Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2022, 295 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2022, 295 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 18 mei 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3982481;
Gelet op de artikelen 37, vijfde lid, van de Wet op de rechtsbijstand en 37, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 juni 2022, nr. W16.22.00062/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 6 juli 2022, nr. 4089521, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 1, wordt na «– de bestuursrechter,» ingevoegd
« – een bij verdrag met rechtspraak belast internationaal college of een daarmee vergelijkbaar internationaal college,».
B
Artikel 5a komt te luiden:
1. De vergoeding, bedoeld in de rijen A58, A59 en A60 van de bijlage wordt telkens met twee punten verlaagd, indien de in die rijen bedoelde rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk is verleend in de vorm van rechtshulp door een ander dan de toegevoegde rechtsbijstandverlener.
2. De vergoeding, bedoeld in de rijen A58, A59 en A60 van de bijlage wordt eenmaal met twee en een halve punt verhoogd, indien na het verstrijken van de termijnen, bedoeld in artikel 3.110 en 3.115 van het Vreemdelingenbesluit 2000:
a. de vreemdeling wordt onderworpen aan een aanvullend nader gehoor;
b. na een eerder voornemen een nieuw voornemen wordt uitgebracht om de asielaanvraag af te wijzen, niet in behandeling te nemen, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel buiten behandeling te stellen;
c. op verzoek van Onze Minister van Justitie en Veiligheid aanvullend medisch onderzoek wordt verricht of een individueel ambtsbericht door Onze Minister van Buitenlandse Zaken wordt uitgebracht.
3. Indien een of meer gezinsleden aan wie geen toevoeging is verleend in de periode voorafgaand aan de bekendmaking van de beschikking op de asielaanvraag worden onderworpen aan een nader gehoor als bedoeld in de artikelen 3.109c, vierde lid, 3.109ca, vierde lid, en 3.113 van het Vreemdelingenbesluit 2000, wordt de vergoeding, bedoeld in de rijen A58, A59, A60 en A61 van de bijlage eenmaal met twee en een halve punt verhoogd.
4. Indien het verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting is behandeld, anders dan gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend met de hoofdzaak, wordt de vergoeding, bedoeld in de rijen A56, A57, A67, A68, A69 en A70 van de bijlage, met vier punten verhoogd.
5. De vergoeding, bedoeld in de rijen A58, A59, A60, A61, A65 en A66 van de bijlage, wordt eenmalig met twee en een halve punt verhoogd, indien na gegrondverklaring van het beroep of het hoger beroep:
a. de vreemdeling wordt onderworpen aan een aanvullend nader gehoor; of
b. na een eerder voornemen een nieuw voornemen wordt uitgebracht om de asielaanvraag af te wijzen, niet in behandeling te nemen, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel buiten behandeling te stellen.
6. In afwijking van artikel 13 wordt in een procedure als bedoeld in de rijen A58, A59, A60 en A61, van de bijlage, waarin de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven de 20 uur, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, heeft goedgekeurd.
C
Artikel 5b vervalt.
D
Artikel 6 vervalt.
E
In artikel 7, tweede lid, wordt «telkens met twee verhoogd» vervangen door «telkens met twee en een half verhoogd» en wordt een volzin toegevoegd luidende «De eerste volzin is niet van toepassing in zaken als bedoeld in de rijen A58, A59, A60, A61, A62, A65 en A66 van de bijlage.».
F
Artikel 8 komt te luiden:
In een procedure in eerste aanleg betreffende echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen of beëindiging samenwoning als bedoeld in de rijen A1 en A2 van de bijlage, wordt het aantal toe te kennen punten telkens met vier verhoogd, indien in die procedure:
a. eens of meermalen op tegenspraak een voorlopige voorziening is verkregen, anders dan in het kader van partneralimentatie, een gezags- of omgangsregeling of financiële bijdragen voor één of meer minderjarige kinderen;
b. bij rechterlijke uitspraak eens of meermalen partneralimentatie is toegekend;
c. rechtsbijstand is verleend in het kader van een gezags- of omgangsregeling, dan wel financiële bijdragen voor één of meer minderjarige kinderen.
G
Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «Als samenhangende procedures worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld» vervangen door «Als samenhangende zaken worden beschouwd procedures en advieszaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend zijn behandeld».
