Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2010, 10340 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2010, 10340 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op artikel 2 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s;
Besluit:
1. Met betrekking tot de functies, genoemd in bijlage 1 bij het Besluit personeel veiligheidsregio’s, zijn de taken die behoren tot deze functies, de competenties die vereist zijn om deze taken te vervullen, en het daarvoor vereiste competentieniveau opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage A.
2. Met betrekking tot de functies, genoemd in artikel 2, tweede lid, van het Besluit personeel veiligheidsregio’s, zijn de taken die behoren tot deze functies, de competenties die vereist zijn om deze taken te vervullen, en het daarvoor vereiste competentieniveau opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage B.
3. Met betrekking tot de functies, genoemd in artikel 2, derde lid, van het Besluit personeel veiligheidsregio’s, zijn de taken die behoren tot deze functies, de competenties die vereist zijn om deze taken te vervullen, en het daarvoor vereiste competentieniveau opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage C.
Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub a Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Adviseur Gevaarlijke stoffen (AGS) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De AGS is een specialist op het gebied van gevaarlijke stoffen. Hij1 wordt in het brongebied ingezet als dit volgens de ‘inzetprocedure gevaarlijke stoffen’ of andere relevante procedures gewenst is, óf wanneer de leidinggevende om zijn inzet verzoekt. Daarnaast is de AGS in staat om op te treden als meetplanleider (MPL). De functie meetplanleider wordt beschreven in supplement s. De daadwerkelijke invulling van de functies kan per veiligheidsregio verschillen. Vanzelfsprekend kan één persoon niet beide functies gelijktijdig bij een incident vervullen. |
De AGS adviseert aan de hoogst leidinggevende ter plaatse in het brongebied en is adviseur van het COPI. Hij adviseert op grond van bevindingen, herkenning van (basis)scenario’s en situatie-inschattingen over inzetmethoden, gelet op de aard en omvang van het incident. De adviezen gaan over redding, bronbestrijding, mogelijke gevolgen voor het effectgebied, ontsmetting en afhandeling van het incident na stabilisatie. | |
Het adviesproces van de AGS wordt hierbij verdeeld in twee fasen. Allereerst geeft de AGS een expertadvies onder tijdsdruk (bij onmiddellijke bedreiging van mensenlevens of bij dreigende escalatie). Daarna volgt een beredeneerd vervolgadvies op grond van meer informatie en een degelijker situatie-inschatting. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de AGS betreffen dus ‘beleidsadvisering’. Omdat hij zelfstandig adviseur is, krijgt hij in de praktijk weinig leiding. Formeel gezien functioneert de AGS onder leiding van de hoogst leidinggevende ter plaatse. | |
De AGS is belast met de leiding en uitvoeringscoördinatie van meerdere meetploegen in het brongebied. Bij uitzondering geeft de AGS zelf het voorbeeld aan zijn meetploegen en is dan ter plaatse uitvoerend bezig. Als hulpmiddelen heeft de AGS de beschikking over een AGS-voertuig met daarin uiteenlopende apparatuur, programmatuur, naslagwerken, handboeken, verbindingsmiddelen, plannen en kaarten. | |
De AGS werkt nauw samen met de meetplanleider en GAGS voor wat betreft informatie-uitwisseling. Bij meer complexe incidenten zal een (tweede) AGS optreden als adviseur van het operationeel team (OT) en/of als intermediair tussen lokaal commando, externe deskundigheid en bestuur voor informatie gerelateerd aan gevaarlijke stoffen. Hij adviseert op grond van zijn bevindingen en de inschatting van de meetplanleider over de aard en omvang van het effectgebied. | |
Deze (tweede) AGS treedt op als backoffice ten behoeve van de AGS in het brongebied. Ook werkt hij samen met externe deskundigen, bijvoorbeeld het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, TNO, DCMR, Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum, Landelijk Informatiepunt voor Ongevallen met Gevaarlijke stoffen en Beleids Ondersteunend Team milieu incidenten. |
De AGS analyseert en beoordeelt het incident tijdens de uitruk- en verkenningsfase op basis van de beschikbare gegevens en vertaalt deze informatie naar mogelijke scenario’s. De AGS stelt dit beeld gedurende het incidentverloop zo nodig bij. Analytisch vermogen is hierbij van groot belang.
Op basis van de gekozen scenario’s formuleert de AGS een advies. Hierbij houdt hij rekening met operationele mogelijkheden en sluit hij aan op de doelgroep en de belangen van de ontvanger(s).
In het brongebied brengt de AGS, onder turbulente omstandigheden, een gefundeerd en toepasbaar advies uit op basis van kerntaak 1 en 2. Flexibiliteit, werken onder tijdsdruk, maar ook samenwerking en afstemming met betrokken partijen, als bij een COPI, spelen hierbij een belangrijke rol. Daarnaast kan de AGS optreden als adviseur van het OT. Communicatie en informatie zijn hierbij van groot belang.
Functie: adviseur gevaarlijke stoffen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | |||||||
Analyseren | Accuraat | Problemen oplossen | Innoveren/creativiteit | Oordelen | Inleven | Communiceren | Samenwerken | Daadkracht | |
Analyseren en beoordelen incident | 3 | 3 | 2 | 2 | 3 | 2 | 3 | ||
Vormen advies | 3 | 2 | |||||||
Optreden als AGS bij incidenten met gevaarlijke stoffen | 3 | 3 | 2 | 3 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Risico’s en Veiligheid | * | ||
Incidentbestrijding | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
De AGS analyseert en beoordeelt het incident tijdens de uitruk- en verkenningsfase op basis van de beschikbare gegevens en vertaalt deze informatie naar mogelijke scenario’s. De AGS stelt dit beeld gedurende het incidentverloop zo nodig bij. Analytisch vermogen is hierbij van groot belang.
Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Verzamelt informatie bij verschillende bronnen:
○ over incident: bij meldkamer/alarmcentrale en/of OvD
○ actief raadplegen informatiebronnen
○ volgen incidentontwikkeling (inclusief bestrijding)
○ over inschatting effectgebied bij MPL.
• Vertaalt beschikbare informatie naar mogelijke scenario’s en maakt een keuze uit de meest waarschijnlijke. Maakt hierbij gebruik van berekeningen, vuistregels, ervaring, kennis, casuïstiek.
• Denkt vooruit in het incident, houdt rekening met scenario-ontwikkeling en het tijdspad.
• Herkent ontbrekende informatie, probeert deze zo mogelijk te verkrijgen.
• Maakt een inschatting van de vereiste maatregelen voor het minimaliseren van de gevolgen voor slachtoffers en omgeving, het beperken van het gevaar voor hulpverleners en het bestrijden van het incident.
• Bepaalt een eerste meetstrategie en start indien nodig de meetplanorganisatie op, of laat dit opstarten.
• Interpreteert voortdurend de meetgegevens en andere relevante informatie (bijv. bedrijfsgegevens, visuele waarnemingen, aard en ontwikkeling van het van incident, aard en omvang van het bedreigde gebied, meteogegevens, (domino-)effecten) en stelt eerdere inschattingen zonodig bij.
Vraagt indien nodig een second opinion aan of geeft een second opinion aan een collega-AGS.
• Analyseren (3)
• Accuraat (3)
• Probleem oplossen (2)
• Innoveren/creativiteit (2)
• Oordelen (3)
• Communiceren (2)
• Daadkracht (3)
• Analytisch vermogen (op afstand)
• Eigen tempo aansluiten op tempo incident, vooruit denken in incident, proactief.
• Kwaliteit/relevantie van de wijze van analyse.
• Kwaliteit/relevantie van de beoordeling van meetresultaten.
• Keuze voor realistische, denkbare scenario(’s).
• Werkwijze en uitkomsten zijn gemotiveerd met behulp van vakinhoudelijke argumenten.
• Kunnen en durven bijstellen van het advies.
Op basis van de gekozen scenario’s formuleert de AGS een advies. Hierbij houdt hij rekening met operationele mogelijkheden en sluit hij aan op de doelgroep en de belangen van de ontvanger(s). Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Vormt een eerste advies over te nemen eerste maatregelen (bescherming hulpverleners, publiek en omgeving in relatie tot bestrijding en redding).
• Vormt een advies over (indien van toepassing):
○ de risico’s voor mens, dier, goederen en milieu in bron- en effectgebied, op korte en lange termijn
○ te nemen maatregelen ten bate van de veiligheid
○ inzetmethoden en stabilisatie van het incident
○ te nemen maatregelen ter beperking van schade
○ gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen
○ waarschuwen/alarmeren van de nabije omgeving bij acuut gezondheidsgevaar en maatregelen voor de bevolking
○ de indeling van het bedreigde gebied in hot-warm-cold zone
○ te nemen maatregelen ten bate van de milieubescherming
○ opvang en nazorg van slachtoffers, personeel, bevolking, materiaal en materieel;
○ ontsmetting
○ plan van aanpak voor terugkeer naar de ‘normale’ situatie inclusief ‘ontalarmeren’ van de bevolking
○ andere, voor de bestrijding van het incident noodzakelijke, informatie.
• Stemt de inhoud van het advies desgewenst af met de GAGS.
• Stemt de inhoud van het advies af op en vertaalt deze naar de ontvanger (de ‘hoogst leidinggevende van de brandweer ter plaatse’, (de leden van) het COPI of OT).
Stelt, bijvoorbeeld op basis van ontwikkelingen of second opion, het advies bij.
• Analyseren (3)
• Communiceren (2)
• Structureren, prioriteiten stellen en doseren van adviezen.
• Adviezen zijn geloofwaardig (op maat/proportionaliteit), kort en krachtig.
• Adviesproces aansluiten op behoefte en niveau ontvanger (zowel operationeel als bestuurlijk).
• Oplossingen zijn creatief, onderbouwd en uitvoerbaar, dus:
○ afgewogen risico voor hulpverleners
○ aanvaardbare gevolgen voor de omgeving
○ afgestemd op de operationele slagkracht
○ zo effectief mogelijke bestrijding van het incident.
In het brongebied brengt de AGS, onder turbulente omstandigheden, een gefundeerd en toepasbaar advies uit op basis van kerntaak 1 en 2. Flexibiliteit, werken onder tijdsdruk, maar ook samenwerking en afstemming met betrokken partijen, als bij een COPI, spelen hierbij een belangrijke rol. Daarnaast kan de AGS optreden als adviseur van het OT. Communicatie en informatie zijn hierbij van groot belang.
Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Laat metingen in het brongebied verrichten door meetploegen en stuurt deze aan.
• Stemt meetstrategie af met MPL en stelt deze zonodig bij op basis van meetresultaten.
• Werkt samen met en overlegt over vrijkomende stoffen met
○ MPL
○ collega-AGS (second opinion)
○ GAGS
○ externe deskundigen, zoals RIVM, TNO, DCMR, LOCC, LIOGS en BOTmi
○ betrokkenen in het COPI of OT
○ andere hulpdiensten.
• Is intermediair tussen lokaal commando en externe (bedrijfs)deskundigheid.
• Volgt het incident- en bestrijdingsverloop t.b.v. kerntaak 1.
• Treedt op als adviseur van de hoogst leidinggevende van de brandweer, (de leden van) het COPI of het OT.
Informeert en draagt advies voortvloeiend uit kerntaak 2 over aan alle betrokkenen.
• Analyseren (3)
• Inleven (3)
• Communiceren (2)
• Samenwerken (3)
• Eigen tempo aansluiten op tempo incident, vooruit denken in incident, proactief.
• Effectief blijven functioneren onder turbulente omstandigheden en grote druk.
• Werkwijze en advies motiveren (met vakinhoudelijke argumenten) en uitleggen, overtuigen en uitvoerbaarheid bespreken, communiceren en informeren.
• Gevraagd en ongevraagd adviseren.
• Niet gaan leidinggeven maar adviseren.
• Daadkrachtig en zelfverzekerd maar flexibel.
• Samenwerking en afstemming met betrokken partijen, met oog voor de verschillende belangen (ook multidisciplinair).
• Inhoudelijk volwaardig gesprekspartner voor alle betrokkenen (ook multidisciplinair).
• Op een daadkrachtige wijze aansturing geven aan meetploegen.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub b Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Bevelvoerder |
---|---|
Beschrijving van de functie | De bevelvoerder heeft de leiding over de bemensing van een tankautospuit en de bemensing van bijzondere voertuigen die aan zijn tankautospuit worden gekoppeld. Hij heeft taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot de operationele leiding en uitvoeringscoördinatie van mensen en middelen vanaf het moment van uitruk tot en met het moment van terugkeer op de kazerne. In geval van opschaling heeft hij de leiding over de (blus)eenheden tot de aankomst van de Officier van Dienst. Als deze aanwezig is, handelt hij onder verantwoordelijkheid van de OvD. Indien de omstandigheden daarom vragen, handelt de bevelvoerder op eigen initiatief. De bevelvoerder hanteert de standaardbepakking van de tankautospuit en bijzondere voertuigen. De bevelvoerder voert zijn taken uit binnen de basis brandweerzorg. Als eerst aankomende leidinggevende bij een incident, moet hij een voorlopig plan maken. Dit moet hij kunnen bij elk incident. Daartoe heeft hij ook basiskennis nodig van natuurbrandbestrijding, scheepsbrandbestrijding, vliegtuigbrandbestrijding, incidenten op spoorwegen, vloeistofbranden en branden in een kleine industriële omgeving. |
De basiseenheid van de brandweer bij grootschalig optreden is de tankautospuit. Als zodanig vervult de bevelvoerder ook een belangrijke rol bij grootschalig optreden.. De bevelvoerder is verantwoordelijk voor de coördinatie van de samenwerking met politie en GHOR tot de aankomst van de Officier van Dienst. De bevelvoerder heeft oog voor de maatschappelijke impact die een incident met zich mee kan brengen. | |
De bevelvoerder is bekend met de taken behorende tot de functie van Manschap A. |
Geeft leiding aan de uitvoering van de werkzaamheden op het gebied van de voorbereiding op de verkenning en inzet.
Verzamelt en analyseert gegevens met betrekking tot het incident en stelt op basis daarvan een (voorlopig) plan en vervolgens een verkenningsplan op. Informeert de ploegen, maakt een taakverdeling en bepaalt de persoonlijke bescherming.
Geeft leiding aan de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de bestrijding van het incident en het redden van mens en/of dier.
Coördineert de personele en materiele nazorg (inclusief de evaluatie van het proces en het functioneren) en zorgt voor de administratieve afhandeling van het incident.
De kerntaken worden uitgevoerd in vier te onderscheiden operationele taakgebieden:
• Optreden bij brandbestrijding;
• Optreden bij technische hulpverlening;
• Optreden bij incidenten met gevaarlijke stoffen;
• Optreden bij de bestrijding van waterongevallen.
Functie: Bevelvoerder | ||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | |||||||||||
Accuraat | Samenwerken | Stressbestendig | Analyseren | Plannen, organiseren en coördineren | Oordelen | Resultaat gericht | Probleem oplossen | Leren en reflecteren | Daadkracht | Taakgericht leiderschap | Onafhankelijk | Mondeling communiceren | Inleven | |
Geeft leiding aan, coördineert en controleert de uitrukwerkzaamheden | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 2 | ||||||
Geeft leiding aan, coördineert en controleert de verkenningswerkzaamheden | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | ||||||||
Geeft leiding aan, coördineert en controleert de inzetwerkzaamheden | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||
Geeft leiding aan, coördineert en controleert de nazorgwerkzaamheden | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis (1) | Overdracht (2) | Expert (3) | |
Incidentbestrijding | * | ||
Risico’s en veiligheid | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
De bevelvoerder geeft leiding aan de bemensing van een blusvoertuig en de bemensing van een bijzonder voertuig dat aan zijn tankautospuit is gekoppeld. De bevelvoerder voert taken uit in het kader van het bestrijden van de brand in de ruimste zin van het woord. De bevelvoerder maakt gebruik van alle mensen en middelen die hem ter beschikking staan.
• Is het aanspreekpunt voor de diverse disciplines tot aankomst officier van dienst.
• Is operationeel eindverantwoordelijk tot de (eventuele) komst van de officier van dienst.
• Verzorgt tot de aankomst van de officier van dienst de multidisciplinaire coördinatie.
• Zorgt voor de berichtgeving met de algemene centrale.
• Is verantwoordelijk voor de veiligheid van eigen personeel, overige hulpverleners, slachtoffers en derden.
• Geeft leiding, coördineert en controleert.
• Inventariseert gegevens met betrekking tot het incident.
• Maakt gebruik van de vakinhoudelijke kennis en ervaring van de ploegleden.
• Analyseert deze gegevens.
• Stelt prioriteiten en maakt een afweging tussen het verwachte resultaat en het daarvoor te nemen risico.
• Formuleert een voorlopig plan en een plan +.
• Formuleert op basis van het voorlopig plan een verkenningsplan.
• Zorgt voor de informatieoverdracht aan de ploegen en maakt een juiste taakverdeling.
• Bepaalt de juiste persoonlijke bescherming.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Analyseren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Daadkracht (1)
• Onafhankelijk (2)
• Maakt inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident.
• Toetst de actuele en verwachte risico’s aan de eerdere inschatting.
• Stelt zijn voorlopig plan (al dan niet) bij.
• Verdeelt het incident in logische vakken (qua taken maar ook geografisch).
• Stelt indien van toepassing zijn plan+ in werking.
• Stelt prioriteiten.
• Schaalt indien nodig monodisciplinair en multidisciplinair op.
• Geeft een situatierapport (sitrap).
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Analyseren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Resultaatgericht (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling Communiceren (2)
• Zet in op de 1e prioriteit.
• Geeft leiding, controleert en coördineert.
• Voert het commando over de eigen eenheid.
• Stelt, indien nodig, zijn plan + in werking.
• Wijst de 2e aankomende bevelvoerder zijn inzetvak en informeert hem over het incident.
• Coördineert de multidisciplinaire samenwerking (informeert en adviseert).
• Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zo nodig de inzet bij.
• Geeft de officier van dienst bij zijn aankomst een situatierapport.
• Ontvangt leiding van de officier van dienst.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Resultaatgericht (1)
• Probleem oplossen (1)
• Daadkracht (1)
• Taakgericht leiderschap (1)
• Onafhankelijk (2)
• Mondeling communiceren (2)
• Coördineert de personele nazorg (bijv. bedrijfsopvangteam opstarten via officier van dienst).
• Coördineert de materiële nazorg (inzetgereed maken).
• Handelt de administratie rondom het incident af (rapportage en registratie).
• Evalueert het proces.
• Evalueert het functioneren (intern en extern).
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Analyseren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Leren en reflecteren (1)
• Taakgericht leiderschap (1)
• Mondeling communiceren (2)
• Inleven (1)
• Is in staat om de situatie zowel tactisch als technisch te analyseren.
• Kan beslissen onder tijdsdruk.
• Stelt de juiste prioriteiten.
• Maakt efficiënt gebruik van middelen.
• Kan omgaan met de beschikbare informatiedragers.
• Past de juiste schadebeperkende maatregelen toe.
• Heeft aandacht voor milieu en omgeving.
• Heeft aandacht voor de veiligheid van eigen personeel, overige hulpverleners en omgeving.
• Bewaakt de fysieke en mentale inzetbelasting van het personeel.
De bevelvoerder geeft leiding aan de bemensing van een blusvoertuig en de bemensing van een bijzonder voertuig dat aan zijn tankautospuit is gekoppeld. De bevelvoerder voert taken uit in het kader van de technische hulpverlening in de ruimste zin van het woord. De bevelvoerder maakt gebruik van alle mensen en middelen die hem daarvoor ter beschikking staan.
• Is het aanspreekpunt voor de diverse disciplines tot aankomst officier van dienst.
• Is operationeel eindverantwoordelijk tot de (eventuele) komst van de officier van dienst.
• Verzorgt tot de aankomst van de officier van dienst de multidisciplinaire coördinatie.
• Zorgt voor de berichtgeving met de algemene centrale.
• Is verantwoordelijk voor de veiligheid van eigen personeel, overige hulpverleners, slachtoffers en derden.
• Geeft leiding, coördineert en controleert.
• Inventariseert gegevens met betrekking tot het incident. Vervult zijn taak in het incidentmanagement.
• Maakt gebruik van de vakinhoudelijke kennis en ervaring van de ploegleden (bijv. een automonteur of plaatwerker als lid van het technisch team).
• Analyseert deze gegevens.
• Stelt prioriteiten en maakt een afweging tussen het verwachte resultaat en het daarvoor te nemen risico.
• Formuleert een voorlopig plan en een plan +.
• Formuleert op basis van het voorlopig plan een verkenningsplan.
• Zorgt voor de informatieoverdracht aan de ploegen en maakt een juiste taakverdeling.
• Bepaalt de juiste persoonlijke bescherming.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Analyseren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Daadkracht (1)
• Onafhankelijk (2)
• Maakt inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident.
• Toetsing van actuele en verwachte risico’s aan de eerdere inschatting.
• Stelt zijn voorlopig plan (al dan niet) bij.
• Verdeelt het incident in logische vakken (qua taken maar ook geografisch).
• Stelt indien van toepassing zijn plan + in werking.
• Stelt prioriteiten.
• Schaalt indien nodig monodisciplinair en multidisciplinair op.
• Geeft een situatierapport (sitrap).
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Analyseren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Resultaatgericht (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling Communiceren (2)
• Zet in op de 1e prioriteit.
• Geeft leiding, controleert en coördineert.
• Voert het commando over de eigen eenheid.
• Stelt, indien nodig, zijn plan + in werking.
• Coördineert de multidisciplinaire samenwerking (informeert en adviseert).
• Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zo nodig de inzet bij.
• Geeft de officier van dienst bij zijn aankomst een situatierapport.
• Ontvangt leiding van de officier van dienst.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Resultaatgericht (1)
• Probleem oplossen (1)
• Daadkracht (1)
• Taakgericht leiderschap (1)
• Onafhankelijk (2)
• Mondeling communiceren (2)
• Coördineert de personele nazorg (bijv. BOT opstarten via officier van dienst).
• Coördineert de materiële nazorg (inzetgereed maken).
• Handelt de administratie rondom het incident af (rapportage en registratie).
• Evalueert het proces.
• Evalueert het functioneren (intern en extern).
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Analyseren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Leren en reflecteren (1)
• Taakgericht leiderschap (1)
• Mondeling communiceren (2)
• Inleven (1)
• Is in staat om de situatie te analyseren.
• Kan beslissen onder tijdsdruk.
• Stelt de juiste prioriteiten.
• Maakt een juiste taakindeling met het beschikbare personeel.
• Kan omgaan met de beschikbare informatiedragers.
• Past de juiste schadebeperkende maatregelen toe.
• Maakt efficiënt gebruik van middelen.
• Heeft aandacht voor milieu en omgeving.
• Heeft aandacht voor de veiligheid van eigen personeel, overige hulpverleners en omgeving.
• Kan zaken creatief oplossen als de omstandigheden daar om vragen.
• Is in staat de medische triage en de technische redtijd op elkaar af te stemmen.
De bevelvoerder geeft leiding aan de bemensing van een blusvoertuig en de bemensing van een bijzonder voertuig dat aan zijn tankautospuit is gekoppeld. De bevelvoerder voert taken uit in het kader van de bestrijding van incidenten waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De bevelvoerder maakt gebruik van de uitrusting die hem daarvoor ter beschikking staat.
• Is het aanspreekpunt voor de diverse disciplines tot aankomst officier van dienst.
• Is operationeel eindverantwoordelijk tot de (eventuele) komst van de officier van dienst.
• Verzorgt tot de aankomst van de officier van dienst de multidisciplinaire coördinatie.
• Zorgt voor de berichtgeving met de algemene centrale.
• Is verantwoordelijk voor de veiligheid van eigen personeel, overige hulpverleners, slachtoffers en derden.
• Geeft leiding, coördineert en controleert.
• Vervult naast de rol als 1e bevelvoerder indien nodig andere rollen in de OGS-procedure (Ongevallen Gevaarlijke Stoffen).
• Rijdt bovenwinds aan en geeft dit ook door aan de algemene centrale.
• Inventariseert gegevens met betrekking tot het incident.
• Raadpleegt de beschikbare naslagwerken en vooraf beschreven scenario’s (bijv. bevelvoerderskaarten).
• Maakt gebruik van de vakinhoudelijke kennis en vaardigheden van ploegleden.
• Analyseert deze gegevens en vertaalt deze naar de omstandigheden.
• Stelt prioriteiten en maakt een afweging tussen het verwachte resultaat en het daarvoor te nemen risico.
• Formuleert een voorlopig plan en een plan +.
• Formuleert op basis van het voorlopig plan een verkenningsplan.
• Zorgt voor de informatieoverdracht aan de ploegen.
• Bepaalt de juiste persoonlijke bescherming.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Analyse (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Daadkracht (1)
• Onafhankelijk (2)
• Maakt inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident.
• Raadpleegt (indien beschikbaar) een procesdeskundige.
• Toetst de actuele en verwachte risico’s aan de eerdere inschatting.
• Stelt zijn voorlopig plan (al dan niet) bij.
• Verdeelt het incident in logische vakken (qua taken maar ook geografisch).
• Stelt, indien nodig, zijn plan + in werking.
• Stelt prioriteiten.
• Schaalt indien nodig monodisciplinair en multidisciplinair op.
• Geeft een situatierapport (sitrap).
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Analyseren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Resultaatgericht (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling Communiceren (2)
• Zet in op de 1e prioriteit.
• Geeft leiding, controleert en coördineert.
• Voert het commando over de eigen eenheid.
• Stelt, indien van nodig, zijn plan + in werking.
• Coördineert de multidisciplinaire samenwerking (informeert en adviseert).
• Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zo nodig de inzet bij.
• Geeft de officier van dienst bij zijn aankomst een situatierapport.
• Ontvangt leiding van de officier van dienst.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Resultaatgericht (1)
• Probleem oplossen (1)
• Daadkracht (1)
• Taakgericht leiderschap (1)
• Onafhankelijk (2)
• Mondeling communiceren (2)
• Coördineert de personele nazorg (bijv. BOT opstarten via officier van dienst).
• Coördineert de materiële nazorg (inzetgereed maken).
• Handelt de administratie rondom het incident af (rapportage en registratie).
• Evalueert het proces.
• Evalueert het functioneren (intern en extern).
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Analyseren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Leren en reflecteren (1)
• Taakgericht leiderschap (1)
• Mondeling communiceren (2)
• Inleven (1)
• Maakt een juiste inschatting van het incident en de effecten op basis van de verzamelde gegevens.
• Is in staat om de situatie te analyseren.
• Kan beslissen onder tijdsdruk.
• Stelt de juiste prioriteiten.
• Maakt een juiste taakindeling met het beschikbare personeel.
• Maakt efficiënt gebruik van middelen.
• Kan indien nodig afwijken van de standaardprocedure (situationeel handelen).
• Past de juiste schadebeperkende maatregelen toe.
• Kan omgaan met de beschikbare informatiedragers.
• Heeft aandacht voor milieu en omgeving.
• Heeft aandacht voor de veiligheid van eigen personeel, overige hulpverleners en omgeving.
• Het is belangrijk dat de bevelvoerder vertrouwen en zekerheid uitstraalt naar de manschappen, terwijl de bevelvoerder innerlijk onzeker kan zijn over zijn besluiten en aanpak.
• Kan zaken creatief oplossen als de omstandigheden daar om vragen.
• Moet snel kunnen schakelen tussen scenario’s.
De bevelvoerder geeft leiding aan de bemensing van een blusvoertuig en aan de duikploegleider. Hij voert taken uit ter voorbereiding op de inzet van en ter ondersteuning van de duikploegleider. Hij kan zijn ploeg, indien nodig, zelfstandig een oppervlakteredding uit laten voeren.
• Is het aanspreekpunt voor de diverse disciplines tot aankomst officier van dienst.
• Is operationeel eindverantwoordelijk tot de (eventuele) komst van de officier van dienst.
• Verzorgt tot de aankomst van de officier van dienst de multidisciplinaire coördinatie.
• Is het aanspreekpunt voor de duikploegleider.
• Zorgt voor de berichtgeving met de algemene centrale.
• Is verantwoordelijk voor de veiligheid van eigen personeel, overige hulpverleners, slachtoffers en derden.
• Geeft leiding, coördineert en controleert.
• Inventariseert gegevens met betrekking tot het incident.
• Maakt gebruik van de vakinhoudelijke kennis en ervaring van de ploegleden.
• Analyseert deze gegevens.
• Stelt prioriteiten en maakt een afweging tussen het verwachte resultaat en het daarvoor te nemen risico.
• Formuleert een voorlopig plan en een plan +.
• Formuleert op basis van het voorlopig plan een verkenningsplan.
• Zorgt voor de informatieoverdracht aan de ploegen en maakt een juiste taakverdeling.
• Bepaalt de juiste persoonlijke bescherming.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Analyseren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Daadkracht (1)
• Onafhankelijk (2)
• Maakt inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident.
• Bepaalt de risico’s voor het eigen personeel.
• Zoekt naar sporen en stelt deze waar mogelijk veilig.
• Zorgt voor een duidelijke positiebepaling.
• Stelt prioriteiten.
• Stelt indien nodig zijn voorlopig plan bij.
• Verdeelt het incident in logische vakken (qua taken maar ook geografisch).
• Stelt indien nodig zijn plan+ in werking.
• Schaalt indien nodig monodisciplinair en multidisciplinair op.
• Geeft een situatierapport (sitrap).
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Analyseren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Resultaatgericht (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling Communiceren (2)
• Bereidt de plaats van het incident voor op de inzet van de duikploeg.
• Doet, indien mogelijk, een oppervlakteredding.
• Zorgt voor een veilige werkplek voor de duikploeg.
• Ondersteunt de duikploeg op verzoek van de duikploegleider.
• Zorgt voor de opvang van het slachtoffer.
• Geeft een situatierapportage aan de officier van dienst/duikploegleider.
• Verzorgt de berichtgeving met de algemene centrale.
• Start het plotten op (markeren van het afgezochte gebied).
• Houdt rekening met de psychische gesteldheid en belastbaarheid van de bemensing.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Resultaatgericht (1)
• Probleem oplossen (1)
• Daadkracht (1)
• Taakgericht leiderschap (1)
• Onafhankelijk (2)
• Mondeling communiceren (2)
• Coördineert de personele nazorg (bijv. BOT opstarten via officier van dienst).
• Coördineert de materiële nazorg (inzetgereed maken).
• Handelt de administratie rondom het incident af (rapportage en registratie).
• Evalueert het proces.
• Evalueert het functioneren (intern en extern).
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Analyseren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Leren en reflecteren (1)
• Taakgericht leiderschap (1)
• Mondeling communiceren (2)
• Inleven (1)
• Maakt een juiste taakindeling met het beschikbare personeel.
• Maakt efficiënt gebruik van middelen.
• Kan zaken creatief oplossen als de omstandigheden daar om vragen.
• Heeft aandacht voor milieu en omgeving.
• Heeft aandacht voor de veiligheid van eigen personeel, de duikploeg, overige hulpverleners en omgeving.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub c Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Brandweerduiker |
---|---|
Beschrijving van de functie | De brandweerduiker verricht werkzaamheden op het gebied van de operationele specialistische ondersteuning bij waterongevallen. De brandweerduiker maakt deel uit van de duikploeg. Deze ploeg bestaat uit een duikploegleider, een brandweerduiker (reddingsduiker), een reserve duiker (veiligheidsduiker) en een assistent duikploeg. De duikploeg werkt volgens vaste procedures samen met de bemanning van een tankautospuit. Bij een oefening werkt de duikploeg in voorkomende gevallen zelfstandig. De brandweerduikers voeren opdrachten uit van de duikploegleider en melden bevindingen altijd aan hem. Indien omstandigheden dit vragen, handelt hij – onder verantwoordelijkheid van de duikploegleider/bevelvoerder – op eigen initiatief. |
Onder water werkt de brandweerduiker doorgaans alleen. | |
Hij hanteert de standaardbepakking van de waterongevallenwagen. |
De brandweerduiker selecteert uit de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen, controleert deze, trekt deze aan en voert een buddycheck uit. Hij draagt zorg voor voldoende fysieke en mentale getraindheid.
1. Als reddingsduiker spoort de brandweerduiker mensen en dieren op het water en in het water van maximaal 15 meter diepte en redt deze.
2. Als veiligheidsduiker staat de brandweerduiker gereed om directe hulp te verlenen aan een reddingsduiker die in een noodsituatie verkeert. Tevens mag de veiligheidsduiker de reddingsduiker ondersteunen als deze aan de oppervlakte is.
3. In gevallen waarbij acuut gevaar bestaat voor het milieu of voor de scheepvaart mogen objecten worden opgespoord en geborgen. Beslissing hieromtrent wordt door de bevelvoerder en/of officier van dienst in overleg met de waterbeheerder genomen.
In samenspraak met de assistent duikploeg maakt de brandweerduiker het voertuig en de persoonlijke duikuitrustingsstukken inzetgereed. Na afloop van de inzet neemt hij met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet en na een traumatische ervaring aan een nazorggesprek. Hij registreert de noodzakelijke gegevens in zijn persoonlijk duikerslogboek en laat dat aftekenen door de duikploegleider.
Functie: brandweerduiker | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | ||||||
Accuraat | Samenwerken | Stressbestendig | Probleem oplossen | Leren en reflecteren | Daadkracht | Mondeling communiceren | Onafhankelijk | Inleven | |
Uitruk/verkenning | 1 | 1 | 1 | ||||||
Inzet | 1 | 1 | 1 | ||||||
Nazorg | 1 | 1 | 1 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Incidentbestrijding | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Selecteert de persoonlijke beschermingsmiddelen, controleert deze, trekt ze aan en voert een buddycheck uit.
• Handelt volgens vaste procedures en improviseert in overleg met de duikploegleider daar waar nodig.
• Herkent gevaarsituaties en is in staat adequaat hiernaar te handelen.
• Laat zich onderweg actief informeren over de aard van de inzet.
• Checkt de communicatie middelen.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Is in staat om de voor de taak juiste persoonlijke beschermingsmiddelen te kiezen, te controleren, aan te trekken en op een veilige manier te gebruiken.
• Kan snel en vaardig een buddycheck uitvoeren.
• Kent de Arbo-voorschriften en past deze toe.
• Kent de van toepassing zijnde procedures.
• Is in staat om (in)directe gevaren te herkennen.
• Kan samenwerken met collega-duikploegleden en de bemanning van de tankautospuit.
• Is in staat om in een stressvolle situatie kalm en overwogen te handelen.
• Werkt in een door de duikploegleider aangegeven gebied op en in het water.
• Spoort op veilige wijze mensen en dieren op en in het water van maximaal 15 meter diepte conform de vigerende arboregelgeving.
• Redt mensen of dieren uit water van maximaal 15 meter diepte conform de vigerende arboregelgeving.
• Haalt een of meer slachtoffers uit een te water geraakt voertuig.
• Past zo nodig bij slachtoffers levensreddende handelingen toe.
• Redt als veiligheidsduiker in een noodsituatie de collega-duiker.
• Spoort op een veilige wijze objecten op die een acuut gevaar opleveren voor het milieu of de scheepvaart.
• Bergt op een veilige wijze objecten die een acuut gevaar opleveren voor het milieu of de scheepvaart.
• Communiceert met de seinlijnhouder/duikploegleider.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Daadkracht (1)
• Onafhankelijk (1)
• Is in staat om (in)directe gevaren te herkennen.
• Kan opdrachten van de duikploegleider interpreteren en uitvoeren.
• Kent de van toepassing zijnde procedures.
• Kent de Arbo-voorschriften en past deze toe.
• Is in staat om de voor de taak juiste persoonlijke beschermingsmiddelen op een veilige manier te gebruiken.
• Kan verschillende zoekmethodes toepassen.
• Is in staat om zodanig te handelen dat hijzelf, slachtoffers, collega’s, andere hulpverleners en zijn omgeving niet in gevaar komen.
• Kan samenwerken met collega-duikploegleden en de bemanning van de tankautospuit.
• Is in staat om in een stressvolle situatie kalm en overwogen te handelen.
Heeft een goede fysieke en psychische conditie.
• Maakt in samenspraak met de assistent duikploeg/chauffeur het voertuig inzetgereed.
• Reinigt en in voorkomende gevallen ontsmet (i.o.m. de duikploegleider) de persoonlijke duikuitrustingsstukken en maakt deze inzetgereed.
• Reinigt en in voorkomende gevallen ontsmet (i.o.m. de duikploegleider) gebruikte inventarisstukken van het voertuig.
• Vervangt en vult de bepakkingmiddelen aan.
• Verzorgt eigen hygiëne en herstel.
• Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.
• Neemt, na een traumatische ervaring, met de betrokken hulpverleners deel aan een nazorggesprek.
• Vult de noodzakelijke gegevens in het eigen logboek en laat dit aftekenen door de duikploegleider.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Leren en reflecteren (1)
• Mondelinge communicatie (1)
• Inleven (1)
• Heeft kennis van het benodigde materieel en materiaal.
• Is in staat om mede zorg te dragen voor het inzetgereed maken van een voertuig.
• Is in staat om de persoonlijke duikuitrustingstukken te verzorgen en inzetgereed te maken.
• Heeft voldoende kennis van persoonlijke hygiëne en onderkent het belang hiervan.
• Kan constructief deelnemen aan een groepsproces in een nazorgfase (evaluatie- en/of zorggesprek).
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub d Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Centralist meldkamer |
---|---|
Beschrijving van de functie | De centralist meldkamer is verantwoordelijk voor het aannemen, verwerken en afhandelen van meldingen. Daarnaast heeft hij bij de incidentbestrijding taken, bevoegdheden en uitvoeringsverantwoordelijkheden in de operationele uitvoeringscoördinatie en ondersteuning. Tevens is de centralist, onder aansturing van zijn leidinggevende, (mede)verantwoordelijk voor de uitvoering van de multidisciplinaire opschaling, alarmering en informatie-uitwisseling met eigen eenheden en alle overige (hulp)diensten. Voor de uitvoering van zijn taken maakt hij gebruik van de in de meldkamer aanwezige technische hulpmiddelen en communicatiesystemen op het gebied van informatie- en bedrijfsprocessen. |
De centralist werkt vanuit de meldkamer nauw samen met eigen eenheden en alle overige (hulp)diensten en is verantwoordelijk voor een goede informatievoorziening. Ten aanzien van de andere disciplines op de meldkamer heeft hij een informerende rol. |
De centralist meldkamer neemt de melding aan, beoordeelt deze conform de landelijk en regionaal geldende afspraken op classificatie en prioriteit en legt de melding vast. Zonodig instrueert, adviseert en/of verwijst hij door.
De centralist meldkamer alarmeert de eenheden en coördineert de uitrukfase. Hij zorgt voor een adequate informatievoorziening richting de eigen eenheden en eventuele andere (hulp)diensten en coördineert de radiocommunicatie. Tijdens de bestrijding van het incident legt de centralist de relevante informatie vast. Hij handelt hulpvragen vanuit het veld, zoals opschaling en specialistische aanvragen, adequaat af.
Na afloop van het incident legt de centralist meldkamer de relevante informatie vast. Hij evalueert het eigen handelen en levert, indien van toepassing, een bijdrage aan de algemene evaluatie van de melding.
Functie: centralist meldkamer | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | |||||
Analyseren | Plannen, organiseren en coördineren | Probleem oplossen | Daadkracht | Flexibel | Inleven | Mondeling Communiceren | |
Ontvangen en aannemen van een inkomende melding | 2 | 2 | 1 | 1 | |||
Uitgeven van een melding en ondersteunen van de inzet | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | |
Afsluiten van een melding | 1 | 1 | 1 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Incidentbestrijding | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Neemt een melding aan en verzamelt de benodigde kerngegevens.
• Creëert zonodig een productief gespreksklimaat (paniekreductie).
• Legt de melding vast.
• Classificeert en prioriteert de melding conform de (binnen de regio, maar ook landelijk) geldende afspraken.
• Draagt bij grootschalige incidenten zorg voor een zo compleet mogelijke beeldvorming en verwerkt de relevante informatie in een multidisciplinaire plot.
• Instrueert de melder over eventueel te ondernemen acties.
• Analyseren (2)
• Probleem oplossen (2)
• Inleven (1)
• Mondelinge communicatie (1)
• Weet de melding op de juiste wijze te interpreteren.
• Weet op een gestructureerde wijze de kerngegevens te verzamelen en te verwerken (uitvraagprocedure hanteren).
• Kent de geldende landelijke en regionale procedures.
• Kan aanvullende informatie prioriteren en weet hoofd- en bijzaken van elkaar te onderscheiden.
• Kent de wettelijke en kwaliteitskaders, de organisatiestructuur en de overige regelgeving waarbinnen de werkzaamheden moeten worden verricht.
• Kan de informatie- en communicatietechnologie in de meldkamer op de juiste manier gebruiken.
• Kan op adequate wijze melderinstructie geven.
• Is in staat om een veilig en rustig gespreksklimaat te creëren.
• Kan verschillende communicatiestijlen en gesprekstechnieken toepassen en daartussen schakelen.
• Alarmeert volgens de landelijk en regionaal geldende regels de juiste hulpverleningsdienst(en)/personen of verwijst door naar de juiste instantie(s).
• Controleert de ingezette eenheden in relatie tot de aard en de locatie van het incident.
• Draagt zorg voor een juiste toepassing van de verbindingsprocedures.
• Herkent storingen in systemen van de meldkamer, schat de gevolgen daarvan in voor het operationele proces en onderneemt adequaat actie.
• Verstrekt de benodigde informatie (incl. planvorming) over het incident aan eenheden en overige hulpdiensten.
• Past de inzet aan als aanvullende informatie daar aanleiding toe geeft.
• Voert de opschalingprocedures uit.
• Bewaakt de paraatheid en spreiding (rest- of rayondekking).
• Onderhoudt als centraal informatiepunt contact met de hulpverleningseenheden tijdens de inzet.
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Probleem oplossen (2)
• Daadkracht (1)
• Flexibel (1)
• Inleven (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Is in staat om de alarmering- en opschalingprocedures op de juiste wijze uit te voeren.
• Kan de juiste procedure(s) bij het incident kiezen en toepassen.
• Is in staat om de continuïteit van het verbindingsproces te bewaken.
• Weet welke gespreksgroepen wanneer toegepast worden.
• Kan verschillende communicatiestijlen en gesprekstechnieken toepassen en daartussen schakelen.
• Kan gelijktijdig meerdere hulpverlenings- en informatieprocessen coördineren.
• Kan de informatie- en communicatietechnologie en overige apparatuur in de meldkamer op de juiste manier gebruiken.
• Is in staat om adequaat actie te ondernemen als er sprake is van storingen.
• Is in staat om op een correcte, bondige en zakelijke wijze informatie aan de eenheden en de overige diensten over te brengen.
• Is in staat om een sitrap te geven aan functionarissen in de meldkamer en OT.
• Is in staat om de informatiestroom actueel te houden.
• Is in staat om overzicht te houden over het beschikbare materieel en personeel.
• Legt voor het afsluiten van het incident alle relevante informatie in het geïntegreerd meldkamersysteem vast.
• Bewaakt de beschikbaarheid van de ingezette eenheden.
• Evalueert het eigen handelen.
• Levert een bijdrage aan de algemene evaluatie van de melding.
• Signaleert en rapporteert verbeterpunten in procedures of werkwijzen.
• Analyseren (1)
• Probleem oplossen (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Kan de melding op de juiste wijze afsluiten in het systeem.
• Kan onregelmatigheden in werkwijzen en procedures melden.
• Is in staat om te reflecteren op het eigen handelen.
• Is in staat om actief bij te dragen aan algemene evaluaties.
• Is in staat om feedback te geven en te ontvangen.
• Kan de toepasbaarheid van procedures toetsen.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub e Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Chauffeur |
---|---|
Beschrijving van de functie | De chauffeur zorgt ervoor dat het brandweervoertuig op de plaats van een incident aankomt. Hij1 bestuurt het brandweervoertuig op een verantwoorde wijze en past wanneer de noodzaak daartoe bestaat daarbij de brancherichtlijn ‘Optische en geluidssignalen brandweer’ toe. De chauffeur werkt, indien van toepassing, samen met de leden van een brandweereenheid en andere multidisciplinaire eenheden. De chauffeur heeft kennis van de taken die behoren tot de functie van Manschap A. |
De chauffeur rijdt, na controle van het voertuig, veilig, effectief en efficiënt naar het incident. Hij plaatst het voertuig daar op de aangegeven opstelplaats en creëert een veilige situatie rondom het voertuig.
De chauffeur maakt het voertuig inzetgereed in samenspraak met de bevelvoerder. Na afloop van de inzet neemt hij met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet, en na een traumatische ervaring aan een nazorggesprek.
Functie: chauffeur | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | ||||||
Accuraat | Samenwerken | Stressbestendig | Leren en reflecteren | Daadkracht | Inleven | Onafhankelijk | Mondeling communiceren | Flexibel | |
Uitruk/verkenning | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||
Nazorg | 1 | 1 | 1 | 1 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Incidentbestrijding | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Controleert indien mogelijk het voertuig bij aanvang van de dienst op compleetheid en schades.
• Rijdt op veilige, effectieve en efficiënte wijze naar de plaats van bestemming.
• Beoordeelt de opstelplaats voor het voertuig, indien van toepassing in overleg met de bevelvoerder of de voertuigbediener.
• Plaatst het voertuig op de aangegeven opstelplaats, indien van toepassing in overleg met de bevelvoerder of de voertuigbediener.
• Creëert een veilige situatie rondom het voertuig, indien van toepassing samen met de bevelvoerder of de voertuigbediener.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Daadkracht (1)
• Onafhankelijk (1)
• Flexibel (1)
• Maakt, indien van toepassing samen met de voertuigbediener, het voertuig inzetgereed door de bepakkingmiddelen te vervangen en aan te vullen en melding te maken van schades en tekortkomingen.
• Reinigt zonodig het voertuig en bepakking.
• Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.
• Neemt na een traumatische ervaring met de ploegleden deel aan een nazorggesprek.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Leren en reflecteren (1)
• Daadkracht (1)
• Inleven (1)
• Mondelinge communicatie (1)
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub f Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Commandant van dienst (CvD) |
---|---|
Beschrijving van de functie | In dit document staan de kerntaken van de commandant van dienst (CvD) centraal. Voorafgaand aan de beschrijving van deze kerntaken wordt in deze inleiding aandacht besteed aan de positie van de commandant van dienst. |
Positionering commandant van dienst De commandant van dienst treedt op in de context van het multidisciplinair repressief optreden (vanaf GRIP 2) en kan daarin een van de twee onderstaande rollen vervullen: 1. Operationeel leider van het regionaal operationeel team, hierna ROT genoemd. Hij1 heeft in deze rol de leiding over de bestrijding van het incident en de effecten van het incident op de omgeving. Daarnaast treedt hij in voorkomende gevallen op als intermediair tussen het ROT en het beleidsteam (BT) (vanaf GRIP 3). 2. Adviseur van de burgemeester in het BT namens de brandweer. De commandant van dienst vertaalt de informatie over het incident en de incidentbestrijding vanuit het tactisch niveau (ROT) naar het strategisch niveau van het BT. | |
De twee rollen brengen verschillende verantwoordelijkheden met zich mee en vereisen andere competenties. | |
In de beschrijving van de functie en bijbehorende kerntaken op de volgende pagina’s gaan we uit van de volgende rolverdeling: | |
Commandant van dienst: – operationeel leider (OT) – adviseur namens de brandweer in BT | |
HOVD: – leider COPI – hoofd sectie brandweer in OT – compagniescommandant | |
OVD: – leider dagelijkse incidentbestrijding – pelotonscommandant – brandweervertegenwoordiger in het COPI |
De kerntaken van de commandant van dienst liggen in het verlengde van de hiervoor geschetste rollen. Bij de beschrijving van de kerntaken is rekening gehouden met de beschrijving van de Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijding Procedure (GRIP).
De commandant van dienst treedt op als operationeel leider (OL) en geeft in die rol leiding aan de multidisciplinaire samenwerking in het ROT. Hij is verantwoordelijk voor het multidisciplinair aanpakken van de gevolgen van het incident. Hij vertaalt de tactische informatie waar nodig naar strategische beslispunten en treedt in voorkomende gevallen namens het OT op als adviseur naar het bestuur/de burgemeester (BT). Vanaf GRIP 3 is de OL verantwoordelijk voor het samenstellen van realistische multidisciplinair samengestelde scenario’s, heldere adviezen en beslispunten voor het BT.
Als lid van het beleidsteam (BT) adviseert de commandant van dienst de burgemeester vanuit multidisciplinair perspectief over strategisch, politiek of bestuurlijk te nemen beslissingen.
Op de volgende pagina’s worden de kerntaken nader uitgewerkt aan de hand van activiteiten en beoordelingscriteria.
Functie: CvD | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | |||||||
Analyseren | Plannen, organiseren en coördineren | Politiek Bestuurlijk inzicht | Communiceren | Daadkracht | Inleven | Leiderschap | Maatschappelijk georiënteerd | Samenwerken | |
Optreden als operationeel leider ROT | 3 | 3 | 3 | 3 | 3 | 3 | 2 | 3 | |
Adviseren van de burgemeester in het beleidsteam | 3 | 3 | 3 | 3 | 3 | 2 | 2 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis (1) | Overdracht (2) | Expert (3) | |
Incidentbestrijding | x | ||
Risico’s en veiligheid | x |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Vervult de rol van technisch voorzitter in het ROT.
• Geeft leiding aan de multidisciplinaire beeld-, oordeels- en besluitvorming.
• Bewaakt de voortgang en afstemming van het totale proces van de crisisbestrijding.
• Stuurt het proces van informatievergaring aan (vraagt het COPI om situatierapporten, levert schriftelijke situatierapporten aan bij het BT).
• Is verantwoordelijk voor de totale incidentbestrijding bij een GRIP-2-incident.
• Zorgt voor heldere advisering aan en legt overwogen beslispunten voor aan het BT vanaf GRIP 3 en hoger.
• Anticipeert op de ontwikkeling van het incident (scenariodenken) en stemt met het BT te nemen beleidsbeslissingen af.
• Informeert en adviseert gevraagd en ongevraagd het BT, dan wel de burgemeester.
• Analyseren (3)
• Plannen, organiseren en coördineren (3)
• Politiek bestuurlijk inzicht (3)
• Communiceren (3)
• Daadkracht (3)
• Inleven (3)
• Leiderschap (2)
• Samenwerken (3)
• Vormt met de deelnemers aan het BT een gemeenschappelijk beeld van het incident en draagt bij aan oordeelsvorming en besluitvorming.
• Adviseert de burgemeester vanuit multidisciplinair perspectief over strategisch, politiek of bestuurlijk te nemen beslissingen.
• Analyseren (3)
• Politiek bestuurlijk inzicht (3)
• Communiceren (3)
• Daadkracht (3)
• Inleven (3)
• Maatschappelijk georiënteerd (2)
• Samenwerken (2)
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub g Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Controleur brandpreventie |
---|---|
Beschrijving van de functie | De controleur brandpreventie voert werkzaamheden uit op het gebied van brandpreventie. Hij maakt deel uit van het cluster preventie en werkt onder supervisie van de specialist brandpreventie en/of de medewerker brandpreventie. |
De controleur brandpreventie controleert het brandveilig gebruik aan de hand van de gebruiksvoorwaarden uit het Gebruiksbesluit en handelt klachten af.
De controleur brandpreventie rapporteert na locatiebezoek aan de leidinggevende en de gebruiker. Hij rapporteert klachten aan de leidinggevende.
De controleur brandpreventie geeft situatiespecifieke voorlichting over gebruiksvoorwaarden met betrekking tot de brandveiligheid.
Functie: controleur brandpreventie | |||||
---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | |||
Oordelen | Analyseren | Mondeling communiceren | Flexibel | Onafhankelijk | |
Controleren | 1 | 1 | 1 | ||
Rapporteren | 1 | 1 | |||
Geven van voorlichting | 1 | 1 |
Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de controleur brandpreventie vastgesteld.
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Controleert het brandveilig gebruik van bouwwerken en inrichtingen.
• Handelt meldingen en vragen op het gebied van brandveilig gebruik af.
• Voert zonodig hercontroles uit.
• Oordelen (1)
• Analyseren (1)
• Onafhankelijk (1)
• Heeft kennis van de geldende regelgeving (Gebruiksbesluit).
• Voert de controles uit volgens de van toepassing zijnde procedure.
• Is in staat om zijn werkzaamheden efficiënt te plannen, effectief uit te voeren en tijdig capaciteitsproblemen te signaleren.
• Gaat respectvol om met gebruikers van het te controleren object.
• Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.
• Maakt rapportages naar aanleiding van controles.
• Maakt rapportages als reactie op meldingen en vragen.
• Mondeling communiceren (1)
• Onafhankelijk (1)
• Is in staat om tijdig een helder, compleet en inhoudelijk goed controlerapport op te stellen.
• Kan ordelijk, verzorgd en systematisch werken.
• Is in staat om efficiënt te plannen en effectief uit te voeren.
• Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.
• Geeft voorlichting naar aanleiding van een controle op brandveilig gebruik (situatiespecifiek).
• Assisteert bij het geven van voorlichting op het gebied van de eigen kerntaak.
• Mondeling communiceren (1)
• Flexibel (1)
•
• Is in staat om een korte mondelinge presentatie te verzorgen.
• Is in staat om doel- en doelgroepgerichte informatie te geven.
• Is communicatief vaardig.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub h Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Docent |
---|---|
Beschrijving van de functie | De docent houdt zich bezig met het opleiden en bijscholen van functionarissen tot en met functieniveau MBO. Hij is een uitvoerend didactisch specialist. Hij is actief op het vlak van het aanbrengen, onderhouden en doorontwikkelen van vakbekwaamheid bij cursisten, in lijn met de leven-lang-leren-cyclus en het opleidingsbeleid in het korps of de regio waarbinnen hij opereert. Hij zorgt ervoor dat zijn eigen vakbekwaamheid op niveau is, zowel vakinhoudelijk als didactisch. Hij beschikt over de vakinhoudelijke verdiepende kennis die hem in staat stelt om boven de stof te staan. Dit is een essentieel onderdeel van het kunnen overdragen van de vereiste kennis en vaardigheden. |
Binnen de veiligheidsketen (Pro-actie, Preventie, Preparatie, Repressie en Nazorg), valt de functie docent onder de schakel preparatie. De functie maakt deel uit van de cluster opleiden en oefenen (samen met de specialist O & O, medewerker O & O en de oefencoördinator). De docent rapporteert aan de specialist opleiden en oefenen of hoofd opleidingen. Zelf kan hij een instructeur voor zijn lessen inschakelen in een ondersteunende rol. Daarnaast werkt de docent samen met leerwerkplekbegeleiders. | |
De docent moet binnen verschillende culturen/disciplines en op verschillende niveaus kunnen samenwerken. |
De docent richt het onderwijs in en verzorgt de lessen.
De docent begeleidt de deelnemers in hun leerproces en zorgt voor een goed leer- en leefklimaat.
De docent richt formatieve toetsen in en bereidt cursisten voor op summatieve toetsen.
De docent werkt samen met andere instructeurs, leerwerkplekbegeleiders en gastdocenten. Hij stemt zijn werkzaamheden af met andere betrokkenen, zoals het hoofd opleidingen, de oefencoördinator, en trajectbegeleiders.
Functie: docent | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | |||||||
Analyseren | Innoveren en creativiteit | Oordelen | Resultaatgericht | Flexibel | Taakgericht leiderschap | Inleven | Mondeling communiceren | Leren en reflecteren | |
Didactisch handelen | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | |
Coachen en begeleiden van cursisten in hun leerproces | 2 | 2 | 2 | ||||||
Begeleiden van toetsmomenten | 2 | 2 | 2 | ||||||
Functioneren binnen het opleidingsinstituut | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis (1) | Overdracht (2) | Expert (3) | |
Incidentbestrijding | * | ||
Risico’s en veiligheid | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Verzorgen van onderwijs door het toepassen van onderwijskundige concepten en didactische model(len).
• Afstemmen van werkvormen op het naar in werksituaties vereiste gedrag.
• Zorg dragen voor integratie van theorie en praktijk.
• Didactische en vakinhoudelijke kennis op peil houden door bijscholing en intervisie.
• Reflecteren op eigen functioneren.
• Zorg dragen voor fysiek veilige leeromgeving.
• Analyseren (2)
• Innoveren en creativiteit (2)
• Resultaatgericht (2)
• Flexibel (2)
• Taakgericht Leiderschap (2)
• Inleven (2)
• Mondeling communiceren (2)
• Leren en reflecteren (2)
• Beschikt over actuele en relevante didactische en vakinhoudelijke kennis en past deze op de juiste wijze toe.
• Is bekend met functie- en competentiegericht opleiden.
• Toont aan zijn didactische bagage op creatieve wijze in te zetten, waarbij hij rekening houdt met verschillende achtergronden en leerstijlen.
• Geeft onderwijs vorm op een manier die de cursisten motiveert.
• Communiceert mondeling en schriftelijk helder.
• Draagt zorg voor goed contact met de cursisten en een goed evenwicht tussen sturing en het geven van eigen verantwoordelijkheid.
• Toont aan vakinhoudelijk en didactisch bij te blijven, hij kent hiervoor de wegen en manieren.
• Evalueert zichzelf en vormt met behulp van de opgedane ervaringen nieuwe denkbeelden en of stelt deze bij.
• Cursisten begeleiden in hun leerproces.
• Communiceren met individuele cursisten.
