Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
De Nederlandsche Bank | Staatscourant 2013, 35423 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
De Nederlandsche Bank | Staatscourant 2013, 35423 | Besluiten van algemene strekking |
De Nederlandsche Bank N.V.,
Na overleg met de representatieve organisaties;
Gelet op de Wet op het financieel toezicht en het Besluit prudentiële regels Wft;
Gelet op Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn nr. 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen nr. 2006/48/EG en nr. 2006/49/EG (CRD IV; PbEU L 176), in het bijzonder de artikelen 128 en 141;
Gelet op Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (CRR; PbEU L 176), in het bijzonder de artikelen 26, 52, 63, 89, 115, 116, 148, 311, 400, 465, 467, 468, 473, 478, 479, 480, 481, 486 en 496;
Gelet op artikel 2 van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
Wet op het financieel toezicht;
Besluit prudentiële regels Wft;
de Nederlandsche Bank N.V.;
Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn nr. 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen nr. 2006/48/EG en nr. 2006/49/EG (PbEU L 176; richtlijn kapitaalvereisten of Capital Requirements Directive IV);
Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU L 176; verordening kapitaalvereisten of Capital Requirements Regulation);
Common Equity Tier 1 capital of Tier 1-kernkapitaal, als bedoeld in artikel 50 van de CRR;
Additional Tier 1 capital of Aanvullend Tier 1-kapitaal, als bedoeld in artikel 61 van de CRR;
Tier 2 capital of Tier 2-kapitaal, als bedoeld in artikel 71 van de CRR;
eigen vermogen of own funds, als bedoeld in artikel 72 van de CRR;
de Europese Bankenautoriteit (European Banking Authority);
door de EBA ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen (draft regulatory technical standards) of ontwerpen van technische uitvoeringsnormen (draft implementing technical standards), die door de Europese Commissie zijn bevestigd;
een kredietinstelling als bedoeld in artikel 4 van de CRR, dat wil zeggen een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft.;
een instelling of een onderneming waarop deze regeling op grond van artikel 1:3 van toepassing is.
1. Deze regeling is van toepassing op:
a. kredietinstellingen met zetel in Nederland;
b. kredietinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is en die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren;
c. beleggingsondernemingen met zetel in Nederland; en
d. beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is en die in Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten.
2. Deze regeling is van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen met zetel in Nederland en op clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren, tenzij de aard van een bepaling of de systematiek van deze regeling deze overeenkomstige toepassing uitsluit.
1. Ter voldoening van de eigenvermogensvereisten als bedoeld in artikel 92, eerste lid, van de CRR kunnen aanvullend-tier 1-instrumenten (AT1 instrumenten) als bedoeld in artikel 52 van de CRR en tier-2 instrumenten (T2 instrumenten) als bedoeld in artikel 63 van de CRR, uitsluitend in aanmerking worden genomen als AT1 kapitaal onderscheidenlijk als T2 kapitaal, indien de voorgenomen emissie van deze instrumenten vooraf en tijdig aan DNB ter toetsing wordt voorgelegd, onder overlegging van alle benodigde informatie, bedoeld in het vierde lid, uit welke informatie blijkt dat is voldaan aan alle vereisten van artikel 52 van de CRR onderscheidenlijk artikel 63 van de CRR, alsmede dat is voldaan aan de relevante technische reguleringsnormen van de EBA.
2. Het in aanmerking nemen van de AT1 instrumenten als bedoeld in artikel 52 van de CRR en van T2 instrumenten als bedoeld in artikel 63 van de CRR is uitsluitend mogelijk vanaf het moment dat DNB schriftelijk heeft bevestigd dat aan alle vereisten zoals opgenomen in de CRR en de relevante technische reguleringsnormen van de EBA is voldaan.
3. DNB beslist op een aanvraag tot het in aanmerking nemen van AT1 instrumenten als bedoeld in artikel 52 van de CRR of van T2 instrumenten als bedoeld in artikel 63 van de CRR uiterlijk acht weken nadat de instelling alle informatie als bedoeld in het vierde lid aan DNB heeft verstrekt.
