Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van ...... 2010, nr. ....., houdende vaststelling van de negende wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving

Ontwerpbesluit

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Besluit:

ARTIKEL I

De Aanwijzingen voor de regelgeving worden als volgt gewijzigd:

A

Aanwijzing 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Europese Gemeenschappen’ wordt vervangen door: Europese Unie.

2. In de toelichting wordt ‘internationale en EU-regelingen’ vervangen door: internationale regelingen en bindende EU-rechtshandelingen.

B

Aanwijzing 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Onder EU-regelgeving wordt in deze aanwijzingen verstaan:

    • a. verordeningen;

    • b. richtlijnen;

    vastgesteld door de instellingen van de Europese Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

  • 3. Onder bindende EU-rechtshandelingen wordt in deze aanwijzingen verstaan:

    • a. verordeningen;

    • b. richtlijnen;

    • c. besluiten zonder dat adressaten worden vermeld;

    • d. besluiten met vermelding van adressaten voor zover mede tot Nederland gericht;

    vastgesteld door de instellingen van de Europese Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

3. De toelichting komt te luiden:

Toelichting
Eerste lid:

Zie voor een nadere omlijning van deze begrippen aanwijzing 19 en titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

Tweede lid:

Zie voor een nadere omlijning van deze begrippen artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Onder deze benaming worden tevens verordeningen, richtlijnen en kaderbesluiten verstaan die tot stand zijn gekomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, alsmede verordeningen en richtlijnen vastgesteld op grond van artikel 106bis van het Euratomverdrag.

Derde lid:

Dit lid doelt op de juridisch bindende handelingen, genoemd in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Ook in dit geval kan het tevens gaan om juridisch bindende handelingen vastgesteld op grond van artikel 106bis van het Euratomverdrag. Door de toevoeging van ‘bindende’ aan ‘EU-rechtshandelingen’ worden de overige rechtsinstrumenten van artikel 288 VWEU uitgesloten.

C

Aanwijzing 7a komt te luiden:

Aanwijzing 7a

Bij het ontwerpen van een nieuwe regeling wordt onderzocht of de regeling voor het gehele grondgebied van Nederland moet gelden, of uitsluitend voor het Europese deel van Nederland, dan wel uitsluitend voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Toelichting

Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben op grond van artikel 2 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba een eigen rechtsstelsel, dat grotendeels bestaat uit overgenomen Nederlands-Antilliaanse regelgeving of specifiek voor die eilanden tot stand gebrachte regelgeving. Slechts een beperkt aantal regelingen is thans zowel in het Europese deel van Nederland als in Bonaire, Sint Eustatius en Saba van toepassing. Bij de afweging of een nieuw tot stand te brengen regeling mede voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba moet gelden, wordt rekening gehouden enerzijds met de wens zoveel mogelijk rechtseenheid tot stand te brengen en anderszijds met de in artikel 1, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk genoemde factoren waardoor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zich onderscheiden van het Europese deel van Nederland. Deze factoren kunnen aanleiding zijn om een regeling vooralsnog uitsluitend voor het Europese deel van Nederland te laten gelden of een specifieke regeling voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot stand te brengen. Vanwege de onderlinge verschillen tussen de eilanden is het in bijzondere gevallen ook denkbaar dat een specifieke regeling voor een bepaald eiland wordt getroffen.

Zie ook aanwijzing 120a.

D

In de toelichting bij aanwijzing 8 komt de voorlaatste volzin te luiden:

Ook wordt gewezen op de aanwijzingen 91a (verwijzing naar normalisatienormen geschiedt in beginsel op een niet-dwingende wijze), 92 (statische en dynamische verwijzing) en 190 (kenbaarheid van normen), die van belang zijn voor normen die niet publiekrechtelijk van aard zijn, en voor internationale normen.

E

In de toelichting bij aanwijzing 9, onderdeel c, wordt ‘(Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu)’ vervangen door: (Ministerie van Infrastructuur en Milieu).

F

In het model in aanwijzing 10b, tweede lid, wordt ‘Onze Minister van’ telkens vervangen door: Onze Minister van/voor.

G

In de toelichting bij aanwijzing 11, tweede lid, wordt de volzin ‘Een keuze voor het strafrecht (...) te kort schieten.’ vervangen door: Zie voor de keuze tussen strafrecht en bestuursrecht de kabinetsnota over de uitgangspunten bij de keuze van een sanctiestelsel (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VI, nr. 69).

H

De toelichting bij aanwijzing 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt ‘gemeenten of waterschappen,’ vervangen door: gemeenten, waterschappen of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba,.

2. ‘(Rijk, provincies en gemeenten)’ wordt vervangen door: (Rijk, provincies, gemeenten en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

I

De toelichting bij aanwijzing 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘internationale of EU-regels’ wordt vervangen door: internationale regels of bindende EU-rechtshandelingen.

2. Na de derde volzin wordt een volzin ingevoegd, luidende: Op het terrein van diensten kan in het bijzonder gedacht worden aan richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376, de Dienstenrichtlijn).

J

In de toelichting bij aanwijzing 19 wordt ‘artikel 4.81 van de Algemene wet bestuursrecht’ vervangen door ‘artikel 1.3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht’ en ‘besluiten van EU-instellingen, van decentrale overheden en van openbare lichamen’ vervangen door: bindende EU-rechtshandelingen en besluiten van decentrale overheden en openbare lichamen.

K

De toelichting bij aanwijzing 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Raad van State’ wordt vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

2. De volzin ‘Voorbeelden hiervan zijn (...) Besluit Rijks Geneeskundige Dienst.’ wordt vervangen door: Een voorbeeld hiervan is het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal (Stb. 1988, 499).

L

In de toelichting bij aanwijzing 21 komt het onderdeel ‘Beperkingen ingevolge afzonderlijke wetten.’ te luiden:

Beperkingen ingevolge afzonderlijke wetten. Er zij nog op gewezen dat de Financiële-verhoudingswet en de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bijzondere bepalingen bevatten inzake de geoorloofdheid om bij zelfstandige algemene maatregel van bestuur regels te stellen inzake specifieke uitkeringen voor provincies of gemeenten en inzake bijzondere uitkeringen voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (artikel 17 van de Financiële-verhoudingswet en artikel 92 van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

M

In aanwijzing 30, eerste lid, en in de toelichting bij die aanwijzing wordt ‘Onze Minister van’ vervangen door: Onze Minister van/voor.

N

Aanwijzing 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘EU-regelingen’ vervangen door: bindende EU-rechtshandelingen.

2. In de toelichting wordt ‘Aanwijzing 33a’ vervangen door: aanwijzing 33a.

3. In de toelichting wordt ‘EU-regelingen’ vervangen door ‘bindende EU-rechtshandelingen’ en wordt ‘een EU-regeling’ telkens vervangen door: een bindende EU-rechtshandeling.

4. In de toelichting komt de vijfde volzin te luiden: Eenduidige terminologie bij wijziging van bedragen, tarieven en percentages is wenselijk voor de helderheid van de bepaling (zie tevens aanwijzing 163a, tweede lid).

O

In aanwijzing 34a, derde lid, vervalt de komma na: als bedoeld in het tweede lid.

P

Aanwijzing 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het model onder b wordt ‘Onze Minister van’ vervangen door: Onze Minister van/voor.

2. In de toelichting bij het model onder a vervalt de volzin ‘Indien wordt gekozen... vast te leggen.’

3. In de toelichting bij het model onder b vervalt de alinea ‘Wordt voor model b ... aanwijzingen 187 en 188.’ en wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

4. Aan de toelichting wordt een volzin toegevoegd, luidende: ‘Bij beide modellen verdient het overigens de voorkeur niet reeds in de betrokken algemene maatregel van bestuur zelf het tijdstip van inwerkingtreding vast te leggen.’

Q

Aanwijzing 43a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid vervalt: van de termijn.

2. Het opschrift van de toelichting bij het eerste lid en de tekst van de toelichting bij het eerste lid vervallen.

R

Na aanwijzing 43a wordt in paragraaf 2.4 een aanwijzing ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 43b
  • 1. Een mededeling of overlegging aan beide kamers der Staten-Generaal als bedoeld in aanwijzing 37 wordt niet eerder gedaan dan nadat het voorstel van wet dat aan de algemene maatregel van bestuur ten grondslag ligt, door de Tweede Kamer is aanvaard.

  • 2. In uitzonderlijke situaties kan een mededeling of overlegging als bedoeld in het eerste lid worden gedaan nadat het voorstel van wet dat aan de algemene maatregel van bestuur ten grondslag ligt, bij de Tweede Kamer is ingediend. In dat geval wordt dit uitdrukkelijk en gemotiveerd vermeld.

Toelichting

De hoofdregel is dat een algemene maatregel van bestuur niet eerder wordt voorgehangen dan nadat het wetsvoorstel waarop de maatregel is gebaseerd, door de Tweede Kamer is aanvaard. Vanaf dat moment staan immers de grondslag en de reikwijdte van de delegatiebevoegdheid in beginsel vast, zodat een grote mate van zekerheid bestaat over de onderwerpen die in de algemene maatregel van bestuur moeten worden geregeld. Indien als gevolg van de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer de delegatiegrondslag wijzigt of een andere inhoudelijke betekenis krijgt en dientengevolge het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur wordt aangepast, wordt het nieuwe ontwerp voorgehangen bij beide Kamers. Onder voorhang wordt hier verstaan de toepassing van gecontroleerde delegatie als bedoeld in aanwijzing 37.

In uitzonderingsgevallen kan de voorhang reeds aanvangen als het wetsvoorstel waarop het ontwerpbesluit gebaseerd wordt, nog bij de Tweede Kamer aanhangig is. (Zie ook de aanwijzingen 34a, tweede lid, en 280.) Het zal dan gaan om regelgeving die op zeer korte termijn tot stand moet komen.

S

In de toelichting bij aanwijzing 48 wordt ‘de EG-richtlijnen’ vervangen door ‘EU-richtlijnen’ en ‘dergelijke richtlijn’ door: EU-richtlijn.

T

De toelichting bij aanwijzing 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tweede volzin wordt na ‘de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen,’ ingevoegd: de Wet bescherming persoonsgegevens,.

2. Na de volzin ‘Ook het opnemen in een wet (...) te beschouwen.’ Worden twee volzinnen ingevoegd, luidende:

Bij de introductie in bijzondere wetgeving van toezichtsbevoegdheden die aanvullend zijn op de bevoegdheden van de Algemene wet bestuursrecht geldt een bijzondere motiveringsplicht: er wordt expliciet afgewogen of de te verwachten resultaten van toepassing van de bevoegdheid niet met behulp van bestaande bevoegdheden kunnen worden bereikt, in hoeverre de bevoegdheid uitvoerbaar en effectief kan zijn en in hoeverre de bevoegdheid proportioneel is. Daarin worden de ervaringen met de handhaving, de aard van de overtreding, de aard van de doelgroep, de aard van het toezicht en het karakter van de aanvullende bevoegdheid meegewogen.

3. Voor ‘Wet financiering sociale verzekeringen’ wordt ingevoegd: de.

U

Aanwijzing 50 komt te luiden:

Aanwijzing 50
  • 1. De termen bestuursorgaan, belanghebbende, besluit, beschikking, aanvraag, beleidsregel, administratieve rechter, bezwaar, administratief beroep, beroep, subsidie, subsidieplafond, dwangbevel, overtreder, toezichthouder, last onder bestuursdwang, last onder dwangsom, bestuurlijke boete, mandaat en delegatie worden in bestuursrechtelijke regelingen die gelden in het Europese deel van Nederland, gebruikt in de betekenis die daaraan is gegeven in de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De termen adviseur, overtreding, bestuurlijke sanctie, herstelsanctie, bestraffende sanctie en goedkeuring worden in bestuursrechtelijke regelingen die gelden in het Europese deel van Nederland, zoveel mogelijk gebruikt in de betekenis die daaraan is gegeven in de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. In bestuursrechtelijke regelingen die gelden in Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wordt aangesloten bij de terminologie van de Wet administratieve rechtspraak BES.

Toelichting
Eerste en tweede lid:

In de wetgeving wordt eenheid in terminologie nagestreefd. Dit streven is in het bijzonder van belang bij het gebruik van de centrale begrippen uit het bestuursrecht. De in het eerste lid genoemde begrippen hebben in de Algemene wet bestuursrecht een algemeen geldende betekenis gekregen en behoren daarom ook in andere bestuursrechtelijke regelgeving in die betekenis te worden gebruikt. Ook overigens verdient het aanbeveling de begrippen in deze zin te gebruiken. De in het tweede lid genoemde begrippen gelden formeel alleen binnen de Algemene wet bestuursrecht zelf. Het is echter van belang in de bijzondere bestuursrechtelijke wetgeving ook bij die begrippen aan te sluiten.

Voor reacties in het kader van inspraakprocedures wordt niet de term ‘bezwaar’ gebruikt, maar ‘zienswijzen’ of ‘bedenkingen’.

Derde lid:

De Algemene wet bestuursrecht geldt in beginsel niet in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In regelingen die voor deze eilanden gelden, wordt aangesloten bij de terminologie van de Wet administratieve rechtspraak BES, welke wet in zekere zin de tegenhanger is van de hoofdstukken 6 tot en met 8 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba bestaan geen met de overige hoofdstukken van Algemene wet bestuursrecht vergelijkbare algemene regelingen.

In een regeling die behalve in het Europese deel van Nederland ook in Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldt, zal aansluiting bij zowel de Algemene wet bestuursrecht als de Wet administratieve rechtspraak BES gewaarborgd moeten worden.

V

In aanwijzing 56 wordt ‘EU- en internationale regelingen’ telkens vervangen door: bindende EU-rechtshandelingen en internationale regelingen.

W

In de toelichting bij aanwijzing 60 wordt de zinsnede ‘aanwijzingen 90, eerste lid, en 91, eerste lid’ vervangen door: aanwijzingen 72, 90, eerste lid, en 91, eerste lid.

X

In de toelichting bij aanwijzing 67 wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

Y

In de toelichting bij aanwijzing 69 wordt ‘196 tot en met 199’ vervangen door: 196 en 199.

Z

De aanwijzingen 71 en 71a komen te luiden:

Aanwijzing 71
  • 1. Bij de aanduiding van het Europese deel van het grondgebied van Nederland worden de woorden ‘het Europese deel van Nederland’ gebruikt. In een regeling die uitsluitend in het Europese deel van Nederland geldt, kan ter aanduiding van het Europese deel van het grondgebied van Nederland tevens het woord ‘Nederland’ worden gebruikt.

  • 2. In een regeling van het Koninkrijk of een regeling die (mede) in Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldt, wordt het woord ‘Nederland’ uitsluitend gebruikt ter aanduiding van het grondgebied van het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius en Saba gezamenlijk.

  • 3. Bij de aanduiding van het grondgebied van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten gezamenlijk wordt het woord ‘Koninkrijk’ gebruikt.

  • 4. Het woord ‘land’ wordt gebruikt ter aanduiding van Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten als component van het Koninkrijk.

  • 5. Het woord ‘Rijk’ kan aanduiding zijn van Nederland of van het Koninkrijk. Indien de betekenis onduidelijk zou zijn, wordt gebruik van dit woord vermeden.

Toelichting
Eerste en tweede lid:

Vanwege de grotendeels gescheiden rechtsstelsels van het Europese deel van Nederland enerzijds en Bonaire, Sint Eustatius en Saba anderzijds is het van belang dat uit een regeling duidelijk blijkt of een bepaald voorschrift zowel voor het Europese deel van Nederland als voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldt, of slechts voor een van beide delen van Nederland. Uit artikel 4 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba volgt dat in een regeling die uitsluitend in het Europese deel van Nederland geldt, tevens de aanduiding ‘Nederland’ mag worden gebruikt ter aanduiding van het Europese deel van het grondgebied van Nederland.

Vijfde lid:

De uitdrukking ‘Rijk in Europa’ als aanduiding van Nederland is verouderd. Wel kan in toelichtingen worden gesproken van het Europese deel of de Caribische delen van het Koninkrijk. Als partij bij een verdrag wordt de aanduiding ‘Koninkrijk der Nederlanden’ gebruikt (zie aanwijzing 304).

Aanwijzing 71a
  • 1. Voor de aanduiding van bedragen in euro’s wordt het euroteken ‘€’ gebruikt.

  • 2. Voor de aanduiding van bedragen in de munteenheden van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden de desbetreffende NEN/ISO-aanduidingen gebruikt.

Toelichting bij het tweede lid:

De NEN/ISO-aanduiding van de Arubaanse florin is ‘AWG’, van de Nederlands-Antilliaanse gulden ‘ANG’ en van de dollar ‘USD’.

AA

In aanwijzing 73 wordt ‘Onze Minister van’ vervangen door: Onze Minister van/voor.

AB

In aanwijzing 74 wordt ‘Onze Minister(s) wie het mede aangaat’ telkens vervangen door: Onze Minister(s) die het mede aangaat.

AC

Na aanwijzing 75 wordt een aanwijzing ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 76

In een rijkswet of algemene maatregel van rijksbestuur wordt een minister, belast met de zorg voor een koninkrijksaangelegenheid, aangeduid als ‘Onze Minister van/voor .......... in zijn hoedanigheid van Minister van het Koninkrijk’, tenzij daaromtrent geen verwarring kan bestaan.

Toelichting

Indien een minister soms als Nederlandse minister en in andere gevallen als minister, belast met de zorg voor een koninkrijksaangelegenheid, optreedt, kan verwarring worden voorkomen door in het laatste geval de minister als zodanig aan te duiden. Zie hierover het advies van de Raad van State van 12 november 2002 en de memorie van toelichting inzake wetsvoorstel 28 836 (Kamerstukken II 2002/03, 28 836 (R 1735), A, pt. 1a, en nr. 3, blz. 1–2).

Voorbeelden
  • Onze Minister van Justitie in zijn hoedanigheid van Minister van het Koninkrijk (artikel 1, eerste lid, onder a, Rijkswet op het Nederlanderschap);

  • Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in zijn hoedanigheid van Minister van het Koninkrijk (artikel 1, onderdeel k, Paspoortwet).

AD

In de toelichting bij aanwijzing 86 vervallen de laatste twee volzinnen.

AE

Aanwijzing 87 komt te luiden:

Aanwijzing 87

Een regeling zonder citeertitel wordt aangehaald overeenkomstig het volgende model:

  • a. bij een (rijks)wet:

    (rijks)wet van ...... (datum) tot/, houdende ...... (Stb. (jaartal), (volgnummer));

  • b. bij een algemene maatregel van (rijks)bestuur:

    besluit van ..... (datum) tot/, houdende ...... (Stb. (jaartal), (volgnummer));

  • c. bij een ministeriële (rijks)regeling:

    regeling van de Minister van/voor / Staatssecretaris van ......... van ...... (datum) tot/, houdende ...... (Stcrt. (jaartal), (volgnummer)).

AF

Het eerste voorbeeld bij het tweede lid van aanwijzing 88 komt te luiden: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

AG

Aanwijzing 88a komt te luiden:

Aanwijzing 88a

Verkorte verwijzing in de toelichting bij een regeling naar artikelen van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie geschiedt respectievelijk overeenkomstig de volgende voorbeelden:

artikel 6 VEU;

artikel 18 VWEU;

artikel 150 VEGA.

Toelichting

In verband met de leesbaarheid kan een verkorte verwijzing naar artikelen van de Europese verdragen aangewezen zijn. In de toelichting bij een regeling kunnen voor een verkorte aanduiding van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ook wel respectievelijk ‘het EU-verdrag’ en ‘het Werkingsverdrag’ worden gebruikt.

AH

Na aanwijzing 88a wordt een aanwijzing ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 88b
  • 1. In regelingen worden de instellingen, verdragen, regelgeving en de lidstaten van de Europese Unie, dan wel de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, alsmede hun grondgebied als volgt aangeduid:

    • a. het Europees Parlement;

    • b. de Europese Raad;

    • c. de Raad van de Europese Unie;

    • d. de Europese Commissie;

    • e. het Hof van Justitie van de Europese Unie;

    • f. de Europese Centrale Bank;

    • g. de Europese Rekenkamer;

    • h. het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

    • i. het Verdrag betreffende de Europese Unie;

    • j. het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie;

    • k. EU-verordeningen, EU-richtlijnen, EU-besluiten;

    • l. bindende EU-rechtshandelingen, EU-rechtshandelingen, EU-regelgeving;

    • m. Euratom-verordeningen, Euratom-richtlijnen, Euratom-besluiten;

    • n. lidstaten van de Europese Unie;

    • o. gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is.

  • 2. Indien bindende EU-rechtshandelingen tevens gelden voor de Europese Economische Ruimte, worden de betrokken staten respectievelijk hun grondgebied aangeduid als:

    • a. de lidstaten van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

    • b. de gebieden waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is.

Toelichting
Eerste lid:

Deze terminologie vloeit voort uit artikel 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Bij de begrippen onder c, g en k is ten opzichte van de Europese terminologie respectievelijk ‘van de Europese Unie’, ‘Europese’ en ‘EU’ toegevoegd om verwarring met Nederlandse equivalenten te voorkomen. Zie voor de begrippen onder l aanwijzing 2.

Tweede lid:

Zie verder aanwijzing 330.

AI

Aanwijzing 89 komt te luiden:

Aanwijzing 89
  • 1. Bindende EU-rechtshandelingen worden aangehaald overeenkomstig de volgende voorbeelden:

    Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad (PbEU 2010, L 180)

    Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PbEU 2010, L 84)

    Verordening (EU) nr. 50/2010 van de Commissie van 20 januari 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit (PbEU 2010, L 16)

    Besluit 2010/98/EU van de Raad van 16 februari 2010 tot benoeming van de gewone en plaatsvervangende leden van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (PbEU 2010, L 45)

  • 2. Wijzigingen worden aangehaald overeenkomstig het volgende voorbeeld:

    Richtlijn 2010/2/EU van de Commissie van 27 januari 2010 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de uitbreiding van het gebruik van de werkzame stof chloormequat (PbEU 2010, L 24)

Toelichting

De voorbeelden sluiten aan bij de wijze van aanhalen in het Publicatieblad van de Europese Unie. Een consequentie hiervan is dat de voorheen gebruikelijke toevoegingen ‘van de Europese Unie’ na Raad, of ‘van de Europese Gemeenschap’ na Commissie, achterwege kan blijven bij het op deze wijze aanhalen van EU-besluiten.

Bindende EU-rechtshandelingen, tot stand gekomen vóór inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009, worden op de voor dat tijdstip geldende wijze aangehaald. Dit betekent dat:

  • a. ‘EU’ in de gegeven voorbeelden wordt vervangen door ‘EG’;

  • b. instellingen van de Europese Unie als gevolg van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, maar ook reeds eerder bij inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht op 1 november 1993, naamswijzigingen hebben ondergaan, zodat de toenmalige aanduidingen worden aangehouden;

  • c. het Publicatieblad van de Europese Unie tot en met 31 januari 2003 werd aangehaald als ‘PbEG’ in plaats van ‘PbEU’ (zie aanwijzing 91);

  • d. sommige soorten Europese besluiten sinds inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon niet meer voorkomen, zodat bijvoorbeeld kaderbesluiten worden aangehaald door vervanging van ‘EU’ door ‘JBZ’;

  • e. bij verwijzing naar Europese besluiten die vóór 1 januari 1999 zijn gepubliceerd slechts de twee laatste cijfers van het jaartal worden vermeld en voor de aanduiding in het Publicatieblad na ‘PbEG’ het jaartal met vier cijfers wordt geschreven.

AJ

Na aanwijzing 89 wordt een aanwijzing ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 89a
  • 1. Verwijzing naar parlementaire stukken geschiedt overeenkomstig de volgende voorbeelden:

    Kamerstukken II 2009/10,27 858, nr. 88, blz. 3.

    Kamerstukken I 2008/09,31 700 VI, D, blz. 4.

    Handelingen II 2007/08, nr.108, blz. 7909–7943.

    Aanhangsel Handelingen II 1997/98, nr.132.

  • 2. Verwijzing naar een wetsvoorstel geschiedt overeenkomstig het volgende voorbeeld:

    het bij koninklijke boodschap van 8 mei 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Meststoffenwet (differentiatie fosfaatgebruiksnorm) (Kamerstukken31 945).

Toelichting
Eerste lid:

Bij verwijzing naar de Handelingen wordt het vergadernummer apart vermeld (in het gegeven voorbeeld nr. 108) en niet als onderdeel van het paginanummer zoals in de Handelingen zelf.

Tweede lid:

Indien naar een wetsvoorstel wordt verwezen, zoals in de aanwijzingen 171b, 180 en 252 het geval is, kan het onwenselijk zijn de in het eerste lid genoemde formulering te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de verwijzing betrekking heeft op een artikel dat bij amendement of nota van wijziging in het wetsvoorstel is opgenomen. Door alleen gebruik te maken van het Kamerstuknummer van vijf cijfers, wordt de verwijzing dynamisch gemaakt en heeft de verwijzing betrekking op de meest actuele versie van het wetsvoorstel.

AK

Aanwijzing 90 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.

2. In de toelichting wordt ‘Vierde lid’ vervangen door: Derde lid.

AL

Aanwijzing 91 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.

2. Het tweede voorbeeld komt te luiden: PbEU 2010, C 195.

AM

Na aanwijzing 91wordt een aanwijzing ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 91a

Verwijzing in een regeling naar toe te passen normalisatienormen geschiedt in beginsel op een niet-dwingende wijze.

Voorbeeld

Artikel 4, eerste lid, van de Wet pleziervaartuigen:

Pleziervaartuigen, onderdelen van pleziervaartuigen, en voortstuwingsmotoren die overeenstemmen met de door Onze Minister aangewezen normen, die overeenkomen met de geharmoniseerde normen, bedoeld in artikel 5 van de richtlijn, worden vermoed te voldoen aan artikel 3, tweede lid.

Zie ook de Regeling aanwijzing normen pleziervaartuigen 2009.

Toelichting

Wanneer het wenselijk is bij overheidsinterventie aan te sluiten bij het zelfregulerende vermogen van de maatschappij (zie aanwijzing 8) kan dit bijvoorbeeld door in een regeling te verwijzen naar een norm die niet publiekrechtelijk van aard is.

