ARTIKEL I
De Activiteitenregeling milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begrippen ‘afdekking’, ‘LQ’ en ‘mestdicht’ en de daarbij behorende begripsomschrijvingen
vervallen.
2. In de begripsomschrijving van ‘kwaliteitsverklaring mestbassin’ wordt ‘de Raad voor
Accreditatie’ vervangen door: een accreditatie-instantie.
B
Artikel 1.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het volgende begrip en de daarbij behorende begripsomschrijving worden in de alfabetische
rangschikking ingevoegd:
- AS 6700:
-
AS 6700 Inspectie bodembeschermende voorzieningen met bijbehorende protocollen, SIKB,
versie zoals opgenomen in bijlage C van de Regeling Bodemkwaliteit;.
2. De begripsomschrijving van ‘BRL 2342’ komt te luiden:
Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO attest voor Mestbassins en Afdekkingen voor mestbassins,
Kiwa N.V. Certificatie en Keuringen, versie van 30 maart 2013;.
3. De begrippen ‘CUR/PBV-aanbeveling 44’, ‘Gasturbines ’, ’ISO 15713’, ‘Praktijkrichtlijn
Lasrook’ en de daarbij behorende begripsomschrijvingen vervallen.
4. De begripsomschrijving van ‘NEN 5744’ komt te luiden:
NEN 5744 2011/A1:2012 Bodem- Monsterneming van grondwater, maart 2011;.
C
Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt ‘CUR/PBV-aanbeveling 44’ vervangen door: AS 6700.
2. In het vijfde lid, onder b, wordt ‘bijlage D behorende bij CUR/PBV-aanbeveling 44’
vervangen door: bijlage 6 behorende bij AS 6700.
D
Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt voor de punt aan het slot toegevoegd:, tenzij in deze regeling
anders is bepaald.
2. Het negende lid vervalt.
E
Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde lid, onderdelen a en b, komt te luiden:
2. In het negende lid wordt ‘09’ vervangen door: O9.
F
Het opschrift van hoofdstuk 3 komt te luiden:
HOOFDSTUK 3. BEPALINGEN MET BETREKKING TOT ACTIVITEITEN, TEVENS GELDEND VOOR INRICHTINGEN
TYPE C
G
Artikel 3.4f, vierde lid, komt te luiden:
H
In artikel 3.4g, eerste lid, wordt ‘CUR/PBV-aanbeveling 44’ vervangen door: AS 6700.
I
Na artikel 3.4g worden in paragraaf 3.1.2 vier artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 3.4ga
Het bemonsteren van stedelijk afvalwater, het analyseren van de monsters en het beoordelen
van de resultaten daarvan, bedoeld in artikel 3.5g, eerste lid, van het besluit vindt
plaats overeenkomstig de artikelen 3.4gb en 3.4gc.
Artikel 3.4gb
-
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ‘het te zuiveren stedelijk afvalwater’
verstaan: het aangevoerde stedelijk afvalwater voor eventuele vermenging met een of
meer deelstromen die bij het zuiveringsproces vrijkomen en die op het zuiveringtechnisch
werk worden teruggevoerd.
-
2. De plaats van bemonstering wordt daar gekozen waar een zo representatief mogelijk
beeld van de concentraties van de te bepalen parameters in het te zuiveren stedelijk
afvalwater of in het na zuivering te lozen stedelijk afvalwater kan worden verkregen.
-
3. Het te zuiveren stedelijk afvalwater wordt volumeproportioneel over een etmaal bemonsterd.
-
4. Het na zuivering te lozen stedelijk afvalwater wordt, ingeval van een zuiveringtechnisch
werk met een ontwerpcapaciteit van:
-
a. meer dan 100.000 inwonerequivalenten: volumeproportioneel over een etmaal bemonsterd,
of
-
b. ten hoogste 100.000 inwonerequivalenten: volumeproportioneel dan wel tijdproportioneel
over een etmaal bemonsterd.
-
5. De na zuivering geloosde hoeveelheid stedelijk afvalwater wordt dagelijks bepaald.
-
6. Het minimum aantal te nemen monsters per jaar is afhankelijk van de ontwerpcapaciteit
in inwonerequivalenten van het zuiveringtechnisch werk en wordt met gelijkmatige tussenpozen
verdeeld over het jaar genomen conform:
-
a. tabel 3.4.gb1, met betrekking tot de vaststelling van de per zuiveringtechnisch werk
te zuiveren en na zuivering geloosde hoeveelheid totaal stikstof en totaal fosfor;
-
b. tabel 3.4gb2, met betrekking tot de vaststelling per zuiveringtechnisch werk van het
na zuivering geloosde biochemisch zuurstofverbruik gedurende vijf dagen, het chemisch
zuurstofverbruik en de geloosde hoeveelheid onopgeloste stoffen.
Tabel 3.4gb1
Ontwerpcapaciteit in inwonerequivalenten
|
Aantal te nemen monsters
|
– 2.000 tot 5.000 inwonerequivalenten:
|
minimaal 12 per jaar
|
– 5.000 tot 50.000 inwonerequivalenten:
|
minimaal 24 per jaar
|
– 50.000 tot en met 100.000 inwonerequivalenten:
|
minimaal 48 per jaar
|
– meer dan 100.000 inwonerequivalenten:
|
minimaal 60 per jaar
|
Tabel 3.4gb2
Ontwerpcapaciteit in inwonerequivalenten
|
Aantal te nemen monsters
|
– minder dan 10.000 inwonerequivalenten:
|
minimaal 12 per jaar in het eerste jaar.
na het eerste jaar:
– indien een monster aan de grenswaarden, bedoeld in artikel 3.5e, vierde lid, van
het besluit voldoet: 4 per jaar
– indien een monster niet aan de grenswaarden, bedoeld in artikel 3.5e, vierde lid,
van het besluit voldoet: 12 per jaar in het daarop volgende jaar
|
– 10.000 tot 50.000 inwonerequivalenten:
|
minimaal 12 per jaar
|
– 50.000 inwonerequivalenten of meer:
|
minimaal 24 per jaar
|
-
7. Indien op grond van metingen aangetoond kan worden dat in het te zuiveren stedelijk
afvalwater het gehalte aan nitriet- en nitraatstikstof voortdurend minder dan 1% is
ten opzichte van het gehalte aan Kjeldahlstikstof, kan worden volstaan met de meting
van het gehalte aan Kjeldahlstikstof in dat water.
-
8. De etmaalmonsters worden individueel geanalyseerd.
Artikel 3.4gc
-
1. Het na zuivering te lozen stedelijk afvalwater voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel
3.5e, vijfde lid, van het besluit, indien voor iedere parameter afzonderlijk uit monsters
van dat afvalwater blijkt dat het op de volgende wijze voldoet aan de grenswaarde
voor de betreffende parameter:
-
a. voor de parameters biochemisch zuurstofverbruik, chemisch zuurstofverbruik en onopgeloste
stoffen is het aantal monsters dat de grenswaarde van de betrokken parameter, genoemd
in artikel 3.5e, vierde lid, van het besluit overschrijdt, niet hoger dan het in tabel
3.4gc opgenomen maximaal toegestaan aantal monsters.
Tabel 3.4gc Maximaal toegestaan aantal monsters dat niet voldoet
Aantal gedurende een jaar genomen monsters
|
Maximaal toegestaan aantal monsters dat niet voldoet
|
4–7
|
1
|
8–16
|
2
|
17–28
|
3
|
29–40
|
4
|
41–53
|
5
|
54–67
|
6
|
68–81
|
7
|
82–95
|
8
|
96–110
|
9
|
111–125
|
10
|
126–140
|
11
|
141–155
|
12
|
156–171
|
13
|
172–187
|
14
|
188–203
|
15
|
204–219
|
16
|
220–235
|
17
|
236–251
|
18
|
252–268
|
19
|
269–284
|
20
|
285–300
|
21
|
301–317
|
22
|
318–334
|
23
|
335–350
|
24
|
351–365
|
25
|
-
b. het maximaal toegestaan aantal monsters dat niet voldoet, bedoeld in onderdeel a,
bevat een overschrijding van de grenswaarden voor de parameters, genoemd in dat onderdeel,
van ten hoogste:
-
1°. 100 procent voor biochemisch zuurstofverbruik,
-
2°. 100 procent voor chemisch zuurstofverbruik, of
-
3°. 150 procent voor onopgeloste stoffen,
-
2. De grenswaarde voor totaal stikstof en totaal fosfor, bedoeld in artikel 3.5e, vierde
lid, van het besluit, in het te lozen stedelijk afvalwater wordt uitgedrukt als de
voortschrijdend jaargemiddelde concentratie totaal stikstof of totaal fosfor.
Artikel 3.4gd
-
1. Het totale zuiveringsrendement van de zuiveringstechnische werken waarvoor het openbaar
lichaam of een andere rechtspersoon als bedoeld in artikel 3.5e, zevende lid, van
het besluit met de zorg is belast, wordt berekend overeenkomstig bijlage 8.
-
2. Voor de meting van de hoeveelheid stedelijk afvalwater in kubieke meter wordt een
methode gehanteerd waarvan de onnauwkeurigheid in de debietmeting kleiner is dan 5%.
Dit wordt door ijking vastgesteld.
J
Artikel 3.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.‘ geplaatst.
2. Na het eerste lid (nieuw) worden vier leden toegevoegd, luidende:
-
2. Bij het afleveren van gasolie vanuit een tankwagen aan een spoorvoertuig wordt voldaan
aan de voorschriften 3.4.4, 3.4.7, 3.4.8, 3.4.11, 5.6.2 en 5.6.3 van PGS 28.
-
3. Indien het afleveren van gasolie vanuit een tankwagen aan een spoorvoertuig plaatsvindt
met een afleverslang die is aangekoppeld via een vaste aansluiting wordt een overvulbeveiliging
toegepast.
-
4. Tijdens het afleveren van gasolie vanuit een tankwagen aan een spoorvoertuig is voortdurend
een persoon aanwezig die de aflevering indien nodig kan beëindigen.
-
5. Het afleveren van gasolie vanuit een tankwagen aan een spoorvoertuig op een spoorwegemplacement
vindt uitsluitend plaats op een daarvoor door de drijver van de inrichting aangewezen
tankplaats.
K
Artikel 3.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tiende lid wordt vernummerd tot twaalfde lid.
2. Het twaalfde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. Na ’motorvoertuigen voor het wegverkeer’ wordt ingevoegd: of aan spoorvoertuigen.
b. De zinsnede ‘het eerste tot en met negende lid’ wordt vervangen door: het eerste
tot en met elfde lid.
3. Na het negende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
-
10. Bij het afleveren van gasolie vanuit een tankwagen aan een spoorvoertuig wordt voldaan
aan de volgende onderdelen:
-
a. het spoorvoertuig staat zodanig opgesteld boven een vloeistofdichte vloer of verharding
dat het vulpunt zich ten minste 1 meter van de rand van de vloeistofdichte vloer of
verharding bevindt,
-
b. de tankwagen staat bij het afleveren boven een bodembeschermende voorziening die aansluit
op de vloeistofdichte vloer of verharding, en
-
c. de afleverslang van de tankwagen komt niet buiten het geheel van de vloeistofdichte
vloer of verharding en de bodembeschermende voorziening en kruist geen sporen.
