Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2015, 29035 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2015, 29035 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
Gelet op artikel 10.54a van de Wet milieubeheer, de artikelen 1.1, derde lid, 1.7, tweede lid, 2.3b, tweede lid, 2.4, zesde lid, 2.5, zesde lid, 2.8, achtste lid, 2.11, tiende lid, 2.12, vierde en vijfde lid, 3.6d, tweede lid, 3.10j, derde lid, 3.12, achtste lid, 3.16d, eerste lid, 3.20, vierde lid, 3.26a, 3.30, 3.36, tweede en derde lid, 3.54g, vijfde lid, 3.129h, 3.158, 3.161, 3.162, 3.166, 3.167, 3.169, 4.74.2, eerste lid, 4.74.5, derde lid, 4.74.7, 4.103f, onderdeel d, 5.50, tweede lid, 5.53, 5.57, eerste lid, 5.62, 5.63 en 5.65 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, de artikelen 4.4, eerste lid, en 5.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht,artikel 2.6.7, vijfde lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, en artikel 1 van richtlijn 2014/99/EU van de Commissie tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van richtlijn 2009/126/EG inzake fase II-bezinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations (PbEU L304);
BESLUIT:
De Activiteitenregeling milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving van tijdelijke opslag gevaarlijke stoffen vervalt de zinsnede ‘zijn geadresseerd aan derden en’.
2. Aan artikel 1.1 worden in de alfabetische rangschikking de volgende begrippen met de daarbij behorende begripsomschrijvingen ingevoegd:
API Recommended Practice 1004, Seventh Edition, November 1988; Bottom loading and Vapour Recovery for MC-306 Tank Motor Vehicles (Section 4.1.1.2, Vapour-Recovery Adapter);
Handreiking aanleg, beheer en monitoring bezinkbassins voor de bloembollensector (SIKB, versie van 20.02.2014);
afleverzuil waarbij geregistreerde gebruikers LPG kunnen verkrijgen zonder dat er direct toezicht door een toezichthoudende persoon als bedoeld in artikel 5.67, eerste lid, aanwezig is;
de rekenmethode van het Nieuw Nationaal Model (Uitgave 1998, ISBN 90-76323-003);.
B
Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De volgende begrippen met de daarbij behorende begripsomschrijvingen vervallen:
BRL 2005, Nationale beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor PE-buizen voor binnenriolering, 2012;
BRL 2006, Nationale beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor PE-hulpstukken voor binnenriolering, 2012;
BRL 2013, Nationale beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor gevulkaniseerde rubberproducten voor koud en heet niet-drinkwater toepassingen. Techniekgebied F2: leidingsystemen voor niet industriële toepassingen, 2012;
BRL 5211, Nationale beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor elementen voor lijnafwateringen, 2008;
BRL K548/01, Beoordelingsrichtlijn voor cilindrische tanks van glasvezelversterkte thermoharde kunststoffen met een inhoud tot 100 m3 voor de ondergrondse drukloze opslag van brandbare vloeistoffen klasse K1, K2 en K3, Kiwa N.V. Certificatie en Keuringen, versie 15 november 1996;
ISO 10780: Internationale standaardnorm voor Stationary source emissions – Measurement of velocity and volume flow rate of gas streams in ducts, 1994;
NEN 6604:2007: Nederlandse norm voor Water – Bepaling van het gehalte aan ammonium, nitraat, nitriet, chloride, ortho-fosfaat, sulfaat en silicaat met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie, augustus 2007;
NEN-EN 206-1: Europese norm voor Beton – Deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit, mei 2001;
NEN-EN 1483:2007: Europese norm voor Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire-absorptiespectrometrie, april 2007;
NEN-EN-ISO 14403:2002: Europese norm voor Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met behulp van continue doorstroomanalyse, maart 2002.
b. De volgende begrippen met de daarbij behorende begripsomschrijvingen worden in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
BRL K903 zoals opgenomen in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit;
A-gewogen Sound Exposure Level zoals gedefinieerd in ISO 1996, deel 1, 2003;
Ministeriële Publicatie 40-21, Voorschrift opslag en behandeling ontplofbare stoffen en voorwerpen Defensie, Staatscourant 2011, nr. 18609, 18 oktober 2011;
Ministeriële Publicatie 40-30, Voorschrift voor de inrichting en het gebruik van schietinrichtingen, Staatscourant 2010, nr. 1619, 5 februari 2010;
NEN-EN 13649:2001: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie van individuele gasvormige organische componenten – Geactiveerde koolstof en vloeistofmethode;
NEN-EN 14181: 2014: Emissies van stationaire bronnen – Kwaliteitsborging van geautomatiseerde meetsystemen;
NEN-EN 16321-1:2103: Terugwinning van bezinedamp tijdens het vullen van motorvoertuigen bij tankstations – deel 1: Beproevingsmethoden voor efficiënte goedkeuring van terugwinningssystemen van bezinedampen;
NEN-EN 16321-2:2103: Terugwinning van bezinedamp tijdens het vullen van motorvoertuigen bij tankstations – deel 2: Beproevingsmethoden voor de controle van dampwinningssytemen bij tankstations;
NEN-EN-ISO 12846: 2012: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire absorptiespectometrie met en zonder concentratie;
Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA);
Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 2: Methode met continu doorstroomanalyse (CFA);
NEN-EN-ISO 16911-1:2013: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de stroomsnelheid en het debiet in afgaskanalen – Deel 1: Handmatige referentiemethode;
NEN-EN-ISO 16911-2:2013: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de stroomsnelheid en het debiet in afgaskanalen – Deel 2: Geautomatiseerde meetsystemen;
NEN-ISO 9096:2003+C1:2007: Emissie van stationaire bronnen – Bepaling van de concentratie aan vaste deeltjes;
NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit – Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie – Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat;
NPR 7600:2013: Toepassing van koolwaterstoffen als koudemiddel in koelsystemen en warmtepompen;
NPR 7601:2013: Toepassing van koolstofdioxide als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen;
NTA 9065:2012: Luchtkwaliteit – Geurmetingen – Meten en rekenen geur (01.12.2012);
NTA 9766 2014: Veiligheidsaspecten van installaties voor monomestvergisting en vergistingsgasopwerking op boerderijschaal (01.04.2014);
Richtlijn PGS 16, getiteld ‘LPG: Afleverinstallaties; Richtlijn voor de brandveilige, arbeidsveilige en milieuveilige aflevering van LPG’, PGS 16:2010 versie 1.0 (09-2010);
Richtlijn PGS 33-1, getiteld 'Aardgas – Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor motorvoertuigen', PGS 33-1: 2013 versie 1.0 (juni 2013);
c. De begripsomschrijving van ‘BRL K 779’ komt te luiden: BRL-K779/04, Beoordelingsrichtlijn voor inwendige bekleding op stalen tanks voor brandbare vloeistoffen, Kiwa N.V. Certificatie en Keuringen, versie van 15 juli 2010;
d. De begripsomschrijving van ‘NEN 1059’komt te luiden: NEN 1059:2010: Nederlandse norm op basis van NEN-EN 12186 en NEN-EN 12279 – voor Gasvoorzieningsystemen – Gasdrukregelstations voor transport en distributie, februari 2010;
e. Het begrip ‘NEN 5744:2011/A1:2012’ wordt vervangen door: NEN 5744:2011 + A1: 2013;
f. De begripsomschrijving van ‘NEN 6068’ komt te luiden: NEN 6068: 2008+C1: 2011: Nederlandse norm voor Milieu en veiligheid – Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten;
g. De begripsomschrijving van ‘NEN 6646’ komt te luiden: NEN 6646:2015: Water – Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem – Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat;
h. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN 858-1’ komt te luiden: NEN-EN 858-1:2002+A1:2004, Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole;
i. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN 1825-1’ komt te luiden: NEN-EN 1825-1: NEN-EN 1825-1:2004+C1:2006: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole;
j. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN 12619’ komt te luiden: NEN-EN 12619: 2013: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie van totaal gasvormig organisch koolstof in lage concentraties in verbrandingsgassen – Continue methode met vlamionisatiedetector, januari 2013;
k. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN 12817’ komt te luiden: NEN-EN 12817:2010: LPG-uitrusting en toebehoren – Keuring en herkeuring van opslagtanks met een capaciteit tot en met 13 m3;
l. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN 13211’ komt te luiden: NEN-EN 13211: NEN-EN 13211:2001+C1:2007: Europese norm voor Luchtkwaliteit – Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de concentratie van totaal kwik;
m. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN 14181’ komt te luiden: NEN-EN 14181: 2014: Emissies van stationaire bronnen – Kwaliteitsborging van geautomatiseerde meetsystemen;
n. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN-ISO 5667-3’ wordt vervangen door: NEN-EN-ISO 5667-3:2012: Water – Monsterneming – Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters;
o. De begripsomschrijving van ‘NEN-EN-ISO/IEC 17020’ komt te luiden: NEN-EN-ISO/IEC 17020:2012: Conformiteitsbeoordeling – Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren;
p. De begripsomschrijving van ‘NEN-ISO 10523’ komt te luiden: NEN-EN-ISO 10523:2012: Water – Bepaling van de pH;
q. De begripsomschrijving van ‘NEN-ISO 15713’ komt te luiden: NEN-ISO 15713:2011: – Emissie van stationaire bronnen – Monsterneming en bepaling van het gasvormige fluoridegehalte;
r. Het begrip ‘NEN-ISO 5814’ met de daarbij behorende begripsomschrijving wordt vervangen door ‘NEN-EN-ISO 5814: NEN-EN-ISO 5814:2012: Water – Bepaling van het gehalte aan opgeloste zuurstof – Elektrochemische methode, oktober 2012; en in de alfabetische rangschikking ingevoegd;
s. Het begrip ‘NPR 2587’ komt te luiden: NPR 2578:2013: Beheer en onderhoud van LPG-, propaan- en butaaninstallaties;
t. De begripsomschrijving van ‘PGS 19’ komt te luiden: Richtlijn PGS 19, getiteld ‘Propaan en butaan: opslag’, zoals gepubliceerd op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl, PGS 19:2013 versie 1.0 (oktober 2013);.
2. In het tweede lid vervalt: de NeR en.
C
Na artikel 1.3a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Als stoffen, stofklassen en stofcategorieën als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van het besluit, worden in ieder geval aangewezen en onderverdeeld de stoffen, stofklassen en stofcategorieën in bijlage 12a.
2. Voor de stoffen die als anders ingedeeld zijn aangemerkt als bedoeld in artikel 2.5, zesde lid, van het besluit en die in bijlage 12b zijn vermeld, gelden, in afwijking van artikel 2.5 van het besluit, tot 1 januari 2025 de waarden in bijlage 12b.
1. Onverminderd artikel 1.3b valt een stof in ieder geval in de stofcategorie zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van het besluit en tabel 2.5 van het besluit en is in ieder geval een zeer zorgwekkende stof als bedoeld in artikel 2.3b, tweede lid, van het besluit, indien deze stof voorkomt op:
a. bijlage VI van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, en is ingedeeld als carcinogeen, mutageen of reprotoxisch, categorie 1a of categorie 1b;
b. de inventaris van geclassificeerde stoffen als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, en is ingedeeld als carcinogeen, mutageen of reprotoxisch, categorie 1a of categorie 1b;
c. de kandidatenlijst, bedoeld in artikel 59 van EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen;
d. bijlage XIV van EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen;
e. bijlage I, II, III of IV van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (PbEU L158);
f. de lijst van stoffen voor prioritaire actie die is vastgesteld op grond van artikel 6 van het op 22 september 1992 te Parijs tot stand gekomen OSPAR Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, met Bijlagen en Aanhangsels (Trb. 1993, 16 en 141, 1998, 169, 2000, 74, 2001, 157, 2008, 60 en 203, 2011, 231), of
g. bijlage X van de kaderrichtlijn water, voor zover een stof in die bijlage is aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof.
2. Onverminderd het eerste lid valt een stof tevens in de stofcategorie zeer zorgwekkende stoffen en is tevens een zeer zorgwekkende stof als bedoeld in het eerste lid indien deze stof voldoet aan de vastgestelde wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen als bedoeld in:
a. artikel 5, derde lid, van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU L167), of
b. bijlage II, paragraaf 3.6.5, van Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU L 309).
3. Een wijziging van de bijlagen, lijsten, inventaris dan wel criteria, bedoeld in het eerste en tweede lid, gaat voor de toepassing van het eerste lid gelden met ingang van de dag waarop aan de desbetreffende wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt een ander tijdstip wordt vastgesteld.
D
Aan artikel 2.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Het eerste lid is niet van toepassing op een geomembraanbaksysteem dat voor 1 december 2001 is aangelegd en voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. de toegepaste folie is productbestendig, is gemaakt van hoge dichtheid polyetheen (HDPE) of folie van een gelijkwaardige kwaliteit, heeft een dikte van ten minste 1 mm en is gecertificeerd op grond van BRL K537;
b. voor het geomembraanbaksysteem is een legplan voorhanden met een aanduiding van de lasnaden en doorvoeren, een Rol Testdata rapport, lasrapporten en een lasproefrapport;
c. iedere zes maanden vindt een visuele controle plaats van de verharding die zich boven het geomembraanbaksysteem bevindt; bij constatering van een morsing van een grote hoeveelheid vloeibare brandstoffen vindt binnen drie maanden een bemonstering plaats van de peilbuizen als bedoeld in artikel 2.2, vierde lid.
E
Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden;
2. Indien stoffen als bedoeld in artikel 3.29 van het besluit worden opgeslagen in een ondergrondse opslagtank of betonnen constructie die geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt, wordt per opslagtank of constructie ten minste één grondwaterpeilbuis geïnstalleerd overeenkomstig paragraaf 1.3 van bijlage 3 bij deel 3 van de NRB. Indien er meerdere opslagtanks of constructies zijn, wordt per groep van drie opslagtanks of constructies, die binnen tien meter van elkaar zijn gelegen, ten minste één grondwaterpeilbuis geïnstalleerd.
2. In het derde lid, tweede volzin, en in het zevende lid vervalt: aan BRL K910.
3. In het vierde lid, derde volzin, wordt ‘Bij bemonstering van grondwaterpeilbuizen bij een ondergrondse opslagtank met pekel’ vervangen door: Bij bemonstering van grondwaterpeilbuizen bij de opslag van pekel in een ondergrondse opslagtank of betonnen constructie die geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt,.
F
In artikel 2.5 wordt ‘artikel 6.10, eerste lid van het besluit’ vervangen door: artikel 2.9a van het besluit.
G
Artikel 2.9 komt te luiden:
1. De categorieën van afvalstoffen, bedoeld in artikel 10.54a van de wet, zijn de categorieën in bijlage 11, ongeacht het type inrichting.
2. De categorieën van afvalstoffen, bedoeld in artikel 2.12, vijfde lid, van het besluit, zijn de categorieën in bijlage 11.
3. Onverminderd het tweede lid worden verschillende soorten afvalwater waarvan het lozen bij of krachtens het besluit op dezelfde wijze is toegestaan, gerekend tot dezelfde categorie.
4. Het mengen van gevaarlijke afvalstoffen met niet gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in artikel 2.12, vierde lid, van het besluit is toegestaan indien en voor zover de afvalstoffen behoren tot twee categorieën die in bijlage 11 zijn aangeduid met hetzelfde nummer, daarbij onderscheiden met de aanduiding A en B.
H
Na artikel 2.15 worden drie afdelingen toegevoegd, luidende:
Aan artikel 2.15, eerste lid, van het besluit wordt, voor de in bijlage 10 aangewezen typen van energiebesparende maatregelen en aangewezen activiteiten, door degene die de inrichting drijft in ieder geval voldaan indien alle maatregelen per aangewezen type en per aangewezen activiteit zijn getroffen voor de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort.
1. Als maximaal toelaatbaar risiconiveau van de immissieconcentratie van een zeer zorgwekkende stof als bedoeld in artikel 2.4, zesde lid, onder b, van het besluit, geldt de grenswaarde in bijlage 13.
2. Indien voor een zeer zorgwekkende stof geen grenswaarde is opgenomen in bijlage 13, wordt die grenswaarde vastgesteld volgens de procedure in bijlage 14.
Bij het door middel van berekening bepalen van immissieconcentraties van zeer zorgwekkende stoffen in de buitenlucht als bedoeld in artikel 2.4, zesde lid, onder c, van het besluit, bij inrichtingen:
a. wordt gebruik gemaakt van gegevens met betrekking tot de:
1°. fysieke kenmerken van de bron;
2°. kenmerken van de emissie, en
3°. kenmerken van de omgeving.
b. worden de immissieconcentraties bepaald vanaf de grens van het terrein van de betreffende inrichting.
1. Het door middel van berekening bepalen van de concentraties van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in artikel 2.18, vindt plaats volgens de standaardrekenmethode 3 Nieuw Nationaal Model, voor zover de desbetreffende situatie valt binnen het toepassingsgebied van die rekenmethode.
2. Van de standaardrekenmethode 3 Nieuw Nationaal Model kan in overleg met het bevoegd gezag worden afgeweken mits de methode waarmee wordt afgeweken passend is en gelijkwaardig aan de standaardrekenmethode 3 Nieuw Nationaal Model.
3. In situaties die buiten het toepassingsgebied van standaardrekenmethode 3 Nieuw Nationaal Model vallen, wordt in overleg met het bevoegd gezag een andere, passende methode toegepast.
De vermijdings- en reductieprogramma’s van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in artikel 2.4, zesde lid, onder a, van het besluit, bevatten in ieder geval:
a. een overzicht van mogelijkheden en technieken ter voorkoming en ter beperking van de emissies;
b. met betrekking tot de technieken, bedoeld in onderdeel a, informatie over:
1°. het rendement;
2°. de validatie;
c. informatie over de bedrijfszekerheid en de kosten;
d. informatie over afwenteleffecten.
Een meting als bedoeld in artikel 2.8, achtste lid, van het besluit voldoet aan de artikelen 2.22 en 2.23.
1. De concentraties van componenten in de afgassen worden bepaald door continue meting of afzonderlijke metingen onder procescondities die representatief zijn voor de normale bedrijfsvoering.
2. De metingen bemonsteringen en analyses van de parameters die nodig zijn voor het bepalen of wordt voldaan aan de emissiegrenswaarden alsmede de andere metingen en berekeningen die zijn voorgeschreven, worden uitgevoerd volgens onderstaande normbladen:
a. emissiemeting en analyse:
1°. stikstofoxiden (NOx): NEN-EN 14792;
2°. stikstofoxiden (NOx) continumeting: NEN-ISO 10849;
3°. zwaveldioxide (SO2): NEN-EN 14791;
4°. onverbrande koolwaterstoffen (CxHy): NEN-EN 12619;
5°. totaal stof: NEN-EN 13284-1 of NEN-EN 13284-2;
6°. zuurstof (O2): NEN-EN 14789;
7°. chroom VI -verbindingen: ISO 16740;
8°. zware metalen: NEN-EN 14385;
9°. zoutzuur: NEN-EN 1911-1, 1911-2 en 1911-3;
10°. waterstoffluoride: NEN-ISO 15713;
11°. ammoniak: NEN 2826;
12°. individuele gasvormige organische componenten: NEN-EN 13649;
13°. dioxines en furanen: NEN-EN 1948 deel 1,2 en 3;
14°. kwik: NEN-EN 13211;
15°. vocht: NEN-EN 14790;
16°. debiet: NEN-EN-ISO 16911 deel 1 en 2;
b. meetlocatie, monstername en rapportage van de stoffen, genoemd onder a: NEN-EN 15259.
c. kwaliteitsborging van continue metingen: NEN-EN 14181.
3. Een afzonderlijke meting als bedoeld in het eerste lid bestaat uit drie deelmetingen van een half uur, tenzij een langere bemonsteringstijd voortvloeit uit de meetmethode of de representatieve wijze van bemonsteren. Het resultaat van de afzonderlijke emissiemeting is het gemiddelde van de deelmetingen, verminderd met de gerapporteerde meetonzekerheid of met een standaardwaarde voor de meetonzekerheid.
4. Een continue meting vindt plaats door:
a. een rechtstreekse continue meting van de concentratie in het afgas, of
b. een continue meting van de parameters van de voor de installatie vastgestelde uitworpkarakteristiek.
5. Het resultaat van een continue meting is de verzameling van half-uursgemiddelde of etmaalgemiddelden, verminderd met de gerapporteerde meetonzekerheid of met een standaardwaarde voor de meetonzekerheid.
1. Het bevoegd gezag bepaalt de meetonzekerheid op basis van de 95%-betrouwbaarheidsinterval van individuele waarnemingen. Bij het bepalen van de meetonzekerheid wordt het gemiddelde van de deelmetingen, bedoeld in artikel 2.22, gecorrigeerd voor het aantal deelmetingen. De meetonzekerheid wordt berekend als percentage van de grenswaarde.
2. Voor de elementen, genoemd in tabel 2.23, bedraagt de maximale meetonzekerheid als percentage van de emissiegrenswaarde niet meer dan de in tabel 2.23 opgenomen percentages.
Elementen |
Meetonzekerheid (%) |
---|---|
SO2 |
20 |
NOx |
20 |
Stof |
30 |
totaal stof (stofklasse S) |
30 |
Overige componenten |
40 |
Debiet |
20 |
I
Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1’ geplaatst.
2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een zuiveringsvoorziening die is geplaatst voor 1 januari 2009, indien die zuiveringsvoorziening bestaat uit een septic tank, die een nominale inhoud heeft van ten minste 6 kubieke meter en waarbij:
a. de septic tank uit drie compartimenten bestaat;
b. de nominale inhoud, in de stroomrichting, over de compartimenten is verdeeld in de verhouding twee staat tot één staat tot één;
c. de scheidingswanden tussen de compartimenten van de septic tank ten minste 20 centimeter boven het waterniveau uitsteken;
d. de instroomopening in het eerste compartiment van de septic tank zich ten minste 10 centimeter boven het waterniveau bevindt;
e. de toevoerpijp ten minste 5 centimeter en ten hoogste 10 centimeter uit de binnenwand steekt;
f. de doorstroomopeningen in scheidingswanden tussen de compartimenten van de septic tank zodanig zijn uitgevoerd, dat:
1°. de doorvoer van bodemslib en drijflagen wordt voorkomen;
2°. de gezamenlijke oppervlakte van de doorstroomopeningen per scheidingswand ten minste 100 vierkante centimeter en ten hoogste 400 vierkante centimeter bedraagt;
3°. de bovenkant van de doorstroomopeningen ten minste 30 centimeter onder het waterniveau ligt, en
4°. de onderkant van de doorstroomopeningen hoger ligt dan de helft van de waterhoogte gemeten vanaf de bodem van de septic tank;
g. de afvoeropening van een septic tank voorzien is van een duikschot of een T-stuk zodat afvoer van bodemslib of drijflagen wordt voorkomen, en
h. de waterhoogte in een septic tank ten minste 1,2 meter bedraagt en ten hoogste bedraagt:
1°. 2,2 meter bij een inhoud van ten hoogste 10 kubieke meter;
2°. 2,5 meter bij een inhoud van meer dan 10 kubieke meter.
3. Indien afzonderlijke septic tanks als bedoeld in het tweede lid parallel zijn geschakeld, bedraagt de gezamenlijke nominale inhoud ten minste 6 kubieke meter en voldoet iedere tank afzonderlijk aan de voorschriften genoemd in het tweede lid, onderdelen a tot en met h.
4. Opdeling van de septic tank, bedoeld in het tweede lid, in afzonderlijke in serie geschakelde tanks is toegestaan, mits de nominale inhoud van één compartiment niet over verschillende tanks is verdeeld. De afzonderlijke septic tanks gelden samen als één septic tank.
J
Aan artikel 3.4b, derde lid, wordt voor de punt aan het slot toegevoegd: , dat wordt uitgevoerd overeenkomstig NTA 9065.
K
In de artikelen 3.4n, derde lid, en 3.4p, vierde lid, wordt ‘NEN/ISO 9096’ vervangen door: NEN-EN 9096.
L
Na artikel 3.4s wordt aan afdeling 3.1 een paragraaf toegevoegd, luidende:
M
Aan artikel 3.5 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Aan artikel 3.10b van het besluit wordt, voor zover het betreft de uitstoot van stof bij de verbranding van biomassa en houtpellets voor zover het geen biomassa betreft, in ieder geval voldaan indien:
a. de drijver van de inrichting een meetrapport van de leverancier kan overleggen waaruit blijkt dat aan de emissiegrenswaarden in dat artikel kan worden voldaan, en
b. in de ketelinstallatie het type biomassa en houtpellets voor zover het geen biomassa betreft, wordt gestookt waarop het rapport, bedoeld in onderdeel a, betrekking heeft.
N
Artikel 3.7a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid vervalt.
2. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘vijfde lid’ vervangen door: vierde lid.
O
Artikel 3.7b wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Onverminderd het eerste lid kan de meting van het rookgas van een stookinstallatie als bedoeld in artikel 3.10q van het besluit worden verricht voorafgaand aan het van toepassing worden van een emissiegrenswaarde.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘tweede lid’ vervangen door: derde lid.
P
Aan artikel 3.7d wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het tweede lid, onderdeel c, is de waarde van het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor totaal stof niet groter dan 40% van de emissiegrenswaarde voor totaal stof, voor zover het een stookinstallatie betreft met een vermogen kleiner dan 1 Megawatt.
Q
Artikel 3.7f, derde lid, vervalt.
R
In artikel 3.7j, aanhef, wordt Nox vervangen door: NOx.
S
Artikel 3.7m wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Een keuring als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt voor de eerste keer uitgevoerd binnen zes weken na ingebruikname.
2. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.
T
Artikel 3.7o wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor het bepalen of wordt voldaan aan het urencriterium, genoemd in artikel 3.7, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, registreert degene die de inrichting drijft het aantal draaiuren van de gasmotor, gasturbine, ketelinstallatie of dieselmotor.
U
In artikel 3.9 wordt ‘7.3.2’ vervangen door ‘7.3.3 en vervalt: of daaraan gelijkwaardig.
V
In de artikelen 3.10, tweede lid, wordt ‘overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een persoon of instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit’ vervangen door: als bedoeld in BRL K903 door een persoon of instelling die daartoe is gecertificeerd op grond van die BRL.
W
Aan artikel 3.14 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste en tweede lid gelden ten aanzien van een windturbine die voor 1 december 2001 is opgericht en waarvoor tot die datum een vergunning in werking en onherroepelijk was, de in die vergunning opgenomen voorschriften met betrekking tot de veiligheid van de installatie.
X
Aan artikel 3.15 worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het eerste lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.
4. In afwijking van het derde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften stellen.
Y
Artikel 3.16b komt te luiden:
Ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan als bedoeld in artikel 3.16d, eerste lid, van het besluit voldoet een koelinstallatie:
a. met ammoniak als koudemiddel ten minste aan paragraaf 2.5, met uitzondering van voorschrift 2.5.6, hoofdstuk 5 en hoofdstuk 8, met uitzondering van de paragrafen 8.3 en 8.6, van PGS 13;
b. met koolwaterstoffen als koudemiddel ten minste aan paragraaf 5.7, hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8, met uitzondering van de paragrafen 8.3 en 8.6 van NPR 7600;
c. met kooldioxide als koudemiddel ten minste aan paragraaf 5.7, hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8, uitgezonderd de paragrafen 8.3 en 8.6, van NPR 7601.
Z
Artikel 3.17a komt te luiden:
AA
Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘artikel 3.23’ vervangen door: de artikelen 3.23 en 3.24.
2. Het derde lid vervalt.
BB
Artikel 3.19 vervalt.
CC
Artikel 3.21 komt te luiden:
1. Een vaste afleverinstallatie voldoet bij het afleveren van vloeibare brandstof aan motorvoertuigen voor het wegverkeer of aan spoorvoertuigen aan de volgende onderdelen van PGS 28:
a. de voorschriften 2.3.8 en 2.3.11 tot en met 2.3.13;
b. de voorschriften 3.2.5 en 3.4.2 tot en met 3.4.11;
c. voorschrift 4.5.8;
d. de voorschriften 5.5.1 en 5.5.3, en
e. de paragrafen 5.6 en 5.7.
2. Het temperatuurgevoelige element in de vaste afleverinstallatie wordt eenmaal per twee jaar door een daartoe opgeleid persoon of installateur op de goede werking gecontroleerd.
3. Met inachtneming van de opslagcapaciteit, de aard van de opgeslagen vloeistoffen en de aard van de inrichting wordt bij inrichtingen waar lichte olie wordt afgeleverd een noodplan opgesteld overeenkomstig bijlage C bij PGS 28. Dit noodplan is aanwezig bij de inrichting overeenkomstig de voorschriften 6.2.2 en 6.2.3 van PGS 28.
DD
Aan artikel 3.23 worden drie leden toegevoegd, luidende:
3. Het eerste lid is niet van toepassing op een aardgas-afleverinstallatie voor gecomprimeerd aardgas die in werking was voor 1 december 2013 tot het moment waarop de aardgas-afleverinstallatie uitgebreid wordt gerenoveerd, voor wat betreft:
a. de dimensionering van de afblaasveiligheid, bedoeld in paragraaf 5.3.2 van PGS 25;
b. de gronddekking van ondergrondse leidingen, bedoeld in paragraaf 5.3.10 van PGS 25;
c. de interne veiligheidsafstanden, bedoeld in paragraaf 5.5 van PGS 25;
d. het temperatuurgevoelige element in de afleverzuil bij onbemand afleveren, bedoeld in paragraaf 5.11.1 van PGS 25;
e. de veiligheidsafsluiter voor het gasnet, bedoeld in paragraaf 5.11.1 van PGS 25;
f. de bouwkundige eisen aan een bufferopslag, bedoeld in paragraaf 7.3 van PGS 25, en
g. de uitstroomrichting van de afblaasleiding, bedoeld in paragraaf 9.4 van PGS 25,
indien de afleverinstallatie volgens het eerste lid met deze voorzieningen is uitgevoerd.
4. Indien het derde lid van toepassing is, voldoet de aardgas-afleverinstallatie voor gecomprimeerd aardgas aan dit artikel zoals dit luidde tot 1 december 2013, voor zover dit artikel betrekking heeft op de voorzieningen, bedoeld in derde lid, onderdelen a tot en met g.
5. Het tweede lid is tot het moment waarop de aardgasinstallatie uitgebreid wordt gerenoveerd dan wel uiterlijk tot 1 december 2023 niet van toepassing op het inpandig afleveren van gecomprimeerd aardgas. Tot dat moment of die datum voldoet een inpandige aardgas-afleverinstallatie voor gecomprimeerd aardgas aan de eisen die daaraan tot de 1 december 2013 bij maatwerkvoorschrift werden gesteld.