Tot zulke normen van niet-publiekrechtelijke aard behoren onder andere normalisatienormen. Normalisatie is het systeem waarbij private partijen door tussenkomst van een normalisatie-instituut, zoals het Nederlands Normalisatie-instituut NEN, gezamenlijk normen voor hun handelen opstellen. Op normalisatienormen rust auteursrecht zodat zij alleen tegen betaling bij het normalisatie-instituut kunnen worden verkregen. Om die reden is het dwingend opleggen van dergelijke normen in regelgeving minder wenselijk. Dwingend opleggen van normalisatienormen past bovendien minder goed bij het vrijwillige karakter van het systeem van normalisatie. In het algemeen heeft het toepasselijk maken van de norm op facultatieve basis dan ook de voorkeur. Dit kan in de vorm van een bewijsvermoeden waarbij het volgen van de norm het vermoeden oplevert dat aan een wettelijke eis is voldaan. Dit is bijvoorbeeld het geval in het systeem van Europese richtlijnen conform de zogenoemde Nieuwe Aanpak.

In bepaalde gevallen legt de wetgever het volgen van een normalisatienorm dwingend op. Zo zijn er EU-richtlijnen, verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties die de nationale wetgever daartoe verplichten. Dwingende verwijzing naar normalisatienormen komt verder bijvoorbeeld in aanmerking in geval van regelingen die zich richten tot overheidsinstanties en waarbij een exclusieve toepassing wenselijk is of in geval van strafrechtelijke handhaving, waarbij een duidelijke norm moet worden gesteld bijvoorbeeld met betrekking tot een toe te passen meetmethode.

Zie over de verwijzing in wetgeving naar normalisatienormen en over de status van verwezen normen de brief van het kabinet van 9 april 2009, Kamerstukken II 2008/09, 28 325, nr. 105.

AN

Het voorbeeld bij het tweede lid van aanwijzing 92 komt te luiden:

Artikel 4 van de Archiefregeling: Papier voldoet aan NEN 2728:2006.

AO

Aanwijzing 93 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift ‘Toelichting bij vijfde lid’ met de bijbehorende tekst wordt geplaatst na het voorbeeld dat is opgenomen onder het opschrift: Voorbeeld bij vierde lid.

2. Het opschrift ‘Voorbeeld bij vierde lid’ wordt vervangen door: Voorbeelden bij vierde lid.

AP

Aan aanwijzing 96 wordt een toelichting toegevoegd, luidende:

Toelichting

Het opnemen van een bepaling als bedoeld in onderdeel b komt alleen voor in de situatie van aanwijzing 246, tweede lid.

AQ

Aanwijzing 98 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Artikelen kunnen van een opschrift worden voorzien.

2. De toelichting vervalt.

AR

Aanwijzing 104 komt te luiden:

Aanwijzing 104
  • 1. Indien een regeling voorziet in de verplichting of de bevoegdheid tot het vaststellen van uitvoeringsregelingen, wordt ter uitvoering van de hogere regeling zo mogelijk één algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling vastgesteld.

  • 2. In een uitvoeringsregeling worden zo mogelijk de indeling en volgorde van de onderdelen, de opschriften van die onderdelen, de wijze van nummering van de artikelen en de volgorde van de artikelen van de hogere regeling in acht genomen.

Voorbeeld

Vreemdelingenwet 2000 en Vreemdelingenbesluit 2000.

AS

De tekst van aanwijzing 106 komt te luiden:

Aanwijzing 106
  • 1. Bij de formulering van het opschrift wordt een van de volgende modellen gevolgd:

    • a. in een (rijks)wet:

      (Rijks)wet van ...... (datum) tot/, houdende ......;

    • b. in een algemene maatregel van (rijks)bestuur:

      Besluit van ..... (datum) tot/, houdende ......;

    • c. in een ministeriële (rijks)regeling:

      Regeling van de Minister van/voor /Staatssecretaris van ..... van ...... (datum) tot/, houdende .......

  • 2. In een wetsvoorstel worden in het opschrift de woorden ‘Rijkswet/Wet van ..... tot/, houdende .....’ niet opgenomen.

AT

In aanwijzing 109 wordt ‘Raad van State’ telkens vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

AU

Aanwijzing 110 wordt als volgt gewijzigd:

1.‘Onze Minister(s)/de Staatssecretaris(sen)’ wordt telkens vervangen door: Onze Minister(s) van/voor ... /de Staatssecretaris(sen).

2. ‘Raad van State’ wordt telkens vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

AV

In aanwijzing 112 wordt ‘Minister/Staatssecretaris van’ telkens vervangen door: Minister van/voor.../Staatssecretaris van.

AW

Aanwijzing 114 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘internationale of EU-regeling’ vervangen door: internationale regeling of bindende EU-rechtshandeling.

2. In de toelichting wordt de volzin ‘In geval van verwijzing (...) vermeld.’ vervangen door: In geval van verwijzing naar zowel een internationale regeling of bindende EU-rechtshandeling als een nationale regeling, wordt de desbetreffende internationale regeling of bindende EU-rechtshandeling eerst vermeld.

AX

Aanwijzing 119 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘een bindend besluit van een orgaan van de Europese Gemeenschappen’ wordt vervangen door: een bindende EU-rechtshandeling.

2. In de toelichting wordt ‘EG-richtlijnen’ vervangen door ‘EU-richtlijnen’ en wordt ‘Lidstaten’ vervangen door: lidstaten.

AY

Na aanwijzing 120 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4.3a Toepasselijkheid in Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Aanwijzing 120a
  • 1. Indien een regeling (mede) van toepassing is in Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wordt dit in de regeling uitdrukkelijk bepaald. De daartoe strekkende bepaling wordt bij voorkeur in de inleidende bepalingen van de regeling opgenomen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien het een regeling van het Koninkrijk betreft of indien de toepasselijkheid van een regeling in Bonaire, Sint Eustatius en Saba reeds onmiskenbaar uit een ander wettelijk voorschrift volgt.

  • 3. In een regeling die uitsluitend van toepassing is in het Europese deel van Nederland, behoeft geen bepaling te worden opgenomen die de werkingssfeer van de regeling uitdrukkelijk tot dat deel van Nederland beperkt.

Toelichting

Op grond van artikel 2 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldt een regeling alleen in Bonaire, Sint Eustatius en Saba, indien dat bij wettelijk voorschrift is bepaald of op andere wijze onmiskenbaar uit een wettelijk voorschrift volgt. Indien in een Nederlandse regeling niets is bepaald en haar toepasselijkheid in Bonaire, Sint Eustatius en Saba ook niet uit een ander wettelijk voorschrift volgt, geldt die regeling uitsluitend voor het Europese deel van Nederland. Om die reden behoeft in een regeling die uitsluitend voor het Europese deel van Nederland bestemd is, ook geen daartoe strekkende bepaling te worden opgenomen.

Indien het een regeling betreft die uitsluitend in Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldt, wordt dat tevens in de citeertitel tot uitdrukking gebracht: zie aanwijzing 185, zesde lid.

Voorbeeld bij het eerste lid:

Deze wet is (mede) van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

AZ

De toelichting bij aanwijzing 124a wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘provincie- en gemeentebesturen’ wordt vervangen door: provincie- en gemeentebesturen of aan de besturen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

2. ‘rijks-, provinciaal of gemeentelijk niveau’ wordt vervangen door: rijks-, provinciaal of gemeentelijk niveau of op het niveau van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

BA

De toelichting bij het derde lid van aanwijzing 124b komt te luiden:

Derde lid:

Zie voor de mogelijkheden hiertoe, indien het een regeling betreft die geldt in het Europese deel van Nederland, artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht.

BB

In aanwijzing 124h, tweede lid, wordt in het tweede model ‘met ingang van de datum van inwerkingtreding’ vervangen door ‘op het tijdstip van inwerkingtreding’ en wordt in het derde model ‘op de datum van inwerkingtreding’ vervangen door: op het tijdstip van inwerkingtreding.

BC

In het model in aanwijzing 124i, tweede lid, wordt ‘met ingang van de datum van inwerkingtreding’ vervangen door: op het tijdstip van inwerkingtreding.

BD

Aan de toelichting bij aanwijzing 125 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Zie aanwijzing 131d voor vergunningen in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Dienstenwet.

BE

In de toelichting bij aanwijzing 128 wordt ‘artikel 56, eerste lid, van de Monumentenwet 1988’ vervangen door: artikel 61, eerste lid, en artikel 62, eerste lid, van de Monumentenwet 1988.

BF

Aanwijzing 130ab wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt ‘decentrale overheden’ vervangen door: gemeenten en provincies of aan de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

2. In het eerste lid, onder a, wordt na ‘gemeenteraad’ ingevoegd: of de eilandsraad.

3. In het eerste lid, onder b, wordt na ‘het college van burgemeester en wethouders’ ingevoegd: of het bestuurscollege.

4. In het tweede lid wordt ‘gemeentebestuur en provinciebestuur’ vervangen door: gemeentebestuur, eilandsbestuur en provinciebestuur.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De term openbare lichamen, als aanduiding van de rechtspersonen openbaar lichaam Bonaire, openbaar lichaam Sint Eustatius of openbaar lichaam Saba of als aanduiding van het gebied van die openbare lichamen, wordt uitsluitend gebruikt, indien uit de regeling volgt dat de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bedoeld zijn.

6. Aan de toelichting wordt een volzin toegevoegd luidende:

Bij de opneming van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in het Nederlandse staatsbestel heeft eenzelfde ontvlechting van de posities en bevoegdheden van de eilandsraden en bestuurscolleges ten grondslag gelegen aan de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

BG

Aanwijzing 131c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘EU-regelgeving’ vervangen door: bindende EU-rechtshandelingen.

2. Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op regelingen die uitsluitend gelden in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

3. In de toelichting wordt ‘art. 30 en 46 EG’ vervangen door ‘de artikelen 36 en 52 VWEU’, wordt ‘Hof van Justitie EG’ vervangen door ‘Hof van Justitie EU’, wordt ‘EU-regelgeving’ telkens vervangen door ‘bindende EU-rechtshandelingen’, wordt ‘EG’ telkens vervangen door ‘EU’ en wordt ‘Europese Gemeenschap’ vervangen door: Europese Unie.

4. In de toelichting worden in dezelfde alinea na de volzin ‘Tevens verdient het aanbeveling (...) de overwegingen die hiertoe hebben geleid.’ twee volzinnen ingevoegd, luidende:

Indien de Dienstenrichtlijn van toepassing is, zijn de mogelijkheden tot het stellen van regels verder ingeperkt (zie aanwijzing 131d en aanwijzing 131e). Zie verder aanwijzing 261a over het notificeren van eisen aan goederen en diensten.

5. In de toelichting vervalt de volzin ‘Voor nadere informatie (...) Den Haag 2001)’.

6. Aan de toelichting wordt een alinea toegevoegd, luidende:

In regelingen die uitsluitend gelden in Bonaire, Sint Eustatius en Saba behoeft geen clausule van wederzijdse erkenning te worden opgenomen. Dit houdt verband met het feit dat deze eilanden geen deel uitmaken van de Europese Unie, maar onder de Associatieregeling van de landen en gebieden overzee (LGO) vallen.

BH

Na aanwijzing 131c wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4.7b Regels betreffende diensten
Aanwijzing 131d
  • 1. Een vergunningstelsel in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Dienstenwet:

    • a. wordt niet opgenomen, tenzij dit geen discriminerende werking heeft ten opzichte van de betrokken dienstverrichter, dit noodzakelijk is wegens een dwingende reden van algemeen belang, en het nagestreefde doel niet door een minder beperkende maatregel kan worden bereikt, met name omdat een controle achteraf te laat zou komen om werkelijk doeltreffend te zijn;

    • b. wordt uitsluitend van de werking van paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht uitgezonderd wegens dwingende redenen van algemeen belang, met inbegrip van de belangen van derden.

  • 2. Indien de conflictregel van artikel 3 van de Dienstenrichtlijn en artikel 2, derde lid, onder a, sub 3, van de Dienstenwet op een vergunningstelsel als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, wordt dit toegelicht.

  • 3. Indien bij een vergunningstelsel als bedoeld in het eerste lid het aantal beschikbare vergunningen beperkt is, wordt een selectieprocedure ingesteld die alle waarborgen voor transparantie en onpartijdigheid biedt voor gegadigden, met inbegrip van met name een toereikende bekendmaking van de opening, uitvoering en afsluiting van de procedure.

Toelichting

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376), de Dienstenrichtlijn, definieert het begrip ‘vergunningstelsel’ in artikel 4, zesde lid, als ‘elke procedure die voor een dienstverrichter de verplichting inhoudt om bij een bevoegde instantie stappen te ondernemen ter uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming voor de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit’.

De toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn brengt een aantal verplichtingen en beperkingen met zich. Tevens bevatten de artikelen 28 e.v. van de Dienstenwet specifieke bepalingen voor vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen. Zie verder aanwijzing 163.

Eerste lid:

Onderdeel a: Deze verplichting volgt uit artikel 9 van de Dienstenrichtlijn. Als dwingende redenen van algemeen belang gelden in ieder geval de redenen die door het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn erkend.

Onderdeel b: Ingevolge artikel 28 van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de aanvraag van een vergunning die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Paragraaf 4.1.3.3 bevat een regeling voor de totstandkoming van een positieve beschikking op een aanvraag bij het uitblijven van een beslissing binnen de termijn, meestal aangeduid als de lex silencio positivo. De Dienstenrichtlijn verplicht tot invoering van de lex silencio positivo, maar biedt de mogelijkheid om een uitzondering te maken indien dit gerechtvaardigd is wegens dwingende redenen van algemeen belang, met inbegrip van een rechtmatig belang van een derde partij. Daarnaast kan de lex silencio positivo naar zijn aard niet toepasbaar zijn op een vergunning in de zin van de Dienstenrichtlijn, omdat door het desbetreffende bestuursorgaan geen beslissing op een aanvraag in de zin van de Awb wordt genomen, of omdat de beoogde gevolgen van de vergunningverlening niet stilzwijgend tot stand kunnen worden gebracht, maar feitelijk handelen vergen van het bestuursorgaan. Hierbij valt te denken aan meld- en registratieplichten.

Tweede lid:

De conflictregel, ook wel voorrangsregel, is ingesteld om de verhouding tussen verplichtingen op grond van de Dienstenrichtlijn en verplichtingen op grond van andere bindende EU-rechtshandelingen te regelen. Indien toepassing van de Dienstenrichtlijn op een vergunningstelsel strijd oplevert met verplichtingen uit andere bindende EU-rechtshandelingen, gaan de desbetreffende andere verplichtingen voor. Om te voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat over de vraag of de Dienstenrichtlijn geheel of ten dele van toepassing is, is vermelding van de toepassing van de conflictregel in de toelichting aangewezen.

Derde lid:

Deze verplichting volgt uit artikel 12 van de Dienstenrichtlijn en ziet op de situatie dat het aantal beschikbare vergunningen voor een activiteit beperkt is door schaarste van de beschikbare natuurlijke hulpbronnen of de bruikbare technische mogelijkheden.

Aanwijzing 131e
  • 1. In een regeling die onder de reikwijdte van artikel 16 van de Dienstenrichtlijn valt, worden geen eisen gesteld aan de verrichting van diensten door dienstverrichters die in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigd zijn, die niet voldoen aan de beginselen van non-discriminatie, noodzakelijkheid wegens redenen van openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu en evenredigheid.

  • 2. In een regeling die onder de reikwijdte van artikel 15, tweede lid, van de Dienstenrichtlijn valt, worden geen eisen opgenomen die niet voldoen aan de beginselen van non-discriminatie, noodzakelijkheid wegens een dwingende reden van algemeen belang en evenredigheid.

Toelichting

De Dienstenrichtlijn beperkt de mogelijkheden om eisen te kunnen stellen betreffende diensten. Zie artikel 1 van de Dienstenwet voor de definiëring van het begrip ‘eis’ in de zin van de Dienstenrichtlijn.

Eerste lid:

Onder artikel 16 van de Dienstenrichtlijn kunnen eisen aan de verrichting van diensten door dienstverrichters die niet in het Europese deel van Nederland gevestigd zijn, alleen nog op basis van een of meer van de vier genoemde gronden worden gesteld. Daarnaast mogen deze geen direct of indirect onderscheid maken naar nationaliteit of, voor rechtspersonen, naar lidstaat van vestiging, en zijn ze evenredig in verhouding tot het te beschermen belang. Indien er eisen worden gesteld, worden deze aan de Europese Commissie genotificeerd (zie aanwijzing 261a).

Tweede lid:

Onder artikel 15, tweede en derde lid, van de Dienstenrichtlijn kunnen bepaalde eisen aan dienstverrichters die in het Europese deel van Nederland gevestigd zijn alleen onder voorwaarden worden gesteld. Het gaat om:

  • a. kwantitatieve of territoriale beperkingen, met name in de vorm van beperkingen op basis van de bevolkingsomvang of een geografische minimumafstand tussen de dienstverrichters;

  • b. eisen die van de dienstverrichter verlangen dat hij een bepaalde rechtsvorm heeft;

  • c. eisen aangaande het aandeelhouderschap van een onderneming;

  • d. eisen, niet zijnde eisen die betrekking hebben op aangelegenheden die vallen onder richtlijn 2005/36/EG of die in andere communautaire instrumenten zijn behandeld, die de toegang tot de betrokken dienstenactiviteit wegens de specifieke aard ervan voorbehouden aan bepaalde dienstverrichters;

  • e. een verbod om op het grondgebied van dezelfde staat meer dan een vestiging te hebben;

  • f. eisen die een minimum aantal werknemers vaststellen;

  • g. vaste minimum- of maximumtarieven waaraan de dienstverrichter zich moet houden;

  • h. een verplichting voor de dienstverrichter om in combinatie met zijn dienst andere specifieke diensten te verrichten.

Deze eisen worden alleen gesteld indien deze non-discriminatoir, evenredig en noodzakelijk zijn wegens een dwingende reden van algemeen belang. Dergelijke eisen worden aan de Europese Commissie genotificeerd (zie aanwijzing 261a).

BI

De toelichting bij aanwijzing 133 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht’ wordt vervangen door: titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

2. Er wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De toekenning van bevoegdheden aan toezichthouders zal in een (mede) voor die eilanden geldende regeling uitdrukkelijk moeten worden geregeld.

BJ

In de toelichting bij aanwijzing 134 wordt ‘De bevoegdheid’ vervangen door ‘De bevoegdheden’, wordt na ‘(artikel 5:16 Awb)’ ingevoegd ‘en het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs (artikel 5:16a Awb)’ en wordt ‘van deze bevoegdheid’ vervangen door: van deze bevoegdheden.

BK

Aanwijzing 136 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid van het model komt te luiden:

  • 1. Met de opsporing van de bij artikel ... strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering / artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES, belast ... (aanduiding ambtenaren). Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht / de artikelen 185 tot en met 188 en 190 van het Wetboek van Strafrecht BES, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

2. Aan de toelichting worden drie volzinnen toegevoegd, luidende:

Het (Nederlandse) Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten zijn niet van toepassing in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In een (mede) voor die eilanden geldende regeling zal moeten worden aangesloten bij de corresponderende bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering BES. Er bestaat voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba geen tegenhanger van de Wet op de economische delicten.

BL

Aanwijzing 139 komt te luiden:

Aanwijzing 139

Als bestuursrechtelijke sancties worden met name de volgende mogelijkheden overwogen: intrekken of schorsen van een beschikking, opleggen van een last onder bestuursdwang, opleggen van een last onder dwangsom of opleggen van een bestuurlijke boete.

Toelichting

Er zijn vier bestuursrechtelijke sancties die vanwege hun algemene karakter in een groot aantal gevallen en voor regelgeving van uiteenlopende aard in aanmerking komen als handhavingsmiddel. Voor het verlenen van de bevoegdheid tot het toepassen van een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom (beide herstelsancties) is in aanwijzing 142 een model opgenomen. Titel 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht (herstelsancties) bevat algemene regels over het opleggen van een last onder bestuursdwang (afdeling 5.3.1) en het opleggen van een last onder dwangsom (afdeling 5.3.2). Een bevoegdheid tot toepassing van een last onder bestuursdwang impliceert automatisch een bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom (vgl. artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

De titels 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht gelden niet in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In een regeling die (mede) voor die eilanden geldt, moet worden voorzien in een nadere regeling van de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.

Bij het verlenen van de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete worden de artikelen 6 en 7 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en de artikelen 14 en 15 van het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten in acht genomen (zie hiervoor met name de memorie van toelichting bij de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht, Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 117 en volgende).

BM

In de toelichting bij aanwijzing 140 wordt ‘artikel 18.12, tweede lid, van de Wet milieubeheer’ vervangen door: artikel 5.19, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

BN

Aanwijzing 142 komt te luiden:

Aanwijzing 142

Voor het verlenen van de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang/ een last onder dwangsom wordt het volgende model gebruikt:

... (aanduiding bestuursorgaan) is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang/dwangsom ter handhaving van ... (aanduiding desbetreffende verplichtingen).

Toelichting

Door gebruik te maken van het model, in een regeling die in het Europese deel van Nederland geldt, wordt aangegeven dat afdeling 5.3.1 of 5.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdelingen gelden niet in Bonaire, Sint Eustatius en Saba (zie ook de toelichting op aanwijzing 139). Het model is met name van belang voor toekenning van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang c.q. dwangsom aan bestuursorganen van de centrale overheid. De Gemeentewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de Provinciewet en de Waterschapswet bevatten reeds een algemene bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang voor de besturen van gemeenten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, provincies en waterschappen.

BO

Na aanwijzing 142 wordt een aanwijzing ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 143
  • 1. Voor het vaststellen van een maximale bestuurlijke boetehoogte die aansluit bij de boetecategorieën in het Wetboek van Strafrecht, wordt het volgende model gebruikt:

    De op grond van ... vast te stellen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de ... categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht / artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.

  • 2. Indien oplegging van een zeer hoge maximale bestuurlijke boete aan ondernemingen noodzakelijk is vanwege de afschrikwekkende werking of grote financiële belangen, en de maximale bestuurlijke boete ofwel aansluit bij de hoogste boetecategorie in het Wetboek van Strafrecht, ofwel, indien dit een hoger boetebedrag oplevert, gerelateerd wordt aan de omzet van de desbetreffende onderneming, wordt het volgende model gebruikt:

    De op grond van ... vast te stellen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht / artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES of, indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking waarin de bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Toelichting
Eerste lid:

In veel bestuursrechtelijke wetgeving is de maximale hoogte van bestuurlijke boetes vastgesteld op een bedrag dat vergelijkbaar is met een van de geldboetecategorieën van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES). Het verdient aanbeveling dynamisch te verwijzen naar deze bepaling, die regelmatig geïndexeerd wordt.

Tweede lid:

Voor de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete worden grofweg twee systemen, soms in mengvorm, gehanteerd. De hoogte van de bestuurlijke boete is per overtreding vastgelegd in de regelgeving (gefixeerde boetes), of de hoogte van de bestuurlijke boete wordt per geval vastgesteld aan de hand van een aantal in een beleidsregel neergelegde factoren (variabele boetes). De mengvorm, die bijvoorbeeld wordt gehanteerd in de mededingingswetgeving, omvat vaste bestuurlijke boetes voor bepaalde ‘lichte’ overtredingen en voor de ‘zwaardere’ overtredingen een flexibel systeem met een maximum boetebedrag. In een aantal wetgevingscomplexen is het maximumbedrag niet gefixeerd maar gerelateerd aan de mate van benadeling (vergrijpboetes in de belastingwetgeving) of de omzet (Mededingingswet, Wet marktordening gezondheidszorg en Wet milieubeheer). Een dergelijk open boetemaximum is aanvaardbaar mits hiervoor een goede argumentatie kan worden gegeven, zoals deuiteenlopende grootte van ondernemingen.

BP

Aan de toelichting bij aanwijzing 145 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De Wet op de economische delicten is niet van toepassing in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

BQ

Aanwijzing 146 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na ‘het Wetboek van Strafrecht’ ingevoegd: , onderscheidenlijk artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.

2. In de toelichting bij het derde lid wordt na ‘Wetboek van Strafrecht’ ingevoegd: (BES).

BR

Aan de toelichting bij aanwijzing 147 wordt een alinea toegevoegd, luidende:

De Wet op de economische delicten is niet van toepassing in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

BS

In de toelichting bij aanwijzing 149 wordt ‘de Algemene wet bestuursrecht en’ vervangen door: de Algemene wet bestuursrecht, de Wet administratieve rechtspraak BES,.

BT

In de toelichting bij aanwijzing 150 wordt na ‘de Algemene wet bestuursrecht’ ingevoegd ‘, de Wet administratieve rechtspraak BES’ en wordt na ‘hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State openstaat’ ingevoegd: (in Bonaire, Sint Eustatius en Saba: beroep bij het Gerecht in eerste aanleg en hoger beroep bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie).

BU

In de toelichting bij aanwijzing 155 wordt na ‘de Algemene wet bestuursrecht’ ingevoegd: en de Wet administratieve rechtspraak BES.

BV

Aan de toelichting bij aanwijzing 160 wordt een alinea toegevoegd, luidende:

De Wet administratieve rechtspraak BES bevat geen met artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht vergelijkbare bepaling. Ook voor de Wet administratieve rechtspraak BES geldt echter dat een bezwaar of beroep niet de werking schorst van de beschikking waartegen het is gericht.

BW

Paragraaf 4.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

§ 4.11 Informatievoorziening en gegevensverwerking

2. De aanwijzingen 161 en 162 komen te luiden:

Aanwijzing 161

Indien voor de uitvoering van een regeling gegevens van burgers, bedrijven of instellingen nodig zijn, wordt voor de omschrijving van de daaraan ten grondslag liggende begrippen verwezen naar of aangesloten bij de definities uit de wetten inzake de basisregistraties.