-
11. Op de vloeistofdichte vloer of verharding, bedoeld in het tiende lid, zijn het derde
tot en met het zevende lid van overeenkomstige toepassing.
L
In artikel 3.27, eerste lid, wordt ‘op grond van artikel 3.23b, eerste lid’ vervangen
door: als bedoeld in artikel 3.23b, eerste lid.
M
Artikel 3.27a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw), aanhef, wordt ‘artikel 3.24, tweede en derde lid’ vervangen
door: artikel 3.23d, tweede lid.
3. De puntkomma aan het slot van onderdeel a wordt vervangen door een komma.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
N
Artikel 3.27b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
2. Voor het tweede lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
-
1. Indien de zuiveringsvoorziening, bedoeld in artikel 3.23d, tweede lid, van het besluit,
de gewasbeschermingsmiddelen biologisch uit het afvalwater verwijdert, voldoet de
zuiveringsvoorziening, onverminderd artikel 3.27a, aan het tweede en derde lid.
3. Het tweede lid (nieuw), aanhef, komt te luiden:
Een biologische zuiveringsvoorziening bestaat uit:.
O
In het opschrift van paragraaf 3.3.3 wordt na ‘autowrakken’ ingevoegd: of wrakken
van tweewielige motorvoertuigen en daarmee samenhangende activiteiten.
P
Artikel 3.27c komt te luiden:
Artikel 3.27c
-
1. Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in
artikel 3.26a, onderdeel c, van het besluit vindt:
-
a. het opslaan van autowrakken voorafgaand aan het demonteren, en
-
b. het aftappen van vloeistoffen en het demonteren van vloeistof bevattende onderdelen
bij het demonteren van autowrakken,
plaats boven een vloeistofdichte vloer of verharding.
-
2. Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in
artikel 3.26a, onderdeel c, van het besluit vindt:
-
a. het opslaan van wrakken van tweewielige motorvoertuigen voorafgaand aan het demonteren
plaats boven een vloeistofdichte vloer of verharding, en
-
b. het aftappen van vloeistoffen en het demonteren van vloeistof bevattende onderdelen
bij het demonteren van wrakken van tweewielige motorvoertuigen plaats boven een bodembeschermende
voorziening.
-
3. Het tweede lid, onderdeel a, is niet van toepassing op het opslaan, bedoeld in dat
onderdeel, indien:
-
a. de wrakken bij ontvangst worden geïnspecteerd op lekkage van vloeibare bodembedreigende
stoffen,
-
b. de wrakken waaruit vloeibare bodembedreigende stoffen lekken, worden opgeslagen boven
een vloeistofdichte vloer of verharding of boven een lekbak,
-
c. het opslaan van wrakken waaruit vloeibare bodembedreigende stoffen lekken, plaatsvindt
boven een lekbak als bedoeld in onderdeel b en de vloeibare bodembedreigende stoffen
in afwijking van artikel 3.27d, tweede lid, uiterlijk binnen 24 uur na ontvangst van
het wrak van het tweewielige motorvoertuig zijn afgetapt, en
-
d. de wrakken waaruit geen vloeibare bodembedreigende stoffen lekken, worden opgeslagen
boven een bodembeschermende voorziening.
Q
Artikel 3.27d wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘bij een inrichting waar autowrakken worden gedemonteerd,
voldaan aan het tweede tot en met zesde lid’ vervangen door: of wrakken van tweewielige
motorvoertuigen in een inrichting waar autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen
worden gedemonteerd, voldaan aan het tweede tot en met zevende lid.
2. In het tweede lid, aanhef, wordt na ‘autowrak’ ingevoegd: of wrak van een tweewielig
motorvoertuig.
3. In het vierde lid wordt ‘het producthergebruik’ vervangen door: de recycling als
product.
4. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘andere producten’ vervangen door: producten.
b. In onderdeel a wordt ‘hergebruikt’ vervangen door’ gerecycled’ en wordt ‘in een shredderinstallatie’
vervangen door: tijdens het shredderproces.
c. In onderdeel b wordt ‘in de shredderinstallatie’ vervangen door: tijdens het shredderproces.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
R
Artikel 3.27e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na ‘autowrakken’ ingevoegd: of wrakken van tweewielige motorvoertuigen.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede ‘artikel 3.27b, tweede lid’ wordt vervangen door: artikel 3.27d, tweede
lid.
b. De zinsnede ‘product- of materiaalhergebruik’ wordt vervangen door: recycling als
materiaal of product.
3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede ‘artikel 3.27b, vijfde lid’ wordt vervangen door: artikel 3.27d, vijfde
lid.
b. De zinsnede ‘product- of materiaalhergebruik’ wordt vervangen door: recycling als
materiaal of product.
4. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede ‘producthergebruik’ wordt vervangen door: recycling als product.
b. De zinsnede ‘materiaalhergebruik’ wordt vervangen door: recycling als materiaal.
S
Artikel 3.27f wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na ‘autowrakken’ telkens ingevoegd: of wrakken van tweewielige
motorvoertuigen.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Na ‘autowrakken’ wordt ingevoegd: of wrakken van tweewielige motorvoertuigen.
b. De zinsnede ‘artikel 3.27b, tweede lid’ wordt vervangen door: artikel 3.27d, tweede
lid.
3. In het derde lid wordt ‘artikel 3.27b, vijfde lid’ vervangen door: artikel 3.27d,
vijfde lid.
4. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede ‘artikel 3.27b, tweede en vijfde lid’ wordt vervangen door: artikel 3.27d,
tweede en vijfde lid.
b. De zinsnede ‘hergebruiken’ wordt vervangen door: recyclen.
5. In het vijfde lid wordt ‘artikel 3.27b, tweede lid’ vervangen door: artikel 3.27d,
tweede lid.
T
In artikel 3.27i, eerste lid, wordt na ‘autowrakken’ ingevoegd: of wrakken van tweewielige
motorvoertuigen.
U
In artikel 3.39, onderdeel f, wordt voor de puntkomma aan het slot ingevoegd: en wrakken
van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf
voor tweewielige motorvoertuigen.
V
Artikel 3.43 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘boven een vloeistofkerende vloer of verharding of in een
lekbak’ vervangen door: boven een bodembeschermende voorziening.
2. In het derde lid wordt ‘boven een vloeistofkerende vloer’ vervangen door: boven een
bodembeschermende voorziening.
3. In het vijfde lid wordt ‘boven ten minste een vloeistofkerende voorziening’ vervangen
door: boven een bodembeschermende voorziening.
W
Artikel 3.44, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt ‘paragraaf 3.3.3.’ vervangen door: paragraaf 3.4.3.
2. In de onderdelen e en f wordt na ‘autowrakken’ ingevoegd: of wrakken van tweewielige
motorvoertuigen.
X
Artikel 3.65 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘op grond van artikel 3.48’ vervangen door: als bedoeld in
artikel 3.48.
2. Het vierde lid komt te luiden:
3. Het vijfde lid komt te luiden:
4. In het zesde lid vervalt ‘mestdichte’.
5. Het achtste lid komt te luiden:
6. Onder vernummering van het negende lid tot tiende lid wordt na het achtste lid een
lid ingevoegd, luidende:
Y
Artikel 3.66 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘op grond van artikel 3.52, onder a’ vervangen door: als
bedoeld in artikel 3.52, onder a.
2. In het tweede lid wordt ‘op grond van artikel 3.52, onder b’ vervangen door: als
bedoeld in artikel 3.52, onder b.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
Z
Artikel 3.67 komt te luiden:
Artikel 3.67
-
1. Een mestbassin is voorzien van een afdekking die is aangebracht op of in het bassin,
aansluitend of, in het geval van een drijvende afdekking, nagenoeg aansluitend tegen
de rand van het mestbassin en boven de drijfmest of het digestaat.
-
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een mestkelder.
-
3. Het eerste lid is niet van toepassing op een ondergronds mestbassin, niet zijnde
een mestkelder, indien dit bassin volledig is afgedekt door een gesloten constructie
die als vloer kan fungeren.
AA
Artikel 3.68 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
2. In het tweede lid wordt ‘Een mestbassin en een afdekking als bedoeld in het eerste
lid’ vervangen door: Een mestbassin, niet zijnde een ondergronds mestbassin, en de
afdekking ervan.
BB
In artikel 3.69, achtste lid, wordt ‘Dit artikel is, behoudens dit artikellid,’ vervangen
door: Het eerste tot en met zevende lid is.
CC
In artikel 3.71, eerste lid, wordt ‘op grond van artikel 3.54’ vervangen door: als
bedoeld in artikel 3.54.
DD
Artikel 3.71b, vierde lid, vervalt.
EE
Aan artikel 3.71d wordt een lid toegevoegd, luidende:
FF
Artikel 3.71f wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde lid wordt vernummerd tot zesde lid.
2. Na het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
GG
In artikel 3.71h, tweede lid, wordt ‘bodem’ vervangen door: vloer.
HH
Artikel 3.74 wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen g en p vervallen.
2. De onderdelen h tot en met r worden geletterd g tot en met p.
3. In onderdeel p (nieuw) wordt ‘onderdelen a tot en met q’ vervangen door: onderdelen
a tot en met o.
II
Artikel 3.76 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede en derde lid wordt ‘beginnend op 1 januari’ vervangen door: beginnend
op dag 1 van week 1.
2. Het vijfde lid, onderdelen a, b en c komen te luiden:
-
a. de uitvoering van het meten van de hoeveelheid drainwater die wordt geloosd en de
hoeveelheid voedingswater die wordt toegediend, bedoeld in artikel 3.67, eerste lid,
onderdeel a, van het besluit,
-
b. het registreren van de hoeveelheid drainwater die wordt geloosd en de hoeveelheid
voedingswater die is toegediend, bedoeld in artikel 3.67, eerste lid, onderdeel a,
van het besluit, en
-
c. het meten en registreren van het gehalte aan totaal stikstof en totaal fosfor, natrium
en de geleidingswaarde in het drainwater, bedoeld in artikel 3.67, eerste lid, onderdeel
b, van het besluit.
JJ
In artikel 3.78, tweede en derde lid, wordt ‘beginnend op 1 januari’ vervangen door:
beginnend op dag 1 van week 1.
KK
Aan tabel 3.81a van artikel 3.81 worden de volgende typen spuitdoppen met minimale
dopmaat en maximale spuitdruk toegevoegd:
Lechler IDK 120 POM
|
06
|
1 bar
|
Lechler IDKN 120
|
03
|
1 bar
|
Lechler IDKT 120
|
02
|
1,5 bar
|
Lechler IDKT 120
|
025
|
1,5 bar
|
Lechler IDKT 120 POM
|
06
|
1 bar
|
LL
In artikel 3.92, eerste lid, wordt ‘op grond van artikel 3.94, onder a en b’ vervangen
door: als bedoeld in artikel 3.94, onder a en b.
MM
In artikel 3.93, eerste lid, wordt ‘op grond van artikel 3.94, onder c’ vervangen
door: als bedoeld in artikel 3.94, onder c.
NN
In artikel 3.94, eerste lid, wordt ‘op grond van artikel 3.98’ vervangen door: als
bedoeld in artikel 3.98.