EE
Aan artikel 3.24 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op een aardgas-afleverinstallatie voor gecomprimeerd aardgas die in werking was voor 1 december 2013 tot het moment waarop de aardgas-afleverinstallatie uitgebreid wordt gerenoveerd, voor wat betreft:
a. de dimensionering van de afblaasveiligheid, bedoeld in paragraaf 5.3.2 van PGS 25;
b. de gronddekking van ondergrondse leidingen, bedoeld in paragraaf 5.3.10 van PGS 25;
c. de interne veiligheidsafstanden, bedoeld in paragraaf 5.5 van PGS 25;
d. het temperatuurgevoelig element in de afleverzuil bij onbemand afleveren, bedoeld in paragraaf 5.11.1 van PGS 25;
e. de veiligheidsafsluiter voor het gasnet, bedoeld in paragraaf 5.11.1 van PGS 25;
f. de bouwkundige eisen aan een bufferopslag, bedoeld in paragraaf 7.3 van PGS 25, en
g. de uitstroomrichting van de afblaasleiding, bedoeld in paragraaf 9.4 van PGS 25,
indien de afleverinstallatie volgens het tweede, derde en vierde lid met deze voorzieningen is uitgevoerd.
6. Indien het vijfde lid van toepassing is, voldoet de aardgas-afleverinstallatie voor gecomprimeerd aardgas aan artikel 3.23, eerste en tweede lid, zoals die leden luidden tot 1 december 2013, voor zover die leden betrekking hebben op de voorzieningen, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a tot en met g.
FF
Artikel 3.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid vervalt.
2. Het vijfde tot en met twaalfde lid worden vernummerd tot vierde tot en met elfde lid.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘vijfde lid’ vervangen door: vierde lid.
4. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘zevende lid’ vervangen door: zesde lid.
5. In het tiende lid (nieuw) wordt ‘tiende lid’ vervangen door ‘negende lid’ en wordt ‘zevende lid’ vervangen door: zesde lid.
6. In het elfde lid (nieuw) wordt ‘elfde lid’ vervangen door: tiende lid.
7. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
12. Het derde lid is niet van toepassing totdat er een algehele renovatie van de tankinstallatie plaatsvindt waarbij de vloeistofdichte vloer of verharding wordt opengebroken of indien de afleverinstallatie wordt vervangen.
GG
Artikel 3.26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘negende lid’ vervangen door: achtste lid.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het tweede lid is niet van toepassing op een geomembraanbaksysteem dat voor 1 januari 2007 is aangelegd.
HH
Artikel 3.27a komt te luiden:
1. Aan artikel 3.27a, tweede lid, van het besluit wordt in ieder geval voldaan indien de zuiveringsvoorziening voldoet aan het tweede tot en met vierde lid.
2. De zuiveringsvoorziening bestaat uit:
a. zuiveringsmateriaal in een deel van de zuiveringsvoorziening die zodanig is uitgevoerd en zodanig wordt onderhouden dat contact van het afvalwater met de bodem wordt voorkomen, en
b. een bufferopslag en doseereenheid waarmee het afvalwater geleidelijk en gelijkmatig wordt verspreid over het oppervlak van het zuiveringsmateriaal en waardoor de capaciteit van de zuiveringsvoorziening niet wordt overschreden.
3. De zuiveringsvoorziening is zodanig gedimensioneerd dat de capaciteit voldoende is voor de behandeling van de afvalwaterstroom die jaarlijks vrijkomt. Op verzoek van het bevoegd gezag wordt een berekening van de capaciteit van de zuiveringsvoorziening overgelegd.
4. Indien het afvalwater dat wordt aangeboden aan de zuiveringsvoorziening meer dat 20 milligram olie per liter bevat, wordt het afvalwater voorafgaand aan de zuiveringsvoorziening geleid door een olieafscheider en slibvangput die voldoen aan en worden gebruikt conform NEN-EN 858-1 en 2.
II
Artikel 3.27b vervalt.
JJ
Artikel 3.27d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel q, komt te luiden:
q. ontplofbare onderdelen voor zover deze niet zijn geneutraliseerd, met uitzondering van elektrische airbags en gordelspanners;
2. Aan het vijfde lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. elektrische airbags en gordelspanners, voor zover deze niet zijn geneutraliseerd.
3. In het zesde lid wordt ‘de identiteit en de inhoud daarvan niet meer herkenbaar zijn’ vervangen door: de identiteit of de inhoud daarvan niet meer herkenbaar is.
4. In het zevende lid wordt ‘onderdeel d’ vervangen door: onderdelen d en e.
KK
Artikel 3.27f wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. In afwijking van het vierde lid is het toegestaan autowrakken die zijn ontdaan van de stoffen, preparaten en producten, bedoeld in artikel 3.27d, tweede en vijfde lid, voordat ze overeenkomstig het vierde lid worden afgevoerd, ter beschikking te stellen aan een inrichting waar de autowrakken worden opgeslagen, mits de inrichting waar de autowrakken zijn gedemonteerd er zorg voor draagt dat een inrichting waar de autowrakken worden opgeslagen:
a. geen demontagehandelingen of handelingen met de autowrakken verricht, waardoor de identiteit of de inhoud van de autowrakken niet meer herkenbaar is;
b. de autowrakken afvoert naar een inrichting waar zich een shredderinstallatie als bedoeld in het vierde lid bevindt.
2. Het vijfde tot en met zevende lid worden vernummerd tot zesde tot en met achtste lid.
3. In het achtste lid (nieuw) wordt ‘vijfde lid’ vervangen door: zesde lid.
LL
In artikel 3.27h, vierde lid, wordt ‘twee maanden’ vervangen door: zes maanden.
MM
Artikel 3.27j wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt ‘met inachtneming van de NeR’ vervangen door: overeenkomstig de artikelen 2.4 en 2.7a van het besluit.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het eerste lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het eerste lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
NN
Artikel 3.27l wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het eerste lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.
OO
Artikel 3.29, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘in gebruik is’ vervangen door: is geïnstalleerd.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Een opslagtank met propaan die anders dan op een bouwplaats is opgesteld of anders dan ten behoeve van bouwactiviteiten is geïnstalleerd, is, voor zover van toepassing, in overeenstemming met het Warenwetbesluit drukapparatuur en voldoet voorts aan de hoofdstukken 2 en 4, met uitzondering van de paragrafen 4.3 en 4.4, en aan de hoofdstukken 5 en 6 van PGS 19, met dien verstande dat een brandmuur niet is toegestaan.
3. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:
3. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen dat in afwijking van het tweede lid een brandmuur is toegestaan indien redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan de interne veiligheidsafstanden uit de PGS 19. De brandmuur voldoet aan de paragrafen 4.2.4 tot en met 4.2.7 en de voorschriften 4.8.5, 4.8.7 van de PGS 19.
4. In afwijking van het eerste en tweede lid is voor een opslagtank met propaan die is geïnstalleerd voor (de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling) de interne veiligheidsafstand die gold tot die datum van toepassing indien die afstand kleiner is dan de afstand die volgt uit de PGS 19.
5. In afwijking van het eerste en tweede lid is de veiligheidsafstand ten minste vijf meter tussen twee opslagtanks met propaan binnen de inrichting die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 2010.
6. In afwijking van het eerste en tweede lid mag de afstand worden verkleind tot 3 meter voor opslagtanks die zijn geïnstalleerd voor (de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling) als er een brandmuur is geplaatst overeenkomstig CPR 11-2 voorschrift 8.1.5 of als voor die datum met een berekening is aangetoond dat de warmtestraling op de opslagtank ten hoogste 10 kW per vierkante meter bedraagt.
PP
Artikel 3.33 komt te luiden:
1. Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in artikel 3.30 van het besluit wordt bij het opslaan van vloeibare brandstof, afgewerkte olie of bepaalde organische oplosmiddelen, bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van het besluit en bij het opslaan van vloeibare bodembedreigende stoffen, bedoeld in artikel 3.29, tweede lid, van het besluit in een ondergrondse opslagtank van metaal of kunststof voldaan aan de artikelen 3.34 tot en met 3.37.
2. Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in artikel 3.30 van het besluit wordt bij het opslaan van vloeibare bodembedreigende stoffen, bedoeld in artikel 3.29, tweede lid, van het besluit in een betonnen constructie die geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt, voldaan aan artikel 3.37a.
3. Ten behoeve van voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van luchtverontreiniging wordt bij het opslaan van lichte olie in een ondergrondse opslagtank voldaan aan artikel 3.38a.
Artikel 3.34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid vervalt de zin ‘Een vloeistofdichte vloer of verharding is bij het afleveren van meer dan 25 kubieke meter vloeibare brandstoffen per jaar, aangelegd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.’
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste lid wordt een ondergrondse opslagtank met vloeibare brandstof waarvan het vulpunt is geïnstalleerd voor 1 februari 2003, uiterlijk 1 februari 2018 voorzien van een aansluitmogelijkheid voor het afvoeren van statische elektriciteit.
5. Het derde lid is tot 1 december 2028 niet van toepassing op vloeistofdichte vloeren als bedoeld in dat lid die al bestonden voor 1 december 2013.
RR
Artikel 3.35 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, tabel 3.35, komt te luiden:
(Her)keuringstermijnen voor een ondergrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages voor vloeistoffen van PGS-klasse 1 tot en met PGS-klasse 4 |
||
---|---|---|
Staal enkelwandig |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
Zonder coating of niet volledig gecoat |
15 jaar |
15 jaar |
Volledig gecoat niet overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
15 jaar |
20 jaar |
Volledig gecoat overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
20 jaar |
20 jaar |
Staal dubbelwandig met lekdetectie overeenkomstig BRL K910 |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
Ongeacht coating |
20 jaar |
20 jaar |
Kunststof enkelwandig of dubbelwandig |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
Kunststof tank Enkelwandige / dubbelwandige (GVK) |
15 jaar |
15 jaar |
2. Het achtste lid vervalt.
3. Het negende tot en met dertiende lid worden vernummerd tot achtste tot en met twaalfde lid.
SS
Artikel 3.36 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Bij een ondergrondse opslagtank van staal waarin vloeibare brandstof wordt opgeslagen, vindt jaarlijks een controle plaats op de aanwezigheid van water en bezinksel.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. In afwijking van het vijfde lid vindt de controle, bedoeld in dat lid, eenmaal per drie jaar plaats indien de opslagtank aantoonbaar is voorzien van een inwendige coating overeenkomstig BRL K779 en die coating is aangebracht door een bedrijf dat daartoe is gecertificeerd op basis van BRL K790.
TT
Na artikel 3.37 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een betonnen constructie die geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt en wordt gebruikt voor het opslaan van een vloeibare bodembedreigende stof is gemaakt van een betonklasse die aantoonbaar bestand is tegen de inwerking van de opgeslagen stof.
2. De vul- en aftappunten van een betonnen constructie die geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt en wordt gebruikt voor het opslaan van een vloeibare bodembedreigende stof zijn geplaatst boven een lekbak of boven een vloeistofdichte vloer of verharding.
3. Een betonnen constructie die geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt en wordt gebruikt voor het opslaan van een vloeibare bodembedreigende stof wordt jaarlijks leeggemaakt en visueel aan de binnenzijde geïnspecteerd. De toestand van de binnenzijde van de constructie wordt gefotografeerd of op een vergelijkbare manier vastgelegd, zodat de vergelijking met eerdere en latere inspecties gemaakt kan worden en wordt ten minste gedurende 6 jaar bewaard. Indien bij de inspectie verwering of beschadiging wordt geconstateerd, wordt de constructie gerepareerd voordat deze weer in gebruik wordt genomen.
4. Uiterlijk 6 jaar na ingebruikname en vervolgens ten minste iedere 6 jaar wordt de visuele inspectie uitgevoerd door degene die de constructie heeft geplaatst of een andere door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige.
UU
Artikel 3.38 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef vervalt: , onder a tot en met j,.
b. Aan het slot van onderdeel b wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.
c. Na onderdeel b worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
c. de voorschriften 5.7.2 en 5.7.3, en
d. Onderdeel c (oud) wordt geletterd onderdeel d.
2. Het derde lid vervalt.
3. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.
VV
Na artikel 3.38 wordt aan paragraaf 3.4.2 een artikel toegevoegd, luidende:
1. Een ondergrondse opslagtank met daarbij behorende leidingen en appendages is zodanig uitgevoerd dat bij het vullen van een ondergrondse opslagtank met lichte olie de uit die opslagtank verdreven dampen door een gasdichte retourleiding kunnen worden teruggevoerd naar het reservoir van de tankwagen die de lichte olie levert. Het systeem is zo ontworpen dat drukopbouw zoveel mogelijk wordt voorkomen. Indien een vacuümdrukklep wordt toegepast bedraagt de drukopbouw in het gehele systeem niet meer dan de openingsdruk van de desbetreffende klep. Deze openingsdruk bedraagt niet meer dan 3,92 kilopascal.
2. Indien lichte olie wordt aangeleverd worden de uit de ondergrondse opslagtank verdreven dampen teruggevoerd met de voorziening, bedoeld in het eerste lid.
3. De aansluitpunten van de vulleidingen en de dampretourleidingen zijn zodanig uitgevoerd dat verwisseling van de vulslang en de dampretourslang van en naar de tankwagen is uitgesloten.
4. Het vullen van een ondergrondse opslagtank vindt niet plaats indien de damp-
retourleiding lek is.
5. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op een inrichting met een debiet van lichte olie van minder dan 100 kubieke meter per jaar.
WW
Artikel 3.44, tweede lid, onderdelen d, e en f, komen te luiden:
d. teerhoudend dakafval;
e. composieten van teerhoudend dakafval;
f. dakgrind verkleefd met teer;
XX
Artikel 3.46 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Dierlijke bijproducten die worden gebruikt voor activiteiten als bedoeld in artikel 17, eerste lid, en artikel 18, eerste en tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PbEU L 2009, 300), worden opgeslagen in vaten of containers of in een afgesloten ruimte. Indien die dierlijke bijproducten niet binnen een werkdag worden verwerkt, worden ze bewaard bij een omgevingstemperatuur van ten hoogste 10°C.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het bevoegd gezag kan, indien blijkt dat de geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt vanwege de op- en overslag van niet-houtachtige plantenresten of dierlijke bijproducten, bedoeld in het tweede lid, bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan de locatie van de opslag, de afvoer- of verwerkingsfrequentie en de toegepaste opslagvoorzieningen.
YY
In de artikelen 3.47, eerste en tweede lid, 3.48, eerste en tweede lid, 3.49, eerste lid, onderdelen b en c, en tweede lid, 3.50, eerste tot en met derde lid, 3.51 onderdelen a tot en met d, 3.52 en 3.53 wordt ‘bijlage 4.6 van de NeR’ vervangen door: bijlage 3 bij het besluit.
ZZ
In de artikelen 3.55, tweede lid, 3.107, derde lid, 3.108, derde lid, 4.38, derde lid, 4.40, vijfde lid, 4.44, derde lid, 4.49a, derde lid, 4.50, derde lid, 4.55, derde lid, 4.57, derde lid, 4.60, derde lid, 4.64, vijfde lid, 4.68, vijfde lid, 4.71, derde lid, 4.74, derde lid, 4.77, derde lid, 4.81, derde lid, 4.84a, vierde lid, 4.84g, tweede lid, 4.84m tweede lid, 4.102a, derde lid, 4.102i, derde lid, 4.104a, derde lid, 4.104c, tweede lid, 4.117, derde lid, wordt ‘met inachtneming van de NeR’ vervangen door: overeenkomstig de artikelen 2.4 en 2.7a van het besluit.
AAA
Na artikel 3.55 wordt aan paragraaf 3.4.3 een artikel toegevoegd, luidende:
1. Ten behoeve van een doelmatig beheer van afvalstoffen als bedoeld in artikel 3.36, derde lid, van het besluit:
a. verricht een inrichting die overeenkomstig artikel 3.27f, vijfde lid, autowrakken opslaat, met betrekking tot die autowrakken geen demontagehandelingen of handelingen, waardoor de identiteit of de inhoud van de autowrakken niet meer herkenbaar is.
b. slaat een inrichting die overeenkomstig artikel 3.27f, vijfde lid, autowrakken opslaat, niet meer dan:
1°. 400 autowrakken op, indien de inrichting direct aan de kade is gelegen en de autowrakken via de kade worden vervoerd;
2°. 50 autowrakken op, indien de inrichting niet direct aan een kade is gelegen.
2. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift een tijdelijke verhoging van de aantallen autowrakken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, toestaan.
BBB
Artikel 3.65 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het negende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
10. Het tweede, vierde en vijfde lid zijn tot 1 januari 2027 niet van toepassing op de opslag van kuilvoer indien een voorziening voor het opslaan van kuilvoer in gebruik was voor 1 januari 2013.
2. Het tiende lid (oud) wordt vernummerd tot elfde lid.
CCC
Aan artikel 3.67 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Het eerste tot en met derde lid zijn tot 1 januari 2018 niet van toepassing op een mestbassin dat is opgericht voor 1 juni 1987.
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, wordt het mestbassin, zolang het niet is voorzien van een afdekking:
a. uitsluitend op of nabij de onderkant van het mestbassin gevuld, en
b. doelmatig gevuld, maar niet verder dan 0,20 meter onder de rand.
DDD
Aan artikel 3.68 worden drie leden toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste tot en met het derde lid zijn een mestbassin en een afdekking die zijn opgericht voor 1 januari 2013 uitgevoerd overeenkomstig de eisen die op het moment van oprichten van toepassing waren op grond van een vergunning dan wel het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer, het Besluit mestbassins, het Besluit landbouw milieubeheer of het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer.
5. Een mestbassin en een afdekking als bedoeld in het vierde lid zijn voorzien van een door de installateur verstrekte verklaring waaruit blijkt dat het mestbassin en de afdekking zijn uitgevoerd overeenkomstig de eisen, bedoeld in het vierde lid, en welke referentieperiode mestbassins van toepassing is.
6. Indien in de verklaring, bedoeld in het vijfde lid, geen referentieperiode mestbassins is vermeld, geldt gerekend van het moment van aanleg van het mestbassin de volgende referentieperiode mestbassins:
a. 20 jaar voor een houten, betonnen of gemetseld mestbassin en betonnen afdekking;
b. 10 jaar voor een metalen mestbassin en afdekking;
c. 5 jaar voor een mestzak of een foliebassin;
d. 5 jaar voor de taludbescherming van een foliebassin, of
e. 10 jaar voor overige typen mestbassins en afdekkingen.
EEE
Aan artikel 3.69 wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. In afwijking van het eerste lid wordt een mestbassin, met uitzondering van een ondergronds mestbassin voorzien van een afdekking die als vloer kan fungeren, dat is opgericht voor 1 januari 2013 en waarvoor geen kwaliteitsverklaring mestbassin is afgegeven, gekeurd overeenkomstig het eerste tot en met het zevende lid, met dien verstande dat de keuring, gerekend vanaf het moment van aanleg van het mestbassin, plaatsvindt ten minste vier weken voor het aflopen van de volgende referentieperiode mestbassins:
a. 20 jaar voor een houten, betonnen of gemetseld mestbassin en betonnen afdekking;
b. 10 jaar voor een metalen mestbassin en afdekking;
c. 5 jaar voor een mestzak of een foliebassin;
d. 5 jaar voor de taludbescherming van een foliebassin, of
e. 10 jaar voor overige typen mestbassins en afdekkingen.
FFF
In de artikelen 3.71, derde lid, 3.103, vierde lid, 3.104, tweede en derde lid, 4.40, zevende en achtste lid, 4.46, zevende en achtste lid, 4.49d, derde en vierde lid, 4.64, zevende en achtste lid, 4.68, achtste en negende lid, 4.84c, vierde en vijfde lid, 4.87b, 4.100, derde lid, 4.102c, vierde lid, 4.102ea vierde en vijfde lid, 4.102ec, vierde en vijfde lid, 4.102f, vierde en vijfde lid, 4.104d, vierde en vijfde lid, wordt ‘met inachtneming van de NeR’ vervangen door: overeenkomstig artikel 2.7a, tweede en derde lid, van het besluit.
GGG
Aan artikel 3.71c wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het derde lid is niet van toepassing op een bovengrondse opslagtank die niet op de vloer staat, en:
a. waarop op 31 december 2012 paragraaf 4.1.3.1 van toepassing was en die is geïnstalleerd voor de datum waarop paragraaf 4.1.3.1 op de opslagtank van toepassing werd, of
b. waarop op 31 december 2012 paragraaf 4.1.3.1 niet van toepassing was en die is geïnstalleerd voor de datum waarop paragraaf 3.4.9 op de opslagtank van toepassing werd.
HHH
Artikel 3.71d wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een persoon of instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit’ vervangen door: BRL K903, door een persoon of instelling die is gecertificeerd overeenkomstig die BRL.
2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt na ‘4.2.13, eerste volzin’, ingevoegd: 4.2.14.
3. Het zesde lid, tabel 3.71d, komt te luiden:
(Her)keuringstermijnen voor een stationaire bovengrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages voor vloeistoffen van PGS-klasse 2 tot en met PGS-klasse 4 |
||
---|---|---|
Staal enkelwandig in gecertificeerde opvangbak |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
Zonder coating of niet volledig gecoat |
15 jaar |
15 jaar |
Volledig gecoat niet overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
15 jaar |
20 jaar |
Volledig gecoat overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
20 jaar |
20 jaar |
Staal dubbelwandig met lekdetectiepotsysteem |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
Zonder coating of niet volledig gecoat |
15 jaar |
15 jaar |
Volledig gecoat niet overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
15 jaar |
20 jaar |
Volledig gecoat overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
20 jaar |
20 jaar |
Staal dubbelwandig met lekdetectie overeenkomstig BRL K910 |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
Zonder coating of niet volledig gecoat |
15 jaar |
20 jaar |
Volledig gecoat niet overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
20 jaar |
20 jaar |
Volledig gecoat overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
20 jaar |
20 jaar |
Kunststof enkelwandig in gecertificeerde opvangbak |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
15 jaar |
15 jaar |
|
Kunststof dubbelwandig met lekdetectie overeenkomstig BRL K910 |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
20 jaar |
20 jaar |
4. Het achtste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. op de aanwezigheid van water in een stalen bovengrondse opslagtank. In afwijking van het eerste lid kan de controle worden uitgevoerd door een daartoe getraind persoon, met een waterzoekpasta die wordt aangebracht op de peilstok.
5. Het negende lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de tweede volzin wordt ‘het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument’ vervangen door: BRL K903.
b. In de derde volzin wordt ‘ondergrondse opslagtank’ vervangen door: bovengrondse opslagtank.
6. In het dertiende lid vervallen ‘of bezinksel’ en ‘in het bezinksel’.
7. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
15. Indien een bovengrondse opslagtank voor gasolie is geïnstalleerd voor het tijdstip van het van toepassing worden van paragraaf 3.4.9 op de inrichting is het derde lid niet van toepassing tot het moment waarop de eerstvolgende keuring behoort plaats te vinden.
16. Het bevoegd gezag kan aan een opslagtank als bedoeld in het vijftiende lid bij maatwerkvoorschrift eisen stellen om de toegankelijkheid van de opslagtank voor de brandbestrijding te borgen.
III
Artikel 3.71f wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een opslagtank die dubbelwandig is uitgevoerd met een systeem voor lekdetectie:
a. dat ten minste eenmaal per jaar wordt beoordeeld en is goedgekeurd overeenkomstig BRL K903, door een bedrijf dat op grond van die BRL daartoe is gecertificeerd.
b. volgens de BRL K796 dat ten minste eenmaal per maand wordt gecontroleerd op goede werking. Bij het constateren van gebreken wordt het lekdetectiepotsysteem binnen een periode van een maand hersteld. Eenmaal per jaar wordt van de controle een aantekening in het installatieboek gemaakt.
2. In het vierde lid wordt ‘en de vulleiding zijn voorzien’ vervangen door: is voorzien.
JJJ
Artikel 3.71g wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een opslagtank die dubbelwandig is uitgevoerd met een systeem voor lekdetectie:
a. dat ten minste eenmaal per jaar wordt beoordeeld en is goedgekeurd overeenkomstig BRL K903, door een bedrijf dat op grond van die BRL daartoe is gecertificeerd;
b. volgens de BRL K796 dat ten minste eenmaal per maand wordt gecontroleerd op goede werking. Bij het constateren van gebreken wordt het lekdetectiepotsysteem binnen een periode van een maand hersteld. Eenmaal per jaar wordt van de controle een aantekening in het installatieboek gemaakt.
2. In het zevende lid wordt ‘en de vulleiding zijn voorzien’ vervangen door: is voorzien.
3. Onder vernummering van het achtste lid tot negende lid wordt na het zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:
8. Het zevende lid is niet van toepassing op een opslagtank voor afgewerkte olie die handmatig of onder vrij verval wordt gevuld.
KKK
Na artikel 3.71h wordt aan afdeling 3.4 een paragraaf toegevoegd, luidende:
Aan artikel 3.54g, eerste lid, onder a, van het besluit wordt in een inrichting van de Nederlandse of bondgenootschappelijke krijgsmacht in ieder geval voldaan, indien:
a. het opslaan van ontplofbare stoffen of voorwerpen voldoet aan de bepalingen 4101, 6101, 6103, 6105, eerste volzin, 6107, 6151, eerste en tweede lid, 6152, eerste tot en met derde lid, 6153, 6158 tot en met 6161, 6301, 6302 en 6911 van de MP40-21;
b. het voorhanden hebben van ontplofbare stoffen of voorwerpen op een opstelplaats voldoet aan de bepalingen 16103 tot en met 16107 van de MP40-21;
c. het onderhoud aan of de modificatie van ontplofbare stoffen of voorwerpen plaatsvindt volgens de bepalingen 4101, 6101, 6103, 6105, eerste volzin, 6107, 6151, derde lid, 6152 eerste tot en met derde lid, 6153, 6158 tot en met 6161, 6301, 6302 en 12102 van de MP40-21, en
d. incidenteel onderhoud of modificatie van ontplofbare stoffen of voorwerpen plaatsvindt volgens de bepalingen 13403 en 13405 van de MP40-21.
1. Ten behoeve van het voorkomen van risico's voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico's voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan als bedoeld in artikel 3.54g van het besluit worden stoffen van ADR-klasse 1.3, in een hoeveelheid van ten hoogste 50 kilogram, en stoffen van ADR-klasse 1.4, 1.5 of 1.6 bij een inrichting die in gebruik is bij de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht opgeslagen:
a. overeenkomstig de bepalingen 9201 tot en met 9208 en 11301 tot en met 11303 van de MP 40-21, of
b. overeenkomstig artikel 3.71i, onder a.
2. In afwijking van het eerste lid wordt bij een inrichting die in gebruik is bij de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht:
a. tot maximaal 25 kilogram vuurwerk en in beslag genomen vuurwerk met aan consumentenvuurwerk vergelijkbare eigenschappen opgeslagen in ten minste een brandveiligheidsopslagkast als bedoeld in voorschrift 3.10 van PGS 15 met een brandwerendheid van ten minste 60 minuten;
b. tot maximaal 50 kilogram noodsignalen van de ADR klasse 1.3, opgeslagen in een brandcompartiment dan wel in een brandveiligheidsopslagkast als bedoeld in voorschrift 3.10 van PGS 15 met een brandwerendheid van ten minste 60 minuten.
LLL
Artikel 3.81, eerste lid, onderdeel b, tabel 3.81b, komt te luiden:
Tabel 3.81b
Driftarme spuitdop |
Spuitdruk Vloeistofdruk/lucht-druk (bar) |
---|---|
Cleanacres Airtec 35 |
4,0/0,30 of 5,0/0,30 |
Cleanacres Airtec 40 |
4,0/0,30 of 5,0/0,30 |
John Deere Twin Fluïd TKSS 10/035 |
6,0/0,35 |
John Deere Twin Fluïd TKSS 10/042 |
3,0/0,35 -4,0/0,35 of 5,0/0,35 |
Teejet Airjet TK-SS 10 / 35 |
5,0/0,34 of 6,0/0,34 |
Teejet Airjet TK-SS 10 / 42 |
3,0/0,34 of 4,0/0,34 of 5,0/0,37 |
HTA D3-21 TK-SS -5 |
2,5/0,35 – 3,0/0,35 – 4,0/0,40 – 5,0/0,50 of 6,0/0,65 |
HTA D3-21 TK-SS -7,5 |
4,0/0,30 – 5,0/0,30 of 6,0/0,35 |
MMM
In artikel 3.92, eerste lid, wordt ‘tweede tot en met vierde lid’ vervangen door: tweede tot en met vijfde lid.
NNN
Na artikel 3.94 worden aan paragraaf 3.5.4 twee artikelen toegevoegd, luidende:
Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in artikel 3.103, tweede lid, van het besluit, wordt bij het spoelen van bloembollen met een spoelmachine ten minste voldaan aan de Handreiking bezinkbassins bloembollensector.
1. Aan artikel 3.105, vierde lid, onderdeel b, van het besluit wordt in ieder geval voldaan indien de zuiveringsvoorziening voldoet aan het tweede tot en met het vierde lid.
2. De zuiveringsvoorziening bestaat uit:
a. voorzuivering met een lamellenfilter, en
b. nazuivering met een ozoninstallatie en actief koolfilter.
3. Indien bij het sorteren gebruik wordt gemaakt van ten hoogste 8 kubieke meter water:
a. heeft het lamellenfilter een inhoud van ten minste 1,5 kubieke meter en een capaciteit van ten minste 2 kubieke meter per uur;
b. heeft de ozoninstallatie een capaciteit van ten minste 1 kubieke meter per uur, is de contacttijd in de ozoninstallatie ten minste 30 minuten en wordt ten minste 20 gram ozon per kubieke meter te behandelen afvalwater toegevoegd, en
c. is de contacttijd in het actief koolfilter ten minste 20 minuten.
4. Indien bij het sorteren gebruikt wordt gemaakt van meer dan 8 en ten hoogste 16 kubieke meter water:
a. heeft het lamellenfilter een inhoud van ten minste 6 kubieke meter en een capaciteit van ten minste 4 kubieke meter per uur;
b. heeft de ozoninstallatie een capaciteit van ten minste 3 kubieke meter per uur, is de contacttijd in de ozoninstallatie ten minste 30 minuten en wordt ten minste 20 gram ozon per kubieke meter te behandelen afvalwater toegevoegd, en
c. is de contacttijd in het actief koolfilter ten minste 20 minuten.
OOO
Aan artikel 3.98 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Het eerste tot en met vijfde lid is niet van toepassing indien de drukkamer, bedoeld in artikel 3.97, onder e, voor 1 januari 2013 in gebruik was en bouwkundige aanpassing van de drukkamer redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
PPP
Na artikel 3.102 wordt aan afdeling 3.5 een paragraaf toegevoegd, luidende:
1. Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico, bedoel in artikel 3.129h, onderdeel a, van het besluit voldoet een installatie voor het vergisten van dierlijke meststoffen, het opslaan van het restproduct van het vergisten van dierlijke meststoffen, zolang dat restproduct nog niet stabiel is, het biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten en het bewerken van vergistinggas ten minste aan de artikelen 3.102b en 3.102c.
2. Ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan als bedoeld in artikel 3.129h, onderdeel b, van het besluit wordt bij het vergisten van dierlijke meststoffen, het opslaan van het restproduct van het vergisten van dierlijke meststoffen, zolang dat restproduct nog niet stabiel is, het opslaan van vergistinggas, het bewerken en transporteren van vergistinggas ten minste voldaan aan de artikelen 3.102b, 3.102d en 3.102e.
3. Ten behoeve van het doelmatig verspreiden van emissies naar de buitenlucht, bedoeld in artikel 3.129h, onderdeel c, van het besluit voldoet een installatie voor het bewerken van vergistinggas ten minste aan artikel 3.102f.
1. Een installatie voor het:
a. biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten;
b. opslaan van digestaat van het vergisten van dierlijke meststoffen, dat nog niet stabiel is;
c. opslaan van vergistinggas, en
d. bewerken en transporteren van vergistinggas,
is voorzien van een kwaliteitsverklaring, waaruit blijkt dat de installatie bij oplevering voldoet aan de NTA 9766. In de kwaliteitsverklaring wordt een referentieperiode vastgesteld voor de geldigheid. De referentieperiode is ten hoogste 15 jaar.
2. Ten minste vier weken voor het aflopen van de referentieperiode wordt beoordeeld of de installatie nog steeds voldoet aan de NTA 9766 en wordt een kwaliteitsverklaring afgegeven met referentieperiode.
3. Indien de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, ertoe leidt dat de kwaliteitsverklaring alleen afgegeven kan worden indien bepaalde reparaties of wijzigingen worden uitgevoerd, draagt degene die de inrichting drijft er zorg voor dat deze reparaties of wijzigingen onverwijld worden uitgevoerd.
4. Indien voor een installatie of voorziening geen kwaliteitsverklaring als bedoeld in het tweede lid kan worden afgegeven, of de reparaties of wijzigingen bedoeld in het derde lid niet worden uitgevoerd, wordt de installatie buiten gebruik gesteld.
5. In aanvulling op het eerste lid wordt een gaszak waarin vergistinggas wordt opgeslagen jaarlijks visueel geïnspecteerd op tekenen van verwering of slijtage en indien nodig gerepareerd.
1. De volgende activiteiten vinden plaats boven een bodembeschermende voorziening:
a. het vergisten van dierlijke meststoffen;
b. het opslaan van het restproduct van het vergisten van dierlijke meststoffen, zolang dat restproduct nog niet stabiel is, en
c. het biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten.
2. In afwijking van het eerste lid is een geheel of gedeeltelijk ondergrondse voorziening voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid:
a. vloeistofdicht, of
b. aangelegd overeenkomstig BRL 2342.
3. De vul- en aftappunten van een voorziening voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, zijn geplaatst boven een vloeistofdichte vloer of verharding of boven of in een lekbak.
4. Het bewerken van vergistinggas vindt plaats boven een bodembeschermende voorziening.
5. Artikel 2.11 van het besluit is niet van toepassing op de activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
1. Een installatie voor het vergisten van dierlijke meststoffen en het opslaan, bewerken en transporteren van vergistinggas is uitgevoerd in materialen die bestand zijn tegen de inwerking van dierlijke mest en vergistinggas.
2. Bij de relevante delen van een installatie voor het vergisten van dierlijke meststoffen is een noodprocedure aanwezig waarin is opgenomen:
a. een beschrijving van de handelingen die worden verricht bij ten minste de volgende incidenten:
1°. een storing van de WKK-installatie of de installatie voor het bewerken van vergistinggas;
2°. stroomuitval;
3°. brand, en
4°. het afgaan van de overdrukbeveiliging.
b. een lijst van contactpersonen en instanties die worden gewaarschuwd.
3. Indien vergistinggas wordt geodoriseerd met tetrahydrothiofeen is tevens onderdeel van de noodprocedure dat een incident waarbij tetrahydrothiofeen vrijkomt, wordt gemeld aan het bevoegd gezag, de brandweer en de lokale beheerder van het aardgasnet.
4. Een installatie voor het vergisten van dierlijke meststoffen of het bewerken van vergistinggas wordt uitsluitend bediend door een persoon die over voldoende deskundigheid beschikt. Bij de installatie zijn bedieningsinstructies aanwezig.
5. Indien vergistinggas via een leiding uit de inrichting wordt getransporteerd, is de installatie die het vergistinggas op de leiding brengt zo afgesteld dat bij een plotselinge drukval in de leiding de levering van biogas wordt stopgezet. In dat geval wordt de levering hervat indien is vastgesteld dat er geen problemen met de leiding zijn of deze zijn opgelost.
6. Bovengrondse vergistinggasleidingen zijn beveiligd tegen aanrijden. Ondergrondse vergistinggasleidingen lopen niet onder gebouwen door. Vergistinggasleidingen zijn herkenbaar als zodanig gemerkt.
7. Indien een installatie voor het vergisten van dierlijke meststoffen of een voorziening voor het opslaan of bewerken van vergistinggas buiten gebruik wordt gesteld, wordt eerst het restant vergistinggas uit de installatie verwijderd. Het vergistinggas wordt indien mogelijk nuttig toegepast en voor zover dat niet mogelijk is vernietigd of anders afgevoerd met zo min mogelijk gevaar voor mens en milieu. Zodra de installatie niet meer gasdicht is, wordt het overgebleven restproduct zo snel mogelijk uit de installatie verwijderd en gestabiliseerd.
1. Op een vast opgestelde opslagtank voor vloeibaar vergistinggas zijn de voorschriften 2.2.1, 2.2.3 tot en met 2.2.6, 2.2.10, 2.2.13 tot en met 2.2.15 van PGS 33-1 van overeenkomstige toepassing.
2. Bij het legen van de opslagtank zijn de voorschriften 3.3.1, 3.3.2, 3.3.6 tot en met 3.3.12, 5.5.1 tot en met 5.5.6 van PGS 33-1 van overeenkomstige toepassing.
3. Onverminderd het tweede lid wordt een vast opgestelde opslagtank voor vloeibaar vergistinggas geleegd met composietslangen. Bij het legen van de tank wordt potentiaalvereffening toegepast om statische oplading te voorkomen.
QQQ
Aan artikel 3.103 worden drie leden toegevoegd, luidende:
5. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het eerste lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.
6. In afwijking van het vijfde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld het vierde lid stellen.
7. In afwijking van het vijfde lid kan het bevoegd gezag indien blijkt dat de geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt overeenkomstig artikel 2.7a, tweede en derde lid, van het besluit bij maatwerkvoorschrift bepalen dat het eerste lid wel van toepassing is.
RRR
Aan artikel 3.104 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het eerste lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het tweede en derde lid stellen.
SSS
In artikel 3.106, aanhef, wordt ‘vierde lid’ vervangen door: eerste lid.
TTT
In artikel 3.115, zevende lid, wordt ‘vijfde lid’ vervangen door: zesde lid.
UUU
Na artikel 3.115 worden aan afdeling 3.8 drie paragrafen toegevoegd, luidende:
1. Ten behoeve van het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van bodemverontreiniging als bedoeld in artikel 3.158 van het besluit is de kogelvanger opgesteld boven een bodembeschermende maatregel tenzij deze is uitgevoerd als zandkogelvanger met overkapping tegen inregenen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een kleiduivenschietbaan die niet bij besluit op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit kleiduivenschieten milieubeheer is aangewezen.
3. Indien een kleiduivenschietbaan bij besluit als bedoeld in het tweede lid is aangewezen, stelt het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift eisen aan de bescherming van de baanzool, van andere bodemoppervlakken en aan de maatregel, bedoeld in het eerste lid.
1. Ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan als bedoeld in artikel 3.162 van het besluit, wordt bij het schieten op een buitenschietbaan voldaan aan het tweede tot en met vierde lid.
2. De constructie van een buitenschietbaan als bedoeld in artikel 3.157, onderdeel a, van het besluit, voldoet ten minste aan de bepalingen 2.1.1 tot en met 2.1.5, 2.2.1 tot en met 2.2.5, 2.3.1 tot en met 2.3.5, 2.4.1 tot en met 2.4.4, 2.5.1 tot en met 2.5.3 van de MP 40-30.
3. De constructie van een buitenschietbaan als bedoeld in artikel 3.157, onderdeel b, van het besluit voldoet ten minste aan tabel 3.117a.
deel of kenmerk van de schietbaan |
wapens met een kaliber tot en met .22 |
vuistvuurwapens met een kaliber tot .50 en overige vuurwapens voorzien van pistoolmunitie en historische vuistvuurwapens |
schoudervuurwapens met een kaliber tot .50 en historische schoudervuurwapens |
---|---|---|---|
constructie van afscherming om uittreden kogels aan bovenzijde tegen te gaan |
50 mm beton of 100 mm gasbeton of 5 mm staalplaat |
100 mm beton of 150 mm gasbeton of 8 mm staalplaat |
200 mm beton of gasbeton of 12 mm staalplaat indien toegepast op minder dan 100 m van het wapen; op 100 m of meer afstand van het wapen 150 mm beton of gasbeton of 10 mm staalplaat |
plaatsing afscherming om uittreden van kogels aan bovenzijde tegen te gaan |
schoten afgevuurd in de richting van de baanas onder een hoek met de horizontaal van 45 graden voor vuistvuurwapens en 20 graden bij schoudervuurwapens worden door de afscherming opgevangen. Ricochets onder een hoek tot 21 graden met de bodem worden door de afscherming opgevangen. |
||
afscherming om uittreden van kogels aan de zijkant van de schietbaan tegen te gaan |
100 mm metselwerk of kalkzandsteen of 75 mm beton of aarden wal minimaal 40 graden, aansluitend op de kogelvanger |
200 mm metselwerk of kalkzandsteen of 100 mm beton of aarden wal minimaal 40 graden, aansluitend op kogelvanger |
200 mm metselwerk of kalkzandsteen of 200 mm beton of aarden wal minimaal 40 graden, aansluitend op kogelvanger |
bescherming van stenen, betonnen of stalen afschermingen op minder dan 20 m van de schietpunten |
aan schutterszijde vurenhout 20 mm of cementvezelplaat 25 mm op regels 25 mm |
aan schutterszijde vurenhout 25 mm of cementvezelplaat 50 mm op regels 30 mm |
aan schutterszijde vurenhout 25 mm of cementvezelplaat 50 mm op regels 30 mm |
bescherming overige aanschietbare harde delen |
vurenhout 20 mm op regels 25 mm |
vurenhout 25 mm op regels 30 mm |
vurenhout 25 mm op regels 30 mm |
baanzool (indien en voor zover onverhard) |
vlak zand of met gras begroeid vlak, zonder harde bestanddelen met afmetingen groter dan 5 mm |
||
baanzool (indien en voor zover verhard) |
harde ondergrond is voorzien van een zachte afwerklaag van hout, zandcement, kunststof of fijn asfalt, dik ten minste 25 mm. |
||
zandkogelvanger |
Helling minimaal 34 graden met horizontaal; nabij hoogst mogelijke inslag 0,75 m diepte |
Helling minimaal 34 graden met horizontaal; nabij hoogst mogelijke inslag 1,0 m diepte |
Helling minimaal 34 graden met horizontaal; nabij hoogst mogelijke inslag 1,2 m diepte |
4. Een kleiduivenschietbaan heeft een onveilige zone in de vorm van een cirkelsector die voldoet aan tabel 3.117b en waarin tijdens het schieten geen personen aanwezig mogen zijn.
eigenschap van de onveilige sector |
baan met meerdere in halve cirkel gelegen schietposten (skeetbaan) |
baan met een of twee rijen naast elkaar gelegen schietposten (trapbaan) |
baan met doelen die onder 1,0 m hoogte blijven (hazenbaan, ‘lopend varken’) |
baan met overige opstellingen van schietposten en doelen. |
---|---|---|---|---|
middelpunt |
post 8 (middelpunt halve cirkel) |
15 m midden achter voorste rij schietposten |
10 m achter middelste schietpost |
10 m achter midden van de achterste schietpost(en) |
hoek van de cirkelsector |
158 graden |
63 graden |
zichthoek op doel vanuit middelpunt tot doelgebied + 20 graden |
90 graden |
lengte van de sector |
225 m |
240 m |
200 m |
260 m |
5. Het bevoegd gezag kan in het belang van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan de uitvoering van de constructie, bedoeld in het tweede en derde lid, aan de afmetingen van de onveilige zone, bedoeld in het vierde lid, en aan het beperken of vrijhouden daarvan.
1. Het rapport van een akoestisch onderzoek, bedoeld in artikel 1.11, derde lid, onderdeel g, van het besluit voldoet aan bijlage 9 en bevat de volgende gegevens:
a. de naam van de opdrachtgever van het onderzoek;
b. de naam van de instantie die het onderzoek heeft uitgevoerd;
c. de datum van het onderzoek;
d. de aanleiding en het doel van het onderzoek;
e. de gegevens waarmee wordt aangetoond dat de betreffende situatie valt binnen het toepassingsbereik van de gebruikte methode;
1°. een gedetailleerde beschrijving (naam, type, fabricaat) van de gemeten representatieve wapens en de gebruikte munitie (merk en type);
2°. het totale aantal schoten van de representatieve gebruiksituatie voor de relevante wapencategorieën voor de relevante beoordelingsperioden;
3°. een plattegrond van de akoestisch relevante dimensies en de aard van de doorgerekende geluidsbeperkende of afschermende maatregelen;
4°. de meetwaarden voor LAE en LAmax alsmede de energetische gemiddelde waarden;
5°. het gemeten achtergrondgeluidniveau per meetlocatie en de beschrijving van de aard van de stoorgeluiden;
6°. de weersomstandigheden indien metingen buiten zijn uitgevoerd;
f. indien een andere methode dan die is opgenomen in bijlage 9 wordt gebruikt, wordt de noodzaak daarvan aangegeven en wordt de toegepaste methode beschreven en verantwoord;
g. indien een rekenmethode wordt toegepast, alle ingevoerde gegevens en tevens de geraadpleegde windfrequentiegegevens;
h. een of meer kaarten of tekeningen op een zodanige schaal dat een duidelijk beeld wordt gegeven van bestaande of voorgenomen buitenschietbanen en van gevoelige gebouwen of gevoelige terreinen waarop het akoestisch onderzoek betrekking heeft;
i. de waarneempunten;
j. de situering, akoestisch relevante dimensies en de aard van de doorgerekende geluidsbeperkende of afschermende maatregelen, zowel op het oorspronkelijke kaartmateriaal als in de vorm van de geschematiseerde computerinvoer;
k. de situering, akoestisch relevante dimensies en de aard van de overige geluidsreflecterende en -afschermende objecten of constructies;
l. de scheidingslijn of scheidingslijnen tussen akoestisch harde en zachte bodemvlakken, met een aanduiding van de aard van de bodem;
m. in akoestisch gecompliceerde situaties, een grafische weergave van de bij de berekeningen gehanteerde geometrische invoergegevens;
n. de geluidsbelasting van een buitenschietbaan op de gevel van een gevoelig object of van de grens van een gevoelig terrein uitgedrukt in Bs,dan.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, onder 1°, kan voor militair gebruik worden volstaan met een beschrijving van het aantal wapens per representatieve categorie.
3. Ten behoeve van het akoestisch onderzoek, bedoeld in artikel 1.11, derde lid, van het besluit, wordt bij de bepaling van de geluidsbelasting van een buitenschietbaan rekening gehouden met:
a. de over een kalenderjaar energetisch gemiddelde bronsterkten volgens de methode, bedoeld in paragraaf 4.5 van bijlage 9, en met gebruikmaking van de gegevens uit het register, bedoeld in het achtste lid, en de op grond van bijlage 9 aangeleverde langjarig gemiddelde windprofielen, tenzij wordt aangetoond dat gegevens beschikbaar zijn die een gelijkwaardig of beter beeld geven van de geluidsemissie van de buitenschietbaan;
b. de invloed van de omgeving en de meteorologische omstandigheden op de geluidsoverdracht van de buitenschietbaan naar het immissiepunt.
4. Indien de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een buitenschietbaan plaatsvindt op de gevel van een gevoelig gebouw, bevindt het immissiepunt zich op het punt van de gevel, waar de geluidsbelasting het hoogst is.
5. Indien de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een buitenschietbaan plaatsvindt op de grens van een gevoelig terrein, bevindt het immissiepunt zich op het punt van de grens waar de geluidsbelasting het hoogst is.
6. Van de methode, bedoeld in hoofdstuk 4 van bijlage 9, kan geheel of gedeeltelijk worden afgeweken indien aannemelijk wordt gemaakt dat de toe te passen afwijking:
a. een belangrijke tijdbesparing of kostenbesparing oplevert en in de betreffende situatie nagenoeg even nauwkeurig is;
b. in de betreffende situatie belangrijk nauwkeuriger is, of
c. voldoende nauwkeurig is en de methode, bedoeld in hoofdstuk 4 van bijlage 9, in de betreffende situatie niet leidt tot een voldoende representatieve geluidsbelasting.
7. Indien de gegevens over het bronvermogen van een wapen- of munitiecombinatie niet of niet volledig beschikbaar zijn, wordt dit bepaald volgens de methode, bedoeld in paragraaf 4.4 van bijlage 9. Indien in het kader van de handhaving wordt beoordeeld of het bronvermogen overeenkomt met de in het akoestisch onderzoek gebruikte waarden, wordt de methode, bedoeld in paragraaf 4.5 van bijlage 9, toegepast.
8. De Minister van Infrastructuur en Milieu draagt zorg voor het in stand houden van een register van brongegevens van wapen- en munitiecombinaties als bedoeld in paragraaf 4.4 van bijlage 9. Het bevoegd gezag heeft op aanvraag inzage in dit register.
De drijver van de inrichting registreert de volgende gegevens:
a. dagelijks het aantal schoten of ontploffingen per wapentype, per dag-, avond- en nachtperiode, per baan, en
b. voor de duur van de handhavingsmeting, bedoeld in paragraaf 4.4.1 van bijlage 9, de op dat tijdstip gebruikte wapens en verschoten munitie.
1. Ten behoeve van het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van diffuse emissies, bedoeld in artikel 3.167, onderdeel a, van het besluit, worden voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, dampen en gassen die vrijkomen bij het coaten of lijmen van planten of onderdelen van planten doelmatig afgezogen aan de bron door middel van:
a. het vernevelen van vluchtige organische stoffen met een nevelspuit, of
b. het opbrengen van poeder.
2. Ten behoeve van het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder, bedoeld in artikel 3.167, onderdeel d, van het besluit, worden de dampen en gassen die zijn afgezogen overeenkomstig het eerste lid en die in de buitenlucht worden geëmitteerd:
a. ten minste twee meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen afgevoerd, of
b. geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.
3. Het tweede lid is niet van toepassing indien het mogelijke effect van de geuremissie van de uittredende lucht van een afzuiginstallatie beperkt blijft tot een gezoneerd industrieterrein of een bedrijventerrein met minder dan één gevoelig gebouw per hectare.
4. Het bevoegd gezag kan, indien blijkt dat de geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt vanwege het slecht functioneren van de ontgeuringsinstallatie, onvoldoende verspreiding van afgezogen dampen, geuremissies die niet via de afzuiging worden afgevoerd of vanwege incidentele geurpieken, overeenkomstig artikel 2.7a, tweede en derde lid, van het besluit onverminderd het tweede lid bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan:
a. de uitvoering en het onderhoud van een ontgeuringsinstallatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b;
b. de situering van de afvoerpijp;
c. het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van diffuse geuremissies, of
d. het beperken van incidentele geurpieken tot specifieke tijdstippen.
5. In afwijking van het tweede lid kan het bevoegd gezag indien blijkt dat de geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt en de bevoegdheden, bedoeld in het vierde lid, onvoldoende zijn om de overschrijding ongedaan te maken overeenkomstig artikel 2.7a, tweede en derde lid, van het besluit bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan de aanwezigheid van een ontgeuringsinstallatie of een grotere afvoerhoogte van de afgezogen dampen en gassen voorschrijven.
Aan artikel 3.165, eerste lid, van het besluit wordt in ieder geval voldaan indien:
a. de afgezogen stofemissies die vrijkomen bij het coaten van planten of onderdelen van planten door middel van het vernevelen met een nevelspuit en de emissies die vrijkomen bij het coaten door middel van het opbrengen van poeder, worden afgezogen en worden gevoerd door een filtrerende afscheider die geschikt is om aan artikel 3.165, eerste lid, van het besluit te voldoen, en
b. die filtrerende afscheider in goede staat van onderhoud verkeert, periodiek gecontroleerd wordt en zo vaak als voor de goede werking nodig is, wordt schoongemaakt en vervangen.
Ten behoeve van het voorkomen van onnodige emissie van vluchtige organische stoffen als bedoeld in artikel 3.166 van het besluit, past degene die de inrichting drijft bij het coaten van planten of onderdelen van planten de volgende maatregelen toe:
a. maatregelen ten aanzien van de bedrijfsvoering;
b. oplosmiddelarme producten en efficiënte applicatiemethoden, waarbij in het bijzonder:
1°. het coaten van droogbloemen volgens de dompelmethode plaatsvindt met volledig watergedragen verfbaden;
2°. het coaten van snijbloemen volgens de optrekmethode plaatsvindt met volledig watergedragen verfbaden en met kleurstoffen of pigmenten die in Europa zijn toegelaten in de voedingsmiddelenindustrie;
3°. het coaten van snijbloemen volgens de dompelmethode plaatsvindt met watergedragen verfbaden met maximaal 15 volumeprocent vluchtige organische stoffen, bestaande uit kleurstoffen in vloeibare vorm, voor zover nodig uitvloeimiddelen, bevochtigingsmiddelen en anti-schuimmiddelen.
1. Het fokken, houden of trainen van vogels of zoogdieren vindt plaats boven een vloeistofkerende voorziening. Artikel 2.3 is daarbij niet van toepassing.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het fokken, houden of trainen van vogels of zoogdieren in de buitenlucht indien uitwerpselen, voedselresten en dierlijke bijproducten regelmatig worden verwijderd.
3. Artikel 2.11 van het besluit is niet van toepassing op het fokken, houden en trainen van vogels en zoogdieren.
1. Het bevoegd gezag kan, indien blijkt dat de geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt of het bodemrisico niet verwaarloosbaar is als bedoeld in artikel 3.169 van het besluit, bij maatwerkvoorschrift eisen dat uitwerpselen, voedselresten en dierlijke bijproducten met een bepaalde frequentie worden verwijderd uit een ruimte voor het fokken, houden of trainen van vogels of zoogdieren die geheel of gedeeltelijk in de open lucht ligt.
2. Het bevoegd gezag kan, indien blijkt dat de geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt, en maatwerk op grond van het eerste lid onvoldoende is om de overschrijding ongedaan te maken, bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan de uitvoering en ligging van een ruimte voor het fokken, houden of trainen van vogels of zoogdieren die geheel of gedeeltelijk in de open lucht ligt.
VVV
In artikel 4.3, tweede lid, onderdelen a en b, vervalt: en CMR-stoffen in verpakking.
WWW
In artikel 4.4, onderdeel c, wordt ‘voorschrift 3.10.5’ vervangen door: de voorschriften 3.10.4 en 3.10.5.
XXX
In artikel 4.4a, tweede lid, onderdeel c, wordt ‘6.3.6’ vervangen door: 6.3.5.
YYY
Artikel 4.4b, eerste lid, komt te luiden:
1. Gevaarlijke stoffen in verpakking van de klasse 4 van het ADR worden opgeslagen in een opslagvoorziening die is uitgevoerd en wordt gebruikt overeenkomstig de volgende onderdelen van PGS 15:
a. paragraaf 3.1, met uitzondering van voorschrift 3.1.2, paragraaf 3.2, met uitzondering van voorschrift 3.2.12, en paragraaf 3.4;
b. de paragrafen 3.8 tot en met 3.20, met uitzondering van de voorschriften 3.10.4 en 3.10.5;
c. voorschrift 3.21.1, eerste alinea, en
d. paragraaf 3.23.
ZZZ
Na artikel 4.4c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Onverminderd de artikelen 4.3 tot en met 4.4c kan het bevoegd gezag voor inrichtingen die zijn opgericht voor 1 januari 2008 en waarvoor tot dat tijdstip een vergunning van kracht was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de bouwkundige eisen zoals gesteld in voorschrift 3.2.4 van PGS 15. Het maatwerkvoorschrift kan uitsluitend minder strenge eisen aan de bouwkundige voorzieningen stellen.
AAAA
Artikel 4.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘3.10.4, 3.18.1, 6.2.4 tot en met 6.2.6, 6.3.6, 8.5.1 en 10.2.1 van PGS 15’ vervangen door: 3.10.3, 3.18.1, 6.2.4 tot en met 6.2.6, 6.3.5 en 8.5.1 van PGS 15.
2. Na het eerste lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Indien ten aanzien van voorschrift 3.10.3 van PGS 15 toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, neemt het bevoegd gezag voorschrift 3.10.4 in acht.
3. Indien ten aanzien van voorschrift 6.3.5 van PGS 15 toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, neemt het bevoegd gezag voorschrift 6.3.6 in acht.
3. Het tweede en derde lid (oud) worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘tweede lid’ vervangen door: vierde lid.
BBBB
Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel e, vervalt: 10.2.1 en.2. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. de klasse 1, 2 gevaarsetiket 2.3 en 7 van het ADR;.
2. Het zevende lid komt te luiden:
7. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift:
a. eisen stellen aan de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen in verpakking en CMR-stoffen in verpakking in de buitenlucht, en
b. het derde lid niet van toepassing verklaren en toestaan dat een of meer van de stoffen, bedoeld in dat lid, of gasflessen als bedoeld in het vierde lid tijdelijk worden opgeslagen.
CCCC
Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van onderdeel a, vervalt ‘of’.
b. De punt aan het slot van onderdeel b wordt vervangen door; , of.
c. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. gevaarlijke stoffen in verpakking van de klasse 9 van het ADR, zonder bijkomend gevaar.
2. De tabel 4.8 onder het vijfde lid komt te luiden:
Maximale hoeveelheid gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen in verpakking in de verkoopruimte in liters |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Nr. |
Soort verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen |
Woon-, bijeenkomst-, onderwijs-, cel-, gezondheidszorg- en/of logiesfunctie(s) (van derden) boven verkoopruimte |
Geen woon-, bijeenkomst-, onderwijs-, cel-, gezondheidszorg- en/of logiesfunctie(s) (van derden) boven verkoopruimte1 |
||||
Opslag ADR klasse 3 zonder lekbak aanwezig |
Overige opslag situaties, waaronder ADR klasse 3 in of boven lekbak |
Opslag ADR klasse 3 zonder lekbak aanwezig |
Overige opslag situaties, waaronder ADR klasse 3 in of boven lekbak |
||||
I |
Gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen in verpakking, exclusief III, maar inclusief II |
500 |
750 |
1.000 |
1.500 |
||
II |
ADR klasse 2 en 3 m.u.v. gebruiksklare ruitensproeiervloeistof met vlampunt > 40°C |
Verkoopruimte is brandcompartiment met wbdbo2 tussen woon-, bijeenkomst-, onderwijs-, cel-, gezondheidszorg- en/of logiesfunctie(s) (van derden) ≥ 60 minuten? |
300 |
8004 |
|||
Nee |
Ja |
Nee |
Ja |
||||
753 |
1504 |
1503 |
3004 |
||||
III |
Verfproducten, die als gevaarlijke stoffen volgens het ADR, klasse 3 zijn aangewezen, in metalen verpakking |
8.000 |
1 Indien de verkoopruimte niet onder woon-, bijeenkomst-, onderwijs-, cel-, gezondheidszorg- en/of logiesfunctie(s) (van derden) is gesitueerd gelden de maximale hoeveelheden per brand-compartiment.
2 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag.
3 Opslag in een verkoopruimte zonder een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van minimaal 60 minuten is uitsluitend toegestaan als er sprake is van individuele consumentenver-pakkingseenheden met een inhoud van ten hoogste 5 liter.
4 De hoeveelheid gevaarlijke stoffen in verpakking van ADR klasse 3 zoals hier genoemd, wordt in of boven een lekbak geplaatst indien meer dan 5 liter aanwezig is op een stelling. De stelling is maximaal 1.35 meter breed en kan bestaan uit meerdere schappen boven elkaar. Het aantal schappen maakt daarbij niet uit.
DDDD
Artikel 4.9a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een persoon of instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit’ vervangen door: BRL K903, door een bedrijf dat op grond van die BRL daartoe is gecertificeerd.
2. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. paragraaf 4.2, met uitzondering van voorschrift 4.2.9 indien het betreft inwendig gecoate verpakkingen die in een brandwerende omkasting zijn geplaatst en ten minste eenmaal per jaar volledig worden geledigd.
3. Het vijfde lid, tabel 4.9a komt te luiden:
(Her)keuringstermijnen voor bovengrondse verpakkingen met de daarbij behorende leidingen en appendages voor vloeistoffen van PGS-klasse 2 tot en met PGS-klasse 4 |
|||
---|---|---|---|
Staal enkelwandig in gecertificeerde opvangbak |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
|
Zonder coating of niet volledig gecoat |
15 jaar |
15 jaar |
|
Volledig gecoat niet overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
15 jaar |
20 jaar |
|
Volledig gecoat overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
20 jaar |
20 jaar |
|
Staal dubbelwandig met lekdetectiepotsysteem |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
|
Zonder coating of niet volledig gecoat |
15 jaar |
15 jaar |
|
Volledig gecoat niet overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
15 jaar |
20 jaar |
|
Volledig gecoat overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
20 jaar |
20 jaar |
|
Staal dubbelwandig met lekdetectie overeenkomstig BRL K910 |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
|
Jaarlijkse controle van het lekdetectiesysteem |
Jaarlijkse controle van het lekdetectiesysteem |
||
Zonder coating of niet volledig gecoat |
15 jaar |
20 jaar |
|
Volledig gecoat niet overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
20 jaar |
20 jaar |
|
Volledig gecoat overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
20 jaar |
20 jaar |
|
Kunststof enkelwandig in gecertificeerde opvangbak |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
|
15 jaar |
15 jaar |
||
Kunststof dubbelwandig met lekdetectie overeenkomstig BRL K910 |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
|
Jaarlijkse controle van het lekdetectiesysteem |
Jaarlijkse controle van het lekdetectiesysteem |
||
20 jaar |
20 jaar |
EEEE
In de artikelen 4.11, eerste en tweede lid, en 4.12, vierde lid, wordt ‘3.10.4’ vervangen door: 3.10.3.