2. Het tweede en derde lid komen te luiden:
2. In samenhangende zaken waarin sprake is van twee of meer rechtzoekenden met een of meer procedures of advieszaken, wordt in afwijking van artikel 12, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk artikel 5, eerste lid, aan die procedures en advieszaken gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in artikel 12 voor advieszaken en in de bijlage voor procedures is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te vermenigvuldigen met de navolgende percentages, al naar gelang het aantal toevoegingen: 2–3: 150%; 4–6: 200%; 7–10: 300%; 11–15: 400%;16–21: 500%; elke volgende 10: 100% extra.
3. In samenhangende zaken waarbij sprake is van één rechtzoekende met meerdere procedures of advieszaken, wordt in afwijking van artikel 12, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk artikel 5, eerste lid, aan die procedures en advieszaken gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door voor advieszaken het aantal punten dat in artikel 12 en voor procedures het aantal punten dat in de bijlage is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te verhogen met 50% voor elke procedure en advieszaak, met uitzondering van de eerste.
3. In het vierde en vijfde lid wordt «samenhangende procedures» telkens vervangen door «samenhangende zaken».
4. In het vijfde lid wordt «vijftien punten» vervangen door «24 punten».
H
Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «minder dan zes uur» vervangen door «minder dan zeven uur».
2. In het tweede lid wordt «zes uur of meer» vervangen door «zeven uur of meer» en wordt «acht punten» vervangen door «tien punten».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste en tweede lid en behoudens de toepassing van artikel 13, tweede lid, is het aantal punten dat wordt toegekend in een advieszaak niet hoger dan het aantal punten dat voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak in de bijlage wordt toegekend.
I
Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «dat gelijk is aan drie maal het aantal punten» vervangen door «dat gelijk is aan twee maal het aantal punten» en vervalt «of op grond van artikel 6 is bepaald».
2. In het tweede lid wordt «24 uur» vervangen door «20 uur».
3. In het derde lid wordt «samenhangende procedures» vervangen door «samenhangende zaken» en wordt «dat gelijk is aan drie maal het aantal punten» telkens vervangen door «dat gelijk is aan twee maal het aantal punten».
J
Artikel 14a komt te luiden:
K
Artikel 15 vervalt.
L
Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «twee» vervangen door «twee en een half».
2. In het tweede lid wordt «één» vervangen door «anderhalf».
3. In het derde lid wordt «zaak als bedoeld in artikel 14a» vervangen door «zaak als bedoeld in rij B34 van de bijlage.
M
In artikel 17 wordt «een» vervangen door «anderhalf».
N
In artikel 18, tweede lid, wordt «telkens met twee verhoogd» vervangen door «telkens met twee en een half verhoogd.
O
Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op strafzaken als bedoeld in de rijen B2 en B4 van de bijlage.
P
In artikel 21, vijfde lid, wordt «de strafzaak waaraan op grond van artikel 15 het hoogste aantal punten wordt toegekend» vervangen door «de strafzaak waaraan op grond van de rijen B1, B2, B3, B4 en B5 van de bijlage het hoogste aantal punten wordt toegekend.
Q
Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de aanhef van het eerste en tweede lid wordt na «strafrecht verdachten» onderscheidenlijk na «strafrecht niet-verdachten» telkens ingevoegd «of daaruit voortvloeiende strafrechtelijke cassatiezaken».
2. In het eerste lid, onder a, b, en c, en het tweede lid, onder a, b en c, wordt «dat gelijk is aan drie maal het aantal punten» telkens vervangen door «dat gelijk is aan twee maal het aantal punten».
3. In het eerste lid, onder a, en het tweede lid, onder a, wordt «op grond van artikel 15» telkens vervangen door »in de rijen B1, B2, B3, B4 en B5».
R
In artikel 24, eerste lid, wordt «60 kilometer» vervangen door «50 kilometer».
S
De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.
Het Besluit toevoeging mediation wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De eigen bijdrage die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van mediation op basis van een toevoeging, bedraagt € 115.
2. Onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid tot het tweede lid tot en met het vierde lid vervalt het tweede lid.
3. In het tweede lid (hernummerd) wordt «In afwijking van het eerste en tweede lid» vervangen door «In afwijking van het eerste lid».
4. In het vierde lid (hernummerd) wordt «de inkomensgrenzen, bedoeld in het derde lid» vervangen door «de inkomensgrenzen, bedoeld in het tweede lid» en wordt «de eigen bijdragen, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid» vervangen door «de eigen bijdragen, bedoeld in het eerste tot en met derde lid.»