OO
In artikel 3.95, eerste lid, wordt ‘op grond van artikel 3.109’ vervangen door: als
bedoeld in artikel 3.109.
PP
Artikel 3.96 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Het eerste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede ‘op grond van artikel 3.122’ wordt vervangen door: als bedoeld in artikel
3.122.
b. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Artikel 2.3 is daarbij niet van toepassing.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
QQ
In artikel 3.98, eerste lid, wordt ‘op grond van artikel 3.125, derde lid’ vervangen
door: als bedoeld in artikel 3.125, derde lid.
RR
Na artikel 3.101 wordt in afdeling 3.5 het opschrift van een paragraaf ingevoegd,
luidende:
§ 3.5.7. Bereiden van brijvoer voor eigen landbouwhuisdieren
SS
In artikel 3.102 wordt ‘op grond van artikel 3.128’ vervangen door: als bedoeld in
artikel 3.129b.
TT
Artikel 3.115 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘vierde lid’ vervangen door: vijfde lid.
2. Het tweede lid, onderdeel e, komt te luiden:
3. Onder vernummering van het vijfde lid en zesde lid tot zesde en zevende lid, wordt
na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:
-
5. De voorziening voor matrassen, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder n, wordt
zo uitgevoerd dat de matrassen niet in contact komen met hemelwater.
4. In het zesde lid (nieuw) wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: waarmee een zelfde
niveau van recycling kan worden bereikt als bij het gescheiden houden conform het
tweede lid.
UU
Het opschrift van hoofdstuk 4 komt te luiden:
HOOFDSTUK 4. BEPALINGEN MET BETREKKING TOT OVERIGE ACTIVITEITEN GELDEND VOOR EEN INRICHTING
TYPE A OF EEN INRICHTING TYPE B
VV
In de artikelen 4.14, derde en vierde lid, en 4.19, tweede lid, wordt ‘op de bodem’
vervangen door ‘op de vloer’.
WW
Artikel 4.20, tweede lid, komt te luiden:
XX
In artikel 4.47, onder a, wordt ‘coaten of lijmen van van rubber’ vervangen door:
coaten of lijmen van rubber.
YY
In artikel 4.104b, aanhef en onderdeel a, wordt ‘artikel 4.103a’ vervangen door: artikel
4.103aa.
ZZ
Artikel 4.104i wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Indien het afvalwater dat wordt aangeboden aan de zuiveringsvoorziening, bedoeld
in het eerste lid, meer dat 20 milligram olie per liter bevat, wordt het afvalwater
voorafgaand aan de zuiveringsvoorziening geleid door een olieafscheider en slibvangput
die voldoen aan en worden gebruikt conform NEN-EN 858-1 en 2.
AAA
Artikel 4.104j wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
2. Voor het tweede lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
-
1. Indien de zuiveringsvoorziening, bedoeld in artikel 4.104c, tweede lid, van het besluit
de gewasbeschermingsmiddelen biologisch uit het afvalwater verwijdert, voldoet de
zuiveringsvoorziening, onverminderd artikel 4.104i, aan het tweede en derde lid.
3. Het tweede lid (nieuw), aanhef, komt te luiden:
Een biologische zuiveringsvoorziening bestaat uit:
4. Het derde lid (oud) vervalt.
BBB
Artikel 5.12, derde lid, komt te luiden:
-
3. In afwijking van het eerste lid wordt het gehalte antimoon, arseen, cadmium, chroom,
kobalt, koper, kwik, lood, mangaan, nikkel, thallium en vanadium periodiek eenmaal
in de twee jaar gemeten en wordt het gehalte dioxinen en furanen eenmaal per jaar
gemeten indien de drijver van de afvalverbrandings- of afvalmeeverbrandingsinstallatie:
-
a. aantoont dat de emissies in de lucht onder alle omstandigheden minder dan 50% bedragen
van de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden, of
-
b. aantoont dat het te verbranden of mee te verbranden afval uitsluitend bestaat uit
bepaalde gesorteerde brandbare fracties ongevaarlijk afval dat niet recycleerbaar
is en aan de hand van informatie over de kwaliteit van het betreffende afval en over
monitoring van de emissies aantoont dat de emissies in de lucht van de in het eerste
lid genoemde stoffen onder alle omstandigheden aanmerkelijk lager liggen dan de toepasselijke
emissiegrenswaarden.
CCC
In de artikelen 5.18 en 5.35 wordt ‘NEN 6600’ vervangen door: NEN 6600-1.
DDD
Artikel 6.5e komt te luiden:
Artikel 6.5e
-
1. Artikel 3.67 is tot 1 januari 2018 niet van toepassing op een mestbassin dat is opgericht
voor 1 juni 1987.
-
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, wordt het mestbassin, zolang het niet is
voorzien van een afdekking:
-
a. uitsluitend op of nabij de onderkant van het mestbassin gevuld, en
-
b. doelmatig gevuld, maar niet verder dan 0,20 meter onder de rand.
EEE
Artikel 6.5f vervalt.
FFF
Artikel 6.5i wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede ‘artikel 3.99’ wordt vervangen door: artikel 3.98.
2. De zinsnede ‘artikel 3.98, tweede lid, onder e’ wordt vervangen door: artikel 3.97,
onder e.
GGG
In artikel 6.6a wordt ‘Artikel 4.4, onderdeel e’ vervangen door: Artikel 4.4, onderdeel
f.
HHH
In artikel 6.8, eerste lid, wordt ‘46, vierde lid, 64, vierde lid, 68, zesde lid,
84c, tweede lid, 100, eerste lid, 102c, tweede lid, 102f, tweede lid, en 104d, tweede
lid’ vervangen door: 4.46, vierde lid, 4.64, vierde lid, 4.68, zesde lid, 4.84c, tweede
lid, 4.100, eerste lid, 4.102c, tweede lid, 4.102f, tweede lid, en 4.104d, tweede
lid.
III
Artikel 6.15 komt te luiden:
Artikel 6.15
De artikelen van deze regeling treden in werking met ingang van 1 januari 2008 met
uitzondering van afdeling 2.2 en bijlage 1.
JJJ
De bijlage bij deze regeling wordt als bijlage 8 bij de Activiteitenregeling milieubeheer
gevoegd.
ARTIKEL II
De Regeling omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 4.5, aanhef, wordt ‘13.1, onder a, 1° tot en met 3°’ vervangen door: 13.1,
onder a, onder 1° en 2°.
2. In artikel 10.3, derde lid, onderdeel b, wordt ‘tenminste één controlebezoek per
drie jaar en maximaal één controlebezoek per jaar’ vervangen door:
ten minste één controlebezoek per drie jaar bij beperkte milieurisico’s en ten minste
één controlebezoek per jaar bij grote milieurisico’s.
ARTIKEL III
De Waterregeling wordt als volgt gewijzigd:
1. Hoofdstuk 6, paragraaf 2, vervalt.
ARTIKEL IV
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het besluit van 6 januari 2014
tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit omgevingsrecht
en enkele andere besluiten (nieuwe activiteiten en herstel van gebreken van wetstechnische
en inhoudelijk ondergeschikte aard) (Stb. 2014, 20) in werking treedt.
TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Deze wijzigingsregeling bevat een verzameling wijzigingen van de Activiteitenregeling
milieubeheer (hierna: Activiteitenregeling), de Regeling omgevingsrecht en de Waterregeling.
De meeste wijzigingen zijn wetstechnisch en reparatoir van aard en van inhoudelijk
ondergeschikte aard. Het gaat onder meer om kleine redactionele correcties, verduidelijkingen
en het herstel van verwijzingen naar vernummerde artikelen of andere technische fouten.
De wijzigingen zijn gericht op een goede verwerking van eerder doorgevoerde wijzigingen
in de Activiteitenregeling, namelijk inzake de integratie van agrarische activiteiten1 en de zogenaamde wijziging derde tranche.2 Daarnaast vloeit de wijzigingsregeling voort uit de beperkte uitbreiding van de reikwijdte
van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) in vervolg
op eerdere wijzigingen waarin vergunningplichtige activiteiten onder de werking van
het Activiteitenbesluit werden gebracht. De uitbreiding betreft demontage van tweewielige
motorvoertuigen (brom-, snor- en motorfietsen) en lozingen vanuit rioolwaterzuiveringsinstallaties,
ook wel ‘rwzi’s’ genoemd (hierna: zuiveringtechnische werken). De demontage van tweewielige
motorvoertuigen was voorheen omgevingsvergunningplichtig op grond van artikel 2.1,
eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De algemene
regels voor zuiveringtechnische werken waren voorheen in het Waterbesluit en de Waterregeling
geregeld.
Met deze wijzigingsregeling zijn de maatregelen voor de zuiveringtechnisch werken
en demontage van tweewielige motorvoertuigen die voortvloeien uit het besluit van
6 januari 20143 (hierna: wijzigingsbesluit) toegevoegd aan de Activiteitenregeling.
Voor een uitgebreide toelichting op de aanleiding, het doel en de inhoud van het wijzigingsbesluit
wordt verwezen naar het algemeen deel van de nota van toelichting bij dat besluit.
2. Effecten voor bedrijfsleven en overheid
In het kader van het wijzigingsbesluit en deze wijzigingsregeling is onderzoek gedaan
naar de effecten daarvan voor het bedrijfsleven, de overheid en het milieu. Hierbij
wordt opgemerkt dat als uitgangspunt bij het wijzigen van het Activiteitenbesluit
en de Activiteitenregeling gold dat er geen verzwaringen zouden worden doorgevoerd.
Verder is ervoor gezorgd dat de eisen die aan de nieuw toegevoegde activiteiten zijn
gesteld, gelijk zijn aan de eisen die worden gesteld aan de reeds in de Activiteitenregeling
opgenomen vergelijkbare activiteiten. In de paragrafen 6 en 7 van het algemeen deel
van de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit is uitvoerig ingegaan op de
effecten voor het bedrijfsleven, de overheid en het milieu. Voor een toelichting op
de effecten wordt verwezen naar deze paragrafen.
3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Bij de totstandkoming van het wijzigingsbesluit en deze wijzigingsregeling is veel
aandacht besteed aan de verbetering van de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid.
In paragraaf 7 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit
is ingegaan op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Voor een toelichting op dit
punt wordt derhalve verwezen naar deze paragraaf.
4. Reacties naar aanleiding van de inspraakprocedure
Bij de inspraak op het oorspronkelijke Activiteitenbesluit is veelvuldig aangegeven
dat een goede beoordeling ervan niet goed mogelijk was, zonder kennis te hebben van
de bijbehorende ministeriële regeling. Daarom is deze wijzigingsregeling in afwijking
van de gebruikelijke procedure voor inspraak op 7 mei 2013 gelijktijdig met het ontwerp
wijzigingsbesluit voorgepubliceerd. Voor een toelichting op de inspraakreacties op
het ontwerpbesluit, de ontwerpregeling en de beoordeling ervan wordt verwezen naar
paragraaf 10 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit.
5. Notificatie
Het ontwerp van deze wijzigingsregeling is op 24 september 2013 gemeld aan de Commissie
van de Europese gemeenschappen (notificatienummer 2013/0538/NL) ter voldoening aan
artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad
van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied
van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij
(PbEG L 204), zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).