Toelichting

Een belangrijk uitgangspunt bij het inrichten van (e-)overheidsdienstverlening is, het ‘eenmalig aanleveren, meervoudig gebruik’ van gegevens. De overheid vraagt van burgers, bedrijven en instellingen geen gegevens waarover zij al beschikt. Het spiegelbeeld hiervan is dat burgers, bedrijven en instellingen bij bijvoorbeeld het doen van belastingaangifte, inschrijving bij een gemeente of aanvraag van een vergunning, geen gegevens behoeven te verstrekken die al bij de overheid bekend zijn.

Om dit uitgangspunt in de praktijk te realiseren, is een stelsel van basisregistraties ingericht, waarin basisgegevens zijn opgenomen die nodig zijn voor het uitvoeren van verschillende (beslis)processen van overheidsorganisaties. Een deel van de gegevens in die basisregistraties is aangemerkt als ‘authentiek’, dat wil zeggen dat een overheidsorganisatie kan uitgaan van de juistheid van het gegeven en verplicht is dit te gebruiken bij de uitvoering van zijn taken.

De genoemde verplichting van overheidsorganisaties en het recht van burgers, bedrijven en instellingen is ten aanzien van deze authentieke gegevens expliciet vastgelegd in de verschillende wetten inzake basisregistraties, zie bijvoorbeeld de artikelen 3a en 3b van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de artikelen 7k en 7l van de Kadasterwet.

Om het uitgangspunt van eenmalig aanleveren, meervoudig gebruik zo breed mogelijk ingang te doen vinden, is nodig dat in wetgeving waarin gegevensuitwisseling met de overheid aan de orde is, zoveel mogelijk wordt verwezen naar of aangesloten bij begrippen uit de basisregistraties.

Een overzicht van de basisregistraties en de daarin opgenomen begrippen en authentieke gegevens is opgenomen in de Stelselcatalogus (www.stelselcatalogus.nl).

Aanwijzing 162

Indien voor de uitvoering van een regeling de beschikbaarheid of uitwisseling van informatie tussen overheidsorganisaties van betekenis is, wordt in een aparte informatieparagraaf in de toelichting aandacht besteed aan de wijze waarop de informatievoorziening organisatorisch en technisch is ingericht.

Toelichting

Inrichting informatievoorziening. Het is voor een goede taakvervulling van de overheid van belang dat het ten behoeve daarvan ingerichte of in te richten systeem van informatievoorziening niet alleen doelmatig en doeltreffend is, maar ook dat het voldoet aan juridische en bestuurlijk-organisatorische randvoorwaarden. Onder juridische randvoorwaarden valt onder meer de afstemming op wetgeving die ziet op informatie of informatievoorziening, zoals de Wet bescherming persoonsgegevens en de wetten inzake basisregistraties. Bestuurlijk-organisatorische randvoorwaarden betreffen onder meer de verantwoordelijkheid voor de informatievoorziening en de daarvoor benodigde bevoegdheden en systemen en de samenwerking en aansluiting tussen betrokken organisaties en hun informatiesystemen.

Inhoud informatieparagraaf. De inhoud van de informatieparagraaf zal variëren naar gelang de wijze waarop de informatievoorziening wordt ingericht. In het ene geval zal een volledige beschrijving van het voorgestane stelsel worden gegeven, waarin wordt ingegaan op de verschillende informatierelaties, de bevoegdheden die bestaan of worden geschapen, de wijze waarop wordt aangesloten bij bestaande informatiesystemen en dergelijke; in een ander geval kan worden volstaan met een beschrijving van de wijze waarop van een bestaand informatiesysteem gebruik gemaakt zal worden.

Overleg over informatieparagraaf. Ingevolge artikel 5 van het Besluit informatievoorziening in de rijksdienst 1990 (Besluit IVR 1990) heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een coördinerende bevoegdheid op het gebied van de informatievoorziening in de openbare sector. Het Besluit IVR 1990 wijst voorts verantwoordelijke ministers aan voor verschillende deelgebieden van de informatievoorziening. Met de desbetreffende ministeries wordt overleg gevoerd over de informatieparagraaf.

3. Na aanwijzing 162 worden in paragraaf 4.11 twee aanwijzingen ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 162a

Bij het opnemen in een regeling van bepalingen over de verwerking van persoonsgegevens bevat de toelichting een expliciete afweging van de belangen van verantwoordelijken en betrokkenen in relatie tot de doeleinden van de gegevensverwerking.

Toelichting

Bij het ontwerpen van een regeling waarin de verwerking van persoonsgegevens een belangrijke plaats inneemt, wordt altijd een afweging gemaakt tussen de belangen die zijn gemoeid met de verwerking van persoonsgegevens, en het belang van de bescherming van die gegevens. Belangrijkste aspect daarvan is een goede bepaling van het doel van de gegevensverwerking. Zie in dit verband ook aanwijzing 212, onderdeel a. Het internationaalrechtelijke en Europeesrechtelijke kader en de Grondwet worden bij de belangenafweging in acht genomen. Daarnaast vereist de afstemming van bijzondere wettelijke regelingen op de Wet bescherming persoonsgegevens, mede met het oog op het legaliteitsbeginsel, aparte aandacht.

Aanwijzing 162b

Indien het noodzakelijk is dat op structurele basis wordt voorzien in de onderlinge verstrekking van persoonsgegevens tussen bestuursorganen of toezichthouders, terwijl geldende geheimhoudingsbepalingen daaraan in de weg staan, wordt op het niveau van de formele wet voorzien in een uitdrukkelijke regeling van de gegevensverstrekking, met inbegrip van de vaststelling van het doel van de gegevensverstrekking.

Toelichting

In het rapport van de Werkgroep herijking toezichtsregelgeving, Den Haag, augustus 2008, zijn de achtergronden van de doelbinding van gegevensverwerking, de betekenis van de term verdere verwerking van gegevens en de functie van geheimhoudingsbepalingen specifiek voor het toezicht op de naleving beschreven. Zie de bijlage bij de brief van de Minister van Justitie van 29 oktober 2008 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VI, nr. 70). Indien de politie of het openbaar ministerie een van de betrokken partijen is, zal in de regel moeten worden teruggegrepen op de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

BX

Aan de toelichting bij aanwijzing 163 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

In artikel 13, tweede lid, van de Dienstenrichtlijn is aangegeven, dat eventuele kosten voor aanvragers van een vergunning in verband met hun aanvraag redelijk en evenredig met de kosten van de vergunningprocedure in kwestie zijn en de kosten van de procedure niet overschrijden.

BY

In aanwijzing 164 wordt ‘Onze Minister van’ telkens vervangen door: Onze Minister van/voor.

BZ

In aanwijzing 168, eerste lid, wordt ‘een fictieve datum van inwerkingtreding’ vervangen door: een fictief tijdstip van inwerkingtreding.

CA

Aanwijzing 171b wordt als volgt gewijzigd:

1. In de modellen in het eerste tot en met vijfde lid wordt ‘, tot wet is of wordt verheven,’ telkens vervangen door: tot wet is of wordt verheven.

2. In de modellen in het eerste, tweede en derde lid wordt ‘(artikel ... van die wet)’ telkens vervangen door: (artikel ... van) die wet.

3. In de modellen in het eerste en tweede lid vervalt ‘, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als’.

4. In het model in het derde lid vervalt ‘(onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als)’.

5. Voor ‘Toelichting bij het derde lid’ wordt een toelichting ingevoegd, luidende:

Toelichting

Zie bij de toepassing van de modellen aanwijzing 89a, tweede lid, voor de wijze van aanhalen van het Kamerstuknummer.

6. ‘Toelichting bij het derde lid’ wordt vervangen door: Derde lid:.

CB

De toelichting bij aanwijzing 172 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt ‘178 tot en met 180’ vervangen door: 178 en 180.

2. Onder ‘Rijkswetten en algemene maatregelen van rijksbestuur’ wordt ‘de Nederlandse Antillen en Aruba’ vervangen door ‘Aruba, Curaçao en Sint Maarten’ en vervallen de laatste twee volzinnen.

CC

Aanwijzing 173 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘De datum van inwerkingtreding’ vervangen door ‘Het tijdstip van inwerkingtreding’ en wordt ‘deze’ vervangen door: dit.

2. In het tweede lid wordt ‘De datum’ vervangen door: Het tijdstip van inwerkingtreding.

CD

In de toelichting bij aanwijzing 173a wordt ‘aanwijzing 178, eerste lid, model A’ vervangen door: aanwijzing 178.

CE

Aanwijzing 174 komt te luiden:

Aanwijzing 174
  • 1. Een wet of een algemene maatregel van bestuur treedt in werking met ingang van 1 januari of 1 juli.

  • 2. Een ministeriële regeling treedt in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober.

  • 3. De termijn tussen de publicatiedatum van een wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling en het tijdstip van inwerkingtreding is minimaal twee maanden. Indien een regeling direct relevant is voor medeoverheden, is deze termijn minimaal drie maanden.

  • 4. Uitzondering op de vaste verandermomenten of de minimuminvoeringstermijn is mogelijk voor zover:

    • a. dit, gelet op de doelgroep of de jaarindeling, aanmerkelijke ongewenste private of publieke voor- of nadelen voorkomt;

    • b. het spoed- of noodregelgeving betreft;

    • c. het reparatieregelgeving betreft;

    • d. het implementatie van bindende EU-rechtshandelingen, verdragen of andere besluiten van volkenrechtelijke organisaties betreft.

  • 5. In de toelichting bij een regeling wordt de uitzonderingsgrond gemotiveerd.

Toelichting

De toepassing van vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn zorgen ervoor dat degenen tot wie de regeling zich richt, niet op te veel verschillende momenten worden geconfronteerd met wijzigingen van regelgeving en dat ze tijd krijgen om zich hierop voor te bereiden.

Het vaststellen van een alternatief tijdstip kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als sprake is van een andere jaarindeling, zoals het schooljaar en het studiejaar die respectievelijk per 1 augustus en per 1 september aanvangen. Dit geldt uiteraard ook voor de hiermee samenhangende ministeriële regelingen.

Indien een regeling direct relevant is voor decentrale overheden, wordt op grond van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen rekening gehouden met een invoeringstermijn van minimaal drie maanden.

CF

Aanwijzing 175 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘De datum van inwerkingtreding’ vervangen door: Het tijdstip van inwerkingtreding.

2. In het tweede lid wordt ‘de datum van inwerkingtreding’ telkens vervangen door: het tijdstip van inwerkingtreding.

3. In de toelichting wordt ‘De datum van inwerkingtreding’ vervangen door ‘Het tijdstip van inwerkingtreding’, wordt ‘de inwerkingtredingsdatum’ vervangen door ‘het tijdstip van inwerkingtreding’ en wordt ‘met ingang van het tijdstip’ vervangen door: vanaf het tijdstip.

4. In de toelichting komt de derde alinea te luiden:

Het tijdstip van feitelijke beschikbaarheid van het Staatsblad en de Staatscourant is het tijdstip waarop zij elektronisch worden gepubliceerd op de website www.officielebekendmakingen.nl.

CG

Aan de toelichting bij aanwijzing 176 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Zie voor het tijdstip van voorhangen aanwijzing 43b.

CH

In aanwijzing 177 wordt ‘de datum van inwerkingtreding’ telkens vervangen door: het tijdstip van inwerkingtreding.

CI

Aanwijzing 178 komt te luiden:

Aanwijzing 178
  • 1. Voor de inwerkingtredingsbepaling van een wet wordt het volgende model gebruikt:

    Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. Voor de inwerkingtredingsbepaling van een algemene maatregel van bestuur wordt een van de volgende modellen gebruikt:

    • A. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari/1 juli 2010.

    • B. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 3. Voor de inwerkingtredingsbepaling van een ministeriële regeling wordt het volgende model gebruikt:

    Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari/1 april/1 juli/1 oktober 2010.

Toelichting

Wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen treden in beginsel in werking op vaste tijdstippen met een voorgeschreven minimale termijn tussen publicatie en inwerkingtreding (zie aanwijzing 174). In wetsvoorstellen wordt in beginsel geen concreet inwerkingtredingstijdstip opgenomen. Een concreet inwerkingtredingstijdstip kan, indien deze dicht ligt bij de indiening van het voorstel bij de Eerste Kamer, een goede inhoudelijke behandeling door de Eerste Kamer frustreren. Indien het tijdstip op het moment van aanvaarding door de Eerste Kamer al (bijna) is verstreken, zal een novelle nodig zijn om het inwerkingtredingstijdstip aan te passen. Bovendien belemmert het opnemen van een tijdstip de naleving van aanwijzing 174, derde lid. Zie aanwijzing 180 voor modellen voor bijzondere gevallen.

Delegatie van het tijdstip van inwerkingtreding aan de regering is mede aangewezen bij samenloop tussen verschillende wetsvoorstellen die onderling samenhangen, bijvoorbeeld omdat zij dezelfde wetsartikelen wijzigen. Via het tijdstip van inwerkingtreding kan immers de volgorde van de desbetreffende wijzigingen worden bepaald. Dit kan geschieden door ofwel verschillende tijdstippen vast te stellen (zie echter ook aanwijzing 174), ofwel door in het koninklijk besluit een tijdstip te noemen en daarbij de volgorde aan te geven. In dat laatste geval luidt de aanhef van het koninklijk besluit: Met ingang van ... treden de volgende wetten (of onderdelen daarvan) in werking, in de hieronder aangegeven volgorde: ....

Tegen opneming van een concreet inwerkingtredingstijdstip in een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling bestaat in het algemeen geen bezwaar (tweede lid, model A, onderscheidenlijk derde lid), indien in het bijzonder aanwijzing 174, derde lid, in acht genomen wordt. Dit is te beoordelen op het moment dat het nader rapport onderscheidenlijk de ministeriële regeling in procedure wordt gebracht. In andere gevallen is voor een algemene maatregel van bestuur het gebruik van model B, genoemd in het tweede lid, aangewezen.

Indien het een regeling van het Koninkrijk betreft of een regeling die zowel in het Europese deel van Nederland als in Bonaire, Sint Eustatius geldt, kan het nodig zijn bij de inwerkingtreding rekening te houden met het tijdsverschil tussen het Europese en de Caribische delen van het Koninkrijk. Dit tijdsverschil bedraagt gedurende de wintertijd in het Europese deel van het Koninkrijk 5 uur en gedurende de zomertijd 6 uur. Indien het noodzakelijk of wenselijk is om de regeling in beide delen van het Koninkrijk op precies hetzelfde tijdstip in werking te laten treden, wordt in de inwerkingtredingsbepaling ook uitdrukkelijk het uur genoemd waarop de regeling in het Europese deel, onderscheidenlijk de Caribische delen, van het Koninkrijk in werking treedt. Zie voor een voorbeeld het Besluit van 23 september 2010 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen I en II van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen (Stb. 2010, 387).

CJ

Aanwijzing 179 vervalt.

CK

Aanwijzing 180 komt te luiden:

Aanwijzing 180

Zo nodig kan voor de inwerkingtredingsbepaling van een regeling ook een van de volgende modellen worden gebruikt:

  • A. Deze wet/Dit besluit/Deze regeling treedt in werking ... (als aanwijzing 178) met uitzondering van de artikelen (hoofdstukken) ..., die in werking treden ... (als aanwijzing 178).

  • B. Deze wet/Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld waarop de artikelen (hoofdstukken) ... in werking treden.

  • C. De artikelen (hoofdstukken) van deze wet/dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen (hoofdstukken) of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • D. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

  • E. Deze wet/Dit besluit/Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010. Indien het Staatsblad/de Staatscourant waarin deze wet/dit besluit/deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2009, treedt zij/het/zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad/de Staatscourant waarin zij/het/zij wordt geplaatst, en werkt zij/het/zij terug tot en met 1 januari 2010.

  • F. Deze wet/Dit besluit/Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop ... (andere wet of ander besluit) in werking treedt.

  • G. Indien het bij koninklijke boodschap van .... (datum) ingediende voorstel van wet (opschrift en Kamerstuknummer) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, treedt deze wet/dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

  • H. Deze wet/Dit besluit/Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de ..... kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad/de Staatscourant waarin zij/het/zij wordt geplaatst.

  • I. Deze wet/Dit besluit/Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad/de Staatscourant waarin zij/het/zij wordt geplaatst.

Toelichting

Bij het gebruiken van de in deze aanwijzing opgenomen modellen A tot en met H wordt aanwijzing 174, eerste tot en met derde lid, in acht genomen, voor alle onderdelen van de regeling die in werking treden, tenzij aanwijzing 174, vierde lid, van toepassing is. Model I wordt slechts gebruikt in de in aanwijzing 174, vierde lid, genoemde uitzonderingsgevallen.

Voor de inwerkingtredingsbepaling van een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling, kan een formulering analoog aan die in aanwijzing 178, derde lid, of aan de modellen A, E, F, H of I worden gebruikt. Op basis van een inwerkingtredingsbepaling overeenkomstig model C kunnen ook verschillende inwerkingtredingsbesluiten worden vastgesteld.

Mocht in bijzondere gevallen het opnemen van een concreet tijdstip van inwerkingtreding in een wet onvermijdelijk zijn (bijvoorbeeld bij onlosmakelijke samenhang van de wet met een boekjaar of belastingjaar), dan kan daarvoor model D of E worden gebruikt. Bij gebruik van model E wordt hetgeen in aanwijzing 167 is opgemerkt over terugwerkende kracht van regelingen in acht genomen. Zie voor het gebruik van model G ook aanwijzing 34a, derde lid.

Indien een regeling voorziet in (de mogelijkheid van) gefaseerde inwerkingtreding, zoals bij model C, dan kan bij verwijzingen niet een formulering als ‘het tijdstip waarop deze/die wet/dit/dat besluit in werking treedt’ worden gebruikt. In plaats daarvan moeten in dergelijke verwijzingen de desbetreffende artikelen of onderdelen concreet worden aangeduid, door middel van een formulering als ‘het tijdstip waarop artikel x van deze/die wet/dit/dat besluit in werking treedt’.

CL

Aanwijzing 181 komt te luiden:

Aanwijzing 181

Voor het regelen van de werkingsduur van een tijdelijke regeling worden de volgende voorbeelden als uitgangspunt genomen:

  • A. Deze wet/Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en vervalt zes jaar na het tijdstip van inwerkingtreding.

  • B. Dit besluit/Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010 en vervalt met ingang van 1 januari 2015.

  • C. Deze wet/Dit besluit/Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010 en vervalt op een bij koninklijk besluit/door Onze Minister (van/voor ......)/door de Minister (van/voor ......) te bepalen tijdstip.

Toelichting

Bij het gebruiken van de modellen wordt aanwijzing 174 in acht genomen. De in model C genoemde formulering wordt slechts gekozen, indien vaststaat dat het om een tijdelijke regeling gaat, maar het tijdstip waarop de regeling vervalt niet vooraf kan worden vastgesteld.

CM

In de toelichting bij aanwijzing 183 vervalt de volzin ‘Een voorbeeld (...) en D’provincies.’, alsmede het opschrift ‘Tweede lid’.

CN

Aanwijzing 185 wordt als volgt gewijzigd:

1. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. In de citeertitel van een regeling die uitsluitend voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldt, wordt door de toevoeging ‘BES’ tot uitdrukking gebracht dat het een regeling voor die eilanden betreft. Deze toevoeging blijft achterwege, indien de eilanden reeds voluit in de citeertitel worden genoemd.

2. Aan de toelichting wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

Voorbeelden bij zesde lid:
  • de Wet geldstelsel BES

  • de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

CO

In de toelichting bij aanwijzing 186 komt de vijfde volzin te luiden: Daarnaast komen slechts bij uitzondering koninklijke besluiten voor plaatsing in het Staatsblad in aanmerking, bijvoorbeeld een koninklijk besluit tot ontbinding van de Tweede Kamer.

CP

Aanwijzing 187 vervalt.

CQ

Aanwijzing 188 komt te luiden:

Aanwijzing 188

Een wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling kan bepalen dat een daarbij behorende bijlage wordt bekendgemaakt door terinzagelegging, indien:

  • a. de bijlage niet geschikt is voor publicatie in het Staatsblad of de Staatscourant, en

  • b. de kenbaarheid voor de direct bij de regeling betrokken personen daarmee voldoende verzekerd is.

Toelichting

Deze aanwijzing bevat criteria voor gebruikmaking van de uitzonderingsmogelijkheid die wordt geboden door artikel 5 van de Bekendmakingswet. Blijkens de wetsgeschiedenis is deze uitzondering met name bedoeld voor stukken die niet in een elektronisch bestand zijn weer te geven of alleen in een dermate groot bestand dat het niet geschikt is voor de gedigitaliseerde plaatsing in het Staatsblad of de Staatscourant (zie Kamerstukken II 2006/07, 31 084, nr. 3, blz. 23).

Het bepalen dat een bijlage wordt bekendgemaakt door terinzagelegging geschiedt door middel van het slotformulier (zie aanwijzing 199).

CR

Aanwijzing 189 vervalt.

CS

Aanwijzing 190 wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede volzin komt te luiden: Aanwijzing 188 is van overeenkomstige toepassing.

2. De toelichting vervalt.

CT

Het model bij aanwijzing 193 komt te luiden:

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad (, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten) zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

CU

In aanwijzing 194 komt het model te luiden:

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad (, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten) zal worden geplaatst.

CV

In aanwijzing 195 komt het model te luiden:

Onze Minister van/voor ... is belast met de uitvoering van dit besluit dat (met de daarbij behorende nota van toelichting) in het Staatsblad (, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten) zal worden geplaatst.

CW

Aanwijzing 196 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘, indien bekendmaking in de Staatscourant geschiedt,’ en vervallen de haakjes rond de zinsnede: met de toelichting.

2. Het model in het tweede lid komt te luiden: Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten worden geplaatst.

3. In de toelichting wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: Indien de regeling geen toelichting bevat, wordt vanzelfsprekend de zinsnede ‘met de toelichting’ weggelaten.

4. De toelichting bij het tweede lid komt te luiden: Indien de regeling niet voor in alle in het model genoemde landen geldt, wordt de opdracht tot plaatsing aan die situatie aangepast.

CX

De aanwijzingen 197 en 198 vervallen.

CY

Aanwijzing 199 komt te luiden:

Aanwijzing 199
  • 1. Indien een bij een (rijks)wet behorende bijlage door terinzagelegging wordt bekendgemaakt, wordt voor het slotformulier het volgende model gebruikt:

    Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad (, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten) zal worden geplaatst, met uitzondering van de bijlage(n) ..., die ter inzage wordt/worden gelegd bij ..., en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

  • 2. Indien een bij een algemene maatregel van (rijks)bestuur behorende bijlage door terinzagelegging wordt bekendgemaakt, wordt voor het slotformulier het volgende model gebruikt:

    Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad (, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten) zal worden geplaatst, met uitzondering van de bijlage(n) ..., die ter inzage wordt/worden gelegd bij .....

  • 3. Indien een bij een ministeriële (rijks)regeling behorende bijlage door terinzagelegging wordt bekendgemaakt, wordt voor het slotformulier het volgende model gebruikt:

    Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant (, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten) worden geplaatst, met uitzondering van de bijlage(n) ..., die ter inzage wordt/worden gelegd bij ....

CZ

In aanwijzing 200 wordt ‘196 tot en met 199’ vervangen door: 196 en 199.

DA

In aanwijzing 208 wordt ‘De Minister van’ vervangen door: De Minister van/voor.

DB

In aanwijzing 210 wordt ‘Deze bijlage....vaststellend orgaan.’ vervangen door:

‘Deze bijlage behoort bij ... (wet/besluit/regeling)’. De bijlage wordt voorzien van ondertekening door het vaststellende orgaan of, in het geval van een wet of een algemene maatregel van bestuur, door de eerstverantwoordelijke minister of staatssecretaris.

DC

Aanwijzing 212 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘en voor de informatievoorziening van de rijksoverheid’ vervangen door: alsmede voor de verwerking van persoonsgegevens en voor de informatievoorziening van de rijksoverheid.

2. In onderdeel g wordt ‘internationale en EU-regelingen’ vervangen door: internationale regelingen en bindende EU-rechtshandelingen.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. de positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de wijze waarop rekening is gehouden met eventuele factoren waardoor die eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland.

4. Aan de toelichting wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Onderdeel h houdt verband met artikel 2 van het Statuut voor het Koninkrijk.

DD

In de toelichting bij aanwijzing 213 wordt ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en wordt ‘aanwijzingen 109, 110, 273 en 282’ vervangen door: aanwijzingen 109 en 110.

DE

Aanwijzing 216, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Indien een wetsvoorstel leidt tot financiële gevolgen voor decentrale overheden, wordt dit aangegeven in een afzonderlijk onderdeel van de memorie van toelichting. Daarbij wordt onder meer ingegaan op de uitvoering van artikel 105, derde lid, van de Provinciewet, artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet of artikel 136, derde lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, respectievelijk artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet of artikel 87 van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

DF

In aanwijzing 219 vervallen het tweede en derde lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid.

DG

In aanwijzing 222, tweede lid, wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

DH

In aanwijzing 227, tweede lid, wordt ‘tevens’ vervangen door ‘in plaats van in de hogere regeling’ en wordt ‘(titel delegerende wet)’ vervangen door: (titel delegerende wet/delegerend besluit).

DI

Aanwijzing 228 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanwijzing wordt ‘worden geschrapt’ vervangen door: vervallen.

2. In de toelichting wordt ‘Schrapping’ vervangen door: Het doen vervallen.

DJ

In aanwijzing 229 wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

DK

In de toelichting bij aanwijzing 234 wordt ‘de Aanpassingswet derde tranche Awb I en de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie’ vervangen door: de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

DL

In aanwijzing 238, eerste lid, wordt na ‘artikelen’ ingevoegd: , boeken, delen, hoofdstukken, titels, afdelingen en paragrafen.

DM

In aanwijzing 246 wordt in de modellen in het derde en vierde lid ‘(van...)’ vervangen door ‘(van/voor...)’ en in de toelichting wordt ‘in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en het Afkondigingsblad van Aruba’ vervangen door: in het Afkondigingsblad van Aruba, het Publicatieblad van Curaçao of het Afkondigingsblad van Sint Maarten.

DN

In de toelichting bij aanwijzing 248a wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

DO

Aanwijzing 251 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Onze Minister van’ vervangen door: Onze Minister van/voor.

2. In het tweede lid wordt ‘Minister/Staatssecretaris’ vervangen door: Minister van/voor ... /de Staatssecretaris.

DP

Aan de toelichting bij aanwijzing 252 wordt een volzin toegevoegd, luidende: Zie aanwijzing 89a, tweede lid, voor de wijze waarop bij de toepassing van het model de verwijzing naar het Kamerstuknummer wordt vormgegeven.

DQ

In aanwijzing 254 wordt in het eerste lid, onderdeel d, ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en wordt in de toelichting ‘Raad van State’ telkens vervangen door: Afdeling advisering.

DR

In de toelichting bij aanwijzing 256a wordt na ‘provincies en gemeenten’ ingevoegd: of voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

DS

In aanwijzing 260 wordt ‘de Nederlandse Antillen en van Aruba’ vervangen door ‘Aruba, Curaçao en Sint Maarten’ en wordt ‘de Nederlandse-Antillen en Aruba’ vervangen door: Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

DT

De toelichting bij aanwijzing 261a wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Commissie van de Europese Gemeenschappen’ wordt vervangen door ‘Europese Commissie’ en ‘het EG-recht’ wordt vervangen door: het EU-recht.

2. ‘PbEG L 109’ wordt vervangen door ‘PbEG 1983, L 109’, ‘PbEG L 204’ wordt vervangen door ‘PbEG 1998, L 204’ en ‘PbEG L 217’ wordt vervangen door: PbEG 1998, L 217.

3. De volzinnen ‘Informatie over de verplichting tot (...) Interdepartementale Commissie voor Europees Recht (ICER-N).’ worden vervangen door:

Algemene informatie omtrent notificatieprocedures kan worden verkregen bij de op ieder ministerie aangewezen notificatiecoördinator. Vraagstukken omtrent notificatie met een interdepartementale dimensie kunnen via de notificatiecoördinator worden voorgelegd aan de Interdepartementale Commissie voor Europees Recht-Notificatie (ICER-N). Informatie over de verplichting tot en de wijze van notificatie is opgenomen in de ‘ICER-Handleiding notificatie van technische voorschriften’ en de ‘ICER-Handleiding notificatie onder de Dienstenrichtlijn’. Tevens is deze informatie te verkrijgen bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Belangrijk is ook artikel 108, derde lid, VWEU, inzake steunmaatregelen van de lidstaten. Voorgenomen steunmaatregelen worden door het desbetreffende ministerie aangemeld bij de Europese Commissie. Algemene informatie omtrent deze meldingsprocedure kan worden verkregen bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

4. ‘Raad van State’ wordt vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

5. Na de laatste volzin wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Notificatie onder de Dienstenrichtlijn vindt in ieder geval onverwijld na vaststelling van de desbetreffende regeling plaats. Indien op onderdelen tevens richtlijn 98/34/EG van toepassing is, worden die onderdelen wel in de ontwerpfase genotificeerd.

DU

In de toelichting bij aanwijzing 261b wordt ‘de artikelen 28 tot en met 30 EG’ vervangen door: de artikelen 34 tot en met 36 VWEU.

DV

In het opschrift van paragraaf 6.2 wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

DW

In de tekst van aanwijzing 262 wordt ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en in de toelichting wordt ‘De Raad van State’ vervangen door ‘De Afdeling advisering’ en wordt ‘na ommekomst van het advies van de Raad van State’ door: na ontvangst van het advies van de Afdeling.

DX

Aanwijzing 263 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Commissie van de Europese Gemeenschappen’ wordt vervangen door ‘Europese Commissie’ en ‘Commissie’ wordt vervangen door: Europese Commissie.

2. ‘Raad van State’ wordt in de eerste volzin van het eerste lid vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en wordt vervolgens telkens vervangen door: Afdeling advisering.

DY

Aanwijzing 264 vervalt.

DZ

Aanwijzing 265 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tekst van de aanwijzing wordt ‘een wetsvoorstel aan de Raad van State’ vervangen door ‘een wetsvoorstel aan de Afdeling advisering van de Raad van State’, wordt ‘raad’ vervangen door ‘Afdeling advisering’ en wordt ‘het voorstel bij de Raad van State’ vervangen door: het voorstel bij de Afdeling advisering.

2. In de toelichting wordt ‘Vicepresident van de Raad van State’ vervangen door ‘voorzitter van de Afdeling advisering’ en wordt ‘voor de Raad van State’ vervangen door: voor de Afdeling.

EA

De aanwijzingen 266 en 267 vervallen.

EB

Aanwijzing 268 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘adviesaanvraag aan de Raad van State’ wordt vervangen door ‘adviesaanvraag aan de Afdeling advisering van de Raad van State’ en ‘aan de Raad van State toegezonden’ wordt vervangen door: aan de Afdeling advisering toegezonden.

2. ‘raad’ wordt vervangen door: Afdeling.

3. ‘Commissie van de Europese Gemeenschappen’ wordt vervangen door: Europese Commissie.

EC

De aanwijzingen 269 en 270 vervallen.

ED

Aanwijzing 271 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘Indien aan de Raad van State’ vervangen door ‘Indien aan de Afdeling advisering van de Raad van State’ en wordt ‘Vicepresident van de Raad van State’ vervangen door: voorzitter van de Afdeling advisering.

2. Het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.

3. In de toelichting wordt ‘Raad van State’ telkens vervangen door: Afdeling advisering.

EE

Aanwijzing 271a wordt als volgt gewijzigd:

1. In de toelichting bij het eerste lid wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

2. In de toelichting bij het tweede lid wordt ‘aan de Vicepresident van de Raad van State’ vervangen door ‘aan de voorzitter van de Afdeling advisering’ en wordt vervolgens ‘Vicepresident’ vervangen door: voorzitter.

EF

Aanwijzing 271b wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘internationale of EU-regelgeving’ vervangen door: internationale regelgeving of bindende EU-rechtshandelingen.

2. In de toelichting wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

3. In de toelichting vervalt: (zie bijvoorbeeld artikel 8 van de In- en uitvoerwet).

EG

Aanwijzing 272a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en wordt ‘wordt bevorderd dat de adviesaanvraag wordt ingetrokken.’ vervangen door: bevordert de eerstverantwoordelijke bewindspersoon, daartoe gemachtigd door de ministerraad (van het Koninkrijk), dat de adviesaanvraag wordt ingetrokken.

2. Het tweede lid, de toelichting, alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.

EH

Aanwijzing 273 vervalt.

EI

Aanwijzing 274 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tekst wordt in de eerste volzin ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en in de tweede volzin wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling.

2. In de toelichting wordt in de eerste volzin ‘het advies van de Raad van State’ vervangen door ‘het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State’, en wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling.

3. In de toelichting wordt in de tweede volzin ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling’ en wordt ‘de Raad’ vervangen door: de Afdeling.

EJ

Aanwijzing 275 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State’ wordt telkens vervangen door: artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State.

2. ‘advies van de Raad van State’ wordt telkens vervangen door: advies van de Afdeling advisering van de Raad van State.

3. In de toelichting wordt ‘Draaiboek voor de wetgeving’ vervangen door: Draaiboek voor de regelgeving.

EK

Aanwijzing 276 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Raad van State’ wordt telkens vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

2. In de toelichting wordt ‘Draaiboek voor de wetgeving’ vervangen door: Draaiboek voor de regelgeving.

EL

Aanwijzing 276a wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tekst van het eerste lid wordt ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’, en wordt in het model ‘overeenkomstig het advies van de Raad van State’ vervangen door ‘overeenkomstig het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State’, wordt ‘(,de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba)’ vervangen door ‘(de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten)’ en wordt ‘Raad van State’ verder telkens vervangen door: Afdeling advisering.

2. In het model in het tweede lid wordt ‘dat het advies van de Raad van State’ vervangen door ‘dat het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State’ en wordt ‘Raad van State’ verder telkens vervangen door: Afdeling advisering.

EM

Aanwijzing 277 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de eerste volzin ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en verder telkens door: Afdeling advisering.

2. In het eerste lid wordt ‘raad’ vervangen door: Afdeling.

3. In het derde lid wordt ‘De aanwijzingen 262, 263, 265 tot en met 272a en 274 tot en met 276a’ vervangen door: De aanwijzingen 262, 263, 265, 268, 271, 271a, 271b, 272a, 274, 275, 276 en 276a.

EN

De aanwijzingen 277a en 277b vervallen.

EO

Aanwijzing 278 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tekst van de aanwijzing wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

2. In de toelichting wordt ‘Vicepresident’ vervangen door: vice-president.

EP

Aanwijzing 279 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘De aanwijzingen 262, 263, 265 tot en met 271b en 274, 276 en 277, eerste lid’ vervangen door ‘De aanwijzingen 262, 263, 265, 268, 271, 271a, 271b, 274, 276 en 277, eerste lid’ en wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

2. In het tweede lid wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering.

3. In de toelichting wordt ‘Draaiboek voor de wetgeving’ vervangen door: Draaiboek voor de regelgeving.

EQ

Aanwijzing 280 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tekst wordt ‘Raad van State’ wordt vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

2. In de toelichting wordt ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering’ en wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende:

In geval van een voorhangprocedure zal dan een beroep moeten worden gedaan op de uitzonderingsmogelijkheid in aanwijzing 43b, tweede lid.

ER

De aanwijzingen 281 en 282 vervallen.

ES

Aanwijzing 282a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de tekst ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en wordt in het model ‘overeenkomstig het advies van de Raad van State’ vervangen door ‘overeenkomstig het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State’ en wordt ‘Raad van State’ verder telkens vervangen door: Afdeling advisering.

2. In het tweede lid wordt in het model ‘goed te vinden dat het advies van de Raad van State’ vervangen door ‘goed te vinden dat het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State’ en wordt ‘Raad van State’ verder telkens vervangen door: Afdeling advisering.

ET

In aanwijzing 282b wordt ‘Raad van State’ in onderdeel c vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en verder telkens door: Afdeling advisering.

EU

Aanwijzing 283 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Raad van State’ wordt in het eerste lid, onderdeel c, vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en verder telkens door: Afdeling advisering.

2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘raad’ vervangen door: Afdeling.

3. In de toelichting bij het eerste lid, onder e, wordt ‘twee’ vervangen door ‘drie’ en wordt ‘de Staten van de Nederlandse Antillen en van Aruba’ vervangen door: de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

4. Het tweede lid, onderdeel c alsmede de toelichting bij het tweede lid, onderdeel c, vervallen onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt.

EV

De aanwijzingen 284 tot en met 290 vervallen.

EW

In de toelichting bij aanwijzing 291 wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

EX

Aanwijzing 292 vervalt.

EY

In de toelichting bij aanwijzing 294 wordt ‘Draaiboek voor de wetgeving’ vervangen door: Draaiboek voor de regelgeving.

EZ

Aanwijzing 295 vervalt.

FA

In de toelichting bij aanwijzing 298 wordt ‘Draaiboek voor de wetgeving’ vervangen door: Draaiboek voor de regelgeving.

FB

Aanwijzing 302 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

2. In de toelichting wordt ‘Draaiboek voor de wetgeving’ vervangen door: Draaiboek voor de regelgeving.

FC

Paragraaf 6.5 met aanwijzing 303 vervalt.

FD

In de toelichting bij aanwijzing 304 wordt ‘Draaiboek voor de wetgeving’ vervangen door ‘Draaiboek voor de regelgeving’ en wordt ‘de Nederlandse Antillen of Aruba’ vervangen door: Aruba, Curaçao of Sint Maarten.

FE

Aanwijzing 305 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘de Nederlandse Antillen en Aruba’ wordt telkens vervangen door: Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

2. In de toelichting wordt ‘de Nederlandse Antillen, Aruba en Nedederland’ vervangen door ‘Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland’, wordt ‘alle drie de landen’ vervangen door ‘alle vier de landen’ en wordt ‘slechts een of twee landen’ vervangen door: enkele van die landen.

FF

In de toelichting bij aanwijzing 307 wordt ‘aanwijzing 339’ vervangen door: aanwijzing 334.

FG

In de toelichting bij het tweede lid van aanwijzing 311 wordt ‘EU-regelgeving’ vervangen door: bindende EU-rechtshandelingen.

FH

In aanwijzing 311a wordt in het tweede lid ‘de Nederlandse Antillen of Aruba’ telkens vervangen door ‘Aruba, Curaçao of Sint Maarten’ en in de toelichting wordt ‘noch in de Nederlande Antillen noch in Aruba gelden,’ vervangen door: niet gelden in Aruba, Curaçao en Sint Maarten,.

FI

In de toelichting bij aanwijzing 311b wordt ‘23, 24, 25 en 339’ vervangen door: 23, 24, 25 en 334.

FJ

In aanwijzing 312 wordt in het model ‘voor Nederland / voor de Nederlandse Antillen / voor Aruba / voor het gehele Koninkrijk’ telkens vervangen door: voor (het Europese/Caribische deel van) Nederland/ voor Aruba / voor Curaçao/ voor Sint Maarten / voor het gehele Koninkrijk.

FK

In de toelichting bij aanwijzing 313 wordt ‘Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse aspecten’ vervangen door: Nederlandse, Arubaanse, Curaçaose of Sint Maartense aspecten.

FL

In aanwijzing 314, derde lid, wordt ‘de Nederlandse Antillen en Aruba’ vervangen door: Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

FM

In de toelichting bij aanwijzing 316 wordt ‘de Staten van de Nederlandse Antillen of de Staten van Aruba’ vervangen door ‘de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao of de Staten van Sint Maarten’ en de volzin ‘EU-regelingen (...) gepubliceerd’ vervangen door: Bindende EU-rechtshandelingen worden niet in het Tractatenblad maar in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd.

FN

In het opschrift van paragraaf 7.6 wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

FO

Aanwijzing 318 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tekst wordt ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en in de toelichting door: Afdeling advisering.

2. ‘de Raad zijn advies’ wordt vervangen door: de Afdeling haar advies.

FP

Aanwijzing 319 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Raad van State’ wordt telkens vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en ‘en de Raad te machtigen zijn advies rechtstreeks aan mij te doen toekomen’ wordt telkens vervangen door: en de Afdeling advisering te machtigen haar advies rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

2. ‘De Minister van ...’ wordt telkens vervangen door: De Minister van/voor ... .

3. In het model bij het eerste lid wordt ‘de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba’ vervangen door: de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

4. In de tekst van het tweede lid wordt ‘een of beide landen’ vervangen door ‘een of meerdere landen’, wordt ‘Caraϊbische’ vervangen door ‘Caribische’, in het model bij het tweede lid wordt ‘Nederland/ de Nederlandse Antillen/ Aruba’ telkens vervangen door ‘voor Nederland / voor Aruba / voor Curaçao / voor Sint Maarten’ en wordt ‘de Nederlandse Antillen/Aruba’ vervangen door: Aruba/ Curaçao/ Sint Maarten.

FQ

Aanwijzing 320 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Raad van State’ wordt telkens vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en ‘en de Raad te machtigen zijn advies rechtstreeks aan mij te doen toekomen’ wordt vervangen door: en de Afdeling advisering van de Raad te machtigen haar advies rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

2. In het model wordt ‘Nederland / de Nederlandse Antillen / Aruba’ telkens vervangen door ‘voor Nederland / voor Aruba / voor Curaçao / voor Sint Maarten’ en wordt ‘De Minister van ...’ vervangen door: De Minister van/voor ....

FR

Aanwijzing 321 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tekst van de aanwijzing wordt ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’, in het model en de toelichting wordt ‘het horen van de Raad van State’ vervangen door ‘het horen van de Afdeling advisering van de Raad van State’, in het model wordt ‘Raad’ vervangen door ‘Afdeling advisering’ en in het model en de toelichting wordt ‘artikel 15b, onder b, van de Wet op de Raad van State’ vervangen door: artikel 19, onder b, van de Wet op de Raad van State.

2. In het model wordt ‘de Nederlandse Antillen/ Aruba’ telkens vervangen door ‘Aruba/ Curaçao/ Sint Maarten’ en in de toelichting wordt ‘de Nederlandse Antillen of Aruba’ vervangen door: Aruba, Curaçao of Sint Maarten.

3. In het model wordt ‘De Minister van ...’ vervangen door: De Minister van/voor ....

FS

In het model in aanwijzing 322 wordt ‘de Nederlandse Antillen/ Aruba’ vervangen door: Aruba/ Curaçao/ Sint Maarten.

FT

Aanwijzing 323 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin van het model wordt ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en in de tweede volzin wordt ‘Raad van State’ vervangen door: Afdeling advisering.

2. In het model wordt ‘de Nederlandse Antillen/Aruba’ vervangen door ‘Aruba/ Curaçao/ Sint Maarten’ en wordt ‘De Minister van ...’ vervangen door: De Minister van/voor ... .

FU

Aanwijzing 324 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tekst wordt in onderdeel c ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’ en wordt ‘Raad van State’ in onderdeel d telkens vervangen door: Afdeling advisering.

2. In de toelichting wordt ‘artikel 25a van de Wet op de Raad van State’ vervangen door: artikel 26 van de Wet op de Raad van State.

FV

In de toelichting bij aanwijzing 325 wordt ‘de Nederlandse Antillen of Aruba’ vervangen door ‘Aruba, Curaçao of Sint Maarten’, wordt ‘beide landen’ vervangen door een ‘één of meer van die landen’ en wordt ‘één onderscheidenlijk twee’ vervangen door: één onderscheidenlijk twee of drie.

FW

Aanwijzing 326 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘en, indien het verdrag (...) dan wel beide landen.’ vervangen door: en, indien het verdrag Aruba, Curaçao, Sint Maarten of al die landen raakt, gelijktijdig aan de Staten van de betrokken landen.

2. In de tekst van het tweede lid wordt ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’, in het tweede lid, onderdelen c en d, wordt ‘Raad van State’ vervangen door ‘Afdeling advisering’ en in het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘Raad’ vervangen door: Afdeling.

FX

Aanwijzing 327 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tekst wordt ‘de Nederlandse Antillen en Aruba’ vervangen door: Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

2. In de toelichting wordt ‘Draaiboek voor de wetgeving’ vervangen door: Draaiboek voor de regelgeving.

FY

Hoofdstuk 8 komt te luiden:

Hoofdstuk 8 Voorbereiding, totstandkoming en implementatie van bindende EU-rechtshandelingen
§ 8.1 Begripsbepaling en toepassingsbereik
Aanwijzing 328

Onder implementatie wordt in dit hoofdstuk verstaan: de uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen in het nationale recht door middel van het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften.

Toelichting

De in hoofdstuk 8 opgenomen aanwijzingen hebben tot doel de tijdige en juiste implementatie van bindende EU-rechtshandelingen te realiseren (zie voor het begrip bindende EU-rechtshandelingen aanwijzing 2). Implementatie ziet in zijn algemeenheid op alle maatregelen van intern recht die een lidstaat van de Europese Unie neemt ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen. Ten behoeve van implementatie kunnen zowel regelgevende als niet-regelgevende activiteiten noodzakelijk zijn (bijvoorbeeld de toepassing en handhaving en het verrichten van de implementatiemelding). De implementatie van EU-richtlijnen is pas afgerond indien de melding aan de Europese Commissie is voltooid (zie aanwijzing 345). Dit hoofdstuk ziet op regelgevende activiteiten, zoals:

  • a. het vastleggen van gewaarborgde rechten en verplichtingen;

  • b. het aanpassen van strijdige regelgeving;

  • c. het creëren van noodzakelijke uitvoerings- en handhavingsstructuren (bijvoorbeeld het aanwijzen van een toezichthouder).

Deze aanwijzingen zijn als zodanig niet slechts van belang voor (wetgevings)juristen, maar voor een ieder die bij de voorbereiding en implementatie van bindende EU-rechtshandelingen is betrokken.

Aanwijzing 329

De hoofdstukken 2 tot en met 7 zijn van toepassing op de voorbereiding en totstandkoming van regelgeving ter implementatie van bindende EU-rechtshandelingen, voor zover hiervan niet wordt afgeweken in dit hoofdstuk.

Toelichting

Voor een aantal onderwerpen, zoals delegatie van regelgevende bevoegdheid of procedures, geldt dat dit hoofdstuk 8 bijzondere regels geeft, specifiek voor implementatie.

§ 8.2 Algemene uitgangspunten bij implementatie
Aanwijzing 330

Indien de te implementeren bindende EU-rechtshandeling tevens geldt voor de Europese Economische Ruimte, wordt hier rekening mee gehouden bij de vaststelling van het toepassingsbereik van de implementatieregeling.

Toelichting

Sinds de inwerkingtreding van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in 1994 wordt door het Gemengd Comité van de Europese Economische Ruimte bepaald of nieuwe bindende EU-rechtshandelingen op het terrein van de Overeenkomst in de bijlagen bij de Overeenkomst worden opgenomen en daarmee ook van kracht worden in niet-lidstaten die wel partij zijn bij de Overeenkomst (artikel 98 e.v. van de Overeenkomst). Het desbetreffende Publicatieblad vermeldt dan onder het opschrift: (Voor de EER relevante tekst).

Aanwijzing 331

Bij implementatie worden in de implementatieregeling geen andere regels opgenomen dan voor de implementatie noodzakelijk zijn.

Toelichting

Gelet op de noodzaak van tijdige implementatie wordt vermeden dat de implementatie van bindende EU-rechtshandelingen wordt ‘meegenomen’ in een bredere herziening van de desbetreffende regelgeving of dat in de implementatieregeling ‘extra’ nationaal beleid wordt meegenomen. Bij dit laatste gaat het met name om regels die geen verband houden met de bindende EU-rechtshandeling en om nodeloze verfijningen ten opzichte van die regelgeving. Ook moet in het algemeen worden vermeden te wachten op een volgende wijziging van de desbetreffende bindende EU-rechtshandeling teneinde deze in de implementatieregeling mee te nemen.

Deze aanwijzing strekt ertoe onnodige redenen voor vertraging te voorkomen. Daarnaast kunnen, los van het gevaar van vertraging, ook (bijvoorbeeld vanuit concurrentieoverwegingen) beleidsopvattingen bestaan over de onwenselijkheid van het opnemen van regels die verder gaan dan de bindende EU-rechtshandeling voorschrijft.

Aanwijzing 332

Bepalingen uit bindende EU-rechtshandelingen die verplichten tot feitelijk handelen, worden niet geïmplementeerd.

Toelichting

Dergelijke bepalingen (bijvoorbeeld een notificatieverplichting van de lidstaat aan de Europese Commissie of het verzamelen en toezenden van gegevens aan de Europese Commissie) komen naar hun aard niet voor implementatie in aanmerking. Hetzelfde geldt voor bepalingen die zich richten tot EU-instellingen. Dit laat onverlet dat duidelijk dient te zijn hoe aan dergelijke verplichtingen invulling zal worden gegeven. Dit kan gerealiseerd worden door in de toelichting bij implementatie aandacht te besteden aan de aard en inhoud, de geadresseerde en de wijze van uitvoering daarvan.

Indien voor het kunnen voldoen aan een feitelijke verplichting door Nederland de medewerking van andere overheden dan het Rijk, van zelfstandige bestuursorganen, of van particulieren noodzakelijk is, kunnen wettelijke voorzieningen wel nodig of wenselijk zijn – zie onder meer HvJ EG C-237/90 (Jur. 1992, p. I-5973) en de artikelen 119 Gemeentewet en 117 Provinciewet.

Aanwijzing 333

Bij implementatie wordt zoveel mogelijk aangesloten bij instrumenten waarin de bestaande regelgeving reeds voorziet.

Toelichting

Alleen al om vertraging bij de implementatie te voorkomen, is het van belang zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande, wettelijk geregelde stelsels van vergunningen en ontheffingen, verboden, goedkeuringen, handhavingsmechanismen, systemen van rechtsbescherming en dergelijke.

Aanwijzing 334

Bij de afweging op welk niveau van regeling implementatie dient plaats te vinden, komt, onverminderd de aanwijzingen 23 en 24, delegatie van regelgevende bevoegdheid eerder in aanmerking naarmate:

  • a. de te implementeren bindende EU-rechtshandeling de Nederlandse wetgever bij de uitvoering minder ruimte laat voor het maken van keuzen van beleidsinhoudelijke aard;

  • b. de te implementeren bindende EU-rechtshandeling gedetailleerder van aard is;

  • c. de termijn waarbinnen volgens de te implementeren bindende EU-rechtshandeling de implementatie moet geschieden korter is;

  • d. vaker verwacht mag worden dat in de toekomst de te implementeren bindende EU-rechtshandelingen wijzigingen zal ondergaan;

  • e. in het bestaande systeem van regelgeving waarin de implementatieregeling een plaats zal krijgen, vaker is gekozen voor delegatie van regelgevende bevoegdheid.

Toelichting

Aan de in deze aanwijzing bedoelde afweging moet steeds de vraag vooraf gaan of de Grondwet dan wel het primaat van de wetgever vereist dat voorschriften in de wet zelf moeten worden opgenomen: zie de aanwijzingen 23 en 24. Wat het primaat van de wetgever betreft, brengt het karakter van implementatieregelgeving – uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen die integrerend onderdeel uitmaken van de Nederlandse rechtsorde – met zich mee dat daaraan een andere invulling kan worden gegeven. De onderhavige aanwijzing moet dan ook worden gezien als een nuancering ten opzichte van aanwijzing 22, tweede volzin, en bevat enkele richtsnoeren voor het kiezen voor gedelegeerde regelgeving bij implementatie. Ingevolge aanwijzing 33a wordt ten behoeve van implementatie niet voorzien in delegatiebepalingen die afwijking van hogere regelgeving door lagere mogelijk maken.

Aanwijzing 335

Bepalingen van een EU-verordening worden niet in nationale regelingen overgenomen, tenzij daarvoor een bijzondere reden bestaat.