4. De instelling die AT1 instrumenten of T2 instrumenten ter toetsing voorlegt aan DNB, verstrekt in ieder geval de volgende documentatie:
a. een onderbouwde en ondertekende aanvraag voor de toetsing van het instrument;
b. een prospectus en term-sheet welke een beschrijving van de karakteristieken van het instrument bevatten;
c. een analyse waaruit blijkt dat het instrument voldoet aan de vereisten zoals opgenomen in deel 2 van de CRR en de relevante technische reguleringsnormen van de EBA, waarbij per clausule in het prospectus en de term-sheet dan wel de leningovereenkomst wordt geduid op welk criterium uit de CRR deze bepaling betrekking heeft en hoe hiermee voldaan wordt aan het relevante criterium uit de CRR;
d. een beschrijving waaruit blijkt dat het instrument past in de planning van het kapitaalmanagement van de instelling;
e. indien de emissie samenhangt met een terugkoop of vervanging van een instrument, ten minste: een term-sheet van het oorspronkelijke instrument en de tekst met voorwaarden van het te vervangen of terug te kopen instrument, inclusief een beschrijving van doel en beoogde wijze waarop de terugkoop of vervanging van het instrument zal geschieden;
f. indien de initiële rente of couponrente te betalen op het instrument periodiek aangepast wordt of kan worden of de basis van de rentevoet op een vooraf bepaald tijdstip in de toekomst van vast naar variabel verandert, ten minste: een beschrijving, waar mogelijk aangevuld met berekeningen, waaruit blijkt dat geen aflossingsprikkel ontstaat bij de aanpassing van de rentevoet;
g. een beschrijving van de behandeling van het instrument in de financiële verslaggeving van de instelling welke het instrument uit geeft en de wijze waarop de in financiële verslaggeving van de instelling de informatie over het instrument openbaar gemaakt zal worden; en
h. indien in het prospectus of het term-sheet, bedoeld onder b, wordt aangegeven dat gebruik wordt gemaakt van een special purpose entity, als omschreven in artikel 83 van de CRR, ten minste:
– een beschrijving van de juridische structuur van de special purpose entity;
– het intragroepsinstrument; en
– een met redenen omklede beschrijving van de verschillen tussen het intragroepsinstrument en het externe instrument.
5. Waar dat nodig is voor een adequate beoordeling van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, kan DNB in aanvulling op het vierde lid aanvullende informatie opvragen bij de instelling.
1. Een instelling die de voorgenomen uitgifte van een CET1-instrument ingevolge artikel 26, derde lid, van de CRR ter goedkeuring voorlegt aan DNB, overlegt daarbij de volgende documentatie:
a. een onderbouwde en ondertekende aanvraag tot goedkeuring van het desbetreffende instrument;
b. voor zover van toepassing: het prospectus; en
c. overige gegevens of bescheiden die relevant zijn voor de in de aanhef bedoelde beoordeling door DNB.
2. Onverminderd het eerste lid, kan DNB de instelling verzoeken nadere gegevens of bescheiden te verstrekken die DNB met het oog op de in het eerste lid bedoelde toetsing nodig acht. Artikel 1:4, derde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Telkens waar de CRR de toestemming van de bevoegde autoriteit voorschrijft voor het uitoefenen van een optie of discretie door de instelling, vraagt de instelling deze toestemming aan DNB.
2. Instellingen melden hun keuze voor een optie of discretie uit de CRR waarvoor geen toestemming van DNB is vereist aan DNB. Indien van toepassing geven instellingen bij deze melding aan dat is voldaan aan de toepasselijke voorwaarden van de CRR voor het toepassen van de betreffende optie of discretie, alsmede aan de relevante technische reguleringsnormen of technische uitvoeringsnormen van de EBA. Deze melding vindt in ieder geval plaats indien het een optie of discretie betreft uit de volgende artikelen van de CRR:
artikel 33 derde lid, artikel 42 onderdeel a, artikel 45 onderdeel a, artikel 57 onderdeel a, artikel 67 onderdeel c, artikel 69 onderdeel a, artikel 90, artikel 94 eerste lid, artikel 102 vierde lid, artikel 111 tweede en derde lid, artikel 125 derde lid, artikel 126 derde lid, artikel 132 derde lid, artikel 137 eerste lid, artikel 138, artikel 152 vierde lid, artikel 155 eerste lid, artikel 160 vierde lid, artikel 166 achtste lid onderdeel e, artikel 180 tweede lid onderdeel c, artikel 193 derde lid, artikel 194 derde en vierde lid, artikel 197 vierde en vijfde lid, artikel 199 tweede, derde en vierde lid, artikel 202, artikel 214 eerste lid, artikel 221 vijfde lid, artikel 222 zesde lid, artikel 223 zesde lid, artikel 227 eerste en tweede lid, artikel 230 derde lid, artikel 243 eerste lid, artikel 244 eerste lid, artikel 246 tweede lid, artikel 254, artikel 255 eerste lid, artikel 258, artikel 266 eerste en derde lid, artikel 271 tweede lid, artikel 301 tweede lid, artikel 303 vierde lid, artikel 305 tweede en vierde lid, artikel 314 tweede lid, artikel 331 tweede lid, artikel 340 eerste lid, artikel 345 eerste lid, artikel 350 tweede en derde lid, artikel 356 eerste lid, artikel 361, artikel 402 derde lid en artikel 421 vijfde lid.
3. DNB plaatst een formulier op haar website waarmee de toestemmingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden aangevraagd respectievelijk de meldingen, bedoeld in het tweede lid, kunnen worden gedaan.