Er zijn geen reacties op de ontwerpregeling ontvangen.
De ontwerp wijzigingsregeling is niet aan de WTO gemeld, omdat het in dat kader geen
significante gevolgen heeft.
6. Inwerkingtreding
De inwerkingtreding zal niet plaatsvinden op een vast verandermoment maar op 1 maart
2014. De minimale invoeringstermijn van twee maanden voor ministeriële regelingen
is voor deze wijzigingsregeling niet haalbaar. In dit kader gelden de volgende uitzonderingsgronden.
De doelgroepen zijn gebaat bij spoedige inwerkingtreding van de reparaties en de totstandkoming
van deze regeling is, voor zover het betreft de nieuw toegevoegde activiteiten, gepaard
gegaan met overleggen met de doelgroepen.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Onder 1
Het begrip ‘afdekking’ met de daarbij behorende begripsomschrijving is vervallen.
De begripsomschrijving van ‘afdekking’ is in artikel 3.67 (onderdeel Z) verwerkt.
Het begrip ‘LQ’ is gedefinieerd in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit
en geldt ook voor de Activiteitenregeling. Het begrip is derhalve in de Activiteitenregeling
vervallen.
Het begrip ‘mestdicht’ werd gebruikt in het voormalige Besluit landbouw milieubeheer.
In dat besluit werd het begrip gedefinieerd aan de hand van de handleiding bij de
bouwtechnische richtlijnen mestbassins.4 In het Besluit landbouw milieubeheer werd de eis van ‘mestdichtheid’ gesteld aan
mestkelders, stalvloeren (zonder mestkelder), transportleidingen voor mest, alsmede
aan het opslaan van vaste mest, gebruikt substraatmateriaal en afgedragen gewas of
bloembollenafval gedurende een half jaar of langer.
Bij de overgang van het voormalige Besluit landbouw milieubeheer naar het Activiteitenbesluit
is deze eis voor de mestkelder vervallen naar aanleiding van een discussie met de
Tweede Kamer.
Voor transportleidingen voor mest zijn geen voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit.
Voor stalvloeren, het opslaan van vaste mest, gebruikt substraatmateriaal en afgedragen
gewas of bloembollenafval, zijnde agrarische bedrijfsstoffen, is een vloeistofkerende
vloer voorgeschreven.
De term ‘mestdicht’ werd alleen in twee bepalingen gebruikt, die niet in het voormalige
Besluit landbouw milieubeheer stonden. Het gaat om de opvangvoorziening voor percolaat
die in artikel 3.65, vijfde lid, wordt voorgeschreven en waar het zesde lid naar terugverwijst
en om het opslaan van pluimveemest in artikel 3.65, achtste lid. Het gebruik van de
term ‘mestdicht’ in artikel 3.65, achtste lid, was niet juist. Het gaat hier om een
eis uit de BREF intensieve veehouderijen. 5 Die BREF schrijft een ondoorlatende vloer voor, wat in de gebruikelijke terminologie
beter als ‘vloeistofkerende vloer’ kan worden aangeduid dan als ‘mestdichte vloer’.
De begripsomschrijving van ‘mestdicht’ is dus alleen nodig voor de voorziening in
artikel 3.65, vijfde lid. Om verdere verwarring over dit begrip te voorkomen, wordt
in plaats van het gebruik van het gedefinieerde begrip ‘mestdicht’ in artikel 3.65,
vijfde lid, verwezen naar de constructieve eisen van BRL 2342.6 Diezelfde verwijzing gaat gelden voor de mestkelder. Zie voor een nadere toelichting
de toelichting bij de onderdelen X en AA.
Onder 2
In de begripsomschrijving van 'kwaliteitsverklaring mestbassin' was geen rekening
gehouden met de definitie van het begrip 'accreditatie-instantie'. Deze omissie is
met dit onderdeel hersteld.
Onderdeel B
Onder 1
In artikel 1.2, eerste lid, is de ‘AS 6700’ opgenomen. Dit normdocument inzake bodembeschermende
voorzieningen heeft inmiddels de CUR/PBV-aanbeveling 44 vervangen. Het beheer van
dit document is overgegaan van CUR (Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en
Regelgeving) naar SIKB (Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer). Bij
de overgang is het normdocument geactualiseerd naar aanleiding van al het binnengekomen
commentaar. Zowel overheden als bedrijfsleven zijn betrokken bij het herzien van dit
document. Op verzoek van het bedrijfsleven is het nu ook mogelijk om de vloeistofdichtheid
van een vloer te testen met een zogenaamde luchttest. De kosten/lasten van de keuring
zijn met dit nieuwe document niet significant gewijzigd.
De Activiteitenregeling milieubeheer was nog niet aangepast aan deze overgang. Aangezien
de van toepassing zijnde versie van AS 6700 is opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit
is ervoor gekozen in de begripsomschrijving te verwijzen naar die regeling, zodat
in de Activiteitenregeling milieubeheer altijd naar dezelfde versie wordt verwezen
als in de Regeling bodemkwaliteit. Onder 3 van dit onderdeel ‘CUR/PBV-aanbeveling
44’ vervallen.
Onder 2
Op 30 maart 2013 is een nieuwe, verbeterde versie van de BRL 2342 vastgesteld. Nieuwe
mestbassins moeten volgens de nieuwe BRL worden aangelegd en van een kwaliteitsverklaring
worden voorzien.
Onder 3
Met de regeling van 24 oktober 2012 (Stcrt. 2012, 21524) is met ingang van 1 januari 2013 paragraaf 3.2.1 (Het in werking hebben van een
stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie) ingevoegd. Met die wijziging
is voor de keuring en het onderhoud van gasturbines het reguliere regime voor de keuring
van stookinstallaties van paragraaf 3.2.1 van toepassing geworden en is de verwijzing
naar de in artikel 1.2, eerste lid, aangewezen regels voor veilig gebruik van aardgas
in gasturbines van NV Nederlandse Gasunie overbodig geworden. Het begrip ‘gasturbines’
en de daarbij behorende begripsomschrijving is derhalve vervallen.
Verder vervalt met dit onderdeel het begrip ‘ISO 15713’. De correcte benaming van
’ISO 15713’ is ‘NEN-ISO 15713’. Onder deze naam is de norm in artikel 1.2, eerste
lid, aangewezen.
Vervolgens is met de regeling van 24 oktober 2012 (Stcrt. 2012, 21524) met ingang van 1 januari 2013 een klassenindeling voor het lassen van metalen in
de Activiteitenregeling vastgelegd in plaats van een verwijzing naar de Praktijkrichtlijn
Lasrook die in 2006 is vervallen. Abusievelijk is in artikel 1.2, eerste lid, het
begrip ‘Praktijkrichtlijn lasrook’ en de daarbij behorende begripsomschrijving niet
vervallen. Met dit onderdeel is deze omissie hersteld.
Onder 4
Tot slot is NEN 5744 geactualiseerd. De nieuwe versie van deze norm is opgenomen in
de begripsomschrijving daarvan in artikel 1.2, eerste lid.
Onderdeel C
Voor een toelichting op de aanpassing van artikel 2.1 wordt verwezen naar de toelichting
op onderdeel B.
Onderdeel D
De wijzigingen die in artikel 2.3 zijn aangebracht, hebben de volgende achtergrond.
Tot 1 januari 2013 was de regeling als volgt. Als voor een activiteit in de regeling
is voorgeschreven dat deze plaatsvindt boven een ‘bodembeschermende voorziening’,
heeft degene die de activiteit uitvoert de keuze uit verschillende mogelijkheden.
De belangrijkste keuzemogelijkheden volgen uit de definitie van ‘bodembeschermende
voorziening’ en zijn een vloeistofdichte vloer of verharding en een vloeistofkerende
vloer. Indien wordt gekozen voor een vloeistofdichte vloer dan geldt artikel 2.4.
Indien wordt gekozen voor een vloeistofkerende vloer, dan moeten aanvullende maatregelen
worden getroffen, het zogenaamde incidentenmanagement. Artikel 2.3 bevat eisen voor
het incidentenmanagement.
Deze regeling is sinds 1 januari 2013 gewijzigd. Met de integratie van de agrarische
activiteiten in het Activiteitenbesluit7 en de -regeling8 met ingang van die datum zijn er wel enkele activiteiten opgenomen waarbij met een
vloeistofkerende vloer kan worden volstaan, zonder dat incidentenmanagement nodig
is. Het gaat om artikel 3.65, vierde lid (het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen)
en artikel 3.96 (de vloer van dierenverblijven zonder mestkelder).
Om dat te regelen was bij de regeling van 16 oktober 2012 (Stcrt. 2012, 21101) aan artikel 2.3 een negende lid toegevoegd waarin werd bepaald in welke gevallen
het incidentenmanagement niet verplicht was bij de toepassing van een vloeistofkerende
voorziening.
Vanwege de toegankelijkheid van de regels is er nu voor gekozen deze uitzonderingen
op te nemen in de voorschriften die aan de activiteit worden gesteld. Dat is gebeurd
in artikel 3.65, vierde lid, en artikel 3.96 (onderdelen X en PP).
Onderdeel E
In artikel 2.15, zesde en negende lid, wordt een aantal keren het cijfer ‘0’ gebruikt,
terwijl het de hoofdletter ‘O’ had moeten zijn. Met dit onderdeel is deze technische
onvolkomenheid hersteld.
Onderdeel F
Het opschrift van hoofdstuk 3 was abusievelijk niet in lijn met het opschrift van
hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. Met dit onderdeel is hierin alsnog voorzien.
Onderdeel G
De formulering van artikel 3.4f, vierde lid, was niet juist, waardoor het artikel
niet te begrijpen was. Met dit onderdeel is deze omissie hersteld.
Onderdeel H
Voor een toelichting op de aanpassing van artikel 3.4g wordt verwezen naar de toelichting
op onderdeel B. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat voor visuele inspectie Protocol
6701 – Visuele inspectie vloeistofdichtheid, versie 1.1, vastgesteld op 7 juni 2012
van toepassing is. Dat volgt uit bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit.
Onderdeel I
Algemeen
In verband met het opheffen van de watervergunningplicht voor het brengen van stoffen
uit zuiveringtechnische werken op oppervlaktewaterlichamen met toepassing van algemene
regels is tevens de Activiteitenregeling gewijzigd en vervallen paragraaf 2 van hoofdstuk
6 (bestaande uit artikel 6.3) van de Waterregeling en bijlage VI bij die regeling.
artikelen 3.4ga tot en met 3.4gd
De wijziging van de Activiteitenregeling bevat voorschriften ten aanzien van het meten
van de hoeveelheid te lozen stedelijk afvalwater, het bemonsteren, analyseren en berekenen
van de concentraties biologisch en chemisch zuurstofverbruik en onopgeloste stoffen
in het te lozen afvalwater en de concentraties totaal stikstof en totaal fosfor in
het te zuiveren en het geloosde stedelijk afvalwater. Deze regeling komt grotendeels
overeen met de inhoud van bijlage VI bij de Waterregeling en bijlage 1D bij Richtlijn
91/271/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 inzake de behandeling
van stedelijk afvalwater (PbEG L 135) (hierna: richtlijn stedelijk afvalwater). Voor
de concentratie totaal fosfor is de voormalige berekeningsmethode uit de Waterregeling
– uitgedrukt als de voortschrijdend gemiddelde concentratie in 10 opeenvolgende etmaalmonsters
– gewijzigd in een voortschrijdend jaargemiddelde concentratie totaal fosfor. Ook
voor totaal stikstof is de berekeningsmethode gewijzigd in een voortschrijdend jaargemiddelde
concentratie. Voorheen werd deze berekend als een jaargemiddelde over één kalenderjaar.