• Zorgen voor een goed leer- en leefklimaat.
• Reflecteren op eigen functioneren.
• Inleven (2)
• Mondeling communiceren (2)
• Leren en reflecteren (2)
• Realiseert een goed contact met de cursisten.
• Realiseert een goede samenwerking met de cursisten en stimuleert onderlinge samenwerking.
• Realiseert een goed evenwicht tussen sturing en het geven van eigen verantwoordelijkheid.
• Realiseert een veilig leerklimaat in de klas.
• Motiveert zijn cursisten door enthousiasme voor zijn vak te tonen en voor de vorderingen die cursisten maken.
• Herkent leer- en motivatieproblemen, lost ze op of zoekt begeleiding daarin.
• Herkennen van cursisten die risico’s opzoeken en het gesprek aangaan.
• Gebruikt kennis van groepsdynamische processen bij de omgang met cursisten en bij de inrichting van zijn of haar werk als docent.
• Stimuleert het reflecteren van cursisten op hun leergedrag en stelt hen in staat op grond daarvan zelf prioriteiten te stellen evalueert zichzelf en vormt met behulp van de opgedane ervaringen nieuwe denkbeelden en of stelt deze bij.
• Uitvoeren van formatieve toetsmomenten.
• Cursisten voorbereiden op summatieve (her)toetsen.
• Analyseren (2)
• Oordelen (2)
• Mondeling Communiceren (2)
• Beschikt over actuele en relevante kennis over toetsing en examinering.
• Is bekend met de toetsvormen van proeve(n) van bekwaamheid van de leergang(en) waarin hij lesgeeft.
• Is bekend met functie- en competentiegericht opleiden en beoordelen.
• Is in staat onafhankelijk en objectief te oordelen en zijn beoordeling te verwoorden.
• Kan toetsresultaten analyseren en zo nodig vertalen naar een bijscholingsprogramma.
• Volgt de cursisten systematisch en registreert bevindingen.
• Voorziet de individuele cursisten van informatieve feedback.
• Is in staat in te schatten of een cursist klaar is voor de toetsen.
• Samenwerken met andere didactisch betrokkenen (docenten, leerwerkplekbegeleiders, instructeurs, gastdocenten).
• Zorgen voor afstemming met organisatorisch betrokkenen (hoofd opleidingen, specialist/medewerker opleiden & oefenen, oefencoördinator, oefenleider, trajectbegeleider).
• Terugkoppelen van ervaringen naar beleidsverantwoordelijken.
• Optreden als teamleider van een groep instructeurs.
• Innoveren en creativiteit (2)
• Resultaatgericht (2)
• Flexibel (2)
• Taakgericht leiderschap (2)
• Inleven (2)
• Mondeling communiceren (2)
• Leren en reflecteren (2)
• Communiceert met en rapporteert (mondeling en schriftelijk) aan hoofd opleidingsinstituut over de voortgang van de cursist.
• Hanteert op een consequente manier de procedures en afspraken van het opleidingsinstituut.
• Hanteert een transparante planning en gaat adequaat om met de tijd.
• Levert een constructieve bijdrage aan verschillende vormen van overleg.
• Staat open voor constructieve feedback op eigen functioneren.
• Is pro-actief.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub i Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Duikploegleider |
---|---|
Beschrijving van de functie | De duikploegleider geeft leiding aan een duikploeg, die minimaal bestaat uit een brandweerduiker (reddingsduiker), een reserve duiker (veiligheidsduiker) en een assistent duikploeg. De duikploeg werkt volgens vaste procedures samen met de bemanning van een tankautospuit. Bij een oefening werkt de duikploeg in voorkomende gevallen zelfstandig. |
Hij heeft taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het gebied van de operationele specialistische ondersteuning bij waterongevallen. De aard van het waterongeval, bepaalt of de duikploegleider zich concentreert op het duiktechnisch gedeelte of zich bezig houdt met de coördinatie van de duikwerkzaamheden. | |
De duikploegleider voert opdrachten uit van de bevelvoerder of de officier van dienst en meldt bevindingen altijd aan hem. Indien omstandigheden dit vragen, handelt hij – onder verantwoordelijkheid van de bevelvoerder of de officier van dienst – op eigen initiatief. Hij hanteert de standaardbepakking van de waterongevallenwagen. |
De duikploegleider maakt een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident en selecteert het van toepassing zijnde scenario. Hij adviseert de bevelvoerder of officier van dienst ten aanzien van de opschaling conform de geldende richtlijnen. De duikploegleider bepaalt de grootte en vorm van het zoekgebied. Hij zorgt er voor dat alle benodigde veiligheidsmaatregelen op de kant genomen worden.
De duikploegleider geeft leiding aan de technische uitvoering van het duiken van een brandweerploeg. Hij communiceert met de reddingsduiker te water of met de seinlijnhouder met behulp van een seinlijn en communicatieapparatuur (spreekverbinding). In een noodsituatie maakt hij de keuze tussen communicatie met de duiker in nood of met de veiligheidsduiker. De duikploegleider organiseert de eerste medische hulp aan een duiker in nood. Hij is duikmedisch begeleider.
In gevallen waarbij acuut gevaar bestaat voor het milieu of voor de scheepvaart mogen objecten worden opgespoord en geborgen. Beslissing hieromtrent wordt door de bevelvoerder en/of officier van dienst in overleg met de waterbeheerder genomen.
De duikploegleider is verantwoordelijk voor de nazorg van het ingezette personeel, materiaal en materieel. Na afloop van de inzet voert hij een evaluatiegesprek met de ploegleden over de inzet, of een nazorggesprek als het een traumatische ervaring betreft. Hij registreert de noodzakelijke gegevens in zijn duiklogboek en tekent het door de duiker zelf ingevulde persoonlijke logboek af.
Functie: duikploegleider | ||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | |||||||||||
Accuraat | Samenwerken | Stressbestendig | Analyseren | Plannen, organiseren en coördineren | Oordelen | Resultaatgericht | Probleem oplossen | Leren en reflecteren | Daadkracht | Onafhankelijk | Mondeling communiceren | Inleven | Taakgericht leiderschap | |
Uitruk/verkenning | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 2 | 1 | |||||
Inzet | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | |||||||
Nazorg | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Incident-bestrijding | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Verzamelt informatie om het beeld van het incident compleet te maken.
• Maakt een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident en selecteert een plan van aanpak.
• Maakt ter plaatse contact met de bevelvoerder, controleert en stelt zonodig het plan van aanpak bij.
• Gebruikt bereikbaarheids- en waterkaarten bij de navigatie op de plaats van het incident.
• Bepaalt de grootte en vorm van het zoekgebied.
• Zorgt er voor dat alle benodigde veiligheidsmaatregelen op de kant genomen worden, zoals het plaatsen van duikvlaggen.
• Zorgt voor het plotten en bewaakt de duiktijd.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Analyseren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Daadkracht (1)
• Onafhankelijk (2)
• Is in staat om de relevante informatie te verzamelen die nodig is om zich een compleet beeld van het incident te vormen.
• Kan op basis van de verzamelde informatie een plan van aanpak opstellen.
• Is in staat om informatie helder te communiceren.
• Kan (in)directe gevaren herkennen.
• Kan bereikbaarheids- en waterkaarten hanteren.
• Kan een taak risicoanalyse (TRA) maken.
• Kent de te nemen veiligheidsmaatregelen.
• Geeft leiding aan de technische uitvoering van het duiken van een duikploeg.
• Kiest de te volgen tactiek voor de duikploeg.
• Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zonodig bij.
• Selecteert de van toepassing zijnde inzet- en noodprocedure.
• Communiceert de geselecteerde inzet- en noodprocedure met de reddingsduiker en/of de veiligheidsduiker.
• Ziet toe op een juiste toepassing van de inzet- en noodprocedure en breekt de inzet, indien nodig, af.
• Past de juiste zoekmethode toe.
• Draagt er zorg voor dat slachtoffer of duiker in nood op een verantwoorde wijze op de kant wordt gebracht.
• Draagt het slachtoffer over aan de bevelvoerder.
• Communiceert met de duikers te water of de seinleiderhouder met behulp van een seinlijn en communicatieapparatuur (spreekverbinding).
• Draagt zorg voor de veiligheid van duikers in overeenstemming met de ARBO-richtlijnen.
• Houdt zich aan de uitkomsten van de gemaakte TRA.
• Geeft advies over op- of afschaling.
• Verleent eerste duikmedische hulp aan een duiker in nood en past zonodig beademing en reanimatie toe of dient zuurstof toe.
• Informeert zo nodig het duikmedisch centrum.
• Bewaakt luchtverbruik en de duiktijd van de duiker.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Resultaatgericht (1)
• Problemen oplossen (1)
• Daadkracht (1)
• Onafhankelijk (2)
• Mondeling communiceren (2)
• Inleven (1)
• Taakgericht leiderschap (1)
• Maakt een juiste taakindeling met het beschikbare personeel.
• Kent de verschillende inzet- en noodprocedures en is in staat om hieruit een keuze te maken.
• Is in staat om de kwaliteit en voortgang van de werkzaamheden te bewaken.
• Is in staat om de veiligheid van de duikers te bewaken.
• Maakt gebruik van de TRA.
• Is in staat om (in)directe gevaren te herkennen, en daarop te anticiperen.
• Kan opdrachten van de bevelvoerder interpreteren en uitvoeren.
• Is in staat om de voor de taak juiste persoonlijke beschermingsmiddelen te laten gebruiken.
• Kan verschillende zoekmethodes laten toepassen.
• Kan omgaan met apparatuur voor spreekverbinding.
• Is in staat om zodanig te handelen dat hijzelf, slachtoffers, collega’s, andere hulpverleners en zijn omgeving niet in gevaar komen.
• Kan samenwerken met collega-duikploegleden en de bemanning van de tankautospuit.
• Is in staat om in een stressvolle situatie kalm en overwogen te handelen.
• Heeft een goede fysieke conditie.
• Is in staat te beoordelen wanneer opgeschaald moet worden.
• Is in staat om eerste duikmedisch hulp bij duikongevallen te verlenen.
• Is in staat om informatie helder te communiceren.
• Kent de Arbo-voorschriften en past deze toe
• Is verantwoordelijk voor de nazorg van het ingezette personeel, materiaal en materieel.
• Laat de bepakkingmiddelen van het voertuig vervangen en aanvullen.
• Regelt het afspoelen, reinigen of ontsmetten en het inpakken van ingezet materiaal.
• Laat de duikers ontsmetten in geval van sterk verontreinigd water.
• Voert een evaluatiegesprek met de ploegleden over de technische inzet.
• Voert na een traumatische ervaring onder begeleiding van de bevelvoerder, officier van dienst of het BOT-team een nazorggesprek met de ploegleden.
• Registreert de noodzakelijke evaluatiegegevens in het duikerslogboek en tekent het logboekvan de duikers af.
• Draagt er zorg voor dat slachtoffer of duiker in nood op een verantwoorde wijze op de kant wordt gebracht.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Leren en reflecteren (1)
• Mondeling communiceren (2)
• Inleven (1)
• Taakgericht leiderschap (1)
• Kent de procedures die van toepassing zijn bij de nazorg van het ingezette personeel, materieel en materiaal.
• Is in staat om zelfstandig een evaluatiegesprek over de technische inzet te voeren met de leden van duikploeg.
• Is in staat om onder begeleiding een nazorggesprek over een traumatische ervaring te voeren met de leden van de duikploeg.
• Kan evaluatiegegevens in een logboek registreren.
• Kan een (bijna)ongevallenrapportage maken.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub j Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Gaspakdrager |
---|---|
Beschrijving van de functie | De gaspakdrager verricht werkzaamheden op het gebied van ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen. Dit gebeurt volgens vaste procedures. Hij maakt deel uit van een OGS-peloton (Ongevallen Gevaarlijke Stoffen), dat bestaat uit vier gaspakkenteams (acht manschappen), een inzetleider, een chauffeur, een ontsmettingsteam en een logistiek team. Een gaspakdrager voert opdrachten uit van de inzetleider en ontsmettingsleider en meldt bevindingen altijd aan de inzetleider. Indien omstandigheden dit vragen, handelt hij – onder verantwoordelijkheid van de inzetleider en/of ontsmettingsleider – op eigen initiatief. De taken behorende tot de functie van Manschap A, de competenties die vereist zijn om deze taken te vervullen, evenals het daarvoor vereiste competentieniveau, maken deel uit van de hier beschreven functie. |
De gaspakdrager maakt op juiste en doeltreffende wijze gebruik van de door de inzetleider (op advies van OVD/AGS) geselecteerde beschermingsmiddelen en controleert deze. Hij voert, op veilige wijze en volgens vaste procedures, een verkenning uit met een collega gaspakdrager. Hij kan op een correcte manier meetapparatuur gebruiken, aflezen en de gegevens interpreteren.
De gaspakdrager redt slachtoffers in diverse situaties en voert stabiliserende, bronbestrijdings- en effectbeperkende werkzaamheden uit. De gaspakdrager kan een noodontsmetting toepassen of hierbij assisteren.
De gaspakdrager voert de ontsmettingsprocedure uit en draagt zorg voor een zorgvuldige behandeling en registratie van de door hem gebruikte middelen. Na afloop van de inzet neemt hij met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet, en na een traumatische ervaring aan een nazorggesprek.
Functie: Gaspakdrager | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | |||||||||
Accuraat | Samenwerken | Stressbestendig | Probleem oplossen | Resultaatgericht | Plannen, organiseren en coördineren | Analyseren | Leren en reflecteren | Daadkracht | Mondeling communiceren | Flexibel | Inleven | |
Uitruk/verkenning | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||
Inzet | 1 | 1 | 1 | |||||||||
Nazorg | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Incidentbestrijding | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Controleert en trekt de aangewezen persoonlijke beschermingsmiddelen aan volgens de vaste procedure.
• Controleert en gebruikt de aangewezen meetapparatuur volgens de vaste procedures.
• Voert, volgens vaste procedures, een verkenning uit met een collega-gaspakdrager.
○ Stelt de aard en omvang van de lekkage vast.
○ Verricht metingen.
○ Identificeert de stof en kan gevaren voor de eigen inzet en de omgeving inschatten.
○ Schat de mogelijkheden voor een noodstabilisatie en bestrijding in.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Resultaat gericht (1)
• Analyseren (1)
• Daadkracht (1)
• Is in staat om de met behulp van de resistentietabel voor de taak geselecteerde persoonlijke beschermingsmiddelen aan te trekken, te controleren en veilig te gebruiken.
• Is op de hoogte en werkt volgens de van toepassing zijnde inzet-, nood- en communicatieprocedures.
• Is in staat om een veilige en effectieve verkenning uit te voeren.
• Is in staat om metingen (explosiegevaar, radiologische, meetbuisjes, meergasmeters) te verrichten.
• Heeft kennis van (nood)stabilisatie en bestrijdingsmogelijkheden en kan deze toepassen/adviseren aan inzetleider.
• Beschikt over kennis van etikettering en gevaarsaanduiding.
• Is in staat om (in)directe gevaren te herkennen (situationeel en gedragsgebonden).
• Is in staat om een heldere, relevante en juiste omschrijving van de situatie aan de inzetleider te geven.
• Is in staat om te communiceren met handgebaren.
• Is in staat om in een stressvolle situatie kalm en overwogen te handelen.
• Redt slachtoffers in diverse situaties:
○ bevrijdt slachtoffers;
○ vervoert slachtoffers;
○ ontsmet slachtoffers;
○ voorziet slachtoffers van eerste hulp.
• Voert (nood)stabiliserende, bronbestrijdings- en effectbeperkende werkzaamheden uit.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Daadkracht (1)
• Flexibel (1)
• Is in staat om zodanig te handelen dat slachtoffers, collega’s, andere hulpverleners en hijzelf niet in gevaar komen.
• Is in staat om samen te werken met zijn ploegmaat en de overige leden van het OGS-peloton (Ongevallen Gevaarlijke Stoffen)..
• Kan een triage uitvoeren in het geval van meerdere slachtoffers.
• Kan kalm, objectief en effectief functioneren bij tijdsdruk, tegenslag, teleurstelling of tegenspel.
• Is op de hoogte van en past de inzet-, nood- en communicatieprocedures op een juiste wijze toe.
• Kan op een veilige manier een redding uitvoeren.
• Is in staat om de voor de taak geschikte materialen te selecteren en op een veilige en doeltreffende wijze toe te passen.
• Is in staat om met beperkte bewegingsvrijheid en zintuiglijke waarnemingen de taak uit te oefenen.
• Voert de aangegeven ontsmettingsprocedure uit in opdracht van de ontsmettingsleider.
• Kan een snelle noodontsmetting bij een collega uitvoeren.
• Draagt zorg voor een zorgvuldige behandeling van de door hem gebruikte middelen.
• Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.
• Neemt, na een traumatische ervaring, met de ploegleden deel aan eennazorggesprek.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Leren en reflecteren (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Inleven (1)
• Is in staat om op de juiste wijze een ontsmettingsprocedure uit te voeren en gebruikte middelen te registreren.
• Weet op welke wijze onnodige verspreiding en besmetting voorkomen wordt.
• Werkt mee aan een adequate registratie van zijn inzetgegevens in het persoonsdossier.
• Kan constructief deelnemen aan een groepsproces in een nazorgfase (evaluatie- en/of zorggesprek).
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub k Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Hoofdofficier van dienst (HOVD) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De HOVD functie bevindt zich tussen de commandant van dienst (CVD) en de officier van dienst (OVD). |
De HOVD vervult drie rollen. Deze rollen komen in elke HOVD functie voor. Elke rol brengt wel verschillende verantwoordelijkheden met zich mee en vereist andere competenties. De drie rollen van de HOVD luiden als volgt. 3. Bij monodisciplinair repressief optreden is de HOVD compagniescommandant. Hij draagt operationele verantwoordelijkheid voor de bestrijding van het incident in zijn compagniesvak. Aan deze rol kunnen ook de varianten plv. compagniescommandant/commandant ondersteunings-peloton worden gekoppeld. Bij multidisciplinair repressief optreden kan de HOVD 4. leider van het CoPI zijn. Hij heeft in deze rol de operationele leiding over de bestrijding van het incident. 5. hoofd sectie brandweer binnen het ROT zijn. Hij is voorwaardenscheppend m.b.t. de eenheden die de bron- en effectbestrijding uitvoeren en verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen in het effectgebied. | |
De persoon die aan het kwalificatieprofiel voldoet is direct inzetbaar als HOVD. Dit betekent dat hij leiding geeft aan incidenten tot en met het niveau van één brandweercompagnie. De incidenten liggen op het gebied van grootschalige incidentbestrijding en rampenbestrijding. |
De HOVD is als compagniescommandant verantwoordelijk voor de bestrijding van het incident in zijn compagniesvak.
De HOVD geeft leiding aan de multidisciplinaire samenwerking in het CoPI. Hij is verantwoordelijk voor het gecoördineerd optreden van alle disciplines ter plaatse van het incident.
Als hoofd van de sectie brandweer in het ROT ondersteunt de HOVD de eenheden die de bron- en effectbestrijding uitvoeren (voorwaardenscheppend) en hij is verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen in het effectgebied.
Functie: hoofdofficier van dienst | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | |||||||
Analyseren | Plannen, organiseren en coördineren | Politiek-bestuurlijk inzicht | Communiceren | Daadkracht | Inleven | Leiderschap | Maatschappelijk georiënteerd | Samenwerken | |
Leidinggeven aan brandweereenheden bij de bestrijding van het incident | 3 | 3 | 2 | 3 | 3 | ||||
Leidinggeven aan c.q. coördineren van Multidisciplinaire samenwerking | 3 | 3 | 2 | 3 | 3 | 3 | 2 | 3 | |
Multidisciplinaire maatregelen (laten) treffen in het effectgebied | 3 | 3 | 2 | 3 | 3 | 3 | 2 | 3 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Risico’s en veiligheid | * | ||
Incidentbestrijding | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
Treedt op als compagniescommandant:
• Maakt inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het compagniesvak/rampterrein.
• Vertaalt het inzetbevel naar een inzetplan.
• Maakt inzetplan voor het eigen compagniesvak, vertaalt dit naar inzetdoelen en/of -vakken van brandweerpelotons en voert het bevel.
• Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zonodig bij.
• Vraagt indien nodig om bijstand aan de leider CoPI.
• Levert sitraps (schriftelijk) aan het CoPI.
• Stuurt de pelotonscommandanten in zijn compagniesvak aan en controleert het effect van de samenwerking.
• Stemt af met de naastgelegen compagniesvakken.
• Bewaakt de samenwerking met de overige disciplines in zijn vak.
• Draagt zorg voor het informeren van pers en publiek.
• Evalueert het optreden.
• Biedt nazorg aan het personeel.
Treedt op als commandant ondersteuningspeloton:
• Treedt op als plaatsvervangend compagniescommandant.
• Draagt zorg voor de verplaatsing van de eenheden.
• Draagt zorg voor de logistieke, verbindingstechnische en hulpverleningstechnische ondersteuning van de pelotonscommandanten.
• Draagt zorg voor de watertransportvoorziening.
• Is belast met de verzorging van de compagnie.
• Analyseren (3)
• Plannen, organiseren en coördineren (3)
• Politiek-bestuurlijk inzicht (2)
• Daadkracht (3)
• Leiderschap (3)
• Zorgt dat de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten en derden optimaal is gewaarborgd.
• Zorgt voor een adequate beeldvorming en analyse van het geheel:
○ Beschikt over een basisplaatje, incl. grofmazig inzetplan op basis van de op dat moment bekende informatie.
○ Heeft een correct totaalbeeld van de situatie na snelle toetsende verkenning door het inzetgebied.
○ Stelt het beeld zonodig bij waardoor dit altijd actueel is.
• Kan tijdig een juist inzetplan overhandigen waarin de ontwikkeling van het incident in de tijd is meegenomen, maar anticipeert op mogelijke veranderingen middels een alternatief plan wat voorziet in escalatie van het incident. Handelt situationeel en durft van prioriteit te wisselen; kan deze keuzes goed onderbouwen (adequate oordeels- en besluitvorming).
• Geeft duidelijke en uitvoerbare bevelen aan pelotonscommandanten.
• Straalt rust en gezag uit.
• Past de juiste leiderschapsstijl toe (directief).
• Kan snel een situatierapport op hoofdlijnen produceren.
• Geeft leiding aan het CoPI
• Roept de hoogste leidinggevende ter plaatse van elke discipline bijeen en vormt een CoPI en maakt verdere afspraken over de communicatie (o.a. verbindingen, vergadertijdstippen).
• Vormt met de deelnemers van het CoPI een gemeenschappelijk beeld van het incident.
• Maakt met de deelnemers van het CoPI een scheiding tussen bron- en effectgebied en stemt dit af met de OL danwel de leidinggevende in het ROT.
• Maakt met de deelnemers van het CoPI een plan en verdeelt de werkzaamheden op basis van de processen in de rampenbestrijding.
• Maakt afspraken met andere niet operationele diensten.
• Informeert en adviseert gevraagd en ongevraagd het bevoegd gezag.
• Informeert overige betrokken diensten (waterschap, milieu-dienst etc.).
• Draagt zorg voor het informeren van pers en publiek.
• Stemt af over activiteiten voortkomend uit de processen en bewaakt de voortgang.
• Levert sitraps (schriftelijk) aan het ROT.
• Anticipeert op de ontwikkeling van het incident en stemt met het ROT af omtrent de op- en afschaling.
• Analyseren (3)
• Plannen, organiseren en coördineren (3)
• Politiek-bestuurlijk inzicht (2)
• Communiceren (3)
• Daadkracht (3)
• Inleven (3)
• Maatschappelijk georiënteerd (2)
• Samenwerken (3)
• Zorgt dat de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten en derden optimaal is gewaarborgd.
• Zorgt voor een gezamenlijk plan van aanpak waarin ieders deskundigheid en belang is meegenomen op basis van prioriteiten.
• Zorgt voor het uitvoeren van het genomen besluit conform de afspraak.
• Overhandigt tijdig een juist inzetplan, maar anticipeert op mogelijke veranderingen middels een plan plus. Handelt situationeel en durft van prioriteit te wisselen; kan deze keuzes goed onderbouwen.
• Straalt rust en gezag uit.
• Zorgt voor een goed werkend coördinatie-overleg: efficiënt (start en stopt op tijd, iedereen is ter plaatse) en effectief (leidt tot besluiten, prioriteiten, afspraken).
Neemt als hoofd sectie brandweer deel aan het ROT:
• Vormt samen met de sectiehoofden van andere disciplines en diensten het Regionaal Operationeel Team.
• Stemt de vergadercyclus af met de OL.
• Vormt met de deelnemers aan het ROT een gemeenschappelijk beeld van het incident.
• Neemt een besluit omtrent de scheiding van bron- en effect gebied na afstemming met het CoPI.
• Treft multidisciplinair maatregelen betreffende het effectgebied (waarschuwen bevolking etc.).
• Informeert en adviseert het Beleidsteam omtrent verstrekkende maatregelen aangaande de bevolking of met politieke lading.
• Levert situatierapport aan het BT.
• Draagt zorg voor het waarschuwen van de bevolking in de directe nabijheid van het incident.
• Analyseren (3)
• Plannen, organiseren en coördineren (3)
• Politiek-bestuurlijk inzicht (2)
• Communiceren (3)
• Daadkracht (3)
• Inleven (3)
• Maatschappelijk georiënteerd (2)
• Samenwerken (3)
• Zorgt dat de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten en derden optimaal is gewaarborgd.
• Maakt een juiste inschatting van de maatschappelijke impact van het incident.
• Heeft een sitrap beschikbaar (mondeling).
• Verstrekt gestructureerd, eenduidig en kernachtig informatie.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub l Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Instructeur |
---|---|
Beschrijving van de functie | De instructeur houdt zich bezig met het vakbekwaam maken en houden van functionarissen tot en met MBO-niveau. Onder verantwoordelijkheid van een docent voert hijafgebakende delen van leergangen uit, aansluitend op zijn eigen vakinhoudelijke expertise. Daarnaast assisteert hij binnen de eigen organisatie oefenleiders bij het uitvoeren van oefeningen. |
Hij zorgt ervoor dat zijn eigen vakbekwaamheid op niveau is, zowel vakinhoudelijk als didactisch. Hij beschikt over de vakinhoudelijke verdiepende kennis die hem in staat stelt om boven de stof te staan. Dit is een essentieel onderdeel van het kunnen overdragen van de vereiste kennis en vaardigheden. | |
Binnen de veiligheidsketen (Pro-actie, Preventie, Preparatie, Repressie en Nazorg), valt de functie instructeur onder de schakel preparatie. De instructeur werkt in een brandweerkorps of bij een opleidingsinstituut. De instructeur legt verantwoording af aan de docent die verantwoordelijk is voor een leergang. De instructeur moet binnen verschillende culturen/disciplines en op verschillende niveaus kunnen samenwerken. | |
De instructeur acteert in een vakbekwaamheidorganisatie. Onder de vakbekwaamheidorganisatie wordt verstaan de organisatie binnen een regio die zich bezig houdt met vakbekwaam worden en vakbekwaam blijven zowel monodisciplinair als multidisciplinair. |
De instructeur verzorgt afgebakende onderdelen en oefeningen.
De instructeur draagt bij aan de begeleiding van de deelnemers in hun leerproces en zorgt voor een goed leer- en leefklimaat.
De instructeur bereidt de deelnemers voor op de toetsen en beoordeelt de deelnemers.
De instructeur werkt samen met andere didactisch betrokkenen.
Functie: Instructeur | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | |||||||
Analyseren | Innoveren en creativiteit | Oordelen | Resultaatgericht | Flexibel | Taakgericht leiderschap | Inleven | Mondeling communiceren | Leren en reflecteren | |
Didactisch handelen | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||
Begeleiden van deelnemers | 1 | 1 | 1 | ||||||
Beoordelen van deelnemers | 1 | 1 | |||||||
Functioneren binnen het opleidingsinstituut | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis (1) | Overdracht (2) | Expert (3) | |
Incidentbestrijding | x |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Verzorgen van afgebakende theorie- en praktijkonderdelen van leergangen, conform lesplan, in afstemming met verantwoordelijk docent.
• Instrueren van nieuwe procedures of middelen, waar hij specialist in is.
• Verzorgen van afgebakende onderdelen en oefeningen.
• Op peil houden van didactische en vakinhoudelijke kennis door bijscholing en intervisie.
• Reflecteren op eigen functioneren.
• Zorg dragen voor fysiek veilige leeromgeving.
• Resultaatgericht (1)
• Flexibel (1)
• Taakgericht Leiderschap (1)
• Inleven (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Leren en reflecteren (1)
• Beschikt over actuele en relevante didactische en vakinhoudelijke kennis en past deze op de juiste wijze toe.
• Is bekend met verschillende leerstijlen en houdt hier in zijn lessen rekening mee.
• communiceert helder.
• Toont aan vakinhoudelijk en didactisch bij te blijven, hij kent hiervoor de wegen en manieren.
• Verricht zijn werkzaamheden binnen de kaders van het geldende veiligheidsprotocol.
• Evalueert zichzelf en vormt met behulp van de opgedane ervaringen nieuwe denkbeelden en/of stelt deze bij.
• Is bekend met de leven lang leren cyclus.
• Is bekend met de relatie tussen het door hem te verzorgen programmaonderdeel en het totaal (leergang, oefenprogramma).
• Communiceren met deelnemers.
• Zorgen voor een goed leer-, en leefklimaat.
• Bijdragen aan begeleiding van deelnemers:
– op deelvaardigheden
– gericht op het leerproces van de deelnemer,
in afstemming met docent of andere verantwoordelijke uit de vakbekwaamheidorganisatie.
• Inleven (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Leren en reflecteren (1)
• Realiseert een veilig leerklimaat.
• Motiveert zijn deelnemers door enthousiasme voor zijn vak te tonen en voor de vorderingen die deelnemers maken.
• Is feedbackvaardig.
• Herkent risicozoekende houding, leer- en motivatieproblemen en rapporteert hierover naar de docent of andere verantwoordelijke uit de vakbekwaamheidorganisatie.
• Past kennis over groepsdynamische processen toe in de omgang met deelnemers.
• Voorbereiden van deelnemers op toetsen die betrekking hebben op de door hem verzorgde lessen.
• Waarnemen en beoordelen van deelnemers en hierover kunnen rapporteren.
• Op informatieve wijze feedback geven aan deelnemers.
• Toepassen van de beoordelingssystematiek.
• Oordelen (1)
• Mondeling Communiceren (1)
• Is bekend met de toetsvormen van proeve(n) van bekwaamheid van de leergang(en) waarin hij lesgeeft.
• Is in staat onafhankelijk en objectief waar te nemen, te oordelen en zijn beoordeling te verwoorden.
• Volgt deelnemers aan oefeningen systematisch en registreert bevindingen.
• Rapporteert over bevindingen aan de verantwoordelijke van de vakbekwaamheidorganisatie.
• Is in staat in te schatten of een deelnemer klaar is voor de proeve in afstemming met de docent.
• Het uitvoeren van formatieve toetsen in afstemming met de docent.
• Samenwerken met andere didactisch betrokkenen.
• Communiceren met en rapporteren aan de vakbekwaamheidorganisatie conform hun geldende regels en procedures.
• Inzetten van de ter beschikking staande media, hulpmiddelen en systemen.
• Resultaatgericht (1)
• Flexibel (1)
• Taakgericht leiderschap (1)
• Inleven (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Leren en reflecteren (1)
• Hanteert op een consequente manier de procedures en afspraken van de vakbekwaamheidorganisatie.
• Staat open voor constructieve feedback op eigen functioneren.
• Is aantoonbaar proactief.
• Communiceert met docent of andere verantwoordelijke binnen de vakbekwaamheidorganisatie over de voortgang van de deelnemer.
• Beheerst het gebruik van de beschikbare media, hulpmiddelen en systemen.
• Is bekend met de organisaties die een rol hebben in het vakbekwaamheidstelsel van de brandweer.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub m Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Manager veiligheid |
---|---|
Beschrijving van de functie | Met de benaming manager veiligheid doelen we op een leidinggevende die op strategisch niveau werkt. Deze niveauaanduiding betekent dat het accent in zijn1 werkzaamheden ligt in de ontwikkeling van beleid op de middellange termijn; hij overziet een meerjarencyclus van 4 jaar. |
De manager veiligheid heeft zitting in het managementteam (MT). Door verschillen in korpsgrootte en de mate waarin regionalisering is doorgevoerd kan de setting van het MT verschillen. Het beeld bij de manager veiligheid is dat hij steeds meer zitting zal hebben in het MT van een veiligheidsregio en steeds minder in het MT van een korps of een gemeente. | |
Hij rapporteert en legt verantwoording af, direct of indirect, aan de leiding van de regionale brandweerorganisatie. |
Overal in dit document waar de manager veiligheid in de mannelijke vorm wordt aangeduid, kan nadrukkelijk ook vrouwelijke vorm gelezen worden. Slechts omwille van de leesbaarheid is voor een enkelvoudige (mannelijke) aanduiding gekozen.
De manager veiligheid is lid van het MT. Daarin heeft hij een tweeledige rol. Enerzijds draagt hij bij aan de totstandkoming van strategisch beleid voor de organisatie. Anderzijds heeft hij z’n eigen werkgebied waarvoor hij een meerjarenplan en meerjarenbegroting ontwikkelt als onderdeel van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting van de organisatie. De manager veiligheid draagt daarbij zorg voor het beheren en beheersen van het beleid binnen zijn eigen organisatieonderdeel/werkgebied.
De manager veiligheid geeft binnen zijn eigen organisatieonderdeel/werkgebied richting aan de implementatie van het vastgestelde beleid binnen de regionale brandweerorganisatie. Hij treedt hierin sturen en bepalend op. Specifiek geeft hij hierin sturing aan de uitwerking van programma’s.
De manager veiligheid is verantwoordelijk voor de personele zorg en de inzet van middelen van het organisatieonderdeel/werkgebied. Dit betreft de uitvoering van de HRM-taken en de inzet van middelen waarvoor de kaders wettelijk of door de eigen organisatie zijn vastgesteld.
Voor de manager veiligheid is het opbouwen en onderhouden van een netwerk cruciaal. Langs deze weg kan hij tijdig anticiperen op ontwikkelingen en is hij in beeld in zowel de mono- als multidisciplinaire omgeving.
Functie: manager veiligheid | ||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | |||||||||||
Leren/reflecteren | Ondernemen | Visie | Coachen | Leiderschap | Resultaatgericht | Plannen, organiseren en coördineren | Analyseren | Kosten bewust | Netwerken | Samenwerken | Maatschappelijk georiënteerd | Politiek-bestuurlijk inzicht | Communiceren | |
Initiëren van strategisch beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en bijdragen aan het strategisch beleid van de organisatie als geheel | 3 | 3 | 2 | 3 | 3 | 3 | 3 | |||||||
Prioriteren en implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied | 3 | 3 | 3 | 3 | ||||||||||
Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en de inzet van middelen en situationeel leidinggeven aan zijn organisatieonderdeel/werkgebied | 2 | 3 | 2 | 3 | ||||||||||
Randvoorwaarden creëren voor en acteren in relevante netwerken | 2 | 3 | 2 | 2 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Risico’s en Veiligheid | * | ||
Operationele voorbereiding | * | ||
Incidentbestrijding | * | ||
Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt
Kennisgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Informatiemanagement | * | ||
Financieel management | * | ||
Bestuurskunde (beleidstheorie/publieke organisatie) | * | ||
Projectmatig werken | * |
• Signaleren, interpreteren en prioriteren van relevante ontwikkelingen:
○ buiten de brandweer (maatschappelijk, politiek, wetgeving en ketenpartners)
○ binnen de brandweer (personeel en middelen)
○ binnen het eigen organisatieonderdeel (vaktechnisch).
• Ontwikkelen van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en zorg dragen voor samenhang in de veiligheidsketen.
• Afstemmen van eigen beleidsvoorstellen met:
○ MT-leden
○ andere organisatieonderdelen/werkgebieden en
○ relevante externe partijen.
• Beheren en beheersen van het effect van het (strategisch) beleid.
• Leren/reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie (2)
• Analyseren (3)
• Samenwerken (3)
• Politiek bestuurlijk inzicht (3)
• Communiceren (3)
• Kan de relevantie van gesignaleerde ontwikkelingen overtuigend onderbouwen.
• Anticipeert op mogelijke problemen en meevallers bij het behalen van de resultaten om waar mogelijk achterblijven van doelen te voorkomen.
• Managementrapportage voldoet aan de interne voorschriften (format, aspecten en omvang)
• Besluiten tot bijsturing zijn verantwoord onderbouwd.
• De leiding van de regionale brandweerorganisatie is tevreden over de wijze van rapporteren.
• Is extern actief en proactief in (brandweer)netwerken.
• Weet te handelen en te acteren in een netwerk- en procesmatige omgeving.
• Prioriteren van het (strategische) beleid van het eigen organisatieonderdeel/werkgebied in overeenstemming met het algemeen beleid.
• Vertalen van het meerjarenplan van het eigen organisatieonderdeel/werkgebied naar een concreet jaarplan met deelplannen en programmering, in samenspraak met direct betrokkenen.
• Begeleiden, motiveren, reflecteren en coachen van de betrokkenen bij het uitwerken van het beoogde beleid en deelplannen.
• Periodiek laten rapporteren door managers en overige betrokkenen over de voortgang in de implementatie van het vastgestelde beleid.
• Opstellen van een periodieke managementrapportage, over de behaalde resultaten ten opzichte van de gestelde doelen en benutting van resources. In deze rapportage worden nadrukkelijk ook de afwijkingen in de implementatie van het beleid benoemd en het effect daarvan op lange termijn.
• Leren/reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie (3)
• Leiderschap (3)
• Resultaatgericht (3)
• Maatschappelijk georiënteerd (3)
• Deelplannen hebben een rechtstreekse relatie met het algemeen beleid; hun bijdrage aan het algemeen beleid is geëxpliciteerd.
• De opdrachten (of taakstellingen) aan de tactisch manager zijn SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden) geformuleerd.
• Motiveert betrokkenen om de opdrachten uit te voeren.
• Leidinggeven aan het overleg van zijn organisatieonderdeel.
• Situationeel leidinggeven aan managers en overige betrokkenen bij hun taak als leidinggevende.
• Zorg dragen voor een goede verdeling van de werkeenheden: de juiste competentieontwikkelingen en uitdagingen beleggen bij de juiste medewerkers.
• Het voeren van gesprekken met medewerkers in het kader van het vastgestelde HRM-beleid (zoals functionerings-, POP- en beoordelingsgesprekken)
• Beslissen binnen gestelde kaders van de organisatie over werving en selectie, benoeming, ontwikkeling, promotie en ontslag.
• Het creëren van randvoorwaarden voor de inzet van middelen (o.a. financiën, ict, huistvesting) voor het optimaal functioneren van de organisatie.
• Leren/reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie (2)
• Coachen (3)
• Kosten bewust (2)
• Zorgt ervoor dat de managers en overige betrokkenen een duidelijk beeld hebben van de verwachtingen van de manager veiligheid ten aanzien van hun functioneren.
• Draagt zorg voor individuele uitdaging en steun in ontwikkeling aan de managers en overige betrokkenen.
• Er is sprake van aantoonbare ontwikkeling van managers en overige betrokkenen passend bij de organisatiedoelen.
• De gesprekken uit de P-cyclus voldoen aan lokaal/regionaal gestelde eisen.
• Identificeren van relevante belangen en actoren binnen en buiten de brandweer.
• Het oprichten van, deelnemen aan en onderhouden van relevante netwerken.
• Vertalen van belangen en activiteiten van het netwerk naar belangen en activiteiten van de organisatie en vice versa.
• Leren/reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie (2)
• Netwerken (3)
• Maatschappelijk georiënteerd (2)
• Politiek bestuurlijk inzicht (2)
• Onderhoudt contacten die leiden tot verdieping of verscherping van input voor voorstellen voor brandweer.
• Verkrijgt medestanders voor voorstellen.
• Heeft een goed imago bij externe partijen op zowel het mono- als multidisciplinair terrein.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub n Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Manschap A |
---|---|
Beschrijving van de functie | De manschap A: 1. werkt samen met de leden van een bluseenheid; 2. heeft taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot de operationele uitvoering en ondersteuning in relatie tot brandbestrijding en hulpverlening, waaronder technische hulpverlening, ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen en waterongevallen; uitgangspunt hierbij is de basis-brandweerzorg; 3. voert opdrachten uit van de bevelvoerder en meldt bevindingen altijd aan hem. Indien omstandigheden dit vragen, wordt – onder verantwoordelijkheid van de bevelvoerder – op eigen initiatief gehandeld; 4. hanteert de standaardbepakking van de tankautospuit ten behoeve van brandbestrijding, hulpverlening, ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen en ondersteuning bij waterongevallen, eventueel aangevuld met benodigde middelen van andere voertuigen zoals het hulpverleningsvoertuig, redvoertuigen en de waterongevallen wagen. |
Voert werkzaamheden uit met betrekking tot de voorbereiding op de verkenning en inzet.
Verzamelt informatie over het incident ten behoeve van de inzet.
Voert werkzaamheden uit met betrekking tot de bestrijding van het incident en het redden van mens en/of dier.
Levert een bijdrage aan een juiste afwerking van het incident en neemt deel aan evaluatie- en nazorggesprekken.
De kerntaken worden uitgevoerd in vier te onderscheiden operationele taakgebieden:
• Brandbestrijding;
• Technische hulpverlening;
• Optreden bij incidenten met gevaarlijke stoffen;
• Ondersteunen bij waterongevallen.
Functie: Manschap A | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | ||||||||
Accuraat | Samenwerken | Stressbestendig | Probleem oplossen | Innoveren en creativiteit | Plannen, organiseren en coördineren | Leren en reflecteren | Daadkracht | Mondeling communiceren | Inleven | Flexibel | |
Voert uitrukwerkzaamheden uit | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||
Voert verkenningswerkzaamheden uit | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||
Voert inzetwerkzaamheden uit | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||
Voert nazorgwerkzaamheden uit | 1 | 1 | 1 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis (1) | Overdracht (2) | Expert (3) | |
Incidentbestrijding | x |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
De manschap A voert met de overige leden van de blusploeg en onder leiding van de bevelvoerder taken uit in het kader van het bestrijden van de brand in de ruimste zin van het woord. De manschap A maakt gebruik van de standaarduitrusting die hem ter beschikking staat.
• Selecteert de persoonlijke beschermingsmiddelen (afhankelijk van de situatie), maakt deze gebruiksgereed.
• Handelt volgens vaste procedures.
• Herkent gevaarsituaties en is in staat adequaat hiernaar te handelen.
• Communiceert zijn bevindingen met de bevelvoerder en de rest van de ploeg.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling Communiceren (1)
• Verkent op eventuele slachtoffers.
• Verkent uitbreidingskansen.
• Verkent de brandhaard.
• Herkent het stadium van de brand.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Innoveren en creativiteit (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Redt slachtoffers.
• Stelt het slachtoffer(s) veilig.
• Past levensreddende handelingen toe.
• Assisteert de chauffeur/pompbediener bij het verzorgen van de waterwinning.
• Bij open water/bassin/aanjaagverband.
• Bij open of gesloten geboorde put.
• Bij ondergrondse of bovengrondse brandkraan.
• Past het aflegsysteem toe.
• Bij hoge/lage druk water.
• Bij poeder en schuim.
• Voert (na)blussingswerkzaamheden uit.
• Past verschillende blustechnieken toe.
• Voert salvage werkzaamheden uit.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Innoveren en creativiteit (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Daadkracht (1)
• Flexibel (1)
• Maakt, samen met de chauffeur/pompbediener/technische dienst, het ingezette voertuig inzetgereed.
• Vervangt en vult de bepakkingmiddelen aan.
• Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.
• Neemt, na een traumatische ervaring, met de ploegleden deel aan een nazorggesprek.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Leren en reflecteren (1)
• Mondelinge communicatie (1)
• Inleven (1)
• De manschap kan opdrachten van de bevelvoerder interpreteren en relevante informatie helder aan de bevelvoerder/collega’s mededelen/terugkoppelen.
• De manschap kan volgens de voorgeschreven procedure communiceren.
• De manschap kan de (in)directe bij brand(bestrijding) toepasselijke gevaren herkennen voor: a. voor zichzelf, b. collega’s en andere hulpverleners, c. voor slachtoffers en d. omgeving.
• De manschap kan alle persoonlijke beschermingsmiddelen hanteren die hij1 voor zijn taak nodig heeft.
• De manschap kan de voor zijn taak toepasselijke materialen selecteren en toepassen.
• De manschap is in staat zodanig op te treden dat hij door zijn kennis en manier van handelen vermijdt dat slachtoffers, collega’s, andere hulpverleners en hijzelf in gevaar komen.
• De manschap is in staat samen te werken met zijn ploegmaat en met de complete bemensing van de tankautospuit.
• De manschap blijft kalm, objectief en effectief functioneren bij tijdsdruk, tegenslag, teleurstelling of tegenspel en kan omgaan met weerstanden van bijvoorbeeld omstanders.
De manschap A maakt deel uit van de hulpverleningsploeg en kan onder leiding van de bevelvoerder met de overige leden van de ploeg alle taken uitvoeren die in het kader van technische hulpverlening tot het basispakket van de manschap A horen.
• Selecteert de persoonlijke beschermingsmiddelen (afhankelijk van de situatie), trekt deze aan en controleert deze.
• Handelt volgens vaste procedures.
• Herkent gevaarssituaties en is in staat adequaat hiernaar te handelen.
• Communiceert zijn bevindingen met de bevelvoerder en de rest van de ploeg.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling Communiceren (1)
• Verkent de situatie.
• Verkent op eventuele slachtoffers.
• Verkent op uitbreidingskansen.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Innoveren en creativiteit (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling Communiceren (1)
• Zorgt dat er veilig gewerkt kan worden.
• Zet incidentlocatie af.
• Stelt het object veilig.
• Bewaakt de veiligheid van slachtoffers en hulpverleners.
• Redt slachtoffers.
• Stabiliseert het object.
• Zet het hulpverleningsmateriaal in.
• Stelt slachtoffer(s) gerust.
• Past de protocollen levensreddend handelen toe.
• Treedt op bij natuurincidenten.
• Bestrijdt de gevolgen van stormschade en/of wateroverlast.
• Werkt samen met de overige hulpverleningsdiensten.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Innoveren en creativiteit (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Daadkracht (1)
• Flexibel (1)
• Maakt, samen met de chauffeur/pompbediener/technische dienst, het ingezette voertuig inzetgereed.
• Vervangt en vult de bepakkingmiddelen aan.
• Neemt met de betrokkenen deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.
• Neemt, na een traumatische ervaring, met de ploegleden deel aan een nazorggesprek.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Leren en reflecteren (1)
• Mondelinge communicatie (1)
• Inleven (1)
• De manschap kan opdrachten van de bevelvoerder interpreteren en relevante informatie helder aan de bevelvoerder, collega’s, andere hulpverleners en betrokkenen mededelen/terugkoppelen
• De manschap kan volgens de voorgeschreven procedure communiceren.
• De manschap heeft voldoende (technisch) inzicht om de (in)directe gevaren, veroorzaakt door eigen handelen, materiaal, omgeving en het incident te herkennen.
• De manschap begrijpt de rolverdeling en taken van de andere hulpverleners/betrokkenen
• De manschap is in staat gegeven opdrachten snel en flexibel uit te voeren.
• De manschap kan alle persoonlijke beschermingsmiddelen hanteren die hij voor zijn taak nodig heeft.
• De manschap kan de voor zijn taak toepasselijke materialen selecteren en toepassen en weet wat de gevolgen van de werkzaamheden kunnen zijn.
• De manschap is in staat zodanig op te treden dat hij door zijn kennis en manier van handelen vermijdt dat hijzelf, slachtoffers, collega’s, andere hulpverleners en omgeving in gevaar komen.
• De manschap is in staat samen te werken met zijn ploegmaat en met de complete bemensing van de tankautospuit.
• De manschap blijft kalm, objectief en effectief functioneren bij tijdsdruk, tegenslag, teleurstelling of tegenspel en kan omgaan met weerstanden.
De manschap A voert met de overige leden van de blusploeg onder leiding van een bevelvoerder werkzaamheden uit in het kader van de ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen. Hij maakt daarbij gebruik van de standaarduitrusting die hem daarvoor ter beschikking staat.
• Selecteert de persoonlijke beschermingsmiddelen (afhankelijk van de situatie), trekt deze aan en controleert deze.
• Handelt volgens vaste procedures.
• Herkent gevaarsituaties en is in staat adequaat hiernaar te handelen.
• Communiceert zijn bevindingen met de bevelvoerder en de rest van de ploeg.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling Communiceren (1)
• Past de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen toe.
• Kan omgaan met meetapparatuur.
• Verzamelt gegevens om de stof(fen) te identificeren.
• Verkent op eventuele slachtoffers.
• Verkent op uitbreidingsmogelijkheden.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Innoveren en creativiteit (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Maakt het benodigde materiaal voor inzet gereed.
• Werkt met persoonlijke beschermingsmiddelen afhankelijk van de situatie.
• Neemt beperkende maatregelen m.b.t. het gevaar/verspreiding van gevaarlijke stoffen.
• Verricht een grijpredding in chemiepak.
• Richt het ontsmettingsveld in.
• Assisteert bij het ontsmetten: spoelt chemie/gaspakdragers af, stopt besmette kleding in container.
• Ruimt ontsmettingsveld c.q. -straat op.
• Voert het registratieonderdeel bij de inzet in chemie-/gaspak uit.
• Voert het registratieonderdeel van de ontsmettingsprocedure uit.
• Voert metingen uit.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Innoveren en creativiteit (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Daadkracht (1)
• Flexibel (1)
• Maakt, samen met de chauffeur/pompbediener/technische dienst, het ingezette voertuig inzetgereed.
• Vervangt en vult de bepakkingmiddelen aan.
• Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.
• Neemt, na een traumatische ervaring, met de ploegleden deel aan een nazorggesprek.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Leren en reflecteren (1)
• Mondelinge communicatie (1)
• Inleven (1)
• De manschap kan volgens de voorgeschreven procedure communiceren en een heldere omschrijving van de situatie aan de inzetleider/bevelvoerder/adviseur gevaarlijke stoffen geven; hij verstrekt de relevante informatie en doet dat helder.
• De manschap heeft voldoende (technisch) inzicht om de (in)directe gevaren te herkennen.
• De manschap kan zelfstandig de beslissing nemen om een veilige grijpredding uit te voeren.
• De manschap is in staat zodanig op te treden dat hij door zijn kennis en manier van handelen vermijdt dat hijzelf, slachtoffers, collega’s, andere hulpverleners en omgeving in gevaar komen.
• De manschap is in staat om samen te werken met zijn ploegmaat en met de complete bemensing van de tankautospuit.
• De manschap blijft kalm, objectief en effectief functioneren bij tijdsdruk, tegenslag, teleurstelling of tegenspel en kan omgaan met weerstanden (bijvoorbeeld van omstanders).
• De manschap kan alle persoonlijke beschermingsmiddelen hanteren die hij voor zijn taak nodig heeft.
• De manschap kan de voor zijn taak toepasselijke materialen selecteren en op de juiste wijze toepassen en weet wat de gevolgen daarvan kunnen zijn.
• De manschap kan een ontsmettingveld inrichten.
• De manschap maakt een juiste inschatting van de grootte van de lekkage.
De manschap A voert met de overige leden van de blusploeg onder leiding van de bevelvoerder voorbereidende werkzaamheden uit voor de inzet van een duikteam.
• Selecteert de persoonlijke beschermingsmiddelen (afhankelijk van de situatie), trekt deze aan en controleert deze.
• Handelt volgens vaste procedures.
• Herkent gevaarlijke situaties en is in staat adequaat hiernaar te handelen.
• Communiceert zijn bevindingen met de bevelvoerder en de rest van de ploeg.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling Communiceren (1)
• Traceert het voertuig/slachtoffer aan de hand van sporen en met behulp van omstanders.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Innoveren en creativiteit (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling Communiceren (1)
• Maakt incidentlocatie gereed voor de inzet van de duikploeg.
• Gebruikt afzetmiddelen.
• Plaatst ladder voor te water gaan.
• Zorgt eventueel voor verlichting.
• Plaatst duikvlaggen.
• Redt slachtoffers.
• Helpt slachtoffers de kant op (grijpredding)
• Helpt duikploegleden bij het op de kant brengen van slachtoffers.
• Past de protocollen levensreddend handelen toe.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Innoveren en creativiteit (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Daadkracht (1)
• Flexibel (1)
• Maakt, samen met de chauffeur/pompbediener/technische dienst, het ingezette voertuig inzetgereed.
• Vervangt en vult de bepakkingmiddelen aan.
• Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.
• Neemt, na een traumatische ervaring, met de ploegleden deel aan een nazorggesprek.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Leren en reflecteren (1)
• Mondelinge communicatie (1)
• Inleven (1)
• De manschap kan opdrachten van de bevelvoerder interpreteren en relevante informatie helder aan de bevelvoerder, collega’s, andere hulpverleners en betrokkenen mededelen/terugkoppelen.
• De manschap kan volgens de juiste procedure communiceren.
• De manschap heeft voldoende (technisch) inzicht om de (in)directe gevaren te herkennen.
• De manschap kan alle persoonlijke beschermingsmiddelen hanteren die hij voor zijn taak nodig heeft.
• De manschap is in staat zodanig op te treden dat hij door zijn kennis en manier van handelen vermijdt dat hijzelf, slachtoffers, collega’s, andere hulpverleners en omgeving in gevaar komen.
• De manschap is in staat samen te werken met zijn ploegmaat en met de complete bemensing van de tankautospuit.
• De manschap blijft kalm, objectief en effectief functioneren bij tijdsdruk, tegenslag, teleurstelling of tegenspel en kan omgaan met weerstanden (bijvoorbeeld van omstanders).
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub o Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Manschap B |
---|---|
Beschrijving van de functie | De functie van Manschap B brengt verschillende verantwoordelijkheden met zich mee. De Manschap B: 1. werkt tijdens uitrukwerkzaamheden onder leiding van een bevelvoerder; 2. geeft voorlichting; 3. geeft onder bevel van een bevelvoerder leiding aan de bemanning (waar hij1 deel van uitmaakt) van specifieke voertuigen; 4. kan onder supervisie van een bevelvoerder taakstellende werkzaamheden uitvoeren. |
De taken behorende tot de functie van Manschap A, de competenties die vereist zijn om deze taken te vervullen, evenals het daarvoor vereiste competentieniveau, maken deel uit van de hier beschreven functie. | |
Voor de kerntaak ‘Leidinggeven aan specifieke werkzaamheden’ en dan met name voor het onderdeel specifieke voertuigen, geldt als eis voor het optreden als zodanig ook het certificaat voor het specifieke voertuig als voertuigbediener. |
De manschap B geeft algemene voorlichting over de werkzaamheden van de brandweer aan specifieke doelgroepen.
De manschap B stuurt onder supervisie van een bevelvoerder een klein team aan bij het uitvoeren van specifieke werkzaamheden. Bij niet spoedeisende hulpverlening en dienstverlening treedt hij zelfstandig op.
Functie: manschap B | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | ||||||
resultaat gericht | oordelen | innoveren/creativiteit | daadkracht | flexibel | inleven | mondeling communiceren | onafhankelijk | |
Geven van voorlichting | 1 | 1 | ||||||
Leidinggeven aan specifieke werkzaamheden | 1 | 1 | 1 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis (1) | Overdracht (2) | Expert (3) | |
Incidentbestrijding | x |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Geeft algemene voorlichting over de werkzaamheden van de brandweer:
– aan specifieke doelgroepen;
– tijdens open dagen.
• Koppelt vragen terug en geeft opmerkingen door aan de organisatie waaraan voorlichting is gegeven
• Innoveren/creativiteit (1)
• Flexibel (1)
• De informatie die de Manschap B tijdens de voorlichting geeft is doel- en doelgroepgericht: hij kan zich aanpassen aan het niveau en de interesse van de groep.
• De informatie moet voldoen aan de voorwaarden van een goede presentatie.
• Treft een gedegen voorbereiding.
• Is representatief als vertegenwoordiger van de organisatie.
• Komt betrouwbaar en vakkundig over.
• Weet waar hij de informatie kan halen.
• Weet politiek- en bestuurlijk en organisatie gevoelige zaken te herkennen en op de juiste wijze door te spelen.
• Stuurt onder supervisie van een bevelvoerder, een klein team (waarvan hij zelf deel uitmaakt) aan bij het uitvoeren van specifieke werkzaamheden met een spoedeisend karakter.
• Treedt zelfstandig op bij niet spoedeisende hulpverlening.
• Levert input voor de incidentrapportage of doet dit zelfstandig.
• Treedt zelfstandig op bij dienstverlening.
• Daadkracht (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Onafhankelijk (1)
• Kan partieel leiding geven.
• Beoordeelt de situatie en past daarop zijn maatregelen aan.
• Kan technisch de situatie analyseren.
• Past de juiste schadebeperkende maatregelen toe.
• Heeft aandacht voor milieu en omgeving.
• Heeft aandacht voor de veiligheid van eigen personeel en anderen.