1. Onder regionale en lokale overheden als bedoeld in artikel 115 van de CRR worden verstaan:
a. in Nederland: provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen met een bestuurlijk karakter;
b. in de overige lidstaten van de Europese Unie: regionale en lokale overheden die door de toezichthouder op financiële ondernemingen in het betrokken land op de lijst zijn geplaatst van regionale en lokale overheden waarvoor hetzelfde risicogewicht geldt als voor hun centrale overheid;
c. in de Verenigde Staten, Canada, Japan, Republiek Korea, Hong Kong, Singapore, Australië, Nieuw-Zeeland en Zwitserland: regionale en lokale overheden die door de toezichthouder op financiële ondernemingen op de lijst zijn geplaatst van regionale en lokale overheden waarvoor hetzelfde risicogewicht geldt als voor hun centrale overheid, indien:
– geen verschil in risico bestaat vanwege de specifieke bevoegdheden van de regionale en lokale overheden om inkomsten te verkrijgen; en
– het bestaan van specifieke institutionele regels waardoor de kans dat genoemde overheden in gebreke blijven, wordt verminderd.
Posities ten aanzien van deze regionale en lokale overheden worden door DNB behandeld als posities ten aanzien van de centrale overheid.
2. Onder publiekrechtelijke lichamen als bedoeld in artikel 116 van de CRR worden verstaan: de rijksuniversiteiten, de gemeentelijke universiteit te Amsterdam, de bijzondere universiteiten te Amsterdam, Nijmegen en Tilburg, alsmede de aan deze universiteiten verbonden academische ziekenhuizen, dan wel kerkgenootschappen en andere godsdienstige gemeenschappen met publiekrechtelijke grondslag.
1. Een instelling berekent het maximaal uitkeerbare bedrag (Maximum Distributable Amount – MDA), als bedoeld in artikel 141, vierde lid, van de CRD IV, als het product van de uitkeerbare winst, bedoeld in het tweede lid, en het percentage, bedoeld in het derde lid.
2. De uitkeerbare winst als bedoeld in het eerste lid bedraagt de som van onderdeel a en b minus onderdeel c:
a. interim winsten, berekend ingevolge Titel 2 Boek 9 van het Burgerlijk wetboek of de toepasselijke internationale jaarrekeningstandaarden, voor zover deze winsten nog niet zijn toegerekend aan het CET1 kapitaal zoals bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de CRR en voor zover deze winsten zijn gegenereerd sinds de meeste recente beslissing over handelingen, als bedoeld in artikel 141, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de CRD IV; en
b. winsten, berekend ingevolge Titel 2 Boek 9 van het Burgerlijk wetboek of de toepasselijke internationale jaarrekeningstandaarden, voor zover deze winsten nog niet zijn toegerekend aan het eigen vermogen en voor zover deze winsten zijn gegeneerd sinds de meeste recente beslissing over handelingen, als bedoeld in artikel 141, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de CRD IV;
c. de te betalen belasting als de winsten, bedoeld in onderdelen a en b van dit lid, door de bank of beleggingsonderneming zouden worden aangehouden.
3. Een bank of beleggingsonderneming, stelt het percentage als bedoeld in het eerste lid vast door de waarde van het CET1 kapitaal, voor zover dit niet wordt gebruikt om te voldoen aan de solvabiliteitsvereiste uit hoofde van artikel 92, eerste lid, onderdeel c, van de CRR, af te zetten tegen het gecombineerde buffervereiste, als bedoeld in artikel 128, onderdeel 6, van de CRD IV, waarbij:
a. indien de omvang van het CET1 kapitaal afgezet tegen de vereiste kapitaalbuffer kleiner is dan vijfentwintig procent, het percentage nul procent (0%) bedraagt;
b. indien de omvang van het CET1 kapitaal afgezet tegen de vereiste kapitaalbuffer kleiner is dan vijftig procent, het percentage twintig procent (20%) bedraagt;
c. indien de omvang van het CET1 kapitaal afgezet tegen de vereiste kapitaalbuffer kleiner is dan vijfenzeventig procent, het percentage veertig procent (40%) bedraagt;
d. indien de omvang van het CET1 kapitaal afgezet tegen de vereiste kapitaalbuffer kleiner is dan honderd procent, het percentage zestig procent (60%) bedraagt;
e. indien de omvang van het CET1 kapitaal groter is dan de vereiste kapitaalbuffer, het percentage honderd procent (100%) bedraagt.
4. Een instelling beschikt over adequate procedures om te waarborgen dat de berekening van het maximaal uitkeerbare bedrag (Maximum Distributable Amount – MDA), als bedoeld in het eerste lid, accuraat is.
Indien een CCP is gestopt met het berekenen van de KCCP in de zin van artikel 308, derde lid, van de CRR, dan mogen instellingen de alternatieve formule uit artikel 310 van de CRR gebruiken om het vereiste eigen vermogen voor hun handelspositie op de CCP en de bijdrage aan het faillissementsfonds voor de CCP zoals omschreven in artikel 311, tweede lid, van de CRR te berekenen, mits aan de volgende vereisten is voldaan:
a. de CCP heeft conform artikel 311, eerste lid, onderdeel a, van de CRR aan de instelling gemeld dat de CCP gestopt is met het berekenen van de KCCP; en
b. naar het oordeel van DNB is voldaan aan de voorwaarden van artikel 311, tweede lid, van de CRR.