Het voortschrijdend jaargemiddelde biedt de mogelijkheid om op elk willekeurig moment
te toetsen op de grenswaarde zodat men niet meer hoeft te wachten tot het einde van
het kalenderjaar. Bij de berekeningmethode van het voortschrijdend jaargemiddelde
totaal stikstof of totaal fosfor wordt uitgegaan van de verkregen meetresultaten uit
de NEN-analyses voor totaal stikstof of totaal fosfor zonder dat voorbewerking van
deze analyseresultaten heeft plaatsgevonden.
De in de richtlijn stedelijk afvalwater vastgelegde analysemethoden zijn in de tijd
aangepast aan de ontwikkelingen in de analysetechnieken, maar hebben niet geleid tot
daadwerkelijke verschillen in uitvoering van de analysemethoden. De meetresultaten
zijn hierdoor vergelijkbaar. Dit kan anders zijn bij de analysemethode voor de bepaling
van onopgeloste stoffen (NEN 6621) die nog gebruik maakt van een papierfilter. De
huidige standaardmethode (NEN-EN 872) maakt gebruik van een glasvezelfilter. Uit vergelijking
van beide analysemethoden voor de bepaling van onopgeloste stoffen in effluenten van
zuiveringtechnische werken is te verwachten dat wijziging van NEN 6621 in NEN-EN 872
niet zal leiden tot substantieel meer overschrijdingen van deze lozingsnorm. Bovendien
zijn de meeste waterschappen al overgestapt van de oude (NEN 6621) naar de nieuwe
analysemethode (NEN-EN 872) en wordt de nieuwe analysemethode dus al als standaard
analysemethode voor onopgeloste stoffen gebruikt. Om deze redenen is ervan afgezien
de oude analysemethode NEN 6621 specifiek voor de bepaling van onopgeloste stoffen
bij zuiveringtechnische werken in deze regeling te handhaven.
Onderdeel J
Met de inwerkingtreding van de regeling van 24 oktober 2012 (Stcrt. 2012, 21524) valt sinds 1 januari 2013 het afleveren van vloeibare brandstof aan spoorvoertuigen
ook onder paragraaf 3.3.1. Het komt namelijk voor dat spoorvoertuigen afgetankt worden
vanuit een tankwagen. Daarvoor bevatte de regeling geen specifieke eisen. Met deze
wijzigingsregeling zijn die eisen opgenomen in artikel 3.22 (inzake externe veiligheid)
en in artikel 3.25 (inzake het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico).
De strekking van de voorschriften is dat deze activiteit uitsluitend plaatsvindt op
een daarvoor ingerichte tankplaats, waar de noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen
en bodembeschermende voorzieningen zijn aangebracht. Over het algemeen zal dit een
plaats zijn waar ook een vaste afleverinstallatie aanwezig is, maar het kan ook een
tankplaats zijn die speciaal voor het aftanken vanuit een tankwagen is ingericht.
De veiligheidsvoorzieningen die in artikel 3.22 zijn opgenomen houden het volgende
in. Bij het tanken moet de motor uitgeschakeld zijn (tweede lid, voorschrift 3.4.4
van PGS 28).9 Bij het gebruik van een vulpistool moet het pistool zijn voorzien van een afslagmechanisme
en een valbeveiliging (tweede lid, voorschriften 3.4.7 en 3.4.8 van PGS 28). Bij gebruik
van een vaste aansluiting moet een overvulbeveiliging worden toegepast (derde lid).
Er moet een bedieningsvoorschrift en een waarschuwingsbord met de tekst ‘roken en
open vuur verboden’ aanwezig zijn (tweede lid, voorschrift 3.4.11 van PGS 28). Tijdens
het gehele afleverproces moet degene die aflevert toezicht blijven houden en de aflevering
stopzetten indien dat nodig is. Het weglopen tijdens het aftanken is niet toegestaan
(vierde lid).
Als de afleverinstallatie op een spoorwegemplacement ligt, is het belangrijk dat de
locatie op een veilige manier bereikbaar is voor tankwagens. Dat is in ieder geval
het geval bij een tankplaats die speciaal voor tankwagens is ingericht. Het kan zijn
dat een vaste afleverinstallatie hier ook voor geschikt is. De veiligheidsvoorzieningen
en vloeistofdichte vloer of verharding zijn daar in ieder geval al wel aanwezig. Toch
is niet iedere vaste afleverinstallatie geschikt voor gebruik door tankwagens. De
spoorbeheerder moet expliciet de betreffende locatie voor afleveren vanuit een tankwagen
hebben aangewezen (vijfde lid). De spoorbeheerder is overigens ook de inrichtinghouder
voor het spoorwegemplacement.
Onderdeel K
Aan artikel 3.25 zijn de eisen ten aanzien van het realiseren van een verwaarloosbaar
bodemrisico voor het afleveren vanuit een tankwagen toegevoegd. Het spoorvoertuig
dat wordt afgetankt moet boven een vloeistofdichte vloer of verharding staan opgesteld.
Dat geldt niet voor het gehele spoorvoertuig, want dat is vaak langer dan de vloeistofdichte
vloer of verharding. Het spoorvoertuig moet zo zijn opgesteld dat in ieder geval het
vulpunt boven de vloeistofdichte vloer of verharding staat. Het vulpunt moet zich
in de lengterichting van het spoor minimaal 1 meter van de rand van de vloeistofdichte
vloer of verharding bevinden. Verder moet de tankwagen op een bodembeschermende voorziening
staan die aansluit of de vloeistofdichte vloer of verharding. Een mogelijke invulling
hiervan is dat de tankwagen op een vloeistofkerende vloer staat en dat op grond van
artikel 2.4 van de Activiteitenregeling eventueel gemorste brandstof wordt opgeruimd.
De afleverslang mag niet buiten de bodembeschermende voorzieningen komen en zeker
geen sporen kruisen.
Met de wijziging van de Activiteitenregeling vanwege de actualisatie van een aantal
PGS-richtlijnen10 zijn enkele eisen toegevoegd aan de vloeistofdichte vloer van de afleverinstallatie.
Die bepalingen zijn op grond van het elfde lid (nieuw) van overeenkomstige toepassing
op de vloeistofdichte vloer of verharding. Het afleveren vanuit een tankwagen zal
immers vaak plaatsvinden bij een vaste afleverinstallatie.
Artikel 3.25, twaalfde lid, over het afleveren van ureum, is ook van toepassing verklaard
op het afleveren aan spoorvoertuigen, omdat het afleveren daarvan in de toekomst ook
bij spoorvoertuigen zal voorkomen. Het afleveren van ureum moet plaats vinden boven
de bodembeschermende voorziening die ook voor het afleveren van vloeibare brandstof
is voorgeschreven.
Onderdeel L, CC, LL tot en met OO, QQ en SS
In de artikelen 3.27, 3.71, 3.92 tot en met 3.95, 3.98 en 3.102 is de verwijzing naar
het artikel van het besluit dat verwijst naar het milieubelang waarvoor regels worden
gesteld abusievelijk afwijkend geformuleerd (‘op grond van’) ten opzichte van de formulering
van de meeste gelijksoortige bepalingen in de regeling (‘als bedoeld in’). Deze omissie
is met deze onderdelen hersteld.
Onderdeel M
In vervolg op het wijzigingsbesluit waarmee een nieuw artikel 3.23d in het Activiteitenbesluit
is opgenomen en artikel 3.24 is gewijzigd, is de verwijzing naar de zuiveringsvoorziening
in artikel 3.27a, eerste lid, van de Activiteitenregeling aangepast. Dat lid verwees
nog naar artikel 3.24, tweede en vierde lid. Nu wordt verwezen naar artikel 3.23d,
tweede lid.
De zuiveringsvoorziening, bedoeld in artikel 3.27a, eerste lid, blijkt uitsluitend
goed te functioneren als het afvalwater nauwelijks of geen olie bevat. Daartoe is
in het tweede lid de voorwaarde opgenomen dat het afvalwater maximaal 20 milligram
olie per liter mag bevatten en dat anders een olieafscheider, voorafgaande aan de
zuiveringsvoorziening, noodzakelijk is.
Onderdeel N
De formulering van artikel 3.27b maakte onvoldoende duidelijk dat het hier gaat om
een bijzondere variant van de zuiveringsvoorziening, bedoeld in artikel 3.27a. Door
het nieuwe eerste lid wordt duidelijk dat het gaat om een zuiveringsvoorziening als
bedoeld in artikel 3.23d van het besluit, om welke variant het gaat en dat artikel
3.27b een aanvulling is op artikel 3.27a. Een invulling van de manier waarop aan deze
artikelen voldaan kan worden, wordt gegeven in de Handleiding Biofilter Fytobac Helioset,
Werking, constructie en gebruik voor afvalwater verontreinigd met gewasbeschermingsmiddelen.11
Onderdeel O
Het opschrift van paragraaf 3.3.3 is met dit onderdeel in lijn gebracht met het opschrift
van paragraaf 3.3.3 van het Activiteitenbesluit (Het demonteren van autowrakken of
wrakken van tweewielige motorvoertuigen en daarmee samenhangende activiteiten).
Onderdelen P tot en met T
Artikelen 3.27c tot en met 3.27i
Aan de artikelen 3.27c tot en met 3.27i zijn regels toegevoegd ten aanzien van de
activiteit ‘het demonteren van wrakken van tweewielige motorvoertuigen’ en daarmee
samenhangende activiteiten zoals het opslaan voorafgaand aan het demonteren. Een groot
aantal van deze regels is opgesteld om een doelmatig beheer van afvalstoffen te bereiken.
De regels zijn grotendeels afgeleid van de regels die gelden voor het demonteren van
autowrakken. In een aantal gevallen wijken ze daarvan af. Wat betreft de artikelen
ten aanzien van de bescherming van de bodem is aansluiting gezocht bij de Nederlandse
Richtlijn Bodembescherming (NRB).
Onderdeel P
Met het opnemen van de activiteit ‘het opslaan van autowrakken voorafgaand aan het
demonteren’ in artikel 3.26 van het Activiteitenbesluit en met de wijziging van artikel
3.27c van de Activiteitenregeling is de afstemming tussen paragraaf 3.4.3 en paragraaf
3.3.3 verbeterd. Vóór deze aanpassing waren op de activiteit ‘het opslaan van autowrakken’
voorschriften uit zowel paragraaf 3.4.3 als paragraaf 3.3.3 van toepassing.
Door deze aanpassing geldt dat voor het opslaan van autowrakken voorafgaand aan de
demontage bij een autodemontagebedrijf altijd paragraaf 3.3.3 van toepassing is. Paragraaf
3.4.3 is van toepassing op het opslaan van autowrakken bij andere bedrijven (bijvoorbeeld
een bergingsbedrijf).