B
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. Aan een zaak waarin aan een of meer rechtzoekenden een toevoeging ten behoeve van mediation is verleend, wordt per rechtzoekende vijf punten, met een maximum van tien punten per zaak, toegekend.
2. Aan een zaak waarin aan een of meer rechtzoekenden een eerste toevoeging ten behoeve van mediation voor echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen of beëindiging samenwoning is verleend, wordt het aantal toe te kennen punten, bedoeld in het eerste lid, één maal met vier punten verhoogd, indien die mediation mede is verleend met het oog op een gezags- of omgangsregeling of een financiële bijdrage ten behoeve van één of meer minderjarige kinderen.
2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het derde en vierde lid.
3. In het derde lid (vernummerd) wordt «bedoeld in het eerste tot en met derde lid» vervangen door «bedoeld in het eerste lid».
C
In artikel 9, eerste lid, wordt «per volle gereisde 60 kilometer» vervangen door «per volle gereisde 50 kilometer».
In de artikelen 3.101a, eerste en tweede lid, en 3.101b, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt «een tweede of volgende aanvraag in de zin van artikel 5b van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000» telkens vervangen door «een tweede of volgende aanvraag in de zin van de rijen A75, A76, A77, A78, A79 en A80 van de bijlage bij het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000».
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 7 juli 2022
Willem-Alexander
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Uitgegeven de dertiende juli 2022
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
rij |
Rechtsterrein of soort zaak |
punten |
---|---|---|
A. Zaken op het terrein van het burgerlijk, bestuurs- en tuchtrecht |
||
Personen- en familierecht |
||
A1 |
Echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen |
13 |
A2 |
Beëindiging samenwoning |
13 |
A3 |
Alimentatie/levensonderhoud |
13 |
A4 |
Ouderlijk gezag/voogdij |
11 |
A5 |
Omgangsregeling |
12 |
A6 |
Boedelscheiding |
21 |
A7 |
Ondertoezichtstelling (ambtshalve ex art. 1:261 BW) |
6 |
A8 |
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing |
8 |
A9 |
Adoptie |
11 |
A10 |
Vaderschapsactie / ontkenning vaderschap |
10 |
A11 |
Voornaamswijziging |
8 |
A12 |
Curatele / onderbewindstelling |
10 |
A13 |
Bijzonder curator |
10 |
A14 |
Overige geschillen personen- en familierecht |
12 |
Erfrecht |
||
A15 |
Geschillen m.b.t. het erfrecht |
25 |
Arbeidsrecht |
||
A16 |
(Ver)nietig(ing) ontslag |
19 |
A17 |
(Kennelijk) onredelijk ontslag |
23 |
A18 |
Ontslagvergunning |
11 |
A19 |
Ontbinding arbeidsovereenkomst |
16 |
A20 |
Loonvordering / secundaire arbeidsvoorwaarden |
17 |
A21 |
Bedrijfsongeval |
31 |
A22 |
Overige geschillen arbeidsrecht |
20 |
Goederenrecht |
||
A23 |
Goederenrecht |
21 |
Huurrecht |
||
A24 |
Beëindiging huurovereenkomst |
15 |
A25 |
Onderhoud door verhuurder |
22 |
A26 |
Huurprijzen woonruimte |
15 |
A27 |
Geschil (ver)huur woonruimte |
15 |
A28 |
Geschil (ver)huur bedrijfsruimte |
19 |
Faillissement/schuldsanering |
||
A29 |
Faillissementsrecht |
11 |
A30 |
Schuldsanering/betalingsregeling |
10 |
Verbintenissenrecht |
||
A31 |
Geschil onrechtmatige daad |
19 |
A32 |
Straat- en/of contactverbod |
11 |
A33 |
Geschil onrechtmatige overheidsdaad |
16 |
A34 |
Geweld- en zedenmisdrijf met ernstig letsel |
15 |
A35 |
Geschil verzekering |
17 |
A36 |
Geschil medisch handelen |
18 |
A37 |
Aandelenlease |
14 |
A38 |
Overige geschillen verbintenissenrecht |
16 |
Woonrecht |
||
A39 |
Geschil woon- of huurtoeslag |
9 |
A40 |
Overige geschillen woonrecht |
12 |
Cassatie |
||
A41 |
Cassatieberoep in privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke geschillen |
24 |
Overigen |
||
A42 |
Overige privaatrechtelijke zaken |
15 |
Sociale voorzieningen |
||
A43 |
Wet werk en bijstand (Participatiewet) |
8 |
A44 |
Verhaal bijstand |
10 |
A45 |
Uitkering vervolgings-/oorlogsslachtoffers |
15 |
A46 |
Sociale voorzieningen – overige zaken |
9 |
A47 |
Studiefinanciering |
10 |
Sociale verzekeringen |
||
A48 |
Werkloosheidswet |
9 |
A49 |
Arbeidsongeschiktheid (w.o. WIA / WAO) |
10 |
A50 |
Algemene kinderbijslagwet |
9 |
A51 |
Overige zaken sociale verzekeringen |
10 |
Belastingrecht |
||
A52 |
Belastingrecht |
9 |
Milieurecht |
||
A53 |
Milieurecht |
16 |
Ambtenarenrecht |
||
A54 |
Ambtenarenrecht |
17 |
Asielrecht |
||
A55 |
Voornemen asiel |
9 |
A56 |
Beroep asiel met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep |
10 |
A57 |
Hoger beroep asiel met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep |
6 |
58 |
Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.113, derde lid, of artikel 3.123f, derde lid, Vb 2000 bedoelde ter kennis brengen van een afschrift van het verslag nader gehoor |
7 |
A59 |
Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.114, eerste lid, of artikel 3.123g, eerste lid, Vb 2000 bedoelde uitreiken of toezenden van het schriftelijk voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag |
8 |
A60 |
Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met de in artikel 3.114, zesde lid, artikel 3.109ca, elfde lid, of artikel 3.123g, zesde lid, Vb 2000 bedoelde bekendmaking van de beschikking op de asielaanvraag |
10 |
A61 |
Procedure in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die wordt beëindigd door de aanvraag niet in behandeling te nemen als bedoeld in artikel 30 Vw 2000, dan wel de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onderdelen a, b, c of e, Vw 2000, of met toepassing van de in artikel 3.109ca Vb 2000 neergelegde procedure kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000, dan wel gelet op het bepaalde in Protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie bij het Verdrag betreffende de Europese Unie niet-ontvankelijk, te verklaren. |
6 |
A62 |
Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000 |
11 |
A63 |
Beroep in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep |
10 |
A64 |
Hoger beroep in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000 met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep |
6 |
A65 |
Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, waarbij de aanvraag wordt ingewilligd |
11 |
A66 |
Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, die wordt beëindigd door een afwijzende beslissing of door een beslissing op grond van artikel 30, artikel 30a, eerste lid, of artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000 |
5 |
A67 |
Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep, indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep |
10 |
A68 |
Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep, indien de uitspraak strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep |
5 |
A69 |
Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep, indien: a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt vernietigd; b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd; c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd |
6 |
A70 |
Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep, indien: a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt bevestigd; b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd; c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd |
4 |
Regulier vreemdelingenrecht |
||
A71 |
Verblijf gezinsleden |
8 |
A72 |
Voorlopige voorziening hangende bezwaar in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000 |
7 |
A73 |
Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000 |
8 |
A74 |
Voorlopige voorziening hangende hoger beroep in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000 |
5 |
A75 |
Bezwaarprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de beslissing strekt tot gegrondverklaring van het bezwaar |
7 |
A76 |
Bezwaarprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de beslissing strekt tot buitenbehandelingstelling dan wel niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het bezwaar |
4 |
A77 |
Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep |
8 |
A78 |
Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de uitspraak strekt tot onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep |
5 |
A79 |
Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien: a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt vernietigd; b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en de uitspraak wordt bevestigd; c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en de uitspraak wordt vernietigd |
5 |
A80 |
Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien: a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt bevestigd; b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd; c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd |
2 |
A81 |
Overige geschillen vreemdelingenrecht |
8 |
Nationaliteitsrecht |
||
A82 |
Naturalisatie en vaststelling Nederlanderschap |
9 |
Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) |
||
A83 |
Gijzeling Wahv |
8 |
Bestuursrecht overigen |
||
A84 |
Klachten overheidshandelen |