Gelet op artikel 400, tweede lid, van de CRR zijn de volgende posities vrijgesteld van het vereiste uit artikel 395, eerste lid, van de CRR:
a. gedekte obligaties in de zin van artikel 129, eerste, derde en zesde lid, van de CRR tot een maximum van 100% van het in aanmerking komend kapitaal;
b. posities, waaronder deelnemingen of andere belangen, die een instelling heeft met betrekking tot haar moederonderneming, andere dochterondernemingen van de moederonderneming en haar eigen dochterondernemingen, voor zover:
– deze groepsondernemingen opgenomen zijn in het toezicht op geconsolideerde basis waaraan de instelling zelf onderworpen is, overeenkomstig de CRR, de richtlijn financiële conglomeraten of overeenkomstig daaraan gelijkwaardige, in een derde land geldende prudentiële standaarden;
– de instelling aan DNB heeft aangetoond dat zij in redelijkheid niet aan de limieten van de grote postenregeling voor de betreffende posities kan voldoen;
– de instelling aan DNB heeft aangetoond dat de posities op haar groepsondernemingen passen binnen de beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf en dat de instelling beschikt over solide risicomanagementprocedures aan de hand waarvan zij doorlopend nagaat en ervoor zorgt dat de grote posities op groepsondernemingen aansluiten op haar risicoprofiel; en
– de instelling aan DNB heeft aangetoond dat de posities op groepsondernemingen passen binnen de gezonde balansverhoudingen van de instelling en de desbetreffende groepsondernemingen, zowel voor wat betreft de bruto- als netto omvang als voor wat betreft looptijden;
c. activa die vorderingen op, en andere posities, waaronder deelnemingen of andere belangen, met betrekking tot regionale of centrale kredietinstellingen vertegenwoordigen waarmee de kredietinstelling krachtens wettelijke of statutaire bepalingen in het kader van een netwerk is verbonden en die op grond van die bepalingen belast zijn met de verevening van onderlinge geldposities binnen het netwerk;
d. activa die vorderingen op centrale banken vertegenwoordigen in de vorm van bij deze centrale banken aan te houden voorgeschreven minimumreserves die in de nationale valuta luiden; en
e. 50% van de documentaire kredieten met middelhoog tot laag risico buiten de balanstelling en van de niet-opgenomen kredietfaciliteiten buiten de balanstelling, bedoeld in bijlage 1 van de CRR, alsmede, met instemming van DNB, 80% van andere dan leninggaranties met een wettelijke of bestuursrechtelijke grondslag die voor de leden worden verstrekt door onderlinge garantiesystemen met de status van kredietinstelling.
Gelet op artikel 148, tweede lid, van de CRR hanteren de moederonderneming en dochterondernemingen van een instelling die een IRB model hanteert uiterlijk vanaf 1 januari 2017 voor alle posities een IRB model. DNB kan deze periode verkorten of verlengen, indien daartoe aanleiding bestaat op grond van de aard of de omvang van de betreffende instelling of van het aantal en de aard van de toe te passen ratingsystemen.
1. Gelet op artikel 465, tweede lid, van de CRR wordt de vereiste CET1 ratio voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 vastgesteld op 4,5%.
2. Gelet op artikel 465, tweede lid, van de CRR wordt de vereiste Tier 1 ratio voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 vastgesteld op 6%.
Gelet op artikel 467, derde lid, van de CRR worden de percentages waarvoor de ongerealiseerde verliezen gerelateerd aan activa of passiva die worden gewaardeerd op de reële waarde kunnen worden toegepast, als volgt vastgesteld:
a. voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 20%;
b. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 40%;
c. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 60%;
d. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 80%;
e. voor de periode vanaf 1 januari 2018, 100%.
Gelet op artikel 468, eerste lid, van de CRR worden de percentages waarvoor de ongerealiseerde winsten gerelateerd aan activa of passiva die worden gewaardeerd op de reële waarde kunnen worden toegepast, als volgt vastgesteld:
a. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 60%;
b. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 40%;
c. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 20%;
d. voor de periode vanaf 1 januari 2018, 0%.
Indien een instelling voldoet aan de vereisten van artikel 473, eerste lid, van de CRR, is het deze instelling toegestaan om voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 de berekening als bedoeld in artikel 473, tweede en derde lid, van de CRR toe te passen.
1. Gelet op artikel 478, derde lid, onderdeel a, van de CRR worden de percentages voor onderdelen b, d en e van artikel 36, eerste lid, van de CRR als volgt vastgesteld:
a. voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 20%;
b. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 40%;
c. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 60%;
d. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 80%;
e. voor de periode vanaf 1 januari 2018, 100%.
2. Gelet op artikel 478, derde lid, onderdeel a, van de CRR worden de percentages voor onderdeel c van artikel 36, eerste lid, van de CRR, voor zover de uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, als volgt vastgesteld:
a. voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 20%;
b. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 40%;
c. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 60%;
d. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 80%;
e. voor de periode vanaf 1 januari 2018, 100%.
3. Gelet op artikel 478, derde lid, onderdeel a, van de CRR worden de percentages voor onderdelen a, f, g en h van artikel 36, eerste lid, van de CRR als volgt vastgesteld: voor de periode vanaf 1 januari 2014, 100%.