Datzelfde onderscheid wordt gemaakt bij het opslaan van wrakken van tweewielige motorvoertuigen.
Het opslaan van wrakken van tweewielige motorvoertuigen voorafgaand aan de demontage
bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen is met de aanpassing ook
onder paragraaf 3.3.3 gebracht. Het opslaan van wrakken van tweewielige motorvoertuigen
bij andere bedrijven valt onder paragraaf 3.4.3.
Artikel 3.27c, derde lid, bevat een afwijking van het tweede lid, onderdeel a. In
artikel 3.27c, tweede lid, onderdeel a, wordt voorgeschreven dat het opslaan van wrakken
van tweewielige motorvoertuigen voorafgaand aan het demonteren boven een vloeistofdichte
vloer of verharding plaatsvindt. In artikel 3.27c, derde lid, is bepaald in welke
gevallen een andere bodembeschermende voorziening kan worden getroffen om tot een
verwaarloosbaar bodemrisico te komen. Als bij de ontvangst van het wrak van een tweewielig
motorvoertuig wordt geïnspecteerd of er lekkage van bodembedreigende stoffen plaatsvindt,
is het toegestaan om een bodembeschermende voorziening te treffen anders dan een vloeistofdichte
vloer of verharding. In het geval uit de inspectie bij ontvangst blijkt dat er uit
het wrak vloeibare bodembedreigende stoffen lekken, mag het wrak worden opgeslagen
boven een lekbak (of vloeistofdichte vloer of verharding). Bij opslag boven een lekbak
moeten de vloeibare bodembedreigende stoffen uiterlijk binnen 24 uur na ontvangst
van het wrak zijn afgetapt en niet binnen tien werkdagen zoals voorgeschreven in artikel
3.27d, tweede lid. Ingeval uit de inspectie bij ontvangst blijkt dat er uit het wrak
geen vloeibare bodembedreigende stoffen lekken, mag het wrak worden opgeslagen boven
een bodembeschermende voorziening zoals een vloeistofkerende vloer. In dat geval moet
het aftappen van vloeibare bodembedreigende stoffen binnen tien werkdagen na ontvangst
plaatsvinden.
Artikel 3.27c, tweede lid, onderdeel b
In dit onderdeel staat een voorschrift om tot een verwaarloosbaar bodemrisico te komen
bij het aftappen van vloeistoffen en het demonteren van vloeistof bevattende onderdelen
bij wrakken van tweewielige motorvoertuigen. In het eerste lid van artikel 3.27c staat het voorschrift om een verwaarloosbaar
bodemrisico te realiseren bij het aftappen van vloeistoffen en het demonteren van
vloeistof bevattende onderdelen bij autowrakken.
Indien binnen de inrichting zowel wrakken van tweewielige motorvoertuigen als autowrakken
worden gedemonteerd boven dezelfde plek dan volgt uit beide bepalingen dat de demontage
van zowel het autowrak als het wrak van het tweewielig motorvoertuig moet plaatsvinden
boven een vloeistofdichte vloer of verharding.
Onderdeel Q
Door deze wijziging van artikel 3.27d geldt artikel 3.27d, eerste tot en met vierde
lid, en het vijfde lid, onderdeel d, ook voor het demonteren van wrakken van tweewielige
motorvoertuigen. Dit betekent dat net als bij autowrakken de in het tweede lid genoemde
(vloei)stoffen, preparaten of producten binnen tien werkdagen uit het wrak van het
tweewielige motorvoertuig moeten zijn afgetapt of gedemonteerd (tenzij wordt voldaan
aan de uitzondering van artikel 3.27c, derde lid) en vervolgens opgeslagen. Het is
de bedoeling dat alle in het vijfde lid genoemde materialen en onderdelen die als
product of materiaal kunnen worden gerecycled, selectief gedemonteerd, gescheiden
opgeslagen en gescheiden afgevoerd worden. Er mag van worden uitgegaan dat voor de
meeste genoemde materialen en onderdelen reële recyclingmogelijkheden bestaan en dat
deze selectief gedemonteerd en afgevoerd worden ten behoeve van recycling als materiaal
of product.
Het is derhalve niet nodig om deze voorschriften in het vijfde lid toe te passen op
het demonteren van wrakken van tweewielige motorvoertuigen. Hierop geldt een uitzondering
als het gaat om onderdelen die lood, kwik, cadmium of zeswaardig chroom bevatten.
Gelet op de aard van deze stoffen geldt voor deze onderdelen de verplichting dat deze
uit het wrak van een tweewielig motorvoertuig worden gedemonteerd (artikel 3.27d,
zevende lid).
Onder 3 en 4 zijn enkele onjuiste formuleringen in het artikel verbeterd. De toevoeging
‘andere’ voor ‘producten’ in het vijfde lid, aanhef, was in deze context onjuist en
is daarom verwijderd. Verder was bij het verplaatsen van dit artikel bij de wijzigingsregeling
van 24 oktober 2012 (Stcrt. 2012, 21524) die per 1 januari 2013 in werking is getreden, uitgegaan van een verkeerde versie
van het artikel, waardoor in het vierde en vijfde lid abusievelijk de term ‘hergebruik’
werd gebruikt. Deze term was met een wijzigingsregeling12 vanwege de implementatie van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, waarmee ook de Activiteitenregeling
werd gewijzigd vervangen, door ‘recycling’. Met deze wijziging is nu het juiste begrip
‘recyclen’ gebruikt.
Tot slot is onder 4 nog en andere wijziging aangebracht. Om onduidelijkheid over de
zinsneden ‘in een shredderinstallatie’ (vijfde lid, onder a) en ‘in de shredderinstallatie’
(vijfde lid, onder b) te voorkomen zijn met inachtneming van de autowrakkenrichtlijn
deze zinsneden gewijzigd in ‘tijdens het shredderproces’. Met het shredderproces wordt
de activiteit in de shredder (het stuktrekken of versnijden van autowrakken) bedoeld
maar ook de (na)scheidingsstappen die na de activiteit in de shredder tijdens het
shredderproces plaats kunnen vinden.
Onderdeel R en S
De artikelen 3.27e en 3.27f, die zien op het doelmatig beheer van afvalstoffen, zijn
met deze wijziging ook van toepassing op het opslaan van afgetapte of gedemonteerde
stoffen, preparaten of producten (artikel 3.27e) en het opslaan van wrakken van tweewielige
motorvoertuigen (artikel 3.27f) bij een inrichting waar wrakken van tweewielige motorvoertuigen
worden gedemonteerd.
Verder werd in deze artikelen op een aantal plaatsen abusievelijk verwezen naar artikel
3.27b, waar dat artikel 3.27d had moeten zijn.
Tot slot is ook in de artikelen 3.27e en 3.27f abusievelijk sprake van ‘hergebruik’
in plaats van ‘recyclen’. Zie ook de toelichting bij onderdeel Q.
Met deze onderdelen zijn beide technische onvolkomenheden hersteld.
Onderdeel T
Met dit onderdeel is artikel 3.27i is ook van toepassing op het neutraliseren van
airbags of gordelspanners uit wrakken van tweewielige motorvoertuigen en het opslaan
van gedemonteerde airbags of gordelspanners die uit deze wrakken zijn gedemonteerd.
Onderdeel U
Artikel 3.39 bepaalt welke goederen, voor zover die niet zijn verontreinigd met bodembedreigende
stoffen, worden aangemerkt als ‘inerte goederen’. Door de aanvulling van artikel 3.39,
onder f, wordt een ‘wrak van het tweewielige motorvoertuig waaruit alle vloeistoffen
zijn afgetapt’ als een ‘inert goed’ aangemerkt.
Onderdeel V
Het voorschrijven van een bodembeschermende voorziening geeft een aantal keuzemogelijkheden
aan degene die de activiteit uitvoert. In artikel 3.43 was op drie plaatsen aangegeven
waar die keuzemogelijkheden, zoals een ‘vloeistofkerende voorziening’, in dat geval
op neer konden komen. Vanuit de systematiek bezien is het beter om de algemene omschrijving
van ‘bodembeschermende voorziening’ aan te houden. Inhoudelijk is er door deze aanpassing
geen sprake van een verandering van de voorschriften. Er vindt geen beperking plaats
van de keuzemogelijkheden.
Onderdeel W
De wijziging van artikel 3.44, eerste lid, houdt in dat wrakken van tweewielige motorvoertuigen
of onderdelen daarvan waarin zich vloeistoffen bevinden, in ieder geval worden beschouwd
als goederen waaruit vloeibare bodembedreigende stoffen kunnen lekken.
Verder was abusievelijk naar het paragraafnummer 3.3.3 verwezen. Met deze wijziging
wordt naar de juiste paragraaf (3.4.3) verwezen.
Onderdeel X
In artikel 3.65 is de verwijzing naar artikel 3.48 van het besluit dat verwijst naar
het milieubelang waarvoor regels worden gesteld abusievelijk afwijkend geformuleerd
(‘op grond van’) ten opzichte van de formulering van de meeste gelijksoortige bepalingen
in de regeling (‘als bedoeld in’). Deze omissie is met dit onderdeel hersteld.
In het vierde lid is opgenomen dat bij de vloeistofkerende vloer geen incidentenmanagement
hoeft te worden toegepast. Zie voor een toelichting de toelichting op onderdeel D.
In het vijfde lid is de eis die volgde uit de voormalige begripsomschrijving van het
begrip ‘mestdicht’ verwerkt door te verwijzen naar de delen van BRL 2342 waarin de
technische eisen staan die tot mestdichtheid leiden. De term ‘mestdicht’ wordt niet
meer gebruikt. Hierbij wordt opgemerkt dat de certificaat-eisen van BRL 2342 hier
niet van toepassing zijn.
Wat in het achtste lid werd geregeld, wordt nu in het achtste en negende lid (nieuw)
geregeld.
Het gaat hier om twee bijzondere regelingen voor pluimveemest. De reden voor de uitzondering
is dat pluimveemest geen percolaat vormt als het droog blijft.
In de eerste plaats is in het achtste lid een voorschrift opgenomen voor het opslaan
van pluimveemest, langer dan 6 maanden. Dit voorschrift is afkomstig uit de BREF intensieve
veehouderijen; daarin wordt voorgeschreven dat het opslaan van pluimveemest plaats
moet vinden in een afgesloten ruimte met een ondoorlatende vloer en voldoende ventilatie.
De ondoorlatende vloer komt overeen met een vloeistofkerende voorziening.
In de tweede plaats wordt in het negende lid een uitzondering opgenomen op de eisen
voor het opslaan van pluimveemest, langer dan 2 weken, maar korter dan 6 maanden.
Het tweede en derde lid geven voor alle agrarische bedrijfsstoffen, dus ook voor pluimveemest,
aan dat de opslag plaats vindt boven een absorberende laag, en onder afdekking. Het
nieuwe negende lid staat voor pluimveemest ook opslag in een afgedekte container toe.
Als pluimveemest op die manier wordt opgeslagen is percolaatvorming niet aannemelijk,
en zal ook geen bodemverontreiniging optreden.
In tabelvorm zijn de bodemeisen nu als volgt:
|
Pluimveemest
|
Andere agrarische bedrijfsstoffen dan pluimveemest (en kuilvoer*)
|
< 2 weken
|
Geen eisen
|
Geen eisen
|
2 weken – 6 maanden
|
Boven absorberende laag met afdekking (lid 2/3) OF in afgedekte container (lid 9)
|
Boven absorberende laag met afdekking (lid 2/3)
|
> 6 maanden
|
Boven vloeistofkerende voorziening in afgesloten ruimte met voldoende ventilatie (lid
8)
|
Boven vloeistofkerende voorziening met opvangvoorziening voor uitzakkend vocht (lid
4/5)
|
* De bodemvoorschriften zijn niet van toepassing op opslag van kuilvoer met een droge
stofgehalte van ten minste 40% indien de opslag zodanig is afgedekt dat contact met
regenwater niet plaatsvindt.
Onderdeel Y
In artikel 3.66 is de verwijzing naar artikel 3.52, onderdeel a en onderdeel b, van
het besluit dat verwijst naar het milieubelang waarvoor regels worden gesteld abusievelijk
afwijkend geformuleerd (‘op grond van’) ten opzichte van de formulering van de meeste
gelijksoortige bepalingen in de regeling (‘als bedoeld in’). Deze omissie is met dit
onderdeel hersteld.
Net als voor agrarische bedrijfsstoffen geldt de verplichting voor het nul- en eindsituatieonderzoek
van artikel 2.11 van het besluit niet voor het opslaan van drijfmest. Dit is geregeld
in het nieuwe tweede lid.
Onderdeel Z
Het gedefinieerde begrip ‘afdekking’ komt met deze wijzigingsregeling te vervallen
(onderdeel A). De eisen die uit de begripsomschrijving volgden zijn nu opgenomen in
artikel 3.67. Voor de leesbaarheid is het artikel opgesplitst in drie leden. De eisen
van het eerste lid zijn een samenvoeging van het voorschrift dat een mestbassin is
voorzien van een afdekking en de voormalige begripsomschrijving van ‘afdekking’. De
uitzonderingen zijn ondergebracht in het tweede en derde lid.
In het tweede lid is geregeld dat de afdekplicht niet geldt voor een mestkelder. Volgens
de begripsomschrijving van ‘mestkelder’ in artikel 1.1, eerste lid, van het besluit,
ligt een mestkelder altijd onder een dierenverblijf en is dus voorzien van een afdekking
die als vloer kan fungeren. In stallen komen open vloerdelen zoals roosters voor.
Dat soort open constructies draagt bij aan de ammoniakemissie uit het huisvestingssysteem.
De eisen hieraan worden gesteld in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij
en niet in dit besluit.
In het derde lid is geregeld dat de afdekplicht ook niet geldt voor een ondergronds
mestbassin, als het is voorzien van een afdekking die als vloer kan fungeren. Ten
opzichte van de definitie van ‘afdekking’, die is vervallen en waarvan de begripsomschrijving
in dit artikel is verwerkt, is toegevoegd dat het ‘dak’ van het ondergrondse mestbassin
niet alleen als vloer moet kunnen fungeren, maar ook gesloten moet zijn uitgevoerd.
Voor een ondergronds mestbassin dat niet onder een dierenverblijf ligt, is een roostervloer
dus niet voldoende als afdekking. Bovendien moet de constructie het gehele bassin
afdekken.
Onderdeel AA
Artikel 3.68, eerste lid, is aangepast. Onder het voormalige Besluit landbouw milieubeheer
moesten bovengrondse mestbassins voldoen aan bouwtechnische richtlijnen en gold voor
mestkelders alleen de eis dat ze mestdicht moesten zijn. Bij de omzetting naar de
Activiteitenregeling werden de bouwtechnische richtlijnen vervangen door BRL 2342.
In het ontwerpstadium van de regeling van 16 oktober 2012 (Stcrt. 2012, 21101) is overwogen ook voor mestkelders alle eisen van BRL 2342 te laten gelden. Dat was
inclusief kwaliteitsverklaring voor de aanleg en voor de aannemer die het werk uitvoert.
In een discussie met de Tweede Kamer13is echter toegezegd de eisen voor mestkelders niet op die manier aan te passen en
met name de kwaliteitsverklaring niet te laten gelden. In de vastgestelde regeling
(van 16 oktober 2012) werden echter helemaal geen eisen gesteld aan mestkelders. Dit
ging verder dan de gedane toezegging.
In deze aanpassing zijn in het eerste lid alleen de constructie-eisen van BRL 2342
van toepassing verklaard. De constructie-eisen zijn te vinden in de aangegeven delen
van de BRL 2342. De overige delen van BRL 2342 (waarnaar het eerste lid dus niet verwijst)
hebben betrekking op de kwaliteitsverklaring. De constructie-eisen waarnaar het eerste
lid (nieuw) verwijst komen feitelijk overeen met de eisen die volgden uit de eis van
‘mestdichtheid’ van het Besluit landbouw milieubeheer. Het eerste lid kan door deze
aanpassing ook gelden voor mestkelders.
In het tweede lid was geregeld wanneer een mestbassin een kwaliteitsverklaring moest
hebben. Deze verplichting blijft uitsluitend gelden voor bovengrondse mestbassins.
Mestkelders moeten dus wel aan de constructie-eisen van BRL 2342 voldoen, maar hoeven
geen kwaliteitsverklaring te hebben. Omdat het eerste lid is aangepast, is de formulering
van het tweede lid eveneens aangepast om de werkingssfeer hetzelfde te houden.
Onderdeel BB
Artikel 3.69, achtste lid, was niet duidelijk geformuleerd. Zonder de inhoud aan te
passen is de bedoeling van dat lid dat artikel 3.69, eerste tot en met zevende lid,
niet van toepassing is op een ondergronds mestbassin voorzien van een afdekking die
als vloer kan fungeren.
Onderdeel CC
Zie voor een toelichting op de wijziging van artikel 3.71 de toelichting op onderdeel
L.
Onderdelen DD en EE
Bij het uitvoeren van een toezegging aan de Tweede Kamer in het schriftelijk overleg
over de integratie van agrarische activiteiten in het Activiteitenbesluit (Kamerstukken
II 2010/11, 29 383, nr. 156) was in artikel 3.71b abusievelijk bepaald dat paragraaf 3.4.9 in zijn geheel niet
van toepassing was op het opslaan van afgewerkte olie van gasgestookte WKK-installaties.
De toezegging had echter alleen betrekking op het versoepelen vanwege het lagere milieurisico
door het lagere vlampunt. Dit had alleen betrekking moeten hebben op de veiligheidseisen
in artikel 3.71d. Deze omissie is hersteld met het vervallen van artikel 3.71b, vierde
lid, en het toevoegen van een nieuw zevende lid aan artikel 3.71d. De eisen in deze
paragraaf ter bescherming van de bodem en het oppervlaktewater worden door deze wijziging
dus wel van toepassing.
Onderdeel FF
Aan artikel 3.71f is een vijfde lid toegevoegd waarin is opgenomen dat de overvulbeveiliging
niet is vereist voor een opslagtank met afgewerkte olie die met de hand of onder vrij
verval wordt gevuld. Zodra de opslagtank geautomatiseerd (met een pomp) wordt gevuld
is de overvulbeveiliging wel vereist. Deze vrijstelling is in ieder geval van toepassing
voor de opslag van afgewerkte olie van een gasgestookte WKK-installatie, die in het
nieuwe zevende lid van artikel 3.71d is vrijgesteld van de eisen van artikel 3.71d.
Er is voor gekozen de vrijstelling breder van toepassing te verklaren, omdat voor
de relevantie van de overvulbeveiliging het vlampunt van de afgewerkte olie niet relevant
is. Bepalend is de manier van vullen van de tank. Daar is de vrijstelling in dit nieuwe
lid dan ook aan gekoppeld.
Onderdeel GG
In artikel 3.71h, tweede lid, zorgde de term ‘bodem’ voor verwarring vanwege de termen
die worden gebruikt in het kader van de bodembescherming. Met deze bepaling is bedoeld
dat een tank niet op de vloer is opgesteld, bijvoorbeeld omdat hij op een verhoging of hangend is uitgevoerd. Het
gebruik van het begrip ‘vloer’ voorkomt verwarring.
Onderdeel HH
In artikel 3.74 is de volgorde van het lozen, bedoeld in artikel 3.63, vierde lid,
onder b, van het Activiteitenbesluit bepaald. Onderdeel g is vervallen omdat het lozen
van uitlek- en percolatiewater van gebruikt substraatmateriaal op het oppervlaktewater
niet meer is toegestaan. Dit volgt uit een aanpassing van artikel 3.63, eerste lid,
van het besluit. In onderdeel p stond ‘afvalwater dat afkomstig is van het reinigen
van de buitenkant van de kas’. Aangezien deze lozing niet is toegestaan, is onderdeel
p vervallen. De resterende onderdelen van artikel 3.74 zijn verletterd en de verwijzing
in artikel o (nieuw) is aangepast.
Onderdeel II, onderdeel 1, en JJ
In artikel 3.76, tweede en het derde lid, en in artikel 3.78, tweede en derde lid,
wordt ‘beginnend op 1 januari’ vervangen door ‘beginnend op dag 1 van week 1’. Het
gaat hier om de periodieke registratie door de tuinder van hoeveelheden voedingswater
en drainwater die worden toegediend, onderscheidenlijk hergebruikt en geloosd en om
de periodieke registratie van de gehaltes aan stikstof, fosfor en natrium en de geleidbaarheid
van het water. Deze registraties dienen te geschieden per periode van 4, 8 of 13 weken,
afhankelijk van de parameter. Deze gegevens worden in de praktijk geregistreerd per
hele week. De datum van 1 januari zal in de meeste jaren niet overeenkomen met de
eerste dag van een week. In die gevallen sluit het voorschrift, om te registreren
over periodes van 4, 8 of 13 weken beginnend op 1 januari, niet goed aan bij de praktijk.
Daarom is nu als beginmoment gesteld ‘dag 1 van week 1’.
Onderdeel II, onderdeel 2
In artikel 3.76, vijfde lid, was vastgelegd dat het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften
kan stellen ten aanzien van handelingen (meten en registreren) als bedoeld in artikel
3.76, eerste, tweede en derde lid. In het eerste tot en met derde lid wordt verwezen
naar dezelfde handelingen (meten en registreren) in artikel 3.67 van het Activiteitenbesluit.
De formulering van het vijfde lid is aangepast, waardoor nu rechtstreeks naar artikel
3.67 van het Activiteitenbesluit wordt verwezen.
Hiermee is de formulering van het vijfde lid in lijn met een soortgelijke maatwerkbepaling
in artikel 3.78 en wordt twijfel over de vraag of er in beide artikelen hetzelfde
is bedoeld, weggenomen.
Onderdeel KK
Tabel 3.81a is aangevuld met een vijftal driftarme spuitdoppen. Van deze doppen is
aangetoond dat deze bij gebruik bij de in de tabel 3.81a aangegeven maximale spuitdruk
voldoen aan de beoogde driftreductie.
Onderdelen LL tot en met OO
Zie voor een toelichting op de wijziging van de artikelen 3.92 tot en met 3.95 de
toelichting op onderdeel L.