FFFF
Na artikel 4.12 wordt aan paragraaf 4.1.2 een artikel toegevoegd, luidende:
1. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan het opslaan van gevaarlijke stoffen als bedoeld in deze paragraaf, voor zover in deze paragraaf wordt verwezen naar voorschrift 3.10.3 van PGS 15.
2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid neemt het bevoegd gezag voorschrift 3.10.4 in acht.
GGGG
Aan artikel 4.14 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het derde lid is niet van toepassing op een bovengrondse opslagtank die is geïnstalleerd voor de datum waarop paragraaf 4.1.3 op de inrichting van toepassing werd en die niet op de vloer staat.
HHHH
Artikel 4.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een persoon of instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit’ vervangen door: BRL K903, door een bedrijf dat op grond van die BRL daartoe is gecertificeerd.
2. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt: , 2.6.11.
3. In het derde lid wordt na ‘het eerste lid’ ingevoegd: voor het opslaan van halfzware olie of polyesterhars.
4. Het vijfde lid, tabel 4.15, komt te luiden:
(Her)keuringstermijnen voor stationaire bovengrondse opslagtanks met de daarbij behorende leidingen en appendages voor halfzware olie, polyesterhars of stoffen van de klasse 8 van het ADR, verpakkingsgroepen II en III |
||
---|---|---|
Staal enkelwandig in gecertificeerde opvangbak |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
Zonder coating of niet volledig gecoat |
15 jaar |
15 jaar |
Volledig gecoat niet overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
15 jaar |
20 jaar |
Volledig gecoat overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
20 jaar |
20 jaar |
Staal dubbelwandig met lekdetectiepotsysteem |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
Zonder coating of niet volledig gecoat |
15 jaar |
15 jaar |
Volledig gecoat niet overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
15 jaar |
20 jaar |
Volledig gecoat overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
20 jaar |
20 jaar |
Staal dubbelwandig met lekdetectie overeenkomstig BRL K910 |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
Jaarlijkse controle van het lekdetectiesysteem |
Jaarlijkse controle van het lekdetectiesysteem |
|
Zonder coating of niet volledig gecoat |
15 jaar |
20 jaar |
Volledig gecoat niet overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
20 jaar |
20 jaar |
Volledig gecoat overeenkomstig BRL K790 of BRL K779 |
20 jaar |
20 jaar |
Kunststof enkelwandig in gecertificeerde opvangbak |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
15 jaar |
15 jaar |
|
Kunststof dubbelwandig met lekdetectie overeenkomstig BRL K910 |
Eerste (her)keuring |
Volgende herkeuring |
Jaarlijkse controle van het lekdetectiesysteem |
Jaarlijkse controle van het lekdetectiesysteem |
|
20 jaar |
20 jaar |
5. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
10. Indien een bovengrondse opslagtank voor halfzware olie of polyesterhars is geïnstalleerd voor het tijdstip van het van toepassing worden van paragraaf 4.1.3 op de inrichting is het derde lid niet van toepassing tot het moment waarop de eerstvolgende keuring behoort plaats te vinden.
11. Het bevoegd gezag kan aan een opslagtank als bedoeld in het tiende lid bij maatwerkvoorschrift eisen stellen om de toegankelijkheid van de opslagtank voor de brandbestrijding te borgen.
IIII
Na artikel 4.15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 1.2, eerste lid, wordt in dit artikel onder ‘PGS 30’ verstaan: Richtlijn PGS 30, getiteld ‘Vloeibare aardolieproducten, Buitenopslag in kleine installaties’, zoals gepubliceerd op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl, PGS 30: 1999 versie 0.1 (2-2005).
2. Artikel 4.15 is tot 1 januari 2023 niet van toepassing op een bovengrondse opslagtank met stoffen van klasse 8 van de ADR verpakkingsgroep II en III zonder bijkomend gevaar die is geïnstalleerd voor 1 januari 2008.
3. Een opslagtank als bedoeld in het tweede lid voldoet tot 1 januari 2023 aan de voorschriften 4.1.3, 4.2.4, 4.2.5, 4.2.7, 4.2.9, 4.2.10, 4.2.14, 4.3.3, 4.3.4, 4.3.6, 4.3.8, 4.3.9, 4.3.11, 4.4.1, 4.4.3, 4.4.4, 4.4.7, 4.4.8, 4.5.1, 4.5.3, 4.5.9, 4.5.12 en de voorschriften in paragraaf 4.6 van PGS 30.
4. Het lekdetectiesysteem van een opslagtank als bedoeld in het tweede lid wordt, indien de opslagtank dubbelwandig is, eenmaal per jaar overeenkomstig KC-111 gecontroleerd op de goede werking door een bedrijf dat overeenkomstig die KC-111 is gecertificeerd. Indien een gebrek wordt geconstateerd dat kan leiden tot het optreden van niet gedetecteerde lekken wordt het lekdetectiesysteem binnen een periode van een maand hersteld. Van de controle wordt een aantekening in het logboek gemaakt.
JJJJ
Artikel 4.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, wordt ‘het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een persoon of instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit’ vervangen door: BRL K903, door een bedrijf dat op grond van die BRL daartoe is gecertificeerd.
2. In het vierde lid wordt ‘en de vulleiding zijn voorzien’ vervangen door: is voorzien.
KKKK
Artikel 4.18a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, wordt ‘het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een persoon of instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit’ vervangen door: BRL K903, door een bedrijf dat op grond van die BRL daartoe is gecertificeerd.
2. In het zevende lid, wordt ‘en de vulleiding zijn voorzien’ vervangen door: is voorzien.
LLLL
Artikel 4.20a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘vierde lid’ vervangen door: zevende lid.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Een opslagtank met propeen is, voor zover van toepassing, in overeenstemming met het Warenwetbesluit drukapparatuur en voldoet aan de hoofdstukken 2 en 4, met uitzondering van de paragrafen 4.3 en 4.4 en aan de hoofdstukken 5 en 6 van PGS 19, met dien verstande dat een brandmuur niet is toegestaan.
3. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen dat een brandmuur is toegestaan indien redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan de interne veiligheidsafstanden uit de PGS 19. De brandmuur voldoet aan de paragrafen 4.2.4 tot en met 4.2.7 en de voorschriften 4.8.5, 4.8.7 van de PGS 19.
4. Het derde en vierde lid (oud) worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.
5. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. In afwijking van het tweede lid is voor een opslagtank met propeen die is geïnstalleerd voor (de datum van inwerkingtreding van de wijzigingsregeling) de interne veiligheidsafstand die gold tot die datum van toepassing indien die afstand kleiner is dan de afstand die volgt uit de PGS 19.
7. In afwijking van het tweede en derde lid mag de afstand worden verkleind tot 3 meter voor opslagtanks die zijn geïnstalleerd voor (de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling), als er een brandmuur is geplaatst conform CPR 11-2 voorschrift 8.1.5 of als voor die datum met een berekening is aangetoond dat de warmtestraling op de opslagtank ten hoogste 10 kW per vierkante meter bedraagt.
MMMM
Artikel 4.25 komt te luiden:
1. Artikel 4.23 is niet van toepassing op stoffen van ADR klasse 5.2 type D, E en F, waarvoor volgens het ADR temperatuurbeheersing niet is vereist, indien deze stoffen worden opgeslagen in een hoeveelheid van ten hoogste 1.000 kilogram per opslagvoorziening, in verpakking als LQ en in een opslagvoorziening die is uitgevoerd en wordt gebruikt overeenkomstig de volgende onderdelen van PGS 15:
a. paragraaf 3.1, met uitzondering van voorschrift 3.1.2, paragraaf 3.2, met uitzondering van voorschrift 3.2.12, en paragraaf 3.4;
b. de paragrafen 3.8 tot en met 3.20, met uitzondering van de voorschriften 3.10.4 en 3.10.5;
c. voorschrift 3.21.1, eerste alinea;
d. paragraaf 3.23, en
e. voorschriften 9.2.2 en 9.2.3.
2. Stoffen van ADR klasse 5.2, type C, waarvoor volgens het ADR temperatuurbeheersing niet is vereist, worden opgeslagen in een hoeveelheid van ten hoogste 1.000 kilogram per opslagvoorziening, in verpakking als LQ en in een opslagvoorziening die is uitgevoerd en wordt gebruikt overeenkomstig de volgende onderdelen van PGS 15:
a. paragraaf 3.1, met uitzondering van voorschrift 3.1.2, paragraaf 3.2, met uitzondering van voorschrift 3.2.12, en paragraaf 3.4;
b. de paragrafen 3.8 tot en met 3.20, met uitzondering van de voorschriften 3.10.4 en 3.10.5;
c. voorschrift 3.21.1, eerste alinea;
d. paragraaf 3.23, en
e. voorschriften 9.2.2 en 9.2.3.
NNNN
Na artikel 4.25 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan het opslaan van gevaarlijke stoffen als bedoeld in deze paragraaf, voor zover in deze paragraaf wordt verwezen naar de voorschriften 3.1.1, 3.1.3, 3.1.4, 3.1.5, 3.2.9, 3.2.10, 3.10.3 en 3.18.1 van PGS 15 en deze voorschriften van PGS 15 voorzien in de mogelijkheid tot afwijkende voorschriften.
2. Indien ten aanzien van voorschrift 3.10.3 van PGS 15 toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, neemt het bevoegd gezag voorschrift 3.10.4 in acht.
OOOO
Aan artikel 4.38 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
PPPP
Aan artikel 4.40 worden vier leden toegevoegd, luidende:
9. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het derde lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het derde lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
10. In afwijking van het negende lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het vijfde lid stellen.
11. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het vierde lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.
12. In afwijking van het elfde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het zevende en achtste lid stellen.
QQQQ
Aan artikel 4.44 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
RRRR
Aan artikel 4.46 worden vier leden toegevoegd, luidende:
9. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het derde lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het derde lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
10. In afwijking van het negende lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het vijfde lid stellen.
11. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het vierde lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.
12. In afwijking van het elfde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het zevende en achtste lid stellen.
SSSS
Aan artikel 4.50 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid vervalt: met inachtneming van de NeR.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
8. In afwijking van het zevende lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
TTTT
Aan artikel 4.55 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
UUUU
Aan artikel 4.57 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
VVVV
Artikel 4.60 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid vervalt: met inachtneming van de NeR.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
8. In afwijking van het zevende lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
WWWW
Aan artikel 4.64 worden vier leden toegevoegd, luidende:
9. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het derde lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het derde lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
10. In afwijking van het negende lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het vijfde lid stellen.
11. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het vierde lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.
12. In afwijking van het elfde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het zevende en achtste lid stellen.
XXXX
Artikel 4.68 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het elfde lid vervalt: met inachtneming van de NeR.
2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:
12. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het vierde lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het vierde lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
13. In afwijking van het twaalfde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het vijfde lid stellen.
14. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het zesde lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.
15. In afwijking van het veertiende lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het achtste en negende lid stellen.
YYYY
Aan artikel 4.71 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
ZZZZ
Aan artikel 4.74 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
AAAAA
Aan artikel 4.77 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
BBBBB
Aan artikel 4.81 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
CCCCCC
Na artikel 4.84 wordt in afdeling 4.5 een paragraaf ingevoegd, luidende:
Ten behoeve van het voorkomen van emissies van dioxines en polycyclische aromatische koolwaterstoffen naar de lucht als bedoeld in artikel 4.74.2, eerste lid, van het besluit, worden uitsluitend metalen gesmolten die voldoen aan de volgende criteria:
a. het metaal voldoet aan de technische standaarden die gelden voor reguliere toepassing van het metaal;
b. de soort legering en de verhouding van metalen in de legering is bekend en kan worden aangetoond;
c. het metaal is zichtbaar vrij van olie, olie-emulsies, smeermiddelen of vet, met uitzondering van verwaarloosbare hoeveelheden die geen druppelvorming tot gevolg hebben;
d. het ingezette materiaal bezit geen van de eigenschappen van bijlage III van de kaderrichtlijn afvalstoffen, met dien verstande dat de eigenschappen van het metaal zelf of metalen in de legering zelf niet relevant zijn.
Aan artikel 4.74.2, tweede lid, van het besluit, wordt in ieder geval voldaan indien:
a. bij het smelten van koper en koperlegeringen, aluminium en aluminiumlegeringen, zink en zinklegeringen, tin en tinlegeringen, de legering ten hoogste 2% lood bevat;
b. bij het smelten van koper en koperlegeringen, aluminium en aluminiumlegeringen, zink en zinklegeringen, tin en tinlegeringen, de legering ten hoogste 5% lood bevat en de smeltoven ten hoogste 200 uur in bedrijf is;
c. bij het smelten van koper en koperlegeringen, aluminium en aluminiumlegeringen, zink en zinklegeringen, tin en tinlegeringen, de legering ten hoogste 10% lood bevat en de smeltoven ten hoogste 100 uur in bedrijf is;
d. de afgezogen emissies van lood die vrijkomen, worden gevoerd door een filtrerende afscheider die in goede staat van onderhoud verkeert, periodiek wordt gecontroleerd en zo vaak als voor de goede werking nodig is, wordt schoongemaakt en vervangen.
Aan artikel 4.74.3 van het besluit wordt in ieder geval voldaan indien de afgezogen emissies die vrijkomen, worden gevoerd door een filtrerende afscheider die in goede staat van onderhoud verkeert, periodiek wordt gecontroleerd en zo vaak als voor de goede werking nodig is, wordt schoongemaakt en vervangen.
Aan artikel 4.74.4 van het besluit wordt in ieder geval voldaan indien de afgezogen emissies die vrijkomen worden gevoerd door een gaswasser die in goede staat van onderhoud verkeert, periodiek wordt gecontroleerd en zo vaak als voor de goede werking nodig is, wordt schoongemaakt.
1. Aan artikel 4.74.5, eerste lid, van het besluit, wordt in ieder geval voldaan indien de afgezogen emissies die vrijkomen, worden gevoerd door een filtrerende afscheider die in goede staat van onderhoud verkeert, periodiek wordt gecontroleerd en zo vaak als voor de goede werking nodig is, wordt schoongemaakt en vervangen.
2. Het uitbreken of ontzanden van een gietstuk als bedoeld in artikel 4.74.5, derde lid, van het besluit, vindt plaats in een gesloten ruimte met gesloten deuren en ramen waarbij wordt voorkomen dat bij het openen van deuren en ramen stof naar de buitenlucht vrijkomt.
Aan artikel 4.74.6 van het besluit wordt in ieder geval voldaan indien de afgezogen emissies die vrijkomen, worden gevoerd door een filtrerende afscheider die in goede staat van onderhoud verkeert, periodiek wordt gecontroleerd en zo vaak als voor de goede werking nodig is, wordt schoongemaakt en vervangen.
1. Ten behoeve van het doelmatig verspreiden van emissies naar de buitenlucht, worden emissies als bedoeld in artikel 4.74.7, onder a, van het besluit, bovendaks en omhoog gericht afgevoerd, indien binnen 50 meter van een emissiepunt een gevoelig gebouw, niet zijnde een gevoelig gebouw op een gezoneerd industrieterrein dan wel op een bedrijventerrein met minder dan één gevoelig gebouw per hectare, is gelegen.
2. Het bevoegd gezag kan in het belang van de plaatselijke milieuomstandigheden met inachtneming van artikel 2.4, achtste lid, van het besluit maatwerkvoorschriften stellen aan de ligging en uitvoering van het afvoerpunt van de emissies naar de buitenlucht, bedoeld in artikel 4.74.7, onder a, van het besluit.
Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in artikel 4.74.7, onderdeel b, van het besluit, vindt het smelten en gieten van metalen waarbij bodembedreigende stoffen worden gebruikt of kunnen vrijkomen, plaats boven een bodembeschermende voorziening.
DDDDD
Aan artikel 4.84a worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het derde lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het derde lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
6. In afwijking van het vijfde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het vierde lid stellen.
EEEEE
Aan artikel 4.84c worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.
7. In afwijking van het zesde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het vierde en vijfde lid stellen.
FFFFF
Aan artikel 4.84g worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het eerste lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het eerste lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
4. In afwijking van het derde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het tweede lid stellen.
GGGGG
Artikel 4.84j wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op een inrichting waarvoor tot 1 januari 2013 een vergunning onherroepelijk van kracht was en in die vergunning andere bodembeschermende voorzieningen of bodembeschermende maatregelen zijn voorgeschreven waarmee bij het aanbrengen van ontkistingsmiddelen een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gelopen.
3. Ten aanzien van een inrichting als bedoeld in het tweede lid blijven, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, de voorschriften van de vergunning ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico bij het op bekisting aanbrengen van ontkistingsmiddelen van toepassing.
HHHHH
Aan artikel 4.84m worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het eerste lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het eerste lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
4. In afwijking van het derde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het tweede lid stellen.
IIIII
In artikel 4.86, vijfde lid, onderdeel b, wordt na ‘de voorschriften’ ingevoegd: 3.2.5,.
JJJJJ
Artikel 4.88 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘4.93’ vervangen door: 4.93a.
2. In het tweede lid wordt ‘4.94’ vervangen door: 4.94a.
KKKKK
Artikel 4.89 vervalt.
LLLLL
Artikel 4.91, onderdelen b tot en met d, komen te luiden:
b. de voorschriften 3.2.5 en 3.4.2 tot en met 3.4.11;
c. voorschrift 4.5.8;
d. de voorschriften 5.5.1 en 5.5.3, en
e. de paragrafen 5.6 en 5.7.
MMMMM
Aan artikel 4.93 worden drie leden toegevoegd, luidende:
3. Het eerste lid is niet van toepassing op een aardgas-afleverinstallatie voor gecomprimeerd aardgas die in werking was voor 1 december 2013, tot het moment waarop de aardgas-afleverinstallatie uitgebreid wordt gerenoveerd, voor wat betreft:
a. de dimensionering van de afblaasveiligheid, bedoeld in paragraaf 5.3.2 van PGS 25;
b. de gronddekking van ondergrondse leidingen, bedoeld in paragraaf 5.3.10 van PGS 25;
c. de interne veiligheidsafstanden, bedoeld in paragraaf 5.5 van PGS 25;
d. het temperatuurgevoelig element in de afleverzuil bij onbemand afleveren, bedoeld in paragraaf 5.11.1 van PGS 25;
e. de veiligheidsafsluiter voor het gasnet, bedoeld in paragraaf 5.11.1 van PGS 25;
f. de bouwkundige eisen aan een bufferopslag, bedoeld in paragraaf 7.3 van PGS 25, en
g. de uitstroomrichting van de afblaasleiding, bedoeld in paragraaf 9.4 van PGS 25,
indien de afleverinstallatie volgens het eerste lid met deze voorzieningen is uitgevoerd.
4. Indien het derde lid van toepassing is, voldoet de aardgas-afleverinstallatie voor gecomprimeerd aardgas aan dit artikel zoals dat luidde tot 1 december 2013, voor zover het betreft de voorzieningen, bedoeld in het derde lid, onderdelen a tot en met g.
5. Het tweede lid is tot het moment waarop de aardgas-afleverinstallatie uitgebreid wordt gerenoveerd dan wel uiterlijk tot 1 december 2023 niet van toepassing op het inpandig afleveren van gecomprimeerd aardgas. Tot dat moment of die datum voldoet een inpandige aardgas-afleverinstallatie voor gecomprimeerd aardgas aan de eisen die daaraan tot 1 december 2013 bij maatwerkvoorschrift werden gesteld.
NNNNN
Artikel 4.93a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘vijfde lid’ vervangen door: vierde lid.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op een aardgas-afleverinstallatie voor gecomprimeerd aardgas die in werking was voor 1 december 2013, tot het moment waarop de aardgas-afleverinstallatie uitgebreid wordt gerenoveerd, voor wat betreft:
a. de dimensionering van de afblaasveiligheid, bedoeld in paragraaf 5.3.2 van PGS 25;
b. de gronddekking van ondergrondse leidingen, bedoeld in paragraaf 5.3.10 van PGS 25;
c. de interne veiligheidsafstanden, bedoeld in paragraaf 5.5 van PGS 25;
d. het temperatuurgevoelig element in de afleverzuil bij onbemand afleveren, bedoeld in paragraaf 5.11.1 van PGS 25;
e. de veiligheidsafsluiter voor het gasnet, bedoeld in paragraaf 5.11.1 van PGS 25;
f. de bouwkundige eisen aan een bufferopslag, bedoeld in paragraaf 7.3 van PGS 25, en
g. de uitstroomrichting van de afblaasleiding, bedoeld in paragraaf 9.4 van PGS 25,
indien de afleverinstallatie volgens het tweede, derde en vierde lid met deze voorzieningen is uitgevoerd.
6. Indien het vijfde lid van toepassing is, voldoet de aardgas-afleverinstallatie voor gecomprimeerd aardgas aan artikel 4.93, zoals dat luidde tot 1 december 2013, voor zover dat artikel betrekking heeft op de voorzieningen, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a tot en met g.
OOOOO
Artikel 4.94 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid vervalt.
2. Het vijfde tot en met achtste lid (oud) worden vernummerd tot vierde tot en met zevende lid.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘vijfde lid’ vervangen door: vierde lid.
4. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘zevende lid’ vervangen door: zesde lid.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Het derde lid is niet van toepassing totdat er een algehele renovatie van de tankinstallatie plaatsvindt waarbij de vloeistofdichte verharding wordt opengebroken of indien de afleverinstallaties worden vervangen.
PPPPP
In artikel 4.94a, eerste lid, aanhef, wordt ‘zevende lid’ vervangen door: zesde lid.
QQQQQ
Aan artikel 4.96 worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het eerste lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het eerste lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
4. In afwijking van het derde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het tweede lid stellen.
RRRRR
Artikel 4.99 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt ‘een vloeistofdichte vloer’ vervangen door: een vloeistofkerende vloer.
2. In vierde lid vervalt de eerste volzin.
SSSSS
Aan artikel 4.100 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het eerste lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
TTTTT
Aan artikel 4.102a worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
UUUUU
Aan artikel 4.102c worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.
6. In afwijking van het vijfde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het vierde lid stellen.
VVVVV
In het opschrift van afdeling 4.7a wordt ‘karton of textiel’ vervangen door: karton, textiel, leer of bont.
WWWWW
Aan artikel 4.102f worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.
7. In afwijking van het zesde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het vierde en vijfde lid stellen.
XXXXX
Aan artikel 4.102i worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
YYYYY
Artikel 4.103 vervalt.
ZZZZZ
Aan artikel 4.104a worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
AAAAAA
Aan artikel 4.104c worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het eerste lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het eerste lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
4. In afwijking van het derde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het tweede lid stellen.
BBBBBB
Het opschrift van paragraaf 4.7a.5 komt te luiden:
CCCCCC
Artikel 4.104d wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘het coaten en lijmen van textiel’ vervangen door: het coaten, veredelen en lijmen van textiel, leer of bont.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen.
7. In afwijking van het zesde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het vierde en vijfde lid stellen.
DDDDDD
In artikel 4.104e, onderdeel a, wordt ‘het coaten en lijmen van textiel’ vervangen door: het coaten, veredelen en lijmen van textiel, leer of bont.
EEEEEE
In artikel 4.104f, eerste lid, aanhef, en artikel 4.104g wordt ‘het lijmen en coaten van textiel’ vervangen door: het coaten, veredelen en lijmen van textiel, leer of bont.
FFFFFF
Na artikel 4.104g wordt aan afdeling 4.7 een artikel toegevoegd, luidende:
1. Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het veredelen van textiel wordt ter beperking van het lozen van hulpstoffen als bedoeld in artikel 4.103f van het besluit ten minste voldaan aan het tweede tot en met het vierde lid.
2. Degene die een inrichting drijft, stelt gedragsvoorschriften op die zijn gericht op het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu en een doelmatige afvoer van het bedrijfsafvalwater en draagt er zorg voor dat de gedragsregels worden nageleefd.
3. In de gedragsvoorschriften wordt ten minste aangegeven:
a. wanneer en op welke wijze de controle van installaties en onderdelen van de inrichting plaatsvindt, waarvan de werking van invloed kan zijn op het lozen van hulpstoffen;
b. op welke wijze invulling wordt gegeven aan maatregelen die voortkomen uit de preventieve aanpak;
c. op welke wijze de oversleep tussen veredelingsbaden wordt beperkt;
d. op welke wijze te nemen procesgeïntegreerde maatregelen op haalbaarheid worden onderzocht en genomen;
e. hoe wordt omgegaan met procesafvalwater en hoe dit doelmatig wordt verwerkt.
4. Het bevoegd gezag kan, indien het belang van de bescherming van het milieu daartoe noodzaakt, bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan de invulling van de gedragsvoorschriften als bedoeld in het tweede lid.
GGGGGG
De artikelen 4.104i en 4.104j worden vervangen door:
1. Aan artikel 4.104c, tweede en derde lid, onder b, van het besluit wordt in ieder geval voldaan indien de zuiveringsvoorziening voldoet aan het tweede tot en met vierde lid.
2. De zuiveringsvoorziening bestaat uit:
a. zuiveringsmateriaal in een deel van de zuiveringsvoorziening die zodanig is uitgevoerd en zodanig wordt onderhouden dat contact van het afvalwater met de bodem wordt voorkomen, en
b. een bufferopslag en doseereenheid waarmee het afvalwater geleidelijk en gelijkmatig wordt verspreid over het oppervlak van het zuiveringsmateriaal en waardoor de capaciteit van de zuiveringsvoorziening niet wordt overschreden.
3. De zuiveringsvoorziening is zodanig gedimensioneerd dat de capaciteit voldoende is voor de behandeling van de afvalwaterstroom die jaarlijks vrijkomt. Op verzoek van het bevoegd gezag wordt een berekening van de capaciteit van de zuiveringsvoorziening overgelegd.
4. Indien het afvalwater dat wordt aangeboden aan de zuiveringsvoorziening meer dat 20 milligram olie per liter bevat, wordt het afvalwater voorafgaand aan de zuiveringsvoorziening geleid door een olieafscheider en slibvangput die voldoen aan en worden gebruikt conform NEN-EN 858-1 en 2.
HHHHHH
Na artikel 4.112 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Aan artikel 4.118a van het besluit wordt in ieder geval voldaan indien:
a. de afgezogen stofemissies die vrijkomen bij crematieprocessen worden gevoerd door een afscheider die geschikt is om aan artikel 4.118a van het besluit te voldoen, en
b. die afscheider in goede staat van onderhoud verkeert, periodiek wordt gecontroleerd en zo vaak als voor de goede werking nodig is, wordt schoongemaakt en vervangen.
IIIIII
Aan artikel 4.114 worden drie leden toegevoegd, luidende:
10. Voor de toepassing van het derde tot en met het vijfde lid op de verstrooiing van crematie-as van dieren wordt de hoeveelheid asresten die vergelijkbaar is met de asresten afkomstig van de crematie van één volwassen mens aangemerkt als één verstrooiing.
11. In afwijking van het derde lid, onderdelen b en c, geldt voor strooivelden die voor 1 januari 2010 in gebruik zijn genomen, dat het onderzoek naar de bodemkwaliteit en de bepaling van de immissie van fosfaat naar de bodem in ieder geval wordt uitgevoerd binnen 25 jaar nadat het strooiveld in gebruik is genomen, dan wel, indien het strooiveld voor 1 januari 1985 in gebruik is genomen, voor 1 juli 2010 en daarna telkens ten minste eenmaal per 25 jaar.
12. In afwijking van het vierde lid, onderdelen b en c, geldt voor strooivelden die voor 1 januari 2010 in gebruik zijn genomen, dat het onderzoek naar de bodemkwaliteit en de bepaling van de immissie van fosfaat naar de bodem in ieder geval wordt uitgevoerd binnen vijf jaar nadat het strooiveld in gebruik is genomen, dan wel, indien het strooiveld voor 1 januari 2005 in gebruik is genomen, voor 1 juli 2010 en daarna telkens ten minste eenmaal per vijf jaar.
JJJJJJ
Aan artikel 4.117 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor tot het tijdstip van het van toepassing worden van het besluit of een deel daarvan op een activiteit, op die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, is het tweede lid niet van toepassing voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het besluit nodig is en voor zover de emissies als bedoeld in het tweede lid niet toenemen en de wijze van afvoer van die emissies naar de buitenlucht niet verandert.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften als bedoeld in het derde lid stellen.
KKKKKK
In artikel 5.5, eerste lid, tabel 5.5, artikel 5.18, tabel 5.18 en artikel 5.35, tabel 5.35, wordt ‘ISO 10780’ vervangen door: NEN-EN 16911-1.
LLLLLL
In artikel 5.8, derde lid, wordt ‘Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (2012/249/EU) (PbEU L 123)’ vervangen door: de EU-richtlijn industriële emissies.
MMMMMM
In de tabel van artikel 5.18 wordt ‘NEN-EN 1483’ vervangen door ‘NEN-EN-ISO 12846’ en wordt ‘NEN-ISO 10523’ vervangen door: NEN-EN-ISO 10523.
NNNNNN
In de tabel van artikel 5.35 wordt ‘NEN-ISO 10523’ vervangen door: NEN-EN-ISO 10523.
OOOOOO
Na artikel 5.36 worden aan hoofdstuk 5 vier afdelingen toegevoegd, luidende:
1. Aan artikel 5.46, eerste lid, onder a, van het besluit, wordt in ieder geval voldaan als aan de kwaliteitseisen voor asfalt en asfaltgranulaat volgens de BRL 9320 wordt voldaan.
2. Aan artikel 5.46, eerste lid, onder b, wordt in ieder geval voldaan als de emissies van de droogtrommel en de installatie voor de productie van asfalt worden afgezogen en door een filtrerende afscheider worden gevoerd die in goede staat van onderhoud verkeert, periodiek wordt gecontroleerd en zo vaak als voor de goede werking nodig is, wordt schoongemaakt en vervangen.
Ten behoeve van het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van diffuse emissies van vluchtige organische stoffen als bedoeld in artikel 5.50, tweede lid, van het besluit, past degene die de inrichting drijft de volgende emissiereducerende maatregelen toe, tenzij deze niet kosteneffectief of niet technisch uitvoerbaar zijn:
a. het reduceren van de vul- en ademverliezen van tanks met een vast dak door middel van het aanbrengen van inwendig drijvende dekken of gelijkwaardige voorzieningen bij tanks;
b. het vervangen dan wel voorzien van een secundaire afdichting, van primaire afdichtingen in tanks met een drijvend dak om te bereiken dat de spleetbreedte over ten minste 95% van de omtrek van het dak niet meer bedraagt dan 3,2 mm;
c. het condenseren of op andere wijze terugwinnen of vernietigen, met inachtneming van de samenhang in de benzineketen, van vrijkomende dampen als gevolg van de belading van lichters met vluchtige vloeistoffen op steigers waar een dampverwerkingsinstallatie aanwezig is;
d. het condenseren of op andere wijze terugwinnen of vernietigen, met inachtneming van de samenhang in de benzineketen, van vrijkomende dampen als gevolg van belading van tankwagens en ketelwagens met vluchtige vloeistoffen met uitzondering van kerosine;
e. het opstellen en uitvoeren van een programma van intensieve controle en onderhoud bij diffuse bronnen van emissies, zoals pompen of afsluiters, en het schoonmaken van tanks;
f. het reduceren van de fakkelverliezen door middel van minimalisatie van bedrijfsstoringen, effectieve fakkelgasterugwinning of een schema van regelmatige controle op doorlatende afsluiters en veiligheidskleppen naar de fakkel;
g. het invoeren van good-housekeeping en discipline bij drainoperaties;
h. het reduceren van de lekverliezen langs aansluitingen en doorvoeringen van tanks met een uitwendig drijvend dak door het aanbrengen van pakkingen of moffen.