4. Gelet op artikel 478, derde lid, onderdeel b, van de CRR worden de percentages voor onderdeel c van artikel 36, eerste lid, van de CRR voor zover de uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en voortvloeien uit tijdelijke verschillen, en voor onderdeel i van artikel 36, eerste lid, van de CRR als volgt vastgesteld:
a. voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 0%;
b. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 10%;
c. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 20%;
d. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 30%;
e. voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018, 40%;
f. voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, 50%;
g. voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, 60%;
h. voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021, 70%;
i. voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022, 80%;
j. voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023, 90%;
k. voor de periode vanaf 1 januari 2024, 100%.
5. Gelet op artikel 478, derde lid, onderdeel c, van de CRR worden de percentages voor onderdelen b tot en met d van artikel 56, eerste lid, van de CRR als volgt vastgesteld: voor de periode vanaf 1 januari 2014, 100%.
6. Gelet op artikel 478, derde lid, onderdeel d, van de CRR worden de percentages voor onderdelen b tot en met d van artikel 66, eerste lid, van de CRR als volgt vastgesteld: voor de periode vanaf 1 januari 2014, 100%.
Gelet op artikel 479, vierde lid, van de CRR worden de percentages als volgt vastgesteld:
a. voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 80%;
b. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 60%;
c. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 40%;
d. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 20%;
e. voor de periode vanaf 1 januari 2018, 0%.
Gelet op artikel 480, derde lid, van de CRR wordt de factor als volgt vastgesteld: voor de periode vanaf 1 januari 2014, 1.
Gelet op artikel 481, vijfde lid, van de CRR worden de percentages uit het derde en vierde lid van dat artikel als volgt vastgesteld: voor de periode vanaf 1 januari 2014, 0%.
Gelet op artikel 486, zesde lid, van de CRR worden de percentages, als volgt vastgesteld:
a. voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 80%;
b. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 70%;
c. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 60%;
d. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 50%;
e. voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018, 40%;
f. voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, 30%;
g. voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, 20%;
h. voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021, 10%;
i. voor de periode vanaf 1 januari 2022, 0%.
De in artikel 129, eerste lid, onderdelen d en e, van de CRR vermelde limiet van 10% geldt tot en met 31 december 2017 niet voor preferente aandelen die zijn uitgegeven door Franse ‘Fonds Communs de Créances’ of door securitisatie-instellingen die gelijkwaardig zijn aan Franse ‘Fonds Communs de Créances’, mits wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in artikel 496, eerste lid, van de CRR.
De volgende regelingen van DNB worden ingetrokken:
a. Regeling solvabiliteitseisen kredietrisico en grote posities Wft 2010;
b. Regeling solvabiliteitseisen marktrisico Wft 2011;
c. Regeling solvabiliteitseisen operationeel risico Wft 2010;
d. Regeling hybride instrumenten banken en andere financiële ondernemingen (exclusief verzekeraars) Wft 2010;
e. Regeling securitisaties Wft 2010;
f. Regeling uitsluiting solvabiliteitsaftrek immateriële activa.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Amsterdam, 9 december 2013
De Nederlandsche Bank N.V. J. Sijbrand, directeur.
In navolging van de financiële crisis is op Europees niveau besloten dat een ‘single rule book’ noodzakelijk is om het toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in Europa te harmoniseren. Hiermee wordt onder meer beoogd om de financiële stabiliteit in Europa te versterken. Tevens wordt zo een Europees ‘level playing field’ gewaarborgd.
De Capital Requirements Directive IV (CRD IV1 ) en de Capital Requirements Regulation (CRR2) implementeren de vereisten uit het Bazel III akkoord voor banken. In Europa is ervoor gekozen om deze regels ook deels van toepassing te verklaren op beleggingsondernemingen. De CRD IV en de CRR beogen te komen tot een versterking van de financiële soliditeit, stabiliteit en weerbaarheid van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (in deze toelichting verder gezamenlijk aangeduid als instellingen).
De CRR omvat onder meer regels omtrent het eigen vermogen en de solvabiliteit van instellingen, regelingen omtrent grote posities en omtrent de posities die instellingen innemen ten aanzien van securitisaties, regels over de vereiste liquiditeit en de maximale leverage ratio en de rapportageverplichtingen. Eventueel kunnen op grond van de CRD IV aanvullende kapitaalbuffervereisten worden gesteld. Daarnaast bevat de CRD IV vereisten omtrent de governance en het beloningsbeleid.
Met de CRR wordt maximumharmonisatie beoogd. Hierdoor vervallen veel van de nationale opties en discreties uit de voorlopers van de CRR en de CRD IV, te weten de CRD II en de CRD III3. De bestaande toezichthouderregelingen van DNB kunnen daarom worden ingetrokken (zie hiertoe artikel 6:1 van deze regeling).
