26 956
Beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004

nr. 26
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 13 december 2004

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft op 9 november 2004 overleg gevoerd met minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:

– de brief van de minister d.d. 2 september 2004 over het rapport «Vakbekwaamheid brandweer; Kennis en vaardigheid van bevelvoerders en officieren van dienst» (26 956. nr. 21);

– de brief van de minister d.d. 11 oktober 2004 over de kwaliteit van het brandweerpersoneel (26 956, nr. 22);

– de brief van de minister d.d. 15 oktober 2004 met de aanbieding van de beleidsnota «Landelijk Management Development brandweer in beweging» (29 517, nr. 3).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Van Heteren (PvdA) is blij dat een apart algemeen overleg gehouden wordt over de kernactiviteiten van de brandweer, omdat de discussies die gevoerd worden over crisisbeheersing, rampenbestrijding en veiligheidsregio's over het algemeen meer bestuurlijk van aard zijn en niet zozeer de uitvoeringsaspecten van de brandweerorganisatie betreffen. Het rapport van de IOOV, de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid over de vakbekwaamheid van de bevelvoerders en officieren van dienst van gemeentelijke brandweerkorpsen met betrekking tot bestrijding van binnenbranden, respectievelijk branden waarbij twee of meer tankautospuiten zijn ingezet, is de aanleiding tot dit overleg. Het onderzoek van de IOOV is een vervolg op eerdere onderzoeken in 1997, 2000 en 2002. In al deze onderzoeken werd gekeken naar de aspecten van de dagelijkse uitvoering van de brandweerpraktijk.

Zij heeft naar aanleiding van het onderzoek een aantal vragen. Is de brandweer klaar voor het bedwingen van de verschillende soorten branden waarvoor men kan komen te staan? Is men vakbekwaam, voldoende geschoold en goed getraind? Weten de bevelvoerders hoe ze de verschillende soorten branden moeten aanpakken? Wordt de vakbekwaamheid voldoende bijgehouden en wordt er voldoende realistisch geoefend? Hebben eerdere aanbevelingen tot verbeteringen geleid?

In het rapport van de IOOV worden een aantal kritiekpunten opgenoemd.

Er is te weinig gedaan met de aanbevelingen uit eerdere inspectierapporten. Het integrale pakket aan richtlijnen betreffende de kwaliteit van brandweerpersoneel is onvoldoende, evenals het monitoringsysteem. Bij 36% van de onderzochte gemeenten is het basisprestatieniveau onvoldoende. Er is een stijging van het aantal diploma's tot 100% maar er wordt te weinig gedaan aan bijscholing, evaluatie en realistisch oefenen. De daadwerkelijke brandbestrijdingservaring laat bij 30% van de bevelvoerders en officieren veel te wensen over. Gemeenten blijken slecht op de hoogte te zijn van deze feiten, terwijl de indicatoren waarop zij kunnen worden afgerekend, ontbreken.

In het rapport van de IOOV worden de volgende aanbevelingen gedaan. Realistisch oefenen dient op korte termijn te worden aangepakt. Volgens de minister gebruikt 80%van de korpsen de Leidraad Oefenen uit 2000, maar in de praktijk blijkt hier niet veel van terecht te komen.

Er zijn onvoldoende normen op het gebied van oefenen en brandbestrijding. Volgens de minister is de brandweer bezig met standaardisatie van competenties, functieprofielen, competentiegericht opleiden en functiegerichte aanpak, maar in de praktijk is er geen reële verbetering.

Het kwaliteitsniveau moet worden aangepakt door het herschikken van het takenpakket. Hoe denkt de minister vorm te gaan geven aan het afrekenen op kwaliteit?

De communicatie dient verbeterd te worden. De directe communicatie tussen bevelvoerenden en verantwoordelijken in de gemeentebesturen blijkt veel te wensen over te laten.

De kennisnetwerken moeten verbeterd worden. De minister zegt dat hij met het Nibra, het Nederlandse Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding en de NVBR, de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding hieraan werkt, maar er is in de praktijk onvoldoende verbetering.