• Bewaakt de fysieke inzetbelasting van zijn team.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub p Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Medewerker brandpreventie |
---|---|
Beschrijving van de functie | De functie Medewerker brandpreventie brengt verschillende verantwoordelijkheden met zich mee. De medewerker brandpreventie: 1. maakt, samen met de specialist brandpreventie en de controleur brandpreventie, onderdeel uit van het cluster brandpreventie. Hierin fungeert de specialist brandpreventie als klankbord; 2. beoordeelt en adviseert op het gebied van brandpreventieve voorzieningen; 3. houdt zich bezig met werkzaamheden op het gebied van toezicht en handhaving; 4. geeft voorlichting en adviseert op het gebied van brandpreventie; 5. signaleert preparatieve en repressieve aandachtspunten. |
Kern van de functie is behandeling van standaard vraagstukken. |
De medewerker brandpreventie adviseert bij standaard bouwvergunningen en niet-complexe milieuvergunningen en meldingen. Daarnaast behandelt hij vergunningen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en Brandbeveiligingsverordening (BBV) in het kader van brandveilig gebruik. Adviseren bij en behandelen van gebruiksmeldingen en gebruiksvergunningen op basis van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken behoren ook tot de werkzaamheden.
De medewerker brandpreventie voert (integrale brandveiligheids-) inspecties uit en rapporteert hierover.
De medewerker brandpreventie onderhoudt contacten met alle partners die van belang zijn voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden.
De medewerker brandpreventie geeft voorlichting over zijn werkzaamheden aan diverse doelgroepen, zorgt voor informatieoverdracht aan de repressieve dienst en werkt mee aan voorlichtingscampagnes.
Functie: medewerker brandpreventie | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | |||||
analyseren | oordelen | accuraat | flexibel | mondeling communiceren | onafhankelijk | samenwerken | |
Adviseren bij standaard en eenvoudige plantoetsing | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||
Uitvoeren van inspecties brandpreventie | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |
Onderhouden van netwerken en relevante in- en externe contacten | 1 | ||||||
Geven van voorlichting over brandpreventie | 1 |
Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de medewerker brandpreventie vastgesteld.
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Neemt deel aan vooroverleg met internen (collega’s) en externen (o.a. afdeling Bouwtoezicht, afdeling Milieu en aanvrager c.q. diens gemachtigde).
• Toetst het onderdeel brandveiligheid van de aanvraag op ontvankelijkheid.
• Toetst standaardvergunningen (waarbij geen gelijkwaardigheid is toegepast) en stelt (bij milieuvergunningen en meldingen) indien nodig aanvullende eisen en/of voorwaarden op met betrekking tot:
• - bouwkundige voorzieningen;
• - installatietechnische voorzieningen (goedkeuring Programma van Eisen (PvE) e.d. (ook voor bouwplantoetsing)).
• Stelt een schriftelijk advies op voor de vergunning verlenende afdelingen.
• Neemt deel aan vooroverleg met internen (collega’s) en externen (o.a. afdeling Bouwtoezicht, afdeling Milieu en aanvrager c.q. diens gemachtigde).
• Beoordeelt het onderdeel brandveiligheid van de aanvraag op ontvankelijkheid.
• Beoordeelt de aanvraag inhoudelijk en stelt indien nodig aanvullende eisen en voorwaarden op.
• Toetst het object aan de hand van tekeningen, eventueel ter plaatse.
• Stelt een schriftelijk advies op voor de vergunning verlenende afdelingen.
• Neemt indien nodig deel aan vooroverleg met internen (collega’s) en externen (o.a. afdeling Bouwtoezicht, afdeling Milieu en aanvrager c.q. diens gemachtigde).
• Beoordeelt de melding of de aanvraag gebruiksvergunning en stelt eventueel nadere voorwaarden.
• Beoordeelt de organisatorische voorzieningen (bijv. ontruimingsplan).
• Toetst het object aan de hand van tekeningen, eventueel ter plaatse.
• Stelt een schriftelijk advies op voor de vergunning verlenende afdelingen.
• Analyseren (1)
• Oordelen (1)
• Accuraat (1)
• Onafhankelijk (1)
• Samenwerken (1)
• Past de regelgeving en de achtergronden correct toe.
• Is in staat om tijdig een helder, compleet en inhoudelijk goed schriftelijk advies voor de milieuvergunning of voor de bouwaanvraag op te stellen. Inhoudelijke kwaliteit wil zeggen dat het advies:
– voldoet aan de regelgeving en achtergronden hiervan;
– (t.a.v. de milieuvergunning) handhaafbaar is;
– realistisch is.
• Heeft overtuigingskracht d.w.z. dat hij zijn advies krachtig naar voren kan brengen zodat anderen ervoor gewonnen worden.
• Weegt de belangen van betrokkenen.
• Bereikt de doelen van het (voor)overleg: voor de andere partij is duidelijk wat er van hem verwacht wordt en wat hij terug kan verwachten.
• Kan tekeningen lezen.
• Heeft basiskennis op het gebied van installatietechniek.
• Heeft een professionele beroepshouding.
• Neemt dossier door, en vult het aan waar nodig.
• Voert op locatie een (integrale brandveiligheids-)inspectie uit (aan de hand van een checklist): tijdens de bouw, periodiek tijdens het gebruik en n.a.v. klachten.
• Geeft bij een inspectie, in samenwerking met andere inspectie-instellingen, op onderdelen een (schriftelijk) oordeel aan de vergunningverlener.
• Neemt passende maatregelen bij direct levensbedreigende situaties.
• Stelt inspectie-/controlerapport op voor de eigen organisatie (dossiervorming).
• Voert (zo nodig) herinspectie uit.
• Signaleert repressieve aandachtspunten en communiceert deze met de betreffende afdeling.
• Analyseren (1)
• Oordelen (1)
• Accuraat (1)
• Flexibel (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Onafhankelijk (1)
• Is in staat om tijdig een helder, compleet en inhoudelijk goed inspectierapport op te stellen. Inhoudelijke kwaliteit wil zeggen dat duidelijk is:
– wat geïnspecteerd is en met welk doel;
– welke criteria daarbij gehanteerd zijn;
– wat de bevindingen zijn;
– welke eventuele vervolgactiviteiten voortvloeien uit de bevindingen.
• Is in staat om te bepalen of repressief (veilig) optreden mogelijk is.
• Houdt rekening met het gedrag van constructies en materialen bij brand.
• Voert de inspectie correct uit: de inspectielijst is volledig en afgewerkt.
• Gaat respectvol om met gebruikers van het te inspecteren object.
• Heeft overtuigingskracht in woord en geschrift.
• Is zowel mondeling als schriftelijk communicatief vaardig.
• Heeft een professionele beroepshouding.
• Draagt informatie over aan collega’s van o.a. de afdelingen Proactie, Preparatie en Repressie en de gemeentelijke afdelingen.
• Beoordeelt preventieve informatie op aanvalsplannen en bereikbaarheidskaarten.
• Onderhoudt contacten met private relaties en publieke (vergunnings-) partners.
• Neemt deel aan overlegvormen binnen de eigen organisatie.
• Neemt deel aan project- en werkgroepen.
• Samenwerken (1)
• Gebruikt zijn netwerk op het moment dat hij het nodig heeft.
• Weet waar en bij wie hij welke kennis kan halen.
• Heeft basiskennis van die preparatieve en repressieve activiteiten van de brandweer, die van belang zijn voor zijn vakgebied.
• Heeft een professionele beroepshouding.
• Geeft voorlichting m.b.t. brandveiligheidsaspecten:
– aan klanten over vergunningen en ontruimingsplannen;
– aan betrokkenen na een incident;
– aan doelgroepen (zorginstellingen, horeca, scholen etc.);
– aan (in)directe collega’s binnen de brandweer.
• Heeft informatieoverdracht over brandpreventieve zaken t.b.v. de repressieve dienst.
• Werkt mee aan voorlichtingscampagnes.
• Mondeling communiceren (1)
• Is in staat informatie te geven die doel- en doelgroepgericht is.
• Is in staat de informatie over te dragen overeenkomstig de voorwaarde van een goede presentatie.
• Heeft het analytisch vermogen om tot een keuze te komen.
• Heeft een professionele beroepshouding.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub q Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Medewerker operationele voorbereiding |
---|---|
Beschrijving van de functie | De medewerker operationele voorbereiding werkt op een afdeling die zich bezighoudt met preparatie en voert daar (mono- en multidisciplinaire) werkzaamheden uit die nodig zijn om de repressieve dienst en de multidisciplinaire voorzieningen zo effectief en efficiënt mogelijk te laten functioneren. Afhankelijk van de invulling van de functie binnen het korps voert de medewerker operationele voorbereiding werkzaamheden op een of meer van de volgende gebieden uit: • planvorming; • materieelbeheer (onderhoud, vervanging en verbetering); • opleiden en oefenen. |
De medewerker operationele voorbereiding draagt er zorg voor dat de benodigde middelen op het juiste moment op de juiste plaats zijn zodat de repressieve taak goed uitgevoerd kan worden.
De medewerker operationele voorbereiding draagt zorg voor de controle van bluswatervoorzieningen (o.a. brandkranen), zoekt en verstrekt informatie aan de repressieve dienst over actuele wijzigingen in de infrastructuur in het verzorgingsgebied (bijvoorbeeld in de vorm van bereikbaarheid- en aanvalskaarten) en zoekt en verstrekt informatie aan de repressieve dienst over objecten, zoals de bereikbaarheid van veiligheidsvoorzieningen in objecten.
De medewerker operationele voorbereiding zorgt voor onderhoud van materieel en materiaal. Hij1 adviseert zijn leidinggevende over nieuw aan te schaffen materieel en materiaal en geeft input voor beleid op het gebied van materieelbeheer. Hij verzorgt instructie over het gebruik van materieel en materiaal.
Functie: Medewerker operationele voorbereiding | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | ||||
Innoveren/creativiteit | Problemen oplossen | Plannen, organiseren en coördineren | Flexibel | Daadkracht | Mondeling communiceren | |
Verlenen van logistieke | ||||||
ondersteuning | 1 | 1 | 1 | |||
Leveren van informatie voor de operationele dienst | 1 | 1 | 1 | |||
Uitvoeren van taken op het gebied van onderhoud en aanschaf | 1 | 1 | 1 | 1 |
Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de medewerker operationele voorbereiding vastgesteld.
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Stelt een logistiek verzorgingsplan op voor langdurig en grootschalig brandweeroptreden.
• Draagt er zorg voor dat de benodigde middelen op het juiste moment op de juiste plaats zijn zodat de repressieve taak goed uitgevoerd kan worden.
• Zorgt dat de voorraden ten behoeve van de repressieve dienst op orde zijn.
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Flexibel (1)
• Daadkracht (1)
• Kan planmatig en projectmatig werken.
• Is in staat om flexibel te handelen en in te spelen op onmiddellijke behoeften.
• Is in staat om er voor te zorgen dat de voorraden van de repressieve dienst op orde zijn.
• Heeft kennis van de activiteiten van de brandweer die van belang zijn voor de logistieke ondersteuning van de repressieve dienst.
• Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.
• Kent het netwerk van interne en externe partners.
• Heeft kennis van de brandweerorganisatie en de multidisciplinaire partners.
• Draagt zorg voor de controle van bluswatervoorzieningen (o.a. brandkranen).
• Zoekt en verstrekt informatie aan de repressieve dienst over actuele wijzigingen in de infrastructuur in het verzorgingsgebied (bijvoorbeeld in de vorm van bereikbaarheid- en aanvalskaarten).
• Zoekt en verstrekt informatie aan de repressieve dienst over objecten, zoals de bereikbaarheid van veiligheidsvoorzieningen in objecten.
• Innoveren/creativiteit (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Is in staat om de informatie te verzamelen die nodig is om de repressieve taak uit te voeren.
• Kan op accurate wijze deze informatie verspreiden.
• Is in staat om in samenwerking met de repressieve dienst plannen, procedures en instructies te ontwikkelen, te implementeren en te evalueren.
• Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.
• Beschikt over overtuigingskracht.
• Kan planmatig werken.
• Is in staat om flexibel te handelen.
• Heeft kennis van de activiteiten van de brandweer die van belang zijn voor de repressieve dienst.
• Heeft kennis van relevante ontwikkelingen in het verzorgingsgebied.
• Is bekend met het netwerk van interne en externe partners.
• Heeft kennis van de brandweerorganisatie en de multidisciplinaire partners.
• Draagt zorg voor onderhoud van materieel en materiaal.
• Adviseert aan zijn leidinggevende over nieuw aan te schaffen materieel en materiaal.
• Adviseert aan zijn leidinggevende over het beleid op het gebied van materieel beheer.
• Draagt zorg voor gebruiksinstructie ten aanzien van materieel en materiaal.
• Innoveren/creativiteit (1)
• Problemen oplossen (1)
• Flexibel (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Beschikt over relevante technische kennis en kan deze zonodig toepassen.
• Is in staat om te bepalen aan welke eisen nieuw aan te schaffen materieel of materiaal moet voldoen.
• Is op de hoogte van relevante ontwikkelingen en eisen op het gebied van arbeidsveiligheid.
• Is op de hoogte van de relevante ontwikkelingen binnen het vakgebied t.a.v. materieel, materiaal en onderhoud.
• Kan op een accurate wijze de gebruikersinformatie overdragen.
• Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.
• Kan planmatig en projectmatig werken.
• Is in staat om flexibel te handelen.
• Heeft kennis van de organisatie en activiteiten van de brandweer.
• Heeft kennis van relevante ontwikkelingen in het verzorgingsgebied.
• Is bekend met het netwerk van interne en externe partners.
• In staat om te gaan met tegenstrijdige belangen.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub r Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Medewerker opleiden en oefenen |
---|---|
Beschrijving van de functie | De medewerker opleiden en oefenen is werkzaam op een afdeling die zich bezig houdt met voorbereiding. Hij draagt bij aan het opstellen, beheren en uitvoeren van het regionaal en/of gemeentelijk opleidings- en oefenbeleidsplan, zowel multi- als monodisciplinair. De medewerker opleiden en oefenen voert werkzaamheden uit op volgende gebieden: • Het mede ontwikkelen van opleidings- en oefenbeleid en -trajecten (incl. bijscholing). • Het organiseren van (grootschalige) opleidings- en oefentrajecten. • De kwaliteitsbewaking van opleidings- en oefentrajecten. |
Afhankelijk van de invulling van de functie binnen het korps, het district of de regio verricht de medewerker opleiden en oefenen werkzaamheden op een of meer van deze gebieden. Dat betekent dat niet alle werkzaamheden bij de kerntaken uit dit kwalificatieprofiel van toepassing hoeven te zijn. | |
De functie maakt deel uit van het cluster opleiden en oefenen (samen met de specialist opleiden en oefenen, de oefencoördinator, de docent en de instructeur). De medewerker opleiden en oefenen rapporteert aan de specialist opleiden en oefenen of aan het hoofd opleiden en oefenen. |
De medewerker opleiden en oefenen levert een inhoudelijke bijdrage aan het opstellen van het (meerjaren)beleid op het gebied van opleiden en oefenen en het regionaal of gemeentelijk jaarplan voor opleiden en oefenen. Hij draagt voor zijn eigen bijdrage zorg voor de afstemming van het meerjarenbeleid met opleidings- en oefenplannen van andere diensten en de behoefte van de werkomgeving (de eigen organisatie en die van de partners).
De medewerker opleiden en oefenen vertaalt het vastgestelde beleid in (regionale) opleidings- en oefentrajecten en draagt in overleg met het regionaal opleidingsinstituut en het regionaal oefenbureau zorg voor de uitvoering ervan.
De medewerker opleiden en oefenen bewaakt de kwaliteit van de uitvoering van de opleidings- en oefentrajecten. Hij verzamelt evaluatiegegevens en vertaalt deze naar voorstellen voor mogelijke aanpassingen van beleid. De medewerker opleiden en oefenen is verantwoordelijk voor de registratie van relevante opleidings- en oefengegevens dan wel de organisatie daarvan.
Functie: medewerker opleiden en oefenen | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | |||||
Leren en reflecteren | Plannen, organiseren en coördineren | Resultaatgericht | Flexibel | Daadkracht | Mondeling communiceren | Samenwerken | |
Bijdragen aan beleidsontwikkeling | 1 | 1 | 1 | 1 | |||
Coördineert de uitvoering van beleid | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 |
Kwaliteitsbewaking | 1 | 1 | 1 | 1 |
Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de medewerker opleiden en oefenen vastgesteld.
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
De medewerker opleiden en oefenen:
• Levert een inhoudelijke bijdrage aan het opstellen van regionaal en/of gemeentelijk beleid voor opleiden en oefenen en maakt daarbij gebruik van regionale en landelijke richtlijnen.
• Stelt op basis van evaluaties verbetervoorstellen op en draagt bij aan de vertaling naar en implementatie van nieuw beleid aangaande de inhoud en organisatie van toekomstige opleidings- en oefenactiviteiten.
• Stemt samen met betrokkenen het (concept) meerjarig opleidings- en oefenbeleid af op vergelijkbare opleidings- en oefenplannen van andere diensten en op de behoefte van de werkomgeving (de eigen organisatie en die van de partners).
• Inventariseert de bestaande en toekomstige vraag van de eigen organisatie en die van de partners op het gebied van opleiden en oefenen.
• Zorgt voor een structuur om het opleidings- en oefenbeleid te implementeren.
• Adviseert de specialist opleiden en oefenen.
• Leren en reflecteren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Samenwerken (1)
• Heeft kennis en kunde van de personen, functies, netwerken, overlegstructuren en processen in de eigen organisatie en die van de partners.
• Is in staat om beleidsinformatie aan te leveren die onderbouwd, relevant en duidelijk is.
• Is in staat om verbetervoorstellen te vertalen naar de praktijk.
• Heeft kennis van regionale en landelijke richtlijnen op het gebied van opleiden en oefenen.
• Is in staat om de behoefte aan opleiden en oefenen te inventariseren.
• Is een volwaardig (inhoudelijk) gesprekspartner voor alle betrokkenen o.a. doordat hij zich kan inleven in de belangen van deze betrokkenen.
De medewerker opleiden en oefenen:
• Stelt samen met andere betrokkenen het opleidings- en oefenjaarplan op.
• Ontwikkelt en organiseert samen met andere betrokkenen opleidings- en oefentrajecten.
• Vervult een rol bij de uitvoering van opleidings- en oefentrajecten in zowel mono- als multidisciplinaire contexten.
• Coördineert de inzet van de functionarissen die betrokken zijn bij opleidings- en oefentrajecten.
• Communiceert het opleidings- en oefentraject naar alle direct bij opleiden en/of oefenen betrokken functionarissen.
• Regelt opleidings- en oefenfaciliteiten.
• Stelt zonodig een begroting op voor een kleinschalige opleiding of oefening.
• Draagt zorg voor de registratie van opleidingen en/of oefeningen of de organisatie daarvan.
• Organiseert (tussentijdse) toetsen, examens en beoordelingsmomenten.
• Leren en reflecteren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Resultaatgericht (1)
• Flexibel (1)
• Daadkracht (1)
• Mondelinge communicatie (1)
• Samenwerken (2)
• Kan een jaarplan opstellen volgens regionale richtlijnen.
• Kan in mono- en multidisciplinair verband (een bij-)scholing en/of oefening organiseren.
• Heeft kennis van de personen, functies, netwerken, overlegstructuren en processen in het werkgebied (de eigen organisatie en die van de partners).
• Is in staat om een begroting voor kleinschalige opleidingen of oefeningen op te stellen.
• Is in staat om opleidingen en oefeningen te registreren en deze registraties te raadplegen.
• Heeft kennis van de relevante reglementen en richtlijnen voor opleiden, examineren en oefenen.
• Monitort de kwaliteit van de uitvoering van een mono- of multidisciplinaire opleiding of oefening.
• Ontwikkelt en organiseert samen met andere betrokkenen het evaluatietraject voor een mono- of multidisciplinaire opleiding of oefening.
• Verzamelt en verwerkt relevante (evaluatie)gegevens en maakt daarbij gebruik van de beschikbare middelen.
• Rapporteert de resultaten van de evaluatie.
• Vertaalt evaluatiegegevens naar verbetervoorstellen voor het beleid en/of de uitvoering.
• Leren en reflecteren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Daadkracht (1)
• Samenwerken (1)
• Kan, zowel in een mono- als multidisciplinaire context, de kwaliteit van een (bij)scholing- en/of oefentraject bewaken.
• Is in staat een mondelinge of schriftelijke evaluatie (mede) te ontwikkelen en uit te voeren.
• Kan het belang van evalueren omschrijven.
• Is in staat om (evaluatie)gegevens te verzamelen en te verwerken.
• Is in staat om de uitkomsten van een evaluatie te analyseren en te verwerken in een rapportage.
• Is in staat om de evaluatiegegevens te vertalen naar concrete verbetervoorstellen voor beleid en/of uitvoering.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub s Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Meetplanleider (MPL) |
---|---|
Beschrijving van de functie | Evenals de Adviseur Gevaarlijke Stoffen (AGS) is de MPL een specialist op het gebied van gevaarlijke stoffen. De MPL wordt ingezet in het effectgebied als dit volgens de ‘inzetprocedure gevaarlijke stoffen’ of andere relevante procedures gewenst is. Meestal wordt de MPL ingezet vanaf GRIP2 of wanneer de leidinggevende om zijn inzet verzoekt. |
De MPL zorgt voor het aansturen en coördineren van de meetploegen die in het effectgebied metingen moeten verrichten. Hij1 interpreteert en analyseert de aan hem doorgegeven waarnemings- en meetresultaten. Aan de hand van gegevens uit het incident is de MPL in staat om een inschatting te maken van de grootte van het effectgebied en de daarbij horende risico’s voor de bevolking in dat effectgebied. Op grond van zijn bevindingen adviseert hij het hoofd stafsectie brandweer en de AGS over de te nemen noodzakelijke maatregelen. | |
De MPL werkt nauw samen met de AGS voor wat betreft informatie-uitwisseling. Als hulpmiddelen maakt de MPL gebruik van naslagwerken, mallen, plotgegevens en OGS-software. De MPL treedt op als backoffice ten behoeve van de AGS. Bij meer complexe incidenten zal een (tweede) AGS optreden als adviseur van het OT en/of als intermediair tussen lokaal commando, externe deskundigheid en bestuur voor informatie gerelateerd aan gevaarlijke stoffen. |
Op basis van de gegevens die de MPL van de AGS en de meetploegen krijgt, analyseert en beoordeelt de MPL de mogelijke gevolgen van een incident voor de omgeving. Analytisch vermogen is hierbij van belang.
Op basis van de beschikbare gegevens vormt de MPL adviezen over de maatregelen in het effectgebied. Hierbij houdt hij rekening met mogelijke ontwikkelingen van het incident, de operationele mogelijkheden en houdt hij rekening met de multidisciplinaire belangen van betrokkenen. Dit doet hij in nauwe samenwerking met de GAGS.
Onder turbulente omstandigheden verifieert de MPL de inschatting van het effectgebied door het leiden van de meetplanorganisatie. De MPL brengt een gefundeerd en toepasbaar advies uit op basis van kerntaak 1 en 2. Flexibiliteit, werken onder tijdsdruk, omgaan met keuzes en dilemma’s, rekening houden met betrokken partijen en afstemming met de AGS spelen een belangrijke rol. Communicatie en informatie zijn hierbij van groot belang.
Functie: meetplanleider | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | ||||||
Analyseren | Plannen, organiseren en coördineren | Accuraat | Oordelen | Daadkracht | Inleven | Communiceren | Samenwerken | |
Analyseren en beoordelen van effecten van incidenten | 2 | 3 | 3 | 3 | 3 | 2 | 3 | |
Vormen van advies | 2 | 2 | ||||||
Optreden als MPL bij incidenten met gevaarlijke stoffen | 2 | 3 | 2 | 3 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Risico’s en Veiligheid | * | ||
Incidentbestrijding | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt
Op basis van de gegevens die de MPL van de AGS en de meetploegen krijgt, analyseert en beoordeelt de MPL de mogelijke gevolgen van een incident voor de omgeving. Analytisch vermogen is hierbij van belang.
Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Verzamelt informatie bij verschillende bronnen:
○ over incident: bij meldkamer/alarmcentrale en AGS
○ actief raadplegen (externe) informatiebronnen
○ volgen incidentontwikkeling (incl. bestrijding).
• Stelt, aan de hand van de gegevens over het incident, een meet- en of verkenningsstrategie op.
• Maakt een analyse van de:
○ grootte van het effectgebied
○ de indeling in hot-warm-cold zone
○ mogelijke risico’s voor de bevolking in het effectgebied op basis van interventiewaarden in samenwerking met de GAGS
○ de noodzaak om meetploegen in te zetten
○ acute noodzaak voor alarmering van de bevolking op basis van eerste informatie.
• Interpreteert meet- en verkennings gegevens en trekt hieruit conclusies over:
○ de verspreiding van gevaarlijke stoffen
○ het al dan niet bijstellen van de indeling in hot-warm-cold zone
○ de noodzaak van het treffen van maatregelen voor de bevolking in de hot-warm-cold zone.
• Denkt vooruit in het incident, houdt rekening met scenario-ontwikkeling en het tijdspad.
Vraagt indien nodig een second opinion aan.
• Analyseren (2)
• Accuraat (3)
• Oordelen (3)
• Daadkracht (3)
• Inleven (3)
• Communiceren (2)
• Samenwerken (3)
• Eigen tempo aansluiten op tempo incident, vooruit denken in incident, proactief.
• Kwaliteit/relevantie van de wijze van analyse.
• Kunnen analyseren van meetresultaten
• Kunnen en durven bijstellen van de meetstrategie en het advies.
• Analytisch vermogen op afstand.
Op basis van de beschikbare gegevens vormt de MPL adviezen over de maatregelen in het effectgebied. Hierbij houdt hij rekening met mogelijke ontwikkelingen van het incident, de operationele mogelijkheden en houdt hij rekening met de multidisciplinaire belangen van betrokkenen. Dit doet hij in nauwe samenwerking met de AGS.
Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Vormt een advies over:
○ de mogelijke concentratiecontouren voor de verschillende interventiewaarden en de vertaling daarvan in de hot-warm-cold zone
○ te nemen maatregelen ten bate van de bescherming van hulpverleners (multidisciplinair) en de bevolking gerelateerd aan de hot-warm-cold zone
○ te nemen maatregelen ter beperking van schade in het effectgebied
○ gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen in het effectgebied
○ waarschuwen/alarmeren van de omgeving bij acuut gezondheidsgevaar (bij concentraties > LBW/AGW)
○ andere, voor de bestrijding van het incident noodzakelijke, informatie.
• Vertaalt zijn bevindingen naar een gemotiveerd advies in de vorm van een plot met voorgestelde maatregelen voor het hoofd stafsectie brandweer en de (tweede) AGS.
Stelt, bijvoorbeeld op basis van ontwikkelingen of second opion, het advies bij.
• Analyseren (2)
• Communiceren (2)
• Structureren, prioriteiten stellen.
• Adviezen zijn inhoudelijk correct en overzichtelijk.
• Adviezen zijn geloofwaardig (op maat/proportionaliteit), kort en krachtig en passend bij het tijdspad van het incident.
Onder turbulente omstandigheden verifieert de MPL de inschatting van het effectgebied door het leiden van de meetplanorganisatie. De MPL brengt een gefundeerd en toepasbaar advies uit op basis van kerntaak 1 en 2. Flexibiliteit, werken onder tijdsdruk, omgaan met keuzes en dilemma’s, rekening houden met betrokken partijen en afstemming met de AGS spelen een belangrijke rol. Communicatie en informatie zijn hierbij van groot belang.
Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Bij acute noodzaak voor alarmering van de bevolking op basis van eerste informatie:
○ informeert de verantwoordelijk functionaris voor het activeren van de procedure voor het waarschuwen van de bevolking
○ bepaalt en controleert de geactiveerde sirenes
○ controleert of bijbehorende procedures, zoals voorlichting en opschaling, uitgevoerd worden.
• Geeft uitvoering aan de meetstrategie en stemt deze af met de AGS; stelt deze zonodig bij op basis van meetresultaten.
• Stuurt meetploegen aan:
○ bepaalt locatie meetpunten
○ bepaalt de meetmethode
○ bepaalt het noodzakelijke beschermingsniveau van de meetploegen
○ geeft duidelijke opdrachten aan de meetploegen.
• Werkt samen met:
○ AGS (in brongebied of adviseur OT, second opinion)
○ centralist (informatie en aansturen meetploegen)
○ hoofd stafsectie brandweer
○ andere hulpdiensten.
• Volgt het incident- en bestrijdingsverloop ten behoeve van kerntaak 1.
Informeert en draagt advies voortvloeiend uit kerntaak 2 over aan hoofd stafsectie brandweer en AGS.
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Accuraat (3)
• Communiceren (2)
• Samenwerken (3)
• Eigen tempo aansluiten op tempo incident, vooruit denken in incident, proactief.
• Effectief blijven functioneren onder turbulente omstandigheden en grote druk.
• Op een daadkrachtige en veilige wijze aansturing geven aan meetploegen.
• Werkwijze en advies motiveren (met vakinhoudelijke argumenten) en uitleggen, uitvoerbaarheid bespreken, communiceren en informeren.
• Gevraagd en ongevraagd adviseren.
• Daadkrachtig en zelfverzekerd maar flexibel.
• Rekening houden met betrokken partijen, met oog voor de verschillende belangen (ook multidisciplinair).
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub t Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Oefencoördinator |
---|---|
Beschrijving van de functie | De oefencoördinator: 1. maakt deel uit van het vakgebied opleiden en oefenen en werkt samen met de Specialist opleiden en oefenen, de medewerker opleiden en oefenen, de instructeur en de oefenleider; 2. opereert hoofdzakelijk monodisciplinair; 3. implementeert het oefenbeleid door het te vertalen in een oefenprogramma; 4. is verantwoordelijk voor de uitvoering van het oefenprogramma; 5. evalueert de oefeningen en bewaakt de oefenkwaliteit. |
De oefencoördinator levert een bijdrage aan de beleidsvorming op het gebied van oefenen. Hij1 maakt daarbij gebruik van zijn kennis op het gebied van de oefenbehoefte, de leerpunten uit incidenten en de evaluatie van oefenactiviteiten.
De oefencoördinator ontwikkelt oefenprogramma’s binnen de daarvoor geldende randvoorwaarden. Hij werkt daarvoor samen met de Specialist opleiden en oefenen.
De oefencoördinator zorgt ervoor dat het oefenprogramma daadwerkelijk uitgevoerd wordt.
De oefencoördinator evalueert en registreert de oefenresultaten en levert hiermee een bijdrage aan kwaliteitszorg.
Functie: oefencoördinator | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | |||||||
Innoveren en creativiteit | Plannen, organiseren en coördineren | Resultaat gericht | Analyseren | Probleem oplossen | Oordelen | Daadkracht | Mondeling communiceren | Flexibiliteit | |
Bijdragen aan beleidsvorming op het gebied van oefenen | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||
Vertalen van oefenbeleid naar jaarlijkse oefendoelen en thema’s | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||
Coördineren en uitvoeren van het oefenprogramma | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |
Evalueren en kwaliteitszorg | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de oefencoördinator vastgesteld.
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Draagt bij aan beleid door in overleg met de korpsleiding en/of de specialist opleiden en oefenen:
– de oefenbehoefte vast te stellen;
– de leerpunten van (lokale) incidenten en evaluatiegegevens van voorgaande oefeningen te vertalen naar beleid betreffende de inhoud en organisatie van toekomstige oefenactiviteiten;
– op basis van input van de specialist opleiden en oefenen het meerjarig oefenbeleid af te stemmen met regionale en landelijke richtlijnen en met de behoefte van de werkomgeving;
– oefenplannen van het eigen korps te vergelijken met soortgelijke oefenplannen van andere diensten.
• Neemt deel aan overlegstructuren binnen het eigen vakgebied.
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Analyseren (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling Communiceren (1)
• Is in staat om met overtuiging en onderbouwd zijn bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van beleid.
• Moet een beperkte probleemanalyse kunnen maken.
• Stelt zich op als volwaardig gesprekspartner doordat hij zich kan inleven in belangen van anderen en dit objectief weet te vertalen in adviezen (op zijn niveau) ten aanzien van het beleid.
• Weet de juiste probleemeigenaar (functionaris) voor acties uit de evaluaties aan te spreken.
• Ontwikkelt i.s.m. de specialist opleiden en oefenen oefenprogramma’s voor de reguliere taak (basisbrandweerzorg en specialismen) en grootschalig optreden (afhankelijk van de grootte van het korps).
• Structureert en implementeert het oefenbeleid.
• Hanteert de oefensystematiek zoals gepresenteerd in de (actuele) Leidraad Oefenen.
• Stemt de oefenfrequentie af op in het beleid vastgelegde behoefte.
• Stemt het oefenprogramma af op de randvoorwaarden: budget, beschikbaarheid personeel, planning en faciliteiten.
• Signaleert uitvoeringsproblemen bij het vertalen van beleid en komt met oplossingen.
• Verwerkt leerpunten ten aanzien van de randvoorwaarden in het nieuwe programma.
• Innoveren en creativiteit (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Resultaatgericht (1)
• Analyseren (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Kan de oefensystematiek uitleggen.
• Kan de oefensystematiek toepassen.
• Plant het oefenprogramma op basis van de randvoorwaarden.
• Is in staat een aantrekkelijk programma neer te zetten wat geaccepteerd wordt in de doelgroep en waarbij de vooraf bepaalde oefendoelen gehaald worden.
• Draagt het oefenprogramma uit en creëert daarmee draagvlak en acceptatie.
• Vertaalt het oefenprogramma naar een planning.
• Communiceert het oefenprogramma binnen de eigen organisatie en richting overige betrokkenen.
• Stemt in geval van gezamenlijke oefeningen af met betrokken partijen.
• Coördineert de planning van de inzet van vakinhoudelijk deskundigen, oefenleiders, ensceneerders, veiligheidsfunctionarissen, waarnemers, beoordelaars en overige betrokkenen tijdens de voorbereiding en in de uitvoering.
• Beslist over aanpassingen in de uitvoering van het oefenprogramma (in overleg met de specialist opleiden en oefenen).
• Regelt oefenfaciliteiten.
• Bewaakt het budget voor de uitvoering van het oefenprogramma.
•
• Begroot de kosten van een oefening.
• Innoveren en creativiteit (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Resultaatgericht (1)
• Analyseren
• Probleemoplossen (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling Communiceren (1)
• Flexibel (1)
• Zorgt dat tijdig alle juiste middelen en personen beschikbaar zijn om de oefening uit te kunnen voeren.
• Communiceert op de juiste wijze met de verschillende betrokkenen elk op hun eigen niveau (inlevingsvermogen).
• Speelt snel en flexibel in op wijzigingen in randvoorwaarden zoals: planning en de beschikbaarheid middelen, personen en faciliteiten.
• Blijft bij het behalen van zijn oefendoelen binnen het budget en maakt daarbij op creatieve wijze keuzes.
• Kan een oefening realistisch begroten.
• Maakt vooraf een juiste inschatting van de veiligheidsaspecten bij een oefening.
• Houdt de registratie van oefeningen bij.
• Evalueert tussentijds de voortgang en het rendement van de uitvoering van het oefenprogramma.
• Verzorgt de eindevaluatie van de oefencyclus.
• Bericht over de resultaten aan de betrokkenen, de leidinggevende en de specialist opleiden en oefenen.
• Gebruikt de evaluatiegegevens voor eventuele bijstelling van het oefenprogramma.
• Levert input met betrekking tot normstelling voor het oefenbeleidsplan.
• Innoveren en creativiteit (1)
• Resultaatgericht (1)
• Analyseren (1)
• Oordelen (1)
• Daadkracht (1)
• Mondeling Communiceren (1)
• Houdt accuraat de registratie bij in de hem daarvoor beschikbaar staande systemen of middelen.
• Kan het belang van registreren motiveren.
• Weet op juiste wijze de evaluatiegegevens te vertalen naar verbeterpunten voor het oefenprogramma en kan deze toelichten.
• Kan uitleg geven over de wijze van registreren en evalueren in het kader van kwaliteitszorg.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub u Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Officier van dienst (OVD) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De OVD functie bevindt zich tussen de bevelvoerder en de HOVD. De OVD vervult drie rollen. Deze rollen komen in elke OVD functie voor. Elke rol brengt wel verschillende verantwoordelijkheden met zich mee en vereist andere competenties. De drie rollen van de OVD luiden als volgt: 1. a. Bij basis monodisciplinair repressief optreden is de OVD eindverantwoordelijk voor de bestrijding van het incident. b. Bij grootschalig monodisciplinair repressief optreden is de OVD pelotonscommandant, en staat hij1 onder bevel van de compagniescommandant. Hij draagt eindverantwoordelijkheid voor de bestrijding van het incident in zijn pelotonsvak. 2. Bij basis multidisciplinair repressief optreden kan de OvD het multidisciplinaire overleg coördineren in het motorkapoverleg indien noodzakelijk start de OvD het CoPI op en geeft hier leiding aan in afwachting van de HOVD. Hij heeft de operationele leiding en is als coördinator eindverantwoordelijk voor de multi/disciplinaire inzet in de GRIP 0 situatie. 3. Bij grootschalig multidisciplinair repressief optreden vervult de OVD de rol van staffunctionaris in het CoPI, staffunctionaris in het actiecentrum brandweer of staffunctionaris in de sectie brandweer binnen het Regionaal Operationeel Team (afhankelijk van regionale afspraken). Hij adviseert, informeert en ondersteunt de HOVD. |
De OVD is bekend met de taken behorende tot de functie van Bevelvoerder. |
De OVD stuurt brandweerprocessen aan bij basis en grootschalig monodisciplinair repressief optreden. Hij is eindverantwoordelijk voor de bestrijding van het incident bij basis monodisciplianir repressief optreden. Bij grootschalige incidenten is hij als pelotonscommandant verantwoordelijk voor de bestrijding van het incident in zijn pelotonsvak.
De OVD kan de multidisciplinaire samenwerking coördineren in het motorkapoverleg en start indien nodig het CoPI op. Hij kan verantwoordelijk zijn voor het gecoördineerd optreden van alle disciplines ter plaatse van het incident bij routinematige incidenten, vanaf GRIP 1 neemt de OVD de leiding van het CoPI op zich totdat de HOVD ter plaatse is.
De OVD informeert en adviseert (gevraagd en ongevraagd) het bevoegd gezag, betrokken diensten, pers en publiek over de bestrijding van het incident.
Functie: officier van dienst | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | ||||||
Analyseren | Plannen, organiseren en coördineren | Probleem oplossen | Communiceren | Daadkracht | Inleven | Leiderschap | Samenwerken | |
Leidinggeven aan brandweereenheden bij de bestrijding van het incident | 2 | 3 | 2 | |||||
Coördineren van Multidisciplinaire samenwerking | 2 | 3 | 3 | |||||
Informeren, ondersteunen en adviseren van de hoofdofficier van dienst | 3 | 2 | 3 |
Vakgebieden | Professieniveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Risico’s en Veiligheid | * | ||
Incidentbestrijding | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
De OVD stuurt brandweerprocessen aan bij basis en grootschalig monodisciplinair repressief optreden. Hij is eindverantwoordelijk voor de bestrijding van het incident bij basis monodisciplianir repressief optreden. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Maakt inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident.
• Schaalt indien nodig op, zowel monodisciplinair (incl. specialismen) als multidisciplinair.
• Neemt leiding ter plaatse over van bevelvoerder en is eindverantwoordelijk.
• Maakt inzetplan, vertaalt dit naar inzetdoelen en/of -vakken van brandweereenheden en voert het bevel.
• Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zonodig bij.
• Draagt zorg voor de registratie van belangrijke gegevens (bijv. blootstelling gevaarlijke stoffen).
• Draagt zorg voor logistiek.
• Schaalt af.
Bij grootschalige incidenten is de OVD als pelotonscommandant verantwoordelijk voor de bestrijding van het incident in zijn pelotonsvak. Kernactiviteiten zijn in dit verband:
• Maakt inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het inzetvak.
• Vraagt indien nodig om bijstand aan compagniescommandant.
• Maakt inzetplan voor het eigen inzetvak, vertaalt dit naar inzetdoelen en/of -vakken van brandweereenheden en voert het bevel.
• Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zonodig bij.
• Levert sitraps (schriftelijk) aan de compagniescommandant.
• Controleert en stemt af met de pelotonscommandant van het naastgelegen pelotonsvak.
• Probleem oplossen (2)
• Daadkracht (3)
• Leiderschap (2)
• Zorgt dat de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten en derden voortdurend is gewaarborgd.
• Zorgt voor een adequate beeldvorming en analyse van het geheel:
○ Beschikt over een basisplaatje, incl. oplossingen op basis van de op dat moment bekende informatie.
○ Heeft een correct totaalbeeld van de situatie na toetsende verkenning.
○ Stelt het beeld zonodig bij waardoor dit altijd actueel is.
• Kan tijdig een juist inzetplan overhandigen, maar anticipeert op mogelijke veranderingen middels een plan plus. Handelt situationeel en durft van prioriteit te wisselen; kan deze keuzes goed onderbouwen (adequate oordeels- en besluitvorming).
• Geeft duidelijke en uitvoerbare bevelen aan bevelvoerders.
• Straalt rust en gezag uit.
• Heeft een sitrap beschikbaar (schriftelijk in de rol van pelotonscommandant).
• Heeft een rapportage van het incident beschikbaar.
De OVD kan de multidisciplinaire samenwerking in het motorkapoverleg coördineren. Hij is dan verantwoordelijk voor het gecoördineerd optreden van alle disciplines ter plaatse van het incident in GRIP 0 situatie. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Roept de hoogste leidinggevende ter plaatse van elke discipline bijeen en vormt een motorkapoverleg en maakt verdere afspraken over de communicatie (o.a. verbindingen, vergadertijdstippen).
• Vormt met de deelnemers aan het motorkapoverleg een gemeenschappelijk beeld van het incident.
• Maakt met de deelnemers aan het motorkapoverleg een plan en verdeelt de werkzaamheden op basis van de processen in de rampenbestrijding.
• Maakt afspraken met andere niet operationele diensten.
• Stemt af over activiteiten voortkomend uit de processen en bewaakt de voortgang.
• Anticipeert op de ontwikkeling van het incident en coördineert de opschaling (GRIP) en start het CoPI op.
• Heft het motorkapoverleg op.
• Analyseren (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (3)
• Daadkracht (3)
• Zorgt dat de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten en derden optimaal is gewaarborgd.
• Zorgt voor een gezamenlijk plan van aanpak waarin ieders deskundigheid en belang is meegenomen op basis van prioriteiten.
• Zorgt voor het uitvoeren van het genomen besluit conform de afspraak.
• Overhandigt tijdig een juist inzetplan, maar anticipeert op mogelijke veranderingen middels een plan plus. Handelt situationeel en durft van prioriteit te wisselen; kan deze keuzes goed onderbouwen.
• Straalt rust en gezag uit.
• Zorgt voor een goed werkend coördinatieoverleg: efficiënt (start en stopt op tijd, iedereen is ter plaatse) en effectief (leidt tot besluiten, prioriteiten, afspraken).
De OVD informeert en adviseert (gevraagd en ongevraagd) het bevoegd gezag, betrokken diensten, pers en publiek over de bestrijding van het incident. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Informeert en adviseert gevraagd en ongevraagd het bevoegd gezag.
• Informeert overige betrokken diensten (waterschap, milieu-dienst etc.).
• Draagt zorg voor het informeren van pers en publiek.
• Levert een sitrap aan:
○ meldkamer;
○ hogere leidinggevende van de brandweer (HOVD/CVD).
• Draagt zorg voor het waarschuwen van de bevolking in de directe nabijheid van het incident.
• Maakt als staffunctionaris deel uit van het CoPI, actiecentrum brandweer of sectie brandweer in het ROT.
• Draagt zorg voor de nazorg van personeel en materieel.
• Evalueert het optreden en maakt rapport incident op.
• Communiceren (3)
• Inleven (2)
• Samenwerken (3)
• Heeft een sitrap beschikbaar (mondeling).
• Zorgt dat de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten en derden optimaal is gewaarborgd.
• Verstrekt informatie gestructureerd, eenduidig en kernachtig.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub v Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Operationeel manager |
---|---|
Beschrijving van de functie | Met de benaming ‘operationeel manager’ doelen we binnen de brandweer op een leidinggevende die op operationeel niveau werkt. Deze manager vervult op dat operationele niveau een beheersmatige (niet repressieve) functie. Hij1 stuurt hierin een team aan van omstreeks 10 medewerkers. Het accent in die aansturing ligt op de uitvoering van hun werk. Hij is veelal werkzaam als bureauhoofd, teamleider, coördinator. Het overheersende beeld is dat hij zich richt op een enkelvoudig vakgebied. |
De invulling van de rol van operationeel manager verschilt echter sterk per korps. In kleine korpsen zien we soms dat deze leidinggevende meerdere afdelingen of vakgebieden onder zijn hoede heeft. De ontwikkeling naar grote regiokorpsen maakt dat de operationeel manager steeds meer voor één vakgebied het aanspreekpunt zal zijn. | |
De operationeel manager rapporteert aan de ‘tactisch manager’, die de kaders formuleert voor het functioneren van de operationeel manager en diens medewerkers. | |
Samenvattend is de operationeel manager een beheersmatige functionaris is die: • Een groep van circa 10 mensen aanstuurt. • In de meeste gevallen de rol heeft van teamleider of bureauhoofd. • Een enkelvoudige taak heeft (één vakgebied). |
De operationeel manager stuurt de werkuitvoering van de medewerkers van zijn afdeling aan. Het opstellen van plannen en het laten uitvoeren daarvan, vormen daarin het centrale sturingsmechanisme voor de bedrijfsvoering.
De operationeel manager geeft leiding aan een team van medewerkers. Hij is het samenbindende element tussen deze individuele medewerkers en vormt de schakel tussen medewerkers en organisatie. Hij draagt bij aan de ontwikkeling van medewerkers en team en het creëren van een collegiaal werkklimaat.
De operationeel manager is verantwoordelijk voor de aanwending en besteding van middelen die door de naast hogere leidinggevende zijn gedelegeerd. Vanuit die verantwoordelijkheid is actieve procesbewaking van groot belang.
De operationeel manager is niet alleen een leidinggevende; hij is daarnaast ook vakman op zijn kennisgebied. Dat vakmanschap benut hij om, in samenspraak met anderen, bijdragen te leveren aan de verbetering van werkprocessen, diensten en producten van zijn afdeling/team, maar ook daarbuiten.
De brandweer is een speler in een veld met diverse actoren: interne collega’s, (keten)partners, burgers, etc. Samenwerken en elkaar kennen wordt steeds belangrijker. Op alle niveaus onderhoudt de brandweer contacten met al deze partijen, om van hen te leren maar ook om aan hen te leren. Ook de operationeel manager heeft deze rol.
Functie: operationeel manager | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | ||||||||||
Leren en reflecteren | Ondernemen | Coachen | Daadkracht | Resultaatgericht | Overtuigen | Plannen, organiseren en coördineren | Accuraat | Analyseren | Kostenbewust | Netwerken | Maatschappelijk georiënteerd | Communiceren | |
Opstellen en (laten) uitvoeren van planningen | 3 | 3 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | |||||
Leidinggeven aan (project-)medewerkers | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | ||||||||
Monitoren, bijsturen en rapporteren van de werkuitvoering | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | |||||||
Leveren van inhoudelijke bijdragen: signaleren van knelpunten en adviseren over aanpassingen van beleid en/of procedures en plannen | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | |||||||
Onderhouden van netwerken en relevante interne en externe Contacten | 2 | 1 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Risico’s en Veiligheid | * | ||
Operationele voorbereiding | * | ||
Incidentbestrijding | * | ||
Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing | * |
Kennisgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Informatiemanagement | * | ||
Integraal management (personeels-, proces-, financieel management) | * | ||
Bestuurskunde (beleidstheorie/publieke organisatie) | * | ||
Projectmatig werken | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
De operationeel manager stuurt de werkuitvoering van de medewerkers van zijn afdeling aan. Het opstellen en uitvoeren van plannen vormen daarin het centrale sturingsmechanisme voor de bedrijfsvoering. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
Stelt jaar- en/of projectplannen op van het eigen vakgebied binnen de aangereikte kaders (m.n.: wetgeving, organisatieplan, beleidsplan, Arbo) en stemt hierover af met belangrijke partijen (met name de naast hoger leidinggevende).
• Doet gevraagd en ongevraagd voorstellen om de werkuitvoering van de eigen afdeling te verbeteren.
• Vertaalt jaar- en/of projectplan van het eigen vakgebied naar taakstellingen, in samenspraak met de eigen medewerkers.
• Zorgt voor afstemming van werkzaamheden, bijvoorbeeld door het laten voeren van overdrachtsgesprekken, samen opwerken en het organiseren van werkoverleg.
• Signaleert en analyseert problemen in de uitvoering en (laat) deze oplossen, waar mogelijk structureel.
• Leren reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Resultaatgericht (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Accuraat (2)
• Analyseren (2)
• Kostenbewust (2)
• Communiceren (2)
• Planningen zijn SMART geformuleerd (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden).
• Planningen voldoen aan de geldende landelijke en lokale voorschriften/formats.
• Planning passen naar het oordeel van de naast hogere leidinggevende bij de organisatiedoelen.
• Medewerkers zijn bekend met de planning: benutten deze voor het maken van hun eigen planning.
• De uitvoering verloopt effectief:
○ De in de planningen beschreven doelen worden behaald.
○ Waar dit niet het geval is vindt tijdig overleg en verantwoording plaats met de naasthogere leidinggevende.
• De uitvoering verloopt efficiënt; binnen het beschikbare budget.
• Medewerkers hebben een duidelijk beeld van de verwachtingen van hun leidinggevende t.a.v. hun functioneren en ontwikkeling.
• Medewerkers voelen zich individueel uitgedaagd en gesteund in hun eigen ontwikkeling (zowel door de leidinggevende als door collega’s).
• Teamleden vervullen zelf een actieve rol in de ontwikkeling van het teamfunctioneren.
• Verschillen tussen medewerkers worden benut om de teamontwikkeling te bevorderen.
• Er is sprake van aantoonbare ontwikkeling van individuele medewerkers, passend bij de organisatiedoelen.
• Er is sprake van een aantoonbare ontwikkeling van het team.
De operationeel manager is verantwoordelijk voor de aanwending en besteding van middelen die door de naast hogere leidinggevende zijn gedelegeerd. Vanuit die verantwoordelijkheid is actieve procesbewaking van groot belang. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Verzamelt periodiek benodigde data/info over de bedrijfsvoering (kwaliteit, kwantiteit, middelen, financiën, bereikte doelen, etc.).
• Analyseert de verzamelde informatie op afwijkingen van de gestelde doelstellingen.
• Stuurt waar nodig bij op afwijkingen in de uitvoering, en past zo nodig de planning hierop aan.
• Stelt periodieke rapportages op over de behaalde resultaten ten opzichte van de gestelde doelen en benutting van resources.
• Leren reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Resultaatgericht (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Accuraat (2)
• Analyseren (2)
• Kostenbewust (2)
• Communiceren (2)
• Relevante managementinformatie is continu beschikbaar.
• Rapportages passen binnen de aangereikte kaders/het gangbare format.
• Besluiten tot bijsturing zijn verantwoord onderbouwd.
• Waar nodig vindt tijdig bijsturing plaats.
• De naast hogere leidinggevende krijgt in de rapportage de voor hem benodigde informatie aangeleverd.
De operationeel manager is niet alleen leidinggevende; hij is daarnaast ook vakman op zijn kennisgebied. Dat vakmanschap benut hij om, in samenspraak met anderen, bijdragen te leveren aan de verbetering van werkprocessen, diensten en producten van zijn afdeling/team, maar ook daarbuiten. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Fungeert als aanspreekpunt (zowel voor intern/het MT als extern) voor inhoudelijke vragen betreffende het eigen vakgebied.
• Signaleert voor het eigen vakgebied relevante ontwikkelingen (bijvoorbeeld maatschappelijk, korpsgebonden, gemeentelijk, vakinhoudelijk) en doet voorstellen (veelal schriftelijk) aan de naast hogere leidinggevende om hierop in te spelen.
• Levert vanuit het eigen vakgebied een bijdrage (veelal schriftelijk) aan beleidsinitiatieven voor andere afdelingen of vakgebieden.
• Leren reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Resultaatgericht (2)
• Overtuigen (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Analyseren (2)
• Kostenbewust (2)
• Communiceren (2)
• Bekend staan als de materiedeskundige/vakman; je wordt regelmatig benaderd als (intern) aanspreekpunt.
• Verwijst indien nodig naar meer ervaren experts.
• Leveren van bijdragen gebeurt zowel reactief als proactief.
• Vragen worden adequaat beantwoord.
• Voorstellen zijn SMART geformuleerd.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub w Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Ploegchef |
---|---|
Beschrijving van de functie | De ploegchef maakt deel uit van de afdeling repressie en geeft leiding aan een roosterploeg van medewerkers uit de operationele dienst. Hij1coördineert de werkzaamheden binnen deze groep en draagt zorg voor de afstemming ervan. Tevens is hij verantwoordelijk voor de initiële en blijvende vakbekwaamheid van zijn ploeg en de registratie daarvan. De ploegchef vervult tenminste de functie van bevelvoerder. |
De ploegchef is verantwoordelijk voor de kwaliteit, continuïteit, efficiency en vakbekwaamheid van de ploeg medewerkers waaraan hij leiding geeft. Tevens is hij verantwoordelijk voor de uitvoering van het personeelsbeleid binnen deze ploeg.
De ploegchef zorgt voor planning van werkzaamheden en activiteiten op het gebied van materieel en materiaal, onderhoud, opleiden en oefenen. Hij draagt zorg voor het aanleveren van verschillende managementgegevens. Hij zorgt voor de invulling van de dienstroosters en de oefenregistratie. Hij bewaakt de kwaliteit van de ploeg.
De ploegchef draagt zorg voor gegevens ten behoeve van de personeelsadministratie, zoals de urenverantwoording en ziekmelding. Hij draagt tevens zorg voor het aanleveren van gegevens ten behoeve van het opstellen van onder meer MARAP’s en houdt planningslijsten en de oefenregistratie bij.
Functie: ploegchef | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Organisatie | Omgeving | |||||
Plannen, organiseren en coördineren | Probleem oplossen | Resultaatgericht | Flexibel | Inleven | Taakgericht leiderschap | Mondeling communiceren | |
Leiding geven aan medewerkers | 1 | 1 | 1 | 1 | |||
Uitvoeren van administratieve taken | 1 | 1 | 1 | ||||
Uitvoeren van beheersmatige taken | 1 | 1 | 1 |
Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de ploegchef vastgesteld.
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
De ploegchef:
• Stimuleert de ontwikkeling van vakbekwaamheid van de operationele dienst en houdt deze op het gewenste niveau.
• Houdt het welzijn van de operationele dienst op het gewenste niveau.
• Zorgt voor indeling van zijn medewerkers op taken. functies en deskundigheid.
• Coördineert de uitvoering van de werkzaamheden.
• Zit het ploegoverleg voor.
• Voert functionerings-, beoordelings- en popgesprekken.
• Participeert in werving en selectieprocedures.
• Stimuleert, motiveert en controleert.
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Inleven (1)
• Taakgericht leiderschap (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Is in staat om zich een beeld te vormen van het volledig functioneren van de medewerkers van de ploeg.
• Kan zorgdragen voor het op peil houden van de vakbekwaamheid binnen zijn ploeg.
• Is in staat om prioriteiten te stellen.
• Is in staat om een juiste taakindeling met het beschikbare personeel te maken.
• Is in staat om de uitvoering van de werkzaamheden te bewaken en zonodig bij te sturen.
• Kan in een bijeenkomst de voorzittersrol vervullen.
• Is sociaalcommunicatief vaardig.
• Kan functionerings-, beoordelings- en popgesprekken voeren.
• Kan een objectief oordeel vormen tijdens selectieactiviteiten.
• Is in staat om medewerkers te stimuleren, te motiveren en te coachen.
• Is in staat om het juiste evenwicht te vinden tussen het organisatiebelang en individuele belangen van medewerkers.
• Bewaakt en verzorgt de invulling van het dienstrooster.
• Levert, als input voor het management, gegevens op het gebied van personeel, materiaal en materieel en financiën t.b.v. de Marap.
• Meldt en verklaart afwijkingen van ramingen en planningen als reactie op de output van het management.
• Ontwerpt en implementeert procedures en werkwijzen bij nieuwe ontwikkelingen.
• Vertegenwoordigt de organisatie in (regionale) project- en werkgroepen.
• Bevordert werken conform Arbo-voorschriften.
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Problemen oplossen (1)
• Resultaatgericht (1)
• Kan een dienstrooster samenstellen.
• Heeft kennis van (gemeentelijke) wet- en regelgeving, beleid en procedures op onderdelen van het vakgebied en kan deze toepassen.
• Is in staat om relevante managementinformatie te verzamelen, te analyseren en toe te lichten.
• Is communicatief vaardig, in woord en geschrift.
• Kan procedures en werkwijzen ontwikkelen en implementeren.
• Kan een bijdrage leveren aan externe project- en werkgroepen.
• Kent de Arbo-voorschriften en past deze toe.
• Kan prioriteiten stellen.
• Is in staat om het juiste evenwicht te vinden tussen het organisatiebelang en individuele belangen van medewerkers.
• Houdt overzicht over de aanwezigheid tijdens uitruk en oefeningen in de kazerne en registreert deze.
• Verwerkt ziektemeldingen en houdt de status van keuringen bij.
• Verleent verlof en registreert dat.
• Verzorgt de verslaglegging van POP’s, functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken.
