nr. 70
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 oktober 2008
Hierbij bied ik u het rapport «Herijking toezichtswetgeving»
aan.1 Dit rapport is geschreven door een interdepartementale
ambtelijke werkgroep. De werkgroep heeft overeenkomstig de taakopdracht onderzoek
gedaan naar:
a. mogelijke juridische belemmeringen voor de voortzetting en intensivering
van de samenwerking tussen rijksinspecties en
b. de mogelijkheden die belemmeringen te slechten.
De werkgroep heeft geconcludeerd dat voor intensieve vormen van samenwerking
tussen toezichthoudende organen, belemmeringen bestaan die cultureel, institutioneel
en praktisch van aard zijn en dat ook juridisch enkele belemmeringen ervaren
worden. In het geval van structurele gegevensuitwisseling en -verwerking gaat
het er vooral om dat deze niet goed mogelijk zijn vanwege doelbinding (Wbp)
en vanwege wettelijke geheimhoudingsplichten. In het geval van bevoegdheden
van toezichthouders gaat het erom dat deze alleen gebruikt kunnen worden als
men als toezichthouder voor de desbetreffende wet is aangewezen. In het rapport
worden deze «belemmeringen» niet weggenomen, maar wordt wel aangegeven
op welke wijze met deze punten kan worden omgegaan.
De werkgroep heeft vervolgens aangegeven dat uiteenlopende belangen en
Europeesrechtelijke normstelling meebrengen dat de geconstateerde problemen
slechts met behulp van specifieke regelgeving op te lossen zijn.
Kabinetsstandpunt
Het kabinet stemt in met het merendeel van de conclusies en aanbevelingen
van het rapport. Het gaat daarbij om de volgende punten:
1. Noch een Algemene wet op het toezicht noch een Algemene wet op gegevensuitwisseling
bij toezicht is wenselijk.
2. In de bijzondere wetgeving is – wettelijk – maatwerk gewenst
indien de samenwerking bij toezicht in een keten of op een domein vaste vorm
aanneemt en sprake is van structurele gegevensuitwisseling.
3. Aan de Werkgroep Aanwijzingen voor de regelgeving zal worden gesuggereerd
een in het rapport opgenomen modelbepaling (in enkele varianten) voor een
wettelijke bepaling over de verwerking van gegevens, in de Aanwijzingen voor
de regelgeving op te nemen. Overigens zal, in samenhang met het nog te verschijnen
advies van de Adviescommissie veiligheid en persoonlijke levenssfeer (commissie
Brouwer-Korf), nog worden bezien of deze modelbepaling zou kunnen en moeten
worden verbreed tot opsporingsambtenaren en/of -diensten en het openbaar ministerie.
4. Vanwege de verwarring die in brede kring, ook buiten die van de toezichthouders,
blijkt te bestaan over de verhouding tussen de diverse wetgevingscomplexen
die aan de orde zijn bij samenwerking op het terrein van toezicht en de verhouding
tussen die complexen, wordt de in het rapport opgenomen achtergrondstudie
via de website van het Kenniscentrum Wetgeving en daarnaast in schriftelijke
vorm in ruime kring verspreid, eventueel als zelfstandig geschrift.
5. Er wordt een leidraad ontwikkeld over de verhouding tussen de Wet bescherming
persoonsgegevens en andere wetgeving omtrent de verzameling en verwerking
van (persoons)gegevens.
Eén aanbeveling van het rapport wordt door het kabinet niet overgenomen.
Dit betreft de aanbeveling om de Commissie wetgeving algemene regels van bestuursrecht
de suggestie te doen een bepaling in de Algemene wet bestuursrecht voor te
bereiden, inhoudende dat indien toezichthoudende organen structureel samenwerken
zij nadere afspraken moeten maken over een aantal specifiek genoemde onderwerpen;
een dergelijke bepaling zou dan tevens een rechtsgrond bieden voor de reeds
bestaande praktijk van samenwerkingsconvenanten. Aangezien het maken van samenwerkingsafspraken
tussen toezichthoudende instanties die binnen de wettelijke grenzen vallen,
ook zonder wettelijke grondslag mogelijk zijn en in de praktijk ook reeds
gemaakt worden, zou een dergelijke bepaling slechts symbolische waarde hebben.
Het kabinet acht het opnemen hiervan om deze reden niet opportuun.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin