Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor Personeelsdiensten van 18 december 2014

RECTIFICATIE

In het besluit tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor Personeelsdiensten van 18 december 2014, gepubliceerd in de Staatscourant van 22 december 2014, nr. 37623, is artikel 3 sub e abusievelijk weggevallen. De volledige tekst van de werkingssfeer van het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds voor Personeelsdiensten komt na verbetering te luiden als volgt:

‘Het deelnemen in de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten is verplichtgesteld voor uitzendkrachten die op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam zijn voor een uitzendonderneming, vanaf de eerste dag van de maand waarin zij de leeftijd van 21 jaar bereiken tot de eerste dag van de maand waarin zij de leeftijd van 67 jaar bereiken.

Hierbij wordt verstaan onder:

uitzendonderneming:

de natuurlijke of rechtspersoon die voor ten minste 50 procent van het totale premieplichtig loon in de zin van artikel 8 en 11 Wfsv (Wet van 16 december 2004, Staatscourant 2005, 708) op jaarbasis uitzendkrachten ter beschikking stelt van (uitzendt naar) opdrachtgevers, zijnde de werkgever in de zin van artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek (Wet van 14 mei 1998, Staatscourant 300), nietzijnde de personeelsvennootschap.

uitzendovereenkomst:

de arbeidsovereenkomst, waarbij de ene partij als werknemer door de andere partij als werkgever in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van die werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan die werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde.

personeelsvennootschap:

de rechtspersoon, die voor de totale omvang van het premieplichtig loon op jaarbasis uitzendkrachten ter beschikking stelt van opdrachtgevers met wie de rechtspersoon in de zin van artikel 2:24a of 2:24b Burgerlijk Wetboek is verbonden om uitsluitend onder leiding en toezicht van die opdrachtgevers arbeid te laten verrichten. Indien er sprake is van het opnieuw ter beschikking stellen van de uitzendkracht aan een derde buiten de groep, dan wordt deze rechtspersoon niet aangemerkt als een personeelsvennootschap’.

Alles met dien verstande, dat:

  • 1. de verplichtstelling van toepassing is op uitzendkrachten die activiteiten ontplooien zoals omschreven in de werkingssfeerbepaling van Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek indien de uitzendonderneming met wie de desbetreffende uitzendkrachten een uitzendovereenkomst hebben, voldoet aan de volgende cumulatieve vereisten:

    • a. de bedrijfsactiviteiten van de uitzendondernemingen bestaan uitsluitend uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten als bedoel in artikel 7:690 Burgerlijk Wetboek, én

    • b. het aantal overeengekomen arbeidsuren van de bij deze uitzendonderneming in dienst zijnde uitzendkrachten die betrokken zijn de bij de in de Verplichtstellingsbeschikking van Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, onder 1 t/m 19 genoemde werkzaamheden – zoals gepubliceerd in de Staatscourant 1999, 226 – bedraagt minder dan 75% van het totaal aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde uitzendkrachten, d.w.z. dat ten minste 25% van het aantal arbeidsuren van de in dienst zijnde uitzendkrachten betrekking heeft op werkzaamheden uitgeoefend in enig andere tak van bedrijf, én

    • c. de uitzendonderneming zendt voor tenminste 15% van het totale premieplichtig loon op jaarbasis uit op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 Burgerlijk Wetboek, zoals nader gedefinieerd in artikel 1, lid 1 en 2, en artikel 2 van het Besluit Indeling Uitzendbedrijven van het LISV d.d. 6 oktober 1999, gepubliceerd in de Staatscourant nummer 49 van 9 maart 2000. De uitzendonderneming heeft aan dit criterium voldaan, indien en voorzover dit door de uitvoeringsinstelling dan wel het LISV/UWV is vastgesteld, én

    • d. de uitzendonderneming is geen onderdeel van een concern dat rechtstreeks of door de onderhavige verplichtstelling gebonden is aan de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, en

    • e. de uitzendonderneming is geen paritair afgesproken arbeidspool

    Het in dit lid bepaalde is niet van toepassing op de uitzendkrachten in dienst van een uitzendonderneming die op 1 januari 2001 verplicht dan wel vrijwillig was aangesloten bij de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek.