In deze toezichthouderregeling zijn de opties en discreties uit de CRR die zijn gericht tot de nationale bevoegde autoriteit (voor de CRR zal dat DNB zijn) ingevuld. De opties en discreties voor de lidstaten zullen in Nederland worden ingevuld door de Minister van Financiën. Eventuele invulling van opties en discreties die voortvloeien uit de CRD IV is afhankelijk van de implementatie van de CRD IV in de Wft en aanverwante algemene maatregelen van bestuur, meer in het bijzonder in het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr). Pas als die implementatiewet en -besluiten gereed zijn, is het voor DNB duidelijk welke ruimte zij heeft om nader zaken in te vullen in deze regeling. Overigens is in artikel 2:2:1 van deze regeling al wel de vereiste berekening van het maximaal uitkeerbare bedrag (Maximum Distributable Amount – MDA) opgenomen.
DNB heeft bij het opstellen van deze regeling onderscheid gemaakt tussen ‘generieke’ opties en discreties, en ‘individuele’ opties en discreties. Deze laatste zijn niet in deze regeling opgenomen, aangezien verzoeken tot toepassing daarvan op basis van individuele aanvragen worden beoordeeld. Generieke opties en discreties die DNB niet toepast, zijn evenmin in deze regeling opgenomen. Niet alle bestaande toezichthouderregelingen van DNB worden ingetrokken vanaf 1 januari 2014, en blijven dan ook na 1 januari 2014 bestaan. Zo blijven bijvoorbeeld de nationale voorschriften op het gebied van de liquiditeitsvereisten voor instellingen waaraan DNB een vergunning heeft verleend gehandhaafd totdat de bindende minimumnormen voor de vereiste liquiditeitsdekking (Liquidity Coverage Requirement – LCR) nader zijn gespecificeerd en volledig in de Europese Unie worden ingevoerd.
In dit artikel zijn enkele definities opgenomen. Voor het overige wordt aangesloten bij de definities uit de CRD IV en de CRR.
De begrippen uit artikel 89 van de CRR zullen nader worden uitgewerkt in artikel 1:2 van deze toezichthouderregeling. Deze uitwerking zal kunnen plaatsvinden nadat voor dit onderdeel van deze regeling door het ministerie van Financiën een delegatiegrondslag is gecreëerd in het Besluit prudentiële regels Wft. Naar verwachting zal dat medio 2014 het geval zijn.
Deze regeling is, in lijn met de CRD IV en de CRR, van toepassing op kredietinstellingen (banken) en beleggingsondernemingen die in Nederland onder doorlopend prudentieel toezicht van DNB staan. In aanvulling daarop is deze regeling van toepassing op (‘stand alone’) clearinginstellingen die in Nederland onder doorlopend prudentieel toezicht van DNB staan.
Dit artikel dient ter formalisering van de documentatievereisten voor de aanvragen aan DNB om instrumenten te kunnen aanmerken als AT1 en T2 kapitaal. Het in aanmerking nemen van AT1 instrumenten of van T2 instrumenten is pas mogelijk vanaf het moment dat DNB schriftelijk heeft bevestigd dat aan alle vereisten zoals opgenomen in de CRR en de relevante technische reguleringsnormen van de EBA is voldaan, zo is uitdrukkelijk bepaald in het tweede lid. Een dergelijke schriftelijke bevestiging van DNB kan ook per (beveiligde) e-mail aan de betrokken instelling worden bekendgemaakt4.
Tevens worden in het derde lid van dit artikel 1:4 de beslistermijnen die DNB hanteert bij de toetsing van AT1- en T2 instrumenten geëxpliciteerd. De beslistermijn voor DNB vangt aan op de eerste dag na die waarop een volledige aanvraag is ingediend. In het geval DNB op een later moment nadere informatie vraagt die van belang is om een inhoudelijke beslissing op die aanvraag te kunnen nemen, heeft dat in beginsel geen invloed op de beslistermijn.
DNB zal zich inspannen om de in het derde lid van artikel 1:4 vermelde beslistermijnen zoveel mogelijk te halen. De betrokken instelling doet er verstandig aan om bij de planning van een (her)uitgifte van AT1- of T2 instrumenten rekening houden met de geldende beslistermijnen voor DNB, door tijdig een aanvraag in te dienen en tijdig alle informatie als bedoeld in het vierde lid te overleggen.
Op grond van artikel 26, derde lid, van de CRR dient DNB als bevoegde autoriteit vooraf te beoordelen of de (voorgenomen) uitgifte van CET1-instrumenten voldoet aan de gestelde vereisten in de artikelen 28 of 29 van de CRR, en goedkeuring te verlenen voor de kwalificatie van deze uit te geven instrumenten als CET1. Omdat de CRR weliswaar deze goedkeuringsprocedure voorschrijft maar daarbij geen nadere invulling geeft aan de aanvraag- en besluitprocedure, acht DNB het noodzakelijk daarover een aanvullende procedurebepaling in artikel 1:5 op te nemen. Dit artikel regelt de door de aanvrager te verstrekken gegevens en bescheiden, alsmede de procedurele regels die DNB – overeenkomstig de Awb – zal hanteren.