10 |
A85 |
Overige bestuursrechtelijke geschillen |
9 |
B. Strafrechtelijke zaken |
||
Strafrechtelijke cassatiezaken |
||
B1 |
Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken, waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening |
5 |
B2 |
Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening |
9 |
B3 |
Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend |
5 |
B4 |
Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend |
12 |
B5 |
Cassatiezaak die in eerste aanleg in het Caribisch deel van Nederland is behandeld door een enkelvoudige kamer, voor zover die zaak in Nederland in eerste aanleg door de meervoudige kamer zou zijn behandeld |
12 |
Strafrechtelijke zaken verdachten |
||
B6 |
Overtreding dienend voor de sector kanton |
6 |
B7 |
Jeugdstrafzaken |
7 |
B8 |
Rijden onder invloed |
6 |
B9 |
OM-afdoening / strafbeschikking |
6 |
B10 |
Supersnelrecht |
5 |
B11 |
Misdrijven, eerste aanleg behandeling enkelvoudige kamer |
7 |
B12 |
Misdrijven, eerste aanleg behandeling meervoudige kamer |
14 |
Strafrechtelijke zaken niet-verdachten |
||
B13 |
Bezwaar weigering teruggave rijbewijs |
5 |
B14 |
Weigering teruggave inbeslaggenomen zaken / goederen |
5 |
B15 |
Gratieverlening |
6 |
B16 |
Omzetting taakstraf |
5 |
B17 |
Schadevergoeding na voorlopige hechtenis |
5 |
B18 |
Overleveringswet |
9 |
B19 |
Uitleveringswet |
10 |
B20 |
Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnis (WOTS) |
9 |
B21 |
Terbeschikkingstelling (TBS) |
10 |
B22 |
Geschillen / klachtzaken gedetineerden |
4 |
B23 |
Vordering benadeelde partij in strafproces |
9 |
B24 |
Beklag niet-vervolging |
7 |
B24 |
Ontnemingsvordering ex art. 36e Sr |
6 |
B26 |
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf |
5 |
B27 |
Bezwaarschrift DNA-profiel |
5 |
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) |
||
B28 |
Zorgmachtiging Wvggz zonder voorafgaande crisismaatregel |
6 |
B29 |
Zorgmachtiging Wvggz na voorafgaande zorgmachtiging |
5 |
B30 |
Overige Wvggz en Wzd |
4 |
Wet tijdelijk huisverbod |
||
B31 |
Voorlopige voorziening Wet tijdelijk huisverbod |
6 |
B32 |
Beroep Wet tijdelijk huisverbod |
6 |
Vreemdelingenwet |
||
B33 |
Vreemdelingenbewaring |
4 |
B34 |
Vervolgberoep vreemdelingenbewaring |
4 |
Strafrecht overige |
||
B35 |
Overige strafrechtelijke zaken niet-verdachten |
6 |
Dit besluit strekt tot aanpassing van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners, waaronder advocaten, bijzondere curatoren en mediators, die werkzaam zijn in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand (verder: Wrb). Daartoe zijn het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (verder: Bvr) en het Besluit toevoeging mediation (verder: Btm) aangepast. De aanpassingen behelzen overwegend verhogingen van de vergoedingen langs de lijnen zoals die door de commissie evaluatie puntentoekenning gesubsidieerde rechtsbijstand (verder: de commissie-Van der Meer) in haar eindrapport zijn voorgesteld.
De vergoedingen in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand staan al geruime tijd onder druk doordat deze zijn achtergebleven bij de daadwerkelijke tijdsbesteding van de betrokken rechtsbijstandverleners. Rechtsbijstandverleners krijgen een vergoeding voor de verleende rechtsbijstand op basis van een zogenoemd forfaitair systeem. Daarin worden punten toegekend aan zaken naar rato van de gemiddelde tijdsbesteding van rechtsbijstandverleners. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald door het aantal toegekende punten voor een zaak te vermenigvuldigen met een normbedrag (punttarief). Daarbij geldt in beginsel dat een punt met een uur tijdsbesteding overeenkomt. De huidige puntentoekenning is grotendeels gebaseerd op het onderzoeksrapport van de commissie-Maan uit 1997.1 De commissie-Wolfsen2 constateerde in 2015 achterstallig onderhoud waar het gaat om de evaluatie van de puntentoekenningen in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. De commissie-Wolfsen constateerde dat de systematiek van puntentoekenning in belangrijke mate is gebaseerd op het rapport van de commissie-Maan en op tijdschrijfgegevens van toen twintig jaar geleden, en sindsdien niet of nauwelijks geëvalueerd. Ontwikkelingen in wet- en regelgeving en de rechtspraktijk waren vaak niet in de wijze van puntentoedeling verdisconteerd. Ook zou het na een periode van twintig jaar goed zijn grondig te bekijken welke «verkeerde» prikkels er in de puntentoekenning zitten. De commissie-Wolfsen adviseerde de puntentoekenning te evalueren en waar nodig te herijken.