  • 2. de verplichtstelling van toepassing is op uitzendkrachten die krachtens een uitzendovereenkomst in dienst zijn van een onderneming die voldoet aan alle in dit lid genoemde criteria en derhalve niet verplicht zijn tot deelneming in Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg. Het betreft de onderneming die:

    • a. zich uitsluitend bezig houdt met het ter beschikking stellen van werknemers in de zin van artikel 7:690 BW; én

    • b. de CAO voor Uitzendkrachten respectievelijk de eventueel daarvoor in de plaats tredende CAO toepast krachtens haar lidmaatschap van een partij bij die overeenkomst dan wel krachtens een besluit tot algemeen verbindend verklaring krachtens de Wet AVV; én

    • c. voor ten minste 25% uitzendt naar ondernemingen op wie het bepaalde van de verplichtstellingsbeschikking van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg niet van toepassing is; én

    • d. voor ten minste 15% van het tot een jaarbedrag herleide premieplichtige loon in de zin van de wettelijke werknemersverzekeringen werkt met uitzendbedingen in de zin van het indelingsbesluit betreffende indeling bij de sector Uitzendbedrijven van het LISV zoals dat geldt per 1 januari 2001, blijkend uit de gehele of gedeeltelijke (gesplitste) aansluiting bij de genoemde sector; én

    • e. géén onderdeel is van een concern van ondernemingen waarop de verplichtstellingsbeschikking van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg van toepassing is; én

    • f. niet werkzaam is als arbeidspool overeenkomstig afspraken gemaakt door sociale partners in het wegvervoer-, binnenbeurtvaart- of kraanverhuurbedrijf.

  • 3. de verplichtstelling van toepassing is op uitzendkrachten die krachtens een uitzendovereenkomst in dienst zijn bij een uitzendonderneming die werknemers ter beschikking stelt aan ondernemingen die vallen onder de werkingssfeer van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Metalektro (PME), mits de onderneming:

    • voldoet aan de hierna onder a. tot en met e. genoemde cumulatieve vereisten en derhalve niet verplicht is tot deelneming in PME:

      • a. de bedrijfsactiviteiten van de uitzendonderneming bestaan uitsluitend uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten als bedoeld in artikel 7:690 Burgerlijk Wetboek; én

      • b. de uitzendonderneming stelt voor ten minste 25% van de arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers, werknemers ter beschikking van derden die niet behoren tot de Metalektro zoals bedoeld in de verplichtstellingsbeschikking van de PME zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2002, 248; en

      • c. de uitzendonderneming zendt voor ten minste 15% van het totale premieplichtig loon op jaarbasis uit op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691 lid Burgerlijk Wetboek, zoals nader gedefinieerd in artikel 1, lid 1 en 2, en artikel 2 van het Besluit Indeling Uitzendbedrijven d.d. 6 oktober 1999, gepubliceerd in de Staatscourant 2000, 49. Zodra dit besluit in werking treedt, geldt alsdan dat de uitzendonderneming aan dit criterium heeft voldaan, indien en voorzover dit door de uitvoeringsinstelling dan wel de Belastingdienst, die sinds een januari tweeduizendzes voor de sociale verzekeringen is belast met het indelen van ondernemingen bij sectoren, is vastgesteld; én

      • d. de uitzendonderneming is geen onderdeel van een groep van ondernemingen die geacht wordt te behoren tot de Metalektro zoals bedoeld in de verplichtstelling van PME; én

      • e. de uitzendonderneming is geen paritair afgesproken arbeidspool; of

    • op de dag voorafgaande aan het inwerkingtreden van deze verplichtstelling lid was van de Algemene Bond van Uitzendondernemingen (ABU) en/of de Nederlandse Bond voor Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU), op grond daarvan onder de werkingssfeer van de verplichtstelling van de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP) valt en derhalve niet verplicht is tot deelneming in PME;

  • 4. de verplichtstelling van toepassing is op uitzendkrachten die krachtens een uitzendovereenkomst in dienst zijn van een onderneming die voldoet aan alle in dit lid genoemde criteria en derhalve niet verplicht zijn tot deelneming in Stichting bedrijfspensioenfonds voor de Vleeswarenindustrie en de Gemaksvoedingindustrie (Bpf VLEP). Het betreft de onderneming die voldoet aan de hierna onder a. tot en met e. genoemde cumulatieve vereisten.