• Plannen, organiseren, coördineren (1)
• Flexibel (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Is in staat om aan- en afwezigheid van medewerkers te registreren.
• Kan gespreksverslagen maken.
• Is communicatief vaardig in woord en geschrift.
• Heeft kennis van voor zijn werk noodzakelijke en beschikbare computersoftware.
• Is in staat om prioriteiten te stellen.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub x Besluitpersoneel veiligheidsregio’s
Functienaam | Regionaal commandant |
---|---|
Beschrijving van de functie | In dit document staan de kerntaken van de regionaal commandant centraal. Voorafgaand aan de beschrijving van deze kerntaken wordt in deze inleiding aandacht besteed aan de positionering van de regionaal commandant. |
Positionering regionaal commandant De regionaal commandant draagt de integrale eindverantwoordelijkheid voor het rechtmatig, doeltreffend en doelmatig functioneren van de brandweerorganisatie en de strategische sturing van de brandweerorganisatie. | |
Hiërarchisch valt de regionaal commandant onder en rapporteert hij1 aan het bestuur van de Veiligheidsregio. Daarnaast is hij ambtelijk eindverantwoordelijk voor de regionale brandweerorganisatie. |
De regionaal commandant is ambtelijk eindverantwoordelijk voor de regionale brandweerorganisatie. Hij draagt daarin zorg voor het functioneren van de regionale brandweer en het personeel dat daarbij werkzaam is.
De regionaal commandant initieert en ontwikkelt mede de visie en strategie voor de regionale brandweerorganisatie.
De regionaal commandant adviseert het (algemeen) bestuur van de veiligheidsregio en de lokale besturen gevraagd en ongevraagd over brandweeraangelegenheden. Daarbij ondersteunt hij het (algemeen) bestuur van de veiligheidsregio over strategische en bestuurlijke kwesties, inspelend op maatschappelijke, politieke en landelijke ontwikkelingen.
Functie: regionaal commandant | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | ||||||||||
Leren/reflecteren | Ondernemen | Visie | Coachen | Leiderschap | Resultaatgericht | Analyseren | Kosten bewust | Netwerken | Samenwerken | Maatschappelijk georiënteerd | Politiek-bestuurlijk inzicht | Communiceren | |
Leiding geven aan de brandweerorganisatie | 3 | 3 | 3 | 3 | 3 | 3 | 3 | ||||||
Ontwikkelen, vormen en uitzetten van visie en strategie voor de brandweerorganisatie | 3 | 3 | 3 | 3 | |||||||||
Adviseren van het bestuur van de veiligheidsregio | 3 | 3 | 3 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Risico’s en Veiligheid | * | ||
Operationele Voorbereiding | * | ||
Incidentbestrijding | * | ||
Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt
• Is eindverantwoordelijk voor het rechtmatig, doeltreffend en doelmatig functioneren van de regionale brandweerorganisatie en het personeel dat daarbij werkzaam is.
• Geeft leiding aan het managementteam brandweer.
• Geeft sturing, coördineert en motiveert bij ontwikkeling en uitvoering van beleid op strategisch en tactisch niveau.
• Optimaliseert het proces van planning en control binnen de regionale brandweer en de veiligheidsregio.
• Rapporteert op basis van audits aan het bestuur over de geleverde prestaties van de korpsen.
• Is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van het brandweerpersoneel.
• Initieert, stimuleert en voert veranderingsprocessen door om kwaliteit en productiviteit van de brandweerorganisatie als geheel te versterken.
• Is eindverantwoordelijk voor de vaststelling en handhaving van protocollen met betrekking tot het inhoudelijk en bedrijfsmatig handelen van de regionale brandweer en zijn aandachtsgebieden binnen de veiligheidsregio. Dit beslaat ook de verantwoordelijkheden omtrent de (financiële) bedrijfsvoering.
• Optimaliseert de kwaliteit van de bedrijfsvoering van de regionale brandweer en de veiligheidsregio.
• Behartigt de belangen van de brandweerorganisatie en de veiligheidsregio in diverse in- en externe overlegorganen.
• Leren/reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie (3)
• Leiderschap (3)
• Analyseren (3)
• Netwerken (3)
• Maatschappelijke betrokkenheid (3)
• Politiek-bestuurlijk inzicht (3)
• Communiceert open en helder.
• Straalt rust en gezag uit.
• Beschikt over inlevingsvermogen.
• Toont daadkracht.
• Zorgt ervoor dat het personeel van de brandweerorganisatie een duidelijk beeld heeft van de verwachtingen van de regionaal commandant ten aanzien van hun functioneren.
• Draagt zorg voor individuele uitdaging en steun in ontwikkeling aan leden van het managementteam.
• Draagt zorg voor optimale waarborging van de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten en derden.
• De brandweerorganisatie is gemotiveerd om te werken aan hun ontwikkeling en resultaten te boeken.
• Anticipeert op mogelijke problemen en meevallers bij het behalen van de resultaten om waar mogelijk achterblijven van doelen te voorkomen.
• Besluiten tot bijsturing zijn verantwoord onderbouwd.
• Is in staat om te bepalen welke beslissingen aan het bestuur dienen te worden voorgelegd.
• Is bekend met protocollen en partijen die een rol spelen in de informatieprocessen.
• Kan duidelijke informatie geven en genomen beslissingen uitleggen aan belanghebbende collega’s.
• Denkt en handelt aantoonbaar multidisciplinair, handelt situationeel en durft van prioriteit te wisselen. Kan deze keuzes goed onderbouwen.
• Is extern actief en proactief in (brandweer)netwerken.
• Weet te handelen en te acteren in een netwerk omgeving.
• Kan procesmatig handelen.
• Is ambtelijk verantwoordelijk voor de tot stand koming van de strategieontwikkeling van de eigen veiligheidsregio.
• Initieert en ontwikkelt, evalueert en stelt visie, doelen, strategie en beleid van de brandweerorganisatie bij.
• Regisseert de interne samenhang van en afstemming in de organisatie ten behoeve van beleidsontwikkeling, – uitvoering en – monitoring en zorgt voor de eindtoets inzake integraliteit van advisering en besluitvormingsrijpheid van stukken.
• Draagt zorg voor functionele samenhang voor beleid tussen de regionale (en lokale) brandweer, de gemeenten en andere parate diensten.
• Draagt bij aan de ontwikkeling, vorming en uiteenzetting van visie en strategie aangaande de brandweerorganisatie op landelijk niveau.
• Leren/reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie (3)
• Plannen, organiseren en coördineren (3)
• Samenwerken (3)
• Maatschappelijke betrokkenheid (3)
• Politiek-bestuurlijk inzicht (3)
• Kan hoofd- en bijzaken onderscheiden.
• Kan de relevantie van gesignaleerde ontwikkelingen overtuigend onderbouwen.
• Kent en gebruikt de van toepassing zijnde procedures.
• Kan gevolgen van beslissingen inschatten op politiek-bestuurlijk niveau.
• Kan effectief deelnemen aan vergaderingen.
• Communiceert gestructureerd, eenduidig en kernachtig zonder gevoeligheden uit het oog te verliezen.
• Kan samenwerken met de diverse partners in de veiligheidsregio, met oog voor organisatiespecifieke kenmerken en prioriteiten.
• Adviseert en ondersteunt het veiligheidsbestuur over de koers en strategische positionering inspelend op maatschappelijke, politieke en landelijke ontwikkelingen.
• Adviseert gevraagd en ongevraagd het veiligheidsbestuur inzake ontwikkelingsmogelijkheden, risico,- en succesfactoren en multidisciplinaire veiligheidsaspecten.
• Adviseert het bestuur over het regionale beleid.
• Initieert en ontwikkelt mede het regionale strategisch beleid en zorgt voor de vertaling hiervan naar het tactisch/operationeel niveau.
• Signaleert en adviseert gevraagd en ongevraagd het bestuur over de kwaliteitsbewaking en de kwaliteitsverbeteringen.
• Leren/reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie (3)
• Analyseren (3)
• Politiek-bestuurlijk inzicht (3)
• Kan hoofd- en bijzaken onderscheiden.
• Kan de relevantie van gesignaleerde ontwikkelingen overtuigend onderbouwen.
• Kan integrale adviezen geven aan het bestuur van de veiligheidsregio.
• Kent en gebruikt de van toepassing zijnde procedures.
• Kan gevolgen van beslissingen inschatten op politiek-bestuurlijk niveau.
• Kan effectief deelnemen aan vergaderingen.
• Communiceert gestructureerd, eenduidig en kernachtig zonder gevoeligheden uit het oog te verliezen.
• Kan samenwerken met de diverse partners in de veiligheidsregio, met oog voor organisatiespecifieke kenmerken en prioriteiten.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub y Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Specialist Brandpreventie |
---|---|
Beschrijving van de functie | De specialist brandpreventie werkt op een beheersmatig niveau. Hij1 speelt een rol bij vergunningverlening, voert brandveiligheidinspecties uit en geeft voorlichting over de inhoud van zijn vakgebied. Hierbij maakt hierbij gebruik van relevante wetten en regelingen betreffende de brandpreventie. |
Vaak functioneert hij als solist binnen diverse teams. De werkzaamheden zijn intern en extern gericht en spelen zich af in het publieke en private domein. Binnen het gedachtegoed van de veiligheidsketen maakt hij integrale afwegingen. | |
De specialist brandpreventie inspecteert naar aanleiding van vergunningsaanvragen. Indien een vergunningsverlening is afgerond en er periodiek controle plaatsvindt, behoort deze vorm van controle niet tot het takenpakket van een specialist brandpreventie. |
De specialist brandpreventie heeft op basis van zijn praktijkervaring een signaalfunctie om relevante zaken aan te kaarten met betrekking tot preventiebeleid.
De specialist brandpreventie adviseert de vergunning verlenende afdelingen over het al dan niet verlenen van bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen.
De specialist brandpreventie voert op locatie inspectie uit of laat deze uitvoeren en geeft een waardeoordeel in de vorm van een inspectierapport aan de vergunningverlener.
De werkzaamheden van de specialist brandpreventie zijn zowel intern als extern gericht. Vaak fungeert hij als solist binnen diverse teams. Afstemming en overleg zijn dan ook noodzakelijk. Het onderhouden van netwerken en relevante in- en externe contacten is daarom als aparte kerntaak gedefinieerd.
Het geven van brandpreventieve voorlichting vormt een structureel onderdeel van het takenpakket van de specialist brandpreventie. Zowel het geven van voorlichting buiten als binnen de organisatie of het leveren van een bijdrage aan schriftelijke voorlichting behoren tot zijn taken.
Functie: specialist brandpreventie | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | ||||||||
Leren en reflecteren | Ondernemen | Resultaatgericht | Overtuigen | Plannen, organiseren en coördineren | Analyseren | Oordelen | Samenwerken | Communiceren | Netwerken | Maatschappelijk georiënteerd | |
Bijdrage leveren aan totstandkoming van preventiebeleid | 3 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 | ||
Adviseren bij het verlenen van vergunningen | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | |||||
Uitvoeren van inspecties brandpreventie | 1 | 2 | 1 | 2 | |||||||
Onderhouden van netwerken en relevante in- en externe contacten | 2 | 2 | |||||||||
Geven van voorlichting over brandpreventie | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Risico’s en Veiligheid | * | ||
Operationele voorbereiding | * | ||
Incidentbestrijding | * | ||
Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing | * |
Kennisgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Informatiemanagement | * | ||
Financieel management | * | ||
Bestuurskunde (beleidstheorie/publieke organisatie) | * | ||
Projectmatig werken | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Signaleert voor het eigen vakgebied relevante ontwikkelingen (landelijk/regionaal) en tekortkomingen in het huidige preventiebeleid, op basis van praktijkervaring.
• Kaart deze bevindingen aan bij relevante personen (bijv. leidinggevende, regionale preventist, regionale werkgroep preventie, regiomanager).
• Bewaakt voortgang en spreekt deze personen aan als blijkt dat er te weinig wordt gedaan met het signaal; houdt vinger aan de pols.
• Draagt desgevraagd gegevens aan of werkt in een projectgroep mee aan de totstandkoming van preventiebeleid.
• Leren en reflecteren (3)
• Ondernemen (2)
• Resultaatgericht (1)
• Overtuigen (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Analyseren (1)
• Oordelen (2)
• Samenwerken (2)
• Communiceren (2)
• Wordt gezien en benaderd als deskundige in het vakgebied.
• Stevigheid en incasseringsvermogen.
• Durft de eigen leidinggevende aan te spreken en indien nodig te confronteren.
• Neemt deel aan vooroverleg met internen en externen (bouwtoezicht, collega’s, aanvrager c.q. diens gemachtigde)
• Toetst vergunningen:
○ bouwkundig;
○ installatietechnisch;
○ organisatorisch;
○ en beoordeelt daarbij zonodig op gelijkwaardigheid.
• Stelt een schriftelijk advies op voor de vergunning verlenende afdelingen.
• Gaat na in hoeverre het advies is opgevolgd door bekijken van vergunning.
• Neemt deel aan vooroverleg met internen en externen.
• Toetst de aanvraag zonodig op ontvankelijkheid.
• Toetst de aanvraag aan regelgeving.
• Toetst het object ter plaatse aan tekeningen.
• Stelt afhankelijk van het feitelijke brandveiligheidsrisicovoorwaarden op volgens de gebruikvergunningsprocedure.
• Stelt vergunningen op.
• Leren en reflecteren (3)
• Ondernemen (2)
• Resultaatgericht (1)
• Overtuigen (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Analyseren (1)
• Oordelen (2)
• Communiceren (2)
• Tijdig, helder, compleet en inhoudelijk goed schriftelijk advies. Inhoudelijke kwaliteit wil zeggen dat:
○ Afwijkingen op regelgeving zijn beargumenteerd.
○ Gelijkwaardigheid op de juiste wijze is geïnterpreteerd.
○ Het advies is handhaafbaar.
○ Het advies is praktisch realiseerbaar.
○ Is bekend met de regelgeving en de achtergronden hiervan.
• Overtuigingskracht: eigen advies krachtig naar voren kunnen brengen zodat anderen ervoor gewonnen worden.
• Rekening houden met de belangen van betrokkenen in het overleg: luisteren naar anderen, doorvragen, inspelen op de vragen en zorgen die geuit worden en deze meenemen in de oplossingen die je voorstelt.
• Doelen van het (voor)overleg zijn bereikt: voor de andere partij is duidelijk wat er van hem verwacht wordt en wat hij terug kan verwachten.
• Neemt dossier door.
• Voert op locatie inspectie uit of laat deze uitvoeren en geeft een waarde oordeel aan de vergunningverlener eventueel in samenwerking met de inspectie-instellingen.
• Stelt inspectie-/controle rapport op voor de eigen organisatie (dossiervorming).
• Voert (zo nodig) herinspectie uit.
• Rapporteert aan de juridische afdeling en de leidinggevende.
• Leren en reflecteren (3)
• Ondernemen (2)
• Resultaatgericht (1)
• Overtuigen (2)
• Analyseren (1)
• Communiceren (2)
• Tijdig, helder, compleet en inhoudelijk goed inspectierapport. Inhoudelijke kwaliteit wil zeggen dat duidelijk is:
○ Wat geïnspecteerd is en met welk doel?
○ Welke criteria daarbij gehanteerd zijn?
○ Wat de bevindingen zijn?
○ Welke eventuele vervolgactiviteiten voortvloeien uit de bevindingen?
• Rekening houden met het gedrag van constructies en materialen bij brand.
• Correcte uitvoering van de inspectie: inspectielijst is volledig en afgewerkt
• Respectvol omgaan met gebruikers van het te inspecteren object.
• Functioneert in vakinhoudelijke platforms/netwerken.
• Draagt informatie over aan interne collega’s: o.a. de afdelingen preparatie en repressie en de gemeentelijke afdelingen.
• Onderhoudt contacten met private en publieke (vergunnings-)partners.
• Leren en reflecteren (3)
• Ondernemen (2)
• Netwerken (2)
• Maatschappelijk georiënteerd (2)
• Representatief in optreden.
• Actieve houding.
• Efficiëntie in keuze.
• Geeft voorlichting:
○ Aan klanten over vergunningen en ontruimingsplannen.
○ Desgevraagd aan betrokkenen na een incident.
○ Aan doelgroepen (zorginstellingen, horeca, scholen etc.).
○ Aan (in)directe collega’s binnen de brandweer.
• Levert vakkundige inhoud aan t.b.v. preventieve schriftelijke voorlichting (persberichten).
• Leren en reflecteren (3)
• Ondernemen (2)
• Resultaatgericht (1)
• Overtuigen (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Analyseren (1)
• Oordelen (2)
• Communiceren (2)
• De informatie is doel- en doelgroep gericht.
• De informatie moet voldoen aan de voorwaarde van een goede presentatie.
• Analytisch vermogen tot keuze.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub z Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Specialist operationele voorbereiding |
---|---|
Beschrijving van de functie | Een specialist operationele voorbereiding kan werkzaam zijn op lokaal of regionaal niveau. De complexiteit van planvorming (en daarmee van de invulling van de functie) kan behoorlijk verschillen per situatie. Vergelijk bijvoorbeeld het opstellen van een aanvalsplan bij een nieuw te bouwen school versus het ontwikkelen en bestuurlijk laten vaststellen van een rampbestrijdingsplan. Daarnaast kunnen er verschillen bestaan in aandachtsgebied. Zal de ene planvormer meer monodisciplinair bezig zijn met de operationele voorbereiding van de brandweerorganisatie, de andere planvormer zal juist veel meer met multidisciplinaire processen bezig houden. In de praktijk ziet men hier vaak een doorgroeitraject. |
In Nederland zijn en worden vanuit de verschillende invalshoeken regels vastgesteld die het niveau van fysieke veiligheid bepalen. Deze regels maken onderdeel uit van een stelsel van wetgeving of daarvan afgeleide documenten, zoals algemene maatregelen van bestuur, verordeningen, normen en richtlijnen. Het opstellen van plannen is in een aantal gevallen hiervan een (verplicht) onderdeel. Naast wettelijke verplichtingen kan planvorming noodzakelijk zijn omdat de risico’s in het verzorgingsgebied hiertoe aanleiding geven. De specialist operationele voorbereiding is hiervoor verantwoordelijk. | |
Een specialist operationele voorbereiding moet niet alleen plannen ontwikkelen, hij1 moet er ook draagvlak voor weten te creëren. Bij meer complexere planvorming, zoals bij rampbestrijdingsplannen, moet de specialist operationele voorbereiding in staat zijn om bestuurlijke gevoeligheden in te schatten. Hij moet er op toezien of de ontwikkelde plannen ook daadwerkelijk gebruikt worden. Indien dat niet het geval is, moet de specialist operationele voorbereiding onderzoeken wat hiervoor de reden is. | |
De specialist operationele voorbereiding opereert in een samenstel van procedures en processen. Hierbij dient hij zich terdege bewust te zijn van zijn rol als onderdeel van zijn positie en taakstelling. Omgevingsbewustzijn is dan ook een belangrijke competentie voor de specialist operationele voorbereiding. |
• Inzetprocedures (o.a. veiligheid, verbindingen, ...).
• Inzetplannen transport en complexe gebouwen.
• Coördineren ontwikkeling bluswaterkaarten, aanvalsplannen, bereikbaarheidskaarten, enz.
• Dekkingsplannen (incl. in stand houden (regionale) piketten).
• Coördinatie en beheer specialismen (duiken, redvoertuigen, OGS (Ongevallen Gevaarlijke Stoffen)., schuim, grootschalige incidentbestrijding, ...).
• Evaluaties (incl. terugkoppeling naar implementatieplan).
• Rampbestrijdingsplannen en daarvan afgeleide plannen.
• Opschalingprocedures (GRIP).
• Het ontwikkelen van scenario’s voor crisisbeheersing.
• Rampenplannen.
• (Inter)regionaal/internationaal bijstandsplan.
• Leidraad Operationele Prestaties.
• Evaluaties en implementatieplan.
• Voorbereiding rampencoördinatiesystemen (gemeentelijke organisatie, ROT/BT).
Functie: specialist operationele voorbereiding | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | ||||||||
Leren en reflecteren | Samenwerken | Resultaat gericht | Overtuigen | Plannen, organiseren en coördineren | Analyseren | Oordelen | Samenwerken | Communiceren | Netwerken | Maatschappelijk georiënteerd | |
Het ontwikkelen, valideren en implementeren van plannen, procedures en instructies ten behoeve van de inzet van de repressieve dienst bij incidentbestrijding. | 3 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 | 2 | 2 | 1 | 1 |
Het ontwikkelen en in stand houden van organisatorische kaders ten behoeve van de incidentbestrijding. | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | ||||||
Het ontwikkelen, valideren en implementeren van plannen en procedures ten behoeve van het multidisciplinair optreden bij rampen en grote incidenten. | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 | 2 | 2 | 1 | 1 | ||
Het ontwikkelen en in stand houden van organisatorische kaders ten behoeve van de rampenbeheersing. | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 | 2 | 2 | 1 | 1 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Risico’s en Veiligheid | * | ||
Operationele voorbereiding | * | ||
Incidentbestrijding | * | ||
Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing | * |
Kennisgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Informatiemanagement | * | ||
Financieel management | * | ||
Bestuurskunde (beleidstheorie/publieke organisatie) | * | ||
Projectmatig werken | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
Deze kerntaak omvat het ontwikkelen, valideren en implementeren van plannen, procedures en instructies ten behoeve van de inzet van de repressieve dienst (en andere relevante partijen, bijv. meldkamer) bij incidentbestrijding.
Bij deze kerntaak behoren de volgende werkzaamheden:
• Stelt plannen (o.a. inzetplannen transport en complexe gebouwen, inzetprocedures (o.a. veiligheid, verbindingen), procedures en instructies op ten behoeve van het repressief optreden.
• Initieert en coördineert de ontwikkeling van aanvalsplannen, bereikbaarheidskaarten, bluswaterkaarten en eventueel andersoortige planvorming.
• Stemt plannen, procedures en instructies af met in- en externe partijen.
• Implementeert, in samenwerking met de repressieve dienst, plannen, procedures en instructies.
• Evalueert bruikbaarheid van plannen, procedures en instructies en stelt deze zonodig bij (in het kader van kwaliteitsbewaking).
• Leren en reflecteren (3)
• Samenwerken (2)
• Resultaatgericht (1)
• Overtuigen (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Analyseren (2)
• Oordelen (2)
• Samenwerken (2)
• Communiceren (2)
• Netwerken (1)
• Maatschappelijk georiënteerd (1)
• Planvorming voldoet aan de volgende eisen:
○ projectmatig;
○ alle stakeholders, zowel in- als extern zijn betrokken .
• Plannen en procedures voldoen aan de volgende eisen:
○ aanvaardbaar voor alle betrokkenen;
○ accuraat/zorgvuldig;
○ actueel;
○ budgettair aanvaardbaar;
○ compleet;
○ conform wet- en regelgeving;
○ praktisch werkbaar/functioneel;
○ hebben van draagvlak.
De desbetreffende functionaris is daarnaast:
• Deskundig op het repressieve gebied.
• Praktisch ingesteld.
• Gesprekspartner voor de repressieve dienst.
• Signaleert knelpunten en ontwikkelingen en anticipeert.
• Bij coördinatie van de werkzaamheden: sociaal vaardig, taal spreken van andere partijen/betrokkenen, op hoofdlijnen weten wat er leeft en hoe er gewerkt wordt en onderhandelingsvermogen.
Deze kerntaak omvat het ontwikkelen en in stand houden van organisatorische kaders ten behoeve van de incidentbestrijding.
Bij deze kerntaak behoren de volgende werkzaamheden:
• Op basis van aanwezige risico’s in het verzorgingsgebied:
○ Signaleren van de noodzaak tot planvorming;
○ Resultaten van risicoanalyses en andere input vertalen in operationele plannen en procedures.
• Opstellen van o.a:
○ Dekkingsplannen (inclusief het instandhouden van regionale piketten, operationele grenzen, locatie van kazernes, personeel, uitruk op maat).
○ Materieel en beheersplannen.
○ Nazorgplan eigen personeel.
• Coördineren en beheren van specialismen in het verzorgingsgebied (duiken, redvoertuigen, OGS (Ongevallen Gevaarlijke Stoffen)., schuim, grootschalige incidentbestrijding, ...).
• Gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de korpsleiding.
• Afstemmen met plannen van politie, GHOR en overige partners.
• Onderhandelen met verschillende partijen.
• Volgen van trends en ontwikkelingen ten behoeve van planvorming. Inschatten van de bruikbaarheid voor de eigen organisatie en daar praktisch gevolg aan geven.
• Draagt bij aan het beheer en de verdere ontwikkeling van het kwaliteitszorgsysteem (inclusief evaluatie). Communiceert hierover met stakeholders.
• Leren en reflecteren (3)
• Samenwerken (2)
• Resultaatgericht (1)
• Overtuigen (2)
• Samenwerken (2)
• Netwerken (1)
• Maatschappelijk georiënteerd (1)
• Planvorming voldoet aan de volgende eisen:
○ projectmatig;
○ alle stakeholders, zowel in- als extern zijn betrokken.
• Plannen en procedures voldoen aan de volgende eisen:
○ aanvaardbaar voor alle betrokkenen;
○ accuraat/zorgvuldig;
○ actueel;
○ budgettair aanvaardbaar;
○ compleet;
○ conform wet- en regelgeving;
○ praktisch werkbaar/functioneel;
○ hebben van draagvlak.
De desbetreffende functionaris is daarnaast:
• Deskundig op het repressieve gebied.
• Praktisch ingesteld.
• In geval van geven van aansturing en (vooral) van voeren van regie: sociaal vaardig, taal spreken van andere partijen/betrokkenen, op hoofdlijnen weten wat er leeft en hoe er gewerkt wordt en onderhandelingsvermogen.
• Plannen uitleggen, overtuigen en uitvoerbaarheid bespreken.
• Gesprekspartner op niveau.
• Daadkrachtig en zelfverzekerd maar flexibel.
Deze kerntaak omvat het ontwikkelen valideren en implementeren van plannen en procedures ten behoeve van het multidisciplinair optreden bij rampen en grote incidenten.
Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Voert regie inzake de ontwikkeling van multidisciplinaire plannen en procedures, waarbij het vooral gaat over het vervullen van de voorzittersrol, overtuigen, bruggen slaan, motiveren, stimuleren, enz.
• Stelt multidisciplinaire plannen en -procedures op ten behoeve van het operationeel optreden, o.a.:
○ rampbestrijdingsplannen;
○ opschalingprocedures (GRIP).
• Afstemmen en onderhandelen met verschillende partijen.
• Evalueert planvorming en plannen en stelt deze zonodig bij.
• Brengt gevraagd en ongevraagd advies uit aan de korpsleiding.
• Ondersteunt en bewaakt de (technische) implementatie van nieuwe procedures en toetst op output.
• Leren en reflecteren (3)
• Samenwerken (2)
• Resultaatgericht (1)
• Overtuigen (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Analyseren (2)
• Oordelen (2)
• Samenwerken (2)
• Communiceren (2)
• Netwerken (1)
• Maatschappelijk georiënteerd (1)
• Planvorming voldoet aan de volgende eisen:
○ projectmatig;
○ alle stakeholders, zowel in- als extern zijn betrokken.
• Plannen en procedures voldoen aan de volgende eisen:
○ aanvaardbaar voor alle betrokkenen;
○ accuraat/zorgvuldig;
○ actueel;
○ budgettair aanvaardbaar;
○ compleet;
○ conform wet- en regelgeving;
○ praktisch werkbaar/functioneel;
○ hebben van draagvlak.
• In geval van geven van aansturing en (vooral) van voeren van regie: sociaal vaardig, taal spreken van andere partijen/betrokkenen, op hoofdlijnen weten wat er leeft en hoe er gewerkt wordt, onderhandelingsvermogen en afstand kunnen nemen van eigen discipline.
• Politiek-bestuurlijk invoelingsvermogen.
• Deskundig op het gebied van repressief optreden bij rampen en grote incidenten.
Deze kerntaak omvat het ontwikkelen en in stand houden van organisatorische kaders ten behoeve van multidisciplinair optreden bij rampen en grote incidenten.
Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Uitwerken en beheren van de Leidraad Operationele Prestaties en de Leidraad Maat Ramp ten behoeve van de planvorming.
• Ontwikkelt projectmatig en in samenspraak met andere diensten plannen en -procedures (o.a. model rampenplannen, (inter)regionale/internationale bijstandsplannen) ten behoeve van het operationeel optreden:
○ Brengt gevraagd en ongevraagd advies uit aan de korpsleiding/gemeentesecretaris.
○ Voert regie/stemt planvorming en plannen af met vergelijkbare plannen van gemeente(s), provincie, politie, GHOR en overige partners binnen de rampenbeheersingsorganisatie.
○ Onderhandelen met verschillende partijen (lokaal/regionaal).
○ Volgt ((inter)nationale) trends en ontwikkelingen ten behoeve van planvorming en schat de bruikbaarheid voor de eigen/de multidisciplinaire organisatie in.
• Voorbereiden/planvorming informatiemanagement.
• Voorbereiden/planvorming logistieke processen.
• Voert regie/stuurt aan/organiseert de diverse plannen:
○ Draagt zorg voor afstemming met andere organisatieonderdelen binnen de gemeentelijke organisatie, de ambtenaar openbare orde en veiligheid en de regionale hulpverleningsorganisatieonderdelen.
○ Adviseert andere partijen over planvorming en plannen.
○ Bewaakt de kwaliteit van plannen en planvorming.
• Draagt bij aan het (lokale/regionale) kwaliteitszorgsysteem. Communiceert hierover met stakeholders.
• Organiseren van evaluaties (overkoepelend) van (grote) incidenten
• Beheer regionale piketten brandweer.
• Leren en reflecteren (3)
• Samenwerken (2)
• Resultaatgericht (1)
• Overtuigen (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Analyseren (2)
• Oordelen (2)
• Samenwerken (2)
• Communiceren (2)
• Netwerken (1)
• Maatschappelijk georiënteerd (1)
• Politiek-bestuurlijke gevoeligheid (Operationele deskundigheid op repressief gebied is minder noodzakelijk).
• Inzicht in het opereren van andere partijen.
• Planvorming voldoet aan de volgende eisen:
○ projectmatig;
○ alle stakeholders, zowel in- als extern zijn betrokken.
• Plannen en procedures voldoen aan de volgende eisen:
○ aanvaardbaar voor alle betrokkenen;
○ accuraat/zorgvuldig;
○ actueel;
○ budgettair aanvaardbaar;
○ compleet;
○ conform wet- en regelgeving;
○ praktisch werkbaar/functioneel;
○ hebben van draagvlak.
• In geval van geven van aansturing en (vooral) van voeren van regie: sociaal vaardig, taal spreken van andere partijen/betrokkenen, op hoofdlijnen weten wat er leeft en hoe er gewerkt wordt, onderhandelingsvermogen en afstand kunnen nemen van eigen discipline.
Brede maatschappelijke oriëntatie, in staat zijn om verbanden te leggen.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub aa. Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Specialist opleiden en oefenen |
---|---|
Beschrijving van de functie | De specialist opleiden en oefenen houdt zich beleidsmatig en uitvoerend met opleiden, oefenen en bijscholen bezig. Hierbij staan de volgende aspecten centraal: • beleid (rond opleiden, oefenen en bijscholing); • uitvoering (optreden als oefenleider); • bewaking (van inhoud, voortgang en kwaliteit); • vernieuwing (inhoudelijke en onderwijskundige vernieuwing). |
De specialist opleiden en oefenen kan zowel in een monodisciplinaire als multidisciplinaire context opereren en zowel in een lokaal brandweerkorps als in een veiligheidsregio werken. De specialist opleiden en oefenen heeft een beleidsmatige (en dus geen leidinggevende of coördinerende) functie en is een specialist die ondersteunt vanuit zijn/haar eigen vakgebied. Hij/zij werkt niet solistisch maar functioneert in teamverband. Hieruit vloeit voort dat hij/zij binnen verschillende culturen/disciplines en op verschillende communicatieniveaus moet kunnen samenwerken en projectmatig werken. | |
Een repressieve opleiding of achtergrond is niet vereist om aan de leergang te kunnen deelnemen en de leergang met goed gevolg te kunnen afronden. Tijdens het opleidingstraject wordt de didactiek echter gekoppeld aan het operationele, repressieve werkveld. Hieruit vloeit voort dat de deelnemer bij aanvang van de leergang kennis van en inzicht in de repressieve context dient te hebben (vakinhoudelijke kennis van en ervaring met het repressieve werkveld respectievelijk het vakgebied waarin hij/zij het specialisme wil uitvoeren). |
Ontwikkeld beleid, afgestemd op landelijke beleidsmatige, juridische en maatschappelijke ontwikkelingen. Stelt de opleidings-, oefen- en bijscholingsbehoeften vast. Stelt meerjaren beleidsplan op.
Ontwikkelt, organiseert en evalueert de opleidings-, oefen- en bijscholingsprogramma’s. Maakt gebruik van onderwijskundige concepten en didactische modellen om de inhoud, effectiviteit en kwaliteit van opleidingen, oefeningen en bijscholingsactiviteiten te ontwikkelen, evalueren, beoordelen en verbeteren. Stelt een opleidings-, oefen- en bijscholingsbegroting op.
Geeft als eindverantwoordelijke leiding aan grootschalige, multidisciplinaire oefeningen, treedt op als oefenleider bij bestuurlijke oefeningen en veldoefeningen vanaf pelotonsniveau. Is verantwoordelijk voor het coachen van oefenleiders en instructeurs.
Richt mede een kwaliteitszorgsysteem in voor het opleiden, oefenen en bijscholen en onderhoudt het kwaliteitszorgsysteem.Voert steekproefsgewijs kwaliteitscontroles/audits uit.
Functie: Specialist opleiden en oefenen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | |||||||||
Leren en reflecteren | Samenwerken | Resultaatgericht | Overtuigen | Plannen, organiseren en coördineren | Analyseren | Oordelen | Samenwerken | Communiceren | Netwerken | Maatschappelijk georiënteerd | Coachen | |
Ontwikkelen van beleid op de terreinen van opleiden, oefenen en bijscholen | 3 | 2 | 2 | 2 | 2 | 1 | 2 | 2 | 2 | |||
Ontwikkelen, organiseren, leiden en evalueren van opleidingen, oefeningen en bijscholingsactiviteiten | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | |||||
Zorgdragen voor en borgen van de kwaliteit van opleidingen, oefeningen en bijscholingsactiviteiten | 1 | 2 | 2 | 2 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Risico’s en Veiligheid | * | ||
Operationele voorbereiding | * | ||
Incidentbestrijding | * | ||
Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing | * |
Kennisgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Informatiemanagement | * | ||
Financieel management | * | ||
Bestuurskunde (beleidstheorie/publieke organisatie) | * | ||
Projectmatig werken | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Stelt (in overleg met leidinggevende en overige betrokkenen) de opleidings-, oefen- en bijscholingsbehoeften vast.
• Adviseert gevraagd en ongevraagd het management over opleidings-, oefen- en bijscholingsbeleid.
• Vertaalt landelijke, beleidsmatige, juridische en maatschappelijke ontwikkelingen en leerpunten van plaatsgevonden incidenten en voorgaande oefeningen naar beleid betreffende de inhoud en organisatie van opleidingen, oefeningen en bijscholingsactiviteiten.
• Stemt (in overleg met leidinggevende en overige betrokkenen) het meerjarig opleidings- en oefenbeleid af met landelijke richtlijnen, vergelijkbare oefenplannen van andere diensten én op de behoefte van de werkomgeving.
• Leren en reflecteren (3)
• Samenwerken (2)
• Resultaatgericht (2)
• Overtuigen (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Analyseren (1)
• Oordelen (2)
• Samenwerken (2)
• Communiceren (2)
• Heeft kennis van en anticipeert op de (ontwikkeling van) wettelijk gestelde kaders.
• Maakt een juiste afweging tussen kosten en baten.
• Kan hoofd- van bijzaken onderscheiden en prioriteiten stellen.
• Kan advies overtuigend overbrengen (argumentering).
• Creëert draagvlak voor het opleidings-, oefen- en bijscholings-proces.
• Motiveert en enthousiasmeert partners.
• Is inhoudelijk een volwaardige gesprekspartner voor alle betrokkenen.
• Bereikt samenhang tussen opleidingen, oefeningen en bijscholingsactiviteiten.
• Maakt gebruik van recente ontwikkelingen en inzichten bij de totstandkoming van beleid rond opleidingen, oefeningen en bijscholingsactiviteiten.
• Ontwikkelt en organiseert de opleidings-, oefen- en bijscholingsprogramma’s:
○ Ontwikkelt geïntegreerde oefenprogramma’s voor de reguliere taak, het grootschalig optreden en de coördinatietaak binnen een multidisciplinaire omgeving.
○ Evalueert de programma’s en stelt deze zonodig bij.
○ Volgt vakinhoudelijke (zowel binnen alle schakels van de veiligheidsketen, op het gebied van de dienst waar de Specialist Opleiden en Oefenen werkzaam is als op het vakgebied van de Specialist Opleiden en Oefenen zelf) en onderwijskundige trends en ontwikkelingen op het gebied van opleiden, oefenen en bijscholing en schat de bruikbaarheid voor de eigen en/of de multidisciplinaire organisatie in.
• Gebruikt onderwijskundige concepten en didactische modellen om de inhoud, effectiviteit en kwaliteit van opleidingen, oefeningen en bijscholingsactiviteiten te ontwikkelen, evalueren, beoordelen en verbeteren.
• Draagt zorg voor een structuur (o.a. netwerk, planning) om opleidings-, oefen- en bijscholingsbeleid te implementeren.
• Stelt een opleidings-, oefen- en bijscholingsbegroting op.
• Bewaakt het opleidings-, oefen- en bijscholingsbudget.
• Hanteert een oefensystematiek gericht op verbetering (bijvoorbeeld Leidraad Oefenen).
• Stuurt het samenstellen van cursusplannen, draaiboeken, procedures en instructies aan:
○ Zorgt voor afstemming met andere organisatieonderdelen binnen de gemeentelijke organisatie, de ambtenaar openbare orde en veiligheid en de regionale hulpdiensten.
○ Beoordeelt de inhoud en opbouw van cursusplannen, draaiboeken, procedures en instructies.
• Geeft (incidenteel) als eindverantwoordelijke leiding aan grootschalige, multidisciplinaire oefeningen (treedt op als oefenleider bij bestuurlijke oefeningen van onder andere (R)OT, (G)BT en veldoefeningen vanaf pelotonsniveau).
• Maakt de kwaliteit van instructeurs en oefenleiders meetbaar.
• Is verantwoordelijk voor de coaching van oefenleiders en instructeurs.
• Draagt zorg voor de toepassing van het Landelijk Veiligheidsprotocol en de voortdurende beoordeling van de veiligheid bij opleidingen, oefeningen en bijscholingsactiviteiten.
• Leren en reflecteren (3)
• Samenwerken (2)
• Resultaatgericht (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Oordelen (2)
• Samenwerken (2)
• Netwerken (2)
• Maatschappelijk georiënteerd (2)
• Coachen (2)
• Vertaalt beleid naar praktische uitvoering.
• Zorgt voor constructieve feedback met betrekking tot het proces (vakinhoudelijk en/of didactisch) voor, tijdens en na afloop van een opleiding, oefening en/of bijscholingsactiviteit.
• Realiseert binnen de gestelde kaders de doelstelling(en) van de opleiding, oefening en/of bijscholingsactiviteit.
• Richt mede een kwaliteitszorgsysteem in (bijvoorbeeld aan de hand van het INK-model) voor het opleiden, oefenen en bijscholen.
• Hanteert en onderhoudt het kwaliteitszorgsysteem:
○ Analyseert en evalueert periodiek de gegevens die voortkomen uit het kwaliteitszorgsysteem en implementeert de verbetermogelijkheden.
○ Overlegt met sleutelfunctionarissen over de huidige en gewenste kwaliteit van opleiden, oefenen en bijscholen.
○ Voert steekproefsgewijs kwaliteitscontroles/audits uit.
• Leren en reflecteren (3)
• Samenwerken (2)
• Analyseren (1)
• Oordelen (2)
• Samenwerken (2)
• Communiceren (2)
• Stelt voor de organisatie optimale kwaliteitsnormen op.
• Hanteert een kwaliteitszorgsysteem volgens de daarbij behorende richtlijnen (bijvoorbeeld INK-model) met inachtneming van de doelstellingen van de organisatie.
• Signaleert aan de hand van kwaliteitscontroles/audits verbeterpunten en vertaalt deze in verbetervoorstellen.
• Implementeert een verbeterplan binnen de organisatie voor opleiden, oefenen en bijscholen.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub bb Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Specialist Risico’s en Veiligheid (SRV) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De Specialist Risico’s en Veiligheid (SRV) brengt gevraagd en ongevraagd adviezen uit op het vakgebied van de fysieke veiligheid. Hij geeft enerzijds adviezen inzake het voorkomen van risico’s en anderzijds inzake de beheersbaarheid van incidenten. |
Om de koppeling naar crisisbeheersing te kunnen maken, is het belangrijk om in scenario’s te kunnen denken. De Specialist Risico’s en Veiligheid benoemt de effecten van mogelijke ongewenste gebeurtenissen. De Specialist Risico’s en Veiligheid vertaalt risico-informatie naar zijn eigen organisatie en daarbuiten; hij beschikt daartoe over een uitgebreid in- en extern netwerk. | |
De SRV heeft daarnaast een rol in het ‘verder leiden van risico-info door de veiligheidsketen’. Een risico wordt (h)erkend, vervolgens worden preventieve maatregelen bedacht, daarna blijft een restrisico waarvoor eventueel planvorming of procedures (operationele voorbereiding) nodig zijn die vervolgens beoefend moeten worden. Naar aanleiding van oefeningen of de evaluaties van repressief optreden komt er informatie terug over de kwaliteit van de hele keten. De regie op dit (cyclische) verhaal zit (deels) bij de SRV. | |
Het is van groot belang dat een SRV over een goed ontwikkelde bestuurlijke antenne beschikt. Hij is op de hoogte van maatschappelijke ontwikkelingen en wat deze (in de toekomst) kunnen betekenen op het gebied van veiligheid. Hij heeft aandacht voor politiek/bestuurlijke en maatschappelijke gevoeligheden en verhoudingen en weet deze een plaats te geven, zonder dat zijn eigen professionaliteit daarbij in het geding komt. | |
De Specialist Risico’s en Veiligheid vervult verschillende rollen: aan de ene kant moet hij kunnen optreden als een procesbegeleider, die bij complexe besluitvormingstrajecten het onderwerp veiligheid onder de aandacht weet te brengen en daarbij de relevante partijen weet te betrekken. Anderzijds is de SRV vaak een specialist op een specifiek aandachtsgebied, bijvoorbeeld: • industriële veiligheid; • gevaarlijke stoffen; • expert andersoortige risico’s, bijvoorbeeld evenementen, hoogwater etc. | |
Het vakgebied is echter dermate breed, dat het niet te verwachten is dat alle noodzakelijke specialismen in een persoon verenigd kunnen worden. Wel is het van belang dat de SRV kennis heeft van de meest relevante aandachtsgebieden, waardoor in een later stadium verdere specialisatie kan plaatsvinden, hetzij middels onderwijs (bijv. voor specialisten BRZO), hetzij middels uitvoering in de praktijk. | |
Relatie met specialist brandpreventie • Specialist brandpreventie: Deze functionaris houdt zich vooral bezig met de bouwregelgeving, de relatie met milieu wordt alleen gelegd daar waar gebouwd wordt. Voorbeeld: uitvoering van CPR richtlijnen. • Specialist risico’s en veiligheid: Deze functionaris houdt zich onder andere bezig met preventie inzake andersoortige risico’s, bijv. gevaarlijke stoffen, evenementen, terrorisme, milieuadvisering, etc. Voorbeeld: interpretatie en advisering inzake CPR richtlijnen. Daarnaast heeft hij kennis van beleidsmatige aspecten inzake de brandveiligheid van gebouwen. |
De specialist risico’s en veiligheid vertaalt bevindingen op basis van zijn praktijkervaring naar beleidsvoorstellen op het gebied van risicobeheersing. Daarnaast levert de specialist risico’s en veiligheid input bij de totstandkoming van het regionaal en/of gemeentelijk integraal veiligheidsbeleid. Aanvullend heeft de specialist risico’s en veiligheid een rol bij implementatie en uitvoering.
De specialist risico’s en veiligheid genereert risico-informatie over het verzorgingsgebied als onderdeel van een cyclisch beleidsproces of in opdracht om uiteindelijk (eventueel ongevraagd) advies uit te brengen over de mate van beheersbaarheid van risico’s (inclusief het voorkomen van risico’s).
De specialist risico’s en veiligheid brengt schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag over de mate van beheersbaarheid en verplichte en/of mogelijke beheersmaatregelen:
• Ten behoeve van vergunningverlening.
• Ten behoeve van de totstandkoming van plannen inzake ruimtelijke ordening.
• Ten behoeve van de totstandkoming van infrastructurele projecten.
• Ten behoeve van de bescherming van vitale objecten, infrastructuur en voorzieningen.
De specialist risico’s en veiligheid beoordeelt de veiligheidsmaatregelen (technisch en procedureel) van bedrijven. Hij doet dit onder andere in het kader van BEVI, BRZO, besluit bedrijfsbrandweren, complexe bouwvergunningen en de brandveiligheidsparagraaf in de milieuvergunning.
De specialist risico’s en veiligheid stimuleert het veiligheidsbewustzijn door actief aandacht te vragen voor fysieke veiligheid. Ook stemt de specialist risico’s en veiligheid, zowel binnen als buiten de organisatie, zaken op het gebied van fysieke veiligheid af en wisselt deze uit.
Functie: specialist risico’s en veiligheid | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | ||||||||
Leren en reflecteren | Samenwerken | Resultaatgericht | Overtuigen | Plannen, organiseren en coördineren | Analyseren | Oordelen | Samenwerken | Communiceren | Netwerken | Maatschappelijk georiënteerd | |
Ontwikkelen van beleid op het gebied van risicobeheersing | 3 | 2 | 2 | 1 | 2 | 2 | |||||
Inventariseren, analyseren en beoordelen van bestaande en tijdelijke risico’s in het verzorgingsgebied | 2 | 2 | 1 | 2 | 2 | 2 | |||||
Adviseren over de beheersing van bestaande, nieuwe en tijdelijke risico’s van objecten en situaties | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | |||||
Beoordelen van maatregelen | 2 | 2 | 1 | 2 | 2 | 2 | |||||
Initiëren en onderhouden van netwerken, afstemmen met relevante partijen, stimuleren van veiligheidsbewustzijn | 2 | 2 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Risico’s en Veiligheid | * | ||
Operationele voorbereiding | * | ||
Incidentbestrijding | * | ||
Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing | * |
Kennisgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Informatiemanagement | * | ||
Financieel management | * | ||
Bestuurskunde (beleidstheorie/publieke organisatie) | * | ||
Projectmatig werken | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Levert input (gebaseerd op risicoanalyses) bij de totstandkoming van fysiek veiligheidsbeleid.
• Signaleert en evalueert op basis van praktijkervaring voor het eigen vakgebied relevante ontwikkelingen (landelijk/regionaal), dilemma’s en tekortkomingen in het huidige veiligheidsbeleid.
• Vertaalt deze bevindingen en belangen naar beleidsvoorstellen op het gebied van risicobeheersing.
• Vertaalt deze bevindingen en belangen naar voorstellen voor implementatie in het verzorgingsgebied.
• Leren en reflecteren (3)
• Samenwerken (2)
• Resultaatgericht (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Analyseren (2)
• Oordelen (2)
• Het ontwikkelde beleid heeft draagvlak.
• Het beleidsplan is bestuurlijk vastgesteld.
• Het beleid is SMART opgesteld.
• Het bestuur kan, op basis van het opgestelde advies, een afweging maken.
De functionaris:
• Wordt gezien en benaderd als deskundige in het vakgebied.
• Heeft gevoel voor bestuurlijke verhoudingen.
• Is omgevingsbewust.
• Genereert (als onderdeel van een cyclisch beleidsproces of in opdracht) risico-informatie over het verzorgingsgebied:
○ Brengt relevante risico’s van het verzorgingsgebied op hoofdlijnen in kaart.
○ Stelt (indien onvoldoende informatie beschikbaar is) een kwalitatieve risicoanalyse op.
○ Prioriteert risico’s.
○ Stelt relevante scenario’s op en levert gegevens t.b.v. risicocommunicatie, beheersmaatregelen (technisch, organisatorisch, mensgericht), operationele voorbereiding en planvorming.
• Bepaalt de noodzaak voor nader onderzoek.
• Trekt conclusies en brengt (eventueel ongevraagd) advies uit over de mate van beheersbaarheid.
• Leren en reflecteren (3)
• Samenwerken (2)
• Resultaatgericht (2)
• Overtuigen (2)
• Plannen, organiseren en coordineren (1)
• Analyseren (2)
• Samenwerken (2)
• Communiceren (2)
• Geeft een reëel risicobeeld van het verzorgingsgebied.
• Maakt een keuze voor het juiste instrumentarium (Worst Case versus Most Credible Accident versus Maatgevend scenario, etc).
• Biedt een adequaat afwegingskader ten behoeve van risicobeleid (regionaal beheersplan).
Brengt schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag:
• Ten behoeve van vergunningverlening (vooral milieuvergunning).
• Ten behoeve van de totstandkoming van plannen inzake ruimtelijke ordening.
• Ten behoeve van de totstandkoming van infrastructurele projecten.
• Ten behoeve van de bescherming van vitale objecten, infrastructuur en voorzieningen.
Als onderdeel van dit advies:
• Beoordeelt (kwantitatieve) risicoanalyses.
• Stelt (indien onvoldoende informatie beschikbaar is) een kwalitatieve risicoanalyse op;
Keuze en onderbouwing voor een effectberekeningsmethode.
• Prioriteert risico’s.
• Stelt relevante scenario’s op en levert gegevens t.b.v. risicocommunicatie, beheersmaatregelen (technisch, organisatorisch, mensgericht), operationele voorbereiding en planvorming;
• Trekt conclusies inzake de mate van beheersbaarheid.
• Adviseert over verplichte en/of mogelijke beheersmaatregelen, waaronder:
○ technische repressieve voorzieningen (incidentbeheersing);
○ hulpverlening;
○ zelfredzaamheid.
• Toepassen van procesmodellen, zoals veiligheidseffectrapportage (VER) en scenario’s.
• Integrale begeleiding van grote evenementen.
• Leren en reflecteren (3)
• Samenwerken (2)
• Resultaatgericht (2)
• Overtuigen (2)
• Analyseren (2)
• Oordelen (2)
• Samenwerken (2)
• Communiceren (2)
• Focus op beoordeling van effecten.
• Bevoegd gezag heeft de risico’s meegewogen in haar besluitvorming.
• Tijdig, helder, compleet en inhoudelijk goed schriftelijk advies.
• Inhoudelijke kwaliteit wil zeggen:
○ Zoveel mogelijk onderbouwd met bestaande richtlijnen, best practices, databases.
○ Heldere omschrijving van de risico’s en een prioritering hiervan.
• Planologische afwegingen zijn integraal onderdeel van het advies.
• Overtuigingskracht: eigen advies krachtig naar voren brengen zodat anderen hierdoor gewonnen worden.
• Rekening houdend met (bestuurlijke en maatschappelijke) belangen van betrokkenen in het overleg: luisteren naar anderen, doorvragen, inspelen op de vragen en zorgen die geuit worden en deze meenemen in de oplossingen die je voorstelt.
Een SRV beoordeelt de effectiviteit van beheersmaatregelen die door bedrijven of andere organisaties genomen dienen te worden. Meestal betreft dit een wettelijke adviestaak van de (regionale) brandweer. Het gaat hier bijvoorbeeld om werkzaamheden inzake het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI).
In samenwerking met een specialist uit de kernregio BRZO, het mede-uitvoeren van werkzaamheden in het kader van BRZO1:
• Beoordelen veiligheidsrapporten (VR).
• Beoordelen scenario’s rampenbestrijding.
• Beoordelen scenario’s en organisatie bedrijfsbrandweer.
• Beoordelen PBZO en veiligheidsbeheerssysteem.
• Uitvoeren van inspecties (technische handhaafbare aspecten) en audits (systeemniveau).
• Opstellen van rapportages.
• Incidentonderzoek.
Werkzaamheden inzake besluit bedrijfsbrandweren:
• Analyse van de mate van beheersbaarheid van aanwezige risico’s.
• Aanbeveling aan B en W om bedrijfsbrandweerrapportage op te vragen
• Beoordelen scenario’s en organisatie bedrijfsbrandweer.
• Uitbrengen van advies over daadwerkelijke aanwijzing.
• Toezicht en handhaving op de aanwijzing.
Werkzaamheden inzake het verstrekken van bouwvergunningen:
• Coördinatie van het advies bij bouw van complexe industriële projecten.
• Specialistische bijdrage leveren ten behoeve van het verstrekken van complexe bouwvergunningen.
Toezicht op brandveiligheidparagraaf in de milieuvergunning (inspectie):
• Deelnemen aan inspecties.
• Opstellen van rapportages.
• Aanleveren van informatie ten behoeve van handhaving.
• Leren en reflecteren (3)
• Samenwerken (2)
• Resultaatgericht (2)
• Overtuigen (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Analyseren (2)
• Oordelen (2)
• Communiceren (2)
• Focus op beoordeling van effecten.
• Bevoegd gezag kan onderbouwd besluit nemen op basis van uitgebrachte adviezen.
• In staat om scheiding aan te brengen tussen handhavende taak en adviserende taak.
T.a.v. adviezen:
• Tijdig, helder, compleet en inhoudelijk goed schriftelijk advies.
• Inhoudelijke kwaliteit wil zeggen:
○ Zoveel mogelijk onderbouwd met bestaande richtlijnen, best practices, databases.
○ Heldere omschrijving van de risico’s en een prioritering hiervan.
• Overtuigingskracht: eigen advies krachtig naar voren brengen zodat anderen hierdoor gewonnen worden.
• Rekening houdend met de belangen van betrokkenen in het overleg: luisteren naar anderen, doorvragen, inspelen op de vragen en zorgen die geuit worden en deze meenemen in de oplossingen die je voorstelt.
T.a.v. inspecties:
• Tijdig, helder, compleet en inhoudelijk goed inspectierapport. Inhoudelijke kwaliteit wil zeggen dat duidelijk is:
○ Wat geïnspecteerd is en met welk doel.
○ Welke criteria daarbij gehanteerd zijn.
○ Wat de bevindingen zijn.
○ Welke eventuele vervolgactiviteiten voortvloeien uit de bevindingen.
• Correcte uitvoering van de inspectie: inspectielijst is volledig en afgewerkt.
• Respectvol omgaan met gebruikers van het te inspecteren object.
• In staat om snel de relevante informatie te destilleren uit het aanbod van documenten en andere gegevens.
• In staat om maatwerk te leveren per bedrijf.
Actief relevante partners benaderen en uitleg geven over de noodzaak van aandacht voor fysieke veiligheid in de besluitvorming.
Uitleg geven over de visie van de rampenbestrijdingsorganisatie inzake concrete projecten en de hierover geformuleerde adviezen: onder anderen:
• organiseren van workshops en brainstormsessies;
• houden van presentaties;
• beantwoorden van vragen op voorlichtingbijeenkomsten.
Afstemming binnen de eigen organisatie inzake concrete projecten en de hierover geformuleerde adviezen, vooral ten behoeve van operationele voorbereiding.
Afstemming en uitwisseling met specialisten uit het vakgebied:
• input leveren aan landelijke producten;
• deelnemen van vakinhoudelijke platforms.
• Leren en reflecteren (3)
• Samenwerken (2)
• Netwerken (2)
• Maatschappelijk georïenteerd (2)
• Wordt fysieke veiligheid voldoende meegewogen in besluitvorming?
• Op heldere wijze communiceren over risico’s (aangepast aan doelgroep).
• Inlevingsvermogen in belangen van anderen.
• Kan eigen kennis op peil houden.
• Is in staat om ontbrekende kennis of deskundigheid in te laten vliegen/cq te organiseren.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub cc Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Strategisch manager |
---|---|
Beschrijving van de functie | Met de benaming strategisch manager doelen we op een leidinggevende die op strategisch niveau werkt. Deze niveauaanduiding betekent dat het accent in zijn1 werkzaamheden ligt in de ontwikkeling van beleid op de middellange termijn; hij overziet een meerjarencyclus van 4 jaar. |
De strategisch manager heeft zitting in het managementteam (MT). Door verschillen in korpsgrootte en de mate waarin regionalisering is doorgevoerd kan de setting van het MT verschillen. Het beeld bij de strategisch manager is dat hij steeds meer zitting zal hebben in het MT van een veiligheidsregio en steeds minder in het MT van een korps of een gemeente. | |
Hij rapporteert en legt verantwoording af, direct of indirect, aan de leiding van de regionale brandweerorganisatie. |
Overal in dit document waar de strategisch manager in de mannelijke vorm wordt aangeduid, kan nadrukkelijk ook vrouwelijke vorm gelezen worden. Slechts omwille van de leesbaarheid is voor een enkelvoudige (mannelijke) aanduiding gekozen.