Ten behoeve van het verminderen van de emissie van benzinedamp naar de lucht als bedoeld in artikel 5.53 van het besluit wordt voldaan aan de artikelen 5.40 tot en met 5.44.
1. De buitenwand en het uitwendige dak van een bovengrondse tank worden geschilderd in een kleur waarvan de totale stralingshittereflectie ten minste 70 procent bedraagt. Het schilderen vindt plaats bij een periodieke onderhoudsbeurt van de tank.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een tank die verbonden is met een dampterugwinningseenheid die voldoet aan paragraaf 5.2.2 van het besluit.
1. Een tank met een uitwendig drijvend dak is voorzien van een primaire afdichting dat de ringvormige ruimte tussen de tankwand en de buitenste rand van het drijvende dak afdicht, met daarboven een secundaire afdichting.
2. De afdichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn zodanig ontworpen dat in vergelijking met een soortgelijke tank met vast dak zonder dampbeheersingsvoorzieningen ten minste 95 procent van de damp wordt vastgehouden.
Een opslaginstallatie die vanaf 31 december 1995 in werking is gebracht of waarvoor vanaf 31 december 1995 een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer dan wel een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend en die onderdeel is van een terminal waarvoor dampterugwinning in paragraaf 5.2.2 van het besluit is voorgeschreven, is:
a. een tank met een vast dak die overeenkomstig de paragraaf 5.2.2 van het besluit met de dampterugwinningseenheid is verbonden, of
b. een tank met een uitwending of inwendig drijvend dak dat is voorzien van een primaire en secundaire afdichting als bedoeld in artikel 5.41.
Een tank met vast dak die voor 31 december 1995 in werking was of waarvoor voor 31 december 1995 een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend:
a. is verbonden met een dampterugwinningseenheid overeenkomstig paragraaf 5.2.2 van het besluit, of
b. heeft een inwendig drijvend dak met een primaire afdichting zodat in vergelijking met een vergelijkbare tank met vast dak zonder dampbeheersingsvoorzieningen ten minste 90 procent van de damp wordt vastgehouden.
Ten behoeve van het verminderen van de emissie van benzinedamp naar de lucht als bedoeld in de artikelen 5.62 en 5.63 van het besluit wordt voldaan aan de artikelen 5.46 tot en met 5.54.
1. De aansluitingen en leidingen van een overslaginstallatie worden regelmatig en zoveel als redelijkerwijs nodig is op lekken gecontroleerd.
2. In geval van een damplek worden de vulwerkzaamheden bij het laadportaal, bedoeld in artikel 5.62 van het besluit onderbroken.
3. Op het laadportaal is een voorziening geplaatst om een onderbreking als bedoeld in het tweede lid tot stand te brengen.
1. Het meten van dampen, bedoeld in artikel 5.57 van het besluit, geschiedt gedurende een volle werkdag van ten minste zeven uur met normaal debiet.
2. De metingen zijn continu of intermitterend.
3. Intermitterende metingen vinden ten minste vier maal per uur plaats.
Het totaal aan meetfouten als gevolg van de gebruikte apparatuur, het kalibratiegas en het toegepaste procedé bedraagt ten hoogste tien procent van de gemeten waarde.
De gebruikte apparatuur is ten minste in staat concentraties van ten hoogste 3 g/Nm3 te meten.
1. De vularm van het laadportaal heeft een vrouwelijke vloeistofaansluiting die gekoppeld kan worden aan een mannelijke API 1004-adapter van 101,6 mm op de tankwagen, overeenkomstig API1004.
2. De dampopvangslang van het laadportaal heeft een vrouwelijke nok-groef-dampopvangaansluiting die gekoppeld kan worden aan een mannelijke nok-groef-adapter van 101,6 mm op de tankwagen, overeenkomstig API 1004.
1. Een laadportaal is voorzien van een overloopdetectiebedieningseenheid.
2. Indien een laadportaal wordt verbonden met een tankwagen, geeft de overloopdetectiebedieningseenheid een faalveilig vultoelatingssignaal wanneer de compartimentsoverloopsensoren geen hoog peil signaleren.
1. De bedieningseenheid van het laadportaal is via een kabel waaraan een contrasteker is bevestigd, via een standaard 10-pens elektrische contactdoos, verbonden met de steker op de tankwagen.
2. De bedieningseenheid van een vulportaal is geschikt voor zowel tweedraads thermistorsensoren, tweedraads optische sensoren, vijfdraads optische sensoren of gelijkwaardige sensoren op een tankwagen.
1. Het laadportaal is via de gemeenschappelijke retourdraad van de overloopsensoren verbonden met een tankwagen.
2. De retourdraad is via het chassis van een tankwagen verbonden met pen 10 van de steker.
3. Pen 10 van de contrasteker is verbonden met de omsluiting van de bedieningseenheid.
4. De omsluiting is verbonden met de aarding van het laadportaal.
1. Bij het ontwerp van de vloeistoflaad- en dampopvangvoorzieningen aan een laadportaal wordt uitgegaan van een verbindingssysteem dat voldoet aan de volgende eisen:
a. de hoogte van de hartlijn van de vloeistofadapters bedraagt tussen 0,7 en 1,0 meter,
b. indien de vloeistofadapters ongeladen zijn bedraagt de hartlijn ten hoogste 1,4 meter,
c. indien de vloeistofadapters geladen zijn, bedraagt de hartlijn ten minste 0,5 meter,
d. de horizontale afstand tussen de vloeistofadapters bedraagt ten minste 0,25 meter,
e. de vloeistofadapters bevinden zich binnen een lengte van ten hoogste 2,5 meter,
f. de dampopvangadapter bevindt zich bij voorkeur rechts van de vloeistofadapters op een hoogte van ten hoogste 1,5 meter indien de vloeistofadapter ongeladen is en op ten minste 0,5 meter indien de vloeistofadapter geladen is, en
g. de aarding of overloopdetectie bevindt zich rechts van de vloeistof- en dampopvangadapters op:
1°. ten hoogste 1,5 meter indien de vloeistofadapter ongeladen is, of
2°. ten minste 0,5 meter indien de vloeistofadapter geladen is.
2. het verbindingssysteem, bedoeld in het eerste lid, bevindt zich geheel aan één zijde van de tankwagen.
Ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan voldoet de constructie, plaatsing en uitvoering van de LPG-afleverinstallatie ten minste aan de artikelen 5.56 tot en met 5.62.
1. Een LPG-reservoir is ondergronds dan wel ingeterpt geïnstalleerd.
2. Een LPG-reservoir heeft een inhoud van ten minste 20 kubieke meter.
3. In een LPG-reservoir wordt uitsluitend LPG opgeslagen.
4. LPG wordt niet opgeslagen in een tijdelijk opgesteld LPG-reservoir.
5. Het eerste lid geldt niet voor LPG-reservoirs die deel uitmaken van een LPG-tankstation waarvoor vóór 1 juli 1984 een Hinderwetvergunning is verleend.
6. Het tweede lid geldt niet voor LPG-reservoirs die deel uitmaken van een LPG-tankstation waarvoor vóór 1 juli 1984 een Hinderwetvergunning is verleend en waarbinnen wegens onvoldoende ruimte het plaatsen van een LPG-reservoir met een inhoud van 20 kubieke meter niet mogelijk is. In het geval, bedoeld in de eerste volzin, is de inhoud van het reservoir niet kleiner dan die van het reservoir dat tot 1 juli 1984 aanwezig was.
LPG-reservoirs worden onderling niet gekoppeld dan wel voldoen aan voorschrift 4.9.14 van PGS 16.
Een bovengronds LPG-reservoir voldoet aan de voorschriften 4.9.1 tot en met 4.9.5 van PGS 16.
Een LPG-afleverinstallatie is voorzien van op afstand bedienbare afsluiters en is uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften 4.7.1 tot en met 4.7.10 van PGS 16.
Indien het terrein waar een reservoir is opgesteld, toegankelijk is voor het publiek, wordt rondom het LPG-reservoir een hekwerk geplaatst dat voldoet aan de voorschriften 4.9.6 tot en met 4.9.9 van PGS 16.
Een LPG-afleverinstallatie wordt geplaatst overeenkomstig de voorschriften 4.6.1 tot en met 4.6.6 van PGS 16.
Een LPG-afleverinstallatie is uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften 2.3.3 tot en met 2.3.8, 2.4.1 tot en met 2.4.11, 4.5.1 tot en met 4.5.10 en 4.8.1 tot en met 4.8.11 van PGS 16.
Ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan wordt ten aanzien van keuringen, controle en onderhoud van de LPG-afleverinstallatie ten minste voldaan aan de artikelen 5.64 en 5.65.
Een LPG-afleverinstallatie wordt gekeurd, gecontroleerd en onderhouden overeenkomstig de voorschriften 3.3.1, 3.3.2, 3.3.5 tot en met 3.3.8 en 5.2.1 tot en met 5.2.3 van PGS 16.
1. Degene die een LPG-tankstation drijft, beschikt over een installatieboek, dat bestaat uit een bedrijfshandleiding en een logboek, en dat voldoet aan de voorschriften 3.4.2 en 3.4.3 van PGS 16.
2. Een logboek bevat ten minste de gegevens, bedoeld in voorschrift 3.4.4 van PGS 16, voor zover deze gegevens niet al zijn vermeld op het aantekenblad, bedoeld in artikel 12e, tweede lid, van het Warenwetbesluit drukapparatuur.
Ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan voldoen de bedrijfsvoering ten aanzien van een LPG-afleverinstallatie en de in verband met de veiligheid te treffen voorzieningen ten minste aan de artikelen 5.67 tot en met 5.77.
1. Gedurende de openingstijden van een LPG-tankstation is een toezichthoudend persoon binnen de inrichting aanwezig.
2. De toezichthoudende persoon, bedoeld in het eerste lid:
a. is 18 jaar of ouder;
b. heeft de beschikking over communicatiemiddelen, waaronder een op het openbaar netwerk aangesloten vast telefoontoestel en is in staat deze te bedienen;
c. is op de hoogte van de bij normaal bedrijf in acht te nemen veiligheidsvoorschriften, vermeld in deze afdeling;
d. is op de hoogte van de in geval van een incident of calamiteit noodzakelijk te verrichten handelingen, bedoeld in artikel 5.68, derde lid, en
e. is te allen tijde in staat om de instructies ingeval van een incident of calamiteit, uit te voeren.
1. Binnen de inrichting zijn instructies in geval van calamiteiten of incidenten en het veiligheidsinformatieblad van LPG, bedoeld in artikel 31 van de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen aanwezig.
2. Nabij de werkplek van de toezichthoudende persoon als bedoeld in artikel 5.67, eerste lid, zijn de instructies ingeval van calamiteiten of incidenten duidelijk zichtbaar en leesbaar aangebracht.
3. De instructies ingeval van calamiteiten of incidenten bevatten in elk geval de volgende aspecten:
a. de instructies met betrekking tot het in veiligheid brengen van personen;
b. de handelingen benodigd voor het herstellen van de veilige situatie;
c. een actueel overzicht van namen en telefoonnummers van te waarschuwen instanties.
4. Degene die een LPG-tankstation drijft, stelt de toezichthoudende persoon en het in het LPG-tankstation werkzame personeel bij de aanvang van de werkzaamheden en vervolgens jaarlijks op de hoogte van de aard en de gevaaraspecten van de LPG-afleverinstallatie, de te nemen maatregelen bij incidenten, de instructies bij incidenten en calamiteiten en het veiligheidsinformatieblad van LPG, bedoeld in artikel 31 van de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen, en laat de betrokken personen een verklaring ondertekenen dat zij hiervan op de hoogte zijn gesteld.
5. De ondertekende verklaringen worden in het logboek bewaard.
1. De toezichthoudende persoon, bedoeld in artikel 5.67, eerste lid, heeft vanaf de plaats waar de knop van de op afstand bedienbare sluiters zijn aangebracht goed zicht op het afleveren van de LPG.
2. De aflevering van LPG is slechts mogelijk nadat de toezichthoudende persoon de afleverzuil hiertoe heeft vrijgegeven.
3. Tijdens het afleveren van LPG bevindt de toezichthoudende persoon zich op de plaats waar de knop van de op afstand bedienbare sluiters te allen tijde kan worden bediend.
4. De toezichthoudende persoon kan tijdens het afleveren van LPG zo nodig mondelinge instructies geven aan degene die de afleverzuil bedient. Indien nodig zijn hiervoor voorzieningen aangebracht.
5. Indien een LPG-tankstation niet is geopend voor de aflevering van LPG staan de op afstand bedienbare afsluiters die zich bevinden tussen het LPG-reservoir en de afleverzuilen in de gesloten stand.
Op een goed bereikbare en zichtbare plaats nabij een LPG-afleverinstallatie is een blustoestel aanwezig dat voldoet aan de voorschriften 4.9.10 en 4.9.11 van PGS 16.
1. Ter plaatse van de afleverzuil en de opstelplaats van de LPG-tankwagen is voldoende verlichting aanwezig om de benodigde handelingen veilig te kunnen verrichten.
2. Een LPG-tankstation is tijdens bedrijf dusdanig verlicht dat voldoende overzicht is gewaarborgd.
3. Er wordt uitsluitend elektrische verlichting toegepast.
1. Op het verrichten van handelingen met betrekking tot het LPG-reservoir zijn de volgende voorschriften van PGS 16 van toepassing:
a. werkzaamheden aan het reservoir worden uitgevoerd overeenkomstig voorschrift 5.4.1;
b. het ingassen onderscheidenlijk het ontgassen van het reservoir vindt plaats overeenkomstig de voorschriften 5.4.2 en 5.4.3;
c. een dompelpomp van het reservoir wordt verwisseld overeenkomstig voorschrift 5.4.4;
d. een veerveiligheid van het reservoir wordt verwisseld overeenkomstig voorschrift 5.4.5.
2. Het plaatsen, verplaatsen of verwijderen van het reservoir vindt uitsluitend plaats in vloeistofloze toestand door een bedrijf dat speciaal daarvoor is uitgerust.
3. Het reservoir en de afsluiters voldoen aan voorschrift 4.7.11 van PGS 16.
1. Het afleveren van LPG vindt uitsluitend plaats door middel van de afleverzuil.
2. De afleverzuil levert uitsluitend LPG aan:
a. brandstofreservoirs die uitsluitend dienen voor de berging van LPG, die speciaal zijn ingericht voor de aandrijving van motorvoertuigen en die zijn bevestigd aan deze voertuigen en die al dan niet mede zijn ingericht voor de voeding van verwarmingssystemen voor gebruik in motorvoertuigen op de weg en de aanhangers daarvan mits die verwarmingssystemen voldoen aan de eisen van de Regeling voertuigen;
b. het reservoir van de LPG-tankwagen, indien de LPG-afleverinstallatie leeg wordt gemaakt.
3. Bij het afleveren van LPG is de vulsnelheid gelimiteerd tot 80 liter per minuut.
1. Op of aan de afleverzuil is een te allen tijde duidelijk leesbaar opschrift met ten minste 3 centimeter hoge letters aangebracht met de tekst:
a. Motor afzetten;
b. Roken en open vuur verboden, en
c. Gasflessen vullen verboden.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen ook pictogrammen worden gebruikt die ten minste 3 centimeter hoog zijn en voldoen aan een vastgestelde internationale standaard.
1. De afleverslang wordt niet eerder aangekoppeld dan nadat de motor van het voertuig waaraan LPG wordt afgeleverd, buiten werking is gesteld.
2. De motor van het voertuig waaraan LPG is afgeleverd, wordt niet eerder in werking gesteld dan nadat de afleverslang is afgekoppeld en is opgeborgen.
Tijdens het afleveren van LPG wordt niet gerookt en is geen vuur binnen een afstand van 5 meter van de afleverzuil en afleverslang aanwezig.
Ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan wordt ten aanzien van aflevering door middel van een LPG-afleverautomaat ten minste voldaan aan de artikelen 5.79 tot en met 5.84.
1. Artikel 5.67, eerste lid, en artikel 5.69, eerste tot en met vierde lid, zijn niet van toepassing op een LPG-afleverautomaat.
2. Indien LPG wordt afgeleverd door middel van een LPG-afleverautomaat is een toezichthoudend persoon, als bedoeld in artikel 5.67, eerste lid, beschikbaar.
Bij het afleveren van LPG zonder direct toezicht door middel van een LPG-afleverautomaat is de LPG-afleverinstallatie uitgevoerd overeenkomstig voorschrift 7.2.1 van PGS 16 en wordt voldaan aan de voorschriften 7.2.2 en 7.2.3 van PGS 16.
1. Aflevering van LPG door middel van een LPG-afleverautomaat geschiedt uitsluitend aan een afnemer die door degene die een LPG-tankstation drijft, is geregistreerd als toegelaten afnemer.
2. Ten behoeve van die registratie tekent de afnemer een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat:
a. de afnemer bekend is met en zich houdt aan de volgende instructies bij het afleveren van LPG:
1°. op het terrein van de LPG-installatie wordt niet gerookt en wordt geen open vuur gemaakt;
2°. de afleverslang wordt niet eerder aangekoppeld dan nadat de motor van het voertuig, waaraan LPG wordt afgeleverd, buiten werking is gesteld;
3°. de motor van het voertuig waaraan LPG is afgeleverd, wordt niet eerder in werking gesteld dan nadat de afleverslang is afgekoppeld en is opgeborgen;
4°. de slangverbinding wordt deugdelijk tot stand gebracht, waarbij geen andere hulpstukken worden toegepast dan de hulpstukken die door degene die een LPG-tankstation drijft, zijn verstrekt, en
5°. slechts vaste in het motorvoertuig gemonteerde reservoirs als bedoeld in artikel 5.73, tweede lid, onderdeel a, worden gevuld;
b. de afnemer een praktijkinstructie heeft ontvangen voor het vullen van het reservoir van een voertuig met het afleversysteem van degene die een LPG-tankstation drijft;
c. de afnemer slechts toestemming heeft voor persoonlijk gebruik van de LPG-afleverautomaat.
3. De afnemer overlegt de verklaring aan degene die het LPG-tankstation drijft.
4. Degene die een LPG-tankstation drijft, houdt een registratie bij van de door hem geaccepteerde afnemers en de door hen ondertekende verklaringen.
5. Degene die een LPG-tankstation drijft, registreert van de afleveringen van LPG door middel van een LPG-afleverautomaat de volgende gegevens en bewaart deze ten minste gedurende twee weken in het logboek:
a. registratiegegevens van de afnemer;
b. datum en tijd van de aflevering, en
c. de afgeleverde hoeveelheid LPG.
1. Het in bedrijf stellen van een LPG-afleverinstallatie en het opheffen van de vergrendeling nadat het beveiligingssysteem heeft gewerkt, geschiedt uitsluitend door degene die een LPG-tankstation drijft of door de toezichthoudende persoon, als bedoeld in artikel 5.67, eerste lid.
2. Een LPG-afleverinstallatie is zodanig uitgevoerd dat het in bedrijf stellen slechts door de persoon, bedoeld in het eerste lid, kan geschieden.
In geval de aflevering van LPG plaatsvindt door middel van een LPG-afleverautomaat verkeert de in bedrijf gestelde LPG-afleverinstallatie in een zodanige toestand dat:
a. indien er geen LPG wordt afgeleverd:
1°. de op afstand bedienbare afsluiters zijn gesloten;
2°. de pompmotor van het elektrische net is afgekoppeld;
3°. de identificatie- en registratievoorziening voor gebruik gereed is;
4°. de noodknop voor gebruik gereed is, en
5°. de beveiligingsvoorzieningen voor gebruik gereed zijn;
b. tijdens het afleveren van LPG:
1°. de identificatie- en registratievoorziening zijn geactiveerd;
2°. de op afstand bedienbare afsluiters zijn geopend;
3°. de dodemansknop, als bedoeld in voorschrift 2.4.8 van PGS 16 is ingedrukt;
4°. de pompmotor aan het elektrische net is gekoppeld;
5°. de noodknop en de oproepinstallatie voor gebruik gereed zijn, en
6°. de beveiligingsvoorzieningen voor gebruik gereed zijn;
c. indien zich in het LPG-tankstation een incident of calamiteit voordoet:
1°. de LPG-afleverinstallatie automatisch buiten bedrijf wordt gesteld en vergrendeld indien de automatisch werkende beveiligingsvoorzieningen zijn geactiveerd;
2°. de LPG-afleverinstallatie automatisch buiten bedrijf wordt gesteld en vergrendeld indien de noodknop wordt bediend;
3°. de indicatie van het buiten bedrijf of defect zijn van de LPG-afleverinstallatie voor de afnemer duidelijk zichtbaar wordt;
4°. degene die een LPG-tankstation drijft of de toezichthoudende persoon, als bedoeld in artikel 5.67, eerste lid, automatisch en in elk geval akoestisch wordt gealarmeerd wanneer de noodknop is bediend of de temperatuurgevoelige elementen in de panelen van de afleverzuil of de beveiliging tegen het niet gesloten zijn van de op afstand bedienbare afsluiters is geactiveerd, en
5°. degene die een LPG-tankstation drijft of de toezichthoudende persoon kan worden gewaarschuwd door middel van de oproepinstallatie.
1. De LPG-afleverinstallatie wordt buiten bedrijf gesteld indien degene die een LPG-tankstation drijft of de toezichthoudende persoon, als bedoeld in artikel 5.67, eerste lid:
a. niet in het LPG-tankstation aanwezig is;
b. niet oproepbaar is, of
c. niet binnen drie minuten ter plaatse van de LPG-afleverinstallatie aanwezig kan zijn.
2. De LPG-afleverinstallatie blijft buiten bedrijf indien de beveiligingen in werking zijn geweest en de oorzaak daarvan nog niet is verholpen.
3. Het buiten bedrijf zijn van de LPG-afleverinstallatie wordt op een voor de afnemer duidelijke zichtbare manier weergegeven.
Ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan wordt ten aanzien van afstanden van de LPG-afleverinstallatie tot objecten binnen de inrichting en eisen ten aanzien van de opstelplaats van de LPG-tankwagen ten minste voldaan aan de artikelen 5.86 en 5.87.
1. Tussen de LPG-afleverinstallatie of onderdelen daarvan en objecten binnen de inrichting worden ten minste de veiligheidsafstanden, genoemd in tabel 4 van PGS 16, in acht genomen.
2. De voorschriften 4.2.1 tot en met 4.2.14 van PGS 16 zijn van toepassing op de veiligheidsafstanden tussen een LPG-afleverinstallatie of onderdelen daarvan en objecten binnen de inrichting.
PPPPPPP
Paragraaf 6.1 vervalt.
QQQQQQ
Aan artikel 6.14 wordt in de alfabetische rangschikking de volgende regeling toegevoegd, luidende:
– Regeling op,- overslag en distributie benzine milieubeheer.
RRRRRRR
Bijlage 2 als bedoeld in artikel 1.3, behorende bij de Activiteitenregeling milieubeheer, komt te luiden:
1. Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht
Abcoudermeer
Bijleveld
Bullewijk, Waver
Gaasp
Gein
Grachten en boezemwateren Amsterdam
Grote Heijcop
Heinoomsvaart, Geer, Kerkvaart en
Danne
Heulsloot
Holendrecht en Angstel (Abcoude-
Loenersloot)
Karnemelksloot
Kromme Mijdrecht en Grecht
Muidertrekvaart
Naarder Vestinggrachten
Naardertrekvaart
Nieuwe Wetering
Oude Waver
Ringvaart Waterschap Groot-Mijdrecht en Geuzensloot
Smalweesp
Weespertrekvaart
2. Winkel
3.
4. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Bijleveld
Caspergauwse Wetering
Dubbele Wiericke
Enkele Wiericke
Galecopper Wetering
Haarrijn
Hakswetering
Gekanaliseerde Hollandse IJssel
Kromme Rijn
Kruisvaart
Leidsche Rijn
Maalvliet de Keulevaart
Maalvliet de Koekkoek
Maalvliet de Pleyt
Maalvliet voor gemaal Bijleveld
Maalvliet gemaal de Tol (Machine wetering de Tol)
Merwedekanaal (benoorden de Lek)
Nieuwe Gracht
Oude Rijn
Vaartsche Rijn en Oude Gracht
Zilveren schaats Utrecht
5.
6. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Balgzandkanaal
Beemsterringvaart
Buitenhaven Schardam
Buitenhaven van Enkhuizen
Buitenlinie Gracht
Buitenwaterloop Aagtdorperpolder
Buitenwaterloop gemaal De Kampen
Buitenwaterloop gemaal De Leyen
Buitenwaterloop Groeterpolder
Buitenwaterloop van de Kostverlorenpolder
De Kolk
De Rijd
Den Oeversche Vaart
Geul door de Zuiderhaven van Den Oever
Egalementsloot
Fortgracht fort Dirksz. Admiraal
Fortgracht fort Erfprins
Fortgracht fort Westoever
Gat van de Meer bij Akkersloot
Gouwzee en haven van Monnickendam
Groote Sloot
Haven melkfabriek te Lutjewinkel
Haven van Avenhorn
Haven van Schagen
Haven van Uitgeest
Haven westoever en Spoorweghaven te Den Helder
Havens van Den Helder
Helders Kanaal
Hoogovenkanaal en Hoogovenhaven
Houtvaart
Industriehaven
Johan van Hasseltkanaal (oost)
Kanaal Alkmaar (Omval) – Kolhorn
Keelgracht of Fortgracht fort Oostoever
Knollendammervaart
Koopvaardersbinnenhaven
Krabbendammervaart
Kromme Gouw
Maritieme Binnenhaven en Afsluitingskanaal
Markervaart en Kogerpolderkanaal
Molensloot of Oudevaart
Nieuwlandersingel
Noordhollandsch Kanaal
Ooster Egalementsloot
Oosterhaven en Verlengde Oosterhaven
Oosterveersloot
Oudburgervaart
Oude Haven van Enkhuizen
Parallelsloot zandwinplas Dirkshorn
Purmerringvaarten
Ringvaart van de Schagerwaard
Ringvaart van de Koogpolder
Ringvaart Wijde Wormer
Scarpetten (Groot en Klein)
Scheidingsvliet
Schermerringvaart
Slootvaart
Spoorweghaven en Buyshaven te Enkhuizen
Spoorweghaven te Den Helder
Stadsgrachten ’De Schooten’
Stadswateren Nieuw Den Helder
Stinkevuil of Purmer Ee
’t Zwet
Trekvaart van Het Schouw naar Monnickendam
Uitwatering van de Broekermolen
Uitwateringskanaal Geestmerambacht
Ursemmervaart
Van Ewijcksvaart en Boezem van de Zijpe
Veersloot bij Dirkshorn
Veersloot of Schermersloot
Verbindingssloot Noordhollands Kanaal
Vuile Graft
Waardkanaal
Waterloop van de Zuurvenspolder
Werkhaven Spaansen
Wester Egalementsloot
Wieringerwerfvaart
Wijzend
Zandwinplas Dirkshorn
Zeddegat
Zijkanaal D en Nauernasche Vaart
Zijkanaal E (Noordzeekanaal)
Zuiderhaven te Oudeschild
7. Zwaaihaven
8.
9. Hoogheemraadschap van Delfland
Coolhaven
Delfshavense Schie
Havengebied Delfshaven te Rotterdam
Polderwatering
Schiedamse Schie van Coolhaven tot aan Schie-Schiekanaal
10. Stadswateren van Schiedam
11.
12. Hoogheemraadschap van Rijnland
Aarkanaal, Leidse Vaart en Drecht
Does en omliggende kanalen
Gouwe en oostelijk deel Oude Rijn
Noordelijk deel Ringvaart Haarlemmermeer
Oostelijk deel Ringvaart Haarlemmermeer
Spaarne, Mooie Nel en Liede
Trekvaart systeem
Vliet, Rijn-Schiekanaal, Oude Rijn tot uitwatering Katwijk met uitzondering van de singels in Leiden en een gedeelte van de Haarlemmertrekvaart
Westelijk deel Ringvaart Haarlemmerrmeer
13.
14. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Noorderkanaal, Rotte, Boezemsingel
Ringvaart ZPP, Hennipsloot
Vaart Bleiswijk
15.
16. Waterschap Aa en Maas
Aa benedenstrooms Veghel tot Den Bosch
Aa door stedelijk gebied Veghel
Aa van Gemert tot Veghel
Dieze
Drongelens Kanaal
Eindhovens Kanaal
Verbindingskanaal in het Bossche Veld
Gekanaliseerde Dieze, Zuid-Willemsvaart
Haven Noord of Burgemeester van Veldhuizenhaven
Hertogswetering, Grave tot Ossermeer
Hoefgraaf
Industriehaven te Helmond
Industriehavens ’s-Hertogenbosch
Koningsvliet
Kraaijenbergse Plassen
Ossermeer tot Gewande
Oude Zuid-Willemsvaart
Rietveldenhaven
Stads-Aa
Stadsdommel
Teeffelensche Wetering
17. Traverse door Helmond
18.
19. Waterschap Brabantse Delta
Aa of Weerijs
Bovenmark
De Baak (onderdeel Kruislandse Kreken)
De Beek (onderdeel Kruislandse Kreken)
Dintel
Donge
Gat van den Ham
Haven Roosendaal
Kerkvaart en Capelsche Haven
Markkanaal
Mark-Vliet kanaal
Mark
Oude Leij benedenstrooms van de kruising met de N282 (Oude Rijksweg)
Oude Maasje
Roode vaart ten noorden van Zevenbergen.
Singels Breda
Steenbergse Haven
Steenbergse Vliet
Vloedspui en Haven van Hooge Zwaluwe
Waalwijkse Haven
Zuiderafwateringskanaal
20.