    • a. de bedrijfsactiviteiten van de uitzendonderneming bestaan uitsluitend uit het ter beschikking stellen van een werknemer als bedoeld in artikel 7:690 Burgerlijk Wetboek, én

    • b. de uitzendonderneming stelt voor ten minste 25% van de arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers, werknemers ter beschikking van derden die niet behoren tot de Versvlees-, vleesbewerkende industrie zoals bedoeld in de verplichtstellingsbeschikking van het Bpf VLEP zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 28 december 2001, nr, 250, én

    • c. de uitzendonderneming zendt voor ten minste 15% van het totale premieplichtig loon op jaarbasis uit op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, én

    • d. de uitzendonderneming is geen onderdeel van een groep van ondernemingen die geacht wordt te behoren tot de Versvlees-, vleesbewerkende industrie zoals bedoeld in de hiervoor aangehaalde verplichtstellingbeschikking van het Bpf VLEP, én

    • e. de uitzendonderneming is geen paritair afgesproken arbeidspool.

  • 5. de verplichtstelling niet van toepassing is op de uitzendkrachten die ingevolge een besluit krachtens artikel 2 lid 1 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet van 21 december 2000, Stb. 628, zoals laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 7 december 2006, Stb. 706) zoals het besluit luidt op de datum waarop voor de uitzendkrachten de deelneming in Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (v/h Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Langdurige Uitzendkrachten) is verplichtgesteld (Besluit van 19 december 2003, Staatscourant 30 december 2003, nr. 251), reeds verplicht zijn tot deelneming in Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij.

  • 6. de verplichtstelling van toepassing is op de uitzendkrachten die krachtens een uitzendovereenkomst in dienst zijn van een uitzendonderneming als bedoeld in artikel 7: 690 Burgerlijk Wetboek (Staatsblad 1998, 332) die:

    • a) voor meer dan 50% van de loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stelt aan bouwondernemingen en lid is van de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) of van de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU), dan wel

    • b) voor 50% of minder van de loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stelt aan bouwondernemingen. De verplichtstelling is voor deze uitzendonderneming alleen van toepassing op de uitzendwerknemers die:

      • geen vakkracht zijn, of

      • wel vakkracht zijn, en niet voorafgaand aan de uitzendarbeid deelnemer in het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid waren en tevens niet langer dan 12 maanden als vakkracht werkzaam zijn (geweest).

      In dit onderdeel b wordt onder vakkracht verstaan:

      • 1) de uitzendwerknemer, niet behorende tot het uitvoerend, technisch en administratief personeel, die:

        • ingevolge een beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO) een opleiding volgt als bedoeld in artikel 28 lid 3 van de Cao voor de Bouwnijverheid (besluit van 6 september 2007 (Stcrt. 2007, nr. 174), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 maart 2008 (Stcrt. 2008, nr. 49)), of

        • in het bezit is van een diploma of praktijkcertificaat van een opleiding als bedoeld in artikel 28 lid 3 van de Cao voor de Bouwnijverheid, of

        • als vakvolwassene een beroepsopleiding in de bouw volgt, of

        • binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden bouwwerkzaamheden in de zin van de Cao voor de Bouwnijverheid heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of – zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid voor een bouwonderneming);

      • 2) de uitzendwerknemer, behorend tot het uitvoerend, technisch en administratief personeel, die:

        • in het bezit is van een diploma op ten minste niveau 2 van de beroepsopleidende leerweg (BOL) in een bouwtechnische richting, of

        • binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden werkzaamheden als uitvoerend, technisch en administratief werknemer in de zin van de Cao voor de Bouwnijverheid heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of – zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid voor een bouwonderneming);

    tenzij het betreft:

    • uitzendondernemingen die onderdeel zijn van een concern dat bestaat uit bouwondernemingen, dan wel

    • uitzendkrachten door paritair afgesproken arbeidspools ter beschikking worden gesteld aan bouwondernemingen.

    In deze bepaling wordt onder ‘bouwonderneming’ verstaan:

    • a) de ondernemingen waarvan het bedrijf gericht is op productie voor derden op het gebied van:

      • 1. het geheel of gedeeltelijk uitvoeren – met alle daartoe dienstige materialen en werkwijzen – van bouwwerken op het gebied van de Burgerlijke en Utiliteitsbouw, Grond-, Water-, Spoor-, en Wegenbouw, het Straatmakersbedrijf, het Heibedrijf, de Kust- en Oeverwerken en het Grondborings- en Buizenleggersbedrijf, alsmede werken die naar hun aard tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend.

        Onder bouwwerken worden verstaan respectievelijk daarmee gelijkgesteld: woningen, gebruiks- of bedrijfsgebouwen dan wel andere constructies van bouwkundige aard, ovenbouw en schoorsteenbouw, voor zover geen onderdeel van isolatiewerkzaamheden, alle dakbedekkingen niet zijnde bitumineuze of van aluminium, kunststof, zink, lood of koper, egalisatie van terreinen, bouwrijp maken, funderingen, steigerbouw, grondwerken anders dan van agrarische aard alsmede cultuurtechnische werkzaamheden die geen direct verband houden met de uitoefening van het agrarisch bedrijf danwel het hoveniersbedrijf, rioleringsnetten, grondborings-, bronbemalings-, sondeer- en buizenlegwerken, zinkers, doorpersingen en regeninstallaties, kust- en oeverwerken, hei- en funderingswerkzaamheden, spoorwerken, waterbouwkundige kunstwerken, bouwkundige voorzieningen voor land-, water- en luchtverkeer, sloopwerken, wegenbouw en bestratingswerkzaamheden en het leggen van kabels voor verschillende doeleinden (het leggen van kabels voorzover niet vallend onder de verplichtstellingsbeschikkingen van de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek en de Stichting Pensioenfonds voor de Metalektro);

      • 2. het uitvoeren van verbouwingen en/of onderhoudswerk aan bouwwerken en het herstellen, bekleden, conserveren en verfraaien van deuren;

      • 3. het uitvoeren op bouwplaatsen van onderdelen van bouwwerken (respectievelijk verbouwingen of onderhoudswerk); het elders vervaardigen van deze onderdelen wordt hiermee gelijkgesteld, indien de onderneming, die de onderdelen vervaardigt, tevens zorgdraagt voor de verwerking daarvan in het bouwwerk;

      • 4. het verlenen van diensten op bouwplaatsen;

      • 5. het tot stand brengen van bedrijfsklare projecten indien de totstandkoming daarvan mede uitvoering van een of meer bouwwerken omvat;

      • 6. het slopen van bouwwerken;

      • 7. het verrichten van grondwerken in relatie tot het uitvoeren van bouwwerkzaamheden voor zover betrekking hebben op grondverzetwerkzaamheden ten behoeve van de bij 1 tot en met 6 en 8 genoemde werkzaamheden;

      • 8. het verhuren van machines met bedienend personeel voor het verrichten van werkzaamheden bij de uitvoering van werken als hiervoor genoemd bij 1 tot en met 7;

      • 9. asfaltproductie;

      • 10. het aanbrengen van wegmarkeringen;

      • 11. betonreparatie van constructieve aard en betoninjectering;

      • 12. het afgraven van verontreinigde grond;

      • 13. droge zandwinning;

      • 14. het ontwerpen, aanleggen, veranderen, herstellen, onderhouden of ontstoppen en/of bedrijfsvaardig opleveren van de openbare riolering vanaf het overnamepunt van het waterkwaliteitsbeheer tot aan de perceelgrens alsmede hierbij opgedragen werkzaamheden aan de buitenriolering vanaf de perceelgrens tot 0,5 meter buiten de gevel;

      • 15. het opbouwen en/of plaatsen van verplaatsbare verblijfsruimten (units bedoeld voor tijdelijke behuizing), voorzover het plaatsen gemeten naar de loonsom niet slechts een uitvloeisel is van de fabricage van deze verblijfsruimten;

      • 16. het verrichten van civieltechnische werkzaamheden;

      • 17. asbestverwijdering aan of op bouwwerken, met uitzondering van asbestverwijdering als voorbehandeling ten behoeve van het aanbrengen, herstellen, bekleden afwerken en/of onderhouden van isolerende materialen;

      Onder productie voor derden wordt mede verstaan dienstverlening aan derden danwel het uitvoeren van bouwwerken voor eigen rekening met het doel het gebouwde aan derden te verkopen, te verhuren of op andere wijze ter beschikking te stellen.

    • b) de natuurlijke personen en rechtspersonen die bouwwerken of verbouwingen in eigen beheer doen uitvoeren met het doel het gebouwde voor zichzelf of voor de eigen onderneming in gebruik te nemen, dan wel ter beschikking van personeelsleden te stellen;

    • c) de natuurlijke personen en rechtspersonen die verbouwingen en onderhoudswerken in eigen beheer doen uitvoeren aan gebouwen, die zij in eigendom bezitten of in beheer hebben.