De strategisch manager is lid van het MT. Daarin heeft hij een tweeledige rol. Enerzijds draagt hij bij aan de totstandkoming van strategisch beleid voor de organisatie. Anderzijds heeft hij z’n eigen werkgebied waarvoor hij een meerjarenplan en meerjarenbegroting ontwikkelt als onderdeel van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting van de organisatie. De strategisch manager draagt daarbij zorg voor het beheren en beheersen van het beleid binnen zijn eigen organisatieonderdeel/werkgebied.
De strategisch manager geeft binnen zijn eigen organisatieonderdeel/werkgebied richting aan de implementatie van het vastgestelde beleid binnen de regionale brandweerorganisatie. Hij treedt hierin sturen en bepalend op. Specifiek geeft hij hierin sturing aan de uitwerking van programma’s.
De strategisch manager is verantwoordelijk voor de personele zorg en de inzet van middelen van het organisatieonderdeel/werkgebied. Dit betreft de uitvoering van de HRM-taken en de inzet van middelen waarvoor de kaders wettelijk of door de eigen organisatie zijn vastgesteld.
Voor de strategisch manager is het opbouwen en onderhouden van een netwerk cruciaal. Langs deze weg kan hij tijdig anticiperen op ontwikkelingen en is hij in beeld in zowel de mono- als multidisciplinaire omgeving.
Functie: strategisch manager | ||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | |||||||||||
Leren/reflecteren | Ondernemen | Visie | Coachen | Leiderschap | Resultaatgericht | Plannen, organiseren en coördineren | Analyseren | Kosten bewust | Netwerken | Samenwerken | Maatschappelijk georiënteerd | Politiek-bestuurlijk inzicht | Communiceren | |
Initiëren van strategisch beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en bijdragen aan het strategisch beleid van de organisatie als geheel | 3 | 3 | 2 | 3 | 3 | 3 | 3 | |||||||
Prioriteren en implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied | 3 | 3 | 3 | 3 | ||||||||||
Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en de inzet van middelen en situationeel leidinggeven aan zijn organisatieonderdeel/werkgebied | 2 | 3 | 2 | 3 | ||||||||||
Randvoorwaarden creëren voor en acteren in relevante netwerken | 2 | 3 | 2 | 2 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Risico’s en Veiligheid | * | ||
Operationele voorbereiding | * | ||
Incidentbestrijding | * | ||
Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt
Kennisgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Informatiemanagement | * | ||
Financieel management | * | ||
Bestuurskunde (beleidstheorie/publieke organisatie) | * | ||
Projectmatig werken | * |
• Signaleren, interpreteren en prioriteren van relevante ontwikkelingen:
○ buiten de brandweer (maatschappelijk, politiek, wetgeving en ketenpartners)
○ binnen de brandweer (personeel en middelen)
○ binnen het eigen organisatieonderdeel (vaktechnisch).
• Ontwikkelen van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en zorg dragen voor samenhang in de veiligheidsketen.
• Afstemmen van eigen beleidsvoorstellen met:
○ MT-leden
○ andere organisatieonderdelen/werkgebieden en
○ relevante externe partijen.
• Beheren en beheersen van het effect van het (strategisch) beleid.
• Leren/reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie (2)
• Analyseren (3)
• Samenwerken (3)
• Politiek bestuurlijk inzicht (3)
• Communiceren (3)
• Kan de relevantie van gesignaleerde ontwikkelingen overtuigend onderbouwen.
• Anticipeert op mogelijke problemen en meevallers bij het behalen van de resultaten om waar mogelijk achterblijven van doelen te voorkomen.
• Managementrapportage voldoet aan de interne voorschriften (format, aspecten en omvang)
• Besluiten tot bijsturing zijn verantwoord onderbouwd.
• De leiding van de regionale brandweerorganisatie is tevreden over de wijze van rapporteren.
• Is extern actief en proactief in (brandweer)netwerken.
• Weet te handelen en te acteren in een netwerk- en procesmatige omgeving.
• Prioriteren van het (strategische) beleid van het eigen organisatieonderdeel/werkgebied in overeenstemming met het algemeen beleid.
• Vertalen van het meerjarenplan van het eigen organisatieonderdeel/werkgebied naar een concreet jaarplan met deelplannen en programmering, in samenspraak met direct betrokkenen.
• Begeleiden, motiveren, reflecteren en coachen van de betrokkenen bij het uitwerken van het beoogde beleid en deelplannen.
• Periodiek laten rapporteren door managers en overige betrokkenen over de voortgang in de implementatie van het vastgestelde beleid.
• Opstellen van een periodieke managementrapportage, over de behaalde resultaten ten opzichte van de gestelde doelen en benutting van resources. In deze rapportage worden nadrukkelijk ook de afwijkingen in de implementatie van het beleid benoemd en het effect daarvan op lange termijn.
• Leren/reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie (3)
• Leiderschap (3)
• Resultaatgericht (3)
• Maatschappelijk georiënteerd (3)
• Deelplannen hebben een rechtstreekse relatie met het algemeen beleid; hun bijdrage aan het algemeen beleid is geëxpliciteerd.
• De opdrachten (of taakstellingen) aan de tactisch manager zijn SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden) geformuleerd.
• Motiveert betrokkenen om de opdrachten uit te voeren.
• Leidinggeven aan het overleg van zijn organisatieonderdeel.
• Situationeel leidinggeven aan managers en overige betrokkenen bij hun taak als leidinggevende.
• Zorg dragen voor een goede verdeling van de werkeenheden: de juiste competentieontwikkelingen en uitdagingen beleggen bij de juiste medewerkers.
• Het voeren van gesprekken met medewerkers in het kader van het vastgestelde HRM-beleid (zoals functionerings-, POP- en beoordelingsgesprekken)
• Beslissen binnen gestelde kaders van de organisatie over werving en selectie, benoeming, ontwikkeling, promotie en ontslag.
• Het creëren van randvoorwaarden voor de inzet van middelen (o.a. financiën, ict, huistvesting) voor het optimaal functioneren van de organisatie.
• Leren/reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie (2)
• Coachen (3)
• Kosten bewust (2)
• Zorgt ervoor dat de managers en overige betrokkenen een duidelijk beeld hebben van de verwachtingen van de strategisch manager ten aanzien van hun functioneren.
• Draagt zorg voor individuele uitdaging en steun in ontwikkeling aan de managers en overige betrokkenen.
• Er is sprake van aantoonbare ontwikkeling van managers en overige betrokkenen passend bij de organisatiedoelen.
• De gesprekken uit de P-cyclus voldoen aan lokaal/regionaal gestelde eisen.
• Identificeren van relevante belangen en actoren binnen en buiten de brandweer.
• Het oprichten van, deelnemen aan en onderhouden van relevante netwerken.
• Vertalen van belangen en activiteiten van het netwerk naar belangen en activiteiten van de organisatie en vice versa.
• Leren/reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie (2)
• Netwerken (3)
• Maatschappelijk georiënteerd (2)
• Politiek bestuurlijk inzicht (2)
• Onderhoudt contacten die leiden tot verdieping of verscherping van input voor voorstellen voor brandweer.
• Verkrijgt medestanders voor voorstellen.
• Heeft een goed imago bij externe partijen op zowel het mono- als multidisciplinair terrein.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub dd Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Tactisch manager |
---|---|
Beschrijving van de functie | Met de benaming tactisch manager doelen we op een leidinggevende die op tactisch niveau werkt. Deze niveauaanduiding betekent dat het accent in zijn werkzaamheden ligt in de ontwikkeling van beleid op de middellange termijn; hij overziet een meerjarencyclus van 4 jaar. |
De tactisch manager heeft zitting in het managementteam (MT). Door verschillen in korpsgrootte en de mate waarin regionalisering is doorgevoerd kan de setting van het MT verschillen. Het beeld bij de tactisch manager is dat hij steeds meer zitting zal hebben in het MT van een veiligheidsregio en steeds minder in het MT van een korps of een gemeente. | |
Hij rapporteert en legt verantwoording af aan het strategisch management. Dit zal steeds vaker de regionaal commandant zijn en in steeds mindere mate de commandant of bestuurlijk portefeuillehouder. Hij geeft leiding aan enkele operationele managers (bureauhoofden, teamleiders, coördinatoren) en/of specialisten en/of projectleiders die werkzaam zijn: • In de veiligheidsketen (vakgebieden: repressie, preventie, preparatie, proactie, rampbestrijding en crisisbeheersing, risico en veiligheid). • Of de ondersteunende processen (zoals: bedrijfsvoering, ondersteuning). |
De tactisch manager is lid van het MT. Daarin heeft hij een tweeledige rol. Enerzijds draagt hij bij aan de totstandkoming van strategisch beleid voor de brandweerorganisatie. Anderzijds heeft hij z’n eigen werkgebied waarvoor hij een meerjarenplan en meerjarenbegroting ontwikkelt als onderdeel van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting van de organisatie.
Uitgangspunt voor deze kerntaak is dat de tactisch manager voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied beschikt over een meerjarenplan en meerjarenbegroting. Nu is het zaak dit plan te concretiseren naar een jaarplan en naar concrete kaders voor de operationele managers, specialisten en projectleiders waaraan de tactisch manager leiding geeft. De tactisch manager weet het bieden van duidelijke kaders daarbij te verbinden met het inspireren en motiveren van zijn mensen.
De tactisch manager is verantwoordelijk voor de personele zorg van het organisatieonderdeel. Dit betreft de uitvoering van de HRM-taken waarvoor de kaders wettelijk of door de eigen organisatie zijn vastgesteld.
Periodiek checkt de tactisch manager of de realisatie van plannen naar wens verloopt. Op basis van de uitkomsten beslist hij over het vervolg en vindt rapportage naar het strategisch management plaats.
Voor de tactisch manager binnen de brandweer is het opbouwen en onderhouden van een netwerk cruciaal. Langs deze weg kan hij tijdig anticiperen op ontwikkelingen en is hij ook in beeld bij de andere partijen om door hem betrokken te worden.
Functie: tactisch manager | ||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | |||||||||||
Leren/reflecteren | Ondernemen | Visie | Coachen | Leiderschap | Resultaatgericht | Plannen, organiseren en coördineren | Analyseren | Kosten bewust | Netwerken | Samenwerken | Maatschappelijk georiënteerd | Politiek-bestuurlijk inzicht | Communiceren | |
Bijdragen aan ontwikkeling van strategisch beleid van de organisatie en het eigen organisatieonderdeel/werkgebied | 3 | 3 | 2 | 3 | 2 | 2 | 2 | |||||||
Implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied | 2 | 3 | 2 | 2 | ||||||||||
Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en situationeel leidinggeven aan operationele managers/vakspecialisten/projectleiders | 2 | 3 | 3 | 3 | 2 | 2 | ||||||||
Coördineren, bijsturen en rapporteren vanwerkzaamheden | 3 | 3 | 2 | 2 | 2 | |||||||||
Onderhouden van relevante netwerken | 2 | 2 | 2 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Risico’s en Veiligheid | * | ||
Operationele voorbereiding | * | ||
Incidentbestrijding | * | ||
Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing | * |
Kennisgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Informatiemanagement | * | ||
Financieel management | * | ||
Bestuurskunde (beleidstheorie/publieke organisatie) | * | ||
Projectmatig werken | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
De tactisch manager is lid van het MT. Daarin heeft hij een tweeledige rol. Enerzijds draagt hij bij aan de totstandkoming van strategisch beleid voor de brandweerorganisatie. Anderzijds heeft hij z’n eigen werkgebied waarvoor hij een meerjarenplan en meerjarenbegroting ontwikkelt als onderdeel van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting van de organisatie. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
MT
• Signaleren en interpreteren van relevante ontwikkelingen:
○ Buiten de brandweer (maatschappelijk, politiek, wetgeving, ketenpartners, ...).
○ Binnen de brandweer (financieel, personeel, ...).
○ Binnen het eigen organisatieonderdeel (vaktechnisch, ...).
• In het MT bijdragen aan de ontwikkeling (cq. actualisering) van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting van de organisatie:
○ Relevante ontwikkelingen agenderen in het MT en voorstellen inbrengen.
Eigen organisatieonderdeel/werkgebied
• Signaleren en interpreteren van relevante ontwikkelingen:
○ Buiten de brandweer (maatschappelijk, politiek, wetgeving, ketenpartners, ...).
○ Binnen de brandweer (financieel, personeel).
○ Binnen het eigen organisatieonderdeel (vaktechnisch, ...).
• Ontwikkelen van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied.
• Afstemmen van eigen beleidsvoorstellen met:
○ MT-leden;
○ andere organisatieonderdelen/werkgebieden en;
○ relevante externe partijen.
• Leren en reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie (2)
• Samenwerken (3)
• Maatschappelijk georiënteerd (2)
• Politiek- bestuurlijk inzicht (2)
• Communiceren (2)
• De relevantie van de door de tactisch manager gesignaleerde ontwikkelingen is (in de ogen van de andere MT-leden) overtuigend onderbouwd.
• Het meerjarenplan voor het eigen organisatieonderdeel van de tactisch manager past binnen het strategisch beleid van de organisatie.
• Er is draagvlak voor het plan van het eigen organisatieonderdeel bij relevante betrokkenen, m.n.:
○ MT leden;
○ medewerkers van het eigen onderdeel;
○ externe partijen.
Uitgangspunt voor deze kerntaak is dat de tactisch manager voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied beschikt over een meerjarenplan en meerjarenbegroting. Nu is het zaak dit plan te concretiseren naar een jaarplan en naar concrete kaders voor de operationele managers, specialisten en projectleiders waaraan de tactisch manager leiding geeft. De tactisch manager weet het bieden van duidelijke kaders daarbij te verbinden met het inspireren en motiveren van zijn mensen. Deze kerntaak brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Vertalen van het meerjarenplan van het eigen organisatieonderdeel/werkgebied naar een concreet jaarplan met deelplannen c.q. projecten (bijv. bureauplannen, sectorplannen, clusterplannen), in samenspraak met de operationele managers, specialisten en projectleiders waaraan de tactisch manager leiding geeft.
• Bepalen welke medewerkers (OM-ers en projectleiders) het meest geschikt zijn om de deelplannen/projecten uit te voeren
• Opdracht geven aan OM-ers en projectleiders voor de uitwerking van de deelplannen.
• Begeleiden, motiveren en coachen van de betrokkenen bij het uitwerken van de (project)plannen.
• Zorgen dat benodigde personeel en middelen (financiën, organisatie, informatie, automatisering, ...) beschikbaar komen om de afdelingsdoelen te bereiken.
• Leren en reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie(2)
• Resultaatgericht (3)
• Maatschappelijk georiënteerd (2)
• Politiek-bestuurlijk inzicht (2)
• Deelplannen cq. projecten hebben een rechtstreekse relatie met de afdelingsplannen; hun bijdrage aan de afdelingsdoelen is geëxpliciteerd.
• De opdrachten (projecten of taakstellingen) aan de operationele managers/projectleiders zijn SMART geformuleerd.
• De opgestelde projectplannen zijn uitgewerkt volgens de eisen van projectmatig werken.
• Betrokkenen zijn gemotiveerd om de opdrachten uit te voeren.
De tactisch manager is verantwoordelijk voor de personele zorg van het organisatieonderdeel. Dit betreft de uitvoering van de HRM-taken waarvoor de kaders wettelijk of door de eigen organisatie zijn vastgesteld. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Leidinggeven aan het overleg van zijn organisatieonderdeel.
• Situationeel leidinggeven aan operationele managers, vakspecialisten en projectleiders bij hun taak als leidinggevende.
• Zorgdragen voor een goede werkverdeling in relatie tot de competentieontwikkeling van de medewerkers.
• Voeren van gesprekken uit de P-cyclus met operationele managers, specialisten en projectleiders:
○ POP-gesprekken;
○ functioneringsgesprekken;
○ beoordelingsgesprekken;
○ exitgesprekken.
• Beslissen binnen gestelde kaders van de organisatie over werving & selectie, benoeming, promotie, ontslag en opleiding.
• Leren en reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Visie (2)
• Coachen (3)
• Leiderschap (3)
• Resultaatgericht (3)
• Plannen, organisseren en coördineren (2)
• Kostenbewust (2)
• Operationele managers, specialisten en projectleiders hebben duidelijk beeld van de verwachtingen van de tactisch manager t.a.v. hun functioneren.
• Operationele managers, specialisten en projectleiders voelen zich door de tactisch manager individueel uitgedaagd en gesteund in hun ontwikkeling.
• Er is sprake van aantoonbare ontwikkeling van operationele managers, specialisten en projectleiders passend bij de organisatiedoelen.
• De gesprekken uit de P-cyclus voldoen aan lokaal/regionaal gestelde eisen.
Periodiek checkt de tactisch manager of de realisatie van plannen naar wens verloopt. Op basis van de uitkomsten beslist hij over het vervolg en vindt rapportage naar het strategisch management plaats. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Periodiek laten rapporteren m.n. door de operationele managers, projectleiders maar ook andere betrokkenen over de bedrijfsvoering (kwaliteit, kwantiteit, middelen, financiën, bereik van doelen, etc.).
• Opstellen van een periodieke managementrapportage, over de behaalde resultaten ten opzichte van de gestelde doelen en benutting van resources.
• Waar nodig zorgdragen voor passende bijsturing (maatregelen om beoogde resultaten alsnog te behalen, of doelen bijstellen).
• Leren en reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Resultaatgericht (3)
• Plannen, organiseren en coördineren (3)
• Analyseren (2)
• Kostenbewust (2)
• Communiceren (2)
• Tactisch manager anticipeert op mogelijke problemen en meevallers bij het behalen van de resultaten om waar mogelijk achterblijven van doelen te voorkomen.
• Managementrapportage voldoet aan de interne voorschriften (format, aspecten, omvang , ...).
• Besluiten tot bijsturing zijn verantwoord onderbouwd.
• Het strategisch management is tevreden over de wijze van rapporteren.
Voor de tactisch manager binnen de brandweer is het opbouwen en onderhouden van een netwerk cruciaal. Langs deze weg kan hij tijdig anticiperen op ontwikkelingen en is hij ook in beeld bij de andere partijen om door hen betrokken te worden. Dit netwerken brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Identificeren van relevante actoren binnen en buiten de brandweer.
• Leggen van contacten met actoren.
• Voeren van overleg met diverse gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke functionarissen, adviseurs, ondernemers, etc. over relevante onderwerpen betreffende het eigen werkgebied.
• Leren en reflecteren (3)
• Ondernemen (3)
• Netwerken (2)
• Maatschappelijk georïenteerd (2)
• Politiek-bestuurlijk inzicht (2)
• Contacten leiden tot verdieping of verscherping van input voor voorstellen voor brandweer.
• Verkrijgen van medestanders voor voorstellen.
• Goed imago bij externe partijen van de:
○ brandweer in het algemeen en;
○ tactisch manager in het bijzonder.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub ee Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Verkenner gevaarlijke stoffen |
---|---|
Beschrijving van de functie | De verkenner gevaarlijke stoffen verricht werkzaamheden op het gebied van ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen. In opdracht van een meetplanleider, waarschuwing- en verkenningsdeskundige of eventueel de adviseur gevaarlijke stoffen/ROGS voert hij in het veld metingen en observaties uit ter bepaling van de aanwezigheid van concentraties gevaarlijke stoffen. Bevindingen worden door hem altijd gemeld aan de opdrachtgever. Samen met andere verkenners gevaarlijke stoffen vormt hij een meetploeg. |
Als de verkenner gevaarlijke stoffen het uitrukvoertuig bestuurt bij een prio 1, dient hij de richtlijnen ‘Optische- en geluidssignalen’ toe te passen en aan de eisen voor de functie chauffeur (bijlage e) te voldoen. De taken behorende tot de functie van chauffeur, de competenties die vereist zijn om deze taken te vervullen, evenals het daarvoor vereiste competentieniveau, maken geen deel uit van de hier beschreven functie.’ |
De verkenner gevaarlijke stoffen selecteert de persoonlijke beschermingsmiddelen, controleert deze en trekt deze aan. Hij controleert de inventaris van de WVD-koffer op compleetheid en werking. De verkenner gevaarlijke stoffen ontvangt en registreert de meetopdracht en rukt met de meetploeg uit naar de opgegeven locatie.
De verkenner gevaarlijke stoffen voert metingen en waarnemingen uit.
De verkenner gevaarlijke stoffen controleert na een inzet de inventaris van de WVD-koffer op compleetheid en werking en vult deze aan. Na afloop van de inzet neemt hij met de ploegleden deel aan de registratie en evaluatie.
Functie: verkenner gevaarlijke stoffen | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | |||||
Accuraat | Samenwerken | Stressbestendig | Probleem oplossen | Leren en reflecteren | Inleven | Onafhankelijk | Mondeling communiceren | |
Uitruk/verkenning | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||
Inzet | 1 | |||||||
Nazorg | 1 | 1 | 1 | 1 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis | Overdracht | Expert | |
Incidentbestrijding | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Weet de plaats van de opgedragen meetlocatie te vinden op basis van de opgegeven coördinaten, adressen, meetpunten en actuele meteorologische gegevens.
• Selecteert de persoonlijke beschermingsmiddelen, controleert en gebruikt deze.
• Controleert de inventaris van de WVD-koffer op compleetheid en werking.
• Registreert en verifieert de meetopdracht.
• Onderhoudt actief contact met MPL en/of AGS met behulp van communicatieapparatuur en rapporteert zijn bevindingen.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Problemen oplossen (1)
• Kent en gebruikt de van toepassing zijnde procedures.
• Is in staat om de voor de taak juiste persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken.
• Kent de inhoud en de toepassingsmogelijkheden van de WVD-koffer.
• Is in staat om de meetopdracht te registreren.
• Past in de communicatie de voorgeschreven procedures toe.
• Is in staat om in een stressvolle situatie kalm en overwogen te handelen.
• Is in staat om (in)directe gevaren te herkennen.
• Is in staat om op afstand gegeven opdrachten uit te voeren.
• Begeeft zich veilig, snel en via een bovenwindse aanrijdroute naar de opgegeven meetlocatie.
• Voert metingen uit volgens de beschreven werkwijze in het instructieboek.
• Bedient de opgegeven meetinstrumenten.
• Noteert de meetwaarden op het meetregistratieformulier.
• Rapporteert de resultaten van de meting aan de MPL en/of AGS en handelt er naar.
• Monitort de omgeving en de weersomstandigheden (meteo) continu m.b.t. de inzet en de eigen veiligheid.
• Bepaalt de exacte plaats en tijdstip van de meting
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Onafhankelijk (1)
• Heeft basiskennis van gevaarlijke stoffen en meetmethoden.
• Kent en gebruikt de van toepassing zijnde procedures.
• Is in staat om een meting volgens het instructieboek uit te voeren, zowel in bron- als effectgebied.
• Is vaardig in het gebruik van de verschillende meetinstrumenten.
• Kan de meetwaarden op het meetregistratieformulier op de juiste wijze registreren.
• Is in staat om (in)directe gevaren te herkennen.
• Kan de beschermingsmiddelen aanpassen aan de omstandigheden van de meetlocatie.
• Is in staat om informatie en meetresultaten helder te communiceren.
• Past in de communicatie de voorgeschreven procedures toe.
• Is in staat om in een stressvolle situatie kalm en overwogen te handelen.
• Is in staat om op afstand gegeven opdrachten uit te voeren.
• Is in staat om zodanig te handelen dat hijzelf, slachtoffers, collega’s, andere hulpverleners en zijn omgeving niet in gevaar komen.
• Controleert na een inzet de inventaris van de WVD-koffer op compleetheid en werking en vult deze aan.
• Maakt overige gebruikte materialen, zoals persoonlijke beschermingsmiddelen en uitrukvoertuig inzetgereed.
• Neemt met de leden van de WVD-organisatie deel aan een evaluatiegesprek over de inzet en zorgt voor registratie van de inzetgegevens.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleem oplossen (1)
• Leren en reflecteren (1)
• Inleven (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Kan de WVD-koffer inzetgereed maken na een uitruk.
• Heeft kennis van het benodigde materieel en materiaal.
• Is in staat om zorg te dragen voor ontsmetting, verpakking, etikettering en registratie van de door hem gebruikte middelen.
• Registreert op adequate wijze zijn inzetgegevens in zijn persoonsdossier.
• Kan constructief deelnemen aan een groepsproces in een nazorgfase (evaluatie- en/of zorggesprek).
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub ff Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Voertuigbediener |
---|---|
Beschrijving van de functie | De voertuigbediener: 1. werkt samen met de leden van een (blus)eenheid 2. heeft taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot de operationele uitvoering en ondersteuning in relatie tot brandbestrijding en hulpverlening, waaronder technische hulpverlening, ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen en waterongevallen, uitgangspunt hierbij is de basisbrandweerzorg; 3. voert opdrachten uit van de leidinggevende en meldt bevindingen altijd aan hem. Indien omstandigheden dit vragen, wordt – onder verantwoordelijkheid van de leidinggevende – op eigen initiatief gehandeld; 4. hanteert de bepakking van de voertuigen waar hij als bediener voor aangewezen is. |
Onder leidinggevende verstaan we hier een bevelvoerder, een manschap B met een leidinggevende taak, een duikploegleider, een OvD, etc. De voertuigbediener heeft kennis van de taken die behoren tot de functie van Manschap A. |
De voertuigbediener stelt, in samenwerking met de chauffeur, het voertuig op en creëert een veilige werkomgeving.
De voertuigbediener maakt het voertuig inzetgereed en houdt het operationeel.
De voertuigbediener draagt zorg voor het inzetgereed maken van het voertuig en neemt deel aan de evaluatie en nazorg.
Functie: voertuigbediener | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Kern | Organisatie | Omgeving | |||||||
Accuraat | Samenwerken | Stressbestendig | probleem oplossen | leren en reflecteren | daadkracht | inleven | onafhankelijk | mondeling communiceren | flexibel | |
Uitruk/verkenning | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||
Inzet | 1 | 1 | 1 | |||||||
Nazorg | 1 | 1 | 1 | 1 |
Vakgebieden | Professie Niveau | ||
---|---|---|---|
Basis (1) | Overdracht (2) | Expert (3) | |
Incidentbestrijding | * |
In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.
• Stelt (in overleg met de chauffeur en/of zijn leidinggevende) het voertuig zodanig op dat hij zijn werkzaamheden op een veilige en verantwoorde wijze uit kan voeren.
• Creëert een veilige werkomgeving rondom het voertuig.
• Assisteert de chauffeur d.m.v. gidsen.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Flexibel (1)
• Heeft kennis van het toegewezen materiaal.
• Kan de keuze van zijn opstelplaats motiveren.
• Verzorgt de waterwinning
– zorgt voor de goede werking van de pomp;
– verhelpt eenvoudige storingen;
– voorziet in een ongestoorde waterlevering;
– maakt gebruik van bluswatervoorzieningen.
• Bedient het voertuig/de apparatuur
– houdt de pomp operationeel.
• Geeft materiaal en middelen uit en neemt deze in.
• Heeft oog voor de omgeving van het voertuig/incident.
• Maakt het voertuig inzetgereed.
• Bedient het voertuig op een veilige en verantwoorde wijze.
• Overlegt over de inzetmogelijkheden met de leidinggevende.
• Verhelpt eenvoudige storingen.
• Heeft overleg met andere hulpverleners over de inzet van het voertuig.
• Maakt het voertuig inzetgereed.
• Bedient het voertuig op een veilige en verantwoorde wijze.
• Overlegt over de inzetmogelijkheden met de leidinggevende.
• Verhelpt eenvoudige storingen.
• Heeft overleg met andere hulpverleners over de inzet van het voertuig.
• Maakt het materiaal inzetgereed.
• Bedient het materiaal op een veilige en verantwoorde wijze.
• Overlegt over de inzetmogelijkheden met de leidinggevende.
• Verhelpt eenvoudige storingen.
• Heeft overleg met andere hulpverleners over de inzet van het voertuig.
• Maakt het voertuig inzetgereed.
• Verhelpt eenvoudige storingen.
• Heeft overleg met andere hulpverleners over de inzet van het voertuig.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Probleemoplossen (1)
• Daadkracht (1)
• Onafhankelijk (1)
• Heeft oog voor de continue waterlevering op basis van de beschikbare (soorten) bluswatervoorzieningen.
• Signaleert tijdig storingen aan de apparatuur en kan (kleine) storingen verhelpen.
• Bedient op de juiste wijze de diverse typen afsluiters.
• Interpreteert de meters en afsluiters en speelt in op veranderingen.
• Is zich onder alle omstandigheden bewust van de effecten die zijn handelen met zich mee brengen.
• Weet op een veilige, verantwoorde en kundige wijze af te stempelen.
• Moet het voertuig van alle bedienplaatsen kunnen bedienen.
• Is in staat de noodbediening te hanteren.
• Moet de korfuitrustingen kunnen bedienen.
• Moet valbescherming kunnen hanteren.
• Interpreteert meetinstrumenten en speelt in op veranderingen.
• Kent de inzet(on)mogelijkheden van het voertuig.
• Heeft kennis van het gebruik van de bepakking van het voertuig.
• Kan de in- en aangebouwde gereedschappen bedienen (bijvoorbeeld: lier, lichtmast, aggregaat en kraan).
• Is op de hoogte van de inhoud en de mogelijkheden van het voertuig.
• Heeft kennis van de inhoud en het gebruik van de inventaris uit de haakarmbak.
• Kan de in- en aangebouwde gereedschappen bedienen (bijvoorbeeld: kraan, lier).
• Kan de specifieke korpsgerichte haakarmbak(ken) bedienen.
• Kan de randapparatuur van het voertuig aansluiten.
• Kan het voertuig operationeel maken
• Maakt, in samenspraak met de bevelvoerder/leidinggevende, het voertuig/materieel/materiaal inzetgereed.
• Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.
• Neemt met de ploegleden deel aan een nazorggesprek na een traumatische ervaring.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
• Stressbestendig (1)
• Leren en reflecteren (1)
• Daadkracht (1)
• Inleven (1)
• Mondeling communiceren (1)
• Kan constructief deelnemen aan een groepsproces in een nazorgfase.
• Niet afzonderlijk te beoordelen.
Voor het competentieprofiel is een kader ontwikkeld dat de volgende competenties onderscheidt:
Kerncompetenties: bij de functieomschrijving de verschillende kerncompetenties beschreven, van gedragsvoorbeelden voorzien en vervolgens gekoppeld aan niveauduiding. Deze niveauduiding is opgedeeld in het niveau aangaande de strategische/organisatorische competenties en het niveau aangaande de sociaal, maatschappelijke en communicatieve competenties.
Strategische/organisatorische competenties: dit betreft de verschillende competenties die met name betrekking hebben op het geven van richting aan organisatie(onderdeel) (visie, strategievorming) en de inrichting van het werk (de interne organisatie). Deze competenties zijn vervolgens gekoppeld aan een niveauduiding
Sociaal, maatschappelijke en communicatieve competenties (omgeving): dit betreft de sociale, maatschappelijke en communicatieve competenties die betrekking hebben op de interactie met de omgeving zowel extern als intern. Deze competenties zijn vervolgens gekoppeld aan een niveauduiding
Vakmatige competenties: Dit betreft de competenties op vakgebieden die specifiek voor de brandweer zijn. Deze competenties zijn vervolgens gekoppeld aan een niveauduiding
Zorgvuldig en stipt handelen, gericht op het voorkómen van fouten. Nauwkeurig uitvoeren van activiteiten.
Niveau 1
• Toetst eigen werk aan geldende procedures, regels en afspraken.
• Levert correct en volledig werk af.
• Werkt ook onder druk kwaliteitsgericht, nauwgezet, gedegen en let op details.
Niveau 2:
• stimuleert partners/experts in het werken volgens bepaalde procedures, regels en richtlijnen.
• ontwerpt en verbetert de kwaliteit van het werk binnen het eigen organisatieonderdeel.
• wijkt van procedures, regels en richtlijnen af zodat fouten worden voorkomen of kwaliteit wordt verhoogd.
Niveau 3:
• werkt consciëntieus en secuur, ook onder zware druk van meerdere belangen of tijd en wanneer de impact groot is van mogelijke fouten.
• initieert en verbetert procedures voor het werk, stimuleert partners/experts procedures te ontwikkelen en te verbeteren.
• coördineert en corrigeert de werkzaamheden van meerdere personen/diensten, zodat fouten worden voorkomen en kwaliteit wordt verhoogd.
• heeft oog voor het cruciale belang van veiligheid onder alle omstandigheden, kan kritisch met mededelingen/informatie omgaan.
Zich inzetten om met anderen resultaten te bereiken en daarmee bijdragen aan een gezamenlijk doel. Denken en handelen vanuit gemeenschappelijke belangen.
Niveau 1
• Draagt bij aan het gemeenschappelijk doel en komt afspraken na; informeert partners/experts over eigen activiteiten en houdt zich op de hoogte van activiteiten van partners/experts.
• Toont belangstelling voor collega’s en helpt hen op verzoek.
• Vraagt collega’s naar hun mening en geeft eigen mening.
Niveau 2:
• Streeft gezamenlijke doelen na; wisselt informatie en ideeën uit met partners/experts en geeft en vraagt reacties.
• Biedt gevraagd en ongevraagd hulp aan partners/experts en vraagt zelf om hulp van partners/experts; maakt meetbare afspraken.
• Doet concessies om tot gezamenlijk doel of resultaat te komen; stelt op basis van meningen van partners/experts eigen gedachten/handelingen bij.
Niveau 3
• Zoekt actief samenwerking met partners/experts op en stuurt daarbij op gemeenschappelijke belangen; betrekt partners/experts in besluitvorming en komt met hen tot gemeenschappelijk doel en aanpak.
• Doet actief aan kennisoverdracht door eigen kennis en ervaringen te delen en partners/experts te motiveren hun expertise in te brengen.
• Beweegt partners/experts tot samenwerken en zorgt ervoor dat het resultaat wordt ervaren als een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Kalm, objectief en effectief blijven functioneren bij tijdsdruk, tegenslag, teleurstelling of tegenspel. Om kunnen gaan met weerstanden.
Niveau 1
• Geeft bij (tijds)druk voorrang aan bepaalde zaken in het eigen werk en blijft doeltreffend handelen.
• Bewaakt eigen grenzen van kennen en kunnen.
• Accepteert tegenwerpingen als onvermijdelijk, ziet het betrekkelijke hiervan in.
• Laat zich niet meeslepen in emotionele meningsverschillen.
Niveau 2
• Stelt partners/experts gerust met kalm optreden.
• Zorgt bij (tijds)druk dat het team of de afdeling doeltreffend blijft werken door te bepalen welke zaken voorrang hebben.
• Houdt onder druk vast aan het eigen oordeel.
• Luistert naar de kritiek van partners/experts, erkent reële punten en gebruikt deze.
Niveau 3
• Houdt onder grote druk en bij complexe situaties vast aan het eigen standpunt; past bij problemen of tegenstand de aanpak aan.
• Herkent stressfactoren en maakt deze bespreekbaar door het proces met partners/experts te analyseren.
• Presteert langdurig goed onder tijdsdruk, tegenslag en complicaties.
• Schermt partners/experts af van stress door (tijds)druk en zorgt dat het werk hier geen schade van ondervindt.
Dit betreft strategische en organisatorische competenties die met name betrekking hebben op het geven van richting aan organisatie(onderdeel) (visie, strategievorming) en de inrichting van het werk (de interne organisatie).
Het signaleren van (potentiële) problemen/knelpunten en deze zelfstandig of in samenwerking met anderen verhelpen.
Niveau 1
• Signaleert tijdig knelpunten binnen het eigen organisatieonderdeel en lost deze binnen de gestelde kaders op.
• Formuleert binnen gestelde kaders verschillende alternatieven of oplossingen.
• Dringt door tot de kern van het probleem; achterhaalt onderliggende oorzaken om herhaling te voorkomen.
• Voorziet problemen en anticipeert hierop.
Niveau 2:
• Anticipeert op knelpunten buiten het eigen organisatieonderdeel reageert snel en doeltreffend bij problemen en onverwachte gebeurtenissen
• Analyseert problemen, achterhaalt de werkelijke vraag achter het probleem, ook zonder eigen inhoudelijke expertise
• Formuleert verschillende passende oplossingen en helpt partners/experts bij het oplossen van problemen wanneer zij hier niet uit komen.
Niveau 3:
• Lost complexe problemen op strategisch niveau op benoemt naast knelpunten tevens verschillende alternatieven en schetst consequenties en verloop van oplossingsmogelijkheden; denkt in scenario’s
• Structureert, reflecteert, vraagt door en helpt zodoende ook partners/experts om tot oplossingen of alternatieven te komen
• Treedt op als bemiddelende derde partij; begeleidt partners/experts bij oplossen van problemen door het geven van handvaten.
Creëren van nieuwe en originele ideeën, werkwijzen en toepassingen door het combineren van formele en informele informatie, bestaande en nieuwe oplossingen/aanpakken.
Niveau 1
• Heeft niet voor de hand liggende, frisse ideeën voor nieuwe werkwijzen of methoden.
• Genereert nieuwe ideeën in het werk; ook samen met partners/experts.
• Betreedt bij tegenslagen nieuwe paden of bedenkt alternatieve oplossingen.
• Speelt met nieuwe ideeën en benaderingen in op veranderingen.
Niveau 2
• Improviseert bij onvoldoende of onduidelijke informatie.
• Stimuleert partners/experts tot creatief denken en handelen.
• werkt pro-actief bij mogelijke problemen in een complexe omgeving en stelt alternatieve oplossingen voor; toont assertief gedrag.
• Improviseert in complexe situaties.
Niveau 3
• Ontwikkelt vernieuwde, oorspronkelijke ideeën en inzichten die een effect hebben op een brede omgeving.
• Benadert vraagstukken uit een andere invalshoek.
• Maakt zich los uit bestaande denkkaders en maakt zo nieuwe wegen zichtbaar, waardoor nieuwe oplossingsrichtingen ontstaan; zoekt en creëert ruimte.
Vanuit een vastgesteld doel bepalen welke taken/activiteiten georganiseerd en gepland moeten worden en daar naar handelen. Bepalen van prioriteiten en aangeven van een volgorde van werkzaamheden.
Niveau 1
• Plant eigen werkzaamheden, stemt deze planning af met partners/experts.
• Werkt ordelijk en systematisch volgens vooraf opgestelde planning.
• Heeft overzicht over eigen werkzaamheden; toetst eigen voortgang.
• Wendt de juiste middelen aan die nodig zijn om de planning te realiseren.
• Stelt doelen en prioriteiten voor zichzelf.
Niveau 2
• Stemt eigen werkzaamheden af op werkzaamheden van partners/experts en plant, zonodig, werkzaamheden van partners/experts.
• Houdt overzicht over de werkzaamheden van partners/experts, bewaakt de voortgang en wendt op het juiste moment de juiste middelen aan.
• Brengt een heldere en logische structuur aan in het eigen werk en in het werk van partners/experts.
• Anticipeert op factoren die van invloed kunnen zijn op de planning en speelt hier waar nodig op in.
Niveau 3
• Ondersteunt en stuurt partners/experts aan bij de planning en uitvoering van hun werkzaamheden en bewaakt de voortgang.
• Coördineert veel werkzaamheden die inhoudelijk van elkaar verschillen, met een langere doorlooptijd of met gevolgen voor de langere termijn.
• Houdt op elk moment en op elk niveau het overzicht van werkzaamheden en stuurt indien nodig bij op hoofdlijnen.
• Anticipeert op onverwachte gebeurtenissen die van invloed zijn op de planning en past de planningen en doelstellingen hierop aan.
Terugkijken op het eigen functioneren en het gedrag daaraan aanpassen of ondernemen van ontwikkelacties om tot verbetering van eigen functioneren en vaardigheden te komen. Je kwetsbaar durven opstellen en fouten durven maken. Actief werken aan zelfontwikkeling.
Niveau 1
• Stelt zich vragend op en toont wil om te leren.
• Vraagt feedback op eigen functioneren, luistert actief en vraagt door.
• Zet met behulp van feedbackgever concrete feedback om in acties.
• Volgt (nieuwe) ontwikkelingen in eigen vakgebied.
Niveau 2:
• Doorziet eigen leerstijl en herkent andere mogelijke leerstijlen.
• ziet sterke en zwakke kanten in eigen functioneren en vraagt hier gericht op door bij partners/experts.
• Leert van en met partners/experts; formuleert leerdoelen en zet deze om in acties
• Vertaalt ontwikkelingen in het vakgebied naar de praktijk.
Niveau 3:
• Reflecteert op eigen ervaringen; herkent verbeterpunten en verbetert gedrag in volgende situaties.
• Doorziet eigen leerprocessen en herkent bevorderende en belemmerende factoren voor leren.
• Stelt eigen ontwikkelplan op met langere termijn doelstellingen en onderneemt gerichte acties.
Creëren van nieuwe en originele ideeën, werkwijzen en toepassingen door het combineren van formele en informele informatie, bestaande en nieuwe oplossingen/aanpakken.
Niveau 1
• Heeft niet voor de hand liggende, frisse ideeën voor nieuwe werkwijzen of methoden.
• Genereert nieuwe ideeën in het werk; ook samen met partners/experts.
• Betreedt bij tegenslagen nieuwe paden of bedenkt alternatieve oplossingen.
• Speelt met nieuwe ideeën en benaderingen in op veranderingen.
Niveau 2
• Improviseert bij onvoldoende of onduidelijke informatie.
• Stimuleert partners/experts tot creatief denken en handelen.
• Werkt pro-actief bij mogelijke problemen in een complexe omgeving en stelt alternatieve oplossingen voor; toont assertief gedrag.
• Improviseert in complexe situaties.
Het signaleren van (potentiële) problemen/knelpunten en deze zelfstandig of in samenwerking met anderen verhelpen.
Niveau 1
• Signaleert tijdig knelpunten binnen het eigen organisatieonderdeel en lost deze binnen de gestelde kaders op.
• Formuleert binnen gestelde kaders verschillende alternatieven of oplossingen.
• Dringt door tot de kern van het probleem; achterhaalt onderliggende oorzaken om herhaling te voorkomen.
• Voorziet problemen en anticipeert hierop.
Niveau 2
• Anticipeert op knelpunten buiten het eigen organisatieonderdeel.
• Reageert snel en doeltreffend bij problemen en onverwachte gebeurtenissen.
• Analyseert problemen, achterhaalt de werkelijke vraag achter het probleem, ook zonder eigen inhoudelijke expertise.
• Formuleert verschillende passende oplossingen en helpt partners/experts bij het oplossen van problemen wanneer zij hier niet uit komen.
Systematisch onderzoeken en alloceren van problemen en vragen. Ontleden van relevante informatie, achtergronden en structuren. Verbanden leggen tussen gegevens en overzien van relaties tussen oorzaak en gevolg.
Niveau 1
• Deelt problemen op in onderdelen, haalt de kern naar voren.
• Legt verbanden, doorziet structuren en trekt conclusies uit beschikbare informatie.
• Selecteert systematisch gegeven, gebruikt meerdere informatiebronnen en structureert en interpreteert gegevens.
Niveau 2
• Bekijkt uit een veelheid van vaak niet complete informatie moeilijke vraagstukken vanuit meerdere invalshoeken.
• Vertaalt gestelde vragen naar beleidsvragen.
• Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen en omschrijft scenario’s met relaties Tussen oorzaak en gevolg.
• Overziet gevolgen van besluiten op termijn; redeneert logisch wat de effecten van acties zijn.
Niveau 3
• Bekijkt ingewikkelde vraagstukken vanuit meerdere invalshoeken met gevolgen op lange termijn; doorziet belangentegenstellingen.
• Denkt ook over de grenzen van het eigen werkterrein heen.
• Doorziet problemen en oplossingen die pas op lange termijn spelen.
• Heeft oog voor – kritische – informatie en activiteiten en beziet de mogelijkheden hiervan voor de rampenbestrijdingsorganisatie.
Op basis van beschikbare informatie en ervaring en met inachtneming van de heersende waarden en normen tot een mening komen die als geldig erkend wordt.
Niveau 1
• Weegt complexe gegevens af en komt op overwogen en vastberaden wijze, rekening houdend met geldende normen en waarden tot een eigen mening.
• Maakt onderscheidt tussen vaststaande feiten en meningen van derden en betrekt hierbij de eigen ervaringen.
• Schetst verschillende perspectieven en opinies en stelt hun pro’s en contra’s vast alvorens tot actie over te gaan.
Niveau 2
• Komt op basis van onvolledige informatie tot eigen mening, redeneert logisch en betrekt partners/experts in beeldvorming.
• Betrekt verschillende alternatieven bij de oordeelsvorming en houdt rekening met onzekere of tegenstrijdige factoren.
• Toetst plannen aan doelstellingen, brengt de gevolgen voor de lange termijn in kaart en doet uitspraken over te nemen acties.
Niveau 3:
• Komt op basis van tegenstrijdige informatie tot een gewogen mening en beïnvloedt daarmee de richting voor de rampenbestrijdingsorganisatie.
• Betrekt een breed scala aan alternatieve opvattingen en meningen in de oordeelsvorming en houdt rekening met gevolgen voor de betrokken partijen.
• Schetst de mogelijke gevolgen van plannen en meningen in situaties met een hoge mate van onzekerheid en complexiteit.
Formuleert doelstellingen helder, concreet en meetbaar en maakt duidelijke afspraken. Houdt zich aan de voortgang en informeert en rapporteert daarover. Denkt vooruit.
Niveau 1
• Stelt samen met partners/experts meetbare en haalbare doelen en maakt duidelijke afspraken over gewenste kwaliteit, middelen en tijdspad.
• Stelt prioriteiten en komt gemaakte afspraken na.
• Plant zelfstandig het eigen werk om gewenste resultaten te realiseren en past, indien relevant, het concept van projectmatig werken toe.
• Maakt resultaten van het eigen werk zichtbaar en communiceert hierover naar partners/experts; overlegt tijdig met partners/experts over knelpunten.
• Toetst activiteiten tussentijds op hun bijdrage aan het te bereiken resultaat, stuurt activiteiten die dat niet doen bij.
Niveau 2
• Stelt een actieplan op en benoemt daarin de beheersaspecten; voert dit samen met partners/experts uit.
• Toetst de voortgang van activiteiten, stuurt bij en bewaakt het proces.
• Ondersteunt partners/experts bij het opstellen van meetbare doelstellingen, geeft hen middelen om (tussen)resultaten te halen en stelt hierbij meetbare deadlines en normen voor resultaten en gedrag.
Niveau 3:
• Stelt meetbare strategische doelstellingen op en definieert de resultaten op langere termijn; maakt de voorwaarden duidelijk die nodig zijn om deze resultaten te bereiken en vult deze in.
• Zorgt voor heldere structuren, taakverdeling en procedures die een effectieve en efficiënte inzet van medewerkers bevordert.
• Spreekt zichzelf en partners/experts tijdig en regelmatig aan op het nakomen van afspraken en het realiseren van doelstellingen; achterhaalt achterliggende oorzaak bij niet nakomen van afspraken en stuurt bij.
Het signaleren van (potentiële) problemen/knelpunten en deze zelfstandig of in samenwerking met anderen verhelpen.
Niveau 1
• Signaleert tijdig knelpunten binnen het eigen organisatieonderdeel en lost deze binnen de gestelde kaders op.
• Formuleert binnen gestelde kaders verschillende alternatieven of oplossingen.
• Dringt door tot de kern van het probleem; achterhaalt onderliggende oorzaken om herhaling te voorkomen.
• Voorziet problemen en anticipeert hierop.
Niveau 2:
• Anticipeert op knelpunten buiten het eigen organisatieonderdeel.
• Reageert snel en doeltreffend bij problemen en onverwachte gebeurtenissen.
• Analyseert problemen, achterhaalt de werkelijke vraag achter het probleem, ook zonder eigen inhoudelijke expertise.
• Formuleert verschillende passende oplossingen en helpt partners/experts bij het oplossen van problemen wanneer zij hier niet uit komen.
Niveau 3:
• Lost complexe problemen op strategisch niveau op.
• Benoemt naast knelpunten tevens verschillende alternatieven en schetst consequenties en verloop van oplossingsmogelijkheden; denkt in scenario’s.
• Structureert, reflecteert, vraagt door en helpt zodoende ook partners/experts om tot oplossingen of alternatieven te komen.
• Treedt op als bemiddelende derde partij; begeleidt partners/experts bij oplossen van problemen door het geven van handvaten.
Terugkijken op het eigen functioneren en het gedrag daaraan aanpassen of ondernemen van ontwikkelacties om tot verbetering van eigen functioneren en vaardigheden te komen. Je kwetsbaar durven opstellen en fouten durven maken. Actief werken aan zelfontwikkeling.
Niveau 1
• Stelt zich vragend op en toont wil om te leren.
• Vraagt feedback op eigen functioneren, luistert actief en vraagt door.
• Zet met behulp van feedbackgever concrete feedback om in acties.
• Volgt (nieuwe) ontwikkelingen in eigen vakgebied.
Niveau 2
• Doorziet eigen leerstijl en herkent andere mogelijke leerstijlen.
• Ziet sterke en zwakke kanten in eigen functioneren en vraagt hier gericht op door bij partners/experts.
• Leert van en met partners/experts; formuleert leerdoelen en zet deze om in acties.
• Vertaalt ontwikkelingen in het vakgebied naar de praktijk.
Dit betreft sociale, maatschappelijke en communicatieve competenties die betrekking hebben op de interactie met de omgeving zowel extern als intern.
Op adequate en krachtige wijze nemen van beslissingen op basis van een inzichtelijke afweging en eigen oordeel, ook als kennis en/of informatie beperkt is en tevens het uitvoeren en afronden van activiteiten. Handelen naar en ‘staan voor’ een genomen besluit (van zichzelf of een ander).
Niveau 1
• Handelt moedig in lastige situaties, neemt verantwoorde risico’s.
• Neemt beslissingen op grond van relevante informatie en duidelijke feiten, waarbij de gevolgen van de besluiten voorspelbaar zijn.
• Neemt en motiveert beslissingen binnen het eigen werkterrein.
• Blijft achter gemaakte keuzen (van zichzelf of van partners/experts) staan.
Niveau 2:
• Neemt op basis van feitelijke informatie besluiten die partners en/of gedupeerden betreffen.
• Hakt knopen door, ook in onzekere situaties; motiveert het genomen besluit met het oog op acceptatie door betrokkenen.
• Benoemt de gevolgen van het besluit voor zichzelf en partners/experts en houdt daar bij de besluitvorming rekening mee.
• Blijft standvastig en toont durf in onzekere/lastige situaties.
Niveau 3:
• Neemt, zonodig op basis van onvolledige informatie, besluiten die implicaties hebben voor de gehele rampenbestrijdingsorganisatie.
• Betrekt partners/experts bij de besluitvorming in complexe situaties, vraagt terugkoppeling en streeft naar draagvlak voor het genomen besluit.
• Neemt een besluit in heroverweging wanneer de wijzigende omstandigheden daarom vragen.
• Durft buiten gebaande paden te treden bij het oplossen van vastzittende, complexe kwesties.
Ideeën, meningen en informatie aan anderen overdragen in voor de ontvanger begrijpelijke taal, gebaren en non-verbale signalen. Tactvol en effectief reageren op behoeften en gevoelens van anderen, taal en terminologie aanpassen aan de doelgroep (incl. Engels).
Niveau 1
• Drukt zich zowel mondeling als schriftelijk goed uit bij contacten van verschillend niveau., onderbouwt de boodschap met duidelijke argumenten.
• Stelt zich open en onbevooroordeeld op in een gesprek, interpreteert verbale en non-verbale signalen en vraagt na of de boodschap goed begrepen is.
• Formuleert tactvol, stemt taal, gebaren en houding af op de behoefte en belangen van de ander.
• Stelt open vragen en vraagt door; geeft feedback wanneer daar om wordt gevraagd.
• Redigeert interne documenten en schrijft documenten voor extern gebruik.
Niveau 2
• Formuleert complexe vraagstukken en ‘slechte boodschappen’ helder, eenduidig en gestructureerd.
• Verzorgt samenhangende presentaties voor de hulpverleningsdiensten.
• Houdt bij contacten van verschillend niveau rekening met afwijkende behoeften en belangen; herkent tegenstellingen en kiest een geschikt communicatiekanaal/middel.
• Neemt het initiatief en stuurt in gesprekken, houdt rekening met de invloed van wat hij zegt.
Niveau 3
• Voert complexe gesprekken met personen op strategisch niveau over gevoelige onderwerpen met tegenstellingen in belangen en/of taalverschillen.
• Herkent persoonlijke belangen en kiest een geschikte manier om de ander te beïnvloeden; zet verschillende invloedstijlen effectief in.
• Beïnvloedt en stuurt het gesprek en de sfeer door gevoelens te benoemen, ook wanneer bij de ander geen respect lijkt te bestaan.
Onderkennen van gevoelens en behoeften van anderen. Verplaatsen in anderen en zich bewust tonen van de invloed van het eigen handelen.
Niveau 1
• Beïnvloedt het gesprek en de sfeer door gevoelens te benoemen, stuurt het gesprek in de juiste richting en houdt de relatie goed; beheerst de eigen emoties.
• Toont belangstelling, luistert actief, vraagt door, houdt rekening met eigen emoties en die van anderen en reflecteert hierop.
• Houdt rekening met omstandigheden en praktijkervaringen van partners/experts en toont begrip en waardering.
• Communiceert open en durft eigen vragen, zorgen en leerpunten bespreekbaar te maken.
Niveau 2:
• Is zichtbaar beschikbaar en aanwezig als leider/expert, is op het juiste moment op de juiste plaats.
• Stimuleert en helpt partners/experts om gevoelens bespreekbaar te maken, maakt ruimte voor emotie binnen de organisatie en kalmeert partners/experts als emoties de overhand dreigen te krijgen.
• Spreekt partners/experts aan op hun ontwikkeling en bijdrage; stelt zich daarbij kritisch op vanuit een begripvolle houding.
• Stelt zich kwetsbaar op en heeft oog voor gevoeligheden ten aanzien van eigen gedrag.
Niveau 3:
• Creëert veiligheid in de rampenbestrijdingsorganisatie waardoor partners/experts zich durven uiten; spreekt medewerkers aan authentiek gedrag te tonen.
• Onderkent rollen en posities en respecteert deze door de partner/expert hierop te benaderen zonder de strijd aan te gaan.
• Bindt partners/experts aan de rampenbestrijdingsorganisatie door eigen optreden en persoonlijke uitstraling.
• Wisselt van stijl/gedrag om bewustwording bij de partner/expert te realiseren of om gedragspatronen te doorbreken of te versterken.
Op adequate en krachtige wijze nemen van beslissingen op basis van een inzichtelijke afweging en eigen oordeel, ook als kennis en/of informatie beperkt is en tevens het uitvoeren en afronden van activiteiten. Handelen naar en ‘staan voor’ een genomen besluit (van zichzelf of een ander).
Niveau 1
• Handelt moedig in lastige situaties, neemt verantwoorde risico’s.
• Neemt beslissingen op grond van relevante informatie en duidelijke feiten, waarbij de gevolgen van de besluiten voorspelbaar zijn.
• Neemt en motiveert beslissingen binnen het eigen werkterrein.
• Blijft achter gemaakte keuzen (van zichzelf of van partners/experts) staan.
Ideeën, meningen en informatie aan anderen overdragen in voor de ontvanger begrijpelijke taal, gebaren en non-verbale signalen. Tactvol en effectief reageren op behoeften en gevoelens van anderen, taal en terminologie aanpassen aan de doelgroep (incl. Engels).
Niveau 1
• Drukt zich zowel mondeling als schriftelijk goed uit bij contacten van verschillend niveau, onderbouwt de boodschap met duidelijke argumenten.
• Stelt zich open en onbevooroordeeld op in een gesprek, interpreteert verbale en non-verbale signalen en vraagt na of de boodschap goed begrepen is.
• Formuleert tactvol, stemt taal, gebaren en houding af op de behoefte en belangen van de ander.
• Stelt open vragen en vraagt door; geeft feedback wanneer daar om wordt gevraagd.
• Redigeert interne documenten en schrijft documenten voor extern gebruik.
Op adequate en krachtige wijze nemen van beslissingen op basis van een inzichtelijke afweging en eigen oordeel, ook als kennis en/of informatie beperkt is en tevens het uitvoeren en afronden van activiteiten. Handelen naar en ‘staan voor’ een genomen besluit (van zichzelf of een ander).
Niveau 1
• Handelt moedig in lastige situaties, neemt verantwoorde risico’s.
• Neemt beslissingen op grond van relevante informatie en duidelijke feiten, waarbij de gevolgen van de besluiten voorspelbaar zijn.
• Neemt en motiveert beslissingen binnen het eigen werkterrein.
• Blijft achter gemaakte keuzen (van zichzelf of van partners/experts) staan.
Niveau 3
• Neemt, zonodig op basis van onvolledige informatie, besluiten die implicaties hebben voor de gehele rampenbestrijdingsorganisatie.
• Betrekt partners/experts bij de besluitvorming in complexe situaties, vraagt terugkoppeling en streeft naar draagvlak voor het genomen besluit.
• Neemt een besluit in heroverweging wanneer de wijzigende omstandigheden daarom vragen.
• Durft buiten gebaande paden te treden bij het oplossen van vastzittende, complexe kwesties.
Op inspirerende wijze richting geven. Tonen van voorbeeldgedrag. Delegeren. Randvoorwaarden scheppen en mensen motiveren zodat resultaten bereikt worden. Charisma.
Niveau 1
• Brengt eigen denkbeelden onder woorden en toetst deze.
• Begeleidt partners/experts in het realiseren van doelen; geeft heldere instructies en houdt toezicht op de prestaties.