21. Waterschap De Dommel
Afwateringskanaal Dommel
Beatrixkanaal
Dommel
Eindhovens Kanaal
Essche Stroom
Groote Aa
Nieuwe Leij
Voortse Stroom
Wilhelminakanaal (Aa en Maas tot Brabantse Delta)
22. Waterschap Groot Salland
Ganzendiep, Goot en Scheepvaartgat
Havens Deventer
Stadsgrachten en havens te Zwolle
Vecht, vanaf stuw Vechterweerd tot het Zwarte Water
Venerietekanaal
23. Waterschap Hollandse Delta
Boezemvliet
Devel
Haven van Brielle
Haven te Spijkenisse
Haven van Strijen
Havens van Middelharnis
Jachthaven van Zwartewaal
Kanaal door Voorne
Koopvaardijhaven te Hellevoetsluit
Scheepvaart-/Voedingskanaal
24. Zuiderdiep
25.
26. Waterschap Hunze en Aa’s
AG Wildervanckkanaal
Alteveerkanaal
B.L. Tijdenskanaal
Bourtangekanaal
De Vaart
Dreefleiding
Eemskanaal
Havenkanaal
Kanaal Veendam – Musselkanaal
Muntendammerdiep
Mussel Aa kanaal
Musselkanaal
Noord Willemskanaal
Oosterdiep
Oosterhornhaven
Oosterhornkanaal
Pekel Aa
Pekelerhoofddiep
Rensel
Ruiten Aa kanaal
Scholtenskanaal
Stadskanaal
Ter Apelkanaal
Termunterzijldiep
Westerwoldse Aa van Klein Ulsda tot en met Nieuw Statenzijl
Winschoterdiep
27.
28. Waterschap Noorderzijlvest
Aduarderdiep
Bierumermaar
Boterdiep
Damsterdiep
Delthe
Dwarsdiep
Eendrachtskanaal
Eenumermaar
Enumatilster Matsloot
Gave
Garsthuistermaar
Godlinzermaar
Gravelandsewijk
Groote Tjariet
Groeve-Noord
Groote Diep
Groote Heekt
Grote Masloot
Hoendiep
Hoerediep
Hoornsevaart
Houwerzijlstervaart
Hunsingokanaal
Jonkersvaart
Kanaal Baflo
Klievemaar
Kloosterlagemaar
Kolonievaart
Kommerzijlsterdiet
Kommerzijlsterrijte
Koningsdiep
Krewerdermaar
Kromme Raken
Langs- of Wolddiep
Leeksterhoofddiep
Leermenstermaar
Leimaar
Lettelberterdiep
Lieversediepje
Lindt
LopsterWijmers
Losdorpstermaar
Lustigemaar
Mensingeweer
Mensingeweersterloopdiep
Munnikesloot
Nieuwe Diep
Niezijlsterdiep
Oldehoofsch kanaal
Omgelegde Eelderdiep
Oostervoortsediep
Oude Ae
Oude Wijk
Oude Wijmers
Peizerdiep
Peizer Schipsloot
Pieterbuurstermaar
Poeldiep
Rasquerdermaar
Reitdiep
Rodenerwolder Schipsloot
Rodervaart
Sauwerdermaar
Spijkstermaar
Stitswerdermaar
Uitwierdermaar
Van Starkenborghkanaal
Warffumermaar
Warfhuisterloopdiep
Westerwijtwerdermaar
Westeremdermaar
Wetsingermaar
Winsumerdiep
Veenhuizerkanaal
Verbinding-Heekt
Vismaar
Zesde wijk
Zijldijkstermaar
Zuidwending
29.
30. Waterschap Reest en Wieden
Beilervaart
Drentsche Hoofdvaart
Haven van Vollenhove
Hoogeveensche Vaart, Verlengde Hoogeveensche Vaart
Linthorst Homankanaal
Mallegat
Meppelerdiep
31. Oranjekanaal
32.
33. Waterschap Regge en Dinkel
Linderbeek
Lateraalkanaal
Bornsche Beek
Elsbeek
Kanaal Almelo-De Haandrik
34.
35. Waterschap Rijn en IJssel
Aastrang
Barchemse Veengoot
Bolksbeek
Didamse Wetering
Dommerbeek
Eefse Beek en Molenbeek
Elsbeek
Grote Waterleiding
Keizersbeek
Meibeek / Nieuwe Waterleiding
Oosterwijkse Vloed
Oude IJssel
Oude Schipbeek
Stroomkanaal Hackfort
Vierakkerselaak
36. Wehlse Beek
37. Wijde Wetering en Zevenaarse Wetering
38. Zuidelijk Afwateringskanaal
39.
40. Waterschap Rivierenland
Linge (mond Kanaal van Steenenhoek tot Boven Merwede)
Merwede kanaal
41. Haven te Vianen
42.
43. Waterschap Scheldestromen
Havens van Middelburg, ten zuid-oosten van het Kanaal door Walcheren
Kanaal door Walcheren vanaf Vlissingen tot Veere, met uitzondering van de bebouwde kom van Middelburg
Massagoedhaven
Noorderkanaalhaven
Toeleidingskanaal Oostsluis/Oostbuitenhaven
Zevenaarhaven
44.
45. Waterschap Vallei en Veluwe
Arkervaart en haven van Nijkerk
De Grote Wetering
De Oude IJssel bij Zutphen
De Veluwse Wetering
De Waa in Hattem
Eem en havens van Amersfoort
Haven Harderwijk
Havenkanaal Elburg
Het Apeldoorns kanaal
Noordermerkkanaal
Stadsgracht Elburg
Toegangsgeul en Lorentzhaven te Harderwijk
Toevoerkanaal en Uitvliet (bij Terwolde)
Uitvliet Gelderse gracht
Uitvliet Polder Hattem
Valleikanaal
46.
47. Waterschap Velt en Vecht
Binnengracht (westelijk deel)
Bladderswijk (Oranjekanaal) en Bargermeerkanaal
Coevorden-Vechtkanaal
Kanaal Almelo-De Haandrik (Overijsselsch Kanaal)
Reest en Wieden Oost, regionale kanalen
Velt en Vecht, kanalen
Verbindingskanaal en Buitengracht te Coevorden
48. Waterschap Zuiderzeeland
Creilervaart
Espelervaart
Hoge Dwarsvaart
Hoge Vaart
Kampersluisvaart
Kuindervaart
Lage Dwarsvaart
Lage Vaart
Larservaart
Leemvaart
Lemstervaart
Luttelgeestervaart
Marknesservaart
Nagelervaart
Oostervaart
Ruttensevaart
Sluisvaart
Swiftervaart
Urkervaart
Zuidervaart
Zwolse Vaart
49. Wetterskip Fryslan
1e Industriehaven
2e Industriehaven
Afvoerkanaal
Akkrumerrak
Bakhuizervaart
Biggemar
Blauwhuisteropvaart
Blijaervaart
Boksleat
Boksumer Zool
Bolswardertrekvaart
Bolswardervaart
Bonkesloot
Bosksleat
Brandeburevaart
Brandemeer
Broere Sloot
Buitendijksche Hoofdvaart
Burmaniasloot
Cornjumervaart
De Baai
De Bliken
De Boarn
De Drait
De Ee
De Geeuw
De Greuns
De Grote Potten
De Haven
De Lauwers
De Lits
De Luts
De Potmarge
De Rijd
De Swadde
De Tijnje
De Zwemmer
De Zwette
Diepe Dolte
Diepsloot
Dijgracht
Dijkvaart
Doezumertocht
Dokkumer Ee
Dokkumerdiep
Dokkumergrootdiep
Dolte
Drachtstervaart
Drogge Dolte
Dwarsmeer
Dwarsried
Exmorravaartje
Fammegat
Fammensrakken
Foudgumervaart
Franekervaart
Gaastmeer
Geeuw
Goengahustersleat
Gooyumervaart
Graft
Greft
Grietmansrak
Groote Brekken
Groote Gaastmeer
Groote Zijlroede
Grote Sluis
Haan’s Krite
Haiemer Dolte
Haklandshop
Hallumertrekvaart
Harlingervaart
Hartwerdervaart
Haven
Heafeart
Heegervar
Heerengracht
Heerensloot
Heerenwegstervaart
Heidenschapstervaart
Heloma of Jonkersvaart
Hennaarderopvaart
Henshuister Deel
Het Diep
Het Diepe Gat
Het Ges
Het Hop
Het Nieuwe Kanaal
Het Ouddeel
Het Oudhof
Het Var
Het Vliet
Hofmeer
Hollegracht
Holwerdervaart
Horsae
Horseweg
Houkesloot
Houtvaart
Idskenhuistervaart
Idzegaster Poel
Indijk
It Swin
Jaanvaart
Jachthavenkanaal
Janssleat
Jelsumervaart
Jelsumervaart
Jeltesloot
Johan Friso Kanaal
Jongebuurstersleat
Jorwerdervaart
Joustervaart
Jutrijpervaart
Kalkhaven
Keizersgracht
Kerksloot
Kipsloot
Kleine Zijlroede
Koevordermeer
Kollumerkanaal
Koude Maag
Koudumervaart
Kromme Grou
Kromme Ie
Kromme Knjilles
Kromme Sleat
Kroonduikersvaart
Kruiswater
Kuikhornstervaart
Langdeel
Langstaarte Poel
Leijenpoel
Leijensloot
Lemsterrijn
Lijkvaart
Linde
Lollumervaart
Louwe Poel
Lutkewierumer-opvaart
Mantgumervaart
Marssumervaart
Meinesleat
Melkvaart
Moddergat
Modderige Bol
Molendraai
Murk
Nauwe Galle
Nauwe Geeuw
Nauwe Greuns
Nauwe Larts
Nauwe Wijmerts
Neare Golle
Nieuwe Diep
Nieuwe Drait
Nieuwe Dwarskanaal
Nieuwe Heerenveense kanaal
Nieuwe Kanaal
Nieuwe Vaart
Nieuwe Zwemmer
Nije Sansleat
Nijegaastervaart
Nijhuizemervaart
Nonnegat
Noordbroekstervaart of S
Noorder Ee
Noordergracht
Noordwoldervaart
Oosterbrugsloot
Oosterse Hei
Oosterwierumeroudvaart
Oud Dokkumerdiep
Ouddiep
Oude Drait
Oude Geeuw
Oude Harlingervaart
Oude Meer
Oude Ried
Oude Vaart
Oude weg
Peanster Ie
Pier Cristiaansloot
Pikmeer
Pingjumervaart
Piter Jehannes gat
Polsleat
Potmarge
Prinsengracht
Prinsenwijk
Prinses Margrietkanaal
Rien Sluis
Rijperkerkstervaart
Rijstervaart
Rjochte Grou
Rogsloot
Rozengracht
Sansleat
Scharsterrijn
Scheensloot
Schipsloot
Schoterlandse Compagnonsvaart
Sexbierumervaart
Singel
Sitebuorster Ie
Slachtegat
Sminkevaart
St. Jacobsvaart
Steggerdavaart
Stienservaart
Stroobossertrekvaart
Stroomkanaal
Terhernster Djip
Terhernster Mar
Terkaplesterpoelen
Tersoalster Zijlroede
Tienesloot
Tietjerkstervaart
Tjonger of Kuinder
Trekvaart
Tsjaerderfeart
Twizelerfeart
Tzummarumervaart
Ulekrite
Vaart van St. Nicolaasga
Valomstervaart
Van Harinxmakanaal, Lange Meer
van Panhuijskanaal
Vlakke Brekken
Vliet
Wartenster Wiid
Weidumervaart
Welle
Welsrijpervaart
Wergeasterfeart
Westerdijksvaart
Westerse Hei
Wielhals
Wijddraai
Wijde Ee
Wijde Sloot
Wijde Wijmerts
Wijmerts
Wijtgaardstervaart
Wirdumervaart
Witakkersvaart
Witmarsumervaart
Workumertrekvaart
Woudmansdiep
Woudsenderrakken
Woudvaart
Wynservaart
Zandrak
Zandvaart
Zijldiep
Zijlroede
Zijlsterrijd
Zijltjessloot
Zoolsloot
Zuidensstervaart
Zuider Ee
Zwettehaven
Rijkswaterstaat** |
|
---|---|
Naam waterlichaam KRW |
Nr. Waterlichaam KRW |
Waddenzee |
NL81_1 |
Merwedekanaal |
NL14 7 |
Hollandsche IJssel |
NL14 10 |
Waddenzee |
NL81 1 |
Eems-Dollard |
NL81_2 |
Eems-Dollard Kust |
NL81_3 |
Waddenzee vastelandskust |
NL 81 10 |
ARK Betuwepand |
NL86_5 |
Amsterdam-Rijnkanaal Noordpand |
NL86_6 |
Noordzeekanaal |
NL87_1 |
Antwerps kanaal pand |
NL89_antwknpd |
Grevelingenmeer |
NL89_grevlemr |
Kanaal Zuid Beveland |
NL89_kandzbvld |
Kanaal Terneuzen Gent |
NL89_kantnzgt |
Oosterschelde |
NL89_oostsde |
Bathse Spuikanaal |
NL89_spuiknl |
Veerse meer |
NL89_veersmr |
Volkerak |
NL89_volkerak |
Westerschelde |
NL89_westsde |
Zoommeer/Eendracht |
NL89_zoommedt |
Zwin |
NL89_zwin |
Midden Limburgse en Noord Brabantse kanalen |
NL90_1 |
Bedijkte Maas |
NL91BM |
Bovenmaas |
NL91BOM |
Grensmaas |
NL91GM |
Julianakanaal |
NL91JK |
Maas-Waalkanaal |
NL91MWK |
Zandmaas |
NL91ZM |
IJsselmeer |
NL92_IJSSELMEER |
Ketelmeer + Vossemeer |
NL92_KETELMEER_VOSSEMEER |
Markermeer |
NL92_MARKERMEER |
Randmeren-Oost |
NL92_RANDMEREN_OOST |
Randmeren-Zuid |
NL92_RANDMEREN_ZUID |
Zwartemeer |
NL92_ZWARTEMEER |
Nederrijn/Lek |
NL93_7 |
Waal, Bovenrijn |
NL93_8 |
IJssel |
NL93_IJSSEL |
Twentekanalen |
NL93_TWENTHEKANALEN |
Haringvliet oost, Hollandsch Diep |
NL94_1 |
Brabantse Biesbosch, Amer |
NL94_10 |
Haringvliet west |
NL94_11 |
Dortsche Biesbosch, Nieuwe Merwede |
NL94_2 |
Beneden Merwede, Boven Merwede, Sliedrechtse Biesbosch, Afgedamde Maas Noord |
NL94_3 |
Oude Maas (bovenstrooms Hartelkanaal), Spui, Noord, Dordtsche Kil, Lek |
NL94_4 |
Benedenmaas, |
NL94_5 |
Bergsche Maas |
NL94_6 |
Nieuwe Maas, Oude Maas (benedenstrooms Hartelkanaal) |
NL94_8 |
Nieuwe Waterweg, Hartel-, Caland-, Beerkanaal |
NL94_9 |
Zeeuwse kust (kustwaterdeel) |
NL95_1A |
Zeeuwse kust (territoriaal waterdeel) |
NL95_1B |
Noordelijke Deltakust (kustwaterdeel) |
NL95_2A |
Noordelijke Deltakust (territoriaal waterdeel) |
NL95_2B |
Hollandse kust (kustwater) |
NL95_3A |
Hollandse kust (territoriaal water) |
NL95_3B |
Waddenkust (kustwater) |
NL95_4A |
Waddenkust (territoriaal water) |
NL95_4B |
Eems kust (territoriaal waterdeel) |
NL95_5B |
Meppelerdiep |
NL99_MEPPELERDIEP |
Noordervaart (waterlichaamdeel Peelkanalen) |
NL 99 PLK 01 4H |
Vecht – Zwarte Water |
NL99_VechtZwarteWater |
* Ook voor zover niet expliciet aangegeven worden onder deze oppervlaktewaterlichamen eveneens de aanliggende zijkanalen en de aanliggende havens met de toeleidende kanalen verstaan.
50. ** Voor de namen van de waterlichamen is gebruik gemaakt van de naamgeving en nummering van de Kaderrichtlijn water.
Sinds de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit en de -regeling in 2008 is de lijst met grote oppervlaktewaterlichamen die met het oog op het lozen geen bijzondere bescherming behoeven niet meer gewijzigd. Dit terwijl pas eind 2009 de deelstroomgebied beheerplannen voor de Kaderrichtlijn water gereed waren. In deze plannen zijn kwaliteitsdoelstellingen voor waterlichamen benoemd. Daaraan zijn maatregelenprogramma’s gekoppeld die op Europees niveau getoetst worden. Actualisatie van deze lijst aan de deelstroomgebied beheerplannen is daarom gewenst. Een aantal waterschappen heeft daarnaast de door haar eerder gebruikte criteria voor het selecteren van oppervlaktewaterlichamen die geen bijzondere bescherming behoeven heroverwogen. Ook is de gelegenheid te baat genomen de lijst aan te passen aan ommissies en redactionele punten. Tevens hebben er fusies plaatsgevonden van waterschappen, dat leidt ertoe dat de lijsten van de opgenomen wateren voor deze waterschappen zijn samengevoegd. Hieronder wordt per beheerder kort aangegeven welke aanpassingen zijn doorgevoerd.
51. Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht:
52. Aanpassingen in verband met het waterbeheerplan en het maatregelenprogramma van het hoogheemraadschap.
53.
54. Hoogheemraadschap van Rijnland:
55. Heroverweging toegepaste criteria: het emissiebeheerplan is nu gebruikt als leidraad in plaats van de eerder gehanteerde criteria uit het Bouwstoffenbesluit die bij nader inzien niet goed toepasbaar bleken voor de afweging of een water wel of geen bijzondere bescherming nodig heeft. Daardoor bevatte de lijst een aantal kwetsbare wateren, zoals de Nieuwkoopse Plassen, welke een Natura 2000 gebied en een geprioriteerd waterlichaam zijn.
56. Omissies en redactionele punten: naamgeving en begrenzing van de lijst kwam niet overeen met de KRW waterlichamen. Dit is nu aangepast.
57.
58. Waterschap Brabantse Delta:
59. Heroverweging toegepaste criteria: uitbreiding van de lijst vanwege het invoeren van het uitgangspunt dat het moet gaan om wateren waarbij het minimale maanddebiet (langjarig gemiddeld) in die wateren minimaal 0,25 m³/s bedraagt of dat de wateren een breedte van meer dan 30 m hebben.
60.
61. Waterschap Hunze en Aa’s:
62. Omissies en redactionele punten: in de vorige lijst waren alleen de boezemkanalen opgenomen. Deze lijst is uitgebreid met de overige kanalen en aangepast met de juiste benamingen van de boezemkanalen.
63.
64. Waterschap Noorderzijlvest:
65. Redactionele punten: er zijn een aantal redactionele wijzigingen in de lijst uitgevoerd. Heroverweging toegepaste criteria: het Lauwersmeer en het Leekstermeer met de functie zwemwater worden om die reden van de lijst afgehaald.
66.
67. Waterschap Peel en Maasvallei:
68. Heroverweging toegepaste criteria: in verband met de specifiek ecologische functie zijn de Neerbeek en de Niers van de lijst afgevoerd. Ook de Helenavaart is van de lijst gehaald in verband met het lage debiet en het feit dat de vaart deel uitmaakt van het wateraanvoersysteem.
69. De Maasplassen-Heel, waarmee bedoeld wordt de Lange Vlieter en Fase B, zijn van de lijst gehaald omdat deze dienen als water voor de bereiding van drinkwater.
70. Omissies en redactionele punten: De industriehaven Venlo en het Julianakanaal, Bergsche Maas en Amer stonden ten onrechte bij het Waterschap genoemd op de lijst, omdat het rijkswateren zijn.
71.
72. Waterschap Rijn en IJssel:
73. Aanpassingen in verband met het waterbeheerplan en het maatregelenprogramma van het hoogheemraadschap: in verband daarmee zijn zowel een aantal wateren toegevoegd als van de lijst verwijderd.
74.
75. Waterschap Scheldestromen:
76. Fusie van waterschappen: Waterschap Scheldestromen is een fusie van de waterschappen Zeeuwse Eilanden en Zeeuws-Vlaanderen. Om die reden zijn de lijsten samengevoegd.
77.
78. Waterschap Vallei en Veluwe:
79. Fusie van waterschappen: Waterschap Vallei en Eem en Waterschap Veluwe zijn gefuseerd tot het nieuwe Waterschap Vallei en Veluwe. Om die reden zijn de lijsten samengevoegd.
80.
81. Waterschap Velt en Vecht:
82. Aanpassingen in verband met het waterbeheerplan en het maatregelenprogramma van het hoogheemraadschap: in verband daarmee zijn zowel een aantal wateren toegevoegd als van de lijst verwijderd.
83.
84. Waterschap Zuiderzeeland:
85. Aanpassingen in verband met het waterbeheerplan en het maatregelenprogramma van het hoogheemraadschap: de lijst is aangepast aan het waterbeheerplan 2010–2015 waarin de gebruiksfuncties en gebruiksdoelen voor oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen. Deze gebruiksfuncties en doelen worden voor lozingen vertaald naar kwetsbare en niet kwetsbare oppervlaktewateren. De uit de lijst geschrapte wateren hebben in het waterbeheerplan de functie bijzondere waterkwaliteit (kwetsbaar oppervlaktewater) en worden om die reden van de lijst met grote oppervlaktewaterlichamen geschrapt die geen bijzondere bescherming behoeven.
86. Omissies: Daarnaast wordt een oppervlaktewaterlichaam, de Luttelgeestervaart aan de lijst toegevoegd die per abuis in de vorige lijst niet is meegenomen.
Geen wijzigingen in de aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn doorgevoerd bij Rijkswaterstaat en de volgende Hoogheemraadschappen en Waterschappen:
Hoogheemraadschap van Delfland
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Waterschap Aa en Maas
Waterschap De Dommel
Waterschap Groot Salland
Waterschap Hollandse Delta
Waterschap Regge en Dinkel
Waterschap Reest en Wieden
Waterschap Rivierenland
Wetterskip Fryslan
SSSSSS
Na bijlage 8 worden aan de Activiteitenregeling milieubeheer zeven bijlagen toegevoegd, luidende:
1 |
Inleiding |
72 |
1.1 |
Doel |
72 |
1.2 |
Structuur van het voorschrift |
73 |
1.3 |
Gegevensbestanden |
73 |
2 |
Definities en begrippen |
73 |
2.1 |
Inleiding |
73 |
2.2 |
Het begrip schietgeluid |
73 |
2.3 |
Akoestische grootheden |
74 |
2.4 |
Meteorologische grootheden |
74 |
2.5 |
Beoordelingsgrootheden |
76 |
2.6 |
Overige grootheden |
76 |
2.6.1 |
Bodemparameters |
76 |
2.6.2 |
Kogelparameters |
77 |
2.7 |
Buitenschietbanen |
77 |
2.8 |
Militaire oefenterreinen |
80 |
2.9 |
Achtergronden bij de fysische modellering van schietgeluid |
80 |
2.10 |
Symbolen |
81 |
3 |
Beoordelingsgrootheid |
84 |
3.1 |
Toepassingsbereik |
84 |
3.2 |
Geluidbelasting |
84 |
3.3 |
Bepaling gemiddelde toeslag voor laagfrequente componenten |
86 |
3.4 |
Incidenteel gebruik |
87 |
3.5 |
Salvo's |
87 |
4 |
Rekenmethode |
87 |
4.1 |
Inleiding |
87 |
4.2 |
Toepassingsbereik |
87 |
4.3 |
Principe van de rekenmethode |
88 |
4.4 |
Toe te passen gegevensbestanden |
90 |
4.4.1 |
Gegevensbestand van bronnen |
90 |
4.4.2 |
Gegegevensbestand voor bepaling bodemdemping |
92 |
4.4.3 |
Gegevensbestand met statistische gewichten |
95 |
4.5 |
Invoergrootheden rekenmethode |
97 |
4.5.1 |
Brongegevens |
97 |
4.5.2 |
Bodemtype (hardheid/ruwheid) |
99 |
4.5.3 |
Afschermende objecten |
99 |
4.5.4 |
Reflecterende objecten |
100 |
4.5.5 |
Keuze van rekenpunten |
101 |
4.6 |
Berekening van het geluidexpositieniveau |
101 |
4.6.1 |
Bronniveau |
101 |
4.6.2 |
Geometrische demping |
105 |
4.6.3 |
Luchtdemping |
107 |
4.6.4 |
Bodemdemping |
108 |
4.6.5 |
Afscherming |
111 |
4.6.6 |
Niet-lineaire demping |
117 |
4.6.7 |
Spiegelreflecties |
118 |
4.6.8 |
Diffuse reflectie |
120 |
5 |
Beschrijving invoergegevens |
122 |
5.1 |
Gebruiksbeschrijving |
122 |
5.1.1 |
Schietbanen |
122 |
5.2 |
Rekenmodel |
123 |
5.2.1 |
Toepassingsbereik |
123 |
5.2.2 |
Gebruikte software |
123 |
5.2.3 |
Modellering |
123 |
5.2.4 |
Invoergegevens voor het rekenmodel |
123 |
5.3 |
Berekeningsresultaten |
123 |
Bijlage A: Methode voor de berekening van LEs, periode bij een geluidbelasting kleiner dan 50 dB(A) |
123 |
|
Toelichting |
124 |
|
1 |
Waarom een voorschrift specifiek voor schietgeluid |
124 |
2 |
Beoordeling van schietgeluid |
124 |
3 |
Fysische modellering van schietgeluid |
125 |
4 |
De nieuwe elementen in dit voorschrift |
126 |
5 |
Uitgangspunten |
127 |
6 |
Beoordelingsgrootheid |
127 |
Ten behoeve van de beoordeling van schietgeluid geeft dit voorschrift de technische procedures aan die in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer moeten worden toegepast. De methodieken uit het voorschrift kunnen ook in een ander kader worden toegepast, zoals bij het opstellen van een MER.
Dit voorschrift bestaat uit voorliggend document in combinatie met vijf gegevensbestanden die voor de rekenmethode worden toegepast.
In hoofdstuk 1 wordt het doel van dit voorschrift beschreven.
In hoofdstuk 2 worden definities gegeven van fysische grootheden en van termen, die in het voorschrift gebruikt worden en die specifiek op schietgeluid van toepassing zijn. Voor de fysische grootheden wordt een onderscheid gemaakt tussen:
• Akoestische grootheden
• Meteorologische grootheden
• Beoordelingsgrootheden
• Overige grootheden
In § 2.7 worden een aantal typen schietinrichtingen beschreven. Aangegeven wordt waarin - akoestisch gezien – de verschillende soorten schietinrichtingen zich onderscheiden.
In § 2.8 worden de specifieke eigenschappen van schietgeluid beschreven waar dit zich onderscheidt van andere vormen van geluid.
Het hoofdstuk wordt afgesloten met een lijst van symbolen, die in het voorschrift worden gebruikt.
In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van de beoordelingsmethode. De hinderrelevante beoordelingsmaat wordt hier gepresenteerd en hoe die berekend kan worden uit het A- en C-gewogen geluidexpositieniveau.
In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van de rekenmethode voor het bepalen van het geluidexpositieniveau. Na een algemene inleiding wordt in § 4.2 het toepassingsbereik van de methode aangegeven. In § 4.4 staat hoe de gegevensbestanden, die ter beschikking zijn gesteld, moeten worden toegepast. In § 4.5 wordt aangegeven welke eisen gesteld worden aan de grootheden, waarmee de schietinrichting en omgeving gekarakteriseerd wordt. In § 4.6 wordt de eigenlijke rekenmethode gedefinieerd voor het bepalen van het geluidexpositieniveau.
In hoofdstuk 5 worden aanvullende eisen beschreven, die bij de rapportage van berekeningsresultaten in acht genomen dienen te worden.
In bijlage A is aangegeven hoe deelbijdragen aan de geluidbelasting kunnen worden bepaald als een geluidbelasting onder de 50 dB(A) moet worden vastgesteld.
De gegevensbestanden die voor de rekenmethode worden toegepast worden via het RIVM1 ter beschikking gesteld. Ook worden er twee programma’s ter beschikking gesteld: ShowdB en ShowKog. Met het programma ShowdB kunnen deze gegevensbestanden bekeken worden en kan de afhankelijkheid van de verschillende parameters, die hierbij een rol spelen zichtbaar worden gemaakt. Met het programma ShowKog wordt de uitbreiding van kogel- en mondingsgeluid gevisualiseerd.
In dit hoofdstuk worden de grootheden beschreven die van belang zijn voor de beoordeling van schietgeluid in het kader van zonering en vergunningverlening.
Definities worden gegeven van zowel de akoestische grootheden, de beoordelingsgrootheden als van de begrippen, die specifiek van toepassing zijn op schietgeluid.
Voorbeelden van schietgeluid zijn: Schoten met vuurwapens en detonaties van handgranaten, projectielen en bommen. Ook het geluid dat ontstaat bij gebruik van wapen- of knalsimulatoren valt hieronder. Een voorbehoud moet voor zware vliegtuigbommen gemaakt worden, aangezien het frequentiegebied hierbij zo laag is, dat het model vooralsnog niet kan worden toegepast (zie ook § 4.2).
In dit voorschrift worden een groot aantal akoestische begrippen gebruikt. In § 2.10 is een overzicht gegeven van de symbolen, die hiervoor gebruikt worden. Hieronder worden van de belangrijkste begrippen de definities gegeven, die specifiek voor schietgeluid worden gebruikt. Voor de overige akoestische begrippen wordt verwezen naar akoestische handboeken; frequentiewegingen zijn gedefinieerd in IEC 651.
Momentane geluiddruk: p [Pa]
De (momentane) geluiddruk in een geluidveld is gedefinieerd als de totale druk verminderd met de statische druk. De geluiddruk varieert met de tijd en met de positie.
Geluidexpositie: E [Pa2s]
De geluidexpositie E van een geluidpuls is gedefinieerd als de tijdsintegraal van het kwadraat van de momentane geluiddruk p(t) over de tijdsduur T van de geluidpuls:
Hierbij wordt in het algemeen een frequentieweging toegepast op het geluiddruksignaal p(t). In dit voorschrift worden de A-weging en de C-weging toegepast.
Geluidexpositieniveau: LE [dB(A) of dB(C)]
Het geluidexpositieniveau LE is gedefinieerd als tien keer de logaritme met grondtal 10 van de verhouding van de geluidexpositie E en een referentiewaarde E0 = (20µPa)2s:
De frequentieweging wordt aangegeven door een extra subscript, dus LAE of LCE voor de A-weging resp. de C-weging.
Bronniveau: LEb
Het bronniveau LEb van een puntbron is in deze gedefinieerd als:
waarin LE het geluidexpositieniveau is op een afstand r van de bron in een homogeen verliesvrij medium. In dit voorschrift wordt gerekend in octaafbanden, en de bronniveaus worden dus per octaafband opgegeven. Deze definitie is alleen van toepassing op mondingsgeluid en detonatiegeluid, die door puntbronnen worden gerepresenteerd. Voor kogelgeluid wordt een andere definitie van het bronniveau gehanteerd (zie § 4.6.1).
Bij de rekenmethode wordt de (hinder-relevante) geluidbelasting bepaald als een gemiddelde over verschillende meteorologische klassen. Hierbij wordt dus rekening gehouden met het feit dat de geluidoverdracht sterk afhankelijk is van de plaatselijke weersomstandigheden. De verschillende meteorologische klassen worden getypeerd door het effectieve geluidsnelheidsprofiel. In deze paragraaf worden de definities gegeven van de grootheden die hierbij een rol spelen.
Windsnelheid: u [m/s]
De windsnelheid is aan sterke fluctuaties in de tijd onderhevig. Voor een beschrijving van de toestand van de atmosfeer wordt van de gemiddelde windsnelheid uitgegaan, waarbij gemiddeld is over een periode van typerend 5 minuten. De windsnelheid neemt over het algemeen met de hoogte toe. In de rekenmethode wordt ervan uitgegaan dat de gemiddelde windsnelheid in het geluidpad niet met de horizontale positie varieert. Met name bij land-waterovergangen kan dit echter wel het geval zijn. De methode is dan niet zondermeer toepasbaar. In dit voorschrift wordt alleen de horizontale component van de windsnelheid gebruikt, aangeduid met het symbool u.
Temperatuur: t [°C] en T [K]
De temperatuur is aan fluctuaties in de tijd onderhevig. Voor een beschrijving van de toestand van de atmosfeer wordt van het gemiddelde uitgegaan, waarbij gemiddeld is over een periode van typerend 5 minuten. In de rekenmethode is ervan uitgegaan dat de gemiddelde temperatuur in het geluidpad alleen met de hoogte varieert. Met name bij land-waterovergangen treden ook horizontale temperatuurverschillen op. De methode is dan niet zondermeer toepasbaar. Zowel de temperatuur in graden Celsius als de absolute temperatuur in Kelvin worden gebruikt.
Windrichting φ [°]
De windrichting is de richting van waaruit de wind komt. De windrichting wordt uitgedrukt in graden ten opzichte van het noorden (kloksgewijs). Westenwind komt dus overeen met 270°.
Effectieve geluidsnelheid: ceff [m/s]
De effectieve geluidsnelheid, d.w.z. de snelheid waarmee een geluidgolf zich in de atmosfeer voortplant, wordt bepaald door de absolute temperatuur T, de horizontale windcomponent u, en het hoekverschil tussen de windrichting φ en de richting θ waarin het geluid zich voortplant (φ en θ zijn hoeken t.o.v. het geografische noorden; dus bv. φ = 90° voor oostenwind, en θ = 90° voor geluidvoortplanting van west naar oost).
De geluidsnelheid is dus gelijk aan de som van de ‘thermische geluidsnelheid’ en de vectorwind, de component van de wind in de geluidvoortplantingsrichting. In dit voorschrift wordt de aanduiding ‘effectief’ meestal weggelaten, en wordt de ‘effectieve geluidsnelheid’ als de ‘geluidsnelheid’ aangeduid. In overeenstemming hiermee wordt het symbool c gebruikt in plaats van ceff.
Geluidsnelheidsprofiel c(h) [m/s]
Het verloop van de effectieve geluidsnelheid met de hoogte (h) wordt aangeduid als het geluidsnelheidsprofiel c(h). Dit verloop is een gevolg van de variaties van de temperatuur T en de windsnelheid u met de hoogte. In dit voorschrift wordt de (hinder-relevante) geluidbelasting berekend als een gewogen gemiddelde over 27 meteorologische klassen. Deze klassen worden getypeerd door het geluidsnelheidsprofiel waarbij drie groepen worden onderscheiden (zie § 4.4.2).
Relatieve vochtigheid rv [%]
De relatieve vochtigheid van de atmosfeer is gedefinieerd als de partiële druk van waterdamp in de atmosfeer gedeeld door de verzadigings-dampdruk, uitgedrukt als een percentage.
Ruwheidslengte z0 [m]
Vlakbij de bodem is de windsnelheid vrijwel gelijk aan nul. De ruwheidslengte van de bodem is gedefinieerd als de hoogte waar beneden de windsnelheid gelijk is aan nul. Voor de bepaling van de ruwheidslengte kan gebruik gemaakt worden van de Davenport-classificatie. Volgens deze classificatie bedraagt de ruwheidslengte 0,0002 m voor een wateroppervlak, 0,03 meter voor open grasland en 0,25 meter voor heide.
Meteorologische dag
Periode tussen één uur na zonsopgang en één uur voor zonsondergang.
Meteorologische nacht
Periode tussen één uur voor zonsondergang en één uur na zonsopgang.
Juridische dag, avond en nacht
Er worden drie beoordelingsperioden onderscheiden:
• dagperiode 07.00 – 19.00 uur;
• avondperiode 19.00 – 23.00 uur;
• nachtperiode 23.00 – 07.00 uur.
Windroossector [χ,ζ] [°
Gedeelte van de windroos, dat voor het gebruik van de schietinrichting relevant is. Van de windroossector wordt de sectorhoek χ gegeven en het midden van de windroossector ζ. Bij een windroossector van bijvoorbeeld [90°, 270°] is het gebruik van de schietinrichting alleen relevant bij windrichtingen van (270° ± 45°) hetgeen overeenkomt met windrichtingen tussen noordwest en zuidwest (zie ook figuur 4.4).
Geluidbelasting ten gevolge van schietgeluid: Bs [dB(A)]
De hinderrelevante geluidbelasting ten gevolge van schietgeluid wordt aangegeven door het symbool Bs en uitgedrukt in dB(A). De dosis-effect relatie voor hinder ten gevolge van wegverkeersgeluid is hierbij als referentie gekozen. Dit houdt in dat bij gelijke hinderbeleving de getalwaarden van de geluidbelasting van schietgeluid en wegverkeersgeluid aan elkaar gelijk zijn.
In de geluidbelasting is de gemiddelde invloed van het weer op de geluidoverdracht verwerkt.
De geluidbelasting kan onderverdeeld worden in deelgeluidbelastingen van diverse schietactiviteiten. De totale geluidbelasting is de energetische som van deze deelgeluidbelastingen.
In analogie met de beoordelingsprocedures voor wegverkeers- en industriegeluid wordt bij zonering van schietgeluid de geluidbelasting uitgedrukt in een dag-avond-nachtwaarde (Bs,dan), die bepaald wordt als een gewogen gemiddelde (zie § 3.1) van de Bs waarden voor de drie juridische beoordelingsperioden:
• Bs,dag dag: 07.00 – 19.00 uur;
• Bs,avond avond: 19.00 – 23.00 uur;
• Bs,nacht nacht: 23.00 – 07.00 uur.
De bodem wordt akoestisch gekarakteriseerd door twee parameters: de akoestische bodemhardheid en de bodemruwheid.
De akoestische bodemhardheid is bepalend voor reflectie en absorptie van geluid door de bodem. Als maat voor de bodemhardheid wordt de stromingsweerstand σ gehanteerd. De stromingsweerstand wordt gedefinieerd aan de hand van een situatie waarin een luchtstroom door een laag van het materiaal een drukval over de laag veroorzaakt. De stromingsweerstand is dan gelijk aan verhouding van de drukval Δp en de stroomsnelheid v, gedeeld door de laagdikte L. In formule:
In deze rekenmethode voor schietgeluid wordt van drie waarden voor de akoestische bodemhardheid uitgegaan: reflecterend, absorberend en zeer absorberend. Voor de stromingsweerstand wordt voor een zeer absorberende bodem en een absorberende bodem respectievelijk 1.105 Nsm-4 en 3.105 Nsm-4gehanteerd. Voor een akoestisch reflecterende bodem wordt een oneindig grote stromingsweerstand aangenomen (zie ook § 4.5.2).
De bodemruwheid beïnvloedt het windsnelheidsprofiel in de atmosfeer boven de bodem, en daardoor indirect de geluidoverdracht. Een maat voor de bodemruwheid is de ruwheidslengte z0 (zie § 2.4).
Voor de berekening van het niveau van het kogelgeluid zijn in eerste instantie twee parameters van belang: de kogeldiameter dkogel gedefinieerd als de maximale diameter van de kogel en de effectieve lengte lkogel gedefinieerd als de axiale afstand van de punt van de kogel tot aan de plaats waar de diameter maximaal is.
Figuur 2.1: Effectieve lengte lkogel en diameter dkogel van een kogel
Het gebied waar het kogelgeluid kan worden waargenomen hangt af van de snelheid van de kogel. Deze snelheid wordt benaderd door een lineaire relatie:
vk = v0 + v1x (2.6)
met
v0 de snelheid van de kogel bij het verlaten van de vuurmond;
v1 de verandering van de snelheid per eenheid van lengte;
x de afstand langs de kogelbaan tot de vuurmond.
Een afgeleide parameter die een rol speelt bij de berekening van kogelgeluid is het Mach-getal. Dit is gedefinieerd als de verhouding van de snelheid vk van de kogel en de geluidsnelheid c10 (hiervoor wordt in dit voorschrift de waarde bij 10°C en 1 atmosfeer gehanteerd: c10 = 337.6 m/s).
Op verschillende soorten banen wordt geschoten dan wel andersoortig knalgeluid gemaakt. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven met voorbeelden van baantypen die in Nederland voorkomen en die in het kader van dit voorschrift relevant zijn. Voor het vaststellen van de geluidbelasting vragen de verschillende baantypen om een andere aanpak.
Vrije schietbanen
Dit zijn schietbanen, meestal voorzien van een kogelvanger, en mogelijk een overkapping boven de standplaats van de schutters, doch zonder voorzieningen ter beperking van de omvang van de onveilige zone zoals poorten, kokers, schermen, etc.
De vrije schietbanen zijn onder te verdelen in:
− vrije geweerbanen;
− vrije mitrailleurbanen en vrije pistoolbanen.
De lengte van een vrije geweerbaan is doorgaans 300 m; het aantal schietpunten varieert.
In principe bestaat tussen de uitvoering van een vrije mitrailleurbaan en die van een vrije pistoolbaan geen verschil. Een vrije pistoolbaan heeft een lengte van 25m; het aantal schietpunten bedraagt doorgaans vijf tot tien.
Schietkampen
Een schietkamp bestaat uit één of meer schietbanen en/of schietpunten. De doelafstanden zijn hierbij groter dan bij vrije schietbanen. Deze terreinen beslaan meerdere vierkante kilometers. Afhankelijk van de inrichting wordt met diverse wapentypen geschoten variërend van lichte handvuurwapens tot 155 mm Houwitsers.
Poortbanen
Dit zijn schietbanen waarbij door middel van poorten en kogelvangers wordt voorkomen dat – bij normaal gebruik – een direct schot de baan kan verlaten, waardoor een zekere mate van veiligheid wordt verkregen en met een beperkte onveilige zone kan worden volstaan. De poortbanen zijn onder te verdelen in geweerpoortbanen en pistoolpoortbanen.
Een geweerpoortbaan heeft bijvoorbeeld een lengte van 100 m, 200 m of 300 m. Een pistoolpoortbaan is 20 m of 25 m lang. Het aantal schietpunten op de banen is meestal zes. Bij pistoolpoortbanen maakt de eerste poort deel uit van een schiethuisje waarin de schutters zich bevinden.
Het geluiduitstralingspatroon van een poortbaan is, door de vele reflecties die mogelijk zijn, zeer complex. Voor de berekening van de geluidbelasting wordt in de rekenmethode deze baan door een puntbron gemodelleerd. Deze beschrijving is pas geldig op enige afstand van deze baan. In § 4.5.1 wordt hier nader op ingegaan.
Schermenbanen
Dit zijn schietbanen waarbij door middel van schermen, zijwallen of zijwanden en een overkapping boven de kogelvanger wordt voorkomen dat – bij normaal gebruik van de baan – een direct schot en/of een ricochet de baan kan verlaten, waardoor geen onveilige zone in acht genomen behoeft te worden. De schermenbanen zijn onder te verdelen in schermenbanen voor geweer en schermenbanen voor pistool.
Een schermenbaan voor geweer heeft een lengte van bijvoorbeeld 100 m, 200 m of 300 m. Een schermenbaan voor pistool is 25 m lang. Er zijn op schermenbanen meestal zes schietpunten. Het schuttersgedeelte van de baan is meestal overkapt. Ook zijn er voorbeelden waarbij de schutter, gelegen op een brits, vanuit een omsloten ruimte door een klein venster schiet. Een 100 m baan kan ook voor het schieten met vuist-vuurwapens worden gebruikt. De schutter gaat hiertoe naar voren op een afstand van 25 m of minder van de kogelvanger. Deze schietpositie is meestal niet overkapt.
De schermen zijn van beton en bekleed met hout. Akoestisch kunnen deze schermen de geluiduitstraling naar de omgeving sterk beïnvloeden. Naast een geluidreducerende invloed kunnen ze in bepaalde richtingen ook een geluidversterkende invloed hebben door reflectie van het geluid tegen deze schermen. Op schermenbanen waar voldoende aanvullende akoestische maatregelen zijn getroffen, zal buiten de baan alleen kogelgeluid een rol van betekenis spelen.
Het geluiduitstralingspatroon van een schermenbaan is, door de vele reflecties die mogelijk zijn, zeer complex. Voor de berekening van de geluidbelasting wordt in de rekenmethode de schermenbaan gemodelleerd door één of meer puntbronnen. Deze beschrijving is pas geldig op enige afstand van de schermenbaan. In § 4.5.1 wordt hierop nader op ingegaan.
Poortkokerbanen
Dit zijn schietbanen waarbij door middel van een poort en een koker wordt voorkomen dat – bij normaal gebruik van de baan – een direct schot en/of een ricochet de baan kan verlaten, waardoor geen onveilige zone in acht genomen behoeft te worden.
Een poortkokerbaan heeft meestal een lengte van 25 m. Het aantal schietpunten bedraagt doorgaans vijf of zes. De schietposities bevinden zich net buiten het gebouw (aan de open zijde) of voor kortere doelafstanden in het gebouw (de kokers zijn groot genoeg om in te staan). De bodem van de schietposities net buiten het gebouw is verlaagd uitgevoerd. Het gebouw is voorzien van een sheddak dat aan dezelfde kant als waar de opening van het gebouw ligt kleine ramen heeft.
Ook een poortkokerbaan wordt in de rekenmethode gemodelleerd door een puntbron. De geluiduitstraling is sterk richtingsafhankelijk. Met name naar achteren toe straalt een poortkokerbaan het meeste geluid uit. Door de afschermende werking van wanden en plafond is de geluiduitstraling lager naarmate het schietpunt dieper in het gebouw ligt.
Kokerbanen
Dit zijn schietbanen waarbij door middel van een koker wordt voorkomen dat – bij normaal gebruik van de baan – een direct schot en/of een ricochet de baan kan verlaten, waardoor geen onveilige zone in acht genomen behoeft te worden.
Een kokerbaan heeft slechts één open zijde achter de standplaats van de schutters. Een kokerbaan heeft doorgaans een lengte van 25 m. De schietposities bevinden zich bij de open zijde of (voor kortere doelafstanden) in het gebouw. Op een afstand van ca 2 m van de kogelbaan is meestal aan beide kanten een verbreding van ca 0,55 m in de koker aangebracht waarin zich een (niet aanschietbare) deur bevindt. De bodem van de schietposities net buiten het gebouw is meestal verlaagd uitgevoerd. Het gebouw is voorzien van een sheddak dat aan dezelfde kant als waar de opening van het gebouw ligt kleine ramen heeft.
Ook een kokerbaan wordt in de rekenmethode gemodelleerd door een puntbron. De geluiduitstraling is sterk richtingsafhankelijk. Met name naar achteren toe straalt een kokerbaan het meeste geluid uit. Door de afschermende werking van wanden en plafond neemt het bronniveau af als het schietpunt zich meer in het gebouw bevindt.
Handgranatenbanen
Dit zijn banen waar met scherpe handgranaten kan worden geworpen. Een handgranatenbaan bestaat uit een schuilplaats voor de oefenende eenheid, een munitie opslag- en verstrekkingspunt, een werppunt, een waarnemingspunt voor de officier belast met de leiding en een dekkingswal. Voorts behoort tot de baan een geëgaliseerde terreinstrook, breed ten minste 50 m en diep ten minste 75 m, waar de geworpen granaat terecht dient te komen.
Miniatuurschietbanen
Dit zijn schietbanen waarbij geschoten wordt met geweren, kaliber .22 inch, bevestigd in of aan boordkanonnen van voertuigen. Een miniatuurschietbaan bestaat meestal uit een verhard opstelplateau voor de voertuigen, een doelengebied van relatief grote omvang, doorgaans aangeduid als ‘zandbak’, en een kogelvanger, al dan niet voorzien van een overkapping.
Banen met schietbomen
Op deze banen wordt er vanaf een vaste standplaats op een schietboom geschoten waarop een doel is aangebracht. Er wordt geschoten met geweren, lucht- en/of CO2-wapens of kruis- of handbogen. Behalve bij de kruis- en handbogen wordt gebruik gemaakt van een oplegsteun voor het wapen. In enkele gevallen is er ook een kogelvanger aanwezig.
Afhankelijk van het type doel wordt het aangeduid als Oud Limburgs schieten, Brabants schieten of Gelders schieten. Bij Oud Limburgs schieten wordt de hark of de vogel als doel gebruikt. De hark is een houten raamwerk waarop een groot aantal blokjes hout is bevestigd. De vogel is een blok hout in de vorm van een vogel. Bij Brabants schieten wordt op de wip (een stalen schijfje) of op de gaai (vogel) geschoten. Bij Gelders schieten wordt geschoten op de vogel, de schijf of de lepel. Bij het schieten op de schijf wordt een papieren roos gebruikt. Bij het lepelschieten bestaat het doel uit een aantal lepels die kunnen scharnieren en die na een treffer weer overeind gehaald kunnen worden.
Miniatuur kanonbanen
Dit zijn schietbanen waar met miniatuur kanonnen wordt geschoten onder een zeer kleine elevatie (5 graden) op doelen op een afstand van 25 tot 50 m.
Boogbanen
Boogbanen worden gebruikt voor schieten met kruis- en handbogen. Dit type baan is in dit voorschrift buiten beschouwing gelaten, omdat de geluidbelasting op de omgeving veroorzaakt door schieten met kruis- en handbogen verwaarloosbaar is.
Kleiduivenschietbanen
Op kleiduivenschietbanen wordt geschoten met hageljachtgeweren. Het doel is een kleiduif (schijf gebakken klei) die door middel van een hand- of mechanisch gedreven kleiduiven-werpmachine wordt weggeworpen over een afstand van maximaal 80 m.
Kleiduivenschietbanen kunnen in verschillende variaties voorkomen:
• Op een skeetbaan werpen twee tegenover elkaar staande machines, die zijn opgesteld in een hoge en een lage toren, de kleiduiven elk in een bepaalde richting. De schutter moet voortdurend langs een halve cirkel, met de twee werpmachines op de hoekpunten, van standplaats wisselen. Er zijn acht verschillende standplaatsen.
• Bij een trapbaan staat de werpmachine op een vaste plaats opgesteld en zijn er meestal tien standplaatsen voor de schutter. De afstand van de schietpunten tot de werpmachine is 10 tot 15 m.
• Bij een enkelvoudige oefenbaan is er slechts één vaste standplaats voor de schutter. De werpmachine is verplaatsbaar.
• Bij een hazenbaan wordt meestal geschoten op een metalen schijf in de vorm van een haas waarop een kleiduif is aangebracht. De haas wordt voortbewogen langs draden of op rails met een snelheid van ongeveer 5 m/s. De schutter staat op 15, 20 of 25 m afstand van het doel.
Op militaire oefenterreinen wordt niet met een scherpe patroon (‘Ball’) geschoten, maar wordt een losse patroon (‘blank’) toegepast, die over het algemeen minder geluid voortbrengt. Verder wordt soms ook gebruik gemaakt van knalsimulatie-middelen.
Gevechtsituaties worden nagebootst waarbij er sprake is van een aanvallende en een verdedigende partij. Plaats en richting van schieten bij deze oefeningen zijn slechts bij benadering bekend. Het verdient daarom aanbeveling van een referentieoefening uit te gaan. In § 4.5.1 wordt hier nader op ingegaan.
Bij het geluid dat ontstaat door het gebruik van een vuurwapen kunnen drie verschillende bijdragen worden onderscheide:
• mondingsgeluid
• detonatiegeluid
• kogelgeluid
In deze paragraaf zullen we de specifieke fysische eigenschappen van schietgeluid nader toelichten om inzicht te geven in de modellering van schietgeluid.
Mondingsgeluid en detonatiegeluid
Door de explosie van de voortdrijvende lading in een projectiel ontstaat er een grote drukpuls. Het hierdoor opgewekte geluidveld laat zich goed beschrijven door een akoestische puntbron met een richtingsafhankelijke geluiduitstraling. Voor lichte vuurwapens is de richtingsafhankelijkheid over het algemeen groter dan bij de zwaardere wapentypen. Het verschil tussen het niveau vóór en achter het wapen kan bij lichte handvuurwapens in de orde van 15 dB zijn.
Het bronpunt voor lichte handvuurwapens ligt aan het einde van de loop. Voor zwaardere wapens ligt het broncentrum iets verder voor de loop (zie hiervoor ook § 4.5.1). Indien op korte afstand van een wapen afschermende objecten staan opgesteld moet hier terdege rekening mee gehouden worden.
Terugstootloze vuurwapens hebben in principe twee bronpunten, één aan de voorkant (in Engels: muzzle blast) en één aan de achterzijde van het wapen (in engels: breech blast). Het niveau van het bronpunt aan de achterzijde van het wapen is vele malen sterker dan het bronpunt aan de voorzijde van het wapen, zodat in goede benadering van één bronpunt aan de achterzijde van het wapen kan worden uitgegaan.
Het akoestisch model dat in dit voorschrift wordt beschreven is een lineair model. Op korte afstand van het wapen zijn de geluiddrukniveaus echter dermate hoog dat de geluidoverdracht niet door een lineair model kan worden beschreven. Op enige afstand van de bron zijn de drukniveaus echter zover afgenomen dat een beschrijving door een lineair model wel kan worden toegepast. Dit betekent dat het model niet op korte afstanden van de bron kan worden toegepast (zie ook § 4.2).
Kogelgeluid
Kogelgeluid heeft een principieel ander gedrag dan mondings- en detonatiegeluid. Het ontstaat door verstoring van de lucht door een supersone kogel. De luchtverstoring is geconcentreerd op een kegelvormig oppervlak, dat zich met de geluidsnelheid vanaf de kogelbaan uitbreidt. Dit oppervlak wordt de Mach-golf genoemd. Op het moment dat de Mach-golf een waarnemer passeert, wordt het als een knal waargenomen. De kogelknal wordt altijd eerder waargenomen dan de mondingsknal. De halve tophoek μ van de kegelvormige Mach-golf wordt de Mach-hoek genoemd. De Mach-hoek wordt bepaald door de geluidsnelheid c10 en de kogelsnelheid vk, volgens de relatie:
De kogelsnelheid neemt in het algemeen af langs de kogelbaan, waardoor de Mach-hoek toeneemt (het complement van de Mach-hoek, ξ = 90° – μ neemt dus juist af langs de kogelbaan). Hierdoor is de Mach-golf geen perfect kegeloppervlak, maar een gekromd kegeloppervlak. Dit is geïllustreerd in figuur 2.2.
Bij de modellering van kogelgeluid worden drie gebieden onderscheiden, die aangegeven zijn in figuur 2.2. Het niveau van kogelgeluid is het hoogst in gebied II, het Mach-gebied. Het niveau is aanzienlijk lager in gebied III, maar niet verwaarloosbaar. Het niveau in gebied I is nog lager, en wordt verwaarloosd. In figuur 2.2 is aangenomen dat de kogel nog supersoon is bij het doel, d.w.z. dat de kogelsnelheid bij het doel groter is dan de geluidsnelheid. Het kan ook voorkomen dat de kogel subsoon wordt vóór het bereiken van het doel. De hoek ξ is dan, op het punt waar de kogel subsoon wordt, gelijk aan nul. Gebied II bestrijkt dan het volledige gebied achter het doel; er is dan geen gebied III.
Figuur 2.2: Illustratie van de gebieden I, II en III die gebruikt worden bij de modellering van kogelgeluid. Gebied II wordt het Mach-gebied genoemd. De gekromde lijnen representeren de doorsnede van de (kegelvormige) Mach-golf op het moment dat de kogel het doel bereikt. De Mach-hoek bij het doel is aangegeven als μe.