Toelichting

Een verordening is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten van de Europese Unie. Om deze rechtstreekse werking te garanderen is het in beginsel niet toegestaan om bepalingen van een EU-verordening over te nemen in nationale regelingen. Een bijzondere reden kan echter gelegen zijn in de omstandigheid dat de verordening een uitdrukkelijke opdracht tot het treffen van uitvoeringsmaatregelen bevat of dat anders in ernstige mate afbreuk wordt gedaan aan de begrijpelijkheid van een nationale regeling. Vaak is implementatie van de verordening nog noodzakelijk in de zin dat in nationale regelgeving nog bepalingen moeten worden opgenomen betreffende sanctionering, rechtsbescherming en aanwijzing van met de uitvoering van de verordening belaste instanties en met de verordening strijdige regelgeving moet worden aangepast. Bij het ontwerpen van dergelijke nationale regelingen moet veel zorgvuldigheid worden betracht, opdat wordt voorkomen dat de inhoud van de verordening door de nationale maatregelen wordt gewijzigd.

Aanwijzing 336
  • 1. Het verwijzen naar een bepaling van bindende EU-rechtshandelingen zoals deze met inbegrip van toekomstige wijzigingen zal luiden (dynamische verwijzing), geschiedt door de enkele verwijzing in de tekst van de implementatieregeling naar de tekst van de Europese bepaling.

  • 2. Bij een dynamische verwijzing naar bepalingen van een EU-richtlijn wordt afzonderlijk aangegeven vanaf welk tijdstip wijzigingen van de desbetreffende bepalingen doorwerken in het Nederlandse recht. Hiervoor wordt in de implementatieregeling het volgende model gebruikt:

    Een wijziging van ... (aanduiding van [de bepaling uit] de EU-richtlijn waarnaar is verwezen) gaat voor de toepassing van ... (aanduiding van de nationale regeling of de nationale bepaling waarin de verwijzing is opgenomen) gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven.

  • 3. Indien het gewenst is dat een ander tijdstip kan worden gekozen, wordt aan het model, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, de volgende zinsnede toegevoegd:

    tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 4. Het verwijzen naar een bepaling van een bindende EU-rechtshandelingzoals die op een bepaald moment luidt (statische verwijzing), geschiedt door verwijzing naar de tekst van die bepaling volgens de volgende voorbeelden:

    Richtlijn 2010/11/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde warfarine als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen (PbEU 2010, L 37), naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld.

    Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG 1998, L 204), zoals deze laatstelijk gewijzigd is bij Richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PbEG 1998, L 217).

Toelichting
Eerste lid:

Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen statische en dynamische verwijzing. Bij statische verwijzing wordt verwezen naar specifieke Europese bepalingen zoals die op een bepaald moment luiden, terwijl bij dynamische verwijzing wordt verwezen naar Europese bepalingen inclusief de toekomstige wijzigingen of aanvullingen daarvan. Bij dynamische verwijzing zijn toevoegingen als ‘zoals deze nader is of zal worden gewijzigd’ overbodig. Indien geen clausulering in de zin van het vierde lid is aangebracht, is sprake van een dynamische verwijzing.

Dynamische verwijzing biedt het voordeel dat wijzigingen in de desbetreffende bindende EU-rechtshandelingniet steeds nopen tot aanpassing van de nationale regelgeving. Bij dynamische verwijzing moet men er steeds op bedacht zijn dat toekomstige wijzigingen in de desbetreffende bindende EU-rechtshandeling automatisch doorwerken in de nationale regelgeving. Een dynamische verwijzing zal nimmer volledig kunnen voorkomen dat na wijziging van de desbetreffende bindende EU-rechtshandeling een aanpassing van de nationale regelgeving noodzakelijk is. Aanpassing is bijvoorbeeld noodzakelijk indien de artikelnummers veranderen van bepalingen uit de bindende EU-rechtshandeling waarnaar is verwezen. Ook kan het soms nodig zijn dat de nationale regelgeving voorziet in overgangsrecht na een wijziging van de desbetreffende bindende EU-rechtshandeling of dat aanvullende bepalingen moeten worden opgenomen.

Indien geïmplementeerd is door middel van dynamische verwijzing moet uit het oogpunt van kenbaarheid van de doorwerking van wijzigingen in de betreffende bindende EU-rechtshandeling melding worden gedaan in de Staatscourant (zie aanwijzing 339). Indien gebruik wordt gemaakt van een in de nationale regeling voorziene mogelijkheid om een ander tijdstip van toepassing te kiezen (zie het derde lid), geschiedt deze melding bij de bekendmaking van dit ministerieel besluit.

Tweede en derde lid:

Deze leden gelden alleen voor richtlijnen. Bij dynamische verwijzing naar een verordening is een dergelijke bepaling in de meeste gevallen niet nodig en ook niet wenselijk. Bepalingen in een verordening omtrent het tijdstip van inwerkingtreding en het van toepassing worden, werken immers rechtstreeks door in het Nederlandse recht. Er kunnen echter bijzondere redenen bestaan die toch tot implementatie van een verordening noodzaken (zie aanwijzing 335). Indien in dergelijke gevallen dynamisch naar een verordening wordt verwezen, kan het, in afwijking van het eerder gestelde, zinvol zijn de standaardbepaling van deze aanwijzing ook voor verordeningen te gebruiken.

Het zal meestal gaan om het vaststellen van een eerder tijdstip. Voor het vaststellen van een later tijdstip kan uiteraard slechts aanleiding zijn indien de richtlijn niet alleen een uiterste implementatiedatum bevat, maar ook een latere datum met ingang waarvan de lidstaten de nationale implementatieregelingen uiterlijk dienen toe te passen (dus bij in de richtlijnopgenomen overgangsrecht).

Vierde lid:

Statische verwijzing kan worden bewerkstelligd door achter de aanduiding van bindende EU-rechtshandelingen overeenkomstig aanwijzing 89 een zinsnede toe te voegen die het statische karakter weergeeft.

Aanwijzing 337

In de eerste alinea van de toelichting bij een implementatieregeling wordt vermeld:

  • a. dat de regeling strekt tot implementatie, met een verwijzing naar de bindende EU-rechtshandeling overeenkomstig aanwijzing 89;

  • b. de uiterste datum waarop de implementatie moet zijn gerealiseerd;

  • c. een verwijzing naar het onderdeel van de toelichting waarin de transponeringstabel is opgenomen.

Toelichting

Onder a: indien veel bindende EU-rechtshandelingen tegelijkertijd worden geïmplementeerd en dus aangehaald, is het met het oog op de overzichtelijkheid en leesbaarheid van de toelichting beter om een verkorte aanduiding te gebruiken, met daarbij in een voetnoot de volledige aanduiding, bedoeld in aanwijzing 89.

Aanwijzing 338
  • 1. De toelichting bij een regeling ter implementatie van een bindende EU-rechtshandeling bevat een transponeringstabel waaruit blijkt of en hoe de afzonderlijke bepalingen van de desbetreffende bindende EU-rechtshandeling zijn of worden geïmplementeerd. De transponeringstabel bevat een verwijzing naar de desbetreffende bindende EU-rechtshandeling overeenkomstig aanwijzing 89.

  • 2. Indien een bepaling uit de desbetreffende bindende EU-rechtshandeling ruimte laat voor, dan wel verplicht tot het maken van beleidskeuzes, wordt dit in de transponeringstabel aangegeven en wordt verwezen naar de passages in de toelichting waarin de door de regering gemaakte keuzes worden toegelicht.

  • 3. Indien een bepaling uit een bindende EU-rechtshandeling geen implementatie behoeft, wordt dit vermeld in de transponeringstabel. Hierbij wordt aangegeven wat de reden daarvan is, en wordt indien noodzakelijk verwezen naar de passages in de toelichting waar daar nader op wordt ingegaan.

  • 4. De transponeringstabel maakt onderdeel uit van de toelichting van de bij de bindende EU-rechtshandeling horende implementatieregeling(en).

Toelichting

Het model transponeringstabel wordt door de Interdepartementale Commissie Europees Recht – Implementatie (ICER-I) vastgesteld.

Uit het oogpunt van kenbaarheid verdient het aanbeveling de transponeringstabel op te nemen aan het einde van de toelichting. Als een bepaling niet tot wijziging van bestaande regelgeving of nieuwe regelgeving leidt, wordt in de transponeringstabel kort aangegeven waarom dat het geval is. Daarbij valt te denken aan de volgende gevallen:

  • a. de bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie (zie bijv. aanwijzing 332);

  • b. het betreft een facultatieve bepaling waar geen gebruik van gemaakt wordt;

  • c. de bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht.

Daar waar nadere toelichting nodig is (bijvoorbeeld om aan te geven op welke wijze bestaand recht als implementatie van de nieuwe EU-verplichting gezien kan worden) wordt in de transponeringstabel verwezen naar de desbetreffende passage in de toelichting.

Indien de bindende EU-rechtshandeling mede in andere nationale regelingen wordt geïmplementeerd, behoren die ook in de tabel te worden vermeld. Deze aanwijzing laat de aanwijzingen 114 en 119 onverlet.

Aanwijzing 339
  • 1. Indien een bindende EU-rechtshandeling implementatie behoeft en aan deze verplichting reeds uitvoering wordt gegeven door middel van bestaand recht, doet de eerstverantwoordelijke bewindspersoon onverwijld na het van kracht worden van de desbetreffende bindende EU-rechtshandeling mededeling in de Staatscourant van:

    • a. de te implementeren bindende EU-rechtshandeling;

    • b. de bestaande nationale regelingen door middel waarvan reeds aan de te implementeren bindende EU-rechtshandeling wordt voldaan;

    • c. de datum met ingang waarvan de te implementeren regeling in de Nederlandse rechtsorde van toepassing is dan wel vanaf welk tijdstip wijzigingen van de desbetreffende bepalingen van de bindende EU-rechtshandeling doorwerken in het Nederlandse recht;

    • d. de in aanwijzing 338 bedoelde transponeringstabel.

  • 2. De mededeling kan achterwege blijven indien de implementatie geen materiële wijziging teweegbrengt in het geldende recht en de implementatie door middel van de bestaande nationale regelingen langs andere weg reeds genoegzaam is bekendgemaakt.

Toelichting

Deze aanwijzing ziet op het geval dat de nationale wet- en regelgeving reeds in overeenstemming is met de te implementeren bindende EU-rechtshandeling.

Daarbij vallen twee situaties te onderscheiden:

  • a. Het bestaande recht voldoet aan de implementatieverplichting dankzij een eerder in de regelgeving opgenomen dynamische verwijzing die de nieuw te implementeren bindende EU-rechtshandeling dekt (zie aanwijzing 336).

    In dit geval treedt een materiële wijziging van het geldende recht op, omdat de achterliggende norm inhoudelijk is gewijzigd. Omwille van de kenbaarheid van het geldende recht is het wenselijk dat hier steeds melding van wordt gemaakt in de Staatscourant.

  • b. Het bestaande recht voldoet aan de implementatieverplichting doordat het anders dan door dynamische verwijzing inhoudelijk voldoet aan de door de bindende EU-rechtshandeling gecreërde implementatieverplichting.

    In dit geval is, in tegenstelling tot het hierbovengestelde onder a, juist geen sprake van wijziging van het materiële recht. Wel is het, omwille van de doorzichtigheid van het stelsel van nationale regelgeving en bindende EU-rechtshandelingen, van belang dat het implementerende karakter van die nationale bepaling wordt bekendgesteld. Indien in het geheel geen implementatieregeling opgesteld wordt, dient aan deze verplichting invulling te worden gegeven door een mededeling in de Staatscourant te plaatsen. Wanneer wel een implementatieregeling vereist is naast de bestaande regelgeving zal in de toelichting bij die regeling reeds uiteengezet worden hoe de bindende EU-rechtshandeling wordt geïmplementeerd, met inbegrip van de implementatie door middel van bestaand recht. Het tweede lid van deze aanwijzing bepaalt dat in dat geval een aparte mededeling achterwege kan blijven.

De mededeling in de Staatscourant kan gelijktijdig geschieden met de implementatiemelding aan de Europese Commissie. Zoals in de toelichting op aanwijzing 336, derde lid, is aangegeven, wordt in voorkomend geval de bekendmaking van het daar bedoelde besluit tot vaststelling van een ingangsdatum van de geldingsdatum gecombineerd met de in deze aanwijzing bedoelde mededelingen.

§ 8.3 Voorbereiding van en procedures bij implementatie
Aanwijzing 340
  • 1. Zij die deelnemen aan de voorbereiding van of de onderhandelingen over bindende EU-rechtshandelingendragen er zorg voor dat de (centrale) wetgevingsafdelingen van de betrokken ministeries daarbij worden ingeschakeld.

  • 2. De inschakeling vindt plaats in een zo vroeg mogelijk stadium, doch uiterlijk bij de invulling van het in aanwijzing 341 bedoelde formulier.

Toelichting

Tijdige inschakeling van de (centrale) wetgevingsafdeling kan problemen bij de implementatie van eenmaal vastgestelde bindende EU-rechtshandelingen voorkomen en een bijdrage leveren aan de juridische kwaliteit van de bindende EU-rechtshandelingen.

Afhankelijk van de aard van de materie kan de betrokkenheid van centrale wetgevingsafdelingen variëren. Mogelijke varianten zijn:

  • het toezenden van EU-documenten met een aanduiding van het stadium waarin het voorstel zich bevindt en een gericht verzoek om commentaar;

  • het houden van een intern instructie-overleg ter afstemming van de inbreng (als geen wetgevingsjuristen deelnemen aan de onderhandelingen);

  • het deelnemen aan de onderhandelingen indien implementatie naar verwachting belangrijke consequenties zal hebben voor de nationale regelgeving;

  • het inrichten van een dossierteam, waarin de wetgevingsjurist van het onderhandelingsstadium tot en met het implementatiestadium in oplopende mate betrokken is.

Aanwijzing 341
  • 1. Met betrekking tot een aan Nederland toegezonden voorstel voor een bindende EU-rechtshandeling vult het eerstverantwoordelijke ministerie op verzoek van de Werkgroep beoordeling nieuwe Commissievoorstellen het daarvoor bestemde fiche in.

  • 2. Indien meer ministeries bij de uitvoering van de desbetreffende bindende EU-rechtshandeling zijn betrokken, geschiedt de invulling in overeenstemming met die ministeries.

  • 3. De invulling geschiedt door of in overeenstemming met de (centrale) wetgevingsafdeling van het voor de implementatie eerst verantwoordelijke ministerie.

  • 4. De ingevulde formulieren berusten bij het secretariaat van de Werkgroep beoordeling nieuwe Commissievoorstellen.

Toelichting

Deze aanwijzing betreft het opstellen van de zogenoemde ‘fiches’, die in de vorm van een door de Werkgroep beoordeling nieuwe Commissievoorstellen vastgesteld standaardformulier door die werkgroep worden verspreid. In de werkgroep zijn alle ministeries vertegenwoordigd. Zij staat onder leiding van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Aanwijzing 342
  • 1. Bij nieuwe voorstellen voor bindende EU-rechtshandelingen wordt door de meest betrokken minister steeds bezien of er aanleiding is om ten behoeve van de bepaling van het Nederlandse standpunt adviescolleges en representatieve organisaties van belanghebbenden te raadplegen die de regering zou horen indien het regeringsvoorstellen betrof.

  • 2. In beginsel wordt over het ontwerp van een implementatieregeling geen advies gevraagd of extern overleg gevoerd en wordt een zodanig ontwerp niet voorgepubliceerd, ter inzage gelegd of anderszins extern bekendgemaakt.

Toelichting
Eerste lid:

Het raadplegen van adviescolleges en representatieve organisaties van belanghebbenden door het verantwoordelijke ministerie kan een bijdrage leveren aan een zorgvuldige voorbereiding van bindende EU-rechtshandelingen. Steeds moet worden bezien of dit in de gegeven omstandigheden zinvol is. Met name kan raadpleging zin hebben indien voorzienbaar is dat bij de implementatie geen of weinig ruimte meer zal bestaan voor het maken van keuzen (‘gebonden’ implementatie).

Raadpleging is voorts slechts zinvol, indien adviezen op zodanige termijn kunnen worden gegeven en van zodanige aard zijn, dat zij van invloed kunnen zijn op de bepaling van het Nederlandse standpunt. Over de wijze en de termijn van advisering moeten bovendien concrete afspraken worden gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met het tijdstip van aanvang en met de voortgang van de besprekingen in internationaal verband. In gevallen waarin het horen van adviescolleges en andere instanties over nationale regelgeving niet wettelijk is voorgeschreven, ligt het in de rede dat de raadpleging in de fase van de voorbereiding van bindende EU-rechtshandelingen in de plaats treedt van het horen over de uiteindelijke implementatieregeling.

Tweede lid:

Ingevolge titel 1.2 van de Algemene wet bestuursrecht gelden voor regelingen ter implementatie van bindende EU-rechtshandelingen geen advies-, overleg-, inspraak-, en voorpublicatieverplichtingen. Hierop bestaat een uitzondering voor bepaalde voorhangprocedures (zie artikel 1:8, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht).

Voor een afwijking van het beginsel om geen advies te vragen of extern overleg te voeren over implementatieregelingen, is slechts reden als het vragen van advies of voeren van overleg noodzakelijk is voor een zorgvuldige voorbereiding van de regeling. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de te implementeren bindende EU-rechtshandeling wezenlijke beleidskeuzen openlaat, die nog niet in een eerdere fase bij advisering of overleg aan de orde zijn geweest.

De term ‘voorpubliceren’ heeft betrekking op de praktijk waarbij een ontwerpregeling in een publicatieblad wordt bekendgemaakt, waardoor de mogelijkheid tot inspraak wordt geboden.

Aanwijzing 343
  • 1. Indien vereist, wordt van een voorstel voor een EU-richtlijn door of in overeenstemming met de (centrale) wetgevingsafdeling van het eerstverantwoordelijke ministerie een implementatieplan opgesteld, zo nodig samen met andere betrokken ministeries.

  • 2. Het implementatieplan wordt binnen twee maanden na vaststelling van de desbetreffende EU-richtlijn bij de ICER-I ingediend, of, in het geval van de gewone wetgevingsprocedure met meer lezingen, binnen twee maanden na de mededeling van de Raad van de Europese Unie, bedoeld in artikel 294, vijfde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 3. Het implementatieplan geeft zo gedetailleerd mogelijk weer op welke wijze de betrokken EU-richtlijn zal worden geïmplementeerd. Indien de kans groot is dat de uiteindelijke EU-richtlijn op voor de wijze van implementatie wezenlijke punten zal afwijken van de mededeling, bedoeld in het tweede lid, wordt dit in het implementatieplan aangegeven met zo mogelijk een omschrijving van de mogelijke alternatieven voor de implementatie.

  • 4. Het eerstverantwoordelijke ministerie verwerkt de gegevens van het implementatieplan in het door het Ministerie van Buitenlandse Zaken beheerde elektronische voortgangssysteem.

Toelichting
Eerste en tweede lid:

Een implementatieplan wordt gemaakt om in een vroegtijdig stadium inzicht te geven in de wijze waarop een EU-richtlijn geïmplementeerd zal worden en daarmee tijdige en juiste implementatie te bevorderen. Indien implementatie plaatsvindt door middel van een zogenoemde ‘dynamische verwijzing’ (zie aanwijzing 336, eerste, tweede en derde lid) is wijziging van regelgeving niet aan de orde en blijft een implementatieplan achterwege. Ook in geval van toepassing van aanwijzing 344, derde lid, (zeer korte implementatietermijn bij vaststelling) hoeft geen plan (meer) te worden opgesteld. Implementatieplannen worden besproken in de maandelijkse vergaderingen van de ICER-I, die als taak het bewaken van de voortgang en het adviseren over implementatievraagstukken heeft. Met het oog op de uitvoering van die taak wordt door de ICER-I het model voor het implementatieplan vastgesteld.

Derde lid:

In het geval van de gewone wetgevingsprocedure van artikel 294 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt het standpunt van de Raad in eerste lezing voorafgaand aan de tweede lezing aan het Europees Parlement bekend gemaakt. De tekst daarvan biedt in de regel in een relatief vroeg stadium al voldoende aanknopingspunten voor het opstellen van een uitgewerkt implementatieplan.

Vierde lid:

Ten behoeve van tijdige implementatie wordt de voortgang bewaakt door middel van de i-Timer, op basis waarvan de kwartaalrapportages aan de Kamer worden opgesteld.

Aanwijzing 344
  • 1. Indien voor implementatie van een bindende EU-rechtshandeling een algemene maatregel van bestuur nodig is, wordt het ontwerp daarvoor ten minste 9 maanden voor afloop van de implementatietermijn aan de ministerraad voorgelegd.

  • 2. Indien voor implementatie van een bindende EU-rechtshandeling een wet nodig is, wordt een voorstel daarvoor ten minste 18 maanden voor afloop van de implementatietermijn aan de ministerraad voorgelegd.

  • 3. In afwijking van het eerste of het tweede lid wordt het ontwerp respectievelijk het voorstel zo snel mogelijk doch uiterlijk 2 maanden na vaststelling van de bindende EU-rechtshandeling aan de ministerraad voorgelegd, indien de implementatietermijn bij vaststelling korter is dan 9 respectievelijk 18 maanden.

Toelichting

De aanwijzing bevat voor bindende EU-rechtshandelingen een nadere invulling van het reeds in aanwijzing 310, derde lid, neergelegde vereiste van tijdige implementatie van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. De in een bepaald geval geldende implementatietermijn blijkt uit de bindende EU-rechtshandelingen zelf. Uit het implementatieplan op grond van aanwijzing 343 blijkt of formele wetgeving noodzakelijk is of dat kan worden volstaan met het vaststellen van een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling. De aanwijzing dwingt er toe om op een zodanig moment te beginnen met de (interdepartementale) voorbereidingen dat na de ministerraad nog voldoende tijd beschikbaar is voor advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State of parlementaire behandeling. Onder ‘voorlegging aan de ministerraad’ moet in de regel voorlegging aan de in het betrokken geval bevoegde onderraad begrepen worden. Indien de implementatieregeling ook in een ambtelijk voorportaal moet worden behandeld, heeft de termijn van 9 of 18 maanden betrekking op de voorlegging aan dat voorportaal.

Aanwijzing 345
  • 1. Bij de voorbereiding en vaststelling van implementatieregelingen beziet het eerstverantwoordelijke ministerie steeds of Europese verplichtingen ertoe noodzaken de Europese Commissie van het ontwerp van de implementatieregeling dan wel van de vastgestelde implementatieregeling in kennis te stellen.

  • 2. De notificatie van regelingen ter implementatie van EU-richtlijnen geschiedt elektronisch via het daartoe bestemde notificatiesysteem van de Europese Commissie.

  • 3. De notificatie van regelingen ter implementatie van andere soorten bindende EU-rechtshandelingen geschiedt schriftelijk aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die de gegevens doorzendt aan de Europese Commissie en in voorkomende gevallen tevens aan de Raad van de Europese Unie.

  • 4. Door middel van de notificatie wordt de Europese Commissie in kennis gesteld van:

    • a. de daartoe voorgenomen of vastgestelde implementatieregelingen en de bijbehorende transponeringstabel(len);

    • b. de bestaande nationale regelingen die reeds aan de te implementeren bindende EU-rechtshandeling voldoen;

    • c. de datum met ingang waarvan de te implementeren bindende EU-rechtshandeling in de Nederlandse rechtsorde van toepassing is, of met ingang waarvan de effectieve werking ervan verzekerd is.

Toelichting
Eerste en tweede lid:

EU-richtlijnen bevatten altijd een verplichting om de Europese Commissie in kennis te stellen van de daartoe vastgestelde implementatieregelingen, bij andere soorten bindende EU-rechtshandelingen is dit ook steeds vaker het geval. Een daartoe strekkende bepaling is doorgaans aan het slot van de bindende EU-rechtshandeling opgenomen.

Men moet erop bedacht zijn dat soms ook al eerder een ontwerp ter informatie aan de Europese Commissie moet worden gezonden dan wel ter goedkeuring aan de Commissie moet worden voorgelegd.

Derde lid:

Het elektronische voortgangssysteem van de Europese Commissie biedt (vooralsnog) alleen de mogelijkheid tot het melden van implementatie van richtlijnen.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

TOELICHTING

1. Algemeen

De Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) zijn op 1 januari 1993 in werking getreden. Bij hun inwerkingtreding is aangekondigd dat de Aanwijzingen regelmatig zouden worden geactualiseerd en waar nodig aangevuld. Inmiddels zijn acht wijzigingen tot stand gekomen. In de toelichting bij de achtste wijziging is een korte beschrijving van deze wijzigingen gegeven (Stcrt. 2008, 176).

Voor deze negende wijziging is de eerste reden dat nieuwe regelingen en nieuw beleid tot stand kwamen, zowel Europees en nationaal. Het Verdrag van Lissabon, alsmede de implementatie van de Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376)) leiden tot de nodige aanpassingen. Uit het Verdrag vloeit een aangepaste terminologie voor Europese rechtsinstrumenten en instellingen voort. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om hoofdstuk acht van de Aanwijzingen te herzien. De Dienstenrichtlijn bevat een aantal instructienormen voor de wetgever, die zich niet lenen voor omzetting in regelgeving. Met de diensten van de Europese Commissie is geconcludeerd dat met opname van de betreffende bepalingen in de Aanwijzingen voor de regelgeving de naleving van de betreffende artikelen voldoende wordt gewaarborgd.

Op nationaal niveau noodzaken in het bijzonder de wijziging van de Wet op de Raad van State (Wet van 22 april 2010 tot wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State, (Stb. 2010, 175), de Wet elektronische bekendmaking, het beleid inzake Vaste Verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309) en het beleid inzake de bescherming van persoonsgegevens tot aanpassing van de Aanwijzingen.

Ook de staatkundige veranderingen binnen het Koninkrijk leiden tot de nodige aanpassingen. De opheffing van het land de Nederlandse Antillen en de instelling van de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten brengen met zich dat alle aanwijzingen waarin thans sprake is van de Nederlandse Antillen en Aruba, in overeenstemming moeten worden gebracht met de situatie dat het Koninkrijk inmiddels uit vier landen bestaat. Tegelijkertijd noodzaakt de opneming van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in het Nederlandse staatsbestel tot inhoudelijke aanpassingen. Deze aanpassingen houden vooral verband met het feit dat in Bonaire, Sint Eustatius en Saba vooralsnog veelal andere wetten gelden dan in het Europese deel van Nederland, waardoor het op diverse plaatsen in de Aanwijzingen nodig is om onderscheid te maken tussen het Europese en het Caribische deel van Nederland.