De minister geeft in zijn brief op de meeste vragen een institutioneel antwoord, terwijl mevrouw Van Heteren de indruk heeft dat het vaak om meer culturele zaken gaat. Dit geldt vooral voor het overstappen van een ranggericht op een functiegericht systeem. Wanneer en op welke wijze kan binnen het nieuwe functiegerichte systeem op kwaliteit worden afgerekend?

Het lijkt haar goed om al deze zaken bij het traject van de ontwikkeling van de veiligheidsregio's te betrekken, maar zij is tegelijkertijd bang dat de praktische vragen over de uitvoering zullen ondersneeuwen in de bestuurlijke discussie. Kan de minister garanderen dat het onderbrengen van deze zaken in de discussie over de veiligheidsregio's tot verbetering van de opleiding, het realistisch oefenen en duidelijkheid over de basisnormen zal leiden? Wie kan daarop worden afgerekend en op welke manier? Wanneer moet de brandweer bij de tijd zijn? Welke benchmarken liggen er in het systeem? Op welke wijze kunnen sancties worden opgelegd bij resultaten die onder de maat zijn?

De heer Van Bochove (CDA) vindt de conclusies uit het rapport «Vakbekwaamheid brandweer» verontrustend, terwijl de reactie van de minister in de begeleidende brief niet passend is. De minister somt via het vermelden van een aantal rapporten op wat er in de afgelopen jaren is gedaan, maar het rapport van de IOVV stelt juist dat er te weinig is gedaan met de conclusies en aanbevelingen uit de verschillende inspectierapporten. Het is weinig zinvol om in nieuwe brieven telkens nieuwe stappen aan te kondigen, zolang er met eerdere rapporten niets wordt gedaan. De minister zegt zich niet te herkennen in de kritiek op de directie Rampenbeheersing en de Brandweer van BZK, maar waarom kondigt hij in zijn brief over de kwaliteit van het brandweerpersoneel dan wel een aantal verbeteringen aan?

Een belangrijk punt in het rapport «Vakbekwaamheid brandweer» is de vraag met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de aanpak van de problematiek. De minister maakt op dit punt een tweedeling die niet geheel onlogisch is. Toch zou de minister het niet moeten laten bij de ondersteunende rol. Hij zou hij de rol van regisseur in het proces op zich moeten nemen. De te nemen maatregelen op lokaal, regionaal en departementaal niveau zijn voor alle betrokkenen zeer omvangrijk. De minister moet zich daarom gedurende dit proces van herstel en nieuwe ontwikkelingen indringend met de regie bezighouden. Hij neemt daarmee de verantwoordelijkheid niet over van de andere niveaus. Hij zorgt er echter wel voor dat de neuzen in dezelfde richting staan en de partijen hun rol goed kunnen spelen. De heer Van Bochove zou ook graag een tijdpad zien voor de uitvoering van de aanbevelingen. Hij gaat ervan uit dat de minister als regisseur met de andere partners tot afspraken komt in de tijd op basis van resultaatsverplichtingen.

De brief over de kwaliteit van het brandweerpersoneel geeft een beeld van wat BZK de laatste jaren op dit terrein heeft gedaan en welke stappen de komende jaren gezet zullen worden. Ook hier is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid, maar ook hier dient de minister in het licht van de huidige situatie de regierol op zich te nemen. Ook in deze brief ontbreekt een tijdpad voor de uitvoering van het beleid. Een zin als «naar alle waarschijnlijkheid zal een en ander in 2008 zijn afgerond» is erg vaag.

De heer Van Bochove heeft er in een eerder overleg voor gepleit om de beroepsbrandweerlieden hun rol op gemeentelijk niveau te laten behouden en van daaruit hun regionale taken te laten verrichten. Hij wacht met belangstelling de uitwerking van de voorstellen over de ontwikkeling van de veiligheidsregio's af. Hij hecht grote waarde aan de rol van de vrijwilliger. De relatie één op één bevordert de stabiliteit en kwaliteit van het korps.

Hij onderstreept het uitgangspunt van de beleidsnota «Landelijk Management Development Brandweer in beweging».