Symbool |
Eenheid |
Omschrijving |
behandeld in |
---|---|---|---|
α |
dB |
constante voor bepalen hinderrelevante geluidbelasting (47 dB) |
3.2 |
αabs |
– |
absorbtiecoëfficient van materialen |
4.6.5 |
αe |
° |
elevatiehoek van de loop van het wapen |
4.4.1 |
β |
dB-1 |
constante voor bepalen hinderrelevante geluidbelasting (0.015 dB-1) |
3.2 |
γ |
– |
tophoek van wal |
4.5.3 |
εhor |
° |
effectiviteit van de reflectie in het horizontale vlak |
4.6.7 |
εver |
– |
effectiviteit van de reflectie in het verticale vlak |
4.6.7 |
ζ |
° |
midden van windroossector, die voor het gebruik van de schietinrichting relevant is |
2.4 |
θ |
° |
geluidvoortplantingsrichting t.o.v. het noorden (bijv θ = 90° voor geluidvoortplanting van west naar oost) |
2.4 |
λ |
m |
golflengte |
4.6.7 |
μ |
° |
Mach-hoek, halve tophoek van de kegel gevormd door het golffront van de Mach-golf |
2.9 |
ξ |
° |
complement van de Mach-hoek |
2.9 |
ξb,ξe |
° |
grenshoeken van het Mach-gebied |
2.9 en 4.6.2 |
ρ |
– |
reflectiviteit {reflectiecoëfficiënt voor de geluidenergie (1-αabs)} |
4.5.4 |
σ |
kPa s m-2 |
stromingsweerstand |
2.6 en 4.5.2 |
φ |
– |
windrichting (hoek t.o.v. het noorden, bijv. φ = 90° komt overeen met oostenwind) |
2.4 |
ϕ |
° |
hoek tussen de lijn van bron naar rekenpunt en de vuurlijn (in bovenaanzicht vanuit de bron met de klok mee gemeten) |
4.4.1 |
ϕr |
° |
diffractiehoek van rekenpunt op top van scherm |
4.6.5 |
ϕs |
° |
diffractiehoek van bron op top van scherm |
4.6.5 |
Δϕr |
° |
correctie op ϕr als gevolg van straalkromming |
4.6.5 |
Δϕs |
° |
correctie op ϕs als gevolg van straalkromming |
4.6.5 |
χ |
° |
sectorhoek van windroossector, die voor het gebruik van de schietinrichting relevant is |
2.4 |
ψ |
° |
schietrichting t.o.v. het noorden in het horizontale vlak |
4.5.1 |
b |
– |
geluidbron |
3.2 en 4.3 |
bn |
m/s |
coëfficiënt in formule voor geluidsnelheidprofielen |
4.4.2 |
Bs |
dB(A) |
geluidbelasting ten gevolge van schietgeluid |
2.5 |
Bs,avond |
dB(A) |
geluidbelasting in de juridische avondperiode |
2.5 en 3.2 |
Bs,dag |
dB(A) |
geluidbelasting in de juridische dagperiode |
2.5 en 3.2 |
Bs,dan |
dB(A) |
geluidbelasting uitgedrukt als dag-avond-nachtwaarde |
2.5 en 3.2 |
Bs,nacht |
dB(A) |
geluidbelasting in de juridische nachtperiode |
2.5 en 3.2 |
Bs,periode |
dB(A) |
geluidbelasting in een bepaalde juridische beoordelingsperiode (dag, avond of nacht) |
3.4 |
c |
m/s |
geluidsnelheid |
2.4 |
c(h) |
m/s |
geluidsnelheidsprofiel |
2.4 |
c10 |
m/s |
geluidsnelheid bij 10°C en 1 atmosfeer (337.6 m/s) |
2.6.2 |
ceff |
m/s |
effectieve geluidsnelheid |
2.4 |
deff |
m |
afstand tussen naburige cilinders bij modellering diffuse reflecties |
4.5.4 en 4.6.8 |
dkogel |
m |
maximale diameter van kogel |
2.6.2 |
dmax |
m |
maximale afstand van rekenpunt naar rand van brongebied |
4.6.1. |
dmin |
m |
minimum afstand van rekenpunt naar rand van brongebied |
4.6.1 |
Dbodem |
dB |
demping t.g.v. de bodem |
4.4.2 en 4.6.4 |
Dgeo |
dB |
geometrische demping |
4.6.2 |
Dlucht |
dB |
demping t.g.v. luchtabsorptie |
4.6.3 |
Dnlin |
dB |
extra dempingsterm als gevolg van niet-lineaire geluidoverdracht van kogelgeluid |
4.6.6 |
Drefl |
dB |
reflectiedemping |
4.6.7 en 4.6.8 |
Dscherm |
dB |
demping door geluidwerende obstakels |
4.6.5 |
ΔD |
dB |
tophoekcorrectie |
4.6.5 |
E |
Pa2s |
geluidexpositie |
2.3 |
E0 |
Pa2s |
referentiewaarde van de geluidexpositie ((20µPa)2s) |
2.3 |
fa |
– |
fractie van het geluidpad waarvoor de bodem absorberend is |
4.6.4 |
fabs |
– |
fractie van het geluidpad waarvoor de bodem absorberend of zeer absorberend is |
4.6.5 |
fh |
– |
fractie van het geluidpad waarvoor de bodem hard is |
4.6.4 |
fk |
Hz |
octaafbandmiddenfrequentie (fk = 16 Hz, 31,5 Hz, ..., 4000 Hz) |
4 |
fz |
– |
fractie van het geluidpad waarvoor de bodem zeer absorberend is |
4.6.4 |
fkogel |
Hz |
karakteristieke frequentie van kogelgeluid |
4.6.1 |
gd |
– |
gewichtsfactoren voor de meteorologische dag. Dit komt overeen met de kans dat een meteorologische situatie in een bepaalde meteorologische klasse valt. Een meteorologische klasse wordt gekarakteriseerd door één van de 27 geluidsnelheidsprofielen. |
3.2 en 4.4.3 |
gn |
– |
gewichtsfactoren voor de meteorologische nacht (zie ook hierboven). |
3.2 en 4.4.3 |
h |
m |
hoogte boven het plaatselijk maaiveld |
|
h0 |
m |
referentiehoogte (0.1 m) |
4.4.2 |
heff |
m |
effectieve hoogte van bronpunt of rekenpunt als gevolg van een scherm |
4.6.5 |
hr |
m |
hoogte van het rekenpunt boven het plaatselijke maaiveld |
4 |
hs |
m |
hoogte van het bronpunt boven het plaatselijke maaiveld |
4 |
hwapen |
m |
hoogte van het draaipunt van de loop van een wapen |
4.4.1 |
Hp |
– |
factor waarmee de eindige hoogte en breedte van een scherm in rekening wordt gebracht |
4.6.5 |
kperiode |
– |
kans dat schietgeluid in een bepaalde juridische beoordelingsperiode gehoord wordt |
bijlage A |
lkogel |
m |
afstand van de punt van de kogel tot aan het punt waar de kogel de grootste diameter heeft |
2.6.2 |
L |
m |
correlatielengte (1.1 m) |
4.6.2 |
LAeq,periode |
dB(A) |
equivalente geluidniveau vanwege schietgeluid voor een gemiddelde dag voor een bepaalde juridische beoordelingsperiode |
3.3 |
LE |
dB |
Geluidexpositieniveau, immissieniveau |
2.3 en 4.3 |
LAE |
dB(A) |
A-gewogen geluidexpositieniveau |
2.3 |
LCE |
dB(C) |
C-gewogen geluidexpositieniveau |
2.3 |
LEb |
dB |
bronniveau |
2.3 en 4.3 |
L*Eb |
dB |
bronniveau van een spiegelbron |
4.3 en 4.6.7 |
LEs,periode(b,m) |
dB(A) |
deelbijdrage aan de geluidbelasting van een enkel schot van een bron b bij een meteorologische klasse m. De juridische beoordelingsperiode (dag, avond of nacht) is alleen relevant als een geluidbelasting < 50 dB(A) wordt berekend (zie bijlage A). |
3.2 |
|
dB(A) |
deelbijdrage aan de geluidbelasting voor de meteorologische dag van een enkel schot van een bron b als gewogen gemiddelde over 27 meteorologische klassen. De juridische beoordelingsperiode (dag, avond of nacht) is alleen relevant als een geluidbelasting < 50 dB(A) wordt berekend (zie bijlage A). |
3.2 |
|
dB(A) |
deelbijdrage aan de geluidbelasting voor de meteorologische nacht van een enkel schot van een bron b als gewogen gemiddelde over 27 meteorologische klassen. De juridische beoordelingsperiode (dag, avond of nacht) is alleen relevant als een geluidbelasting < 50 dB(A) wordt berekend (zie bijlage A). |
3.2 |
Lloop |
m |
lengte van de loop vanaf draaipunt tot bronpunt |
4.4.1 |
Ln |
m |
breedte van deelgebied van brongebied |
4.6.1 |
m |
– |
meteorologische klasse |
3.2, 4.3 en 4.4.2 |
M |
– |
Mach-getal, relatieve kogelsnelheid ten opzichte van de geluidsnelheid |
2.6.2 |
n2 |
– |
gemiddelde aantal bomen per oppervlakte-eenheid |
4.5.4 en 4.6.8 |
Ncil |
– |
aantal cilinders in een segment bij modellering diffuse reflecties |
4.6.8 |
Navond |
– |
aantal knallen per jaar in de avondperiode voor een bron |
3.2 |
Ndag |
– |
aantal knallen per jaar in de dagperiode (inclusief zon- en feestdagen) |
3.2 |
Nnacht |
– |
aantal knallen per jaar in de nachtperiode voor een bron |
3.2 |
Nv |
– |
aantal gebieden dat door het geluidpad wordt doorkruist met bodemtype v=h |
4.6.4 |
Nzondag,dag |
aantal knallen per jaar in de dagperiode op zon- en feestdagen |
3.2 |
|
Oi |
deeloppervlak van het brongebied |
4.6.1 |
|
Otot |
totale oppervlak van het brongebied |
4.6.1 |
|
p |
Pa |
momentane geluiddruk |
2.3 |
Pimp |
dB |
toeslag voor het impulsmatig karakter van het schietgeluid |
3.3 |
Plf |
dB |
toeslag voor laagfrequente componenten in het schietgeluid |
3.3 |
Pperiode |
– |
aantal dagen per jaar dat op de inrichting wordt geschoten in een bepaalde juridische beoordelingsperiode (dag, avond of nacht), onafhankelijk van het wapen |
3.4 |
r |
m |
afstand |
|
rb |
m |
afstand van de bron tot het reflectiepunt |
4.6.7 |
rcil |
m |
straal van cilinders bij modellering diffuse reflecties. |
4.5.4 en 4.6.8 |
rv |
% |
relatieve vochtigheid |
2.4 |
R |
m |
horizontale afstand van bronpunt naar rekenpunt gemeten langs geluidpad |
4 |
Rtrans |
m |
afstand van waaraf turbulentie significante invloed heeft op de coherentie van de als lijnbron te beschouwen kogelbaan |
4.6.2 |
R1 |
m |
afstand van de doelpositie naar een punt op de grens van het Mach-gebied dat het dichtst bij het rekenpunt ligt |
4.6.2 |
R2 |
m |
afstand van het rekenpunt tot de grens van het Mach-gebied |
4.6.2 |
sv |
m |
totale horizontale afstand waarover het geluidpad door een bodemgebied met bodemtype v loopt |
4.6.4 |
t |
°C |
temperatuur in graden Celsius |
2.4 |
T |
K |
temperatuur in Kelvin |
2.4 |
u |
m/s |
horizontale windsnelheid |
2.4 |
v0 |
m/s |
beginsnelheid van de kogel |
2.6.2 |
v1 |
s-s |
verandering van de kogelsnelheid per meter afgelegde kogelbaan: vk = v0 + v1x |
2.6.2 |
ve |
m/s |
eindsnelheid van de kogel |
4.6.2 |
vk |
m/s |
snelheid van de kogel |
2.6.2 |
wd,periode |
– |
fractie van de tijd dat het in een bepaalde beoordelingsperiode een meteorologische dag is |
3.2 |
wn,periode |
– |
fractie van de tijd dat het in een bepaalde beoordelingsperioden een meteorologische nacht is |
3.2 |
x |
m |
afstand langs de kogelbaan tot de vuurmond |
2.6.2 |
xr |
m |
x-coordinaat van het rekenpunt |
4 |
xs |
m |
x-coordinaat van het bronpunt |
4 |
xt |
m |
lengte van de kogelbaan waar het projectiel een supersone snelheid heeft |
4.6.2 |
yr |
m |
x-coordinaat van het rekenpunt |
4 |
ys |
m |
y-coordinaat van het bronpunt |
4 |
z |
m |
hoogte van een object t.o.v. een referentievlak |
4 |
z0 |
m |
ruwheidslengte van de bodem |
2.4 |
zsch,1 |
m |
hoogte van het scherm t.o.v. het maaiveld |
4.6.5 |
zmax |
m |
maximale hoogte van geluidstraal |
4.6.5 |
De rekenmethode die in dit voorschrift is beschreven, is van toepassing voor de berekening van geluidbelastingen met een ondergrens van 50 dB(A). Indien men voor de dag-, avond of nachtperiode een geluidbelasting kleiner dan 50 dB(A) wil bepalen, kan de deelbijdrage aan de geluidbelasting (LEs, periode, zie formule 3.1) op een andere manier berekend worden. Dit is in bijlage A beschreven.
In eerste instantie wordt per bron en per meteorologische klasse voor een enkel schot de deelbijdrage bepaald aan de geluidbelasting. Mondingsgeluid, kogelgeluid en detonatiegeluid worden, voor zover hier sprake van is, als bijdragen van afzonderlijke bronnen beschouwd. Voor een meteorologische klasse (m = 1, ..., 27) en bron b wordt deze bijdrage gegeven door:
In formule 3.1 is een afhankelijkheid aangegeven van de juridische periode (dag, avond en nacht) waarin een schot wordt afgevuurd. Deze afhankelijkheid is alleen van toepassing als men een geluidbelasting wil berekenen die kleiner is dan 50 dB(A) (zie hiervoor bijlage A)
In bovenstaande formule zijn de volgende toeslagen opgenomen:
• Toeslag Pimpvoor het impulsmatig karakter van schietgeluid:
Pimp= 12 dB
• Toeslag Plf voor laagfrequente componenten in het schietgeluid:
Plf(b,m) = βΔL’(LAE(b,m) – α)
waarin
α = 47 dB β = 0.015 dB-1
en
ΔL = [LCE(b,m) – LAE(b,m)].
Per bron worden vervolgens voor zowel de meteorologische dag als de meteorologische nacht (zie formule 3.2 en 3.3) de deelbijdragen aan de geluidbelasting gemiddeld over alle meteorologische klassen. Dit gemiddelde is een gewogen gemiddelde, de gewichtsfactoren (gd en gn voor respectievelijk de meteorologische dag en nacht) staan beschreven in § 4.4.3. Deze gewichtsfactoren zijn onder andere afhankelijk van de ligging van het rekenpunt ten opzichte van de bron. Hiermede wordt verdisconteerd dat de windroos niet rond is (in Nederland overheersen westelijke windrichtingen). Deze afhankelijkheid wordt beschreven als functie van de hoek θ(b) die de lijn van bron naar rekenpunt maakt met het geografische noorden. Voor de meteorologische dag geldt:
en voor de meteorologische nacht:
Voor de beoordeling van schietgeluid worden drie juridische beoordelingsperioden onderscheiden: dag, avond en nacht (zie § 2.5). De grenzen van deze juridische perioden vallen niet samen met de grenzen van de twee meteorologische perioden: de meteorologische dag en de meteorologische nacht. Hier moet rekening mee gehouden worden bij de berekening van de geluidbelasting voor de drie juridische perioden. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de fracties wd,dag en wn,dag, die aangeven welk gedeelte van de juridische dagperiode (gemiddeld) samenvalt met respectievelijk de meteorologische dag en de meteorologische nacht. Voor de juridische avondperiode worden analoog de fracties wd,avond en wn,avond gebruikt.
Voor de juridische nacht geldt dat deze (gemiddeld) vrijwel volledig binnen de meteorologische nacht valt. De fracties zijn in tabel 3.1 gegeven.
Voor de drie (juridische) beoordelingsperioden wordt voor een bron b de geluidbelasting gegeven door:
waarin
wd,periode weegfactor voor de meteorologische dag (zie tabel 3.1)
wn,periode weegfactor voor de meteorologische nacht (zie tabel 3.1)
Ndag aantal knallen per jaar in de dagperiode (inclusief zon- en feestdagen)
Nzondag,dag aantal knallen per jaar in de dagperiode op zon- en feestdagen
Navond aantal knallen per jaar in de avondperiode
Nnacht aantal knallen per jaar in de nachtperiode
Periode |
Meteorologische dag |
Meteorologische nacht |
---|---|---|
dag |
wd,dag = 0,80 |
wn,dag = 0,20 |
avond |
wd,avond = 0,15 |
wn,avond = 0,85 |
De totale geluidbelasting voor een bepaalde beoordelingsperiode wordt gegeven door:
Bij deze som worden de afzonderlijke geluidcomponenten van een bron (mondingsgeluid, kogelgeluid en detonatiegeluid en hun reflecties) voor zover deze relevant zijn, als afzonderlijke bronnen beschouwd.
De dag-avond-nachtwaarde wordt bepaald door de geluidbelastingswaarden van de drie beoordelingsperioden energetisch bij elkaar op te tellen, waarbij rekening moet worden gehouden met de duur van de periode:
Teneinde voor een bepaalde juridische beoordelingsperiode een gemiddelde toeslag voor laagfrequent componenten in het schietgeluid te bepalen, schrijven we de deelbijdrage aan de geluidbelasting voor een bepaalde bron als:
hierin is LAeq,periode (b) het equivalente geluidniveau vanwege schietgeluid voor één bron voor een gemiddelde
dag voor een bepaalde juridische beoordelingsperiode en de bijbehorende laagfrequente toeslag, gemiddeld over alle meteorologische klassen.
Deze grootheden kunnen met onderstaande formules worden bepaald (voor de overzichtelijkheid zijn in de formules de afhankelijkheden van b en m niet weergegeven):
Indien een toeslag ook als gemiddelde over alle bronnen bepaald moet worden dienen onderstaande formules te worden toegepast:
Indien op een schietinrichting op minder dan 30 maar meer dan 12 dagen per jaar wordt geschoten moet op Bs,periode een correctie van 10 lg (30/Pperiode) worden toegepast. Pperiodestaat voor het aantal dagen per jaar dat op de inrichting, onafhankelijk van het wapentype, in een bepaalde juridische beoordelingsperiode wordt geschoten.
De geluidbelasting voor een bepaalde juridische beoordelingsperiode Bs,periode wordt dan bepaald door:
voor 12 < Pperiode < 30
Indien er op 12 of minder dagen in een bepaalde beoordelingsperiode (dag, avond, nacht) geschoten wordt, wordt vanwege het exceptionele karakter van deze activiteiten deze beoordelingsperiode niet meegenomen bij de berekening van de geluidbelasting.
Omdat bij de meeste machinegeweren de knallen binnen een salvo nog afzonderlijk te horen zijn, is ter bepaling van de geluidbelasting ook bij deze wapens de algemene procedure van toepassing. Er bestaan echter ook wapens waarvan de repeteerfrequentie zo hoog is (meer dan 25 schoten per seconde) dat de knallen niet meer afzonderlijk hoorbaar zijn. Ook dan wordt de geluidbelasting berekend op basis van het totaal aantal verschoten patronen binnen de salvo's.
In hoofdstuk 3 is beschreven hoe de hinderrelevante beoordelingsmaat voor schietgeluid, de geluidbelasting Bs, berekend wordt op basis van de A- en C-gewogen geluidexpositieniveaus van alle relevante schietgeluidbronnen, voor een verzameling van 27 meteorologische klassen. De berekening van deze geluidexpositieniveaus wordt in dit hoofdstuk beschreven.
Aan het toepassingsbereik van de methode zijn grenzen gesteld, die een gevolg zijn van keuzes, die bij de ontwikkeling van deze methode gemaakt zijn.
Ten aanzien van de afstand tussen bron en rekenpunt is een bovengrens bepaald op 15 km. Voor grotere afstanden is de geluidbelasting van de in Nederland gebruikte wapentypen dermate laag dat berekening niet meer relevant wordt geacht. De gegevensbestanden die vergezeld gaan bij deze methode zijn daarom tot maximaal deze afstand toepasbaar.
De ondergrens in afstand wordt door verschillende factoren bepaald. Uitgangspunt is dat het model toegepast wordt voor de berekening van de geluidbelasting rond schietinrichtingen. Bij de ontwikkeling van het model is er daarom vanuit gegaan dat op afstanden korter dan 50 m van het wapen geen geluidniveaus berekend hoeven te worden. Daarnaast wordt de ondergrens bepaald door de eis dat de rekenmethode alleen kan worden toegepast voor het gebied waar de geluidoverdracht door een lineair model kan worden beschreven. Voor zware wapens ligt de ondergrens hierdoor verder weg dan voor lichte wapens. Tot slot wordt de ondergrens ook bepaald door de afmetingen van een bron. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een schermenbaan of een deel van een oefengebied. In deze methode worden deze complexe bronnen door één of meer bronnen gemodelleerd. Deze beschrijving is echter pas op enige afstand geldig.
Ook aan het frequentiebereik zijn grenzen gesteld. De rekenmethode is alleen toepasbaar als de relevante geluidenergie beperkt is tot het frequentiegebied lopend van de 16 Hz tot de 4000 Hz octaafband. Voor de in Nederland toegepaste wapentypen kan hiervan worden uitgegaan. Voor exceptionele gevallen (bijvoorbeeld zware vliegtuigbommen) kunnen nog lagere frequenties een belangrijke rol spelen. De methode is dan niet zondermeer toepasbaar.
Een uitgangspunt van de rekenmethode is ook dat de toestand van de atmosfeer in het gebied tussen bron en rekenpunt niet afhangt van de positie. In de meeste situaties in de praktijk wordt hier in goede benadering aan voldaan, maar er zijn uitzonderingen. Zo kan bijvoorbeeld de meteorologische situatie in het Waddenzeegebied en kustgebieden zeer complex zijn. Door temperatuurverschillen tussen land en water ontstaan zogenaamde zeewindverschijnselen. De windrichting en -snelheid en ook de temperatuur zullen dan van plaats tot plaats anders zijn. De methode is in deze bijzondere situaties niet zondermeer toepasbaar.
In theorie zou men zich een schietoefening kunnen voorstellen waarbij ongebruikelijk hoge geluidniveaus optreden. Het is echter niet nodig om grenswaarden aan het geluidexpositieniveau te stellen, omdat bij toepassing van de beoordelingsmethode onmiddellijk blijkt dat zo’n oefening ook een hoge geluidbelasting geeft.
Uitgangspunt van de methode is de relatie:
Per rekenpunt wordt per bron (index b), per octaafband (fk) en voor een verzameling van 27 meteorologische klassen (index m) de geluidimmissie volgens deze relatie bepaald. Zowel het geluidimmissieniveau als het bronniveau worden hierbij als geluidexpositieniveau uitgedrukt. Uit het octaafbandspectrum LE(b,m,fk) worden het A-gewogen immissieniveau LAE(b,m) en het C-gewogen immissieniveau LCE(b,m) berekend. Deze niveaus vormen de basis voor de berekening van de hinderrelevante beoordelingsmaat voor schietgeluid, de geluidbelasting Bs, zoals beschreven in hoofdstuk 3.
De dempingstermen die in het model worden gebruikt zijn:
waarin:
Dgeo geometrische demping;
Dlucht(fk) demping t.g.v. luchtabsorptie;
Dbodem(fk, m) demping t.g.v. de bodem;
Dscherm(fk, m) demping door geluidwerende obstakels;
Dnlin extra dempingsterm als gevolg van niet-lineaire geluidoverdracht van kogelgeluid.
Zowel de bodemdemping Dbodem als de schermwerking Dscherm zijn afhankelijk van de meteorologische klasse m. De bodemdemping Dbodem is gedefinieerd als de totale demping in een situatie zonder afschermende objecten, verminderd met Dgeo en Dlucht. Met de term Dscherm wordt de extra demping beschreven ten gevolge van een afschermend object. Hierbij moet worden opgemerkt dat ook de bodemdemping beïnvloed wordt door de aanwezigheid van het afschermende object (namelijk via de effectieve hoogte van de bron of het rekenpunt; zie § 4.6.5). Dscherm is dus niet gelijk aan de tussenschakelverzwakking van het afschermende object.
Dnlin is alleen van toepassing voor de berekening van de geluidbelasting door kogelgeluid.
Reflecties van mondingsgeluid, kogelgeluid en detonatiegeluid worden als afzonderlijke bronnen beschouwd. Er worden hierbij twee soorten reflecties onderscheiden: spiegelreflecties en diffuse reflecties.
Spiegelreflecties treden op aan verticale of bijna verticale vlakken, bijvoorbeeld een muur of een scherm; de hoek tussen het vlak en de verticaal moet kleiner dan 10° zijn, anders wordt de spiegelreflectie niet meegerekend. Spiegelreflecties worden gemodelleerd door middel van spiegelbronnen. Een reflectie aan een vlak draagt alleen aan het immissieniveau bij als een optische spiegeling van de bron naar het rekenpunt via dat vlak mogelijk is. Er wordt hierbij geen rekening gehouden met kromming van geluidstralen. Het bronniveau van een spiegelbron L*Eb is lager dan het bronniveau van de originele bron; het wordt bepaald uit het bronniveau LEb van de originele bron met behulp van onderstaande formule:
waarin LEb het bronniveau (per octaafband) van de originele bron in de richting van het reflectiepunt is en Drefl de reflectiedemping.
Diffuse reflecties treden op aan een bosrand; indien er minder dan drie bomenrijen aanwezig zijn wordt de diffuse reflectie niet meegerekend. Een diffuse reflectie treedt op indien er ‘zicht’ is op de bosrand vanuit zowel de positie van de bron als de positie van het rekenpunt; optische spiegeling is hierbij irrelevant. Diffuse reflecties worden gemodelleerd met behulp van virtuele bronnen. Over het algemeen worden er per diffuus reflecterend vlak verschillende virtuele bronnen onderscheiden, dit in tegenstelling tot spiegelreflecties waarbij een reflectie aan een vlak door één spiegelbron wordt gemodelleerd. De bijdragen van de virtuele bronnen aan het totale geluidniveau op het rekenpunt kunnen als incoherent worden beschouwd, zodat elke virtuele bron als een aparte bron kan worden behandeld. Net als bij spiegelreflecties wordt door middel van een reflectiedemping Drefl rekening gehouden met het feit dat het bronniveau van een virtuele bron lager is dan dat van de originele bron. Ook hierbij wordt gebruik gemaakt van formule 4.3.
Meervoudige reflecties worden verwaarloosd. Er treedt dus maximaal één spiegelreflectie of diffuse reflectie op langs een geluidpad van de bron naar het rekenpunt. Er kunnen wel verschillende geluidpaden met een reflectie optreden.
Voor de berekening van de geluidbelasting wordt gebruik gemaakt van vijf verschillende gegevensbestanden:
− gegevensbestand met brongegevens en andere bronparameters;
− gegevensbestand voor het bepalen van de bodemdemping Dbodem;
− gegevensbestanden voor het bepalen van de statistische gewichten van de 27 meteorologische klassen
In principe wordt voor de berekening van de geluidbelasting van zowel mondingsgeluid, detonatiegeluid als kogelgeluid van dezelfde basisformule (4.1) uitgegaan. Het onderscheid zit hem in de manier waarop de verschillende dempingstermen berekend worden. In de volgende paragrafen worden de verschillende onderdelen van de berekeningsmethode in detail besproken. Waar er verschillen zijn tussen de berekening van mondingsgeluid en kogelgeluid, worden deze per onderdeel behandeld.
Ook voor kogelgeluid wordt de berekening uitgevoerd alsof het geluid van een puntbron afkomstig is. Het opmerkelijke bij kogelgeluid is, dat hierbij de bronniveaus rekentechnisch worden vastgesteld (zie § 4.6.1). Dit in tegenstelling tot mondingsgeluid, waarvan de bronsterkte uit metingen is bepaald. Kenmerkend voor kogelgeluid is daarnaast dat dit alleen in bepaalde gebieden waarneembaar is. Drie gebieden worden onderscheiden waarvoor andere berekeningsmethoden gehanteerd worden. Dit komt onder andere naar voren in de manier waarop de geometrische demping bepaald wordt.
Voor de berekening van de luchtdemping wordt eerst het bronspectrum van het mondingsgeluid (dat uit octaafbanden bestaat), geconverteerd naar een tertsband-bronspectrum. Voor kogelgeluid is deze conversie niet nodig omdat de bronsterkte hiervan al in tertsen bepaald wordt.
Voor de berekening van de afscherming worden drie bijdragen bepaald via verschillende paden; via één verticaal pad en via twee horizontale paden om het scherm heen. Voor de hiervoor genoemde drie brontypen is de berekeningsmethode gelijk, echter voor kogelgeluid zijn de horizontale paden anders gedefinieerd (zie figuur 4.12). Voor de bodemdemping wordt voor mondingsgeluid, detonatiegeluid en kogelgeluid van dezelfde berekeningsmethode uitgegaan met dien verstande dat bij kogelgeluid – indien dit is afgeschermd – de horizontale paden en het verticale pad elk een ander bronpunt kunnen hebben. Tot slot wordt ook voor de berekening van de reflectiebijdrage voor kogelgeluid een aangepaste methode toegepast.
Figuur 4.1: Met de parameters hwapen en Lloop kan de hoogte hs van het bronpunt van de mondingsknal berekend worden voor een gegeven elevatiehoek αe. In deze afbeelding valt het bronpunt samen met de vuurmond, maar in het algemeen kan het bronpunt op enige afstand van de vuurmond liggen. Lloopis dan langer dan de feitelijke lengte van de loop (zie § 4.5.1).
Een gegevensbestand van schietgeluid-bronnen bevat gegevens van een groot aantal wapen-munitie-gebruiksituatie combinaties. Voor elke combinatie bevat het bestand achtereenvolgens de volgende elementen:
• Richtingsafhankelijke bronniveaus voor de verschillende octaafbanden van het mondings- of detonatiegeluid voor wapen-munitie combinaties, die in Nederland voor een bepaalde gebruikssituatie (vrije veld of bijvoorbeeld op een schermenbaan) worden gebruikt. Een verdere beschrijving wordt onder deze opsomming gegeven.
• Hoogte van wapen (hwapen) en lengte van de loop (Lloop) in [m] (zie ook figuur 4.1). Deze grootheden zijn hierbij zo gedefinieerd, dat bij een gegeven elevatiehoek αe van de loop van het wapen, de hoogte van het bronpunt boven het plaatselijk maaiveld (hs) bepaald wordt door:
• Specificatie van de munitie (met bijbehorende aandrijvende lading) of NOV-code van de munitie.
• Indien het projectiel de loop supersoon verlaat bevat het gegevensbestand bovendien:
− Lengte van de kogel (lkogel) van punt van kogel tot zijn grootste diameter [mm] (zie figuur 2.1);
− Maximale diameter van de kogel (dkogel) [mm];
− Beginsnelheid (v0) van de kogel [m/s];
− Verandering van de kogelsnelheid (v1) per meter afgelegde weglengte [1/s].
Deze parameters worden gebruikt voor de berekening van het bronniveau van kogelgeluid (zie § 4.6.1). De kogelsnelheid vk op een afstand x van de mond van het wapen wordt gegeven door de relatie:
Voor hand- en vuistvuurwapens kan het aantal wapen-munitiecombinaties dat op een schietbaan wordt gebruikt zo groot zijn dat het een onevenredige inspanning is om voor al deze combinaties de geluidbronsterkte vast te stellen. Hiertoe zijn een aantal standaard categorieën met bijbehorende bronsterkte gedefinieerd, die gebruikt kunnen worden als geen bronsterktemetingen voor de betreffende wapen-munitiecombinatie beschikbaar zijn. Deze categorieën zijn beschreven in rapport ‘Toelichting op toepassing van methoden voor meten en rekenen aan schietgeluid’ (TNO 2014 R10135).
Bronniveau van het mondingsgeluid en detonatiegeluid
Het gegevensbestand bevat octaafbandspectra van het bronniveau van mondingsgeluid en detonatiegeluid, voor een aantal richtingen. De spectra zijn geordend als een matrix LEb(ϕj,f), voor de octaafbanden met middenfrequenties fk = 16 Hz, 31,5 Hz, ..., 4.000 Hz en N hoeken ϕj met j = 1, 2, ..., N. De hoek ϕj is hierbij gedefinieerd als de hoek tussen de lijn van bron naar rekenpunt en de vuurlijn (vanuit de bron met de klok mee gemeten, in een bovenaanzicht). De waarde ϕ = 0° komt dus overeen met de schietrichting. Indien er in het bronnenbestand voor een bepaalde wapen-munitiecombinatie geen bronniveaus opgenomen zijn voor hoeken groter dan 180°, wordt uitgegaan van een symmetrische uitstraling rond de schietrichting. Bronniveaus in richtingen die niet in het gegevensbestand zijn opgenomen worden door interpolatie bepaald.
Indien in het gegevensbestand de bronsterkte alleen voor 0° gegeven is, betekent dit dat deze bron richtingsonafhankelijk is. De gegeven bronsterkte geldt dan voor alle hoeken.
In die gevallen waarbij de schietrichting niet bepaald is (bijvoorbeeld op oefenterreinen) wordt de bron als een richtingsonafhankelijke puntbron gemodelleerd. Het richtingsonafhankelijke spectrum wordt uit het hoekafhankelijke bronspectrum bepaald door een gewogen energetische middeling:
met:
LEb(fk) het energetisch gemiddelde bronniveau
LEb(ϕj,fk) het bronniveau in richting ϕi t.o.v. de schietrichting
N aantal beschikbare hoeken
gj gewichtsfactor
De gewichtsfactor wordt bepaald door:
Interpolatiemethode
Met behulp van de matrix LEb(ϕj,fk) kan het octaafbandspectrum van het bronniveau voor een willekeurige hoek ϕ berekend worden door middel van interpolatie. Hiervoor wordt de zogenaamde cubic spline interpolatiemethode gebruikt. De methode is hieronder beschreven voor een willekeurige octaafband. Er is hierbij uitgegaan van een symmetrische geluidemissie. Voor het gemak is het argument fk in LEb(ϕj,fk) weggelaten. Drie gevallen worden onderscheiden:
− 0° ≤ ϕ < ϕ1;
− ϕN < ϕ ≤ 180°;
− ϕj < ϕ < ϕj+1 voor een index j < N.
In de eerste twee gevallen is interpolatie niet mogelijk. De bronsterkte wordt dan bepaald door:
In het derde geval wordt de bronsterkte bepaald door:
met
L"Eb(ϕj) is de tweede-orde afgeleide van de functie LEb(ϕ) voor ϕ = ϕj. Voor j=1 tot N zijn deze waarden in het gegevensbestand opgenomen.
Het gegevensbestand voor de bepaling van de bodemdemping bevat resultaten van berekeningen met een numeriek rekenmodel voor geluidoverdracht, het Parabolic-Equation model (PE model). Het betreft berekeningen van de bodemdemping voor de 27 meteorologische klassen exclusief geometrische demping en luchtdemping. De berekeningsresultaten zijn gegeven als coëfficiënten van een twintigste-orde polynoom. De bodemdemping voor een specifieke situatie wordt bepaald door:
waarin:
ci coëfficiënten van twintigste-orde polynoom;
R horizontale afstand van bronpunt naar rekenpunt.
De 21 coëfficiënten van de polynoom zijn in het bestand gegeven voor:
− 27 meteorologische klassen;
− 3 waarden voor de akoestische bodemhardheid (reflecterend, absorberend en zeer absorberend);
− 12 hoogten van rekenpunten (0.1; 0.5; 1; 1.5; 2; 3; 4; 5; 6; 8; 10 en 15 m);
− 16 bronhoogten (0.1; 0.5; 1; 1.5; 2; 3; 4; 5; 6; 8; 10; 15; 20; 30; 40 en 50 m);
− 9 octaafbanden (16 Hz t/m 4.000 Hz).
Totaal bevat dit bestand derhalve 21×27×3×12×16×9= 2.939.328 coëfficiënten.
Meteorologische klassen
In deze methode worden 27 meteorologische klassen onderscheiden. Een klasse wordt gerepresenteerd door een functie, die de geluidsnelheid beschrijft als functie van de hoogte; het zogenaamde geluidsnelheidsprofiel. Deze profielen zijn in drie groepen onderverdeeld:
waarin:
cn(h) geluidsnelheidsprofiel;
h hoogte t.o.v. plaatselijk maaiveld;
h0 referentiehoogte h0= 0.1 m;
c10 geluidsnelheid bij 10° C en 1 atmosfeer (zie § 2.10);
bn parameter van het geluidsnelheidsprofiel zie tabel 4.1.