Naar aanleiding hiervan heeft de commissie-Van der Meer in 2016 de opdracht gekregen om de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand te evalueren, naar prikkels in de toekenning daarvan te kijken en een voorstel te doen voor een aanpassing van die vergoedingen, onder de randvoorwaarde dat het totaal aan voorstellen van de commissie niet mag leiden tot een verhoging van de uitgaven voor gesubsidieerde rechtsbijstand. In 2017 heeft de commissie-Van der Meer in haar eindrapport «Andere Tijden», kort samengevat, geconstateerd dat de vergoedingen aan rechtsbijstandsverleners over bijna de gehele linie achterblijven bij de daadwerkelijke tijdsbesteding van de rechtsbijstandverleners. Het rapport bevat 52 aanbevelingen voor een evenwichtiger systeem voor vergoedingen in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand, met voor het uitgavenkader een schets van een viertal scenario’s.3 Scenario 1 uit het rapport van de commissie-Van der Meer ziet op het doorvoeren van de voorgestelde maatregelen zonder een beperking in de uitgaven. Hierbij is één punt gemiddeld één uur en wordt ervan uitgegaan dat een advocaat met 1.200 declarabele uren per jaar een redelijk inkomen moet kunnen verwerven, te weten op het niveau van schaal 12 voor rijksambtenaren. In dit scenario stijgen volgens de commissie-Van der Meer de uitgaven met circa € 127 mln. excl. btw (€ 154 mln. incl. btw).
Op 29 april 2021 is een motie ingediend door de Kamerleden Klaver (GL) en Ploumen (PvdA), die met een brede Kamermeerderheid is aangenomen en waarin onder andere uitgesproken is «dat de rechtspositie van burgers versterkt moet worden, in elk geval door voldoende middelen structureel vrij te maken voor de sociale advocatuur in de geest van het advies van de commissie-Van der Meer».4 Op 26 mei 2021 is vervolgens een motie ingediend door de Kamerleden Van Nispen (SP) en Azarkan (DENK), die eveneens met een brede Kamermeerderheid is aangenomen en die de regering verzoekt «in overleg met de advocatuur en de Raad voor Rechtsbijstand alle voorbereidingen te treffen en de uitvoering in gereedheid te brengen voor het uitvoeren van scenario 1 van de commissie-Van der Meer per 1 januari 2022».5
Bij brief van 2 november 20216 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand in lijn met scenario 1 van de commissie-Van der Meer – en daarmee in lijn met de hiervoor genoemde moties- zullen worden verbeterd. Het onderhavige besluit strekt tot de uitvoering daarvan.
Onze rechtsstaat is gebaseerd op wetten en regels en de mogelijkheid om een onafhankelijke rechter om een oordeel te vragen over de toepassing daarvan. Een voorwaarde voor een goed functionerende rechtsstaat is dat iedereen toegang heeft tot het recht. Het vereist dat mensen toegang hebben tot informatie, advies, begeleiding bij onderhandeling, rechtsbijstand en de mogelijkheid van een beslissing van een onafhankelijke (rechterlijke) instantie. Ook voor minder draagkrachtigen moet de toegang tot het recht gewaarborgd zijn. In Nederland is er daarom een stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Dat stelsel moet helpen om juridische problemen op te lossen en te voorkomen dat het recht van de sterkste prevaleert. Een goed functionerend stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand is dan ook een randvoorwaarde voor het vertrouwen van mensen in de rechtsstaat. Adequate vergoedingen voor rechtsbijstandverleners is één van de elementen om de laagdrempelige toegang tot het recht te borgen doordat zo voldoende rechtsbijstandverleners actief blijven binnen het stelsel.
Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand staat niet alleen al jaren onder druk door het achterblijven van de vergoedingen op de daadwerkelijke tijdsbesteding van rechtsbijstandverleners, maar ook vanwege het feit dat in lang niet alle gevallen een juridische procedure leidt tot een (duurzame) oplossing voor problemen van burgers. In 2018 is daarom het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand van start gegaan met als doel het huidige stelsel toekomstbestendig te maken. Om de toegang tot het recht ook in de toekomst te kunnen waarborgen wordt in de stelselvernieuwing onder andere ingezet op het snel, laagdrempelig, integraal en duurzaam komen tot oplossingen voor mensen met problemen door meer informatie, advies en hulp aan de voorkant te bieden. Tevens wordt ingezet op het voorkomen van onnodige procedures, vooral daar waar het onnodige procedures tegen de overheid betreft en op de verbetering van de kwaliteit van de (juridische) dienstverlening aan burgers. De verwachting is dat het beroep op de rechtsbijstand hierdoor in de toekomst kan afnemen, doordat mensen met problemen in een eerder stadium worden geholpen. De stelselvernieuwing had mede tot doel om voor rechtsbijstandverleners in het stelsel adequate vergoedingen te regelen. Dit laatste is met het onderhavige besluit vooruitlopend op ontwikkeling van het nieuwe stelsel gerealiseerd. De stelselvernieuwing omvat, zoals hiervoor weergegeven, echter meer dan dat alleen en wordt dan ook, langs de pijlers versterking eerstelijns- en tweedelijnsrechtshulp en burgergerichte overheid, voortgezet.
In zijn algemeenheid geldt dat de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners worden bepaald op basis van vastgestelde puntenaantallen voor zaken, zoals opgenomen in het Bvr, de bijlage daarbij en het Btm. De wijzigingen van het Bvr en het Btm in het onderhavige besluit zien in de kern op een aanpassing van deze puntenaantallen en op het bij de tijd brengen daarvan. Daarnaast zijn daarmee verband houdende wijzigingen doorgevoerd die onder anderen zien op toeslagen, aanvullingen en de reistijdvergoeding. Deze wijzigingen betekenen voor een groot deel van de zaken (uitgesplitst in subcategorieën) een verhoging of – in mindere mate – het in stand laten van de puntenaantallen. Voor een beperkt aantal subcategorieën is een verlaging van het aantal punten doorgevoerd.
Met dit besluit zijn de puntenaantallen meer in lijn gebracht met de gemiddelde tijdsbesteding in zaken op verschillende rechtsgebieden. Dat betekent dat gemiddeld gezien één punt gelijk staat aan een tijdsbesteding van ongeveer één uur. Hiervoor is uitgegaan van het huidige punttarief over 2021 van € 113,85 exclusief btw. Dit betreft het door de commissie-Van der Meer gehanteerde punttarief uit 2016, verhoogd met het bedrag van de jaarlijkse indexering sindsdien. Dit tarief van € 113,85 exclusief btw is overeenkomstig artikel 3, tweede lid, Bvr per 1 januari 2022 geïndexeerd.7
De volledige lijst met de door de commissie-Van der Meer, op basis van een tijdschrijfonderzoek voorgestelde, puntentallen per zaakcode is opgenomen in bijlage 8 van het eindrapport van de commissie. De commissie-Van der Meer heeft hierbij aansluiting gezocht bij de uitgebreide zaakcodelijst van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de Raad), omdat die codes in de dagelijkse praktijk van betekenis zijn binnen het stelsel van rechtsbijstand. De bijlage bij het Bvr met de puntenaantallen per zaakstype is op basis hiervan aangepast en uitgebreid.
