32 123 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2010

L BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 april 2010

Hierbij treft u aan de op 12 maart 2010 door de Raad van State aan mij toegezonden voorlichting inzake het voorhangen van gedelegeerde regelgeving. Op uw verzoek heb ik deze voorlichting1 bij brief van 23 december 2009 aan de Raad van State gevraagd.

Kortheidshalve verwijs ik u naar het voorlichtingsadvies. Afdeling II van de Raad van State ziet geen staatsrechtelijke bezwaren in de bestaande voorhangprocedure waarbij de voorhang aanvangt op het moment dat de inhoud van de delegatiegrondslag formeel vaststaat door aanneming van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer. Dit standpunt sluit aan op de lijn die is verwoord in de brief die de toenmalige Staatssecretaris van Justitie op 12 oktober 2009 (32123 VI, B) aan u heeft toegezonden. Ook uit de huidige Aanwijzingen – met name de aanwijzingen 34a, 176 en 280 – moet worden afgeleid dat met het doorlopen van een voorhangprocedure niet behoeft te worden gewacht tot de Eerste Kamer het funderende wetsvoorstel heeft aanvaard.

Het lijkt mij zinvol de Aanwijzingen voor de regelgeving te verhelderen op het punt van het tijdstip waarop een voorhangprocedure kan aanvangen. Ik ben daarom voornemens in de Aanwijzingen als hoofdregel vast te leggen dat dit niet eerder kan geschieden dan nadat de Tweede Kamer het wetsvoorstel dat aan de betrokken algemene maatregel van bestuur ten grondslag ligt, heeft aanvaard.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 146265.

Naar boven