
Art 30 |
Art 20b |
||
Art 31 |
Art 20c |
||
Art 32 |
Art 20d |
||
Art 34 |
Art 21 |
||
Art 34a |
Art 21a |
||
Art 34b |
Art 21b |
||
Art 34c |
Art 21c |
||
Art 35 |
Art 22 |
||
Art 36 |
Art 23 |
||
Art 37 |
Art 24 |
||
Art 38 |
Art 25 |
||
Art 39 |
Art 26 |
||
Art 53 |
Art 32 |
||
Art 54 |
Art 32a |
||
Art 55 |
Art 32b |
||
Art 56 |
Art 33 |
||
Art 57 |
Art 33a |
||
Art 58 |
Art 33b |
||
Art 33c |
Nvt op ambtenaren SG omdat er bij hen niet sprake kan zijn van overplaatsing en dus evenmin van het zoeken van een woning in geval van overplaatsing. Niet nodig om expliciet uit te zonderen. |
||
Art 60 |
Art 33d |
||
Art 61 |
Nieuw art. 8 ARSG. Art. 33e, tweede lid, uitgezonderd in art 2. |
Art 33e |
Bevoegd gezag kan tav buitengewoon verlof genoemd in art 33e, eerste lid, nadere regels stellen. |
Art 62 |
Art 33f |
||
Art 62a |
Art 33g |
||
Art 62aa |
Art 33h |
||
Art 62ab |
Art 33i |
||
Art 62b |
Art 33fa |
||
Art 62c |
Art 33fb |
||
Art 62d |
Art 33fc |
||
Art 63 |
Art 34 |
||
Art 68 |
Art 34e |
||
Art 69 |
Art 34f |
||
Art 69a |
Art 34g |
||
Art 70 |
Art 35 |
||
Art 35a |
Zie toelichting art 6 ARAR. |
||
Art 71 |
Art 36 |
||
Art 71a |
Art 36a |
||
Art 71b |
Art 36b |
||
Art 71c |
Art 36c |
||
Art 71d |
Art 36d |
||
Art 72 |
Art 37 |
||
Art 72a |
Art 37a |
||
Art 72b |
Art 37b |
||
Art 73 |
Art 38 |
||
Art 73a |
Art 38a |
||
Art 74 |
Art 39 |
||
Art 75 |
Art 40 |
||
Art 75a |
Art 40a |
||
Art 75b |
Art 40b |
||
Art 80 |
Art 45 |
||
Art 81 |
Art 46 |
||
Art 82 |
Art 47 |
||
Art 83 |
Art 48 |
||
Art 83a |
Art 48a |
||
Hst VII |
|||
Art 84 |
Art 49 |
Art 84, eerste lid, is identiek aan art 49 ARAR. Mbt art 84, tweede lid: Hst VIIbis is via art 2 ARSG van overeenkomstige toepassing verklaard. |
|
Art 84a |
Art 49a |
||
Art 84b |
Art 49b |
||
Art 84ba |
Art 49ca |
||
Art 84d |
Art 49d |
||
Art 84e |
Art 49e |
||
Art 84f |
Art 49f |
||
Art 84g |
Art 49g |
||
Art 84h |
Art 49h |
||
Art 84i |
Art 49i |
||
Art 84l |
Art 49l |
||
Art 84m |
Art 49m |
||
Art 84n |
Art 49n |
||
Art 84o |
Art 49o |
||
Art 84p |
Art 49p |
||
Art 84q |
Art 49q |
||
Artt 49r tm 49aaa (Hst VIIbis) |
Zie opmerking bij art 84, tweede lid, ARSG. |
||
Art 85 |
Nieuw art 7, eerste en tweede lid, ARSG. |
Art 50 |
Artikel 85, eerste lid, ARSG komt overeen met art 50, eerste lid, ARAR. De afwijkende bepalingen in artikel 85, tweede en derde lid, ARSG zijn nu in artikel 7, eerste en tweede lid, ARSG (nieuw) opgenomen. |
Art 86 |
Art 51 |
||
Art 87 |
Art 52 |
||
Art 89 |
Art 54 |
||
Art 90 |
Art 55 |
||
Art 91 |
Art 56 |
||
Art 92 |
Art 57 |
Het tweede en derde lid: zie toelichting art 7 ARAR. |
|
Art 92b |
Art 57b |
||
Art 93 |
Art. 58, tweede en derde lid, uitgezonderd in art 2 ARSG. |
Art 58 |
|
Art 93a |
Art 58a |
||
Art 93b |
Art 58b |
||
Art 94 |
Art 59 |
||
Nieuw art 4, ARSG. |
Art 60 |
Substantieel bezwarende functies komen bij de SG niet voor. Zelfstandig bepaald in art 4 ARSG. |
|
Art 96 |
Art 61 |
||
Art 96a |
Art 61a |
||
Art 97 |
Art 62 |
||
Art 63a uitgezonderd in ARSG. |
Art 63a |
||
Art 98 |
Art 64 |
||
Art 99 |
Nieuw art 7, derde lid, ARSG. |
Art 65 |
Art 99, tweede lid, ARSG, komt niet voor in het ARAR. |
Art 100 |
Art 66 |
||
Art 101 |
Art 67 |
||
Art 103 |
Art 68 |
||
Art 103a |
Nieuw art 5 ARSG. |
Art 68a |
Art 68a, derde lid, onder a en b, betreft de ABD en de TMG. Zie opmerking art 7 ARAR. Art 103a, derde lid, onder a en b, betreft (plv.) griffiers en is zelfstandig bepaald in art 5. |
Art 104 |
Art 69 |
||
Art 105 |
Art 70 |
||
Art 106 |
Art 71 |
||
Art 107 |
Nieuw art 8 ARSG. Art 71a, derde lid, uitgezonderd in art 2. |
Art 71a |
Bevoegd gezag kan tav beoordeling genoemd in art 71a, eerste en tweede lid, ARAR nadere regels stellen. |
Art 107a |
Art 71b |
||
Art 108 |
Art 72 |
||
Art 109 |
Nieuw art 6 ARSG. Art 73 ARAR uitgezonderd in art 2. |
Art 73 |
|
Art 76 |
|||
Art 112 |
Art 77 |
||
Art 113 |
Art 78 |
||
Art 114 |
Art 79 |
||
Art 115 |
Art 80 |
Zie toelichting nieuw art 3 ARSG (art 4, vijfde lid, ARAR). |
|
Art 116 |
Art 81 |
||
Art 117 |
Art 82 |
Zie toelichting nieuw art 3 ARSG (art 4, vijfde lid, ARAR). |
|
Art 117a |
Art 82a |
||
Art 118 |
Art 83 |
||
Art 119 |
Art 84 |
||
Art 120 |
Art 90 |
||
Art 121 |
Art 91 |
Zie toelichting nieuw art 3 ARSG (art 4, vijfde lid 5, ARAR). |
|
Art 122 |
Art 92 |
||
Art 123 |
Art 93 |
Zie toelichting nieuw art 3 ARSG (art 4, vijfde lid, ARAR). |
|
Art 124 |
Art 94 |
||
Art 124a |
Art 94a |
||
Art 125 |
Art 95 |
||
Art 126 |
Art 96 |
||
Art 96a |
Zie toelichting art 33c ARAR. |
||
Art 127 |
Art 96b |
||
Art 127a |
Art 96c |
||
Art 97 |
Zie toelichting art 60 ARAR. |
||
Art 128 |
Art 97b |
Zie toelichting nieuw art 3 ARSG (art 4, vijfde lid, ARAR). |
|
Art 129 |
Art 98 |
||
Art 130 |
Art 98a |
||
Art 130a |
Art 98b |
||
Art 131 |
Art 99 |
||
Art 132a |
Art 100a |
||
Art 134 |
Art 102 |
||
Art 134a |
Art 102a |
||
Art 134b |
Art 102b |
Het tweede lid heeft een terechte aanvullende zin mbt beëindiging van de uitkering, het aangaan van een geregistreerd partnerschap of een samenlevingscontract van de weduwe of weduwnaar. |
|
Art 135 |
Art 103 |
||
Art 136 |
Art 104 |
||
Art 137 |
Art 104a |
||
Art 138 |
Art 105 |
Art. 105, lid 2 tm 6 ARAR kunnen worden gehandhaafd. |
|
Art 139 |
Art 113 |
||
Art 140 |
Art 114 |
||
Art 141 |
Art 107 |
||
Art 142 |
Art 112 |
||
Art 143 |
Art 117 |
||
Art 149a |
Art 110b |
||
Art 149b |
Art 110d |
||
Art 149c |
Art 110e |
||
Art 149d |
Art 110f |
||
Art 149e |
Art 115 |
||
Artt 129 tm 132b |
Oud overgangsrecht. |
||
Art 180 |
Nieuw art 9 ARSG. |
||
Art 181 |
Art 132 |
De bevoegdheid tot stellen van nadere regels komt via artikel 2 ARSG, waarin staat dat voor «Onze Minister» moet worden gelezen: het bevoegd gezag, te liggen bij het bevoegd gezag, dat is het tot aanstellen bevoegd gezag van de kamers. Het bevoegd gezag is volgens artikel 1, derde lid, de griffier van de Tweede Kamer en de huishoudelijke commissie van de Eerste Kamer, dan wel voor of namens deze de griffier van de Eerste Kamer. |
|
Art 181a |
132b |
||
Art 182 |
Art 132a |
||
Art 182a |
Art 130 |
Overgangsrecht (uitgewerkt). |
|
Art 182b |
Art 130a |
Idem. |
|
Art 182c |
Art 130b |
Idem. |
|
Art 182d |
Art 131a |
Idem. |
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-498.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.