• Wijst deel van de eigen taken toe aan de juiste persoon; geeft hierbij eigen verwachtingen, gewenst resultaat en eigen verantwoordelijkheid van de persoon aan.
• Staat open voor vragen, wekt vertrouwen en motiveert partners/experts.
Niveau 2
• Geeft partners/experts de ruimte om besluiten te beïnvloeden uit eigen ambities zodat betrokkenheid en inspiratie hiervoor bij partners/experts ontstaat.
• Verdeelt werkzaamheden zodanig dat deze aansluiten op talenten en ambities van het personeel; toetst het resultaat op kwaliteit.
• Neemt op ‘natuurlijke wijze’ het voortouw, betrekt partners/experts en motiveert hen voor het realiseren van gemeenschappelijke doelen.
Niveau 3
• Geeft partners/experts ruimte om besluiten te nemen en ondersteunt hen bij het realiseren van collectieve ambitie.
• Draagt de eigen visie uit en wordt op grond daarvan door partners/experts binnen en buiten de eigen werkomgeving gevraagd bijdrage te leveren aan hun ambities.
• Creëert ruimte en mogelijkheden voor personeel om werkzaamheden op eigen (en eventueel andere) wijze uit te voeren.
• Inspireert partners/experts om hun visie te delen en om draagvlak en betrokkenheid hiervoor te realiseren.
Zelfstandig en zelfbewust werken. Om kunnen gaan met eisen, veranderingen en hindernissen. Eigen standpunten innemen en verdedigen, rekening houdend met de missie van de organisatie.
Niveau 1
• Vertrouwt op zichzelf, maakt zelfstandig keuzen binnen het eigen takenpakket en aandachtsgebied en laat zich daarbij niet weerhouden door belemmeringen.
• Vraagt feedback en hulp op het juiste moment op basis van een inschatting van de eigen kennis en vaardigheden.
• Werkt zelfstandig en vaart duidelijk een eigen koers binnen gestelde kaders.
Niveau 2
• Wijzigt de eigen werkzaamheden zelfstandig bij veranderende omstandigheden.
• Komt op voor de eigen belangen, toont zich zelfbewust en is weerbaar.
• Neemt verantwoorde risico’s op eigen aandachtsgebied.
Niveau 3:
• Loopt voorop bij strategische veranderingen en uitdagingen; ziet deze als kansen.
• Houdt bij druk vast aan persoonlijke overtuiging wanneer daarop kritiek wordt geleverd of druk wordt uitgeoefend om zich aan te passen.
• Durft zich kwetsbaar op te stellen en neemt risico’s.
Ideeën, meningen en informatie aan anderen overdragen in voor de ontvanger begrijpelijke taal, gebaren en non-verbale signalen. Tactvol en effectief reageren op behoeften en gevoelens van anderen, taal en terminologie aanpassen aan de doelgroep (incl. Engels).
Niveau 1
• Drukt zich zowel mondeling als schriftelijk goed uit bij contacten van verschillend niveau, onderbouwt de boodschap met duidelijke argumenten.
• Stelt zich open en onbevooroordeeld op in een gesprek, interpreteert verbale en non-verbale signalen en vraagt na of de boodschap goed begrepen is.
• Formuleert tactvol, stemt taal, gebaren en houding af op de behoefte en belangen van de ander.
• Stelt open vragen en vraagt door; geeft feedback wanneer daar om wordt gevraagd.
• Redigeert interne documenten en schrijft documenten voor extern gebruik.
Niveau 2
• Formuleert complexe vraagstukken en ‘slechte boodschappen’ helder, eenduidig en gestructureerd.
• Verzorgt samenhangende presentaties voor de hulpverleningsdiensten.
• Houdt bij contacten van verschillend niveau rekening met afwijkende behoeften en belangen; herkent tegenstellingen en kiest een geschikt communicatiekanaal/middel.
• Neemt het initiatief en stuurt in gesprekken, houdt rekening met de invloed van wat hij zegt.
Niveau 3
• Voert complexe gesprekken met personen op strategisch niveau over gevoelige onderwerpen met tegenstellingen in belangen en/of taalverschillen.
• Herkent persoonlijke belangen en kiest een geschikte manier om de ander te beïnvloeden; zet verschillende invloedstijlen effectief in.
• Beïnvloedt en stuurt het gesprek en de sfeer door gevoelens te benoemen, ook wanneer bij de ander geen respect lijkt te bestaan.
Onderkennen van gevoelens en behoeften van anderen. Verplaatsen in anderen en zich bewust tonen van de invloed van het eigen handelen.
Niveau 1
• Beïnvloedt het gesprek en de sfeer door gevoelens te benoemen, stuurt het gesprek in de juiste richting en houdt de relatie goed; beheerst de eigen emoties.
• Toont belangstelling, luistert actief, vraagt door, houdt rekening met eigen emoties en die van anderen en reflecteert hierop.
• Houdt rekening met omstandigheden en praktijkervaringen van partners/experts en toont begrip en waardering.
• Communiceert open en durft eigen vragen, zorgen en leerpunten bespreekbaar te maken.
Niveau 2
• Is zichtbaar beschikbaar en aanwezig als leider/expert, is op het juiste moment op de juiste plaats.
• Stimuleert en helpt partners/experts om gevoelens bespreekbaar te maken, maakt ruimte voor emotie binnen de organisatie en kalmeert partners/experts als emoties de overhand dreigen te krijgen.
• Spreekt partners/experts aan op hun ontwikkeling en bijdrage; stelt zich daarbij kritisch op vanuit een begripvolle houding.
• Stelt zich kwetsbaar op en heeft oog voor gevoeligheden ten aanzien van eigen gedrag.
Niveau 3
• Creëert veiligheid in de rampenbestrijdingsorganisatie waardoor partners/experts zich durven uiten; spreekt medewerkers aan authentiek gedrag te tonen.
• Onderkent rollen en posities en respecteert deze door de partner/expert hierop te benaderen zonder de strijd aan te gaan.
• Bindt partners/experts aan de rampenbestrijdingsorganisatie door eigen optreden en persoonlijke uitstraling.
• Wisselt van stijl/gedrag om bewustwording bij de partner/expert te realiseren of om gedragspatronen te doorbreken of te versterken.
Zelfstandig en zelfbewust werken. Om kunnen gaan met eisen, veranderingen en hindernissen. Eigen standpunten innemen en verdedigen, rekening houdend met de missie van de organisatie.
Niveau 1
• Vertrouwt op zichzelf, maakt zelfstandig keuzen binnen het eigen takenpakket en aandachtsgebied en laat zich daarbij niet weerhouden door belemmeringen.
• Vraagt feedback en hulp op het juiste moment op basis van een inschatting van de eigen kennis en vaardigheden.
• Werkt zelfstandig en vaart duidelijk een eigen koers binnen gestelde kaders.
Niveau 2:
• Wijzigt de eigen werkzaamheden zelfstandig bij veranderende omstandigheden
• Komt op voor de eigen belangen, toont zich zelfbewust en is weerbaar
• Neemt verantwoorde risico’s op eigen aandachtsgebied.
Niveau 3:
• Loopt voorop bij strategische veranderingen en uitdagingen; ziet deze ls kansen
• Houdt bij druk vast aan persoonlijke overtuiging wanneer daarop kritiek wordt geleverd of druk wordt uitgeoefend om zich aan te passen
• Durft zich kwetsbaar op te stellen en neemt risico’s.
Aanpassen van de eigen stijl, benadering en gedrag aan wisselende eisen en omstandigheden. Openstaan voor nieuwe ideeën en actief zoeken naar alternatieven om het gestelde doel te bereiken.
Niveau 1
• Pakt nieuwe zaken snel op, ook bij aangrenzende werkzaamheden.
• Interpreteert regels en richtlijnen en richt zich daarbij op de bedoeling van de vastgestelde regels.
• Accepteert dat werkzaamheden door partners/experts en door omstandigheden bepaald worden en handelt daarnaar; staat open voor veranderingen en verbeteringen die partners/experts voorstellen.
• Past gedrag aan bij veranderende omstandigheden/schakelt snel tussen verschillende werkzaamheden.
Niveau 2
• Improviseert bij onvoldoende of onduidelijke informatie: past daarbij eigen stijl en gedrag aan.
• Verbetert zijn werkwijze door te anticiperen op veranderende omstandigheden; wisselt van methode of aanpak.
• Schakelt gemakkelijk tussen eigen werk en werk van partners/experts.
Niveau 3
• Verandert in geval van kansen of problemen eigen gedragsstijl om gesteld doel te bereiken; brengt afhankelijk van de situatie variatie in eigen gedragsstijl aan.
• Balanceert tussen diverse belangen en partijen:is intermediair.
• Schakelt bij weerstand over op een aanpak die wel tot het gestelde doel leidt.
Laten blijken geïnformeerd te zijn over maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren en deze kennis effectief benutten voor de eigen functie of organisatie.
Niveau 1:
• Legt contact en stemt af met relevante personen en instanties binnen en buiten de organisatie; stelt zich betekenisvol voor partners/experts op
• Communiceert helder wat de burger van de brandweer mag/kan verwachten, toont zich daarbij hulpvaardig en zoekt feedback uit de samenleving
• Doorziet maatschappelijke tendensen en ontwikkelingen en vertaalt deze naar aanbevelingen voor de organisatie
• Analyseert mogelijke gevolgen van maatschappelijke ontwikkelingen voor de rampenbestrijdingsorganisatie en initieert acties.
Niveau 2
• Stimuleert en stuurt hulpverleningsdiensten hun eigen netwerk te ontwikkelen.
• Houdt rekening met nieuwswaarde en mogelijke positieve en negatieve publiciteit bij gebeurtenissen en beslissingen
• Onderkent de invloed van externe factoren en ontwikkelingen en vertaalt deze in een lange termijn perspectief op de rampenbestrijdingsorganisatie; handelt pro-actief.
• Vertaalt problemen in de omgeving naar de inrichting van de organisatie en processen in de rampenbestrijdingsorganisatie; geeft vorm aan het optreden.
Niveau 3:
• Onderhoudt actief een persoonlijk netwerk van relevante en invloedrijke personen en instanties en benut deze
• Levert een bijdrage aan het maatschappelijke debat en geeft mede vorm aan de oplossing van vraagstukken en dilemma’s
• Heeft een visie op trends en ontwikkelingen in de maatschappij en destilleert hieruit onderwerpen voor de bestuurlijke agenda
• Speelt proactief in op vraagstukken/dilemma’s uit de maatschappij en vertaalt deze naar de eigen organisatie.
Op inspirerende wijze richting geven. Tonen van voorbeeldgedrag. Delegeren. Randvoorwaarden scheppen en mensen motiveren zodat resultaten bereikt worden. Charisma.
Niveau 3
• Geeft partners/experts ruimte om besluiten te nemen en ondersteunt hen bij het realiseren van collectieve ambitie.
• Draagt de eigen visie uit en wordt op grond daarvan door partners/experts binnen en buiten de eigen werkomgeving gevraagd bijdrage te leveren aan hun ambities.
• Creëert ruimte en mogelijkheden voor personeel om werkzaamheden op eigen (en eventueel andere) wijze uit te voeren.
• Inspireert partners/experts om hun visie te delen en om draagvlak en betrokkenheid hiervoor te realiseren.
Anticiperen op en onderkennen van de relevantie van gebeurtenissen die van invloed zijn op de positionering van de brandweer en rampenbestrijdingsorganisatie in de politiek-bestuurlijke context.
Niveau 1:
• Houdt rekening met de consequenties van eigen acties voor partners in het bestuurlijke proces
• Verdiept zich in te maken politieke afwegingen en levert relevante en objectieve informatie aan
• Manoeuvreert tussen formele en informele (machts)verhoudingen en de eigen positie binnen de politiek-bestuurlijke context
• Doorziet politieke ontwikkelingen en vertaalt deze in aanbevelingen voor de organisatie.
Niveau 2
• Handelt in afweging tussen (korte termijn) politieke belangen en (lange termijn) belangen van de brandweer/rampenbestrijdingsorganisatie.
• Stelt met bestuurlijk/justitiële omgeving gezamenlijk doelen met inachtneming van de wettelijke vastgestelde kaders.
• Vertegenwoordigt de brandweer op relevant bestuurlijk niveau; brengt belangwekkende onderwerpen onder de aandacht zodat deze op de bestuurlijke agenda komen.
• Vertaalt politieke issues naar de organisatie en zorgt voor verbinding met het operationele werk.
• Stelt, vanuit verschillende invalshoeken, een diagnose voor complexe vraagstukken en schat de langetermijngevolgen in.
Niveau 3:
• Schat politiek-bestuurlijke belangen in, betrekt actoren in besluitvorming en deelt het succes met bestuurders
• Benut het politiek-bestuurlijk krachtenveld rondom de brandweer en de ontwikkeling van de rampenbestrijdingsorganisatie, stemt zijn handelen af op dit krachtenveld en sluit allianties
• Legt relaties tussen de verwachte resultaten voor de eigen organisatie en criteria voor andere schakels in de bestuurlijke keten.
Dit betreft competenties op vakgebieden die specifiek voor de brandweer zijn.
Dit vakgebied omvat de repressieve taken van de rampenbestrijdingsorganisatie, zoals het operationeel leidinggeven dan wel adviseren bij incidenten van verschillende schaalgrootten (zowel mono- als multidisciplinair). Ook de aan het operationeel optreden gelieerde aandachtsgebieden zoals evaluaties, bedrijfsopvang, nazorg, procedures (w.o. alarmerings- en opschalingsprocedures), Arbo-wetgeving en andere wettelijke kaders vallen onder dit vakgebied.
Basisniveau (1)
• Is in staat om informatie en gegevens te reproduceren en deze kennis toe te passen binnen het eigen expertgebied.
Overdrachtsniveau (2)
• Is in staat om buiten het eigen expertgebied te treden en zodoende verbanden met gerelateerde vakgebieden te leggen. Is in staat om eigen expertise over te dragen.
Expertniveau (3)
• Treedt op als vraagbaak en klankbord voor anderen en wordt binnen de organisatie benaderd als autoriteit op het betreffende expertgebied.
Dit vakgebied omvat het onderwerp risico’s en veiligheid. Het gaat hierbij om onder meer de aandachtsgebieden risicomanagement, risicoanalyses, risicocommunicatie, integraal veiligheidsbeleid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid.
Basisniveau (1):
• In staat om informatie en gegevens te reproduceren en deze kennis toe te passen binnen het eigen expertgebied.
Toepassings- en overdrachtsniveau (2)
• Is in staat om buiten het eigen expertgebied te treden en zodoende verbanden met gerelateerde vakgebieden te leggen. Is in staat om eigen expertise over te dragen.
Expertniveau (3)
• Treedt op als vraagbaak en klankbord voor anderen en wordt binnen de organisatie benaderd als autoriteit op het betreffende expertgebied.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub a Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Commandant van dienst geneeskundig (CvD-G) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De CvD-G geeft leiding aan de geneeskundige hulpverlening op de plaats incident en stemt de multidisciplinaire samenwerking op operationeel niveau af binnen het Commando Plaats Incident (CoPI). Hij1 staat onder directe, operationele leiding van de Leider CoPI en directe, functionele leiding van het Hoofd Sectie GHOR. De CvD-G stemt de afvoer van slachtoffers af met de Coördinator Gewondenvervoer (CGV). De CvD-G geeft directe, functionele leiding aan de Officier(en) van Dienst Geneeskundig (OvD-G), Hoofd(en) Gewondennest (HGN) en alle geneeskundige hulpverleners op het rampterrein. |
CvD-G | ||
---|---|---|
Competentieoverzicht | ||
G2 | 1: operationeel management | |
G1 | 2: leidinggeven | |
G5 | 3: voortgangsbewaking | |
G10 | 4: probleemanalyse | |
G11 | 5: oordeelsvorming | |
G9 | 6: samenwerken | |
G16 | 7: stressbestendigheid | |
G7 | 8: overtuigingskracht | |
O3 | Organisatie en processen operationeel | |
V1 | Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering | hoofdlijnen |
V2 | Verantwoordelijkheden en bevoegdheden | gemiddeld niveau |
V3 | Processen en taken | gemiddeld niveau |
V4 | Richtlijnen, protocollen en procedures | gemiddeld niveau |
V5 | (Technische)hulpmiddelen | gemiddeld niveau |
V6 | Juridische aspecten | hoofdlijnen |
In supplement k is de competentiematrix uitgewerkt.
Geeft operationeel leiding aan de uitvoering van de geneeskundige hulpverlening op de plaats incident:
• Maakt (na verkenning en op basis van de informatie van de eerste ambulance en OvD-G) een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van een incident.
• Schaalt indien nodig op, zowel monodisciplinair (MMT, ambulancebijstand, SIGMA) als multidisciplinair (GRIP).
• Neemt de leiding ter plaatse over van de OvD-G.
• Geeft organisatorisch leiding aan de Officier(en) van Dienst Geneeskundig (OvD-G), Hoofd(en) Gewondennest (HGN) en alle geneeskundige hulpverleners op het rampterrein.
• Stemt de organisatorische leiding over de geneeskundige hulpverlening (indien van toepassing) af met de medisch-inhoudelijke leiding van de arts van het Mobiel Medisch Team (MMT).
• Maakt een inzetplan, vertaalt dit naar inzetdoelen en/of inzetvakken.
• Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zonodig het inzetplan bij.
• Bewaakt de veiligheid van het personeel en derden en neemt zonodig maatregelen.
• Draagt zorg voor de registratie van belangrijke gegevens.
• Draagt zorg voor de logistiek en stemt deze af met de Officier(en) van Dienst Geneeskundig (OvD-G) en Hoofd(en) Gewondennest (HGN).
• Neemt preventieve maatregelen om de Gewondennesten/het Behandelcentrum T3- slachtoffers af te schermen van publiek, pers en niet-geautoriseerd personeel.
• Stemt de gewondenafvoer af met de CGV.
• Initieert (waar nodig) de personele en materiële nazorg.
• Schaalt af.
Afstemmen van de multidisciplinaire samenwerking in het CoPI:
• Roept de hoogste leidinggevende ter plaatse van elke discipline bijeen en vormt een CoPI en maakt verdere afspraken over de communicatie (verbindingen, overlegtijdstippen).
• Vormt met de deelnemers aan het CoPI een gemeenschappelijk beeld van het incident.
• Maakt met de deelnemers een plan en verdeelt de werkzaamheden op basis van de processen in de rampenbestrijding.
• Maakt afspraken met andere niet-operationele diensten.
• Stemt af over activiteiten voortkomend uit de processen en bewaakt de voortgang.
• Anticipeert op de ontwikkelingen van het incident en coördineert in overleg de opschaling (GRIP).
Rapporteert en adviseert:
• Informeert gevraagd en ongevraagd de meldkamer, de Leider CoPI en het HS-GHOR.
• Informeert overige betrokken diensten.
• Levert informatie aan t.b.v. het communiceren naar pers en publiek.
• Informeert en adviseert het HS-GHOR omtrent zaken die een beleidsbeslissing vergen (o.a. verstrekkende maatregelen aangaande de bevolking of met politieke lading).
• Laat zich (direct bij GRIP 1, of via het ROT vanaf GRIP 2) door deskundigen (o.a. GAGS, infectieziektenarts) adviseren over de veiligheidssituatie van het GHOR-personeel en de bevolking.
• Evalueert het optreden en maakt een incidentrapportage.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub b Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Coördinator Gewondenvervoer (CGV) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De CGV is belast met de aansturing van ambulances vanaf de loodspost en op het ambulancestation. De CGV staat onder directe functionele leiding van de Officier van Dienst Geneeskundig (OvD-G) of Commandant van Dienst Geneeskundig (CvD-G) in het CoPI. De CGV stemt het gewondenvervoer af met de OvD-G(‘en) in het veld (inzetvakken), met de Hoofden Gewondennest (HGN) en met de Meldkamer Ambulancezorg (MKA). De CGV stemt de aanvoer van ambulances af met de Loodspostfunctionaris (LPF) bij de loodspost(en) en met de MKA. Stemt de slachtofferregistratie af met het Actiecentrum GHOR. De CGV ondersteunt hiermee de Meldkamer Ambulancezorg (MKA) op de plaats van het incident. |
CGV | ||
---|---|---|
Competentieoverzicht | ||
G2 | 1: operationeel management | |
G6 | 2: mondelinge/schriftelijke communicatie | |
G3 | 3: organiseren van eigen werk | |
G5 | 4: voortgangsbewaking | |
G18 | 5: discipline | |
G16 | 6: stressbestendigheid | |
G17 | 7: energie | |
O3 | Organisatie en processen operationeel | |
V1 | Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering | hoofdlijnen |
V2 | Verantwoordelijkheden en bevoegdheden | hoofdlijnen |
V3 | Processen en taken | gemiddeld niveau |
V4 | Richtlijnen, protocollen en procedures | detailniveau |
V5 | (Technische)hulpmiddelen | detailniveau |
V6 | Juridische aspecten | hoofdlijnen |
In supplement k is de competentiematrix uitgewerkt.
Richt een ambulancestation in en houdt deze in stand:
• Maakt afspraken met de eerste ambulance over de overdracht van taken aan het Ambulancestation en communiceert deze met de OvD-G/CvD-G.
• Bepaalt in overleg met de OvD-G/CvD-G de locatie van het Ambulancestation.
• Bepaalt in overleg met de OvD-G/CvD-G de opstelplaats(en) van ambulances en geeft deze door aan de meldkamer en loodspost(en).
• Meldt zich operationeel aan de meldkamer, hulpverleners en loodspost(en).
• Houdt het Ambulancestation operationeel (brandstof, elektriciteit, verbindingen etc.).
• Adviseert op basis van de ontwikkeling van het incident (eigen veiligheid) waar nodig de OvD-G/CvD-G over het verplaatsen van Ambulancestation en/of opstelplaats(en).
• Vangt arriverende ambulances (al dan niet afkomstig van de loodspost) op bij de kop van de opstelplaats.
• Zorgt ervoor dat de ambulances overzichtelijk en geordend worden opgesteld.
• Ziet toe op het veilig en ordelijk verlopen van het aanrijden, opstellen en wegrijden van de ambulances op de opstelplaats(en).
• Verzorgt waar nodig de logistiek (primaire levensbehoeften) voor de ambulancebemanningen bij de opstelplaats(en).
• Heeft een actueel overzicht van de aanwezige ambulances op de opstelplaats(en).
• Zorgt voor de aanvoer van voldoende ambulances vanaf de loodspost(en) naar de opstelplaats(en): signaleert op basis van het patiëntenaanbod in relatie tot de op de opstelplaats aanwezige vervoerscapaciteit de noodzaak van extra ambulancebijstand, vraagt deze aan bij de loodspost(en) of meldkamer, registreert dit en geeft dit door aan de OvD-G/CvD-G.
• Maakt afspraken over de taakverdeling met een tweede CGV of assistent-CGV.
• Geeft waar nodig opdrachten aan de assistent-CGV.
• Bewaakt de voortgang van de gegeven opdrachten.
• Coördineert de gewondenafvoer en -spreiding.
• Heeft via de Hoofden Gewondennest (HGN) en de Officier(en) van Dienst Geneeskundig (OvD-G) een actueel overzicht van de slachtoffers die vervoersgereed zijn, hun afhaallocatie, triagecategorie en prioriteit.
• Heeft een globaal overzicht van het totaalaantal nog te vervoeren slachtoffers.
• Informeert de MKA over de verwachte aantallen slachtoffers, waar mogelijk uitgesplitst naar ziekenhuis op basis van het gewondenspreidingsplan.
• Geeft, op basis van de door het Hoofd Gewondennest (HGN)/de OvD-G doorgegeven prioriteitstelling, aan op de opstelplaats(en) wachtende/arriverende ambulances een vervoersopdracht bestaande uit:
○ afhaallocatie van het slachtoffer (gewondennest/overnameplaats);
○ route naar afhaallocatie;
○ triagecategorie slachtoffer;
○ afvoerroute, inclusief melding bij Ambulancestation voor registratie en bestemming (gewondenspreiding).
• Wijst op basis van het gewondenspreidingsplan aan elk slachtoffer een bestemming (ziekenhuis) toe.
• Geeft op basis van het gewondenspreidingsplan opdracht aan de MKA om ziekenhuizen te alarmeren.
• Houdt via de MKA het overzicht van de beschikbare Medische Behandelcapaciteit (MBC) en opnamestops van de Spoedeisende Hulp (SEH) van de ziekenhuizen. Past het gewondenspreidingsplan hierop aan.
• Informeert de OvD-G/CvD-G over de voortgang en eventuele knelpunten bij het gewondenvervoer.
Voert de registratie van de per ambulance vervoerde slachtoffers uit:
• Registreert op basis van de richtlijnen omtrent de landelijke gewondenkaart alle slachtoffers die per ambulance worden afgevoerd.
• Geeft gevraagd en ongevraagd een totaaloverzicht van de vervoerde slachtoffers en de daaraan toegewezen ziekenhuisbestemming door aan de MKA en aan het Actiecentrum GHOR (mede ten behoeve van het Centraal Registratie- en Informatiebureau (CRIB) van de gemeente).
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub c Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Hoofd Actiecentrum GHOR (HAc) |
---|---|
Beschrijving van de functie | Het HAc heeft zitting in het Actiecentrum GHOR (Ac). Het HAc staat onder directe, functionele leiding van het Hoofd Sectie GHOR (HS-GHOR). Het HAc geeft binnen het Ac direct, functioneel leiding aan de Operationeel Medewerkers Actiecentrum GHOR (OMAc) en (indien van toepassing) andere deelnemers aan het Ac, zoals de GAGS, de arts infectieziektebestrijding, liaisons van het ziekenhuis, de Regio Coördinator Noodhulp (RCN) van het Rode Kruis, medewerkers van de PSHOR/GGZ etc. |
HAC | ||
---|---|---|
Competentieoverzicht | ||
G5 | 1: voortgangsbewaking | |
G3 | 2: organiseren van eigen werk | |
G4 | 3: delegeren | |
G6 | 4: mondelinge/schriftelijke communicatie | |
G18 | 5: discipline | |
G17 | 6: energie | |
G16 | 7: stressbestendigheid | |
G2 | 8: operationeel management | |
O3 | Organisatie en processen operationeel | |
V1 | Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering | hoofdlijnen |
V2 | Verantwoordelijkheden en bevoegdheden | hoofdlijnen |
V3 | Processen en taken | gemiddeld niveau |
V4 | Richtlijnen, protocollen en procedures | detailniveau |
V5 | (Technische)hulpmiddelen | gemiddeld niveau |
V6 | Juridische aspecten | hoofdlijnen |
In supplement k is de competentiematrix uitgewerkt.
Neemt als leidinggevende deel aan het Actiecentrum GHOR (Ac):
• Geeft binnen het Ac leiding aan de logistieke en facilitaire ondersteuning van de drie GHOR-processen, bestaande uit (o.a.):
○ Een (geografisch) totaaloverzicht van de (potentieel-)situatie.
○ De planning, uitvoering en bewaking van de logistieke ondersteuning, zoals informatieoverzichten, materiële voorzieningen, voeding, veiligheidsmaterieel en aflossing van het personeel.
○ Het verzamelen van (demografische) kengetallen t.b.v. tactische en strategische beleidsbeslissingen.
○ Bijdragen aan de informatie voor de bevolking.
• Zet opdrachten/informatieverzoeken van het HS-GHOR uit binnen het Ac:
○ Maakt op basis van de opdrachten van het HS-GHOR een plan van aanpak voor de werkzaamheden van het Ac.
○ Verstrekt en controleert op basis van deze planning opdrachten aan de OMAc’s en overige deelnemers aan het Ac (GAGS, arts infectieziektebestrijding, liaison ziekenhuis, RCR, PSHOR).
• Bewaakt de voortgang van de opdrachten binnen het Ac.
• Onderhoudt een vergaderdiscipline binnen het Ac en organiseert de informatiestromen (rapportages) binnen het Ac.
• Rapporteert en adviseert aan het HS-GHOR in het ROT:
• Houdt een logboek bij met daarin de opdrachten aan het Ac, de geplande activiteiten van het Ac, de voortgang en de eigenstandig genomen beslissingen.
• Draagt zorg voor rapportage aan het HS-GHOR (schriftelijk of mondeling).
• Informeert en adviseert het HS-GHOR over logistieke, materiële en personele knelpunten die een tactische of strategische beleidsbeslissing vergen.
• Laat zich door de deskundigen (o.a. GAGS, infectieziektenarts) informeren over de veiligheidssituatie van het GHOR-personeel en de bevolking en adviseert het HS-GHOR over de te nemen beleidsbeslissingen hieromtrent.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub d Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Hoofd Gewondennest (HGN) |
---|---|
Beschrijving van de functie | Het HGN geeft leiding aan de geneeskundige hulpverlening binnen een gewondennest (GN) of behandelcentrum voor T3-slachtoffers (BC). Het HGN stemt de geneeskundige hulpverlening binnen het GN/BC af op de hulpverlening door andere instanties (politie, brandweer). Het HGN stemt de afvoer van slachtoffers af met de Coördinator Gewondenvervoer (CGV). Dit kwalificatiedossier heeft dus betrekking op de leidinggevende van een gewondennest (T1/T2-slachtoffers) én op de leidinggevende van een behandelcentrum (T3-slachtoffers). In het veld zijn bij een ramp of zwaar ongeval de functionaliteiten Hoofd Gewondennest (HGN) en Hoofd Behandelcentrum per definitie gescheiden. Omdat Hoofd Behandelcentrum niet als aparte GHOR-functie is benoemd, is deze vervat in hetzelfde profiel als het Hoofd Gewondennest. Voor HGN kan dus ook Hoofd Behandelcentrum worden gelezen. De van beide gevraagde kwalificaties zijn hetzelfde. |
HGN | ||
---|---|---|
Competentieoverzicht | ||
G1 | 1: leidinggeven | |
G5 | 2: voortgangsbewaking | |
G3 | 3: organiseren van eigen werk | |
G18 | 4: discipline | |
G16 | 5: stressbestendigheid | |
G15 | 6: aanpassingsvermogen | |
G17 | 7: energie | |
O3 | Organisatie en processen operationeel | |
V1 | Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering | hoofdlijnen |
V2 | Verantwoordelijkheden en bevoegdheden | hoofdlijnen |
V3 | Processen en taken | gemiddeld niveau |
V4 | Richtlijnen, protocollen en procedures | detailniveau |
V5 | (Technische)hulpmiddelen | detailniveau |
V6 | Juridische aspecten | hoofdlijnen |
In supplement k is de competentiematrix uitgewerkt.
Richt een gewondennest (GN) of behandelcentrum (BC) in:
• Verkent de door de CvD-G/OvD-G aangewezen locatie voor het GN/BC.
• Stelt de indeling en inrichting van het GN/BC vast.
• Coördineert de inrichtingsactiviteiten.
• Coördineert de logistieke voorzieningen.
• Bewaakt de veiligheid in het GN/BC.
• Bewaakt de ontwikkeling van het incident (veiligheidsaspecten en patiëntenaanbod).
• Neemt (na overleg met de OvD-G) aanvullende maatregelen om de ontwikkeling van het incident op te vangen.
• Coördineert de afbouw van het GN/BC en het terugbrengen naar de originele staat.
• Geeft operationeel leiding aan de uitvoering van de geneeskundige hulpverlening binnen een gewondennest (GN) of behandelcentrum (BC):
• Ziet toe op de triage van de binnenkomende slachtoffers.
• Geeft (o.b.v. de triage) aanwijzingen aan het aanwezige ambulancepersoneel en evt. MMT, SIGMA en huisartsen (o.a. over de volgorde van de hulpverlening).
• Meldt slachtoffers die vervoersgereed zijn aan bij de CGV.
• Ziet toe op de registratie van slachtoffers (gewondenkaarten).
• Maakt afspraken met de CvD-G/OvD-G en volgt zijn/haar opdrachten op.
• Zorgt voor orde en structuur in het GN/BC.
Het HGN rapporteert en adviseert aan de CvD-G/OvD-G:
• Informeert gevraagd en ongevraagd de CvD-G/OvD-G over de voortgang van de hulpverlening (t.b.v. de sitraps).
• Vraagt via de CvD-G/OvD-G aan het Actiecentrum GHOR (Ac) om logistieke ondersteuning.
• Adviseert de CvD-G/OvD-G over preventieve maatregelen om GN/BC af te schermen van publiek, pers en niet-geautoriseerd personeel.
• Evalueert het optreden en maakt een incidentrapportage.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub e Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Hoofd Sectie GHOR (HS-GHOR) |
---|---|
Beschrijving van de functie | Het HS-GHOR heeft zitting in het Regionaal Operationeel Team (ROT), stemt daar de multidisciplinaire samenwerking op tactisch niveau af en adviseert de Regionaal Operationeel Leider (ROL) over te nemen tactische multidisciplinaire beslissingen. Het HS-GHOR staat onder directe, functionele leiding van de Regionaal Geneeskundig Functionaris (RGF) en adviseert de RGF over te nemen strategische beleidsbeslissingen. Het HS-GHOR geeft direct, functioneel leiding aan de CvD-G/OvD-G binnen het CoPI. Het HSGHOR geeft direct, functioneel leiding aan het Hoofd Actiecentrum GHOR (HAc). |
HS-GHOR | ||
---|---|---|
Competentieoverzicht | ||
G2 | 1: operationeel management | |
G1 | 2: leidinggeven | |
G5 | 3: voortgangsbewaking | |
G10 | 4: probleemanalyse | |
G11 | 5: oordeelsvorming | |
G9 | 6: samenwerken | |
G16 | 7: stressbestendigheid | |
G13 | 8: organisatiesensitiviteit | |
O2 | Organisatie en processen tactisch | |
V1 | Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering | detailniveau |
V2 | Verantwoordelijkheden en bevoegdheden | detailniveau |
V3 | Processen en taken | gemiddeld niveau |
V4 | Richtlijnen, protocollen en procedures | gemiddeld niveau |
V5 | (Technische)hulpmiddelen | hoofdlijnen |
V6 | Juridische aspecten | hoofdlijnen |
In supplement k is de competentiematrix uitgewerkt.
Neemt als tactisch leidinggevende over de GHOR-keten deel aan het ROT:
• Geeft tactisch leiding aan de uitvoering van de drie GHOR-processen (geneeskundige hulpverlening somatisch, psychosociale hulpverlening en preventieve openbare gezondheidszorg).
• Analyseert en beoordeelt crisissituaties op basis van aangeleverde mono- en multidisciplinaire sitraps.
• Treft maatregelen betreffend de GHOR-processen in het effectgebied.
• Neemt monodisciplinaire tactische beslissingen en stemt deze multidisciplinair af binnen het ROT.
• Bewaakt de voortgang van de uitvoering van de GHOR-processen binnen het brongebied en stemt daartoe af met de CvD-G/OvD-G in het CoPI.
• Vertaalt strategische beleidsbeslissingen van het GBT/RBT naar operationele opdrachten.
• Draagt zorg voor de uitvoering van de opdrachten van de ROL.
• Vertaalt tactische besluiten van de Regionaal Operationeel Leider (ROL) naar operationele opdrachten.
• Geeft opdrachten aan de Sectie GHOR binnen het ROT.
• Geeft opdrachten aan het Hoofd Actiecentrum.
• Geeft opdrachten aan de leidinggevenden van de drie GHOR-processen (o.a. CvD-/OvDG, Leider Opvangteam).
• Stemt op tactisch/uitvoerend niveau af met de GHOR-ketenpartners en geeft (in opdracht van de RGF) opdrachten c.q. aanwijzingen.
Neemt als adviseur deel aan het ROT:
• Vormt samen met de sectiehoofden van de andere disciplines en de (Regionaal) Operationeel Leider (OL) het Regionaal Operationeel Team.
• Analyseert en beoordeelt crisissituaties op basis van aangeleverde mono- en multidisciplinaire sitraps en vormt met de deelnemers aan het ROT een gemeenschappelijk beeld van het incident.
• Adviseert over de scheiding van bron- en effect gebied.
• Adviseert – indien mogelijk/van toepassing – aan de OL over opschaling naar GRIP 3 of 4.
• Rapporteert over de voortgang van de uitvoering van de drie GHOR-processen aan de OL en het ROT.
• Adviseert het ROT vanuit GHOR-perspectief over multidisciplinaire tactische beleidsvraagstukken.
Rapporteert en adviseert aan de RGF in het GBT/RBT:
• Informeert en adviseert de RGF omtrent zaken die een beleidsbeslissing vergen (o.a. verstrekkende maatregelen aangaande de bevolking of met politieke lading).
• Laat zich door de CvD-G/OvD-G en deskundigen (o.a. GAGS, infectieziektenarts) informeren over de veiligheidssituatie van het GHOR-personeel en de bevolking en adviseert de RGF over de te nemen strategische beleidsbeslissingen hieromtrent.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub f Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Leider kernteam psychosociale hulpverlening (PSHOR) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De leider kernteam wordt alleen ingezet in opdracht van RGF of HS-GHOR. De leider kernteam organiseert en geeft op tactisch niveau leiding aan de psychosociale hulpverlening in de acute en de eerste nazorgfase bij een ramp. De leider kernteam ontvangt functionele leiding van het HS-GHOR. De leider kernteam geeft direct leiding aan medewerkers van het kernteam PSHOR en geeft functionele leiding aan de leiders van de opvangteams. De leider kernteam onderhoudt naast bovengenoemde functionele contacten ook contacten met de eigen instelling en deskundigen buiten de regionale rampenbestrijding. |
Leider kernteam psychosociale hulpverlening | ||
---|---|---|
Competentieoverzicht | ||
G1 | 1: leidinggeven | |
G8 | 2: luisteren | |
G10 | 3: probleemanalyse | |
G11 | 4: oordeelsvorming | |
G12 | 5: besluitvaardigheid | |
G 4 | 6: delegeren | |
G 2 | 7: operationeel management | |
G 7 | 8: Overtuigingskracht | |
O1 | Organisatie en processen tactisch | |
V1 | Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering | detailniveau |
V2 | Verantwoordelijkheden en bevoegdheden | detailniveau |
V3 | Processen en taken | detailniveau |
V4 | Richtlijnen, protocollen en procedures | hoofdlijnen |
V5 | (Technische)hulpmiddelen | hoofdlijnen |
V6 | Juridische aspecten | hoofdlijnen |
In supplement k is de competentiematrix uitgewerkt.
Geeft namens de RGF leiding op tactisch niveau aan de psychosociale hulpverlening
• Bijeenroepen van het kernteam PSHOR.
• Geeft leiding aan het kernteam PSHOR en benodigde ondersteuning.
• Beslist na het inzetbesluit over de wijze van inzet van capaciteit en deskundigheid van psychosociale hulpverleners met betrekking tot direct en indirect getroffenen in de acute en de eerste nazorgfase.
• Trekt indien nodig specialisten aan.
• Organiseert debriefing voor het kernteam, leider en medewerkers pychosociaal opvangteam(s).
• Draagt zorg voor aflossing en vervanging van de medewerkers kernteam en psychosociaal opvangteams.
• Neemt initiatief tot evaluatie van organisatorische procesgang tijdens en na inzet.
• Verzamelt informatie van medewerkers van het kernteam PSHOR en de leiders opvangteams PSHOR.
• Vraagt informatie op aan het HS-GHOR (en via deze aan andere partijen in de rampenorganisatie) en andere partijen buiten de regionale rampenorganisatie.
• Draagt zorg voor de bewaking van de procedures ter attentie van privacy, registratie en rapportage.
• Laat een logboek bijhouden van de handelingen van het kernteam PSHOR en psychosociaal opvangteams.
• Stelt op grond van analyse van bovenstaande gegevens plannen bij.
• Doet actief navraag ten aanzien van de wijze waarop de opvang van diverse groepen hulpverleners geregeld is.
• Verstrekken van informatie aan medewerkers kernteam en leider opvangteam PSHOR.
• Verstrekken van informatie aan het HS-GHOR.
• Laat informatie verstrekken aan de direct en indirect getroffenen over mogelijke reacties op een schokkende gebeurtenis (psycho-educatie).
• Adviseert de RGF over het opstarten van het proces.
• Adviseert HS-GHOR ter attentie van alle aspecten van lopend proces.
• Adviseert via het HS-GHOR de RGF ten aanzien van de noodzaak tot nazorg.
Draagt zorg voor de logistieke en verbindingstechnische voorzieningen.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub g Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Leider opvangteam psychosociale hulpverlening (PSHOR) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De leider opvangteam wordt ingezet door en ontvangt functionele leiding van de leider kernteam PSHOR. De leider opvangteam organiseert de werkzaamheden van en geeft leiding aan het psychosociaal opvangteam. De leider opvangteam onderhoudt contacten met de medewerkers van het opvangteam, intermediairs, met het hoofd opvangcentrum en leidinggevenden van andere organisaties binnen het opvangcentrum, alsmede met de leider en medewerkers kernteam. |
Leider opvangteam psychosociale hulpverlening | ||
---|---|---|
Competentieoverzicht | ||
G1 | 1: leidinggeven | |
G2 | 2: operationeel management | |
G7 | 3: overtuigingskracht | |
G9 | 4: samenwerken | |
G16 | 5: stressbestendigheid | |
G 5 | 6: voortgangsbewaking | |
G 8 | 7: luisteren | |
G10 | 8: probleemanalyse | |
O1 | Organisatie en processen tactisch | |
V1 | Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering | hoofdlijnen |
V2 | Verantwoordelijkheden en bevoegdheden | detailniveau |
V3 | Processen en taken | detailniveau |
V4 | Richtlijnen, protocollen en procedures | Gemiddeld niveau |
V5 | (Technische)hulpmiddelen | hoofdlijnen |
V6 | Juridische aspecten | hoofdlijnen |
In supplement k is de competentiematrix uitgewerkt.
Directe leiding en uitvoeringscoördinatie van het psychosociaal opvangteam:
• Briefing op de opkomstplaats van de medewerkers van het psychosociaal opvangteam.
• Geeft leiding aan het psychosociaal opvangteam.
• Voert opdrachten uit van het kernteam PSHOR.
• Draagt zorg voor de uitvoering van de procedures voor bewaking van de privacy, registratie en rapportage.
• Organiseert debriefing voor medewerkers van het opvangteam.
• Adviseert het kernteam ten aanzien van de aflossing en vervanging van de medewerkers van psychosociaal opvangteam.
• Adviseert het kernteam PSHOR ten aanzien van de nazorg, na vertrek van getroffenen uit het opvangcentrum.
• Onderhoudt de technische verbinding met het kernteam PSHOR.
• Verstrekt informatie aan en verzamelt informatie voor de medewerkers van het psychosociale opvangteam.
• Vraagt informatie op en verstrekt informatie aan het kernteam PSHOR met name het uitwisselen van gegevens van slachtoffers, toestand hulpverlening en logistiek.
• Adviseert het kernteam over de aanpak en uitvoering van de psychosociale hulpverlening in het opvangcentrum.
• Bewaakt de registratie en rapportage.
• Laat een logboek bijhouden.
• Verstrekt op gezette tijden door middel van een situatierapportage (SITRAP) informatie aan het kernteam PSHOR.
• Laat in overleg met het kernteam PSHOR informatie verstrekken aan getroffenen, verwanten en derden over mogelijke reacties op een schokkende gebeurtenis (psychoeducatie).
• Laat in overleg met het kernteam PSHOR informatie verstrekken aan huisartsen, onderwijzend personeel over mogelijke reacties op een schokkende gebeurtenis (psychoeducatie).
• Geeft de leider kernteam PSHOR inhoudelijk advies over contacten met de media.
• Meldt zich bij het hoofd opvangcentrum om de toegewezen ruimtes in gebruik te nemen.
• Voert overleg en stemt de hulpverlening af met leidinggevende van diensten en organisaties in het opvangcentrum.
• Stemt de activiteiten af met andere zorgverleners (huisartsen, pastoren etc) in overleg met het kernteam.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub h Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Officier van dienst geneeskundig (OvD-G) |
---|---|
Beschrijving van de functie | Afhankelijk van het type incident is de Officier van Dienst Geneeskundig (OvD-G) ter plaatse de hoogste leidinggevende van de GHOR-keten. De OvD-G geeft leiding aan de geneeskundige hulpverlening (Hoofd Gewondennest, ambulancebemanningen, Medisch Mobiel Team, SIGMA) op de plaats incident (of binnen een bepaald inzetvak, of binnen de Geneeskundige Combinatie). De OvD-G stemt de multidisciplinaire samenwerking op operationeel niveau af binnen het motorkapoverleg of binnen het Commando Plaats Incident (CoPI). De OvD-G staat onder directe, operationele leiding van de Leider CoPI en het Hoofd Sectie GHOR. De OvD-G stemt de afvoer van slachtoffers af met de Coördinator Gewondenvervoer (CGV). De OvD-G geeft directe, functionele leiding aan de Hoofden Gewondennest (HGN) en alle geneeskundige hulpverleners binnen het desbetreffende inzetvak van het rampterrein. |
OvD-G | ||
---|---|---|
Competentieoverzicht | ||
G1 | 1: leidinggeven | |
G2 | 2: operationeel management | |
G12 | 3: besluitvaardigheid | |
G7 | 4: overtuigingskracht | |
G11 | 5: oordeelsvorming | |
G16 | 6: stressbestendigheid | |
G17 | 7: energie | |
G3 | 8: organiseren van eigen werk | |
O3 | Organisatie en processen operationeel | |
V1 | Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering | hoofdlijnen |
V2 | Verantwoordelijkheden en bevoegdheden | detailniveau |
V3 | Processen en taken | gemiddeld niveau |
V4 | Richtlijnen, protocollen en procedures | detailniveau |
V5 | (Technische)hulpmiddelen | detailniveau |
V6 | Juridische aspecten | hoofdlijnen |
In supplement k is de competentiematrix uitgewerkt.
Geeft operationeel leiding aan de uitvoering van de geneeskundige hulpverlening op de plaats incident:
• Maakt (na verkenning en op basis van de informatie van de eerste ambulance) een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van een incident.
• Schaalt indien nodig op, zowel monodisciplinair (MMT, ambulancebijstand, SIGMA, CvD-G) als multidisciplinair (GRIP).
• Neemt de leiding ter plaatse over van de eerste ambulance.
• Geeft organisatorisch leiding aan de Hoofden Gewondennest en alle geneeskundige hulpverleners binnen het desbetreffende inzetvak van het rampterrein en stemt dit (indien van toepassing) af met de CvD-G.
• Stemt de organisatorische leiding over de geneeskundige hulpverlening (indien van toepassing) af met de medisch-inhoudelijke leiding van de arts van het Mobiel Medisch Team (MMT).
• Maakt een inzetplan, vertaalt dit naar inzetdoelen en/of inzetvakken.
• Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zonodig het inzetplan bij.
• Bepaalt in overleg met de CGV/CvD-G de locatie van het Ambulancestation.
• Bepaalt in overleg met de CGV/CvD-G de opstelplaats(en) van ambulances en geeft deze door aan de meldkamer en loodspost(en).
• Bewaakt de veiligheid van het personeel en derden en neemt zonodig maatregelen.
• Draagt zorg voor de registratie van belangrijke gegevens.
• Draagt zorg voor de logistiek en stemt deze af met de Hoofden Gewondennest (HGN).
• Neemt preventieve maatregelen om de Gewondennesten/het Behandelcentrum T3- slachtoffers af te schermen van publiek, pers en niet-geautoriseerd personeel.
• Stemt (indien van toepassing) af met de OvD-G in het naastgelegen inzetvak.
• Stemt de gewondenafvoer af met de CGV.
• Initieert (waar nodig) de personele en materiële nazorg.
• Schaalt af.
Afstemmen van de multidisciplinaire samenwerking in het motorkapoverleg of in het CoPI:
• Roept de hoogste leidinggevende ter plaatse van elke discipline bijeen en vormt een motorkapoverleg of CoPI en maakt verdere afspraken over de communicatie (verbindingen, overlegtijdstippen).
• Vormt met de deelnemers aan het motorkapoverleg/CoPI een gemeenschappelijk beeld van het incident.
• Maakt met de deelnemers een plan en verdeelt de werkzaamheden op basis van de processen in de rampenbestrijding.
• Maakt afspraken met andere niet-operationele diensten.
• Stemt af over activiteiten voortkomend uit de processen en bewaakt de voortgang.
• Anticipeert op de ontwikkelingen van het incident en coördineert in overleg de opschaling (GRIP).
Rapporteert en adviseert:
• Informeert gevraagd en ongevraagd de meldkamer en de CvD-G óf de meldkamer en de Leider CoPI en het HS-GHOR (indien geen CvD-G wordt ingezet).
• Informeert overige betrokken diensten.
• Levert informatie aan t.b.v. het communiceren naar pers en publiek.
• Informeert en adviseert het HS-GHOR omtrent zaken die een beleidsbeslissing vergen (o.a. verstrekkende maatregelen aangaande de bevolking of met politieke lading).
• Laat zich (direct bij GRIP 1, of via het ROT vanaf GRIP 2) door deskundigen (o.a. GAGS, arts infectieziekten) adviseren over de veiligheidssituatie van het GHOR-personeel en de bevolking (indien geen CvD-G is ingezet).
• Evalueert het optreden en maakt een incidentrapportage.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub i Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Operationeel directeur GHOR/adviseur beleidsteam |
---|---|
Beschrijving van de functie | De operationeel directeur GHOR bevindt zich bovenaan in de (operationele) commandostructuur van de GHOR en heeft aldus de eind verantwoordelijkheid voor de geneeskundige hulpverlening. De operationeel directeur GHOR heeft zitting in het Gemeentelijk Beleidsteam (GBT, bij GRIP 3) of het Regionaal Beleidsteam (RBT, bij GRIP 4), stemt daar de multidisciplinaire samenwerking op beleids-/strategisch niveau af en adviseert de Burgemeester over te nemen beleidsbeslissingen. De operationeel directeur GHOR geeft direct, functioneel leiding aan het Hoofd Sectie GHOR (HS-GHOR). De operationeel directeur GHOR onderhoudt contacten met de liasons in het Provinciaal Coördinatiecentrum (PCC) en het Nationaal Coördinatiecentrum (NCC), alsmede met de collega operationeel directeuren GHOR. |
Operationeel directeur GHOR van dienst | ||
---|---|---|
Competentieoverzicht | ||
G1 | 1: leidinggeven | |
G7 | 2: overtuigingskracht | |
G14 | 3: omgevingsbewustzijn | |
G11 | 4: oordeelsvorming | |
G12 | 5: besluitvaardigheid | |
G13 | 6: organisatiesensitiviteit | |
G9 | 7: samenwerken | |
O1 | Organisatie en processen strategisch | |
V1 | Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering | detailniveau |
V2 | Verantwoordelijkheden en bevoegdheden | detailniveau |
V3 | Processen en taken | hoofdlijnen |
V4 | Richtlijnen, protocollen en procedures | hoofdlijnen |
V5 | (Technische)hulpmiddelen | hoofdlijnen |
V6 | Juridische aspecten | hoofdlijnen |
In supplement k is de competentiematrix uitgewerkt.
Neemt als hoogste leidinggevende van de GHOR-keten deel aan het GBT/RBT:
• Geeft in formele zin leiding aan de uitvoering van de drie GHOR-processen (geneeskundige hulpverlening somatisch, psychosociale hulpverlening en preventieve openbare gezondheidszorg).
• Bewaakt de voortgang van de uitvoering.
• Analyseert en beoordeelt crisissituaties op basis van aangeleverde mono- en multidisciplinaire sitraps.
• Geeft op basis van de strategische beleidsbeslissingen van het GBT/RBT, na afstemming met de Operationeel Leider, opdrachten aan het HS-GHOR.
• Stemt op beleidsniveau af met de GHOR-ketenpartners en geeft (via het HS-GHOR) opdrachten c.q. aanwijzingen.
Neemt als adviseur deel aan het GBT/RBT:
• Rapporteert over de voortgang van de uitvoering van de drie GHOR-processen aan het GBT/RBT.
• Analyseert en beoordeelt crisissituaties op basis van aangeleverde mono- en multidisciplinaire sitraps.
• Adviseert het GBT/RBT vanuit GHOR-perspectief over multidisciplinaire strategische beleidsbeslissingen.
• Laat zich door het HS-GHOR en deskundigen (o.a. GAGS, infectieziektenarts) informeren over de veiligheidssituatie van het GHOR-personeel en de bevolking en adviseert het GBT/RBT over de te nemen strategische beleidsbeslissingen hieromtrent.
• Onderhoudt contacten met de liaisons binnen het PCC en NCC en operationeel directeuren GHOR en van andere regio’s.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub j Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Operationeel medewerker actiecentrum GHOR (OMAc) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De OMAc heeft zitting in het Actiecentrum GHOR (Ac) en staat onder directe, functionele leiding van het Hoofd Actiecentrum GHOR (HAc-GHOR). |
OMAC | ||
---|---|---|
Competentieoverzicht | ||
G6 | 1: mondelinge/schriftelijke communicatie | |
G8 | 2: luisteren | |
G18 | 3: discipline | |
G17 | 4: energie | |
G16 | 5: stressbestendigheid | |
O3 | Organisatie en processen operationeel | |
V1 | Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering | hoofdlijnen |
V2 | Verantwoordelijkheden en bevoegdheden | hoofdlijnen |
V3 | Processen en taken | gemiddeld niveau |
V4 | Richtlijnen, protocollen en procedures | detailniveau |
V5 | (Technische)hulpmiddelen | detailniveau |
V6 | Juridische aspecten | hoofdlijnen |
In supplement k is de competentiematrix uitgewerkt.
Geeft binnen het Ac uitvoering aan de opdrachten van het HAc m.b.t. de logistieke en facilitaire ondersteuning van de drie GHOR-processen, bestaande uit (o.a.):
• Stelt een (geografisch) totaaloverzicht op van de (potentieel-) situatie.
• De planning, uitvoering en bewaking van de logistieke ondersteuning, zoals informatieoverzichten, materiële voorzieningen, voeding, veiligheidsmaterieel en aflossing van het personeel.
• Verzamelt (demografische) kengetallen t.b.v. tactische en strategische beleidsbeslissingen.
• Werkt samen met de medewerkers van andere organisaties binnen het Ac (GGD, ziekenhuizen, NRK, PSHOR).
Rapporteert en adviseert aan het HAc:
• Houdt de voortgang van de uitvoering bij in een logboek.
• Draagt zorg voor rapportage aan het HAc.
• Informeert en adviseert het HAc over logistieke, materiële en personele knelpunten die een tactische of strategische beleidsbeslissing vergen.
Voor het competentieprofiel is een kader ontwikkeld dat de volgende competenties onderscheidt:
Gedragscompetenties: hierbij zijn achttien verschillende competenties benoemd (genummerd G1 t/m G18), omschreven en van gedragsvoorbeelden voorzien.
Organisatie/procescompetenties: hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie typen organisatie- en proceskennis.
Vaktechnische competenties: hierbij zijn zes competenties benoemd en uitgewerkt.
De niveauaanduiding van de competenties is als volgt:
Gedragscompetenties: uit de achttien omschreven gedragscompetenties worden er per functie maximaal acht toegewezen in volgorde van belangrijkheid (1 t/m 8).
Organisatie/procescompetenties: per functie wordt aangegeven of het type organisatie- en proceskennis op strategisch, tactisch of operationeel niveau dient te zijn.
Vaktechnische competenties: per functie wordt aangegeven of er sprake is van noodzakelijke kennis en kunde tot op detailniveau (d); of alleen op hoofdlijnen (h); of op gemiddeld niveau (m).
Richting en sturing geven aan anderen in het kader van hun taakvervulling; stijl en methode aanpassen aan betrokken individuen, taken en situatie.
Aansturen en tot uitvoering brengen van diverse uitvoerende activiteiten. Taken en verantwoordelijkheden toewijzen. Activiteiten coördineren en zonodig knelpunt wegnemen. In organisatorische zin randvoorwaarden creëren.
Effectief organiseren van het eigen werk door het plannen van doelstellingen, tijd en activiteiten; beschikbare tijd en energie richten op de hoofdzaken en acute problemen.
Eigen taken, beslissingsbevoegdheden en verantwoordelijkheden op duidelijke wijze toedelen aan juiste medewerkers.
Opstellen en bewaken van procedures om de voortgang van de taken en activiteiten van medewerkers en van de eigen taken en verantwoordelijkheden te bewaken en zeker te stellen.
Ideeën en meningen aan anderen duidelijk maken, gebruik makend van duidelijke taal. Ideeën en meningen duidelijk maken in een rapportage of document dat de juiste opzet heeft en structuur heeft, grammaticaal correct is en dat de juiste taal en terminologie voor de lezer bevat. Bijv. SitRaps, logboek.
Gebruikmakend van de juiste stijl en methode proberen anderen te overtuigen van een bepaald standpunt en trachten instemming te verkrijgen met bepaalde plannen, ideeën of activiteiten.
Tonen belangrijke informatie op te pikken uit mondelinge mededelingen. Doorvragen en ingaan op reacties.
Bijdragen aan een gezamenlijk resultaat, ook wanneer de samenwerking niet direct van eigen belang is.
Signaleren van problemen, herkennen van belangrijke informatie; verbanden leggen tussen gegevens. Opsporen van mogelijke oorzaken van problemen; zoeken naar ter zake doende gegevens.
Gegevens en mogelijke alternatieve handelswijzen in het licht van relevante criteria tegen elkaar afwegen en tot realistische beoordelingen komen.
Beslissingen nemen door middel van het ondernemen van acties of het zich vastleggen door middel van het uitspreken van oordelen.