In de Eerste Kamer is discussie ontstaan over de figuur van gecontroleerde en voorwaardelijke delegatie, ook wel voorhang genoemd. Deze heeft zich onder andere toegespitst op de vraag of met het voorhangen van gedelegeerde regelgeving reeds kan worden aangevangen als de behandeling in de Eerste Kamer nog niet is afgerond. Op 12 maart 2010 heeft Afdeling II van de Afdeling advisering van de Raad van State hierover een voorlichtingsadvies uitgebracht. Bij brief van 13 april 2010 aan de Eerste Kamer heeft de Minister van Justitie naar aanleiding van dit advies toegezegd de Aanwijzingen op dit punt te verduidelijken (Kamerstukken I 2009/10, 32 123 VI, L).

Een tweede reden voor de wijziging van de Aanwijzingen is dat de Aanwijzingen bedoeld zijn voor het tot stand brengen van wet- en regelgeving. In de Aanwijzingen zijn in de loop der tijd evenwel de nodige procesmatige aanwijzingen opgenomen, aanwijzingen die bestaan uit modellen voor aanbiedingsbrieven en memo’s, of vooral attenderen op stappen in het wetgevingsproces. Daarvoor is evenwel het Draaiboek voor de regelgeving (voorheen: Draaiboek voor de wetgeving) opgesteld. Met het overbrengen van de meer procesmatige elementen naar het Draaiboek wordt met deze wijziging een aanvang gemaakt, zonder volledig te zijn. De Aanwijzingen hebben, door hun wijze van totstandkoming, een dwingender karakter dan het Draaiboek; per geval is dan ook bekeken of overheveling mogelijk is. Van sommige procesmatige aanwijzingen is bovendien aan de Raad van State of aan de Staten-Generaal toegezegd dat zij in de Aanwijzingen zouden worden opgenomen. Deze toezeggingen zijn in stand gelaten.

In de derde plaats blijken, ondanks alle zorg, technische verbeteringen steeds mogelijk.

Voor wat betreft de wijze van aanpassing van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt, indien dit niet nader gespecificeerd is, met een wijzigingsinstructie zowel de tekst van een aanwijzing als de toelichting gewijzigd. De reden is dat de toelichting bij een aanwijzing een integraal onderdeel uitmaakt van de aanwijzing waar deze bij hoort. In een aantal gevallen is echter ter verduidelijking opgenomen welk onderdeel van de aanwijzing specifiek wordt bedoeld.

In het tweede deel van deze toelichting worden alle wijzigingen onderdeelsgewijs toegelicht. Daarbij zullen sommige wijzigingen clustergewijs worden behandeld.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft over het ontwerp geadviseerd.

2. Artikelsgewijs

Onderdelen A, B, I, J, N, S, V, AF, AG, AH, AW, AX, BG, DC, DT, DU, DX, EB, EF, FG en FM (Aanwijzingen 1, 2, 18, 19, 34, 48, 56, 88, 88a, 88b, 114, 119, 131c, 212, 261a, 261b, 263, 268, 271b, 311 en 316)

Naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 zijn het Verdrag betreffende de Europese Unie (EU-verdrag) en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen (EG-verdrag) gewijzigd. Het EG-Verdrag is omgedoopt tot het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en bevat een aantal wijzigingen die tot aanpassing van een aantal aanwijzingen hebben geleid. Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie wordt sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon door het Hof van Justitie EU afgekort tot VEGA (zie artikel 1 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie EU, PbEU 2010, C 177).

Ten eerste is de Europese Gemeenschap juridisch opgevolgd door de Europese Unie. Dit heeft tot gevolg dat de termen voor de instellingen in de verdragen zijn aangepast.

Tevens zijn de benamingen voor de verschillende rechtsinstrumenten aangepast. Voor inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon bestonden de belangrijkste rechtsinstrumenten uit verordeningen, richtlijnen, beschikkingen en kaderbesluiten (ingevolge de artikelen 249 EG en 34 EU). Onder het Verdrag van Lissabon zijn de rechtsinstrumenten geüniformeerd tot verordeningen, richtlijnen en besluiten, waarbij binnen besluiten onderscheid kan worden gemaakt tussen besluiten met algemene strekking en besluiten gericht tot een of meer adressaten (artikel 288 VWEU).

Voor de verwijzing naar deze rechtsinstrumenten en de omzetting in intern recht zijn aangepaste termen nodig. Een beschikking in de zin van het EG-verdrag is bijvoorbeeld niet gelijk te stellen met een besluit in de zin van het Werkingsverdrag. Daarnaast is de term kaderbesluit afgeschaft. Om in nationale regelgeving eenheid van gebruikte terminologie te bewerkstelligen, die voldoende duidelijk aangeeft welke rechtsinstrumenten daarmee worden bedoeld, wordt de term ‘bindende EU-rechtshandeling’ gehanteerd. Onder bindende EU-rechtshandelingen worden alle rechtsinstrumenten die tot omzetting in intern recht kunnen leiden begrepen (richtlijnen, verordeningen en besluiten, waarbij, indien het besluit adressaten vermeldt, het gaat om tot Nederland gerichte besluiten). De term rechtshandeling is afkomstig van hoofdstuk 2, eerste afdeling, van het Werkingsverdrag. Onder de term rechtshandelingen van de EU worden echter ook aanbevelingen en adviezen begrepen. Om in regelgeving onderscheid te kunnen maken tussen de rechtsinstrumenten die wel en rechtsinstrumenten die niet tot implementatie (kunnen) leiden, wordt voor rechtshandelingen die tot omzetting in intern recht noodzaken het woord ‘bindende’ toegevoegd. Om vervolgens aan te geven dat het gaat om een bindende rechtshandeling die van de Europese Unie afkomstig is, wordt daarbij nog ‘EU’ toegevoegd. Naast het begrip bindende EU-rechtshandelingen bleek het noodzakelijk om EU-verordeningen en EU-richtlijnen als categorie aan te kunnen duiden. Voor die categorie is het begrip ‘EU-regelgeving’ gehanteerd.

De benamingen van de instellingen zijn door het Verdrag van Lissabon gewijzigd. De benamingen zijn in de Aanwijzingen overgenomen, met dien verstande dat daar waar dat nodig is ter onderscheiding van nationale equivalenten, in het geval van de Raad en de Rekenkamer ‘Europese’ is toegevoegd dan wel, in het geval van Raad: ‘van de Europese Unie’.

Onderdelen C, H, L, U, Z, AY, AZ, BA, BF, BG, BI, BK, BL, BN, BO, BP, BQ, BR, BS, BT, BU, BV, CB, CI, CN, CT tot en met CW, CY, DC, DE, DM, DR, DS, EL, EU, FD, FE, FH, FJ, FK, FL, FM, FP, FQ, FR, FS, FT, FV, FW en FX (Aanwijzingen 7a, 16, 21, 50, 71a, 71, 120a, 124a, 124b, 130ab, 131c, 133, 136, 139, 142, 143, 145, 146, 147, 149, 150, 155, 160, 172, 178, 185, 193 tot en met 196, 199, 212, 216, 246, 256a, 260, 276a, 283, 304, 305, 311a, 312, 313, 314, 316, 319, 320, 321, 322, 323, 325, 326 en 327)

De wijzigingen houden verband met de staatkundige veranderingen binnen het Koninkrijk, die zijn toegelicht in het algemeen deel.

Onderdeel C (Aanwijzing 7a)

De nota ‘Wetgeving voor de elektronische snelweg’ is verouderd.

Onderdeel D (Aanwijzing 8)

De wijziging van de toelichting bij deze aanwijzing houdt verband met de in de onderdelen AM en AN opgenomen wijzigingen van de aanwijzingen 91a en 92.

Onderdeel E (Aanwijzing 9)

De benaming van het Ministerie van VROM is aangepast.

Onderdeel F, M, P, AA, AU, AV, BY, CV, DA, DM, DO, FP, FQ, FR en FT (Aanwijzingen 10b, 30, 37, 73, 110, 112, 164, 195, 208, 246, 251, 319, 320, 321 en 323)

In al deze aanwijzingen was aanwijzing 75 (over ministers zonder portefeuille) niet verwerkt. Dat is nu hersteld.

Onderdeel G (Aanwijzing 11)

De toelichting bij aanwijzing 11 is aangevuld met een verwijzing naar de kabinetsnota over de uitgangspunten bij de keuze van een sanctiestelsel (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VI, D).

Onderdeel I (Aanwijzing 18)

Wegens de beperkingen die de Dienstenrichtlijn bij het opstellen van wet- en regelgeving met zich brengt en de brede reikwijdte die niet eenvoudig af te bakenen is, is de Dienstenrichtlijn als aandachtspunt opgenomen in de toelichting.

Onderdeel K (Aanwijzing 20)

Het Besluit Rijksgeneeskundige Dienst is ingetrokken en is daarmee als voorbeeld achterhaald.

Onderdelen K, P, X, AT, AU, DD, DG, DJ, DN, DQ, DV, DT, DW, DX, DZ, EB, ED, EE, EF, EG, EI, EJ, EK, EL, EM, EO, EP, EQ, ES, ET, EU, EW, FB, FN, FO tot en met FR, FT, FU en FW (Aanwijzingen 20, 37, 67, 109, 110, 213, 222, 229, 248a en 254, de titel van paragraaf 6.2, aanwijzingen 261a, 262, 263, 265, 268, 271, 271a, 271b, 272a, 274, 275, 276, 276a, 277, 278, 279, 280, 282a, 282b, 283, 291 en 302, de titel van paragraaf 7.6, aanwijzingen 318 tot en met 321, 323, 324, 326)

Zoals in het algemeen deel aangegeven, kent de Raad van State sinds 1 september 2010 een Afdeling advisering. In voorstellen en ontwerpen moet voortaan worden vermeld dat de Afdeling advisering van de Raad van State is gehoord. De aanwijzingen zijn aan dit voorschrift aangepast, waarbij op redactionele gronden soms is gekozen voor ‘de Afdeling advisering’ of louter: de Afdeling. Conform de Wet op de Raad van State wordt in aanwijzing 278 de schrijfwijze ‘vice-president’ gebruikt.

Onderdeel O (Aanwijzing 34a)

Het betreft een taalkundige verbetering.

Onderdeel P, BB, BC, BZ, CC, CF, CH, CI, CK, CL en FY (Aanwijzingen 37, 124h, 124i, 168, 173, 175, 177, 178, 180, 181 en 336 (nieuw))

De begrippen ‘dag’ en ‘datum’ duiden op een periode van 24 uur. De aanduiding ‘op (datum)’ schiet tekort om de inwerkingtreding van een regeling zo exact mogelijk te bepalen. Daarom wordt de formulering ‘met ingang van (datum)’ gebruikt, waarmee wordt gedoeld op het moment dat die dag begint, dus op 00.00 uur. Aan dat moment wordt gerefereerd als: het tijdstip van inwerkingtreding. In toelichtingen kan ook gesproken worden van ‘inwerkingtreding per (datum)’.

De wijzigingen in de genoemde onderdelen herstellen onjuiste formuleringen.

Onderdelen P, AP, CO en DB (Aanwijzingen 37, 96, 186 en 210)

Artikel 10a van de Bekendmakingswet, tot stand gebracht via de Wet elektronische bekendmaking, bepaalt dat de geconsolideerde teksten van wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen via een algemeen toegankelijk elektronisch medium worden gepubliceerd. Dit geschiedt via de website www.wetten.nl. Gelet hierop is er, afgezien van uitzonderingsgevallen als omschreven in aanwijzing 246, tweede lid, geen behoefte meer om integrale teksten bekend te maken in Staatsblad of Staatscourant.

Daarom is het voorschrift over de plaats van de bepaling over een integrale tekstplaatsing verwijderd uit de tekst van aanwijzing 96 zelf en overgebracht naar een toelichting op die aanwijzing en is in de toelichting bij aanwijzing 186 niet meer specifiek het besluit tot integrale tekstplaatsing genoemd als voorbeeld van een in het Staatsblad te publiceren besluit. In aanwijzing 37 stond een passage over andere vormen van bekendmaking bij gecontroleerde delegatie dan in de Staatscourant, terwijl nu de Staatscourant het enige publicatiemedium is. Met de Bekendmakingswet kunnen nu ook bijlagen bij wetten en algemene maatregelen van bestuur bekend worden gemaakt door terinzagelegging. Het model in aanwijzing 210 is daar op aangepast.

Onderdeel Q (Aanwijzing 43a)

De tot deze wijziging opgenomen zinsnede ‘een verlenging van de termijn als bedoeld’ lijkt in strijd te zijn met aanwijzing 82, derde lid, maar is dat niet, omdat ‘als bedoeld’ verbonden is met ‘een verlenging’. Om de schijn van strijdigheid te vermijden, is er desalniettemin voor gekozen om ‘van de termijn’ te laten vervallen.

Onderdelen R, CG en EQ (Aanwijzing 43b, 176 en 280)

Op grond van aanwijzing 43b, eerste lid, kan met de voorhangprocedure worden aangevangen vanaf het moment dat het wetsvoorstel waarop de voor te hangen algemene maatregel van bestuur is gebaseerd door de Tweede Kamer is aanvaard. Vanaf dat moment staan de grondslag en reikwijdte van de delegatiebepaling vast, en bestaat daarmee voldoende zekerheid over de onderwerpen die in de algemene maatregel van bestuur moeten worden geregeld. Er hoeft dus niet te worden gewacht totdat het wetsvoorstel ook door de Eerste Kamer is aanvaard. Deze uitleg volgt uit de aanwijzingen 34a, 176 en 280. Ook het advies van de Raad van State van 12 maart 2010 volgt deze uitleg. (Zie tevens Kamerstukken I 2009/10, 32 123 VI, L, blz. 1).

Het tweede lid regelt een mogelijkheid om bij wijze van uitzondering een algemene maatregel van bestuur eerder voor te hangen, namelijk als de funderende wetgeving nog bij de Tweede Kamer ligt. Die mogelijkheid volgt uit de aanwijzingen 34a en 180. Het zal dan gaan om uitzonderlijke situaties waarin vaststelling van de algemene maatregel van bestuur op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Uiteraard kan de Tweede Kamer bij de behandeling van een wetsvoorstel besluiten dat aanwijzing 43b, tweede lid, niet van toepassing is. In dat geval zal de voorhang pas kunnen aanvangen op het gebruikelijke tijdstip, na aanvaarding van het voorstel door de Tweede Kamer. laatste instantie aatste instantie de Kamerse Tweede Kamer ligtene maatregel van bestuur eerder voor te hangen. dit punt te

Onderdeel T (Aanwijzing 49)

Eerste lid: In de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) zijn ter uitvoering van richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG 1995, L 281) en artikel 10, tweede en derde lid, van de Grondwet algemene regels gegeven met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens. De Wbp stelt daarnaast verschillende beperkingen aan de mogelijkheid om bij gedelegeerde regelgeving regels vast te stellen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. Het algemene karakter, de Europese en grondrechtelijke inbedding, en de eisen die deze wet uit hoofde van het legaliteitsbeginsel stelt, maken dat van de Wbp in bijzondere wetten in beginsel niet wordt afgeweken.

Tweede lid: Bij de totstandkoming van de toezichtsregeling in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zijn de (formuleringen van de) bevoegdheden in de Awb en de Wet op de economische delicten zorgvuldig op elkaar afgestemd. Inmiddels worden er met enige regelmaat nieuwe toezichtsbevoegdheden geïntroduceerd. De toezichtsregeling in de Awb is een algemene regeling. Aanvullingen en beperkingen in de bijzondere wetgeving zijn in beginsel mogelijk. Deze bepalingen dienen vanzelfsprekend van een goede motivering te worden voorzien.

Derde lid: Dit betreft een taalkundige aanpassing.

Onderdeel U (Aanwijzing 50)

In aanwijzing 50 worden een aantal termen uit de Algemene wet bestuursrecht aangehaald die in bestuursrechtelijke regelingen worden gebruikt (eerste lid) of zo veel mogelijk worden gebruikt (tweede lid) in de betekenis van genoemde wet. De in het eerste lid genoemde begrippen hebben in genoemde wet een algemeen geldende betekenis en behoren daarom ook in andere bestuursrechtelijke regelgeving in die betekenis te worden gebruikt. De in het tweede lid genoemde begrippen gelden formeel alleen binnen genoemde wet. Met deze wijziging wordt conform de hiervoor beschreven systematiek een aantal begrippen aan het eerste en tweede lid toegevoegd, die met de derde of Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht in die wet zijn opgenomen. Het begrip Nationale ombudsman, dat in artikel 9:17 van de Awb is gedefinieerd, is niet in het eerste lid van aanwijzing 50 opgenomen, omdat er een aparte Wet Nationale ombudsman bestaat.

Onderdeel W (Aanwijzing 60)

De verwijzing naar de in aanwijzing 72 bedoelde aanduidingen van meeteenheden dient ter verduidelijking dat de uitzondering van aanwijzing 60 voor het gebruik van afkortingen ook geldt voor meeteenheden, ook al zijn dit formeel symbolen.

Onderdeel Y (Aanwijzing 69)

Vanwege het vervallen van enkele aanwijzingen is in deze aanwijzing aangepast.

Onderdeel Z (Aanwijzing 71a)

Sinds de invoering van de euro worden in Rijkswetgeving de NEN/ISO-aanduidingen ‘ANG’ en ‘AWG’ gebruikt als valuta-aanduidingen voor de munteenheden van Nederlands-Antilliaanse gulden en de Arubaanse florin. Ter aanduiding van de dollar voor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba is in navolging van die lijn gekozen om de NEN/ISO-aanduiding ‘USD’ te hanteren. (Zie Handleiding aanpassing wetgeving voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, punt 64).

Onderdelen AB, CT en CY (Aanwijzingen 74, 193 en 199)

De formulering ‘Onze Minister wie het aangaat ...’ wordt veelvuldig gebruikt in wetteksten, ook in de in aanwijzing 74 gebruikte variant bij medebetrokkenheid. Het is een archaïsche formulering, waarvan inmiddels moet worden vastgesteld dat deze niet meer strookt met de hedendaagse taalregels. Er heeft een – overigens in 1864 in het Woordenboek der Nederlandsche Taal al gesignaleerde – ontwikkeling plaatsgevonden waarbij ‘aangaan’ in de in wetgeving gebruikte betekenis een overgankelijk werkwoord is geworden. Dat betekent dat het een lijdend voorwerp (in de vierde naamval) bij zich heeft. Het betrekkelijke voornaamwoord in kwestie moet dus niet langer ‘wie’ zijn (wat de met de derde naamval verbonden vorm is), maar: die.

Aangezien het slotformulier een overeenkomstige formulering kent (‘wie zulks aangaat’ ), is ook die aanwijzing aangepast (welke aanpassing is doorgevoerd in aanwijzing 199).

Onderdeel AC (Aanwijzing 76)

De nieuwe aanwijzing 76 beoogt eenduidige terminologie voor te schrijven voor de aanduiding van een Nederlandse minister die tevens belast is met de zorg voor een koninkrijksaangelegenheid. Aan de voorgeschreven terminologie ligt een advies van de Raad van State van het Koninkrijk ten grondslag (Kamerstukken II 2002/03, 28 836 (R 1735), A, punt 1a). Voor een nadere toelichting zij verwezen naar de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 2002/03, 28 836 (R 1735), nr. 3, blz. 1–2).

Onderdeel AD (Aanwijzing 86)

Aanwijzing 191 is vervallen bij de achtste wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Abusievelijk was de verwijzing naar deze aanwijzing in de toelichting bij aanwijzing 86 nog blijven staan.

Onderdeel AE (Aanwijzing 87)

Via een herformulering van aanwijzing 87 is duidelijker geformuleerd hoe verschillende soorten regelingen zonder citeertitel moeten worden aangehaald. Tevens is daarbij geregeld dat rijkswetgeving als zodanig moet worden aangeduid.

Onderdeel AI (Aanwijzing 89)

De wijze van aanhalen van richtlijnen, verordeningen en besluiten is gelijkluidend aan de wijze van aanhalen die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt gehanteerd. De voorheen in deze aanwijzing nog voorgeschreven toevoeging ‘van de Europese Unie’ na Raad kan voortaan achterwege blijven, ook bij het aanhalen van oudere besluiten. Dit vergroot de leesbaarheid van zo’n aanhaling terwijl in de context reeds voldoende duidelijk is welke Raad wordt bedoeld. Het voorgaande geldt mutatis mutandis voor de toevoeging ‘van de Europese Gemeenschap(pen)’ aan Raad of Commissie.

Onderdelen AJ en DF (Aanwijzingen 89a en 219)

Bij nader inzien hebben de bepalingen over de verwijzing naar parlementaire stukken, die voorheen in aanwijzing 219 waren opgenomen, een breder toepassingsbereik dan de toelichting bij een regeling, waarop aanwijzing 219 betrekking heeft. Ook in het lichaam van de regeling kunnen verwijzingen naar met name wetsvoorstellen nodig zijn. Dit doet zich voor bij samenloopbepalingen (zie aanwijzing 171b) en inwerkingtredingsbepalingen (zie aanwijzing 180, model G). Daar komt bij dat paragraaf 3.3 specifiek gaat over aanhaling en verwijzing. Om deze redenen worden het tweede en derde lid van aanwijzing 219 overgeheveld naar een nieuwe aanwijzing 89a.

Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om een aantal wijzigingen in de bepalingen aan te brengen:

  • Omdat sinds 16 september 2003 Eerste Kamerstukken een indeling met hoofdletters in plaats van nummers kennen, wordt een voorbeeld van een verwijzing naar een parlementair document van de Eerste Kamer toegevoegd.

  • Omdat de Handelingen van de Tweede Kamer voorzien worden van een nummer van de vergadering, is het voorbeeld van een verwijzing naar de Handelingen aangepast.

  • Om duidelijker te maken hoe de verwijzing naar een wetsvoorstel moet luiden, wordt gebruik gemaakt van een voorbeeld.

Onderdelen AK en AL (Aanwijzingen 90 en 91)

In verband met de vindbaarheid van regelingen in elektronische bestanden is het van belang dat publicatiebladen volgens een vast stramien worden aangeduid, door jaartal en volgnummer, ook als het jaartal reeds in de aanduiding van de regeling zelf voorkomt. Met het oog daarop zijn aanwijzingen 90, tweede lid, en aanwijzing 91, tweede lid, geschrapt en is het tweede voorbeeld bij aanwijzing 91, tweede lid, vervangen.

Onderdeel AM (Aanwijzing 91a)

De nieuwe aanwijzing 91a vloeit voort uit het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de zogenoemde Knooble-zaak (brief van 9 april 2009, Kamerstukken II 2008/09, 28 325, nr. 105). In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag bij vonnis van 31 december 2008 (LJN: BG8465) bepaald dat NEN-normen voor zover daarnaar in het Bouwbesluit 2003 of de Regeling Bouwbesluit 2003 wordt verwezen, door die verwijzing een algemeen verbindend karakter verkrijgen en daarom volgens de rechtbank op de bij de Bekendmakingswet voorgeschreven wijze moeten worden bekendgemaakt. Deze beslissing druist in tegen de bestendige lijn dat door verwijzing in een algemeen verbindend voorschrift naar een ander document zoals een normalisatienorm, die norm op zichzelf genomen nog geen 'vanwege het Rijk vastgesteld algemeen verbindend voorschrift' wordt. De staat heeft dan ook hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank.

Dit standpunt laat onverlet dat het kabinet in zijn brief het belang benadrukt van zorgvuldig omgaan met verwijzingen naar normen en andere niet van de wetgever afkomstige documenten. Het wordt dan ook aangewezen geacht de huidige verwijzingssystematiek, voor zover nodig, aan te passen aan het Europees model van de zogenoemde Nieuwe Aanpak. Dit betekent dat bij een verwijzing in wetgeving naar een norm van niet-publiekrechtelijke aard deze voortaan zoveel mogelijk als facultatieve, niet-dwingende verwijzing dient te worden geformuleerd. Dit uitgangspunt laat onverlet dat in bepaalde gevallen dwingende verwijzing nodig kan zijn, bijvoorbeeld indien Europese of internationale regelingen dat voorschrijven.

Aanwijzing 91a bevat het bedoelde uitgangspunt van niet-dwingende verwijzing naar normalisatienormen. Bij een dergelijke verwijzing blijft een mogelijkheid voor de normadressaat bestaan om op andere wijze dan door conformiteit met de genoemde normalisatienorm aan te tonen dat aan de essentiële eisen die de regeling stelt, wordt voldaan. Zo'n niet-dwingende, facultatieve manier van verwijzen sluit het beste aan bij het vrijwillige karakter van het systeem van normalisatie. Bovendien zijn normalisatienormen veelal niet vrijelijk beschikbaar maar alleen tegen betaling van een vergoeding verkrijgbaar bij een normalisatie-instituut. Dit is ook de reden om ze niet dwingend op te leggen maar burgers en bedrijven de ruimte te geven om op alternatieve wijze aan de essentiële eisen van de wet te voldoen.

Onderdeel AN (Aanwijzing 92)

Het tot deze wijziging geldende voorbeeld is achterhaald en is vervangen door een nieuw voorbeeld.

Onderdeel AQ (Aanwijzing 98)

Door deze wijziging wordt aangesloten bij een reeds veel voorkomende praktijk die niet als onwenselijk wordt gezien.

Onderdeel AR (Aanwijzing 104)

Door per wet zo veel mogelijk met één algemene maatregel van bestuur of één ministeriële regeling te werken, wordt de regelgeving overzichtelijker en toegankelijker. Bij een goed doordachte delegatiesystematiek kan ook een zekere besparing worden bereikt op de totale omvang van het wetgevingscorpus, omdat niet steeds hoeft te worden herhaald wat onder ‘wet’ of andere te herhalen begrippen moet worden verstaan. De voorkeur voor het beperken van het aantal uitvoeringsregelingen wordt nu in aanwijzing 104 opgenomen.

Daarnaast wordt de reikwijdte van de oude aanwijzing 104, die nu in het tweede lid van aanwijzing 104 wordt ondergebracht, verruimd. Niet alleen de volgorde van de artikelen, maar de hele structuur van de hogere regeling wordt zo veel mogelijk gevolgd. Ook hierdoor worden de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van de regelgeving gediend.

Onderdeel AS (Aanwijzing 106)

Via een herformulering van aanwijzing 106 is duidelijker geformuleerd hoe het opschrift van verschillende soorten regelingen moet worden geformuleerd en dat bij wetsvoorstellen nog geen volledig opschrift moet worden vermeld.

Onderdeel BD (Aanwijzing 125)

De Dienstenrichtlijn hanteert een andere definitie van de term vergunning dan aanwijzing 125, derde lid. Tevens stelt de Dienstenrichtlijn beperkingen aan het instellen van een vergunning. De verwijzing naar aanwijzing 131d dient dan ook om de lezer op de afzonderlijke aanwijzing voor Dienstenrichtlijnvergunningen te wijzen.

Onderdeel BE (Aanwijzing 128)

Deze wijziging betreft een correctie in de verwijzing naar een voorbeeld van een juiste wijze van strafbaarstelling.

Onderdeel BF (Aanwijzing 130ab)

Door de aanpassing is verduidelijkt dat de aanwijzing niet ziet op waterschappen.

Onderdeel BH (§ 4.7b Regels betreffende diensten)

Met de aanwijzingen 131d en 131e wordt een paragraaf 4.7b ‘Regels betreffende diensten’ toegevoegd. Zoals bij onderdeel I (aanwijzing 18) aangegeven kent de Dienstenrichtlijn een brede reikwijdte, waarvan het toepassingsbereik niet eenvoudig vast te stellen is (zie uitgebreid over de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn de memorie van toelichting bij de Dienstenwet, Kamerstukken II 2007/08, 31 579, nr. 3, blz. 10 e.v.). De normen die in de aanwijzingen 131d en 131e zijn opgenomen betreffen bepalingen uit de artikelen 9, 12, 15 en 16 van de Dienstenrichtlijn. Omdat de normen gericht zijn tot de lidstaten in de vorm van instructienormen aan de opstellers van wet- en regelgeving, in die zin dat de rechtstelsels van de lidstaten aan de desbetreffende normen moeten voldoen, zijn deze naar hun aard niet geschikt voor omzetting. Nederland is echter wel verplicht om aan deze artikelen van de Dienstenrichtlijn te voldoen en is aansprakelijk voor eventuele schendingen van de normen die erin zijn vastgelegd. In overleg met de diensten van de Europese Commissie is geconcludeerd dat in Nederland het opnemen van dergelijke instructienormen door middel van wettelijke voorschriften niet mogelijk is, maar door middel van de Aanwijzingen voor de regelgeving en de gebruikmaking van handleidingen gewaarborgd zal worden dat de betreffende verplichtingen worden nageleefd.

De toepassing van de Dienstenrichtlijn op een regeling brengt een aantal beperkingen met zich, ten eerste op het terrein van vergunningen in de zin van de Dienstenrichtlijn. Deze vergunningen kunnen ingevolge artikel 9 van de Dienstenrichtlijn alleen ingevoerd worden indien deze voldoen aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden. Daarnaast bepaalt de Dienstenrichtlijn dat bij een beperkt aantal beschikbare vergunningen aan de voorwaarden voor een transparante selectieprocedure van artikel 12 van de Dienstenrichtlijn moet worden voldaan.

Op Dienstenrichtlijnvergunningen is ingevolge artikel 28 van de Dienstenwet de lex silencio positivo van toepassing, tenzij bij wettelijk voorschrift de toepassing is uitgezonderd. Deze verplichting volgt uit artikel 12, vierde lid, van de Dienstenrichtlijn. Een Dienstenrichtlijnvergunning kan worden uitgezonderd van de werking van de lex silencio positivo wegens dwingende redenen van algemeen belang, met inbegrip van het rechtmatig belang van derden. Tevens zijn enkele categorieën Dienstenrichtlijnvergunningen naar hun aard niet geschikt voor toepassing van de lex silencio positivo omdat de beoogde gevolgen van de aanvraag niet stilzwijgend tot stand kunnen worden gebracht.

Op grond van artikel 3 van de Dienstenrichtlijn en artikel 2, derde lid, onder a, sub 3, van de Dienstenwet gaan andere Europeesrechtelijke verplichtingen bij strijd met de Dienstenrichtlijn voor. Indien bijvoorbeeld een EU-richtlijn verplicht tot het invoeren van een vergunning, waarbij toepassing van de lex silencio positivo niet zou overeenstemmen met het door de EU-richtlijn voorgeschreven resultaat, gaat de verplichting uit de te implementeren EU-richtlijn voor en wordt de lex silencio positivo niet toegepast. Door in de toelichting bij een regeling op te nemen dat de conflictregel van toepassing is worden onduidelijkheden daaromtrent voorkomen.

Wat betreft andere regelingen die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen zal steeds moeten worden nagegaan of de desbetreffende maatregelen mogelijk zijn gelet op de artikelen 15 en 16 van de Dienstenrichtlijn. In voorkomend geval zal de regeling aan de Europese Commissie genotificeerd moeten worden onder de Dienstenrichtlijn (zie toelichting onderdeel DT, aanwijzing 261a).

Onderdeel BI (Aanwijzing 133)

Dit onderdeel betreft de correctie van een verwijzing in verband met de totstandkoming van de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht.

Onderdeel BJ (Aanwijzing 134)

Met de Wet op de uitgebreide identificatieplicht is in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) artikel 5:16a opgenomen, waarin is bepaald dat een toezichthouder bevoegd is van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. In de toelichting op aanwijzing 134 is opgenomen dat gelet op het basale karakter van de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen (artikel 5:15 van de Awb) deze bevoegdheid nimmer wordt uitgesloten. Aangezien dit ook geldt voor het vorderen van inzage in een identiteitsbewijs, is artikel 5:16a van de Awb toegevoegd aan de toelichting op aanwijzing 134.

Onderdeel BL (Aanwijzing 139)

Dit artikel betreft het aanpassen van terminologie en verwijzingen aan de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht.

Onderdeel BM (Aanwijzing 140)

Met de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vervalt artikel 18.12, tweede lid van de Wet milieubeheer. De bepaling is nu opgenomen in artikel 5.19 van de Wabo.

Onderdeel BN (Aanwijzing 142)

In aanwijzing 142 is naast het al bestaande model voor het verlenen van de bevoegdheid tot toepassing van een last onder bestuursdwang (en daarmee op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht tevens van een last onder dwangsom) een apart model opgenomen dat kan worden gebruikt indien uitsluitend het opleggen van een last onder dwangsom wenselijk is.

Onderdeel BO (Aanwijzing 143)

De aanwijzingen over sancties zijn uitgebreid met een aanwijzing over de wijze waarop bepalingen over de hoogte van een bestuurlijke boete worden geredigeerd. In veel bepalingen over bestuurlijke boetes wordt aangesloten bij de hoogte van boetes zoals deze geregeld zijn in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Bij wijziging van dat artikel wijzigt de daarop gebaseerde bestuurlijke boete niet automatisch mee. Dit leidt tot het zonder duidelijke aanleiding uiteenlopen van boetehoogtes. De aanpassing van aanwijzing 143 strekt ertoe meer eenvormigheid te bereiken.

Ook is een modelbepaling opgenomen voor open boetemaxima die gebaseerd zijn op de omzet van de te beboeten partij. Een dergelijk omzetgerelateerd boetemaximum wordt inmiddels regelmatig toegepast, hetgeen uniformering van de bepalingen wenselijk maakt.

Onderdelen BW en DC (Aanwijzing 161, 162, 162a, 162b en 212)

Met deze onderdelen wordt paragraaf 4.11, inzake informatievoorziening, geactualiseerd. In de eerste plaats wordt de link gelegd met een belangrijke ontwikkeling in het kader van informatievoorziening, het stelsel van basisregistraties. Deze registraties (onder meer de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), het Nieuw Handelsregister, het Kadaster, de Basisregistratie adressen en gebouwen) bevatten basisgegevens die voor de uitvoering van een groot deel van de (beslis)processen van de overheid nodig zijn. Zij ondersteunen het principe van ‘eenmalige aanlevering, meervoudig gebruik’. Dat brengt met zich dat overheidsorganisaties aan burgers, bedrijven en instellingen geen gegevens vragen waarover zij al beschikken, en dat burgers, bedrijven en instellingen op hun beurt geen gegevens hoeven te verstrekken die de overheid al van hen heeft.

Om dit principe in de praktijk goed te laten werken, is het verwijzen naar of aansluiten op definities uit basisregistratiewetten in (ten opzichte van deze wetten) bijzondere wetgeving van groot belang. In aanwijzing 161 is dit geregeld.

Daarnaast zijn de bepalingen omtrent de informatieparagraaf en het overleg daarover geactualiseerd en gestroomlijnd. Dit mede in het licht van de in deze negende wijziging voorgestelde overheveling van alle procedurele bepalingen in de Aanwijzingen voor de regelgeving naar het Draaiboek voor de regelgeving.

In de derde plaats wordt paragraaf 4.11 aangevuld met een aantal bepalingen omtrent het verwerken van persoonsgegevens en de afstemming van regelingen op de Wet bescherming persoonsgegevens.

Gegevensverwerking, en dan met name het verwerken van persoonsgegevens, is inmiddels een regelmatig gebruikt instrument geworden voor de overheid. Als dit instrument toepassing vindt, moet expliciet worden vastgesteld met welk doel gegevensverwerking plaatsvindt en welke waarborgen voor de bescherming van persoonsgegevens worden getroffen. Aan doelomschrijving en waarborgen wordt altijd een belangenafweging ten grondslag gelegd. De verplichting tot belangenafweging is van internationaalrechtelijke, Europeesrechtelijke en grondwettelijke aard. Dat heeft gevolgen voor de inrichting en vormgeving van de regeling en de toelichting. Voor de wetgevingspraktijk is daarom een ‘Leidraad afstemmen regelgeving op de Wet bescherming persoonsgegevens’ opgesteld. De leidraad geeft adviezen voor de wetgevingspraktijk en bevat modellen om de belangenafweging goed uit te voeren en een juiste afstemming met de Wbp te verzekeren.

Bijzondere aandacht moet worden gegeven aan de regelmatig voorkomende noodzaak om gegevens uit te wisselen tussen toezichthouders en bestuursorganen onderling. Ook daarvoor gelden aparte eisen, vooral omwille van de juiste bepaling van het doel van gegevensuitwisseling en de noodzaak te letten op de effecten van geldende geheimhoudingsbepalingen. Regelmatig zal daarvoor een regeling op wetsniveau moeten worden getroffen. Daarvoor is een afzonderlijk juridisch kader beschikbaar in de vorm van het rapport van de Werkgroep herijking toezichtsregelgeving, Den Haag, augustus 2008. Zie daarvoor de bijlage bij de brief van de Minister van Justitie van 29 oktober 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VI, nr. 70). Eerdergenoemde leidraad bevat modelbepalingen voor de regeling van de gegevensverstrekking.

Onderdeel BX (Aanwijzing 163)

De Dienstenrichtlijn kent een specifieke beperking op de mogelijkheid om kosten van de aanvraag van een vergunning door te berekenen aan de aanvrager, waar rekening mee gehouden zal moeten worden bij het opstellen van een regeling.

Onderdeel CA (Aanwijzing 171b)

De wijziging onder 1 betreft een redactionele verbetering.

Met de wijzigingen die onder 2 worden aangebracht wordt een fout hersteld. Ten onrechte werd met de oude formulering de suggestie gewekt dat een wetsvoorstel in werking zou kunnen treden. Door de aanpassing worden de desbetreffende modelbepalingen in overeenstemming gebracht met de formulering van het eerste lid van de modelbepaling in aanwijzing 171b, derde lid, van de modelbepaling in aanwijzing 171b, vijfde lid, en van aanwijzing 180, model G.

Door de onder 3 en 4 opgenomen wijzigingen vervalt de voorziening voor inwerkingtreding op hetzelfde tijdstip. Dit houdt verband met het feit dat door aanwijzing 173a altijd een volgorde van inwerkingtreding wordt bepaald.

Onderdeel CB (Aanwijzing 172)

In de praktijk blijkt geen behoefte te bestaan aan een vaste gedragslijn dat rijkswetten en algemene maatregelen van rijksbestuur in werking treden met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de (beoogde) datum van uitgifte van het Staatsblad. Bovendien komt een dergelijke gedragslijn al snel in strijd met het beleid inzake vaste verandermomenten.

Onderdelen CE, CF, CI, CJ, CK en CL (Aanwijzingen 174, 175, 178, 179, 180 en 181)

Aanwijzing 174 en de aanpassing van de modellen voor de inwerkingtredingsbepalingen van de aanwijzingen 178 tot en met 181 zijn een gevolg van het kabinetsbeleid om in beginsel vaste data van inwerkingtreding en een bepaalde minimumtermijn tussen publicatie en inwerkingtreding te hanteren (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309, blz. 1–9). Van de gelegenheid is gebruik gemaakt de modellen voor de inwerkingtredingsbepalingen van wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen in normale gevallen, uit een oogpunt van overzichtelijkheid op te nemen in aanwijzing 178 en aanwijzing 179 te laten vervallen.

Zoals aangekondigd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet elektronische bekendmaking (Kamerstukken II 2006/07, 31 084, nr. 3, blz. 18–19) behoeven enkele aanwijzingen met betrekking tot de inwerkingtreding van wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen aanpassing aan die wet, die op 1 juli 2009 in werking is getreden. De ingevolge deze wet gewijzigde Bekendmakingswet voorziet, in samenhang met het Bekendmakingsbesluit en de Bekendmakingsregeling, in elektronische uitgifte van het Staatsblad en de Staatscourant, waardoor de bekendmaking van wettelijke regelingen op internet (www.officielebekendmakingen.nl) de rechtsgeldige bekendmaking is in de zin van de Grondwet.

Voor wetten gaat de hoofdregel gelden dat inwerkingtreding geschiedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Gegeven de onvermijdelijke onzekerheden in het wetgevingsproces (zoals de duur van de behandeling door de Eerste Kamer), is dit de enige methode waarbij de inachtneming van aanwijzing 174 gewaarborgd kan worden. Het opnemen van een vast tijdstip van inwerkingtreding in een wetsvoorstel verdiende al niet de voorkeur, omdat daarmee de behandeling in de Eerste Kamer onder druk werd gezet. Ook het koppelen van het tijdstip van inwerkingtreding aan de publicatiedatum is ongewenst, omdat de inwerkingtreding op het vaste tijdstip dan alleen maar geregeld kan worden door het tijdstip van de plaatsing in het Staatsblad uit te stellen. Het is onwenselijk om langs die oneigenlijke weg het tijdstip van inwerkingtreding te bepalen.

Voor algemene maatregelen van bestuur bestaan omtrent het publicatietijdstip minder onzekerheden op het moment dat het nader rapport in procedure wordt gebracht, zodat daar wel een inwerkingstredingsbepaling kan worden gebruikt met een vast tijdstip (aanwijzing 178, tweede lid, model B).

Voor ministeriële regelingen worden vier vaste tijdstippen gebruikt. Aangezien daar vrij nauwkeurig zicht is op de datum van publicatie, is het daarbij goed mogelijk met gebruikmaking van de in aanwijzing 178, derde lid, opgenomen modellen ook aanwijzing 174 te volgen.

In aanwijzing 180 zijn modellen opgenomen voor bijzondere gevallen. Bij gesplitste inwerkingtreding (modellen A, B en C) of gekoppelde inwerkingtreding (modellen F en G) kan aanwijzing 174 ook worden gevolgd. Model E kan gebruikt worden wanneer het toch – eventueel omdat er sprake is van een toegelaten uitzondering (zie aanwijzing 174, vierde lid) – wenselijk is in een wetsvoorstel een vast inwerkingtredingstijdstip op te nemen, eventueel met terugwerkende kracht. Indien het door het van toepassing zijn van een dergelijke uitzonderingsgrond mogelijk is af te wijken van de voorgeschreven vaste data of de minimale invoeringstermijn, kan ook een van de modellen voor inwerkingtreding op een kortere (bijvoorbeeld met gebruikmaking van model H) of de kortst mogelijke (model I) termijn worden gebruikt.

Onderdeel CM (Aanwijzing 183)

De Wet D’gemeenten en D’provincies is ingetrokken.

Onderdelen CP, CQ, CR, CS, CW, CX, CY en CZ (Aanwijzingen 187, 188, 189, 190, 196, 197, 198, 199 en 200)

Ingevolge de Wet elektronische bekendmaking zijn in de artikelen 4 en 5 van de Bekendmakingswet diverse mogelijkheden geschrapt om algemeen verbindende voorschriften van de rijksoverheid die niet in het Staatsblad worden gepubliceerd, op andere wijze dan door publicatie in de Staatscourant bekend te maken. De Staatscourant is hiermee dus – naast het Staatsblad – het enige publicatiemedium geworden voor algemeen verbindende voorschriften van de rijksoverheid. In artikel 5 van de Bekendmakingswet is gehandhaafd dat bijlagen bij een ministeriële regeling in uitzonderlijke gevallen kunnen worden bekendgemaakt door terinzagelegging. Deze mogelijkheid is verbreed tot wetten en algemene maatregelen van bestuur.

Deze wijzigingen hebben gevolgen voor de formulering van diverse aanwijzingen en leiden voorts tot schrapping van enkele aanwijzingen.

Verder is in aanwijzing 196 duidelijker vastgelegd hoe in normale gevallen, waarin een ministeriële regeling wordt voorzien van een toelichting, het slotformulier moet luiden.

Onderdeel DH (Aanwijzing 227)

Deze wijziging betreft een taalkundige aanpassing om te verduidelijken dat indien een gewijzigde of nieuwe regeling een nieuwe grondslag biedt aan een bestaande uitvoeringsregeling, maar er geen omhangbepaling is opgenomen, de nieuwe grondslag in de uitvoeringsregeling zelf kan worden vermeld. Tevens is verduidelijkt dat het niet alleen om een delegerende wet, maar ook om een delegerend besluit kan gaan.

Onderdeel DI (Aanwijzing 228)

Deze wijziging herstelt een terminologische inconsistentie.

Onderdeel DK (Aanwijzing 234)

De Aanpassingswet derde tranche Awb I en de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie werden in de toelichting bij aanwijzing 234 genoemd als voorbeelden van regelingen waarin conform het derde lid voor een andere nummering kan worden gekozen dan het eerste en tweede lid. In die wetten wordt per hoofdstuk (ministerie) met een nieuw artikel 1 begonnen. Bij nader inzien is deze wijze van nummeren vanuit de optiek van overzichtelijkheid minder wenselijk, doordat sprake is van meerdere gelijkgenummerde artikelen. In de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt gewerkt met een indeling in 1.1, 1.2 ... 2.1, 2.2 etc. Deze wijze van indelen levert meer duidelijkheid op. Daarom is die wet opgenomen als voorbeeld van een regeling waarin conform het derde lid van aanwijzing 234 voor een andere nummering kan worden gekozen dan het eerste en tweede lid van die aanwijzing.

Onderdeel DL (Aanwijzing 238)

Het argument dat tegen de vernummering van artikelen geldt, geldt ook tegen de vernummering van andere regelingsonderdelen: dit kan tot problemen leiden bij verwijzingen in andere regelingen, de rechtspraak en de literatuur. De uitbreiding van aanwijzing 238 in deze zin bestendigt een bestaande praktijk.

Onderdeel DT (Aanwijzing 261a)

Aanwijzing 261a is geactualiseerd wegens inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, de Dienstenrichtlijn en een reorganisatie binnen het DG Buitenlandse Economische Betrekkingen van het Ministerie van Economische Zaken. Naast de bestaande verplichting tot het notificeren van ontwerpen van technische voorschriften aan goederen en elektronische diensten is sinds 28 december 2009 een notificatieverplichting voor voorschriften aan diensten onder de Dienstenrichtlijn in werking. De Dienstenrichtlijn belet de vaststelling van de regeling tot na afloop van een standstilltermijn niet. Indien binnen een regeling zowel voorschriften die onder de Dienstenrichtlijn vallen als technische voorschriften voorkomen, geldt uiteraard de standstillverplichting voor de ontwerpen van technische voorschriften onverkort.

Onderdelen DY, EA, EC, ED, EG, EH, EN, ER, EV, EZ en FC (Aanwijzingen 264, 266, 267, 269, 270, 271, tweede lid, 272a, tweede lid, 273, 277a, 277b, 281, 282, 284 tot en met 290, 292, 295 en 303)

Deze wijziging is toegelicht in het algemeen deel van de toelichting en betreft 22 aanwijzingen die vervallen.

Onderdeel EF (Aanwijzing 271b)

De In- en uitvoerwet is vervallen.

Onderdelen EJ, EK, EP, EY, FA, FB, FD en FX (Aanwijzingen 275, 276, 279, 294, 298, 302, 304 en 327)

Het betreft een aanpassing aan de benaming van het Draaiboek, dat niet meer Draaiboek voor de wetgeving, maar Draaiboek voor de regelgeving heet.

Onderdeel EM (Aanwijzing 277)

Deze wijziging hangt samen met het vervallen van enkele aanwijzingen, omdat die naar hun aard minder op hun plaats zijn in de Aanwijzingen (zie ook het algemeen deel van de toelichting).

Onderdeel EP (Aanwijzing 279)

Deze wijziging hangt samen met het vervallen van enkele aanwijzingen, omdat die naar hun aard minder op hun plaats zijn in de Aanwijzingen (zie ook het algemeen deel van de toelichting).

Onderdeel EU (Aanwijzing 283, tweede lid, onderdeel c)

Artikel 26 van de Wet op de Raad van State bepaalt dat adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State altijd gepubliceerd worden in de Staatscourant, tezamen met de aan de Afdeling voorgelegde tekst en het nader rapport.

Omdat daardoor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het oorspronkelijke ontwerp genoegzaam is geregeld, is het niet langer noodzakelijk een stuk op te stellen waarin de verschillen tussen dat ontwerp en het aan de Kamer gezonden voorstel van wet worden beschreven. Dit laat overigens de verplichting onverlet om belangrijke wijzigingen toe te lichten in het nader rapport .

Onderdelen FF en FI (Aanwijzingen 307 en 311b)

Deze wijzigingen hangen samen met de aangepaste indeling van hoofdstuk 8 van de Aanwijzingen.

Onderdeel FY (Hoofdstuk 8)
Aanwijzing 328 en 329

Deze aanwijzingen zijn ontleend aan de voormalige aanwijzingen 328 en 329. De aanwijzingen zijn ingekort en aangepast aan de terminologie van het Verdrag van Lissabon.

Aanwijzing 330

Aanwijzing 330 is gelijk aan de voormalige aanwijzing 340b, tweede lid, met dien verstande dat deze is aangepast aan de terminologie van het Verdrag van Lissabon. Het eerste lid van de voormalige aanwijzing 340b is opgenomen in de nieuwe aanwijzing 88b.

Aanwijzing 331

Aanwijzing 331 is grotendeels gelijk aan de voormalige aanwijzing 337, met aanpassing aan de terminologie van het Verdrag van Lissabon. Deze aanwijzing beoogt, met het oog op de noodzaak van tijdige implementatie, te voorkomen dat het implementatievoorstel onnodige vertraging ondervindt, bijvoorbeeld vanwege discussie over niet-essentiële elementen daarvan. Aan de toelichting is een passage toegevoegd dat ook andersoortige beleidsmatige overwegingen (bijvoorbeeld de wens tot het bereiken van een Europees ‘level playing field’) reden kunnen vormen om geen onverplichte elementen in het voorstel op te nemen.

Aanwijzing 332

Aanwijzing 332 is ontleend aan de voormalige aanwijzing 337a, met een aanvulling die aangeeft dat notificatieverplichtingen weliswaar niet geïmplementeerd hoeven te worden, maar om te voldoen aan Europeesrechtelijke verplichtingen wel uitgevoerd moeten worden.

Aanwijzing 333

Aanwijzing 333 is gelijk aan de voormalige aanwijzing 338.

Aanwijzing 334

Aanwijzing 334 is gelijk aan de voormalige aanwijzing 339, met aanpassing aan de terminologie van het Verdrag van Lissabon.

Aanwijzing 335

Aanwijzing 335 is gelijk aan de voormalige aanwijzing 340, met aanpassing aan de terminologie van het Verdrag van Lissabon en opname van de reden in de toelichting voor het overschrijfverbod voor verordeningen.

Aanwijzing 336

Aanwijzing 336 is een samenvoeging van de voormalige aanwijzingen 341, 342 en 343 over dynamische, dan wel statische, verwijzing naar EU-regelgeving. Het model en de voorbeelden zijn aangepast aan het Verdrag van Lissabon. Nieuw is dat in de toelichting expliciet wordt gewezen op de verplichte melding in de Staatscourant bij gebruikmaking van dynamische verwijzing. Deze melding is van belang voor de kenbaarheid van de implementatie en is daarnaast noodzakelijk voor het kunnen verrichten van de implementatiemelding bij de Europese Commissie.

Aanwijzing 337

Aanwijzing 337 is ontleend aan de voormalige aanwijzing 343a, met aanpassing aan het Verdrag van Lissabon. Daarnaast is een verwijzing opgenomen naar aanwijzing 89 met betrekking tot het gebruik van een verkorte aanduiding.

Aanwijzing 338

Aanwijzing 338 is de opvolger van aanwijzing 344. Het model transponeringstabel is niet meer in de aanwijzing zelf opgenomen, maar wordt elektronisch ter beschikking gesteld.

Aanwijzing 339

Deze aanwijzing is ontleend aan de voormalige aanwijzing 347. In de praktijk bleek het noodzakelijk scherper onderscheid te maken tussen de verschillende gevallen van implementatie door middel van bestaand recht. Met de aanpassingen in deze aanwijzing wordt gewaarborgd dat materiële wijzigingen van het geldende recht steeds tot een mededeling daarvan in de Staatscourant leiden. Ook het feit dat als gevolg van bindende EU-rechtshandelingen een implementatieverband ontstaat tussen nationale en bindende EU-rechtshandelingen dient genoegzaam bekend gemaakt te worden. Dat kan ofwel door een bekendmaking in de Staatscourant, ófwel door in de toelichting van een implementatieregeling dit verband te schetsen.