De heer Cornielje (VVD) stelt vast dat de brandweer zich aan het begin van een traject van verandering bevindt, dat parallel loopt aan de ontwikkeling van de veiligheidsregio's. Hij heeft in een eerder overleg over de veiligheidsregio's al gewezen op de spanning die bestaat tussen de lokale brandweertaak van de gemeenten en de rijkstaak van de minister voor de stelselverantwoordelijkheid.

Hij vindt de notities over het vaststellen van de vakbekwaamheid niet duidelijk genoeg. In andere sectoren worden de werkgevers in de beroepsgroep aangesproken op het opstellen van competentieprofielen, terwijl de minister als superwerkgever dit profiel vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid moet vaststellen. Is de minister het eens met de zienswijze dat de VNG en de beroepsgroep de profielen dienen op te stellen en dat hij deze dient vast te stellen? Vindt de minister dat deze rollen bij de brandweer duidelijk genoeg zijn gedefinieerd?

In de notities over het toezicht op de kwaliteit komt de nieuwe visie van de overheid op toezicht onvoldoende tot uitdrukking. Er worden aan de ene kant kwaliteitseisen, gesloten normen gesteld. Aan de andere kant zijn er kwaliteitskenmerken, open normen. Door het formuleren van een kleine set open kwaliteitskenmerken kan aan de gemeenten en de inspectie een handvat worden geboden bij het voeren van het gesprek met de korpsen over de kwaliteitsverantwoording. Hierdoor is bovendien meer maatwerk mogelijk. Een dergelijke visie op toezicht is op onderwijsterrein en volksgezondheidsterrein al ontwikkeld of in ontwikkeling. Acht de minister een dergelijk model ook bruikbaar voor de brandweer? Hiermee wordt recht gedaan aan de lokale inbedding van de brandweer en tevens aan de landelijke systeemverantwoordelijkheid van de minister.

Het antwoord van de minister

De minister is het eens met de opmerking dat bestuurlijke concepten prachtig zijn maar dat het gaat om de uitvoering en de mensen die met die uitvoering belast zijn. De aandacht dient erop gericht te zijn dat de brandweerorganisatie een goede uitvoering geeft aan de brandweerzorg, de rampen- en de crisisbestrijding. Er moeten daarom aan het brandweerpersoneel hoge eisen worden gesteld. Dit is in het belang van de veiligheid van de burger.

Er is gesproken over de wijze waarop de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de brandweerorganisatie tussen het rijk en de gemeenten/werkgevers geregeld dient te zijn. Er is als het gaat om de kwaliteit van het brandweerpersoneel sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid. De minister is verantwoordelijk voor het stellen van de landelijke kaders, het formuleren van de landelijke basiseisen. Dat is op deze wijze neergelegd in de wet- en regelgeving. De werkgevers van de brandweer zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de organisatie, de individuele werknemers, de arbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden. Er hebben in het afgelopen jaar boeiende discussies plaatsgevonden over dit vraagstuk tussen de VNG als werkgeversvertegenwoordiger en het ministerie, die naar hij hoopt binnenkort zullen worden afgerond. De verantwoordelijkheidsverdeling moet wat hem betreft blijven, zoals hij deze zojuist heeft aangegeven.

Hij ziet voor zichzelf in dit proces de rol weggelegd van procesregisseur. De gemeentebesturen hebben evenals in de toekomst de veiligheidsregio's als werkgevers een eigen verantwoordelijkheid, die hij als minister niet kan en niet wil overnemen. Hij moet goed in de gaten houden dat hij, vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling zoals hij deze zojuist heeft aangegeven, geen al te grote verantwoordelijkheid naar zich toehaalt. Op grond van de wet- en regelgeving is het hem wel toegestaan om de rol van procesregisseur te spelen.

Het opstellen van de kwaliteitseisen voor de brandweer is primair een taak van de gemeenten en de korpsen. Er zal gewerkt worden met een beperkte set open kwaliteitsnormen. In het Besluit brandweerpersoneel worden minimumeisen geformuleerd. De werkgevers hebben de ruimte om hier verder invulling aan te geven. De minister is graag bereid om te kijken naar de methodiek zoals die in het veld van het onderwijs en de volksgezondheid wordt gevolgd.

Het is de taak van de minister van BZK om de functieprofielen vast te stellen. Het opstellen van de functieprofielen gebeurt in samenwerking met de werkgevers en de beroepsgroep. Er bestaat een instrumentarium om invulling te geven aan de verantwoordelijkheid, zoals het Besluit brandweerpersoneel en de examenreglementen.

De inspectie heeft bij 61 gemeentelijke korpsen onderzoek gedaan naar de vakbekwaamheid van bevelvoerders en officieren van dienst. Daarbij is gekeken in welke mate aan opleidings- en diploma-eisen wordt voldaan en in welke mate wordt geoefend. De conclusie van de inspectie is dat dit nog beter kan. Hij is van plan de komende jaren mee te werken aan het oplossen van deze problematiek door te helpen en waar nodig aan te jagen. Hiervoor bestaan verschillende instrumenten, bijvoorbeeld prestatieafspraken. Ook het bestuurlijke traject van de ontwikkeling van de veiligheidsregio's kan hier belangrijk zijn. Een belangrijk motief om voor het concept van de veiligheidsregio's te kiezen is een verdere professionalisering van de brandweer. Dit kan betekenen dat soms een verdere schaalvergroting nodig is en soms juist niet. Het concept waarbij het beroepspersoneel/de officieren in dienst zijn van de regio kan een belangrijke bijdrage leveren aan de professionalisering. Hij kan als minister de rol van procesregisseur beter vervullen als er sprake is van een beperkt aantal veiligheidsregio's dan van meer dan 400 gemeenten.

De minister hecht grote waarde aan een onafhankelijk oordeel van de inspectie, maar hij moet de politiek-bestuurlijke vrijheid hebben om uit te spreken dat hij zich in sommige zaken minder herkent.

Er zal in december of januari een inspectieonderzoek naar het veiligheidsbewustzijn bij brandweerpersoneel worden afgerond. De aanleiding tot dit onderzoek zijn de 28 dodelijke slachtoffers onder brandweerpersoneel in de afgelopen veertien jaar. Het rapport Veiligheidsbewustzijn is het derde in een reeks van onderzoeken naar brandweerpersoneel. De andere rapporten zijn: Brand in de Koningskerk te Haarlem en het rapport Vakbekwaamheid brandweer. De voorlopige conclusies van het binnenkort te verschijnen rapport Veiligheidsbewustzijn baren hem zorgen. Daarin staat dat de brandweer nauwelijks leert van ongevallen, dat er in de basisopleiding voor bevelvoerenden te weinig aandacht bestaat voor het aanleren van vaardigheden met betrekking tot risicobeoordeling en risicomanagement bij operationeel optreden en dat brandweermensen soms onnodige risico's nemen. De minister zal de conclusies uit het rapport Veiligheidsbewustzijn betrekken bij de initiatieven in het kader van het traject kwaliteit brandweerpersoneel.

Het verheugt hem dat uit het rapport Vakbekwaamheid blijkt dat bijna 100% van de bevelvoerders en officieren van dienst voldoet aan de diploma-eisen van het Besluit brandweerpersoneel. Hij maakt zich echter zorgen over het feit dat er te weinig realistisch wordt geoefend en de inzet en de oefeningen van de brandweer onvoldoende worden geëvalueerd. Dit is echter een verantwoordelijkheid van de werkgevers. Hij is hierover in overleg getreden met de VNG. Hij zal hierop in de Kamer later terugkomen.

Hij wil de conclusie dat er te weinig is gedaan met de conclusies en aanbevelingen uit eerdere inspectierapporten enigszins nuanceren. Het is hem bekend dat wijziging van de huidige instrumenten nodig is. Dit is echter een proces van jaren vanwege de onderlinge samenhang van de instrumenten en het feit dat hierbij verschillende partijen zijn betrokken, waaronder de VNG en de NVBR. Hij is het eens met de opmerking dat dit niet alleen een kwestie is van techniek en organisatie, maar ook van cultuur en het stellen van prioriteiten. Hij doelt hierbij niet alleen op de brandweerorganisatie zelf maar ook op de gemeentebesturen, die te maken krijgen met de financiële consequenties. Het is verder bekend dat cultuurveranderingsprocessen tijd kosten.