De CRR laat ruimte aan de betreffende instelling om een vrij groot aantal opties en discreties uit te oefenen. Indien het opties of discreties betreft die niet al vooraf aan DNB hoeven te worden gemeld, bijvoorbeeld omdat DNB daar voorafgaande toestemming voor dient te geven, dan dient de instelling op grond van deze bepaling aan DNB te melden dat zij een bepaalde optie of discretie uitoefent. Indien de instelling aan voorwaarden moet voldoen om een optie of discretie te mogen uitoefenen, dan dient de instelling bij deze melding aan te tonen dat zij aan die voorwaarden voldoet. Voor het doen van deze meldingen zal DNB op haar website een formulier plaatsen. Deze meldingen zijn voor DNB van belang om per afzonderlijke instelling een volledig overzicht te hebben van de opties en discreties waarvan die instelling gebruikmaakt. Een melding dient te worden gedaan vóórdat een instelling van een concrete optie of discretie gebruikmaakt.
In het eerste lid van artikel 1:7 zijn de regionale en lokale overheden aangewezen, in de zin van artikel 115 van de CRR. Onder dit begrip vallen ook zogeheten openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn bij dit laatste uitgezonderd, omdat Caribisch Nederland weliswaar onderdeel is van het land Nederland, maar geen onderdeel uitmaakt van het grondgebied van de Europese Unie.
Deze paragraaf wordt later ingevuld voordat met de daadwerkelijke ingroei moet worden begonnen en de EBA technische regulerings- of uitvoeringsnormen heeft gesteld over de methodiek.
Dit hoofdstuk 3 is gereserveerd voor de nadere invulling van de bevoegdheden uit – onder meer – artikel 124, tweede lid, en artikel 458 van de CRR. Indien de aanscherpingen uit deze artikelen aan de orde zijn, zullen deze hun beslag krijgen in dit hoofdstuk 3.
Momenteel wordt in het Bazels Comité gesproken over een andere berekening voor de KCCP dan die uit artikel 310 van de CRR. De mogelijkheid uit artikel 4:1 van deze regeling om de berekening uit artikel 310 van de CRR te gebruiken vervalt indien er veranderingen komen op het raamwerk voor het vereiste kapitaal dat dient te worden aangehouden voor posities op CCPs.
Dit betreft een beleidsarme implementatie. Bestaande opties, zoals deze gelden tot en met 31 december 2013 en tot die datum zijn opgenomen in de Regeling solvabiliteitseisen kredietrisico en grote posities Wft 2010, blijven behouden voor zover de CRR die mogelijkheid biedt.
De invulling van de optie uit artikel 400, tweede lid, onderdeel c, van de CRR betreft materieel voortzetting van het huidige beleid. Onder huidig recht kon een ontheffing (waiver) worden verstrekt op grond van artikel 3:57, zevende lid, van de Wft. Vanaf de inwerkingtreding van de Wijzigingswet ter implementatie van de CRD IV, komt deze grondslag echter te vervallen. Met de implementatie van de optie van artikel 400, tweede lid, onderdeel c, van de CRR op de manier als in artikel 4:2 onderdeel b, van deze regeling weergegeven, is geen materiële wijziging bedoeld. Van een ontheffing is echter geen sprake meer. Indien de instelling de genoemde voorwaarden weet aan te tonen, zijn de genoemde posities uitgezonderd van de grote postenlimiet. Deze dienen echter wel te worden gerapporteerd.
De opties van de artikelen 400, tweede lid, onderdelen b, e, f en h, van de CRR worden niet uitgeoefend. Deze opties bestaan ook reeds in de CRD III en worden in de tot 1 januari 2014 geldende Regeling solvabiliteitseisen voor het kredietrisico en grote posities Wft 2010 evenmin uitgeoefend. DNB ziet geen redenen om deze keuze te herzien. De opties van de artikelen 400, tweede lid, onderdelen c, d, g en i, van de CRR worden wel uitgeoefend, zoals blijkt uit artikel 4:2, onderdelen b tot en met e, van deze regeling. Ook dit betreft voortzetting van het huidige beleid. De optie van artikel 400, tweede lid, onderdeel a, van de CRR – dat wil zeggen de optie om posities in covered bonds uit te zonderen van de limieten voor grote posten – wordt naar verwachting door het ministerie van Financiën gecontinueerd in artikel 102 van het Bpr. Vooruitlopend daarop is deze optie ook in artikel 4:2, onderdeel a, van deze regeling opgenomen.
In de Regeling solvabiliteitseisen kredietrisico en grote posities Wft 2010 hanteerde DNB een vaste maximale ‘roll-out’ periode van drie jaar. Deze periode wordt gehandhaafd met de mogelijkheid om daarvan af te wijken indien de specifieke omstandigheden van de betreffende bank daartoe aanleiding geven.