  • 7. de verplichtstelling van toepassing is op de uitzendkrachten die krachtens een uitzendovereenkomst in dienst zijn van een uitzendonderneming als bedoeld in artikel 7: 690 Burgerlijk Wetboek (Staatsblad 1998, 332) die:

    • a) voor meer dan 50% van de loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stelt aan afbouwondernemingen en lid is van de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) of van de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU), dan wel

    • b) voor 50% of minder van de loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stelt aan afbouwondernemingen. De verplichtstelling is voor deze uitzendonderneming alleen van toepassing op de uitzendwerknemers die:

      • geen vakkracht zijn, of

      • wel vakkracht zijn, en niet voorafgaand aan de uitzendarbeid deelnemer in het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid waren en tevens niet langer dan 12 maanden als vakkracht werkzaam zijn (geweest).

      In dit onderdeel b wordt onder vakkracht verstaan:

      • 1) de uitzendwerknemer, niet behorende tot het uitvoerend, technisch en administratief personeel, die:

        • ingevolge een beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO) een opleiding volgt als bedoeld in artikel 45 van de Cao

        • Afbouw (besluit van 1 februari 2007 (Stcrt. 2007, nr. 25)), of

        • in het bezit is van een diploma op praktijkcertificaat van een opleiding als bedoeld in artikel 45 of 45a van de Cao Afbouw, of

        • als vakvolwassene een beroepsopleiding in de afbouw volgt, of

        • binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden werkzaamheden in de zin van de Cao Afbouw heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of – zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid voor een afbouwonderneming);

      • 2) de uitzendwerknemer, behorend tot het uitvoerend, technisch en administratief personeel, die:

        • in het bezit is van een diploma op ten minste niveau 2 van de beroepsopleidende leerweg (BOL) in een bouwtechnische richting, of

        • binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden werkzaamheden als uitvoerend, technisch en administratief werknemer in de zin van de Cao Afbouw heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of – zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid voor een afbouwonderneming);

In deze bepaling wordt onder ‘afbouwonderneming’ verstaan:

de ondernemingen op het gebied van het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf.

Onder Stukadoors- en Afbouwbedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:

  • 1. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van raapwerk aan wanden, plafonds of gevels (met bijvoorbeeld kalk, zand, cement en alle soorten bindmiddelen);

  • 2. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van pleisterwerk aan wanden, plafonds of gevels (met bijvoorbeeld kalk, gips, cement, krijtwit, kunsthars, steenslag en soortgelijke toeslagen);

  • 3. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van schuurwerk aan wanden, plafonds of gevels (met bijvoorbeeld fijn-zand, kalk, gips, steenslag en soortgelijke toeslagen);

  • 4. het met de hand dan wel mechanisch plaatsen c.q. verwerken van gips- en gasbetonblokken en andere soorten bouwblokken, alle soorten gipskartonplaten, stucanet, riet of rietmatten, steengaas, ribbenstrekmateriaal, profielen, houtwol-cementplaten, kunststofschuimplaten, minerale en soortgelijke materialen tot een hechtgrond voor verdere afwerking;

  • 5. het met de hand dan wel mechanisch behandelen van plafonds, wanden, vloeren of gevels (met bijvoorbeeld kalk, natuurlijke of chemische handgips, zand en andere vulstoffen, gedolven en rauhfaser);

  • 6. het met de hand danwel mechanisch behandelen van buitengevels (met bijvoorbeeld kunststofschuimplaten, alle soorten lijm, zand en cement);

  • 7. het met de hand dan wel mechanisch behandelen c.q. herstellen van betonvlakken waarin al dan niet een wapening is opgenomen, met species bestaande uit cement of nadere bindmiddelen en zand of andere vulstoffen, daaronder mede begrepen een of meer componenten kunststof reparatiespecies al dan niet onder toevoeging van andere stoffen;

  • 8. het met de hand dan wel mechanisch vervaardigen of aanbrengen van ornamenten, lijstwerken of soortgelijke versieringen van bijvoorbeeld gips, zand, cement, kalk, kunststof of soortgelijke materialen;

  • 9. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van wit-, saus-, silicaat-, of soortgelijk werk;

  • 10. het met de hand dan wel mechanisch verwerken c.q. herstellen van ondergronden (met bijvoorbeeld cement of anderen bindmiddelen, zand of andere vulstoffen);