Onderdeel PP
In het nieuwe eerste lid wordt opgenomen dat bij de vloeistofkerende vloer geen incidentenmanagement
hoeft te worden toegepast. Zie voor een toelichting daarop de toelichting op onderdeel
D.
Verder is in artikel 3.96, eerste lid, (nieuw) de verwijzing naar artikel 3.122 van
het besluit dat verwijst naar het milieubelang waarvoor regels worden gesteld abusievelijk
afwijkend geformuleerd (‘op grond van’) ten opzichte van de formulering van de meeste
gelijksoortige bepalingen in de regeling (‘als bedoeld in’). Deze omissie is met dit
onderdeel hersteld.
Net als voor agrarische bedrijfsstoffen en drijfmest geldt de verplichting voor het
nul- en eindsituatieonderzoek uit artikel 2.11 van het besluit niet voor dierenverblijven.
Onderdelen QQ en SS
Zie voor een toelichting op de artikelen 3.98 en 3.102 de toelichting op onderdeel
L.
Onderdeel RR
Het nieuwe opschrift van paragraaf 3.5.7 (Bereiden van brijvoer voor eigen landbouwhuisdieren)
volgt uit het wijzigingsbesluit waarmee de inhoud van artikel 3.128 is verplaatst
naar artikel 3.129b (nieuw) in een aparte paragraaf (3.5.9 nieuw) over de bereiding
van brijvoer. Dit is gedaan omdat het bereiden van brijvoer een aparte activiteit
is. Ook in de Activiteitenregeling is deze activiteit nu ondergebracht in een aparte
paragraaf.
Onderdeel TT
De scheidingsregels voor de gemeentelijke milieustraat zijn opgenomen in artikel 3.115
en per 1 januari 2013 van kracht geworden. Hierin is bepaald dat er altijd een voorziening
moet zijn voor gescheiden inname van grond. Daaraan was toegevoegd dat deze grond
onderscheiden moest zijn naar de functieklassen van het Besluit bodemkwaliteit. Deze
toevoeging was verwarrend en overbodig omdat het Besluit bodemkwaliteit naast het
Activiteitenbesluit van toepassing is en regelt op welke wijze partijen grond onderscheiden
moeten zijn naar de functieklassen van het Besluit bodemkwaliteit. De toevoeging ‘onderscheiden
naar de functieklassen van het Besluit bodemkwaliteit’ is vervallen.
Uit artikel 3.115, tweede lid, (nieuw) volgt dat grond nooit bij het restafval terecht
mag komen. Artikel 4.3.2 van de Regeling bodemkwaliteit geeft aan of en zo ja, onder
welke voorwaarden partijen grond van verschillende kwaliteit mogen worden samengevoegd.
In het nieuwe vijfde lid is opgenomen dat de voorziening voor matrassen zo moet zijn
uitgevoerd dat de matrassen niet in de regen liggen. De gewenste recycling van de
matrassen is namelijk niet mogelijk als deze te nat geworden zijn. Te natte matrassen
moeten alsnog verbrand worden. Om te voldoen aan de eis kan bijvoorbeeld een afsluitbare
container worden gebruikt, de container kan onder een afdak worden geplaatst of worden
afgedekt met een zeil, dat wordt teruggeslagen als er een matras wordt aangeboden.
Onderdeel UU
Het opschrift van hoofdstuk 4 was niet in lijn met het opschrift van hoofdstuk 4 van
het Activiteitenbesluit. Met dit onderdeel is hierin alsnog voorzien.
Onderdeel VV
In de artikelen 4.14, derde en vierde lid, en 4.19, tweede lid, zorgde de term ‘bodem’
voor verwarring vanwege de termen die worden gebruikt in het kader van de bodembescherming.
Met deze bepaling is bedoeld dat een tank niet op de vloer is opgesteld, bijvoorbeeld omdat hij op een verhoging of hangend is uitgevoerd. Het
gebruik van het begrip ‘vloer’ voorkomt verwarring.
Onderdeel WW
Artikel 4.20, tweede lid, sloot andere vullingsgraden van een opslagtank dan 90% uit.
Na heroverweging is geconcludeerd dat een andere vullingsgraad kan worden toegestaan.
Om overvullen te voorkomen is in het artikel bepaald dat de maximale vullingsgraad
op of bij de installatie moet zijn vastgelegd, zodat daar bij het vullen rekening
mee wordt gehouden. Als geen vullingsgraad is vastgelegd, blijft het maximum van 90%
gelden.
Onderdeel XX
Abusievelijk was het woordje ‘van’ in de zinsnede ‘coaten of lijmen van rubber’ tweemaal
opgenomen in artikel 4.47, onderdeel a. Met dit onderdeel is deze technische onvolkomenheid
hersteld.
Onderdeel YY
Bij de vernummering van artikel 4.103a naar 4.103aa van het Activiteitenbesluit is
de verwijzing naar artikel 4.103a van het Activiteitenbesluit in artikel 4.104b van
de Activiteitenregeling abusievelijk niet aangepast. Met dit onderdeel is deze technische
onvolkomenheid hersteld.
Onderdeel ZZ
De zuiveringsvoorziening zoals bedoeld in artikel 4.104i, eerste lid, blijkt uitsluitend
goed te functioneren als het afvalwater nauwelijks of geen olie bevat. Daartoe is
in het tweede lid de voorwaarde opgenomen dat het afvalwater maximaal 20 milligram
olie per liter mag bevatten en dat anders een olieafscheider, voorafgaande aan de
zuiveringsvoorziening, noodzakelijk is.
Onderdeel AAA
De formulering van artikel 4.104j maakte onvoldoende duidelijk dat het hier gaat om
een bijzondere variant van de zuiveringsvoorziening, bedoeld in artikel 4.104i. Door
artikel 4.104j, eerste lid, (nieuw) wordt duidelijk om welke uitvoering het gaat.
Tevens wordt het duidelijk dat deze regeling ook terugslaat op artikel 4.104c van
het Activiteitenbesluit en dat artikel 4.104j een aanvulling is op 4.104i. Een invulling
van de manier waarop aan deze artikelen voldaan kan worden, wordt gegeven in de Handleiding
Biofilter Fytobac Helioset, Werking, constructie en gebruik voor afvalwater verontreinigd
met gewasbeschermingsmiddelen.14
Onderdeel BBB
In artikel 5.12, derde lid, wordt middels een tekstuele reparatie van de implementatie
van punt 2.6 uit bijlage VI, deel 6, bij de richtlijn industriële emissies15 verduidelijkt dat er twee situaties zijn die een verlaging van de monitoringfrequentie
van zware metalen, dioxines en furanen rechtvaardigen. De eerste situatie is dat de
exploitant aantoont dat de emissies minder dan 50% van de emissiegrenswaarden zijn.
De tweede situatie is dat het gesorteerd ongevaarlijke afval betreft waarvan de exploitant
op basis van de samenstelling en monitoring van emissies bewijst dat de emissies aanmerkelijk
lager liggen dan de emissiegrenswaarden.
Onderdeel CCC
In de artikelen 5.18 en 5.35 was sprake van een kennelijke verschrijving. ‘NEN 6600’
is vervangen door de juiste benaming: NEN 6600-1.
Onderdeel DDD en EEE
Het overgangsrecht in artikel 6.5e voor de mestbassins die zijn opgericht voor 1 juni
1987 was gekoppeld aan de resterende keuringstermijn. Hierdoor was het overgangsrecht
nodeloos ingewikkeld. Ter vereenvoudiging is gekozen voor een vrijstelling van de
afdekplicht voor een periode van vijf jaar. De afdekplicht in artikel 3.67 staat overigens
los van de certificaatplicht die is opgenomen in artikel 3.68, tweede lid, en de keuringsplicht
in artikel 3.69. Het overgangsrecht voor de artikelen 3.68, tweede lid, en 3.69 is
opgenomen in de artikelen 6.5g respectievelijk 6.5h.
De inhoud van het vervallen artikel 6.5f is in artikel 6.5e, tweede lid, opgenomen.
Onderdeel FFF
Abusievelijk was in artikel 6.5i verwezen naar de artikelen 3.99 en 3.89, waar verwezen
had moeten worden naar de artikelen 3.98 onderscheidenlijk 3.97.
Onderdeel GGG
In artikel 6.6a werd abusievelijk verwezen naar artikel 4.4, onderdeel e, in plaats
van naar onderdeel f. Dat onderdeel f werd bedoeld, blijkt uit de toelichting op artikel
6.6a. Daarin staat dat artikel 4.4 voor de opslag van een bepaalde categorie spuitbussen
in onderdeel e verwijst naar een aantal voorschriften van hoofdstuk 7 van PGS 15.
Die voorschriften staan in onderdeel f.
Onderdeel HHH
De aanpassing van artikel 6.8, eerste lid, betreft een technische aanpassing van enkele
verwijzingen.
Onderdeel III
Artikel 6.15 is grotendeels uitgewerkt en kan grotendeels vervallen. Wat overblijft,
is de bepaling dat afdeling 2.2 en bijlage 1 niet in werking zijn getreden met ingang
van 1 januari 2008.
Onderdeel JJJ
Met dit onderdeel is een nieuwe bijlage toegevoegd aan de Activiteitenregeling. Deze
betreft de berekeningsmethode van het zuiveringsrendement van zuiveringtechnische
werken. Zie voor een nadere toelichting de toelichting op onderdeel I.
Artikel II
Met het wijzigingsbesluit van 31 oktober 2012 (Stb. 2012, 588) is met ingang van 1 januari 2013 categorie 13.1, onderdeel 2° (inrichtingen voor
het vervaardigen, onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen,
verhandelen, verhuren of proefdraaien van trams of onderdelen daarvan), van onderdeel
D, van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht vervallen en zijn de daarop volgende
onderdelen vernummerd. Abusievelijk is het vervallen van onderdeel 2° en het vernummeren
van de daarop volgende onderdelen niet verwerkt in artikel 4.5, aanhef, van de Regeling
omgevingsrecht. Hierdoor werden in artikel 4.5 van de Regeling omgevingsrecht specifieke
indieningsvereisten voor geluid gesteld voor de verkeerde categorie inrichtingen.
Met onderdeel 1 is deze technische onvolkomenheid hersteld.
In artikel 23, vierde lid, van de richtlijn industriële emissies is, kort gezegd,
bepaald dat de periode tussen twee controlebezoeken ten hoogste één jaar beloopt voor
installaties met de grootste risico’s en drie jaar voor installaties met de kleinste
risico’s. Deze bepaling was niet geheel zuiver geïmplementeerd in artikel 10.3, derde
lid, onderdeel b, van de Regeling omgevingsrecht, waardoor slechts maximaal één bezoek
per jaar afgelegd kon worden. In onderdeel 2 is dit hersteld.
Artikel III
Paragraaf 2 van hoofdstuk 6 (bestaande uit artikel 6.3) van de Waterregeling en bijlage
VI bij die regeling zijn vervangen door de artikelen 3.4ga, 3.4gb, 3.4gc van de Activiteitenregeling
en bijlage 8 bij die regeling. Paragraaf 2 van hoofdstuk 6 en bijlage VI zijn derhalve
vervallen. Zie voor een nadere toelichting de toelichting op onderdeel I.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld