Regeling van De Nederlandsche Bank N.V. van 16 december 2010 tot wijziging van de Regeling solvabiliteitseisen kredietrisico en grote posities Wft 2010 in verband met de implementatie van de CRD III richtlijn (Wijzigingsregeling CRD III tranche 1 Wft 2011)

De Nederlandsche Bank N.V.,

Na raadpleging van de betrokken representatieve organisaties;

Gelet op de artikelen 61, vijfde lid, 72, eerste lid, 73, tweede lid, van het Besluit prudentiële regels Wft;

Gelet op de CRD III richtlijn nr. 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid (PbEU L 329);

Besluit:

ARTIKEL I – WIJZIGING VAN DE REGELING SOLVABILITEITSEISEN KREDIETRISICO EN GROTE POSITIES WFT 2010

De Regeling solvabiliteitseisen kredietrisico en grote posities Wft 2010 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 2:29 wordt een nieuw artikel 2:29a toegevoegd, luidende:

Artikel 2:29a

Aan vorderingen waarvoor naar behoren is aangetoond dat zij geheel en volledig gedekt zijn door aandelen in Finse ondernemingen voor de bouw van woningen, welke werkzaam zijn volgens de Finse wet op woningbouwverenigingen van 1991 of latere gelijkwaardige wetgeving ten aanzien van kantoorgebouwen of andere bedrijfsruimten, wordt een risicogewicht van 50 % toegekend.

B

Artikel 3:44, eerste lid, onderdeel c, komt als volgt te luiden:

  • c. ten aanzien van gedekte obligaties als bedoeld in bijlage 1: 0,1125.

C

Artikel 8:1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 2. Tot 31 december 2013 is de limiet van 10% voor seniore financiële instrumenten welke zijn uitgegeven door Franse ‘Fonds Communs de Créances’, of door equivalente SSPE’s als bedoeld in artikel 1 van de Regeling securitisaties Wft 2010, die bij of krachtens de wetgeving van een lidstaat zijn opgericht en door residentieel onroerend goed gedekte vorderingen securitiseren, niet van toepassing voor zover:

    • i) de vorderingen, die zijn gesecuritiseerd door niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed, zijn geïnitieerd door een lid van dezelfde geconsolideerde groep waarvan ook de uitgever van de gedekte obligaties lid is of door een entiteit die is aangesloten bij hetzelfde centrale orgaan waarbij ook de uitgever van de gedekte obligaties is aangesloten, waarbij dit gedeelde lidmaatschap of het al dan niet aangesloten zijn wordt bepaald op het moment dat de seniore financiële instrumenten worden gebruikt als zekerheid voor de gedekte obligaties; en

    • ii) een lid van dezelfde geconsolideerde groep waarvan ook de uitgever van de gedekte obligaties lid is of een entiteit die aangesloten is bij hetzelfde centrale orgaan waarbij ook de uitgever van de gedekte obligaties is aangesloten de hele eerste verliestranche behoudt die deze seniore financiële instrumenten ondersteunt.

D

Artikel 8:2 komt als volgt te luiden:

Artikel 8:2

Tot 31 december 2012 ligt het risicogewogen gemiddelde LGD van alle vorderingen op particulieren en kleine partijen waarvoor een woning in zekerheid is gegeven en de centrale overheid geen garantie heeft afgegeven, niet onder de 0,10 (10 %).

E

In Bijlage 1 komt onderdeel c van artikel 1, eerste lid, als volgt te luiden:

  • c. leningen die gedekt zijn door:

    • niet-zakelijk onroerend goed of aandelen in Finse ondernemingen voor de bouw van woningen, bedoeld in artikel 2:29, onderdeel b, tot een waarde die de laagste is van ofwel de hoofdsom van de pandrechten in combinatie met eerder verleende pandrechten, ofwel 80% van de waarde van de in pand gegeven goederen;

    • seniore financiële instrumenten die worden uitgegeven door Franse ‘Fonds Communs de Créances’ of door equivalente SSPE’s als bedoeld in artikel 1 van de Regeling securitisaties Wft 2010, die bij of krachtens de wetgeving van een lidstaat zijn opgericht en door residentieel onroerend goed gedekte vorderingen securitiseren. Indien dergelijke seniore financiële instrumenten als dekking worden gebruikt, zorgt het in artikel 52, vierde lid, van de UCITS richtlijn nr. 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (herschikking) (PbEU L 302) opgenomen speciaal overheidstoezicht ter bescherming van obligatiehouders ervoor dat de onderliggende activa van deze seniore financiële instrumenten, op ieder moment dat zij deel uitmaken van de cover pool, voor ten minste 90% bestaat uit residentiële hypotheken die gecombineerd zijn met eventueel eerder verleende pandrechten tot een waarde die de laagste is van ofwel de hoofdsommen die krachtens de seniore financiële instrumenten verschuldigd zijn, ofwel de hoofdsommen van de pandrechten en 80% van de waarde van de in pand gegeven goederen, en mits de seniore financiële instrumenten in aanmerking komen voor de kredietkwaliteitstrap 1 uit tabel A uit bijlage 2A, voor zover deze seniore financiële instrumenten niet meer bedragen dan 10% van het nominale bedrag van de uitstaande uitgifte;

    • zakelijk onroerend goed of aandelen in Finse ondernemingen voor de bouw van woningen, bedoeld in artikel 2:29a, tot aan een waarde die de laagste is van ofwel de hoofdsom van de pandrechten die gecombineerd zijn met eerder verleende pandrechten, ofwel 60% van de waarde van de in pand gegeven goederen;

    • seniore financiële instrumenten die worden uitgegeven door Franse ‘Fonds Communs de Créances’ of door daaraan equivalente SSPE’s als bedoeld in artikel 1 van de Regeling securitisaties Wft 2010 die bij of krachtens de wetgeving van een lidstaat zijn opgericht en door residentieel onroerend goed gedekte vorderingen securitiseren. Indien dergelijke seniore financiële instrumenten als dekking worden gebruikt, zorgt het in artikel 52, vierde lid, van de UCITS richtlijn nr. 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (herschikking) (PbEU L 302) opgenomen speciaal overheidstoezicht ter bescherming van obligatiehouders ervoor dat de onderliggende activa van deze seniore financiële instrumenten, op ieder moment dat zij deel uitmaken van de cover pool, voor ten minste 90% bestaan uit commerciële hypotheken die gecombineerd zijn met eventueel eerder verleende pandrechten tot een waarde die de laagste is van ofwel de hoofdsommen die krachtens de seniore financiële instrumenten verschuldigd zijn, ofwel de hoofdsommen van de pandrechten en 60% van de waarde van het in pand gegeven goederen, en mits de seniore financiële instrumenten het risicogewicht hebben behorend bij kredietkwaliteitstrap 1 uit tabel A uit bijlage 2A, voor zover deze seniore financiële instrumenten niet meer bedragen dan 10% van de waarde van de uitstaande uitgifte; of

    • schepen, mits de pandrechten in combinatie met eerder verleende pandrechten onder de 60% van de waarde van het in pand gegeven schip blijven.

ARTIKEL II – INWERKINGTREDING

  • 1. Met uitzondering van artikel I, onderdeel D, treedt deze regeling in werking met ingang van 1 januari 2011. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, verschijnt na 1 januari 2011, treedt deze wijzigingsregeling, met uitzondering van artikel I, onderdeel D, in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt zij terug tot en met 1 januari 2011.

  • 2. Artikel 1, onderdeel D, treedt in werking met ingang van 31 december 2010. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, verschijnt op of na 31 december 2010, treedt artikel I, onderdeel D, in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze wijzigingsregeling wordt geplaatst en werkt artikel I, onderdeel D, terug tot en met 31 december 2010.

ARTIKEL III – CITEERTITEL

Deze wijzigingsregeling wordt aangehaald als: Wijzigingsregeling CRD III tranche 1 Wft 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 16 december 2010

De Nederlandsche Bank N.V.,

H.J. Brouwer,

directeur.

TOELICHTING

Algemeen

De zogeheten CRD III richtlijn nr. 2010/76/EU 1 die op 14 december 2010 in het Publicatieblad van de Europese Unie is gepubliceerd, bevat een aantal onderdelen die reeds met ingang van 1 januari 2011 in werking dienen te treden. Naast de nieuwe bepalingen over beheerst beloningsbeleid, waarvoor De Nederlandsche Bank N.V. (hierna: DNB) een afzonderlijke toezichthouderregeling heeft opgesteld 2, betreft dat enkele technische aanpassingen in de herziene richtlijn banken nr. 2006/48/EG en de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid nr. 2006/49/EG 3. Deze technische aanpassingen en de reparatie van een omissie bij de oorspronkelijke implementatie van de CRD worden middels deze wijzigingsregeling doorgevoerd in de Regeling solvabiliteitseisen voor kredietrisico en grote posities Wft 2010 (Stcrt. 2009, 17090; afgekort: de Rsk 2010).

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Hiermee wordt een nieuw artikel 2:29a in de Rsk 2010 ingevoegd dat bij de oorspronkelijke implementatie van de CRD, punt 52, van Bijlage VI van de herziene richtlijn banken nr. 2006/48/EG abusievelijk niet in Nederlandse regelgeving was opgenomen. Deze omissie dient bij de implementatie van de CRD III recht gezet te worden vanwege de implementatie van punt 68 van Bijlage VI van de herziene richtlijn banken nr. 2006/48/EG. Dit punt 68 refereert naar de uitgegeven stukken van Finse ondernemingen in de zin van punt 52.

Artikel 2:29a bepaalt dat vorderingen met als onderpand aandelen van Finse ondernemingen voor de bouw van woningen onder bepaalde voorwaarden een risicoweging van 50% kunnen krijgen. Dit is in afwijking van de hoofdregel waarbij een risicoweging van 100% zou worden toegepast.

Artikel 2:29 onderdeel b is na deze aanpassing effectief een uitzondering op de regel die in artikel 2:29a is vastgelegd. Het cruciale onderscheid tussen artikel 2:29 (Bijlage VI van de herziene richtlijn banken nr. 2006/48/EG, punt 46) en artikel 2:29a (Bijlage VI van de herziene richtlijn banken nr. 2006/48/EG, punt 52) is dat artikel 2:29 vorderingen betreft die betrekking hebben op niet zakelijk onroerend goed (i.e. de laatste bijzin van artikel 2:29 onderdeel b), terwijl artikel 2:29a alle vorderingen beslaat. Artikel 2:29 onderdeel b is dus beperkter dan artikel 2:29a. Ten aanzien van zowel artikel 2:29a als artikel 2:29 onderdeel b, geldt dezelfde eis van onderpand in de vorm van aandelen van Finse ondernemingen voor de bouw van woningen.

Artikel I, onderdeel B

De aanpassing van artikel 3:44, eerste lid, onderdeel c leidt tot een toepassing van een LGD van 0,1125 in plaats van 0,125. Gangbaarder is het overigens om deze getallen met 11,25% respectievelijk 12,5% aan te duiden. De toepassing van dit artikel is uitsluitend relevant voor financiële ondernemingen die de eenvoudige IRB toepassen.

De aanpassing van artikel 3:44, eerste lid, onderdeel c, heeft een zeer beperkte strekking omdat tot 31 december 2010 artikel 8:2 van de Rsk 2010 tot toepassing van dezelfde LGD zou leiden. De bepalingen in artikel 8:2 (voor 31 december 2010) komen in effect overeen met de bepalingen in Bijlage I van de Rsk 2010, artikel 1, onderdeel c punt 2º in de laatste twee bijzinnen.

De samenhang tussen artikel 8:2 en Bijlage I, artikel 1, komt erop neer dat aan (exposures op) geregistreerde gedekte obligaties, die aan de criteria in Bijlage I voldoen een LGD van 11,25 toegekend mag worden. Exposures op gedekte obligaties, ongeachte de vraag of deze geregistreerd zijn, die niet voldoen aan de criteria in Bijlage 1, worden aangemerkt als vorderingen op de kredietinstellingen die de gedekte obligaties uitgeven.

Artikel I, onderdeel C en E

Deze aanpassingen betreffen een strengere behandeling van gedekte obligaties die gedekte worden door Franse Fonds Communs de Créances of door aandelen die uitgegeven zijn door Finse ondernemingen voor woningbouw. De strengere behandeling wordt onder meer gekenmerkt door de eis dat de Franse Fonds Communs de Créances maximaal 10% bedragen van de waarde van de uitgegeven gedekte obligaties.

DNB heeft bij de omzetting van de CRD bepalingen op dit onderdeel enkele aanpassingen in de tekst gemaakt. De achtergrond hiervan is duidelijkheid te geven en consequente terminologie te hanteren. De in de CRD bedoelde uitgegeven stukken van de Franse Fonds Communs de Créances moeten van goede kwaliteit zijn (ze moeten immers kredietkwaliteitstrap 1 hebben), en worden derhalve aangeduid als seniore financiële instrumenten. Het gaat dus in de regel niet om aandelen, waar in de Nederlandse versie van de CRD III wel gesproken wordt over ‘bevoorrechte aandelen’. De Engelse term ‘senior units’ sluit beter aan.

Voorts heeft DNB de verwijzing naar securitisatievehicles (SSPE’s) die equivalent zijn aan de Franse Fonds Communs de Créances verhelderd door in de tekst consequent op te nemen dat deze SSPE’s bij of krachtens de wet van een lidstaat opgericht dienen te zijn. SSPE’s die onder privaat recht door ondernemingen zijn opgericht zijn dus uitgesloten van de toepassing van dit artikel.

Artikel I, onderdeel D

De in artikel 8:2 beschreven vloer staat bekend als de downturn- loss-given default (D-LGD) vloer. Artikel 8:2 is uitgewerkt per 31 december 2010, (zie toelichting op onderdelen B en D). Deze vloer leidt ertoe dat de gemiddelde (naar risicogewogen) LGD die van toepassing is op leningen met residentieel onroerend goed als onderpand (in gangbaar taalgebruik hypotheken), minimaal 10% bedraagt.

De term ‘downturn’ wordt doorgaans aan deze vloer toegevoegd, omdat financiële ondernemingen bij de vaststelling van de LGD in eerste aanleg, deze LGD al dienen te bepalen onder de aanname van een sterk negatieve economische omgeving (een downturn). Los daarvan bestaat het concept LGD dat verwijst naar de feitelijke (spot) verwachting van het verlies gegeven wanbetaling. De genoemde vloer is in effect dus een vloer aan de LGD die wordt vastgesteld onder aanname van een downturn.

De in artikel 8:2 beschreven vloer was voorheen voor zover bekend niet geïmplementeerd in Nederlandse regelgeving. In de herziene richtlijn banken nr. 2006/48/EG artikel 154 punt 5 was de D-LGD vloer wel opgenomen, maar zou deze vervallen per 31 december 2010. Zowel de aanpassing van artikel 154 punt 5 als de implementatie daarvan in artikel 8:2 gaan ervan uit dat de D-LGD vloer alsnog vervalt per 31 december 2012. Hierbij dient aangetekend te worden dat bij de totstandkoming van de CRD III richtlijn is overwogen de vloer voor onbepaalde of langere termijn te verlengen. Het valt niet uit te sluiten dat volgende wijzigingsrichtlijnen (bijvoorbeeld CRD IV) deze vloer opnieuw verlengen.