  • 11. het met de hand, mechanisch danwel op enigerlei andere wijze plaatsen c.q. aanbrengen c.q. monteren (ter vervaardiging) van al dan niet vrijhangende systeemplafonds, systeemwanden en/of (verhoogde)systeemvloeren, waarbij worden verwerkt metalen en/of minerale producten, kunststof of enigerlei ander materiaal, inclusief alle bijkomende werkzaamheden, zoals daar onder meer zijn het aanbrengen van een raamwerk c.q. bevestigingselementen, het aanbrengen van profielen/strips en het aanbrengen van armaturen;

  • 12. bij ieder van de hiervoor onder 1 tot en met 11 beschreven handelingen dient te worden gelezen: dan wel elk ander materiaal, dat kan worden toegepast ook als dat een andere verwerkingsmethode tot gevolg heeft;

  • 13. het vervaardigen van vloeren van cement of andere bindmiddelen en zand of anderen vulstoffen al dan niet onder toevoeging van andere stoffen voorzover een en ander geschiedt in samenhang met het verrichten van de hiervoor onder 1 tot en met 11 beschreven handelingen;

  • 14. het aanbrengen van: keramische, glazen, natuurstenen en/of kunststenen tegels; mineraal gebonden en/of kunststof gebonden producten, voorzover een en ander geschiedt in samenhang met het verrichten van de hiervoor onder 1 tot en met 11 beschreven handelingen;

  • 15. het verrichten van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden van niet constructieve bouwkundige aard, die rechtstreeks voortvloeien uit, althans op gronden van praktische aard moeten worden beschouwd als nauw samen te hangen met, de hiervoor onder 1 tot en met 11 beschreven handelingen, indien de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden van niet constructieve bouwkundige aard een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsuitvoering in een bepaalde onderneming;

  • 16. het ten behoeve van derden aanbrengen van betonémaille of ander materiaal ter afwerking van pleisterlagen zulks ongeacht de daarbij gebruikte methode, voorzover de werkzaamheden niet gericht zijn op de uitoefening van het schilders- of behangbedrijf en voorzover door een commissie welke haar bevoegdheden ontleent aan het Bedrijfschap, de betreffende onderneming heeft verklaard niet onder het stukadoorsbedrijf te ressorteren;

  • 17. het al dan niet systeemmatig verwerken van riet of rietmatten dan wel houtwol-. gips, gipskarton-, steenwol-, kunststofschuim- of soortgelijke platen tot een hechtgrond voor raap-, en pleister- of schuurwerk;

  • 18. het stellen van steengaas, metaalgaas, kunststofgaas of soortgelijke materialen tot een hechtgrond voor raap-, pleister- of schuurwerk;

  • 19. het aanbrengen van raaplagen op wanden, muren en gevels;

  • 20. het vertinnen van wanden, muren en gevels;

  • 21. het vervaardigen van sgrafitto’s;

  • 22. het vervaardigen van fresco’s.

Onder Terrazzobedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:

  • 1. het vervaardigen van kunstgraniet, terrazzo, sierbeton en andere soortgelijke door menging van zand, grint, steenslag (grof en gemalen) al dan niet uitsluitend met cement of andere bindmiddelen verkregen producten;

  • 2. het bewerken en/of afwerken van terrazzoproducten en -vloeren met de bedoeling het oppervlak de beoogde structuur, samenstelling of gebruikseigenschappen te geven door middel van verdichten, slijpen, schuren, boucharderen, polijsten en/of soortgelijke werkzaamheden.

Onder Vloerenbedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:

  • 1. het vervaardigen of bewerken dan wel afwerken van vloeren door menging van grint, steenslag of zand of mengsels daarvan al dan niet met andere vulstoffen en/of vezels met cement of andere bindmiddelen en/of toeslagstoffen;

  • 2. het monolithisch afwerken van vloeren door middel van het aanbrengen van een dunne pleisterlaag;

  • 3. het vervaardigen of bewerken van vloeren door menging van korrels, poeder of vezelachtige vulstoffen hetzij van organische hetzij van anorganische aard met bindmiddelen dan wel componenten welke tezamen met bindmiddel vormen;

  • 4. het in het werk uit een pasteuze of vloeibare massa vervaardigen en aanbrengen, of het bewerken van kunststof vloeren, slijtlagen, beschermlagen of andere afwerklagen al dan niet naadloos;

  • 5. het prepareren, bewerken of afwerken van niet constructieve cementgeboden of kunststof vloeren door middel van vlinderen, frezen, stralen, schuren en/of andere soortgelijke werkzaamheden.’

's-Gravenhage, 7 maart 2016

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, de Directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes

Naar boven