Onderkennen van invloed en gevolgen van eigen beslissingen of activiteiten op andere onderdelen van de organisatie; onderkennen van belangen van andere onderdelen van de organisatie.
Laten blijken goed geïnformeerd te zijn over organisatorische, maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren en deze kennis effectief benutten voor de eigen functie en organisatie.
Effectief blijven handelen door zich aan te passen aan veranderde omstandigheden, taken verantwoordelijkheden en/of mensen.
Effectief blijven presteren onder tijdsdruk, bij tegenslag en onder extreme fysieke en psychische omstandigheden.
Gedurende een lange periode in hoge mate actief zijn wanneer de functie dat vraagt. Hard werken, uithoudingsvermogen tonen.
Zich voegen naar het beleid en/of de procedures van de organisatie. Bij onduidelijkheid of veranderingen bevestiging zoeken bij de juiste autoriteit.
O1: Beleid van de rampenorganisaties in het algemeen en de GHOR -ketenorganisaties in het bijzonder m.b.t. de ontwikkelingen in structuur, cultuur en inhoudelijke processen en procedures.
O2: Ontwikkelingen in de structuur en processen van de rampenorganisaties in het algemeen en de GHOR-ketenorganisaties in het bijzonder.
O3: De actuele organisatiestructuur en primaire processen en procedures van de GHOR-ketenorganisaties.
Kent de bestuurlijke en operationele omgeving en zijn positie daarin.
Heeft inzicht in verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
Beschikt over de benodigde kennis, inzicht en vaardigheden om processen en hieruit voortvloeiende taken te vervullen.
Kent de richtlijnen, protocollen en procedures en kan deze toepassen en waar nodig bijstellen..
Heeft kennis van en kan gebruik maken van de beschikbare (technische) hulpmiddelen.
Kent de juridische aspecten die van invloed zijn op de functies binnen de operationele GHOR organisatie.
Niveau: 1
• Geeft duidelijk instructies aan medewerkers (bevelsstructuur).
• Geeft duidelijk aan wat de doelstelling is voor een bepaalde periode of mbt een bepaalde taak.
• Kiest de juiste stijl voor elke medewerker.
• Herkent het moment waarop stellend en directief moet worden gehandeld; handelt vervolgens als zodanig.
• Geeft indien mogelijk ruimte voor ideeën van anderen.
• Geeft duidelijk aan wat zijn verwachtingen van een medewerker zijn.
• Levert toegevoegde waarde tijdens mono- en multidisciplinaire overleggen.
• Verstrekt het zelfvertrouwen van de medewerkers en creëert een vertrouwensband met hen.
Niveau: 2
• Houdt in zijn afweging rekening met meerdere factoren.
• Benoemt de consequenties van verschillende handelswijzen/acties.
• Schat de capaciteiten en mogelijkheden van medewerkers en anderen goed in.
• Komt in geval van problemen aantoonbaar tot de juiste oplossing of het juiste oordeel.
• Zijn meningen zijn logisch herleidbaar tot, en afleidbaar uit een bepaalde hoeveelheid informatie en feitelijke gegevens.
• Kan duidelijk aangeven op basis waarvan hij tot een oordeel is gekomen.
Niveau: 3
• Stelt zich op de hoogte van externe (politieke en maatschappelijke) ontwikkelingen en vertaalt deze naar de eigen werksituatie.
• Stelt zich op de hoogte van veranderingen bij de partners in de GHOR keten en andere hulpverleningsdiensten en vertaalt deze naar de eigen werksituatie.
Niveau: 4
• Houdt in zijn afweging rekening met meerdere factoren.
• Benoemt de consequenties van verschillende handelswijzen/acties.
• Schat de capaciteiten en mogelijkheden van medewerkers en anderen goed in.
• Komt in geval van problemen aantoonbaar tot de juiste oplossing of het juiste oordeel.
• Zijn meningen zijn logisch herleidbaar tot, en afleidbaar uit een bepaalde hoeveelheid informatie en feitelijke gegevens.
• Kan duidelijk aangeven op basis waarvan hij tot een oordeel is gekomen.
Niveau: 5
• Neemt besluiten op tijd. Stelt besluiten niet onnodig uit.
• Neemt snel een standpunt in, spreekt een gegrond oordeel uit.
• Neemt een juist aantal besluiten.
Niveau: 6
• Houdt in geval van beslissingen en acties rekening met de effecten op andere onderdelen van de ketenorganisatie.
• Heeft zicht op de verhouding tussen de eigen belangen en de belangen van anderen en houdt daarbij rekening in de besluitvorming.
• Houdt bij het uitoefenen van de functie rekening met de bedrijfscultuur.
• Zorgt ervoor dat hij beslissingen aan alle belanghebbenden communiceert.
• Neemt geen beslissingen zonder het effect daarvan op de rest van de organisatie vooraf te hebben onderzocht en ingeschat.
• Heeft zicht op organisatorische belemmeringen die medewerkers bij hun functioneren hebben en probeert deze belemmeringen weg te nemen.
Niveau: 7
• Komt met voorstellen hoe een gezamenlijk resultaat behaald kan worden.
• Blijft meedenken en mee discussiëren, ook wanneer hij daar geen direct eigen belang meer bij heeft.
• Komt niet zozeer met eigen voorstellen maar steunt de voorstellen van anderen en bouwt daarop voort om zodoende het gezamenlijke doel te bereiken.
• Stelt het belang van het team boven het eigen belang.
• Helpt collega’s wanneer zij daar behoefte aan hebben.
• Biedt hulp aan in geval van problemen of conflicten.
Niveau: 8
• Houdt in geval van beslissingen en acties rekening met de effecten op andere onderdelen van de ketenorganisatie.
• Heeft zicht op de verhouding tussen de eigen belangen en de belangen van anderen en houdt daarbij rekening in de besluitvorming.
• Houdt bij het uitoefenen van de functie rekening met de bedrijfscultuur.
• Zorgt ervoor dat hij beslissingen aan alle belanghebbenden communiceert.
• Neemt geen beslissingen zonder het effect daarvan op de rest van de organisatie vooraf te hebben onderzocht en ingeschat.
• Heeft zicht op organisatorische belemmeringen die medewerkers bij hun functioneren hebben en probeert deze belemmeringen weg te nemen.
Niveau: Strategisch
Is en houdt zich op de hoogte van de beleidsontwikkelingen m.b.t. de rampenorganisaties en inhoudelijke processen en procedures. Kent de relevante sleutelfiguren in het beleids- en uitvoeringsveld.
Niveau: Tactisch
Is en houdt zich op de hoogte van de ontwikkelingen m.b.t. de rampenorganisaties en inhoudelijke processen en procedures. Kent de relevante sleutelfiguren in het uitvoeringsveld.
Niveau: Operationeel
Is en houdt zich op de hoogte van de ontwikkelingen mbt de GHOR-ketenorganisaties en de primaire processen in het algemeen en die van het eigen beroepsdomein in het bijzonder. Kent de relevante sleutelfiguren in zijn beroepsdomein.
Niveau: Op detailniveau
Niveau: Op hoofdlijnen
Niveau: Op gemiddeld niveau
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3 sub a Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Calamiteitencoördinator meldkamer (CACO) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De Calamiteitencoördinator meldkamer (CACO) geeft leiding aan het meldkamerproces. De aansturing tijdens een grootschalig incident vindt plaats op vier niveaus, te weten: • Besturen • Richten • Inrichten • Verrichten |
De calamiteitencoördinator meldkamer functioneert op het niveau ‘inrichten’ en ‘richten’. | |
De calamiteitencoördinator meldkamer geeft leiding aan het gemeenschappelijke, multidisciplinaire meldkamerproces. Hij* geeft doeltreffend en doelmatig sturing aan het verzamelen van relevante gegevens, het verwerken tot informatie en de deling van de informatie bij alarmering, communicatie en opschaling. conform de GRIP structuur |
In supplement l. zijn de niveaus van aansturing uitgewerkt.
De calamiteitencoördinator geeft leiding aan de multidisciplinaire invulling van het gemeenschappelijke meldkamerproces binnen het meldkamerdomein. Een adequate en snelle opschaling en het borgen van de veiligheid van de hulpverleningsdiensten zijn hierbij belangrijke aandachtspunten.
De calamiteitencoördinator geeft doelmatig sturing aan het verzamelen van relevante gegevens, het verwerken tot informatie en de deling van de informatie bij, alarmering en opschaling van de bestrijdingsorganisatie.
Voor deze functie zijn de acht belangrijkste competenties benoemd. Dit zijn de competenties die minimaal noodzakelijk worden geacht voor de betreffende functionaris om succesvol te functioneren.
De competenties voor de functie calamiteitencoördinator meldkamer zijn te vinden in onderstaande tabel.
Calamiteitencoördinator meldkamer |
---|
Competentieoverzicht |
Analyseren |
Oordelen |
Stressbestendigheid |
Leiding geven |
Communiceren |
Plannen, organiseren en coördineren |
Delegeren |
Politiek-bestuurlijk inzicht |
In supplement j. is het competentieoverzicht uitgewerkt.
De calamiteitencoördinator geeft leiding aan de multidisciplinaire invulling van het gemeenschappelijke meldkamerproces binnen het meldkamerdomein. Een adequate en snelle opschaling en het borgen van de veiligheid van de hulpverleningsdiensten zijn hierbij belangrijke aandachtspunten. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Coördineert en geeft leiding aan het gemeenschappelijke, multidisciplinaire meldkamerproces.
• Geeft leiding aan het intern opschalen van de meldkamer en verzorgt afstemming in opschaling, communicatie en informatie binnen in het meldkamerdomein.
• Bewaakt meldkamerprocessen en -procedures inzake het opschalingproces binnen het meldkamerdomein.
• Bewaakt en draagt zorg voor een juiste samenstelling en bezettingsgraad van het meldkamerdomein.
• Voorziet zichzelf van informatie over de actuele situatie en deelt relevante informatie binnen het meldkamerdomein.
• Houdt overzicht en denkt vooruit in scenario’s in onoverzichtelijke situaties binnen het meldkamerdomein.
De calamiteitencoördinator geeft doeltreffend en doelmatig sturing aan het verzamelen van relevante gegevens, het verwerken tot informatie en de deling van de informatie bij, alarmering en opschaling van de bestrijdingsorganisatie conform de GRIP structuur. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Coördineert het doelmatig uitvragen door de centralisten van melders en het registreren van de verkregen gegevens. Beperkt daarbij zoveel mogelijk dubbel werk.
• Is in staat zelfstandig relevante aanvullende informatie in te winnen aan de hand van de voorbereide informatiebehoefte voor het incidenttype.
• Analyseert en beoordeelt de ingewonnen informatie op waarde, valideert en prioriteert deze.
• Stelt een eerste beeld samen van de situatie
• Draagt zorg voor een snelle, doelmatige en doeltreffende verspreiding van informatie aan alle diensten en functionarissen die bij het incident betrokken zijn volgens de netcentrische principes.
• Draagt zorg voor doelmatige en doeltreffende informatie verstrekking en communicatie met direct leidinggevende functionarissen.
• Vervult een adviserende rol naar de verantwoordelijke leidinggevende van de meldkamer op het moment van opschaling in het meldkamerdomein.
• Draagt zorg voor een juiste verslaglegging volgens afgesproken wijze.
• Beheerst tevens het communiceren en overdragen van het totaalbeeld.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3 sub b Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Evaluator multidisciplinair oefenen |
---|---|
Beschrijving van de functie | Taken en positionering De evaluator multidisciplinair oefenen levert samen met collega evaluatoren een bijdrage aan de evaluatie van multidisciplinaire oefeningen. Hij is daarbij verantwoordelijk voor het observeren en evalueren van de prestatie (inhoud, proces en resultaat) en het gedrag van de deelnemers aan de oefening. De evaluator multidisciplinair oefenen werkt binnen de door de opdrachtgever verstrekte kaders voor de evaluatieopdracht en legt verantwoording af aan hem. |
De evaluator multidisciplinair oefenen zorgt ervoor dat hij een heldere opdrachtformulering ontvangt. Hij bereidt zich aan de hand van de opdrachtkaders en relevante documentatie voor op het observeren en evalueren van de multidisciplinaire oefening en maakt werkafspraken met zijn collega evaluatoren.
De evaluator multidisciplinair oefenen observeert aan de hand van geoperationaliseerde oefendoelen (organisatorisch, functioneel en/of persoonlijk) de deelnemers aan de oefening en legt zijn waarnemingen vast.
De evaluator multidisciplinair oefenen analyseert zijn observaties, formuleert een oordeel hierover en doet aanbevelingen. Hij bespreekt dit met de deelnemers.
De evaluator multidisciplinair oefenen legt zijn observaties, zijn oordeel hierover en zijn aanbevelingen schriftelijk vast in een evaluatierapport. De eindrapportage wordt aangeboden aan de opdrachtgever.
De evaluator multidisciplinair oefenen evalueert de klanttevredenheid van de opdrachtgever en de deelnemers.
Strategische en organisatorische competenties | Sociaal, maatschappelijke en communicatieve competenties | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Accuraat | Analyseren | Oordelen | Plannen, organiseren, coördineren | Resultaatgericht | Coachen | Communiceren | Inleven | Samenwerken |
Het voorbereiden op de uitvoering van de evaluatie-opdracht | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | ||||
Het observeren van teamgedrag en -prestaties (inhoud, proces en resultaat) | 1 | 1 | |||||||
Het geven van feedback | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | ||||
Het uitvoeren van een schriftelijke evaluatie | 2 | 2 | 2 | 2 | |||||
Afronding | 2 | 2 |
In supplement k. is deze competentiematrix uitgewerkt.
De evaluator multidisciplinair oefenen zorgt ervoor dat hij een heldere opdrachtformulering ontvangt. Hij bereidt zich aan de hand van de opdrachtkaders en relevante documentatie voor op het observeren en evalueren van de multidisciplinaire oefening en maakt werkafspraken met zijn collega evaluatoren.
• Draagt zorg voor het verkrijgen van een heldere opdrachtformulering.
• Stelt in samenspraak eenduidige SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden) kwaliteitscriteria op voor de multidisciplinaire Opleiden Trainen Oefenen (OTO) activiteiten.
• Ontwikkelt samen met de procesmanager oefenen het evaluatieproces op grond van deze vooraf gestelde criteria.
• Bereidt zich aan de hand van de opdrachtkaders en relevante documentatie voor op het observeren en evalueren van de multidisciplinaire oefening.
• Maakt samen met de collega evaluatoren werkafspraken.
• Bespreekt werkafspraken aangaande de evaluatie tijdens de oefening met deelnemers aan de multidisciplinaire oefening.
• Betrekt deelnemers bij de formulering van het operationaliseren van individuele oefendoelen.
• Accuraat (1)
• Analyseren (2)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Resultaatgericht (1)
• Samenwerken (1)
De evaluator multidisciplinair oefenen zorgt ervoor dat hij een heldere opdrachtformulering ontvangt. Hij bereidt zich aan de hand van de opdrachtkaders en relevante documentatie voor op het observeren en evalueren van de multidisciplinaire oefening en maakt werkafspraken met zijn collega evaluatoren.
• Observeert aan de hand van de geoperationaliseerde oefendoelen (organisatorisch, functioneel en/of persoonlijk) de deelnemers aan de multidisciplinaire oefening.
• Observeert aan de hand van de geoperationaliseerde oefendoelen (organisatorisch, functioneel en/of persoonlijk) het teamgedrag tijdens de multidisciplinaire oefening.
• Registreert tijdens de oefening de waarnemingen.
• Kijkt, luistert en toetst zijn observaties gedurende en na afloop van de oefenactiviteit.
• Toets zijn observaties met observaties en bevindingen van collega evaluatoren.
• Signaleert en interpreteert relevante ontwikkelingen.
• Accuraat (1)
• Samenwerken (1)
De evaluator multidisciplinair oefenen analyseert zijn observaties, formuleert een oordeel hierover en doet aanbevelingen. Hij bespreekt dit met de deelnemers.
• Analyseert observaties, formuleert een oordeel hierover en doet aanbevelingen.
• Bespreekt observaties, oordelen en aanbevelingen met de deelnemers aan de oefeningactiviteit.
• Informeert en adviseert de deelnemers aan de oefenactiviteit gevraagd en ongevraagd over de uitvoering van de werkopdracht.
• Analyseren (2)
• Oordelen (2)
• Coachen (2)
• Communiceren (2)
• Inleven (2)
De Evaluator Multidisciplinair Oefenen legt zijn observaties, zijn oordeel hierover en zijn aanbevelingen schriftelijk vast in een evaluatierapport. De eindrapportage wordt aangeboden aan de opdrachtgever.
• Analyseert de observaties en stelt op basis daarvan aanbevelingen op.
• Draagt zorg voor een juiste en volledige beeldvorming van de oefenactiviteit rechtstreeks gerelateerd aan de oefendoelen.
• Stelt een evaluatierapport op.
• Overlegt met de procesmanager oefenen over de schriftelijke verslaglegging van de evaluatie.
• Biedt de gemaakte evaluatie aan, aan de betrokken functionarissen en licht deze zonodig toe.
• Analyseren (2)
• Oordelen (2)
• Resultaatgericht (2)
• Communiceren (2)
De evaluator multidisciplinair oefenen evalueert de klanttevredenheid van de opdrachtgever en de deelnemer.
• Evalueert de klanttevredenheid.
• Onderhoudt actief een persoonlijk netwerk van relevante en invloedrijke personen en instanties en benut deze.
• Gebruikt input van de klanttevredenheid voor het opstellen van aanbevelingen.
• Koppelt resultaten terug naar de procesmanager oefenen.
• Accuraat (2)
• Analyseren (2)
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3 sub c Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Informatiemanager commando plaats incident (COPI) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De informatiemanager COPI maakt deel uit van het commando plaats incident (COPI). De aansturing tijdens een grootschalig incident vindt plaats op vier niveaus, te weten: • Besturen • Richten • Inrichten • Verrichten |
De informatiemanager COPI functioneert op het niveau ‘inrichten’ en is op de volgende wijze gepositioneerd: • Hij ontvangt leiding van en legt verantwoording af de leider COPI. • Hij geeft gevraagd en ongevraagd advies aan de leider COPI. | |
De informatiemanager COPI draagt zorg voor het informatieproces in het COPI. |
In supplement l. zijn de niveaus van aansturing uitgewerkt.
De informatiemanager COPI verzamelt, analyseert en beoordeelt zelfstandig informatie in het COPI. Tevens is hij verantwoordelijk voor het verzorgen van een adequaat en doelmatig informatieproces in het COPI. Hij is hiermee voorwaardenscheppend voor andere functionarissen in het COPI.
Voor deze functie zijn de acht belangrijkste competenties benoemd. Dit zijn de competenties die minimaal noodzakelijk worden geacht voor de betreffende functionaris om succesvol te functioneren.
De competenties voor de functie informatiemanager commando plaats incident zijn te vinden in onderstaande tabel.
Informatiemanager commando plaats incident |
---|
Competentieoverzicht |
Analyseren |
Probleemanalyse |
Daadkracht |
Overtuigingskracht |
Accuraat |
Plannen, organiseren en coördineren |
Stressbestendigheid |
Samenwerken |
In supplement j. is het competentieoverzicht uitgewerkt.
De informatiemanager COPI verzamelt, analyseert en beoordeelt zelfstandig informatie in het COPI. Tevens is hij verantwoordelijk voor het verzorgen van een adequaat en doelmatig informatieproces in het COPI. Hij is hiermee voorwaardenscheppend voor andere functionarissen in het COPI. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Draagt zorg voor een eerste analyse en beeldvorming. Dit omvat eveneens de ‘aanrijfase’ van een GRIP opschaling. Informatiemanager COPI draagt daarin bij aan de ontwikkeling van een ‘startbeeld’.
• Draagt zorg een continu proces van adequate en juiste informatievoorziening in het COPI.
• Draagt zorg voor het opstellen van het totaalbeeld.
• Adviseert leider COPI inzake op-/afschaling GRIP.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3 sub d Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Informatiemanager regionaal operationeel team (ROT) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De informatiemanager ROT is de leidinggevende van de sectie Informatiemanagement van het regionaal operationeel team (ROT). De aansturing tijdens een grootschalig incident vindt plaats op vier niveaus, te weten: • Besturen • Richten • Inrichten • Verrichten |
De informatiemanager ROT functioneert op het niveau ‘inrichten’ en is op de volgende wijze gepositioneerd: • Hij ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de regionaal operationeel leider. • Hij geeft leiding aan de sectie Informatiemanagement en geeft sturing aan het regionale informatieproces. • Hij geeft gevraagd en ongevraagd advies aan de regionaal operationeel leider. | |
De informatiemanager ROT draagt zorg voor het regionale informatieproces en geeft leiding aan de sectie informatiemanagement. Daarnaast adviseert hij de regionaal operatoneel leider gevraagd en ongevraagd vanuit het informatieproces. |
In supplement l. zijn de niveaus van aansturing uitgewerkt.
De informatiemanager ROT zorgt voor het verzamelen, analyseren en beoordelen van informatie ten behoeve van het totaalbeeld van de ramp of crisis. Daarnaast is hij verantwoordelijk voor het beschikbaar houden van een actueel totaalbeeld tijdens een ramp of crisis.
De informatiemanager ROT geeft leiding en invulling aan de sectie informatiemanagement..
De informatiemanager ROT geeft gevraagd en ongevraagd advies aan de regionaal operationeel leider vanuit het informatieproces.
Voor deze functie zijn de acht belangrijkste competenties benoemd. Dit zijn de competenties die minimaal noodzakelijk worden geacht voor de betreffende functionaris om succesvol te functioneren.
De competenties voor de functie informatiemanager regionaal operationeel team zijn te vinden in onderstaande tabel.
Informatiemanager regionaal operationeel team |
---|
Competentieoverzicht |
Sturing geven aan proces |
Analyseren |
Oordelen |
Samenwerken |
Accuraat |
Stressbestendigheid |
Communiceren |
Inleven |
In supplement j. is het competentieoverzicht uitgewerkt.
De informatiemanager ROT zorgt voor het verzamelen, analyseren en beoordelen van informatie ten behoeve van het totaalbeeld van de ramp of crisis. Daarnaast is hij verantwoordelijk voor het beschikbaar houden van een actueel totaalbeeld tijdens een ramp of crisis.
Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Draagt zorg voor het beschikbaar houden van een actueel totaalbeeld tijdens een ramp of crisis, middels:
○ Verzamelen, analyseren en beoordelen van de relevante informatie.
○ Bijhouden van een actueel totaalbeeld.
• Draagt zorg voor een adequaat en effectief verloop van het regionale informatieproces. Sturing op de ‘voorkant’ van het proces is hierbij essentieel.
• Analyseert welke actoren betrokken zijn bij het incident, bevordert dat de gegevens tussen de actoren uitgewisseld kunnen worden , conform de principes van het netcentrisch werken.
• Monitort de goede werking van het informatie netwerk.
• Voert de regie op de verspreiding van informatie. Hij stelt het totaalbeeld en overige informatie ter beschikking aan belanghebbende actoren, conform de principes van netcentrisch werken.
• Doet verslag over het verloop van informatieproces aan operationeel leider en legt de bevindingen vast in een verslag.
De informatiemanager ROT geeft leiding en invulling aan de multidisciplinaire sectie informatiemanagement in het ROT. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Analyseert en bepaalt de juiste samenstelling en bezettingsgraad van de sectie.
• Geeft sturing aan de sectie en draagt zorg voor het functioneren van de sectie .
• Controleert en stuurt bij op het functioneren van de sectie.
• Vervult de rol van procesmanager in het regionale informatieproces en bewaakt dit proces.
De informatiemanager ROT geeft gevraagd en ongevraagd advies aan de regionaal operationeel leider vanuit het informatieproces. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Geeft gevraagd en ongevraagd advies richting operationeel leider aangaande:
○ De beeldvorming.
○ De oordeelsvorming.
○ De besluitvorming.
• Adviseert over noodzakelijke aanpassingen van de structuur en organisatie van het regionale informatieproces.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3 sub e Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Leider commando plaats incident (leider COPI) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De leider commando plaats incident (hierna te noemen leider COPI) maakt deel uit van het commando plaats incident (COPI). De aansturing tijdens een grootschalig incident vindt plaats op vier niveaus, te weten: • Besturen • Richten • Inrichten • Verrichten |
De Leider COPI functioneert op het niveau ‘inrichten’ en is op de volgende wijze gepositioneerd: • Hij ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de regionaal operationeel leider. • Hij geeft leiding aan de leden van het COPI. | |
De leider COPI is verantwoordelijk voor de inrichting van het COPI. Hij plant en monitort de verrichtingen van de incidentbestrijding binnen een afgebakend gebied. |
In supplement l. zijn de niveaus van aansturing uitgewerkt.
De leider commando plaats incident (COPI), geeft leiding aan de multidisciplinaire samenwerking in het COPI. Hij is verantwoordelijk voor het multidisciplinair aanpakken van de gevolgen van het incident.
De leider commando plaats incident (COPI), adviseert en deelt doeltreffend en doelmatig informatie mede aan het lokale bestuur bij GRIP 1 en in het geval van GRIP 2 (en hoger) naar de regionaal operationeel leider.
Voor deze functie zijn de acht belangrijkste competenties benoemd. Dit zijn de competenties die minimaal noodzakelijk worden geacht voor de betreffende functionaris om succesvol te functioneren.
De competenties voor de functie leider commando plaats incident zijn te vinden in onderstaande tabel.
Leider commando plaats incident |
---|
Competentieoverzicht |
Leiding geven |
Stressbestendigheid |
Omgevingsbewustzijn |
Plannen, organiseren en coördineren |
Daadkracht |
Samenwerken |
Communiceren |
Aanpassingsvermogen |
In supplement j. is het competentieoverzicht uitgewerkt.
De leider commando plaats incident (COPI), geeft leiding aan de multidisciplinaire samenwerking in het COPI. Hij is verantwoordelijk voor het multidisciplinair aanpakken van de gevolgen van het incident. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Geeft zelfstandig leiding aan de multidisciplinaire beeld-, oordeels- en besluitvorming (vergaren, analysen en delen van informatie) van het incident binnen het COPI en is hiervoor eindverantwoordelijk.
• Vervult de rol als voorzitter in het COPI overleg en bewaakt de voortgang en afstemming van het totale crisisbestrijdingsproces in het COPI.
• Draagt zorg voor het vergaren en delen van (feitelijke) informatie en verzorgt hiermee voor een gedeeld uniform beeld van de situatie binnen het COPI.
• Bewaakt en draagt zorg voor een juiste samenstelling en bezettingsgraad van het COPI.
• Vertaalt taken in processen en draagt zorg voor het uitzetten en controleren van deze processen.
• Analyseert en beoordeelt de actuele situatie en schaalt indien nodig op naar een hogere GRIP status. Draagt hierbij tevens zorg voor de beeldvorming binnen het COPI.
De leider commando plaats incident (COPI), adviseert en deelt doeltreffend en doelmatig informatie mede aan het lokale bestuur bij GRIP 1 en in het geval van GRIP 2 (en hoger) naar de regionaal operationeel leider.
Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Is in staat zelfstandig relevante informatie in te winnen en te boordelen.
• Draagt zorg voor een doelmatige en doeltreffende verspreiding van relevante informatie naar respectievelijk het lokale bestuur ten tijden van een GRIP 1 opschaling en afschaling en de regionaal operationeel leider ten tijden van een GRIP 2 > opschaling en afschaling.
• Vervult een adviserende rol naar respectievelijk het lokale bestuur op het moment van een GRIP 1 opschaling en afschaling en de regionaal operationeel leider op het moment van een GRIP 2 > opschaling en afschaling.
• Is verantwoordelijk voor het betrekken van de voorlichtingsfunctionaris in het COPI en controleren van de uitgaande voorlichtingsproducten.
• Is verantwoordelijk voor het opstellen van een totaalbeeld voor het lokale bestuur bij GRIP 1 en ROT (vanaf GRIP 2).
• Communiceert en onderhoudt contacten met de regionaal operationeel leider.
• Maakt analyses van partijen en belangen op bestuurlijk en ROT niveau.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3 sub f Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Procesmanager oefenen (PMO) |
---|---|
Beschrijving van de functie | In dit document staan de kerntaken van de procesmanager oefenen centraal. In deze inleiding wordt aandacht besteed aan: • De positie van een procesmanager oefenen. • De instroomeisen. • Overzicht kerntaken. |
De procesmanager oefenen (PMO) is binnen een veiligheidsregio de verantwoordelijk leidinggevende voor de initiatie, organisatie en evaluatie van multidisciplinaire Opleiden, Trainen en Oefenen (OTO) activiteiten. Hij draagt bij aan de ontwikkeling van beleid ten aanzien van de activiteiten die vallen onder deze noemer. De PMO stuurt het team aan dat is belast met de voorbereiding, uitvoering en evaluatie hiervan. Bij de organisatie van multidisciplinaire OTO activiteiten zorgt hij voor een effectieve inzet van noodzakelijke deskundigheid en beschikbare hulpmiddelen. Daarbij hanteert hij een projectmatige aanpak, waarin sturing op tijd, geld, informatie, organisatie en communicatie en public relations (PR) altijd een rol speelt. | |
De PMO krijgt op basis van de positionering van de functie te maken met kerntaken als: • Beleidsontwikkeling op het gebied van multidisciplinaire OTO activiteiten. • De ontwikkeling, organisatie en uitvoering van multidisciplinaire OTO activiteiten. • Het bewaken van de kwaliteit van multidisciplinaire OTO activiteiten. • Het leren van multidisciplinaire OTO activiteiten door de cyclische inzet van evaluaties. • Het verzorgen van communicatie en PR in het kader van de multidisciplinaire OTO activiteiten. | |
Een PMO dient alle fasen in de cyclus van multidisciplinaire OTO activiteiten te beheersen, maar voert in de praktijk niet altijd alle werkzaamheden uit. | |
De PMO kan vanuit diverse disciplines zijn functie uitoefenen. Variërend van hoofd OTO binnen de veiligheidsregio, oefenleider in de discipline, tot aan crisiscoördinator bij een waterschap. |
De PMO levert binnen de veiligheidsregio een inhoudelijke bijdrage aan het opstellen en uitvoeren van het (meerjaren)beleid op het gebied van multidisciplinaire OTO activiteiten. Onderdeel daarvan is een beleidskader voor de evaluatie van deze activiteiten en de systematiek van borging. De PMO is bovendien mede verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van het jaarplan ‘Oefenen» van de desbetreffende veiligheidsregio.
De PMO zorgt voor de afstemming van het (meerjaren)beleid en het jaarplan ‘Oefenen» met de regionale en landelijke richtlijnen. Ook stemt hij het beleid en het plan af op de mono-disciplinaire oefenplannen van andere diensten en de behoeften van zowel de eigen organisatie als die van de partners.
De PMO vertaalt het vastgestelde (meerjaren)beleid in effectieve multidisciplinaire OTO activiteiten. Het team dat zorgt voor voorbereiding, uitvoering en evaluatie, ontwikkelt deze activiteiten onder zijn verantwoordelijke leiding. Daarbij houdt de PMO rekening met leerbehoefte(n), ontwikkelnoodzaak en leervoorkeur(en). In overleg met multidisciplinaire partners zorgt de PMO dat deze activiteiten worden uitgevoerd. De PMO draagt er zorg voor dat de deelnemers aan én begeleiders van de multidisciplinaire OTO- activiteiten, zijn of worden geïnstrueerd. Onder zijn verantwoordelijkheid vindt observatie en evaluatie van de activiteiten plaats. Indien nodig geeft de PMO zelf tussentijds feedback.
De PMO bewaakt de kwaliteit van de multidisciplinaire OTO activiteiten. Hij stelt voor iedere activiteit eenduidige kwaliteitscriteria op, in samenspraak met zijn team en relevante partners in de veiligheidsregio. Deze criteria zijn SMART geformuleerd. De PMO zorgt op basis van deze criteria voor evaluatie van de activiteiten en levert op die manier input ten behoeve van het kwaliteitssysteem in de desbetreffende veiligheidsregio. Op grond van de analyse adviseert de PMO in bijstelling en/of aanpassing van de multidisciplinaire OTO activiteiten.
De PMO evalueert op cyclische basis, systematisch de kwaliteit van de multidisciplinaire OTO activiteiten, alsmede het professionele functioneren van de betrokken partijen. Evaluatie geschiedt, aan de hand van de vooraf gestelde criteria, in samenspraak met alle relevante betrokken partijen uit de veiligheidsregio. Daarbij stimuleert de PMO de betrokkenen tot reflectie op het eigen handelen.
Evaluatie heeft enerzijds tot doel inhoudelijke en organisatorische verbeteringen te realiseren in de activiteiten. Anderzijds dient de cyclische evaluatie aantoonbaar te leiden tot verdere professionalisering van de betrokkenen. De PMO adviseert in het aanbrengen van noodzakelijke en gewenste verbeteringen in de multidisciplinaire activiteiten. Tevens adviseert hij in de wenselijkheid en noodzaak van gerichte professionaliseringsacties (zoals scholing, coaching, training en dergelijke).
De PMO is verantwoordelijk voor het verzorgen van communicatie en public relations (PR) aangaande de ontwikkeling, voorbereiding en uitvoering van de multidisciplinaire OTO activiteiten. Daartoe stelt hij een communicatiebeleidsplan op. Hij draagt er zorg voor dat alle betrokkenen binnen de veiligheidsregio tijdig en juist zijn geïnformeerd. Zijn inzet is er tevens op gericht relevante partners in de veiligheidsregio te overtuigen van het nut en de noodzaak van de multidisciplinaire OTO activiteiten. Mede doordat hij zijn contacten met relevante betrokkenen zorgvuldig onderhoudt, creëert de PMO draagvlak voor de multidisciplinaire OTO activiteiten. De uitkomsten van evaluatie van ontwikkelde en uitgevoerde activiteiten koppelt de PMO terug aan alle relevante betrokkenen en het management team (MT). Hij legt zowel mondeling als schriftelijk verantwoording af over de verrichte werkzaamheden en behaalde resultaten.
Strategische en organisatorische competenties | Sociaal, maatschappelijke en communicatieve competenties | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerntaken | Accuraat | Analyseren | Oordelen | Plannen, organiseren, coördineren | Resultaatgericht | Coachen | Communiceren | Inleven | Samenwerken |
Bijdragen aan beleidsvorming op het gebied van multidisciplinaire OTO activiteiten. | 1 | 1 | 2 | 1 | |||||
Het ontwikkelen, organiseren en uitvoeren van multidisciplinaire OTO activiteiten. | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||
Borgen van de kwaliteit van multidisciplinaire OTO activiteiten. | 1 | 2 | |||||||
Het leren van multidisciplinaire OTO activiteiten door de cyclische inzet van evaluaties | 2 | 2 | 1 | ||||||
Het verzorgen van communicatie en public relations in het kader van multidisciplinaire OTO activiteiten | 1 | 2 |
In supplement k. is deze competentiematrix uitgewerkt.
De PMO levert binnen de veiligheidsregio een inhoudelijke bijdrage aan het opstellen en uitvoeren van het (meerjaren)beleid op het gebied van multidisciplinaire OTO activiteiten. Onderdeel daarvan is een beleidskader voor de evaluatie van deze activiteiten en de systematiek van borging. De PMO is bovendien mede verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van het jaarplan ‘Oefenen» van de desbetreffende veiligheidsregio.
De PMO zorgt voor de afstemming van het (meerjaren)beleid en het jaarplan ‘Oefenen» met de regionale en landelijke richtlijnen. Ook stemt hij het beleid en het plan af op de mono-disciplinaire oefenplannen van andere diensten en de behoeften van zowel de eigen organisatie als die van de partners.
• Levert een inhoudelijke bijdrage aan het opstellen van het (meerjaren)beleid op het gebied van multidisciplinaire OTO activiteiten.
• Zorgt voor een beleidskader voor evaluatie van de activiteiten
• Draagt bij aan de ontwikkeling van de gehele oefencyclus en van een systematiek om de kwaliteit van de activiteiten te borgen.
• Levert een inhoudelijke bijdrage aan het jaarplan ‘Oefenen» van de veiligheidsregio.
• Stelt voor alle betrokkenen een jaarrooster op voor de verschillende OTO activiteiten en momenten waarop deze worden uitgevoerd.
• Stemt samen met de betrokkenen het (meerjaren)beleid af op regionale en landelijke richtlijnen, oefenplannen van partners en de oefenvraag van de eigen organisatie en die van de partners.
• Stemt samen met de betrokkenen het jaarplan ‘Oefenen» af op regionale en landelijke richtlijnen, oefenplannen van partners en de oefenvraag van de eigen organisatie en die van de partners.
• Creëert draagvlak voor het multidisciplinaire oefenbeleid door het onderhouden van contacten met alle betrokken kolommen, diensten en organisaties.
• Draagt zorg voor bestuurlijk draagvlak en commitment.
• Analyseren (1)
• Plannen, organiseren en coördineren (1)
• Resultaatgericht (2)
• Samenwerken (1)
De PMO vertaalt het vastgestelde (meerjaren)beleid in effectieve multidisciplinaire OTO activiteiten. Het team dat zorgt voor voorbereiding, uitvoering en evaluatie, ontwikkelt deze activiteiten onder zijn verantwoordelijke leiding. Daarbij houdt de PMO rekening met leerbehoefte(n), ontwikkelnoodzaak en leervoorkeur(en). In overleg met multidisciplinaire partners zorgt de PMO dat deze activiteiten worden uitgevoerd. De PMO draagt er zorg voor dat de deelnemers aan én begeleiders van de multidisciplinaire OTO-activiteiten, zijn of worden geïnstrueerd. Onder zijn verantwoordelijkheid vindt observatie en evaluatie van de activiteiten plaats. Indien nodig geeft de PMO zelf tussentijds feedback.
• Vertaalt het vastgestelde oefenbeleid in multidisciplinaire OTO trajecten.
• Zorgt voor voldoende expertise op het gebied van het opzetten van oefeningen.
• Stuurt het voorbereidingsteam aan.
• Bepaalt de leerbehoefte, ontwikkelnoodzaak en de leervoorkeur die past bij een activiteit.
• Bepaald ontwikkeldoelen, op proces-, en teamniveau maar ook op inhoudelijk- en individueel niveau.
• Draagt zorg voor selectie en uitwerking van de oefenfunctie en -doelen uit op basis van de gediagnosticeerde leerbehoefte.
• Ontwikkelt of stelt scenario’s samen voor de activiteit.
• Draagt zorg voor het opstellen van een plan van aanpak met daarin de werk- en organisatievorm, het programma en de methode.
• Draagt zorg voor het opstellen van een planning voor de oefening.
• Stelt een begroting op voor de uitvoering van de activiteit.
• Draagt zorg voor passende instructie aan oefenbegeleiders en deelnemers aan de oefening.
• Draagt zorg voor het beschikbaar komen van benodigde personeel en middelen (financiën, organisatie, informatie, automatisering, ....) om de doelen te bereiken.
• Begeleidt, motiveert en coacht de betrokkenen bij het uitwerken van het beoogde beleid en deelplannen.
• Benutten kennis en vaardigheden van anderen om oefenactiviteiten te ontwikkelen.
• Legt contacten met leidinggevenden of coördinerende functionarissen bij betrokken organisaties en bewaakt dat er sprake is van vergelijkbare functieniveaus
• Plannen, organiseren en coördineren (2)
• Resultaatgericht (1)
• Accuraat (1)
• Analyseren (1)
• Communiceren (1)
De PMO bewaakt de kwaliteit van de multidisciplinaire OTO activiteiten. Hij stelt voor iedere activiteit eenduidige kwaliteitscriteria op, in samenspraak met zijn team en relevante partners in de veiligheidsregio. Deze criteria zijn SMART geformuleerd. De PMO zorgt op basis van deze criteria voor evaluatie van de activiteiten en levert op die manier input ten behoeve van het kwaliteitssysteem in de desbetreffende veiligheidsregio. Op grond van de analyse adviseert de PMO in bijstelling en/of aanpassing van de multidisciplinaire OTO activiteiten.
• Stelt in samenspraak met betrokken functionarissen eenduidige SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden) kwaliteitscriteria op voor de multidisciplinaire OTO activiteiten.
• Ontwikkelt en organiseert samen met andere betrokkenen het evaluatieproces op grond van deze vooraf gestelde criteria.
• Verzamelt voorafgaand, tijdens en na de oefening evaluatiegegevens.
• Geeft zo nodig gerichte feedback tijdens de diverse fasen van het proces, om kwaliteit te kunnen borgen.
• Leidt de nabespreking van de activiteit.
• Analyseert de evaluatiegegevens en stelt op basis daarvan conclusies op.
• Zorgt voor het opstellen van een evaluatierapport.
• Vertaalt de evaluatieresultaten naar verbetervoorstellen voor het beleid en/of de uitvoering van multidisciplinaire oefeningen in de veiligheidsregio.
• Plannen, organiseren, coördineren (1)
• Samenwerken (2)
De PMO evalueert op cyclische basis, systematisch de kwaliteit van de multidisciplinaire OTO activiteiten, alsmede het professionele functioneren van de betrokken partijen. Evaluatie geschiedt, aan de hand van de vooraf gestelde criteria, in samenspraak met alle relevante betrokken partijen uit de veiligheidsregio. Daarbij stimuleert de PMO de betrokkenen tot reflectie op het eigen handelen.
Evaluatie heeft enerzijds tot doel inhoudelijke en organisatorische verbeteringen te realiseren in de activiteiten. Anderzijds dient de cyclische evaluatie aantoonbaar te leiden tot verdere professionalisering van de betrokkenen. De PMO adviseert in het aanbrengen van noodzakelijke en gewenste verbeteringen in de multidisciplinaire activiteiten. Tevens adviseert hij in de wenselijkheid en noodzaak van gerichte professionaliseringsacties (zoals scholing, coaching, training en dergelijke).
• Evalueert en analyseert de multidisciplinaire OTO activiteiten op een cyclische basis, aan de hand van vooraf gestelde criteria.
• Evalueert en analyseert het professionele functioneren van de partijen en betrokkenen bij de OTO activiteit, aan de hand van vooraf gestelde criteria.
• Betrekt relevante betrokken partijen in het evaluatieproces.
• Stimuleert relevante betrokken partijen tot zelfreflectie.
• Stelt de multidisciplinaire OTO activiteiten bij daar waar nodig is.
• Adviseert gericht in professionele ontwikkeling van betrokken functionarissen.
• Rapporteert de resultaten van de evaluatie en analyse aan het MT.
• Analyseren (2)
• Resultaat gericht (2)
• Coachen (1)
De PMO is verantwoordelijk voor het verzorgen van communicatie en public relations (PR) aangaande de ontwikkeling, voorbereiding en uitvoering van de multidisciplinaire OTO activiteiten. Daartoe stelt hij een communicatiebeleidsplan op. Hij draagt er zorg voor dat alle betrokkenen binnen de veiligheidsregio tijdig en juist zijn geïnformeerd. Zijn inzet is er tevens op gericht relevante partners in de veiligheidsregio te overtuigen van het nut en de noodzaak van de multidisciplinaire OTO activiteiten. Mede doordat hij zijn contacten met relevante betrokkenen zorgvuldig onderhoudt, creëert de PMO draagvlak voor de multidisciplinaire OTO activiteiten. De uitkomsten van evaluatie van ontwikkelde en uitgevoerde activiteiten koppelt de PMO terug aan alle relevante betrokkenen en het Management Team (MT). Hij legt zowel mondeling als schriftelijk verantwoording af over de verrichte werkzaamheden en behaalde resultaten.
• Creëert draagvlak voor het multidisciplinaire oefenbeleid door het onderhouden van contacten met alle betrokken kolommen, diensten en organisaties.
• Draagt zorg voor het vertaalproces van oefenactiviteiten naar beeldvorming voor de externe omgeving.
• Onderhoudt actief een persoonlijk netwerk van relevante en invloedrijke personen en instanties en benut deze.
• Geeft voorlichting aan de betrokkenen in de veiligheidsregio over de multidisciplinaire OTO activiteiten
• Informeert het MT over de aard en inhoud van de OTO activiteiten.
• Enthousiasmeert relevante partners in de veiligheidsregio om een bijdrage te leveren en/of deel te nemen aan voor hen relevante activiteiten
• Onderhoudt zorgvuldig contacten met alle relevante betrokken partijen en het MT
• Stelt een communicatiebeleidsplan op (zowel voor intern als extern) ten aanzien de OTO activiteiten.
• Legt verantwoording af aan het MT ten aanzien van de werkzaamheden en behaalde resultaten.
• Accuraat (1)
• Communiceren (2)
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3 sub g Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Regionaal operationeel leider |
---|---|
Beschrijving van de functie | De regionaal operationeel leider maakt deel uit van het regionaal operationeel team (ROT). De aansturing tijdens een grootschalig incident vindt plaats op vier niveaus, te weten: • Besturen • Richten • Inrichten • Verrichten |
De regionaal operationeel leider functioneert op het niveau ‘richten’ en is op de volgende wijze gepositioneerd: • Hij ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de burgemeester. • Hij geeft leiding aan de leden van het regionaal operationeel team. | |
De regionaal operationeel leider geeft richting aan de crisisorganisatie. Hij plant en monitort de te behalen operationele prestaties, binnen de bestuurlijke kaders. |
In supplement l. zijn de niveaus van aansturing uitgewerkt.
De regionaal operationeel leider geeft leiding aan de multidisciplinaire samenwerking in het ROT. Hij is verantwoordelijk voor het multidisciplinair aanpakken van het effectgebied van het incident. Hierin vertaalt hij de tactische informatie waar nodig naar strategische beslispunten en treedt in voorkomende gevallen namens het ROT op als adviseur naar het bestuur/de burgemeester (beleidsteam).
De regionaal operationeel leider, is verantwoordelijk voor de benodigde informatie overdracht en advisering aan de burgemeester (beleidsteam). Hij vertaalt de tactische informatie waar nodig naar strategische beslispunten en treedt in voorkomende gevallen namens het ROT op als adviseur. (Vanaf GRIP 2 is de regionaal operationeel leider verantwoordelijk voor het samenstellen van realistische multidisciplinair samengestelde scenario’s, heldere adviezen en beslispunten voor het beleidsteam.)
Voor deze functie zijn de acht belangrijkste competenties benoemd. Dit zijn de competenties die minimaal noodzakelijk worden geacht voor de betreffende functionaris om succesvol te functioneren.
De competenties voor de functie regionaal operationeel leider zijn te vinden in onderstaande tabel.
Regionaal operationeel leider |
---|
Competentieoverzicht |
Leiding geven |
Stressbestendigheid |
Daadkracht |
Plannen, organiseren en coördineren |
Politiek-bestuurlijk inzicht |
Samenwerken |
Analyseren |
Communiceren |
In supplement j. is het competentieoverzicht uitgewerkt.
De regionaal operationeel leider geeft leiding aan de multidisciplinaire samenwerking in het ROT. Hij is verantwoordelijk voor het multidisciplinair aanpakken van de gevolgen van het incident. Hierin vertaalt hij de tactische informatie waar nodig naar strategische beslispunten en treedt in voorkomende gevallen namens het ROT op als adviseur naar het bestuur/de burgemeester (beleidsteam).
• Vervult de rol als voorzitter in het ROT overleg en bewaakt de voortgang en afstemming van de totale rampenbestrijding en crisisbeheersing in het ROT.
• Geeft leiding aan de multidisciplinaire beeld-, oordeels- en besluitvorming (vergaren, analysen en delen van informatie) van het incident binnen het ROT en is hiervoor (eind)verantwoordelijk.
• Geeft leiding aan het uitvoeringsproces van een effectieve en doelmatige rampenbestrijding en crisisbeheersing.
• Bewaakt en draagt zorg voor een juiste samenstelling en bezettingsgraad van het ROT.
• Anticipeert op de ontwikkeling van het incident (scenariodenken) en stemt met het beleidsteam te nemen beleidsbeslissingen af.
• Heeft direct contact met de leider COPI voor het vormen van een eerste beeld en het borgen van een goede informatiestroom uit het COPI.
• Geeft richting aan het proces in het ROT en draagt deze uit binnen het ROT.
• Vertaalt taken in processen en draagt zorg voor het uitzetten en controleren van deze processen.
• Analyseert en beoordeelt de actuele situatie en kan een advies uitbrengen over op- of afschaling vanaf GRIP 2 naar een andere GRIP status.
• Is verantwoordelijk voor de externe communicatiestrategie (media) tijdens een GRIP 2 opschaling.
De regionaal operationeel leider, is verantwoordelijk voor de benodigde informatie overdracht en advisering aan de burgemeester (beleidsteam). Hij vertaalt de tactische informatie waar nodig naar strategische beslispunten en treedt in voorkomende gevallen namens het ROT op als adviseur. (Vanaf GRIP 2 is de regionaal operationeel leider verantwoordelijk voor het samenstellen van realistische multidisciplinair samengestelde scenario’s, heldere adviezen en beslispunten voor het beleidsteam.)
• Informeert en adviseert gevraagd en ongevraagd het beleidsteam, dan wel de burgemeester betreffende strategisch, politiek of bestuurlijk te nemen beslissingen.
• Zorgt voor heldere en adequaat voorbereide advisering en legt overwogen beslispunten voor aan de burgemeester bij GRIP 2.
• Weegt kennis en beeldvorming tegen elkaar af om zo een juiste informatie voorziening richting het beleidsteam te realiseren.
• Draagt bij aan het vormen en vaststellen van doelstellingen ten tijden van een GRIP opschaling.
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3 sub h Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Voorlichtingsfunctionaris commando plaats incident (COPI) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De voorlichtingsfunctionaris COPI maakt deel uit van het commando plaats incident (COPI). De aansturing tijdens een grootschalig incident vindt plaats op vier niveaus, te weten: • Besturen • Richten • Inrichten • Verrichten |
De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de voorlichtingsfunctionaris COPI zijn afhankelijk van de fase van opschaling. De voorlichtingsfunctionaris COPI functioneert voornamelijk op het niveau ‘inrichten’ en is op de volgende wijze gepositioneerd: • Hij ontvangt leiding van en legt verantwoording af de leider COPI. • Hij geeft sturing aan het proces voorlichting. • Hij informeert de leider COPI en (bij opschaling) de voorlichtingsfunctionaris ROT over het totale voorlichtingsproces. |
In supplement l. zijn de niveaus van aansturing uitgewerkt.
De voorlichtingsfunctionaris commando plaats incident (COPI) heeft als primaire taak het informeren van de media en het geven van sturing aan het totale proces voorlichting bij het plaats incident.
Het doeltreffend en doelmatig verzamelen van informatie en die delen binnen het COPI en met de voorlichter ROT bij melding en opschaling conform de GRIP structuur.
Voor deze functie zijn de acht belangrijkste competenties benoemd. Dit zijn de competenties die minimaal noodzakelijk worden geacht voor de betreffende functionaris om succesvol te functioneren.
De competenties voor de functie voorlichtingsfunctionaris commando plaats incident zijn te vinden in onderstaande tabel.
Voorlichtingsfunctionaris commando plaats incident |
---|
Competentieoverzicht |
Communiceren |
Samenwerken |
Stressbestendigheid |
Plannen, organiseren en coördineren |
Omgevingsbewustzijn |
Analyseren |
Oordelen |
Aanpassingsvermogen |
In supplement j. is het competentieoverzicht uitgewerkt.
De voorlichtingsfunctionaris commando plaats incident (COPI) heeft als primaire taak het informeren van de media en het geven van sturing aan het totale proces voorlichting bij het plaats incident. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Geeft sturing en coördineert het proces voorlichting bij een opschaling tot GRIP 1.
• Signaleert de effecten, die het incident en de voorlichting over het incident hebben op pers en publiek
• Draagt zorg voor het geven van inzicht, informatie en aanwijzingen over het incident aan diverse media
• Adviseert de leider COPI over de te ontplooien acties inzake het communicatieproces in het COPI.
• Ondersteunt de leider COPI inzake beeld-, oordeels- en besluitvorming in het communicatieproces.
• Draagt verantwoordelijkheid voor de verslaglegging over het proces voorlichting vanuit het COPI
• Stemt af met betrokken partijen om tot een weloverwogen en uniform advies te komen.
• Overlegt met de officiële media inzake het faciliteren van communicatiemiddelen.
• Draagt zorg voor het vertaalproces van activiteiten binnen het COPI naar beeldvorming voor de externe omgeving.
• Heeft aandacht voor mogelijke opschaling en adviseert ook zodanig als opschaling noodzakelijk is.
Het doeltreffend en doelmatig verzamelen van informatie en die delen binnen het COPI en met de voorlichter ROT bij melding en opschaling conform de GRIP structuur. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Deelt informatie binnen zowel de horizontale als verticale lijnen van de organisatie.
• Verwerft, analyseert, veredelt zelfstandig interne- en externe informatie om tot een complete beeldvorming te komen. Schat deze informatie continu op waarde.
• Verwerft en deelt informatie met de voorlichter van het ROT
• Draagt zorg voor overdracht van aansturing van het proces bij opschaling
• Is in staat om oorzaak-gevolg relaties te overzien en in scenario’s te denken
Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3 sub i Besluit personeel veiligheidsregio’s
Functienaam | Voorlichtingsfunctionaris regionaal operationeel team (ROT) |
---|---|
Beschrijving van de functie | De voorlichtingsfunctionaris ROT maakt deel uit van het regionaal operationeel team (ROT). De aansturing tijdens een grootschalig incident vindt plaats op vier niveaus, te weten: • Besturen • Richten • Inrichten • Verrichten |
De voorlichtingsfunctionaris ROT functioneert op het niveau ‘inrichten’ en is op de volgende wijze gepositioneerd: • Hij ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de regionaal operationeel leider. • Hij geeft sturing aan het proces voorlichting. • Hij geeft advies aan de regionaal operationeel leider. | |
De voorlichtingsfunctionaris ROT adviseert het ROT over alle aspecten van communicatie en geeft sturing aan het communicatieproces in het ROT. |
In supplement l. zijn de niveaus van aansturing uitgewerkt.
De voorlichtingsfunctionaris ROT is verantwoordelijk voor een adequate en volledige communicatie met én advisering aan het ROT. Hij adviseert en informeert het ROT, waarmee dit team besluiten kan nemen op het operationeel niveau.
De voorlichtingsfunctionaris ROT geeft sturing aan het totale proces voorlichting. Hij draagt zorg voor een goedlopend voorlichtingsproces. Hij zorgt voor tijdige en kwalitatief hoogwaardige adviezen.
Voor deze functie zijn de acht belangrijkste competenties benoemd. Dit zijn de competenties die minimaal noodzakelijk worden geacht voor de betreffende functionaris om succesvol te functioneren.
De competenties voor de functie voorlichtingsfunctionaris regionaal operationeel team zijn te vinden in onderstaande tabel.
Voorlichtingsfunctionaris regionaal operationeel team |
---|
Competentieoverzicht |
Communiceren |
Sturing geven aan proces |
Analyseren |
Plannen, organiseren en coördineren |
Stressbestendigheid |
Overtuigingskracht |
Inleven |
Politiek-bestuurlijk inzicht |
In supplement j. is het competentieoverzicht uitgewerkt.
De voorlichtingsfunctionaris ROT is verantwoordelijk voor een adequate en volledige communicatie met en advisering aan het ROT. Hij adviseert en informeert het ROT, waarmee dit team besluiten kan nemen op operationeel niveau. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Verwerft continu een zo compleet mogelijk beeld over wat er waar en in welke mate speelt.
• Stemt af met alle betrokken partijen om tot een weloverwogen en uniform advies te komen.
• Denkt in scenario’s op basis van vergaarde input en mogelijke gevolgen van de te nemen beslissingen.
• Stelt in het ROT de effecten aan de orde, die het incident en de voorlichting over het incident hebben op pers en publiek
• Ondersteunt en adviseert de regionaal operationeel leider inzake beeld-, oordeels- en besluitvorming met betrekking tot het proces voorlichting.
• Adviseert over de communicatiestrategie en de te ontplooien acties inzake het proces voorlichting.
• Draagt zorg voor het vertaalproces van activiteiten binnen het ROT naar beeldvorming voor de externe omgeving.
De voorlichtingsfunctionaris ROT geeft sturing aan het totale proces voorlichting. Hij draagt zorg voor een goedlopend communicatieproces. Hij zorgt voor tijdige en kwalitatief hoogwaardige adviezen. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:
• Geeft sturing en leiding aan het communicatie- en voorlichtingsproces in het ROT.
• Verbindt informatie en partijen in het communicatieproces.
• Is verantwoordelijk voor het betrekken van partijen bij het proces voorlichting
• Verwerft en deelt informatie met de voorlichter COPI en (bij opschaling) met de communicatieadviseur in de getroffen gemeente(n).
• Is in staat om oorzaak-gevolg relaties te overzien en in scenario’s te denken.
Voor het competentieprofiel is een kader ontwikkeld dat de volgende competenties onderscheidt:
Kerncompetenties: hierbij zijn de verschillende kerncompetenties omschreven en van gedragsvoorbeelden voorzien.
In deze bijlage zijn alle competenties, die zijn benoemd in de kwalificatiedossiers van de functionarissen werkzaam binnen de organisatie van rampenbestrijding en crisisbeheersing, opgenomen.
Effectief blijven handelen door zich aan te passen aan veranderde omstandigheden, taken verantwoordelijkheden en/of mensen.
• Stelt de eigen doelen bij wanneer de omstandigheden dit vereisen.
• Werkt mee aan veranderingen, blijft niet vasthouden aan het oude.
• Past eigen standpunten aan dat van anderen aan.
• Raakt niet overspannen, toont geen disfunctioneel gedrag in geval van verandering, maar voegt zich snel in de nieuwe situatie.
Zorgvuldig en stipt handelen, gericht op het voorkómen van fouten. Nauwkeurig uitvoeren van activiteiten.
• Werkt consciëntieus en secuur, ook onder zware druk van meerdere belangen of tijd en wanneer de impact groot is van mogelijke fouten.
• Initieert en verbetert procedures voor het werk, stimuleert partners/experts procedures te ontwikkelen en te verbeteren.
• Coördineert en corrigeert de werkzaamheden van meerdere personen/diensten, zodat fouten worden voorkomen en kwaliteit wordt verhoogd.
• Heeft oog voor het cruciale belang van veiligheid onder alle omstandigheden, kan kritisch met mededelingen/informatie omgaan.
Systematisch onderzoeken en alloceren van problemen en vragen. Ontleden van relevante informatie, achtergronden en structuren. Verbanden leggen tussen gegevens en overzien van relaties tussen oorzaak en gevolg.
• Kan een overzicht vormen over een situatie.
• Bekijkt ingewikkelde vraagstukken vanuit meerdere invalshoeken met gevolgen op lange
• termijn; doorziet belangentegenstellingen.
• Denkt ook over de grenzen van het eigen werkterrein heen.
• Doorziet problemen en oplossingen die pas op lange termijn spelen .
• Heeft oog voor – kritische – informatie en activiteiten en beziet de mogelijkheden hiervan
• voor de rampenbestrijdingsorganisatie.
Ideeën, meningen en informatie aan anderen overdragen in voor de ontvanger begrijpelijke taal, gebaren en non-verbale signalen. Tactvol en effectief reageren op behoeften en gevoelens van anderen, taal en terminologie aanpassen aan de doelgroep (incl. Engels).
• Voert complexe gesprekken met personen op strategisch niveau over gevoelige onderwerpen met tegenstellingen in belangen en/of taalverschillen.
• Herkent persoonlijke belangen en kiest een geschikte manier om de ander te beïnvloeden; zet verschillende invloedstijlen effectief in.
• Beïnvloedt en stuurt het gesprek en de sfeer door gevoelens te benoemen, ook wanneer bij de ander geen respect lijkt te bestaan.
Op adequate en krachtige wijze nemen van beslissingen op basis van een inzichtelijke afweging en eigen oordeel, ook als kennis en/of informatie beperkt is en tevens het uitvoeren en afronden van activiteiten. Handelen naar en ‘staan voor’ een genomen besluit (van zichzelf of een ander).
• Neemt, zonodig op basis van onvolledige informatie, besluiten die implicaties hebben voor de gehele rampenbestrijdingsorganisatie.
• Betrekt partners/experts bij de besluitvorming in complexe situaties, vraagt terugkoppeling en streeft naar draagvlak voor het genomen besluit.
• Neemt een besluit in heroverweging wanneer de wijzigende omstandigheden daarom vragen.
• Durft buiten gebaande paden te treden bij het oplossen van vastzittende, complexe kwesties.
Eigen taken, beslissingsbevoegdheden en verantwoordelijkheden op duidelijke wijze toedelen aan juiste medewerkers.
• Draagt bij het delegeren duidelijk het volgende aan een medewerker over:
○ Een of meer eigen taken;
○ De verantwoordelijkheid voor de directe output van die taak;
○ De bijbehorende beslissingsbevoegdheid.
• Draagt de taak over met de benodigde instructie.
• Spreekt daarbij af op welke wijze en op welk tijdstip de medewerker over de resultaten rapporteert.
• Delegeert daadwerkelijk en niet ‘maar half’.
Onderkennen van gevoelens en behoeften van anderen. Verplaatsen in anderen en zich bewust tonen van de invloed van het eigen handelen.
• Creëert veiligheid in de rampenbestrijdingsorganisatie waardoor partners/experts zich durven uiten; spreekt medewerkers aan authentiek gedrag te vertonen.
• Ondertekent rollen en posities en respecteert deze door de partner/expert hierop te benaderen zonder de strijd aan te gaan.
• Bindt partners/experts aan de rampenbestrijdingsorganisatie door eigen opreden en persoonlijke uitstraling.
• Wisselt van stijl/gedrag om bewustwording bij de partner/expert te realiseren of om gedragspatronen te doorbreken of te versterken.
Op inspirerende wijze richting geven. Tonen van voorbeeldgedrag. Delegeren. Randvoorwaarden scheppen en mensen motiveren zodat resultaten bereikt worden. Charisma.
• Geeft partners/experts ruimte om besluiten te nemen en ondersteunt hen bij het realiseren van collectieve ambitie
• Draagt de eigen visie uit en wordt op grond daarvan door partners/experts binnen en buiten de eigen werkomgeving gevraagd bijdrage te leveren aan hun ambities
• Creëert ruimte en mogelijkheden voor personeel om werkzaamheden op eigen (en eventueel andere) wijze uit te voeren
• Inspireert partners/experts om hun visie te delen en om draagvlak en betrokkenheid hiervoor te realiseren.
Laten blijken geïnformeerd te zijn over maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren en deze kennis effectief benutten voor de eigen functie of organisatie.
• Stelt zich op de hoogte van externe (politieke en maatschappelijke) ontwikkelingen en vertaalt deze naar de eigen werksituatie.
• Stelt zich op de hoogte van veranderingen in de rampenbestrijdingsorganisatie en vertaalt deze naar de eigen werksituatie.
Op basis van beschikbare informatie en ervaring en met inachtneming van de heersende waarden en normen tot een mening komen die als geldig erkend wordt.
• Komt op basis van tegenstrijdige informatie tot een gewogen mening en beïnvloedt daarmee de richting voor de rampenbestrijdingsorganisatie.
• Betrekt een breed scala aan alternatieve opvattingen en meningen in de oordeelsvorming en houdt rekening met gevolgen voor de betrokken partijen.
• Schetst de mogelijke gevolgen van plannen en meningen in situaties met een hoge mate van onzekerheid en complexiteit.
Het verkrijgen van instemming en enthousiasme voor bepaalde doelen, plannen of ideeën zodat deze worden geaccepteerd of gedragen.
• Treedt krachtig en vastberaden op bij verschillende of tegengestelde meningen, belangen of verwachtingen
• Wisselt relatiegericht van invloedstijl om zwaarwegende (belangen) tegenstellingen of conflicten te overbruggen
• Enthousiasmeert anderen voor zijn/haar standpunten, ook wanneer sprake is van fundamentele verschillen van inzichten of conflictsituaties; houdt de relatie daarbij in stand.
Vanuit een vastgesteld doel bepalen welke taken/activiteiten georganiseerd en gepland moeten worden en daar naar handelen. Bepalen van prioriteiten en aangeven van een volgorde van werkzaamheden.
• Ondersteunt en stuurt partners/experts aan bij de planning en uitvoering van hun werkzaamheden en bewaakt de voortgang
• Coördineert veel werkzaamheden die inhoudelijk van elkaar verschillen, met een langere doorlooptijd of met gevolgen voor de langere termijn
• Houdt op elk moment en op elk niveau het overzicht van werkzaamheden en stuurt indien nodig bij op hoofdlijnen
• Anticipeert op onverwachte gebeurtenissen die van invloed zijn op de planning en past de planningen en doelstellingen hierop aan.
Anticiperen op en onderkennen van de relevantie van gebeurtenissen die van invloed zijn op de positionering van de brandweer en rampenbestrijdingsorganisatie in de politiek-bestuurlijke context.
• Schat politiek-bestuurlijke belangen in, betrekt actoren in besluitvorming en deelt het succes met bestuurders
• Benut het politiek-bestuurlijk krachtenveld rondom de brandweer en de ontwikkeling van de rampenbestrijdingsorganisatie, stemt zijn handelen af op dit krachtenveld en sluit allianties
• Legt relaties tussen de verwachte resultaten voor de eigen organisatie en criteria voor andere schakels in de bestuurlijke keten.
Signaleren van problemen, herkennen van belangrijke informatie; verbanden leggen tussen gegevens. Opsporen van mogelijke oorzaken van problemen; zoeken naar ter zake doende gegevens.
• Herkent (in een vroeg stadium)dat er sprake is van een bepaald probleem.
• Verzamelt informatie (mondeling en schriftelijk) over achtergronden en oorzaken van het probleem, voordat hij een besluit neemt. Diept het probleem uit.
• Integreert nieuw gevonden informatie met bestaande informatie.
• Legt verbanden tussen de verschillende soorten informatie.
• Weet symptomen van oorzaken te onderscheiden.
• Maakt onderscheid tussen feitelijke informatie en interpretaties/veronderstellingen.
Zich inzetten om met anderen resultaten te bereiken en daarmee bijdragen aan een gezamenlijk doel. Denken en handelen vanuit gemeenschappelijke belangen.
• Zoekt actief samenwerking met partners/experts op en stuurt daarbij op gemeenschappelijke belangen; betrekt partners/experts in besluitvorming en komt met hen tot een gemeenschappelijk doel en aanpak.
• Doet actief aan kennisoverdracht door eigen kennis en ervaringen te delen en partners/experts te motiveren hun expertise in te brengen.
• Beweegt partners/experts tot samenwerken en zorgt ervoor dat het resultaat wordt ervaren als een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Kalm, objectief en effectief blijven functioneren bij tijdsdruk, tegenslag, teleurstelling of tegenspel. Om kunnen gaan met weerstanden.
• Houdt onder grote druk en bij complexe situaties vast aan het eigen standpunt; past bij problemen of tegenstand de aanpak aan
• Herkent stressfactoren en maakt deze bespreekbaar door het proces met partners/experts te analyseren
• Presteert langdurig goed onder tijdsdruk, tegenslag en complicaties
• Schermt partners/experts af van stress door (tijds)druk en zorgt dat het werk hier geen schade van ondervindt.
Op inspirerende wijze richting geven aan het proces. Randvoorwaarden scheppen en mensen motiveren zodat resultaten bereikt worden.
• Geeft partners/experts ruimte om besluiten te nemen en ondersteunt hen bij het realiseren van collectieve ambitie
• Draagt de eigen visie uit en wordt op grond daarvan door partners/experts binnen en buiten de eigen werkomgeving gevraagd bijdrage te leveren aan hun ambities
• Creëert ruimte en mogelijkheden voor personeel om werkzaamheden op eigen (en eventueel andere) wijze uit te voeren
• Inspireert partners/experts om hun visie te delen en om draagvlak en betrokkenheid hiervoor te realiseren.
Voor het competentieprofiel is een kader ontwikkeld dat de volgende competenties onderscheidt:
Kerncompetenties: bij de functieomschrijving de verschillende kerncompetenties beschreven, van gedragsvoorbeelden voorzien en vervolgens gekoppeld aan niveauduiding. Deze niveauduiding is opgedeeld in het niveau aangaande de strategische/organisatorische competenties en het niveau aangaande de sociaal, maatschappelijke en communicatieve competenties.
Strategische/organisatorische competenties: dit betreft de verschillende competenties die met name betrekking hebben op het geven van richting aan organisatie(onderdeel) (visie, strategievorming) en de inrichting van het werk (de interne organisatie). Deze competenties zijn vervolgens gekoppeld aan een niveauduiding
Sociaal, maatschappelijke en communicatieve competenties (omgeving): dit betreft de sociale, maatschappelijke en communicatieve competenties die betrekking hebben op de interactie met de omgeving zowel extern als intern. Deze competenties zijn vervolgens gekoppeld aan een niveauduiding
Zorgvuldig en stipt handelen, gericht op het voorkómen van fouten. Nauwkeurig uitvoeren van activiteiten.
Niveau 1
• Toetst eigen werk aan geldende procedures, regels en afspraken.
• Levert correct en volledig werk af.
• Werkt ook onder druk kwaliteitsgericht, nauwgezet, gedegen en let op details.
Niveau 2:
• stimuleert partners/experts in het werken volgens bepaalde procedures, regels en richtlijnen.
• ontwerpt en verbetert de kwaliteit van het werk binnen het eigen organisatieonderdeel.
• wijkt van procedures, regels en richtlijnen af zodat fouten worden voorkomen of kwaliteit wordt verhoogd.
Niveau 3:
• werkt consciëntieus en secuur, ook onder zware druk van meerdere belangen of tijd en wanneer de impact groot is van mogelijke fouten.
• initieert en verbetert procedures voor het werk, stimuleert partners/experts procedures te ontwikkelen en te verbeteren.
• coördineert en corrigeert de werkzaamheden van meerdere personen/diensten, zodat fouten worden voorkomen en kwaliteit wordt verhoogd.
• heeft oog voor het cruciale belang van veiligheid onder alle omstandigheden, kan kritisch met mededelingen/informatie omgaan.
Zich inzetten om met anderen resultaten te bereiken en daarmee bijdragen aan een gezamenlijk doel. Denken en handelen vanuit gemeenschappelijke belangen.
Niveau 1
• Draagt bij aan het gemeenschappelijk doel en komt afspraken na; informeert partners/experts over eigen activiteiten en houdt zich op de hoogte van activiteiten van partners/experts.
• Toont belangstelling voor collega’s en helpt hen op verzoek.
• Vraagt collega’s naar hun mening en geeft eigen mening.
Niveau 2:
• Streeft gezamenlijke doelen na; wisselt informatie en ideeën uit met partners/experts en geeft en vraagt reacties.
• Biedt gevraagd en ongevraagd hulp aan partners/experts en vraagt zelf om hulp van partners/experts; maakt meetbare afspraken.
• Doet concessies om tot gezamenlijk doel of resultaat te komen; stelt op basis van meningen van partners/experts eigen gedachten/handelingen bij.
Niveau 3
• Zoekt actief samenwerking met partners/experts op en stuurt daarbij op gemeenschappelijke belangen; betrekt partners/experts in besluitvorming en komt met hen tot gemeenschappelijk doel en aanpak.
• Doet actief aan kennisoverdracht door eigen kennis en ervaringen te delen en partners/experts te motiveren hun expertise in te brengen.
• Beweegt partners/experts tot samenwerken en zorgt ervoor dat het resultaat wordt ervaren als een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Kalm, objectief en effectief blijven functioneren bij tijdsdruk, tegenslag, teleurstelling of tegenspel. Om kunnen gaan met weerstanden.
Niveau 1
• Geeft bij (tijds)druk voorrang aan bepaalde zaken in het eigen werk en blijft doeltreffend handelen.
• Bewaakt eigen grenzen van kennen en kunnen.
• Accepteert tegenwerpingen als onvermijdelijk, ziet het betrekkelijke hiervan in.
• Laat zich niet meeslepen in emotionele meningsverschillen.
Niveau 2
• Stelt partners/experts gerust met kalm optreden.
• Zorgt bij (tijds)druk dat het team of de afdeling doeltreffend blijft werken door te bepalen welke zaken voorrang hebben.
• Houdt onder druk vast aan het eigen oordeel.
• Luistert naar de kritiek van partners/experts, erkent reële punten en gebruikt deze.
Niveau 3
• Houdt onder grote druk en bij complexe situaties vast aan het eigen standpunt; past bij problemen of tegenstand de aanpak aan.
• Herkent stressfactoren en maakt deze bespreekbaar door het proces met partners/experts te analyseren.
• Presteert langdurig goed onder tijdsdruk, tegenslag en complicaties.
• Schermt partners/experts af van stress door (tijds)druk en zorgt dat het werk hier geen schade van ondervindt.
Dit betreft strategische en organisatorische competenties die met name betrekking hebben op het geven van richting aan organisatie(onderdeel) (visie, strategievorming) en de inrichting van het werk (de interne organisatie).
Het signaleren van (potentiële) problemen/knelpunten en deze zelfstandig of in samenwerking met anderen verhelpen.
Niveau 1
• Signaleert tijdig knelpunten binnen het eigen organisatieonderdeel en lost deze binnen de gestelde kaders op.
• Formuleert binnen gestelde kaders verschillende alternatieven of oplossingen.
• Dringt door tot de kern van het probleem; achterhaalt onderliggende oorzaken om herhaling te voorkomen.
• Voorziet problemen en anticipeert hierop.
Niveau 2:
• Anticipeert op knelpunten buiten het eigen organisatieonderdeel reageert snel en doeltreffend bij problemen en onverwachte gebeurtenissen
• Analyseert problemen, achterhaalt de werkelijke vraag achter het probleem, ook zonder eigen inhoudelijke expertise
• Formuleert verschillende passende oplossingen en helpt partners/experts bij het oplossen van problemen wanneer zij hier niet uit komen.
Niveau 3:
• Lost complexe problemen op strategisch niveau op benoemt naast knelpunten tevens verschillende alternatieven en schetst consequenties en verloop van oplossingsmogelijkheden; denkt in scenario’s
• Structureert, reflecteert, vraagt door en helpt zodoende ook partners/experts om tot oplossingen of alternatieven te komen
• Treedt op als bemiddelende derde partij; begeleidt partners/experts bij oplossen van problemen door het geven van handvaten.
Creëren van nieuwe en originele ideeën, werkwijzen en toepassingen door het combineren van formele en informele informatie, bestaande en nieuwe oplossingen/aanpakken.
Niveau 1
• Heeft niet voor de hand liggende, frisse ideeën voor nieuwe werkwijzen of methoden.
• Genereert nieuwe ideeën in het werk; ook samen met partners/experts.
• Betreedt bij tegenslagen nieuwe paden of bedenkt alternatieve oplossingen.
• Speelt met nieuwe ideeën en benaderingen in op veranderingen.
Niveau 2
• Improviseert bij onvoldoende of onduidelijke informatie.
• Stimuleert partners/experts tot creatief denken en handelen.
• werkt pro-actief bij mogelijke problemen in een complexe omgeving en stelt alternatieve oplossingen voor; toont assertief gedrag.
• Improviseert in complexe situaties.
Niveau 3
• Ontwikkelt vernieuwde, oorspronkelijke ideeën en inzichten die een effect hebben op een brede omgeving.
• Benadert vraagstukken uit een andere invalshoek.
• Maakt zich los uit bestaande denkkaders en maakt zo nieuwe wegen zichtbaar, waardoor nieuwe oplossingsrichtingen ontstaan; zoekt en creëert ruimte.
Vanuit een vastgesteld doel bepalen welke taken/activiteiten georganiseerd en gepland moeten worden en daar naar handelen. Bepalen van prioriteiten en aangeven van een volgorde van werkzaamheden.
Niveau 1
• Plant eigen werkzaamheden, stemt deze planning af met partners/experts.
• Werkt ordelijk en systematisch volgens vooraf opgestelde planning.
• Heeft overzicht over eigen werkzaamheden; toetst eigen voortgang.
• Wendt de juiste middelen aan die nodig zijn om de planning te realiseren.
• Stelt doelen en prioriteiten voor zichzelf.
Niveau 2
• Stemt eigen werkzaamheden af op werkzaamheden van partners/experts en plant, zonodig, werkzaamheden van partners/experts.
• Houdt overzicht over de werkzaamheden van partners/experts, bewaakt de voortgang en wendt op het juiste moment de juiste middelen aan.
• Brengt een heldere en logische structuur aan in het eigen werk en in het werk van partners/experts.
• Anticipeert op factoren die van invloed kunnen zijn op de planning en speelt hier waar nodig op in.
Niveau 3
• Ondersteunt en stuurt partners/experts aan bij de planning en uitvoering van hun werkzaamheden en bewaakt de voortgang.
• Coördineert veel werkzaamheden die inhoudelijk van elkaar verschillen, met een langere doorlooptijd of met gevolgen voor de langere termijn.
• Houdt op elk moment en op elk niveau het overzicht van werkzaamheden en stuurt indien nodig bij op hoofdlijnen.
• Anticipeert op onverwachte gebeurtenissen die van invloed zijn op de planning en past de planningen en doelstellingen hierop aan.
Terugkijken op het eigen functioneren en het gedrag daaraan aanpassen of ondernemen van ontwikkelacties om tot verbetering van eigen functioneren en vaardigheden te komen. Je kwetsbaar durven opstellen en fouten durven maken. Actief werken aan zelfontwikkeling.
Niveau 1
• Stelt zich vragend op en toont wil om te leren.
• Vraagt feedback op eigen functioneren, luistert actief en vraagt door.
• Zet met behulp van feedbackgever concrete feedback om in acties.
• Volgt (nieuwe) ontwikkelingen in eigen vakgebied.
Niveau 2:
• Doorziet eigen leerstijl en herkent andere mogelijke leerstijlen.
• ziet sterke en zwakke kanten in eigen functioneren en vraagt hier gericht op door bij partners/experts.
• Leert van en met partners/experts; formuleert leerdoelen en zet deze om in acties
• Vertaalt ontwikkelingen in het vakgebied naar de praktijk.
Niveau 3:
• Reflecteert op eigen ervaringen; herkent verbeterpunten en verbetert gedrag in volgende situaties.
• Doorziet eigen leerprocessen en herkent bevorderende en belemmerende factoren voor leren.
• Stelt eigen ontwikkelplan op met langere termijn doelstellingen en onderneemt gerichte acties.
Creëren van nieuwe en originele ideeën, werkwijzen en toepassingen door het combineren van formele en informele informatie, bestaande en nieuwe oplossingen/aanpakken.
Niveau 1
• Heeft niet voor de hand liggende, frisse ideeën voor nieuwe werkwijzen of methoden.
• Genereert nieuwe ideeën in het werk; ook samen met partners/experts.
• Betreedt bij tegenslagen nieuwe paden of bedenkt alternatieve oplossingen.
• Speelt met nieuwe ideeën en benaderingen in op veranderingen.
Niveau 2
• Improviseert bij onvoldoende of onduidelijke informatie.
• Stimuleert partners/experts tot creatief denken en handelen.
• Werkt pro-actief bij mogelijke problemen in een complexe omgeving en stelt alternatieve oplossingen voor; toont assertief gedrag.
• Improviseert in complexe situaties.
Het signaleren van (potentiële) problemen/knelpunten en deze zelfstandig of in samenwerking met anderen verhelpen.
Niveau 1
• Signaleert tijdig knelpunten binnen het eigen organisatieonderdeel en lost deze binnen de gestelde kaders op.
• Formuleert binnen gestelde kaders verschillende alternatieven of oplossingen.
• Dringt door tot de kern van het probleem; achterhaalt onderliggende oorzaken om herhaling te voorkomen.
• Voorziet problemen en anticipeert hierop.
Niveau 2
• Anticipeert op knelpunten buiten het eigen organisatieonderdeel.
• Reageert snel en doeltreffend bij problemen en onverwachte gebeurtenissen.
• Analyseert problemen, achterhaalt de werkelijke vraag achter het probleem, ook zonder eigen inhoudelijke expertise.
• Formuleert verschillende passende oplossingen en helpt partners/experts bij het oplossen van problemen wanneer zij hier niet uit komen.
Systematisch onderzoeken en alloceren van problemen en vragen. Ontleden van relevante informatie, achtergronden en structuren. Verbanden leggen tussen gegevens en overzien van relaties tussen oorzaak en gevolg.
Niveau 1
• Deelt problemen op in onderdelen, haalt de kern naar voren.
• Legt verbanden, doorziet structuren en trekt conclusies uit beschikbare informatie.
• Selecteert systematisch gegeven, gebruikt meerdere informatiebronnen en structureert en interpreteert gegevens.
Niveau 2
• Bekijkt uit een veelheid van vaak niet complete informatie moeilijke vraagstukken vanuit meerdere invalshoeken.
• Vertaalt gestelde vragen naar beleidsvragen.
• Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen en omschrijft scenario’s met relaties Tussen oorzaak en gevolg.
• Overziet gevolgen van besluiten op termijn; redeneert logisch wat de effecten van acties zijn.
Niveau 3
• Bekijkt ingewikkelde vraagstukken vanuit meerdere invalshoeken met gevolgen op lange termijn; doorziet belangentegenstellingen.
• Denkt ook over de grenzen van het eigen werkterrein heen.
• Doorziet problemen en oplossingen die pas op lange termijn spelen.
• Heeft oog voor – kritische – informatie en activiteiten en beziet de mogelijkheden hiervan voor de rampenbestrijdingsorganisatie.
Op basis van beschikbare informatie en ervaring en met inachtneming van de heersende waarden en normen tot een mening komen die als geldig erkend wordt.
Niveau 1
• Weegt complexe gegevens af en komt op overwogen en vastberaden wijze, rekening houdend met geldende normen en waarden tot een eigen mening.
• Maakt onderscheidt tussen vaststaande feiten en meningen van derden en betrekt hierbij de eigen ervaringen.
• Schetst verschillende perspectieven en opinies en stelt hun pro’s en contra’s vast alvorens tot actie over te gaan.
Niveau 2
• Komt op basis van onvolledige informatie tot eigen mening, redeneert logisch en betrekt partners/experts in beeldvorming.
• Betrekt verschillende alternatieven bij de oordeelsvorming en houdt rekening met onzekere of tegenstrijdige factoren.
• Toetst plannen aan doelstellingen, brengt de gevolgen voor de lange termijn in kaart en doet uitspraken over te nemen acties.
Niveau 3:
• Komt op basis van tegenstrijdige informatie tot een gewogen mening en beïnvloedt daarmee de richting voor de rampenbestrijdingsorganisatie.
• Betrekt een breed scala aan alternatieve opvattingen en meningen in de oordeelsvorming en houdt rekening met gevolgen voor de betrokken partijen.
• Schetst de mogelijke gevolgen van plannen en meningen in situaties met een hoge mate van onzekerheid en complexiteit.
Formuleert doelstellingen helder, concreet en meetbaar en maakt duidelijke afspraken. Houdt zich aan de voortgang en informeert en rapporteert daarover. Denkt vooruit.
Niveau 1
• Stelt samen met partners/experts meetbare en haalbare doelen en maakt duidelijke afspraken over gewenste kwaliteit, middelen en tijdspad.
• Stelt prioriteiten en komt gemaakte afspraken na.
• Plant zelfstandig het eigen werk om gewenste resultaten te realiseren en past, indien relevant, het concept van projectmatig werken toe.
• Maakt resultaten van het eigen werk zichtbaar en communiceert hierover naar partners/experts; overlegt tijdig met partners/experts over knelpunten.
• Toetst activiteiten tussentijds op hun bijdrage aan het te bereiken resultaat, stuurt activiteiten die dat niet doen bij.
Niveau 2
• Stelt een actieplan op en benoemt daarin de beheersaspecten; voert dit samen met partners/experts uit.
• Toetst de voortgang van activiteiten, stuurt bij en bewaakt het proces.
• Ondersteunt partners/experts bij het opstellen van meetbare doelstellingen, geeft hen middelen om (tussen)resultaten te halen en stelt hierbij meetbare deadlines en normen voor resultaten en gedrag.
Niveau 3:
• Stelt meetbare strategische doelstellingen op en definieert de resultaten op langere termijn; maakt de voorwaarden duidelijk die nodig zijn om deze resultaten te bereiken en vult deze in.
• Zorgt voor heldere structuren, taakverdeling en procedures die een effectieve en efficiënte inzet van medewerkers bevordert.
• Spreekt zichzelf en partners/experts tijdig en regelmatig aan op het nakomen van afspraken en het realiseren van doelstellingen; achterhaalt achterliggende oorzaak bij niet nakomen van afspraken en stuurt bij.
Het signaleren van (potentiële) problemen/knelpunten en deze zelfstandig of in samenwerking met anderen verhelpen.
Niveau 1
• Signaleert tijdig knelpunten binnen het eigen organisatieonderdeel en lost deze binnen de gestelde kaders op.
• Formuleert binnen gestelde kaders verschillende alternatieven of oplossingen.
• Dringt door tot de kern van het probleem; achterhaalt onderliggende oorzaken om herhaling te voorkomen.
• Voorziet problemen en anticipeert hierop.
Niveau 2:
• Anticipeert op knelpunten buiten het eigen organisatieonderdeel.
• Reageert snel en doeltreffend bij problemen en onverwachte gebeurtenissen.
• Analyseert problemen, achterhaalt de werkelijke vraag achter het probleem, ook zonder eigen inhoudelijke expertise.
• Formuleert verschillende passende oplossingen en helpt partners/experts bij het oplossen van problemen wanneer zij hier niet uit komen.
Niveau 3:
• Lost complexe problemen op strategisch niveau op.
• Benoemt naast knelpunten tevens verschillende alternatieven en schetst consequenties en verloop van oplossingsmogelijkheden; denkt in scenario’s.
• Structureert, reflecteert, vraagt door en helpt zodoende ook partners/experts om tot oplossingen of alternatieven te komen.
• Treedt op als bemiddelende derde partij; begeleidt partners/experts bij oplossen van problemen door het geven van handvaten.
Terugkijken op het eigen functioneren en het gedrag daaraan aanpassen of ondernemen van ontwikkelacties om tot verbetering van eigen functioneren en vaardigheden te komen. Je kwetsbaar durven opstellen en fouten durven maken. Actief werken aan zelfontwikkeling.
Niveau 1
• Stelt zich vragend op en toont wil om te leren.
• Vraagt feedback op eigen functioneren, luistert actief en vraagt door.
• Zet met behulp van feedbackgever concrete feedback om in acties.
• Volgt (nieuwe) ontwikkelingen in eigen vakgebied.
Niveau 2
• Doorziet eigen leerstijl en herkent andere mogelijke leerstijlen.
• Ziet sterke en zwakke kanten in eigen functioneren en vraagt hier gericht op door bij partners/experts.
• Leert van en met partners/experts; formuleert leerdoelen en zet deze om in acties.
• Vertaalt ontwikkelingen in het vakgebied naar de praktijk.
Dit betreft sociale, maatschappelijke en communicatieve competenties die betrekking hebben op de interactie met de omgeving zowel extern als intern.
Op adequate en krachtige wijze nemen van beslissingen op basis van een inzichtelijke afweging en eigen oordeel, ook als kennis en/of informatie beperkt is en tevens het uitvoeren en afronden van activiteiten. Handelen naar en ‘staan voor’ een genomen besluit (van zichzelf of een ander).
Niveau 1
• Handelt moedig in lastige situaties, neemt verantwoorde risico’s.
• Neemt beslissingen op grond van relevante informatie en duidelijke feiten, waarbij de gevolgen van de besluiten voorspelbaar zijn.
• Neemt en motiveert beslissingen binnen het eigen werkterrein.
• Blijft achter gemaakte keuzen (van zichzelf of van partners/experts) staan.
Niveau 2:
• Neemt op basis van feitelijke informatie besluiten die partners en/of gedupeerden betreffen.
• Hakt knopen door, ook in onzekere situaties; motiveert het genomen besluit met het oog op acceptatie door betrokkenen.
• Benoemt de gevolgen van het besluit voor zichzelf en partners/experts en houdt daar bij de besluitvorming rekening mee.
• Blijft standvastig en toont durf in onzekere/lastige situaties.
Niveau 3:
• Neemt, zonodig op basis van onvolledige informatie, besluiten die implicaties hebben voor de gehele rampenbestrijdingsorganisatie.
• Betrekt partners/experts bij de besluitvorming in complexe situaties, vraagt terugkoppeling en streeft naar draagvlak voor het genomen besluit.
• Neemt een besluit in heroverweging wanneer de wijzigende omstandigheden daarom vragen.
• Durft buiten gebaande paden te treden bij het oplossen van vastzittende, complexe kwesties.
Ideeën, meningen en informatie aan anderen overdragen in voor de ontvanger begrijpelijke taal, gebaren en non-verbale signalen. Tactvol en effectief reageren op behoeften en gevoelens van anderen, taal en terminologie aanpassen aan de doelgroep (incl. Engels).
Niveau 1
• Drukt zich zowel mondeling als schriftelijk goed uit bij contacten van verschillend niveau., onderbouwt de boodschap met duidelijke argumenten.
• Stelt zich open en onbevooroordeeld op in een gesprek, interpreteert verbale en non-verbale signalen en vraagt na of de boodschap goed begrepen is.
• Formuleert tactvol, stemt taal, gebaren en houding af op de behoefte en belangen van de ander.
• Stelt open vragen en vraagt door; geeft feedback wanneer daar om wordt gevraagd.
• Redigeert interne documenten en schrijft documenten voor extern gebruik.
Niveau 2
• Formuleert complexe vraagstukken en ‘slechte boodschappen’ helder, eenduidig en gestructureerd.
• Verzorgt samenhangende presentaties voor de hulpverleningsdiensten.
• Houdt bij contacten van verschillend niveau rekening met afwijkende behoeften en belangen; herkent tegenstellingen en kiest een geschikt communicatiekanaal/middel.
• Neemt het initiatief en stuurt in gesprekken, houdt rekening met de invloed van wat hij zegt.
Niveau 3
• Voert complexe gesprekken met personen op strategisch niveau over gevoelige onderwerpen met tegenstellingen in belangen en/of taalverschillen.
• Herkent persoonlijke belangen en kiest een geschikte manier om de ander te beïnvloeden; zet verschillende invloedstijlen effectief in.
• Beïnvloedt en stuurt het gesprek en de sfeer door gevoelens te benoemen, ook wanneer bij de ander geen respect lijkt te bestaan.
Onderkennen van gevoelens en behoeften van anderen. Verplaatsen in anderen en zich bewust tonen van de invloed van het eigen handelen.
Niveau 1
• Beïnvloedt het gesprek en de sfeer door gevoelens te benoemen, stuurt het gesprek in de juiste richting en houdt de relatie goed; beheerst de eigen emoties.
• Toont belangstelling, luistert actief, vraagt door, houdt rekening met eigen emoties en die van anderen en reflecteert hierop.
• Houdt rekening met omstandigheden en praktijkervaringen van partners/experts en toont begrip en waardering.
• Communiceert open en durft eigen vragen, zorgen en leerpunten bespreekbaar te maken.
Niveau 2:
• Is zichtbaar beschikbaar en aanwezig als leider/expert, is op het juiste moment op de juiste plaats.
• Stimuleert en helpt partners/experts om gevoelens bespreekbaar te maken, maakt ruimte voor emotie binnen de organisatie en kalmeert partners/experts als emoties de overhand dreigen te krijgen.
• Spreekt partners/experts aan op hun ontwikkeling en bijdrage; stelt zich daarbij kritisch op vanuit een begripvolle houding.
• Stelt zich kwetsbaar op en heeft oog voor gevoeligheden ten aanzien van eigen gedrag.
Niveau 3:
• Creëert veiligheid in de rampenbestrijdingsorganisatie waardoor partners/experts zich durven uiten; spreekt medewerkers aan authentiek gedrag te tonen.
• Onderkent rollen en posities en respecteert deze door de partner/expert hierop te benaderen zonder de strijd aan te gaan.
• Bindt partners/experts aan de rampenbestrijdingsorganisatie door eigen optreden en persoonlijke uitstraling.
• Wisselt van stijl/gedrag om bewustwording bij de partner/expert te realiseren of om gedragspatronen te doorbreken of te versterken.
Op adequate en krachtige wijze nemen van beslissingen op basis van een inzichtelijke afweging en eigen oordeel, ook als kennis en/of informatie beperkt is en tevens het uitvoeren en afronden van activiteiten. Handelen naar en ‘staan voor’ een genomen besluit (van zichzelf of een ander).
Niveau 1
• Handelt moedig in lastige situaties, neemt verantwoorde risico’s.
• Neemt beslissingen op grond van relevante informatie en duidelijke feiten, waarbij de gevolgen van de besluiten voorspelbaar zijn.
• Neemt en motiveert beslissingen binnen het eigen werkterrein.
• Blijft achter gemaakte keuzen (van zichzelf of van partners/experts) staan.
Ideeën, meningen en informatie aan anderen overdragen in voor de ontvanger begrijpelijke taal, gebaren en non-verbale signalen. Tactvol en effectief reageren op behoeften en gevoelens van anderen, taal en terminologie aanpassen aan de doelgroep (incl. Engels).
Niveau 1
• Drukt zich zowel mondeling als schriftelijk goed uit bij contacten van verschillend niveau, onderbouwt de boodschap met duidelijke argumenten.
• Stelt zich open en onbevooroordeeld op in een gesprek, interpreteert verbale en non-verbale signalen en vraagt na of de boodschap goed begrepen is.
• Formuleert tactvol, stemt taal, gebaren en houding af op de behoefte en belangen van de ander.
• Stelt open vragen en vraagt door; geeft feedback wanneer daar om wordt gevraagd.
• Redigeert interne documenten en schrijft documenten voor extern gebruik.
Op adequate en krachtige wijze nemen van beslissingen op basis van een inzichtelijke afweging en eigen oordeel, ook als kennis en/of informatie beperkt is en tevens het uitvoeren en afronden van activiteiten. Handelen naar en ‘staan voor’ een genomen besluit (van zichzelf of een ander).
Niveau 1
• Handelt moedig in lastige situaties, neemt verantwoorde risico’s.
• Neemt beslissingen op grond van relevante informatie en duidelijke feiten, waarbij de gevolgen van de besluiten voorspelbaar zijn.
• Neemt en motiveert beslissingen binnen het eigen werkterrein.
• Blijft achter gemaakte keuzen (van zichzelf of van partners/experts) staan.
Niveau 3
• Neemt, zonodig op basis van onvolledige informatie, besluiten die implicaties hebben voor de gehele rampenbestrijdingsorganisatie.
• Betrekt partners/experts bij de besluitvorming in complexe situaties, vraagt terugkoppeling en streeft naar draagvlak voor het genomen besluit.
• Neemt een besluit in heroverweging wanneer de wijzigende omstandigheden daarom vragen.
• Durft buiten gebaande paden te treden bij het oplossen van vastzittende, complexe kwesties.
Op inspirerende wijze richting geven. Tonen van voorbeeldgedrag. Delegeren. Randvoorwaarden scheppen en mensen motiveren zodat resultaten bereikt worden. Charisma.
Niveau 1
• Brengt eigen denkbeelden onder woorden en toetst deze.
• Begeleidt partners/experts in het realiseren van doelen; geeft heldere instructies en houdt toezicht op de prestaties.
• Wijst deel van de eigen taken toe aan de juiste persoon; geeft hierbij eigen verwachtingen, gewenst resultaat en eigen verantwoordelijkheid van de persoon aan.
• Staat open voor vragen, wekt vertrouwen en motiveert partners/experts.
Niveau 2
• Geeft partners/experts de ruimte om besluiten te beïnvloeden uit eigen ambities zodat betrokkenheid en inspiratie hiervoor bij partners/experts ontstaat.
• Verdeelt werkzaamheden zodanig dat deze aansluiten op talenten en ambities van het personeel; toetst het resultaat op kwaliteit.
• Neemt op ‘natuurlijke wijze’ het voortouw, betrekt partners/experts en motiveert hen voor het realiseren van gemeenschappelijke doelen.
Niveau 3:
• Geeft partners/experts ruimte om besluiten te nemen en ondersteunt hen bij het realiseren van collectieve ambitie.
• Draagt de eigen visie uit en wordt op grond daarvan door partners/experts binnen en buiten de eigen werkomgeving gevraagd bijdrage te leveren aan hun ambities.
• Creëert ruimte en mogelijkheden voor personeel om werkzaamheden op eigen (en eventueel andere) wijze uit te voeren.
• Inspireert partners/experts om hun visie te delen en om draagvlak en betrokkenheid hiervoor te realiseren.
Zelfstandig en zelfbewust werken. Om kunnen gaan met eisen, veranderingen en hindernissen. Eigen standpunten innemen en verdedigen, rekening houdend met de missie van de organisatie.
Niveau 1
• Vertrouwt op zichzelf, maakt zelfstandig keuzen binnen het eigen takenpakket en aandachtsgebied en laat zich daarbij niet weerhouden door belemmeringen.
• Vraagt feedback en hulp op het juiste moment op basis van een inschatting van de eigen kennis en vaardigheden.
• Werkt zelfstandig en vaart duidelijk een eigen koers binnen gestelde kaders.
Niveau 2
• Wijzigt de eigen werkzaamheden zelfstandig bij veranderende omstandigheden.
• Komt op voor de eigen belangen, toont zich zelfbewust en is weerbaar.
• Neemt verantwoorde risico’s op eigen aandachtsgebied.
Niveau 3:
• Loopt voorop bij strategische veranderingen en uitdagingen; ziet deze als kansen.
• Houdt bij druk vast aan persoonlijke overtuiging wanneer daarop kritiek wordt geleverd of druk wordt uitgeoefend om zich aan te passen.
• Durft zich kwetsbaar op te stellen en neemt risico’s.
Ideeën, meningen en informatie aan anderen overdragen in voor de ontvanger begrijpelijke taal, gebaren en non-verbale signalen. Tactvol en effectief reageren op behoeften en gevoelens van anderen, taal en terminologie aanpassen aan de doelgroep (incl. Engels).
Niveau 1
• Drukt zich zowel mondeling als schriftelijk goed uit bij contacten van verschillend niveau, onderbouwt de boodschap met duidelijke argumenten.
• Stelt zich open en onbevooroordeeld op in een gesprek, interpreteert verbale en non-verbale signalen en vraagt na of de boodschap goed begrepen is.
• Formuleert tactvol, stemt taal, gebaren en houding af op de behoefte en belangen van de ander.
• Stelt open vragen en vraagt door; geeft feedback wanneer daar om wordt gevraagd.
• Redigeert interne documenten en schrijft documenten voor extern gebruik.
Niveau 2
• Formuleert complexe vraagstukken en ‘slechte boodschappen’ helder, eenduidig en gestructureerd.
• Verzorgt samenhangende presentaties voor de hulpverleningsdiensten.
• Houdt bij contacten van verschillend niveau rekening met afwijkende behoeften en belangen; herkent tegenstellingen en kiest een geschikt communicatiekanaal/middel.
• Neemt het initiatief en stuurt in gesprekken, houdt rekening met de invloed van wat hij zegt.
Niveau 3
• Voert complexe gesprekken met personen op strategisch niveau over gevoelige onderwerpen met tegenstellingen in belangen en/of taalverschillen.
• Herkent persoonlijke belangen en kiest een geschikte manier om de ander te beïnvloeden; zet verschillende invloedstijlen effectief in.
• Beïnvloedt en stuurt het gesprek en de sfeer door gevoelens te benoemen, ook wanneer bij de ander geen respect lijkt te bestaan.
Onderkennen van gevoelens en behoeften van anderen. Verplaatsen in anderen en zich bewust tonen van de invloed van het eigen handelen.
Niveau 1
• Beïnvloedt het gesprek en de sfeer door gevoelens te benoemen, stuurt het gesprek in de juiste richting en houdt de relatie goed; beheerst de eigen emoties.
• Toont belangstelling, luistert actief, vraagt door, houdt rekening met eigen emoties en die van anderen en reflecteert hierop.
• Houdt rekening met omstandigheden en praktijkervaringen van partners/experts en toont begrip en waardering.
• Communiceert open en durft eigen vragen, zorgen en leerpunten bespreekbaar te maken.
Niveau 2
• Is zichtbaar beschikbaar en aanwezig als leider/expert, is op het juiste moment op de juiste plaats.
• Stimuleert en helpt partners/experts om gevoelens bespreekbaar te maken, maakt ruimte voor emotie binnen de organisatie en kalmeert partners/experts als emoties de overhand dreigen te krijgen.
• Spreekt partners/experts aan op hun ontwikkeling en bijdrage; stelt zich daarbij kritisch op vanuit een begripvolle houding.
• Stelt zich kwetsbaar op en heeft oog voor gevoeligheden ten aanzien van eigen gedrag.
Niveau 3
• Creëert veiligheid in de rampenbestrijdingsorganisatie waardoor partners/experts zich durven uiten; spreekt medewerkers aan authentiek gedrag te tonen.
• Onderkent rollen en posities en respecteert deze door de partner/expert hierop te benaderen zonder de strijd aan te gaan.
• Bindt partners/experts aan de rampenbestrijdingsorganisatie door eigen optreden en persoonlijke uitstraling.
• Wisselt van stijl/gedrag om bewustwording bij de partner/expert te realiseren of om gedragspatronen te doorbreken of te versterken.
Zelfstandig en zelfbewust werken. Om kunnen gaan met eisen, veranderingen en hindernissen. Eigen standpunten innemen en verdedigen, rekening houdend met de missie van de organisatie.
Niveau 1
• Vertrouwt op zichzelf, maakt zelfstandig keuzen binnen het eigen takenpakket en aandachtsgebied en laat zich daarbij niet weerhouden door belemmeringen.
• Vraagt feedback en hulp op het juiste moment op basis van een inschatting van de eigen kennis en vaardigheden.
• Werkt zelfstandig en vaart duidelijk een eigen koers binnen gestelde kaders.
Niveau 2:
• Wijzigt de eigen werkzaamheden zelfstandig bij veranderende omstandigheden
• Komt op voor de eigen belangen, toont zich zelfbewust en is weerbaar
• Neemt verantwoorde risico’s op eigen aandachtsgebied.
Niveau 3:
• Loopt voorop bij strategische veranderingen en uitdagingen; ziet deze ls kansen
• Houdt bij druk vast aan persoonlijke overtuiging wanneer daarop kritiek wordt geleverd of druk wordt uitgeoefend om zich aan te passen
• Durft zich kwetsbaar op te stellen en neemt risico’s.
Aanpassen van de eigen stijl, benadering en gedrag aan wisselende eisen en omstandigheden. Openstaan voor nieuwe ideeën en actief zoeken naar alternatieven om het gestelde doel te bereiken.
Niveau 1
• Pakt nieuwe zaken snel op, ook bij aangrenzende werkzaamheden.
• Interpreteert regels en richtlijnen en richt zich daarbij op de bedoeling van de vastgestelde regels.
• Accepteert dat werkzaamheden door partners/experts en door omstandigheden bepaald worden en handelt daarnaar; staat open voor veranderingen en verbeteringen die partners/experts voorstellen.
• Past gedrag aan bij veranderende omstandigheden/schakelt snel tussen verschillende werkzaamheden.
Niveau 2
• Improviseert bij onvoldoende of onduidelijke informatie: past daarbij eigen stijl en gedrag aan.
• Verbetert zijn werkwijze door te anticiperen op veranderende omstandigheden; wisselt van methode of aanpak.
• Schakelt gemakkelijk tussen eigen werk en werk van partners/experts.
Niveau 3
• Verandert in geval van kansen of problemen eigen gedragsstijl om gesteld doel te bereiken; brengt afhankelijk van de situatie variatie in eigen gedragsstijl aan.
• Balanceert tussen diverse belangen en partijen:is intermediair.
• Schakelt bij weerstand over op een aanpak die wel tot het gestelde doel leidt.
Laten blijken geïnformeerd te zijn over maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren en deze kennis effectief benutten voor de eigen functie of organisatie.
Niveau 1:
• Legt contact en stemt af met relevante personen en instanties binnen en buiten de organisatie; stelt zich betekenisvol voor partners/experts op
• Communiceert helder wat de burger van de brandweer mag/kan verwachten, toont zich daarbij hulpvaardig en zoekt feedback uit de samenleving
• Doorziet maatschappelijke tendensen en ontwikkelingen en vertaalt deze naar aanbevelingen voor de organisatie
• Analyseert mogelijke gevolgen van maatschappelijke ontwikkelingen voor de rampenbestrijdingsorganisatie en initieert acties.
Niveau 2
• Stimuleert en stuurt hulpverleningsdiensten hun eigen netwerk te ontwikkelen.
• Houdt rekening met nieuwswaarde en mogelijke positieve en negatieve publiciteit bij gebeurtenissen en beslissingen
• Onderkent de invloed van externe factoren en ontwikkelingen en vertaalt deze in een lange termijn perspectief op de rampenbestrijdingsorganisatie; handelt pro-actief.
• Vertaalt problemen in de omgeving naar de inrichting van de organisatie en processen in de rampenbestrijdingsorganisatie; geeft vorm aan het optreden.
Niveau 3:
• Onderhoudt actief een persoonlijk netwerk van relevante en invloedrijke personen en instanties en benut deze
• Levert een bijdrage aan het maatschappelijke debat en geeft mede vorm aan de oplossing van vraagstukken en dilemma’s
• Heeft een visie op trends en ontwikkelingen in de maatschappij en destilleert hieruit onderwerpen voor de bestuurlijke agenda
• Speelt proactief in op vraagstukken/dilemma’s uit de maatschappij en vertaalt deze naar de eigen organisatie.
Op inspirerende wijze richting geven. Tonen van voorbeeldgedrag. Delegeren. Randvoorwaarden scheppen en mensen motiveren zodat resultaten bereikt worden. Charisma.
Niveau 3
• Geeft partners/experts ruimte om besluiten te nemen en ondersteunt hen bij het realiseren van collectieve ambitie.
• Draagt de eigen visie uit en wordt op grond daarvan door partners/experts binnen en buiten de eigen werkomgeving gevraagd bijdrage te leveren aan hun ambities.
• Creëert ruimte en mogelijkheden voor personeel om werkzaamheden op eigen (en eventueel andere) wijze uit te voeren.
• Inspireert partners/experts om hun visie te delen en om draagvlak en betrokkenheid hiervoor te realiseren.
Anticiperen op en onderkennen van de relevantie van gebeurtenissen die van invloed zijn op de positionering van de brandweer en rampenbestrijdingsorganisatie in de politiek-bestuurlijke context.
Niveau 1:
• Houdt rekening met de consequenties van eigen acties voor partners in het bestuurlijke proces
• Verdiept zich in te maken politieke afwegingen en levert relevante en objectieve informatie aan
• Manoeuvreert tussen formele en informele (machts)verhoudingen en de eigen positie binnen de politiek-bestuurlijke context
• Doorziet politieke ontwikkelingen en vertaalt deze in aanbevelingen voor de organisatie.
Niveau 2
• Handelt in afweging tussen (korte termijn) politieke belangen en (lange termijn) belangen van de brandweer/rampenbestrijdingsorganisatie.
• Stelt met bestuurlijk/justitiële omgeving gezamenlijk doelen met inachtneming van de wettelijke vastgestelde kaders.
• Vertegenwoordigt de brandweer op relevant bestuurlijk niveau; brengt belangwekkende onderwerpen onder de aandacht zodat deze op de bestuurlijke agenda komen.
• Vertaalt politieke issues naar de organisatie en zorgt voor verbinding met het operationele werk.
• Stelt, vanuit verschillende invalshoeken, een diagnose voor complexe vraagstukken en schat de langetermijngevolgen in.
Niveau 3:
• Schat politiek-bestuurlijke belangen in, betrekt actoren in besluitvorming en deelt het succes met bestuurders
• Benut het politiek-bestuurlijk krachtenveld rondom de brandweer en de ontwikkeling van de rampenbestrijdingsorganisatie, stemt zijn handelen af op dit krachtenveld en sluit allianties
• Legt relaties tussen de verwachte resultaten voor de eigen organisatie en criteria voor andere schakels in de bestuurlijke keten.
Ingevolge de artikelen 18 en 31 van de Wet veiligheidsregio’s kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over het personeel van de brandweer, de bedrijfsbrandweer, de GHOR en de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Met het besluit personeel veiligheidsregio’s en de onderhavige regeling personeel veiligheidsregio’s wordt daar invulling aan gegeven.
In artikel 2 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s is bepaald dat voor de in het besluit opgesomde functies voor het personeel van de brandweer, voor de functies binnen de GHOR en voor de functies binnen de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing bij ministeriële regeling regels worden gesteld. Ter uitvoering van dit artikel wordt in de bijlagen bij de onderhavige regeling, per functie aangeven wat de taken en de bijbehorende competenties zijn. Het opleiden, examineren, bijscholen en oefenen zijn instrumenten om vakbekwaam te worden en te blijven.
Door de functies en de daarbij behorende taken en competenties vast te leggen, beschikken de hulpverleners in Nederland over dezelfde kwaliteiten en zijn zij daarmee ook in andere gemeenten en regio’s inzetbaar in het kader van de bijstandsverlening. Ook de veiligheid van het personeel zelf, de veiligheid van collega’s, de veiligheid van omstanders en de veiligheid van burgers vraagt om personeel dat in staat is om zijn of haar taken goed en veilig uit te voeren. Derhalve is, zoals in de brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2004/05, 26 956, nr. 22) en tijdens het AO van 9 november 2004 (Kamerstukken II, 2004/05, 26 956, nr. 26) is aangekondigd, een functiegericht stelsel ontwikkeld ter verzekering van de kwaliteit van het personeel van de veiligheidsregio’s. Deze wijziging in het systeem van kwaliteitseisen aangaande het personeel binnen de rampenbestrijding en crisisbeheersing is onder andere ingegeven door de wens om te komen tot expliciete kwaliteitsnormen per functie (Kamerstukken II 2001/02,26 956, nr. 5, Kamerstukken II, 2003/04, nr. 21, Kamerstukken II, 2004/05,26 956, nr. 30, Kamerstukken II, 2005/06, 26 956, nr. 40, Kamerstukken II, 2005/06, 26 956, nr. 42, Kamerstukken II, 2007/08, 26 956, nr. 57, Kamerstukken II, 2007/08, 26 956, nr. 60).
In de bijlagen wordt per functie een algemene beschrijving van de functie gegeven. Vervolgens worden de taken die bij de functie behoren, vastgelegd. Bij de taken wordt aangegeven welke competenties vereist zijn. De competenties zijn gekoppeld aan een bepaalde niveau-aanduiding. Hiermee ontstaat een functie -en competentiegericht stelsel voor de kwaliteit van functies binnen de veiligheidsregio.
Het bestuur van de veiligheidsregio dan wel het college van burgemeester en wethouders, draagt er zorg voor dat personen met een in het besluit genoemde functie die functie uitoefenen in overeenstemming met de bij de desbetreffende functie behorende kerntaken en competenties. Het college is hier genoemd vanwege de gemeenten met een gemeentelijke brandweer.
Voor de functies voor het personeel van de brandweer zijn er strategische/organisatorische competenties. Daarnaast zijn er sociale, maatschappelijke en communicatieve competenties. De strategische/organisatorische competenties hebben betrekking op het geven van richting aan organisatie en de inrichting van het werk (de interne organisatie). De sociale, maatschappelijke en communicatieve competenties hebben betrekking op de interactie met de omgeving zowel extern als intern. De vakmatige competenties hebben betrekking op de competenties op vakgebieden die specifiek voor de brandweer zijn.
In een competentiematrix wordt per functie voor elke competentie het niveau beschreven dat vereist is bij het uitvoeren van de kerntaken (niveau-aanduiding). De verschillende competenties en de niveau-aanduiding zijn voor de functies bij de brandweer nader verklaard en uitgewerkt in supplement gg van bijlage A.
Het afnemen van een rijksexamen is op grond van artikel 72 van de Wet veiligheidsregio’s een wettelijke taak van het Nederlands bureau brandweerexamens. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geeft het diploma af. Dit illustreert de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de kwaliteit van de brandweeropleidingen die met een rijksexamen worden afgesloten, alsmede van de examinering daarvan. De exameneisen zijn gebaseerd op de taken en competenties die bij de functies behoren. Elke taak en daaraan eventueel gerelateerd taakgebied, worden met in achtneming van de bijbehorende competenties, geëxamineerd aan de hand van onder andere de beoordelingscriteria die zijn opgenomen in bijlage A.
Op grond van artikel 78 van de Wet veiligheidsregio’s kan tot drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet een examen worden afgelegd op basis van de examenreglementen. Daarna vervallen de brandweerexamenreglementen en geldt uitsluitend de onderhavige regeling. De examenreglementen zijn gebaseerd op het oude modulair stelsel. De examens bestaan niet langer uit modules, maar zijn functie- en competentiegericht.
Voor de functies binnen de GHOR gelden gedragscompetenties, organisatorische competenties en vaktechnische competenties. Per functie wordt vastgelegd welke gedragscompetenties voor die functie gelden met daarbij het vereiste niveau (niveau 1 tot en met 8). De organisatorische competenties worden per functie gekoppeld aan een strategisch, tactisch of operationeel niveau. De vaktechnische competenties zijn per functie ingedeeld op detailniveau, op gemiddeld niveau of op hoofdniveau. De competenties voor de GHOR zijn nader omschreven en van gedragsvoorbeelden voorzien in supplement K van bijlage B.
Het Besluit personeel veiligheidsregio’s bevat de functies ten behoeve van de organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Deze functies vormen het raamwerk van de veiligheidsregio en sluiten aan op de monodisciplinaire processen bij de brandweer en de GHOR. De competenties voor de functionarissen binnen de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing zijn nader omschreven en van gedragsvoorbeeld voorzien in de supplementen j en k van bijlage C. Voor de functie evaluator multidisciplinaire oefenen en de functie procesmanager multidisciplinair oefenen geldt een niveau-aanduiding. Deze niveauduiding is opgedeeld in een niveau voor strategische/organisatorische competenties en een niveau voor sociale, maatschappelijke en communicatieve competenties.
De regeling is ter consultatie aangeboden aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Veiligheidsberaad, de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV), het Korpsbeheerdersberaad (KBB), het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB), de stichting Calamiteitenbeheersing in Bedrijven en Organisaties (CABO), de vakbonden (CNV, Abva-Kabo en CMHF), het Nederlands instituut fysieke veiligheid (Nifv) en het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe).
De adviezen hebben in de bijlagen bij deze regeling, geleid tot een technische aanpassing van de functiebeschrijvingen bij de functies regionaal commandant, strategisch manager en manager veiligheid.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten.
Gegeven het aantal BRZO bedrijven per regio, zal niet elke SRV deze werkzaamheden volledig zelfstandig uitvoeren. Wel dient de SRV kennis te hebben van de werkzaamheden en de vertaalslag weten te maken naar het eigen verzorgingsgebied.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-10340.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.