Artikel II

Deze Regeling treedt in werking op 1 januari 2011, zoals ook in de CRD III richtlijn is vastgelegd. In deze Regeling is echter in afwijking hiervan de inwerkingtreding van de D-LGD vloer in Artikel I onderdeel D, vastgesteld op 31 december 2010. De reden hiervoor is dat de oorspronkelijk CRD bepaling in artikel 154 punt 5 per 31 december 2010 zou vervallen. Het is gezien deze vervaldatum, alsmede om onduidelijkheden te voorkomen, logisch om de inwerkingtreding van de verlenging van deze vloer ook op 31 december 2010 te stellen. De nadrukkelijke bedoeling van de vloer is namelijk dat deze van toepassing is voor de gerapporteerde solvabiliteitseis per ultimo 2010.

Transponeringstabel CRD III richtlijn nr. 2010/76/EU

Transponering van wijzigingen CRD III per 1 januari 2011

CRD III richtlijn (nr. 2010/76/EU)

CRD richtlijn (nr 2006/48/EG) geconsolideerde versie

Wijzigingsregeling CRD III tranche 1

Implementatie in Wft/Bpr/Rsk 2010

Annex VI punt 52

Artikel I onderdeel A [herstel omissie]

Rsk 2010 art. 2:29a

Artikel 1 punt 3

Artikel 22 punt 1 t/m 5

*

Wft art. 3:17 en Bpr art. 23f

Artikel 1 punt 4

Artikel 54

Wft art. 3:111a

Artikel 1 punt 16

Artikel 152 punt 5a t/m 5e

Besluit implementatie kapitaalakkoord Bazel 2

Artikel 1 punt 17

Artikel 154 punt 5

Artikel I onderdeel D

Rsk 2010 art. 8:2

Annex I punt 1

Annex V Section 11 (23+24)

*

*

Annex I punt 2c (i)

Annex VI punt 68 par 1 punt d en e

Artikel I onderdeel C

Rsk 2010 art. 8:1

Annex I punt 2c (ii)

Annex VI punt 68 par 3

Artikel I onderdeel E

Rsk 2010 Bijlage 1, art 1, lid 1, onderdeel c

Annex I punt 3

Annex VII deel 2 sectie 1 punt 8(d)

Artikel I onderdeel B

Rsk 2010 art. 3:44, lid 1, onderdeel c

Annex I punt 5b onder (iii)

Annex XII

Wft art. 3:74a

* opgenomen in het Besluit beheerst beloningsbeleid Wft en de Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2011

De Nederlandsche Bank N.V.,

H.J. Brouwer, directeur.


XNoot
1

De aanduiding ‘CRD III richtlijn’ staat voorrichtlijn nr. 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid (PbEU L 329).

XNoot
2

Dit is de Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2011 van DNB van 16 december 2010, die is terug te voeren op het nieuwe artikel 23f van het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr), welke laatstgenoemde bepaling is ingevoegd bij het Besluit beheerst beloningsbeleid Wft (Stb. 2010, 806).

XNoot
3

De herziene richtlijn banken betreft richtlijn nr. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177). De herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid is richtlijn nr. 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177). Beide richtlijnen worden (tezamen) veelal aangehaald met hun Engelse naam Capital Requirements Directive(s) en kortweg aangeduid als ‘CRD’.

De aanduiding ‘CRD II richtlijnen’ betreft de richtlijnen nr. 2009/27/EG, nr. 2009/83/EG en nr. 2009/111/EG; voor de implementatie van deze CRD II richtlijnen heeft DNB op 26 oktober 2010 een vijftal toezichthouderregelingen vastgesteld, die op 29 oktober 2010 in de Staatscourant zijn gepubliceerd.

Naar boven