De CRR biedt de mogelijkheid tot een geleidelijke uitfasering van de ‘oude stijl’ instrumenten en een geleidelijke infasering van nieuwe aftrekposten. DNB heeft voor een gebalanceerde transitieregeling voor kapitaal gekozen. Deze transitieregeling houdt in dat de instellingen op grond van de implementatie van artikel 465 van de CRR in artikel 5:1 van deze regeling direct op 1 januari 2014 dienen te voldoen aan de vereisten van artikel 92, eerste lid, onderdelen a en b, van de CRR; met andere woorden dat instellingen per die datum ten minste 4,5% CET1 kapitaal en ten minste 6% T1 kapitaal dienen aan te houden. In de opvolgende artikelen is ruimte gevonden voor een geleidelijke transitie van aftrekposten en filters. Indien in de CRR een bandbreedte wordt gegeven waartussen de bevoegde autoriteit een toepasselijk percentage dient vast te stellen is dit gefixeerde percentage in Hoofdstuk 5 van deze regeling gegeven.
Met artikel 6:1 van deze regeling wordt tevens een aantal bestaande toezichthouderregelingen van DNB ingetrokken. De volgende regelingen worden in hun geheel ingetrokken:
a. Regeling solvabiliteitseisen kredietrisico en grote posities Wft 20105;
b. Regeling solvabiliteitseisen marktrisico Wft 20116;
c. Regeling solvabiliteitseisen operationeel risico Wft 20107;
d. Regeling hybride instrumenten banken en andere financiële ondernemingen (exclusief verzekeraars) Wft 20108;
e. Regeling securitisaties Wft 20109; en
f. Regeling uitsluiting solvabiliteitsaftrek immateriële activa10.
De overige slotbepalingen spreken voor zichzelf en behoeven geen toelichting.
De Nederlandsche Bank N.V. J. Sijbrand, directeur.
‘CRD IV’ staat voor de Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn nr. 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen nr. 2006/48/EG en nr. 2006/49/EG (PbEU L 176).
‘CRR’ staat voor de Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffendeprudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012(PbEU L 176), zoals gecorrigeerd bij de Rectificatie van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raadvan 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging vanVerordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU L 208)
‘CRD II’ betreft de Richtlijn nr. 2009/111/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot wijziging van de richtlijnen nr. 2006/48/EG, nr. 2006/49/EG en nr. 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer (PbEU L 302), alsmede twee Commissie-richtlijnen (nr. 2009/27/EG en nr. 2009/83/EG, beide wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft). ‘CRD III’ is Richtlijn nr. 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid (PbEU L 329).
De CRD II- en CRD III-richtlijnen zijn in Nederland geïmplementeerd bij de Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van CRD II (Stb. 2011, 669), welke implementatiewet met ingang van 30 december 2011 in werking is getreden.
De oorspronkelijke citeertitel van deze regeling luidt: Regeling solvabiliteitseisen voor het kredietrisico (Stcrt. 2006, 248). Bij de Wijzigingsregeling solvabiliteitseisen Wft 2010 in verband met de implementatie van de CRD II richtlijnen (Stcrt. 2010, 17090) is deze citeertitel met ingang van 31 oktober 2010 gewijzigd in: Regeling solvabiliteitseisen kredietrisico en grote posities Wft 2010. Deze toezichthouderregeling is onder meer met ingang van 31 december 2010 en 1 januari 2011 gewijzigd met de Wijzigingsregeling CRD III tranche 1 Wft 2011 (Stcrt. 2010, 20938). Een tussentijdse wijziging van deze regeling heeft plaatsgevonden bij de Veegregeling toezichthouderregelingen DNB (Stcrt. 2007, 245; in werking getreden met ingang van 20 december 2007, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2007).
De oorspronkelijke citeertitel van deze regeling luidt: Regeling solvabiliteitseisen voor het marktrisico (Stcrt. 2006, 248). Deze citeertitel is bij de hiervoor genoemde Wijzigingsregeling (Stcrt. 2010, 17090) met ingang van 31 oktober 2010 gewijzigd in: Regeling solvabiliteitseisen marktrisico Wft 2010 en is bij de Wijzigingsregeling CRD III tranche 2 Wft 2011 (Stcrt. 2011, 12179) opnieuw gewijzigd in: Regeling solvabiliteitseisen marktrisico Wft 2011. Een tussentijdse wijziging van deze regeling heeft plaatsgevonden bij de Veegregeling toezichthouderregelingen DNB (Stcrt. 2007, 245; in werking getreden met ingang van 20 december 2007, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2007).
De oorspronkelijke citeertitel van deze regeling luidt: Regeling solvabiliteitseisen voor het operationeel risico (Stcrt. 2006, 248). Deze citeertitel is bij de hiervoor genoemde Wijzigingsregeling (Stcrt. 2010, 17090) met ingang van 31 oktober 2010 gewijzigd in: Regeling solvabiliteitseisen operationeel risico Wft 2010. Een tussentijdse wijziging van deze regeling heeft plaatsgevonden bij de Veegregeling toezichthouderregelingen DNB (Stcrt. 2007, 245; in werking getreden met ingang van 20 december 2007, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2007).
Zie Stcrt. 2010, 17099, in werking getreden met ingang van 31 oktober 2010, met dien verstande dat deze regeling voor het eerst van toepassing is met ingang van 31 december 2010.
Zie Stcrt. 2010, 17098, in werking getreden met ingang van 31 oktober 2010, met dien verstande dat deze regeling voor het eerst van toepassing is met ingang van 31 december 2010.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-35423.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.