Hij heeft in de brief over de kwaliteit van het brandweerpersoneel zijn beleidsvoornemens uiteengezet. Deze gaan verder dan alleen de vakbekwaamheid. Er moet een systeem komen voor de kwaliteit van het brandweerpersoneel met de volgende uitgangspunten.

Er dient sprake te zijn van een integrale benadering. Er zal naast aandacht voor instroom, opleiding en examinering ook aandacht zijn voor oefening en bijscholing.

Er wordt gekozen voor een functiegerichte benadering. Het huidige ranggerichte systeem zal worden vervangen door een functiegericht systeem dat beter aansluit bij de beroepspraktijk.

Het nieuwe systeem is gericht op het behoud van de vrijwilligheid. De eisen voor vrijwilligers en beroepspersoneel zijn op dit moment gelijk. De functiegerichte benadering kan in dit opzicht belangrijk zijn. Door de opleiding zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de functies worden de vrijwilligers zoveel mogelijk ontlast.

Er zullen nadere regels gesteld worden over toezicht op en handhaving van het nieuwe systeem. Om te komen tot het nieuwe systeem worden de opleidingen en examens functiegericht en wordt het Besluit brandweerpersoneel gewijzigd.

Er zijn de afgelopen vijf jaar verschillende activiteiten in gang gezet om de kwaliteit van het brandweerpersoneel te verbeteren. Concreet gaat het om het laten ontwikkelen en aan het veld aanbieden van de Leidraad Oefenen, het beschrijven van competenties in het project In goede banen en het ontwikkelen van een functiegerichte opleiding op officiersniveau in het project Competentiegericht opleiden officieren. De komende jaren wordt op deze ingeslagen weg met kracht voortgegaan. De strategische leiding van de brandweer heeft naast de werkgever bij de invoering en de uitvoering van het nieuwe systeem een belangrijke rol.

De minister heeft samen met de werkgevers het Landelijk Management Development Brandweer in beweging opgericht. Dit heeft nieuw beleid voor de top van de brandweer geformuleerd. Het uitgangspunt is de kwaliteiten van de strategische top beter te laten aansluiten op het complexe veld van de brandweer en de rampenbeheersing. Iedere leidinggevende in de strategische top van de brandweer moet over negen kerncompetenties beschikken.

Het nieuwe systeem voor de kwaliteit van het brandweerpersoneel leidt aan de ene kant tot verbreding van de wet- en regelgeving, aan de andere kant tot minder detaillering. Verbreding omdat de minimumeisen niet alleen betrekking hebben op de instroom, de opleidingen en de examens, maar ook op het oefenen en de bijscholing. De wet- en regelgeving zal zich beperken tot het stellen van minimumeisen, nodig voor het uitoefenen van de functies. De werkgevers en de beroepsgroep moeten zorgen voor een nadere uitwerking van deze minimumeisen.

Het onderzoek Vakbekwaamheid signaleert een aantal knelpunten dat onder de verantwoordelijkheid van de werkgevers valt. De minister heeft de VNG als vertegenwoordiger van de werkgevers de vraag gesteld op welke wijze zij de gemeenten ertoe zal aanzetten verbetering aan te brengen in de geconstateerde knelpunten, maar hij heeft hierop nog geen reactie ontvangen.

Hoewel de verantwoordelijkheid voor het geoefend zijn van het brandweerpersoneel in eerste instantie bij de werkgever ligt, voelt hij zich als minister van BZK medeverantwoordelijk voor het beleid. Er zal in de komende tijd een beleidsvisie worden ontwikkeld met betrekking tot het oefenen voor de brandweer en de rampenbestrijding. Het Landelijk Beraad Rampenbestrijding zal een onderzoek doen naar de mogelijkheden in de praktijk en de behoefte aan een landelijk multidisciplinair oefencentrum.

Hij heeft het Nibra de opdracht gegeven om de huidige Leidraad Oefenen te actualiseren. Het Nibra zal de best practices uit de praktijk opnemen in de leidraad. De verschillende korpsen kunnen op deze wijze leren van elkaars ervaringen.

Er is verder uit het onderzoek naar voren gekomen dat bij de werkgevers te weinig aandacht bestaat voor bijscholing van bevelvoerders en officieren van dienst. Hij heeft het Nibra de opdracht gegeven om een bijscholingscursus te ontwikkelen voor genoemde functies om de werkgevers te helpen.

De uitwerking van de genoemde beleidsvoornemens gebeurt in het traject Kwaliteit brandweerpersoneel, dat zal worden betrokken bij de invoering van de veiligheidsregio's. Dit traject zal in 2008 in totaliteit zijn afgerond. Het functiegericht opleiden van officieren en het nieuwe Besluit brandweerpersoneel moeten in 2005 klaar zijn. Het functiegericht opleiden lagere functies moet in 2007 klaar zijn. De minister zal de Kamer op de hoogte houden van de voortgang in het traject.

De minister is ervan overtuigd dat er in de afgelopen jaren goede activiteiten in gang zijn gezet om de kwaliteit van het personeel te borgen. De voortzetting van deze activiteiten en het opstarten van nieuwe activiteiten zal leiden tot een integraal systeem waarmee de kwaliteit van het brandweerpersoneel naar een hoger niveau gebracht wordt. Het is van belang dat alle betrokken partijen hun eigen verantwoordelijkheid nemen. De minister zal betrokken partijen daarop met klem aanspreken.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Van Heteren (PvdA) maakt uit de beantwoording op dat er op dit moment onvoldoende kwaliteitsnormering in het primaire handelen is ingebed, maar dat een aantal beleidsvoornemens ontwikkeld is om het kwaliteitssysteem te verbeteren. Hoe zal de geprofessionaliseerde brandweerzorg er in 2008 uitzien? Hoe zal de kwaliteitsnormering in het hele systeem dan geborgd zijn? En wie kan wanneer worden aangesproken als er iets mis gaat?

Zal de constatering dat de brandweer een weinig lerende organisatie is, het inzetten van een veranderingstraject niet in de weg staan? Hoe gaat de minister zijn systeemverantwoordelijkheid waarmaken als blijkt dat er aan de basis iets loos is en de gemeenten hun werk niet goed doen? Kan de minister aangeven op welke punten hij gaat aanjagen? Wie kan worden aangesproken als een brandweercommandant een brand verkeerd inschat met alle verstrekkende gevolgen van dien?

De heer Van Bochove (CDA) wil niet tornen aan de verantwoordelijkheidsverdeling zoals deze is. De kern van het probleem is dat er verschillende partijen en verschillende lagen zijn die ieder hun eigen verantwoordelijkheid hebben en daarop kunnen worden aangesproken. Het is belangrijk dat de minister van BZK als regisseur duidelijk maakt aan het veld waar de onderscheiden bevoegdheden en verantwoordelijkheden liggen.

Hij is het met de minister eens dat een zekere vorm van schaalvergroting een verdere professionalisering van de brandweer soms ten goede kan komen, maar de minister dient hierbij de gemeentelijke inbedding niet uit het oog te verliezen.

Hij doet een dringend beroep op de minister om de processen vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid maar ook vanuit die van de gemeenten adequaat plaats te laten vinden.

De heer Cornielje (VVD) ziet er evenmin iets in om te gaan morrelen aan de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenten en het rijk, als maar duidelijk is wie waarvoor de verantwoordelijkheid heeft. Het rijk moet niet de verantwoordelijkheid van de gemeenten gaan overnemen. Hij heeft er alle vertrouwen in dat de gemeenteraadsleden deze taak lokaal zullen oppakken.

Hij is de minister erkentelijk dat deze naar de systematiek in het onderwijsveld wil kijken. Hij krijgt graag een bevestiging van de minister dat dit een plek zal krijgen in het vervolgtraject kwaliteit brandweerpersoneel.

Hij heeft in een vorig algemeen overleg over de veiligheidsregio's vraagtekens gezet bij het verplicht in dienst nemen van alle beroepsmensen bij de regio. Het is hem opgevallen dat er een spanning bestaat tussen de wensen van het gezag en die van de betrokkenen. Hij zou het op prijs stellen als de minister hierin een genuanceerde benadering kiest.