In het tweede lid is onderdeel d toegevoegd, waarin wordt verduidelijkt dat bij implementatie door middel van bestaand recht ook een transponeringstabel wordt opgenomen in de bekendmaking.

Aanwijzing 340

Aanwijzing 340 is gelijk aan de voormalige aanwijzing 330.

Aanwijzing 341

Deze aanwijzing is gelijk aan de voormalige aanwijzing 331, met dien verstande dat de terminologie is aangepast aan het Verdrag van Lissabon.

Aanwijzing 342

Aanwijzing 342 is ontleend aan de voormalige aanwijzingen 333 (eerste lid) en 336 (tweede lid). Met het wegvallen van de paragraaf ‘voorbereiding van EU regelgeving’ zijn deze twee aanwijzingen die zien op procedures gezamenlijk ondergebracht in de paragraaf ‘procedures’.

Aanwijzing 343

Deze aanwijzing is ontleend aan de voormalige aanwijzing 334 en is opnieuw geredigeerd. Toegevoegd is in het vierde lid de verplichting voor departementen om de gegevens uit het implementatieplan te verwerken in de i-Timer. Het systeem van voortgangsbewaking door middel van de i-Timer ten behoeve van een tijdige implementatie kan alleen goed functioneren als de juiste gegevens worden ingevoerd.

Aanwijzing 344

Aanwijzing 344 is gelijk aan de voormalige aanwijzing 335, met dien verstande dat deze is aangepast aan de terminologie van het Verdrag van Lissabon.

Aanwijzing 345

In aanwijzing 345 zijn de voormalige aanwijzingen 345, 346 en 347 over het melden van (ontwerpen van) implementatieregelgeving samengebracht. De melding, bedoeld in het derde lid betrof voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voornamelijk het melden van implementatie van kaderbesluiten. De procedure blijft sinds het Verdrag van Lissabon van belang voor implementatiemeldingen die elders dan in EU-richtlijnen voorkomen. Het model voor de aanbiedingsbrief is uit de aanwijzing geschrapt en zal digitaal ter beschikking worden gesteld, nu het model niet ziet op het formuleren van wetgeving.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

Advies Raad van State

No. W01.10.0550/I

’s-Gravenhage, 17 december 2010

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 8 december 2010, no. 5677324/10/6, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerp van de regeling houdende vaststelling van de negende wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving, met toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van de ontwerpregeling, maar maakt opmerkingen over de BES-eilanden, de verwerking van persoonsgegevens, de publicatie van de versie van ontwerpregelingen die aan de Raad van State is gezonden, de externe werking van het EU-recht en de vormgeving van overgangsrecht. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. De BES-eilanden

De Aanwijzingen voor de regelgeving worden afgestemd op de gewijzigde staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk, die onder meer inhoudt dat Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES) deel zijn gaan uitmaken van het Nederlandse staatsbestel.

De nieuwe aanwijzing 7a bepaalt dat bij het ontwerpen van een nieuwe regeling onderzocht wordt of de regeling voor het gehele grondgebied van Nederland moet gelden, of uitsluitend voor het Europese deel van Nederland, dan wel uitsluitend voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze aanwijzing acht de Afdeling op zichzelf nuttig, maar deze algemene aanwijzing behoeft concretisering voor specifieke onderwerpen.

  • a. De BES behouden in de context van de Europese Unie de status van Landen en gebieden overzee, waardoor het merendeel van de Europese regels op de BES niet van toepassing zijn. Van belang is ook dat tussen de BES en het in Europa gelegen deel van Nederland een Europese buitengrens loopt (waardoor bijvoorbeeld het vervoeren van goederen tussen de BES en het in Europa gelegen deel van Nederland als in- en uitvoer moet worden aangemerkt).

    Bij de implementatie van Europese regels, alsmede bij het opstellen van regels die raken aan het verkeer tussen de BES en het in Europa gelegen deel van Nederland, dient rekening te worden gehouden met het verschil in Europeesrechtelijke status tussen de BES en het in Europa gelegen deel van Nederland. Het verdient aanbeveling dit aandachtspunt in de Aanwijzingen tot uitdrukking te brengen.

  • b. Het is van belang dat bij de totstandkoming van verdragen niet alleen uitdrukkelijk wordt besloten of het verdrag zal gaan gelden voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten, maar ook of het zal gaan gelden voor de BES; over die beslissing en de motivering ervan zal verantwoording moeten plaatsvinden.

    De Afdeling adviseert de relevante aanwijzingen in die zin aan te passen.1

  • c. De nieuwe aanwijzing 120a schrijft onder meer voor dat, als een Nederlandse wet mede van toepassing is in de BES, dit uitdrukkelijk in de regeling wordt bepaald. De daartoe strekkende bepaling wordt bij voorkeur in de inleidende bepalingen van de regeling opgenomen.

    In de BES-aanpassingswetgeving is er echter voor gekozen dit onderwerp in beginsel op te nemen vóór de overgangs- en slotartikelen;2 een uitgangspunt dat in twee-derde van de gevallen ook daadwerkelijk is gevolgd.3 Daarbij werd overigens voorgeschreven dat dit onderwerp in een apart hoofdstuk of een aparte paragraaf wordt geregeld, omdat daarmee wordt voorkomen dat de toepasselijkheid ‘verdwijnt’ tussen andere artikelen.

    De Afdeling adviseert dit uitgangspunt in aanwijzing 120a op te nemen. In verband daarmee verdient het tevens aanbeveling deze aanwijzing in te voegen voor of na aanwijzing 164 (de plaats van het onderwerp in de wet bepaalt immers de plaats van de aanwijzing), en om aanwijzing 96 (inzake bepalingen die aan het slot van een regeling kunnen voorkomen) aan te vullen.

2. Verwerking van persoonsgegevens

In de toelichting bij de nieuwe Aanwijzing 162a wordt vermeld dat, bij het ontwerpen van een regeling waarin de verwerking van persoonsgegevens een belangrijke plaats inneemt, altijd een afweging wordt gemaakt tussen de belangen die zijn gemoeid met de verwerking van persoonsgegevens, en het belang van de bescherming van die gegevens. Belangrijkste aspect daarvan is een goede bepaling van het doel van de gegevensverwerking. Verwezen wordt naar het internationaalrechtelijke en Europeesrechtelijke kader, de Grondwet en de Wet bescherming persoonsgegevens, mede met het oog op het legaliteitsbeginsel.

De Afdeling onderschrijft deze passage, maar acht het wenselijk dat in aanvulling daarop wordt vermeld dat het doel van de gegevensverwerking uitdrukkelijk dient te worden omschreven in de ontwerpregeling (artikel 7 van de Wet bescherming persoonsgegevens) en dat de verwerking van ‘bijzondere gegevens’ in beginsel niet is toegestaan (artikel 16 van die wet).

De Afdeling adviseert Aanwijzing 162a aan te vullen.

3. Publicatie van de Raad van State-versie

Bij de indiening van een wetsvoorstel, met memorie van toelichting, bij de Tweede Kamer behoort te worden meegezonden een stuk waarin de teksten zijn opgenomen van die gedeelten uit het aan de Raad van State voorgelegde wetsvoorstel met memorie van toelichting, die na voorlegging aan de Raad zijn gewijzigd.4

Voorgesteld wordt deze verplichting te schrappen.5 Volgens de toelichting is de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het oorspronkelijke ontwerp genoegzaam geregeld. Artikel 26 van de Wet op de Raad van State bepaalt namelijk dat adviezen van de Afdeling advisering altijd gepubliceerd worden in de Staatscourant, tezamen met de aan de Afdeling voorgelegde tekst en het nader rapport.6

Dit argument overtuigt niet. De verplichting om de Raad van State-versie te publiceren bestaat immers al sinds 1 mei 1980.7 Bovendien vindt publicatie meestal plaats door terinzagelegging bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer – een voor burgers weinig toegankelijke methode.8 Overigens wordt deze versie sinds enkele jaren geplaatst op de site van de Raad van State, zodra die openbaar is gemaakt.

Dat laat onverlet dat het opstellen van een document met de passages uit tekst en toelichting die na het advies zijn gewijzigd, zeer bewerkelijk kan zijn. In de praktijk wordt dit document bijna niet meer gemaakt; de Afdeling heeft daar begrip voor.

Met de moderne mogelijkheden van de computer is het echter zeer eenvoudig om met de originele documenten de verschillen tussen de Raad van State-versie en de Tweede Kamer-versie zichtbaar te maken;9 daardoor is ook eenvoudig vast te stellen of het nader rapport nauwkeurig weergeeft hoe aan het advies van de Afdeling gevolg is gegeven.

De Afdeling adviseert in de aanwijzingen op te nemen dat de verschillen tussen de Raad van State-versie en de Tweede Kamer-versie van wetsvoorstel en toelichting zichtbaar worden gemaakt in een afzonderlijk document, dat langs elektronische weg tot stand wordt gebracht en in ieder geval op internet beschikbaar wordt gesteld.

4. De Europese Economische Ruimte en andere staten

In aanwijzing 330 wordt terecht rekening gehouden met de omstandigheid dat veel Europese regelingen ook van belang zijn in relatie tot staten buiten de Europese Unie. In dat verband wordt verwezen naar de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

De praktijk laat zien dat er een veelheid aan samenwerkingsverbanden is ontstaan tussen de Europese Unie enerzijds en landen die een nauwe band met de EU hebben of lid van de EU willen worden anderzijds; daarin zijn rechten opgenomen die in meer of mindere mate gerelateerd zijn aan de rechten die binnen de Europese Unie in regels zijn neergelegd. Een duidelijk voorbeeld hiervan vormen de verschillende akkoorden met Zwitserland, waarin sterk wordt aangesloten bij wat voor de Europese Economische Ruimte geldt. Ook kan worden gewezen op de Associatieovereenkomst met Turkije, waarin op onderdelen (met name het vrije verkeer) vergelijkbare regels zijn opgenomen. Voor elke op te stellen regeling die een relatie heeft met het Europese recht verdient het daarom aanbeveling van geval tot geval te bezien welke reikwijdte de regeling dient te hebben, gelet op de door de Europese Unie gesloten overeenkomsten.

De Afdeling adviseert aanwijzing 330 aan te vullen. Een en ander geldt overeenkomstig voor aanwijzing 88b.

5. Overgangsrecht in de te wijzigen regeling

In de Aanwijzingen wordt opgenomen dat een hogere regeling zoveel mogelijk in één lagere regeling (algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling) wordt uitgewerkt.10 Daardoor wordt de regelgeving overzichtelijker en toegankelijker.11

De Afdeling heeft deze zelfde benadering op een eerder moment bepleit.12

Het zou nuttig zijn deze benadering eveneens toe te passen bij overgangsrecht. In de praktijk komt het namelijk vaak voor dat het overgangsrecht bij een wijzigingsregeling niet in de bestaande regelingen aan het slot wordt opgenomen, maar onderdeel is van de wijzigingsregeling. Dat leidt ertoe dat bij een regeling soms een reeks van wijzigingsregelingen van belang blijft, alleen vanwege de daarin opgenomen overgangsartikelen, hetgeen de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van de regelgeving niet ten goede komt. Dit speelt niet alleen bij uitvoeringsregelingen maar ook bij wetten.13

De Afdeling adviseert in de Aanwijzingen op te nemen dat het overgangsrecht bij een wijzigingsregeling daar waar mogelijk wordt opgenomen in de te wijzigingen regeling zelf.14

6. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat de procedure van het vaststellen van deze wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt voortgezet, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

H.D. Tjeenk Willink.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W01.10.0550/I met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • Nu ‘de minister van’ telkens wordt gewijzigd in ‘de minister van/voor’, ook ‘mijn ambtgenoot van’ wijzigen in: ‘mijn ambtgenoot van/voor’ (aanwijzingen 276a, eerste en tweede lid, 282a, eerste en tweede lid, 320 en 323).

  • In de aanwijzingen 18, de term ‘internationale regels’ wijzigen in: internationale regelingen; in aanwijzing 271b ‘internationale regelgeving’ wijzigen in: internationale regelingen.

  • In aanwijzing 1 de term ‘organen van de Europese Unie’ wijzigen in: instellingen van de Europese Unie.

  • Nu de benaming van het Ministerie van VROM wordt aangepast (aanwijzing 9), de gehanteerde aanduiding van ministers en ministeries consequent in overeenstemming brengen met de geldende aanduidingen. Dit betreft: de Minister van Justitie (aanwijzingen 10b, 93, 136, 246, 254), de Minister van Economische Zaken (aanwijzing 231), het Ministerie van Justitie (aanwijzingen 11, 43, 93, 248a, 251, 254, 256, 271a, 276, 279), het Ministerie van Economische Zaken (aanwijzingen 9, 256), en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (aanwijzing 256).

  • In de toelichting op aanwijzing 18 melding maken van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

  • In aanwijzing 71a, tweede lid, niet verwijzen naar de desbetreffende NEN/ISO-normen, maar de NEN/ISO-aanduidingen uitdrukkelijk noemen.

  • In aanwijzing 89 ook een voorbeeld opnemen van een Uitvoeringsverordening, nu dit een afzonderlijke categorie van rechtshandelingen van de Europese Unie is.

  • In de toelichting op aanwijzing 128 (gewijzigd in onderdeel BE) een ander voorbeeld geven, nu de artikelen 61, eerste lid, en 62, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 zijn vervallen (Stb. 2010, 142; artikel 7.1, onderdeel BB).

  • In de toelichting op aanwijzing 140 niet verwijzen naar artikel 5.19 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, nu daarin niets wordt geregeld over wijziging van (de voorschriften bij) een vergunning.

  • Toelichten waarom aanwijzing 189 vervalt, mede gezien het feit dat aanwijzing 200 blijft bestaan.

  • In de toelichting op aanwijzing 212 ‘artikel 2 van het Statuut’ wijzigen in: artikel 1, tweede lid, van het Statuut.

  • Aanwijzing 227, tweede lid, als volgt redigeren: Indien het wenselijk is dat niet in de hogere regeling, maar in de uitvoeringsregeling de nieuwe grondslag wordt vermeld, (...).

  • In de aanwijzingen 265, 271 en 271a ‘Vicepresident van de Raad van State’ niet vervangen door ‘voorzitter van de Afdeling advisering’, gelet op de wettelijke terminologie (artikelen 16a, vierde lid, en 23, derde lid, van de Wet op de Raad van State).

  • In aanwijzing 276a, eerste lid, de vervanging van ‘Raad van State’ door ‘Afdeling advisering’ achterwege laten, nu ‘Raad van State’ al wordt vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State’.

  • In aanwijzing 276a, in het model in het tweede lid, en in aanwijzing 282a, in de twee modellen, ‘Raad van State’ niet vervangen door ‘Afdeling advisering’, maar ‘Raad van State (van het Koninkrijk)’ telkens vervangen door ‘Afdeling advisering van de Raad van State (van het Koninkrijk)’, omdat de aanduiding ‘Afdeling advisering van het Koninkrijk’ niet juist is. Voorts bij beide aanwijzingen ook de toelichting aanpassen.

  • Bij aanwijzing 323 in de eerste volzin van het model ‘Raad van State’ telkens vervangen door: Afdeling advisering van de Raad van State.

  • Bij de wijziging van aanwijzing 326 in onderdeel FW, subonderdeel 2, ‘onderdelen c en d’ wijzigen in: onderdelen b en c.

  • In aanwijzing 342, eerste lid, ‘meest betrokken minister’ wijzingen in: eerstverantwoordelijke minister; in de toelichting daarop ‘verantwoordelijke ministerie’ wijzigen in: eerstverantwoordelijke ministerie.

Nader rapport

18 maart 2011

Nr. 5689730/11/6

Directie Wetgeving

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het ontwerp van een regeling, houdende de vaststelling van de negende wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 december 2010, nr. 5677324/10/6, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een regeling rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 17 december 2010, nr. W01.10.0550/I, bied ik U hierbij aan.

  • 1. De BES-eilanden

    • a. In navolging van het advies van de Afdeling advisering is de toelichting bij de nieuwe aanwijzing 7a aangevuld met een passage over de Europeesrechtelijke context.

    • b. Aan het advies van de Afdeling is gevolg gegeven door toevoeging van een vijfde lid aan aanwijzing 313 en door aanvulling van het derde lid van aanwijzing 314.

    • c. De Afdeling wijst er terecht op dat in de BES-aanpassingswetgeving de bepalingen betreffende de toepasselijkheid van een regeling in Bonaire, Sint Eustatius en Saba veelal aan het einde van de regeling zijn opgenomen. Het ging daarbij echter om bestaande regelingen, waarin het vaak niet goed mogelijk was om de uitbreiding van de werkingssfeer van de regeling een logische plaats aan het begin van de regeling te geven. In nieuwe regelingen kan echter al bij het opstellen van de regeling rekening worden gehouden met de toepasselijkheid van die regeling in het Caribische deel van Nederland. Daarbij ligt het voor de hand om het gegeven dat een regeling (mede) in Bonaire, Sint Eustatius en Saba van toepassing is, reeds aan het begin van de regeling tot uitdrukking te laten komen, waar immers ook eventuele andere bepalingen omtrent het toepassingsbereik van de regeling plegen te worden opgenomen. Het advies van de Afdeling om bepalingen betreffende de toepasselijkheid van een regeling in Bonaire, Sint Eustatius en Saba steevast een plaats te geven aan het einde van de regeling is daarom niet gevolgd. Wel is aanwijzing 120a aangevuld met het oog op de mogelijkheid dat de werkingssfeer van bestaande regelingen wordt uitgebreid. Voorts is na aanwijzing 163a een nieuwe aanwijzing ingevoegd die betrekking heeft op het opnemen van een specifiek BES-hoofdstuk of een specifieke BES-paragraaf, indien dat de toegankelijkheid van de regeling ten goede komt. De aanbeveling van de Afdeling om ook aanwijzing 96 in die zin aan te vullen, is evenwel niet gevolgd. Die aanwijzing heeft immers betrekking op de slotartikelen, terwijl het nu juist de bedoeling is de BES-bepalingen een herkenbare eigen plaats voor de (overgangs- en) slotartikelen te geven.

  • 2. Verwerking van persoonsgegevens

    Het advies van de Afdeling om in de tekst van aanwijzing 162a op te nemen dat het doel van de gegevensverzameling uitdrukkelijk dient te worden omschreven in de regeling wordt gevolgd. De aanwijzing is daartoe aangepast.

    Wat het advies van de Afdeling betreft om te vermelden dat de verwerking van bijzondere gegevens in beginsel niet is toegestaan, onderschrijf ik de strekking van de opmerking van de Afdeling dat gerichte aandacht van de wetgevingspraktijk wenselijk is voor de bijzondere waarborgen die in acht moeten worden genomen bij de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Ik ben echter van oordeel dat daarbij niet alleen nadruk moet worden gelegd op het uitgangspunt dat de verwerking van deze categorie persoonsgegevens in beginsel niet is toegestaan. Immers, het aantal uitzonderingen op dat uitgangspunt dat in de Wet bescherming persoonsgegevens en in bijzondere wetten is opgenomen is nogal groot. De wetgevingspraktijk wordt bovendien in toenemende mate geconfronteerd met de noodzaak om in bijzondere wetten meer van die uitzonderingen vast te stellen. Het lijkt mij dan ook aangewezen om in de toelichting op aanwijzing 162a specifieke aandacht van de wetgevingspraktijk te vragen voor de noodzaak om een regeling waarin de verwerking van bijzondere gegevens wordt geregeld goed af te stemmen op de Wet bescherming persoonsgegevens.

    In de toelichting op de aanwijzingen 162a en 162b zijn enige redactionele verbeteringen aangebracht.

  • 3. Publicatie van de Raad van State-versie

    De Afdeling advisering wijst er terecht op dat de verplichting om niet alleen het advies van de Afdeling en het nader rapport, maar ook de aan de Afdeling voorgelegde oorspronkelijke tekst van een voorstel in de Staatscourant te publiceren, al geruime tijd bestaat. De Afdeling adviseert om de verplichting in de Aanwijzingen neer te leggen om een document te produceren waarin de verschillen tussen de aan de Afdeling advisering voorgelegde versie en aan de Tweede Kamer voorgelegde versie zichtbaar gemaakt zijn, nu dit door de computer op technisch eenvoudige wijze kan worden geproduceerd.

    Met deze toelichting was bedoeld aan te geven dat de beschikbaarheid van de oorspronkelijke aan de Raad gezonden ontwerp-teksten voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet elektronische publicaties weliswaar formeel gegarandeerd was, maar in de praktijk nauwelijks gerealiseerd werd. Bijvoegsels bij de Staatscourant (waarin de stukken met betrekking tot de Raad van State-advisering destijds verschenen) waren toen enkel in papieren vorm beschikbaar en slechts voor de abonnees op de Staatscourant die een afzonderlijk abonnement op deze bijvoegsels hadden. De terinzagelegging bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer is, zoals de Afdeling zelf al constateert, een voor burgers weinig toegankelijke methode.

    Als gevolg van de overgang op elektronische publicatie van de integrale inhoud van de Staatscourant is het oorspronkelijke ontwerp thans werkelijk algemeen beschikbaar en toegankelijk. Gegeven de rechtstreekse beschikbaarheid van deze bronteksten zie ik onvoldoende meerwaarde in een document als door de Afdeling bedoeld om de lasten te kunnen rechtvaardigen die een verplichting tot het maken en publiceren daarvan met zich zou brengen.

  • 4. De Europese Economische Ruimte en andere staten

    De overeenkomsten tussen de EU en Zwitserland hebben als gevolg dat bindende EU-rechtshandelingen ook van toepassing kunnen worden verklaard op Zwitserland. In navolging van het advies van de Afdeling zijn de overeenkomsten met Zwitserland dan ook in aanwijzing 330 en aanwijzing 88b verwerkt. Andere overeenkomsten tussen de EU en derde landen zoals de Associatieovereenkomst met Turkije zijn echter niet opgenomen, omdat deze niet tot gevolg hebben dat bindende EU-rechtshandelingen ook in die landen gelden. Daarmee ontbreekt tevens het verband met implementatie.

  • 5. Overgangsrecht in de te wijzigen regeling

    In navolging van het advies van de Afdeling is aanwijzing 165a toegevoegd, waarin de hoofdregel is opgenomen dat overgangsrecht zoveel mogelijk in de te wijzigen regeling wordt opgenomen en niet in wijzigingsregeling. In aanwijzing 96 is opgenomen dat in voorkomende gevallen het overgangsrecht in de slotartikelen voor de overige in aanwijzing 96 genoemde artikelen wordt opgenomen.

  • 6. Redactionele kanttekeningen

    Aan de redactionele kanttekeningen is ruim aandacht geschonken. De benamingen van ministers en ministeries zijn in overeenstemming gebracht met de geldende aanduidingen. Dit is slechts niet overgenomen bij aanwijzing 10b, waar wordt verwezen naar een brief die door de Minister van Justitie in 2000 namens het kabinet aan de Tweede Kamer is aangeboden. Immers, de toen geldende aanduiding was ‘Minister van Justitie’.

    Voor wat betreft aanwijzing 89 is niet een voorbeeld van een uitvoeringsverordening toegevoegd, maar van een verordening vastgesteld volgens de procedure van artikel 289, eerste lid, VWEU, nu een voorbeeld van een ‘post-Lissabonverordening’ nog ontbrak ten tijde van de voorbereiding van de negende wijziging van de Aanwijzingen. Voor de volledigheid is tevens een voorbeeld van een wijzigingsverordening toegevoegd.

  • 7. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de volgende wijzigingen aan te brengen.

    Gelet op de discussie met de Eerste Kamer over de vraag in welke fase in de procedure een wetsvoorstel zich moet bevinden voordat de voorhang van een algemene maatregel van bestuur is toegestaan (zie onder meer Kamerstukken I, 2009/10, 32 123 VI, L, blz. 1), ligt het niet voor de hand de Aanwijzingen op dit moment op dit onderdeel te wijzigen. De voorgestelde wijzigingen van aanwijzingen 176 en 280 en de voorgestelde nieuwe aanwijzing 43b zijn dan ook geschrapt.

    Met ingang van 1 januari 2011 worden Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer voorzien van een vergadernummer met per agendapunt een itemnummer. Bij aanwijzing 89a is een voorbeeld van een dergelijke verwijzing toegevoegd.

    Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in aanwijzingen 161 en 162 van paragraaf 4.11 enige redactionele verbeteringen aan te brengen.

Ik verzoek u goed te vinden dat de procedure voor vaststelling van de negende wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt voortgezet.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten.


X Noot
1

Het betreft de aanwijzingen 313, vierde lid, en 314, derde lid.

X Noot
2

Handleiding aanpassing wetgeving voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, deel 2, § 19.

X Noot
3

Bij voorbeeld artikel 10b van de Bekendmakingswet.

X Noot
4

Aanwijzing 283, tweede lid, aanhef en onderdeel c.

X Noot
5

Deze wijziging is overigens niet doorvertaald naar aanwijzing 326.

X Noot
6

Toelichting op de wijziging van aanwijzing 283.

X Noot
7

Artikel 25a van de Wet op de Raad van State zoals het destijds luidde.

X Noot
8

Zie hierover T.C. Borman, ‘De (on)toegankelijkheid van aan de Raad van State voorgelegde teksten’, in Regelmaat 2005, nr. 5, blz. 173–176.

X Noot
9

In het programma MS Word gaat het om de functie documentvergelijking. De verschillen zijn dan op verschillende manieren zichtbaar te maken alsof ze met de revisiefunctie zijn gemaakt. Het document waarin de verschillen zichtbaar zijn gemaakt kan vervolgens als pdf-document beschikbaar worden gesteld.

X Noot
10

Aanwijzing 104.

X Noot
11

Toelichting op onderdeel AR.

X Noot
12

Advies van de Raad van State van 15 april 2010, no. W04.10.0062, inzake het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

X Noot
13

Zo zijn er zeven wijzigingswetten bij de Gemeentewet die overgangsrecht of evaluatiebepalingen bevatten.

X Noot
14

De plaats van het overgangsrecht in de regeling kan worden vastgelegd in aanwijzing 96.

Naar boven