Kan de minister in het vervolgtraject kwaliteit brandweerpersoneel het voornemen meenemen om aan de regionale opleidingscentra de mogelijkheid te bieden tot het geven van veiligheidsopleidingen?

De minister heeft na het algemeen overleg over de veiligheidsregio's inmiddels met alle hoofdrolspelers om de tafel gezeten. Er bestaan zowel bij het gezag als bij de werknemers verschillende opvattingen over het traject. De afspraak is gemaakt dat lokaal maatwerk binnen zekere grenzen mogelijk is, mits men voldoet aan bepaalde minimumgrenzen. Er is ook wat rek in de tijd gekomen. Hij zal in het gesprek met de VNG over de veiligheidsregio's en de crisisbeheersing ook het element van de kwaliteit van de brandweerpersoneel betrekken en hiermee zijn aanjagende rol vormgeven. Er is voor sommige zaken een grotere schaal nodig in het kader van de professionalisering. De minister zal partijen houden aan de toezegging dat het traject van de veiligheidsregio's in 2006 zal zijn afgerond.

Het maken van een fout door een commandant kan leiden tot een actie door de arbeidsinspectie, het OM, de IOOV of een combinatie ervan. Bij de brand in de kerk te Haarlem heeft de IOOV een rapport opgesteld. Dit is naar de Kamer en de gemeente Haarlem gestuurd, zodat verantwoording kon worden afgelegd.

Er gebeurt vrij veel op het terrein van realistisch oefenen. Er zijn regionale oefencentra in Tilburg, Woensdrecht en Rotterdam, waar realistisch kan worden geoefend tot een bepaald niveau. Er is aan het LBRB gevraagd welke witte vlekken er landelijk zijn om tot een invulling daarvan te kunnen komen. De gemeenten zullen bereid moeten zijn hiervoor geld ter beschikking te stellen, ook op het niveau van de veiligheidsregio's. Er zijn bij multidisciplinair oefenen nog andere contribuanten betrokken. De collega van VWS heeft toegezegd de zorgverzekeraars te zullen benaderen met de vraag om middelen beschikbaar te stellen voor realistisch oefenen. De minister heeft verder bij de werkbezoeken die hij regelmatig aflegt het thema «oefenen» hoog op de agenda staan. Hij ziet voor de toekomst ook veel in het instrument benchmarken om de kwaliteitsvoortgang en de kwaliteitsborging nader in kaart te brengen. Ook de ISO-certificering kan voor de brandweerorganisatie een prima lijn zijn.

De inspectie speelt bij het aanjagen eveneens een belangrijke rol. De rapporten van de inspectie worden aan de gemeenten toegezonden. Hij zal laten nagaan of deze rapporten ook bij de gemeenteraden terechtkomen, zodat deze in staat zijn hun controlerende rol te spelen. Hij zal met de VNG overleggen over het zelfstandig toesturen van deze rapporten aan de gemeenten. Hij neemt de suggestie over om de inspectie te vragen in haar jaarverslag te melden aan wie zij de rapporten heeft toegezonden. Hij wil een kanttekening plaatsen bij de relatie die is gelegd met de inspectierol bij de volksgezondheid. De gemeentelijke verantwoordelijkheid is bij de brandweer veel scherper aanwezig dan bij de volksgezondheid. Hij wil zijn gedachten hier eerst over laten gaan.

Er loopt een aantal samenwerkingstrajecten op het gebied van de veiligheidsopleidingen. Er wordt gezocht naar mogelijkheden om de samenwerking met Nibra en LSOP verder te intensiveren.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Cornielje

De adjunct-griffier van de vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Kalmijn


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Kant (SP), Dubbelboer (PvdA), Duyvendak (GroenLinks), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Szabó (VVD) en Van Hijum (CDA).

Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GroenLinks), Schippers (VVD), Wolfsen (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (ChristenUnie), Rambocus (CDA), Vergeer (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koser Kaya (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Balemans (VVD) en Eski (CDA).

Naar boven