Voorheen werd rechtsbijstandverlening in een procedure die aanhangig is bij bijvoorbeeld het Europese Hof voor de Rechten van de Mens of het Hof van Justitie van de Europese Unie, door de Raad noodzakelijkerwijs aangemerkt als een advieszaak, omdat de desbetreffende instantie niet als instantie in artikel 1 Bvr was benoemd. De commissie-Van der Meer heeft aanbevolen het procedurebegrip in artikel 1 Bvr zodanig aan te passen dat zaken voor een Europese klachtinstantie niet meer als adviestoevoeging hoeven te worden afgedaan, maar als een procedure. Het procedurebegrip in artikel 1 van het Bvr is overeenkomstig deze aanbeveling zo aangepast dat rechtsbijstand in dergelijke procedures voortaan niet langer als een adviestoevoeging maar als een proceduretoevoeging wordt vergoed. Aangezien het door de commissie onderkende probleem niet beperkt is tot alleen Europese klachtinstanties, maar zich ook kan voordoen bij rechtsbijstandverlening in geschillen die dienen voor andere internationale gremia, omvat de definitie van «procedure» in artikel 1 Bvr voortaan ook zaken die aanhangig zijn gemaakt bij andere bij verdrag met rechtspraak belast internationale colleges of een daarmee vergelijkbare internationale colleges. Dit laat uiteraard onverlet dat gesubsidieerde rechtsbijstand uitsluitend kan worden verleend ter zake van in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen (artikel 12, eerste lid, Wrb) en niet wordt verleend indien dat internationale college zelf voorziet in een aanspraak op vergoeding voor rechtsbijstand (artikel 12, tweede lid, onder f, Wrb).
Met dit besluit en de bijlage bij het Bvr zijn ook de vergoedingen voor rechtsbijstand in asielzaken overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer in bijlage 8 van haar rapport meer in lijn gebracht met de daadwerkelijke tijdsbesteding door rechtsbijstandverleners.
Op het onderdeel van die bijlage dat betrekking heeft op de puntenaantallen voor de algemene asielprocedure (AA-procedure) en de verlengde asielprocedure (VA-procedure) is in dit besluit echter afgeweken van de aanbeveling van de commissie.
De asielprocedure is opgebouwd uit verschillende procedurele stappen. Voor de vergoeding voor rechtsbijstandverlening in asielzaken is de algemene asielprocedure (tot en met het primaire besluit op de asielaanvraag) opgedeeld in drie fases. De eerste fase ziet op de rechtsbijstand die wordt verleend gedurende de fase tot en met het ter kennis brengen van een afschrift van het verslag van het nader gehoor. De tweede fase ziet op de rechtsbijstand die wordt verleend gedurende de daarop volgende fase tot en met het bedoelde uitreiken of toezenden van het schriftelijk voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag. De derde fase ziet op de rechtsbijstand die wordt verleend tot en met de bekendmaking van de beschikking op de asielaanvraag.
Voorheen werd voor rechtsbijstandsverlening in iedere fase 4 punten toegekend. De commissie-Van der Meer heeft op basis van tijdmeting geadviseerd deze vergoeding aan te passen en 8 punten toe te kennen voor rechtsbijstandsverlening in één fase, 7 punten in twee fases en 10 punten voor rechtsbijstandsverlening in drie fases. Omdat het overnemen van dit onderdeel van het advies van de commissie ertoe zou leiden dat een rechtsbijstandsverlener voor rechtsbijstandverlening in twee fases een lagere vergoeding zou ontvangen dan voor rechtsbijstandverlening in één fase, is dit onderdeel van het advies in aangepaste vorm overgenomen. Voor rechtsbijstandverlening in één fase zijn 7 punten toegekend, voor rechtsbijstandverlening in twee fases zijn 8 punten toegekend, en in drie fases zijn 10 punten toegekend. Gemiddeld genomen worden dus dezelfde puntenaantallen toegekend die de commissie-Van der Meer heeft aanbevolen, maar worden die op een meer logische wijze toegekend voor het geleverde werk.
Daarnaast is een vijftal wijzigingen in de vergoedingen voor rechtsbijstand in asielzaken aangebracht, die op één na strekken tot uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer. Het gaat om de volgende wijzingen die hieronder nader worden toegelicht:
– het introduceren van een toeslag voor extra werkzaamheden die gepaard gaan met extra gehoren in de aanvraagfase van een samenhangende zaak;
– het vervangen van de standaard toeslag bij VA-zending voor een toeslag bij daadwerkelijk geleverde werkzaamheden;
– het afschaffen van de standaard toevoeging bij een voorlopige voorziening en deze te vervangen door een toeslag indien de voorlopige voorziening apart van de bodemzaak op zitting wordt behandeld;
– het introduceren van een toeslag bij herleving van de aanvraagprocedure na gegrondverklaring van een (hoger) beroep, en
– een wijziging om het Bvr aan te laten sluiten bij een recente wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Stb. 2021, 250).
Overeenkomstig aanbeveling 14 van de commissie-Van der Meer wordt éénmalig een toeslag van 2,5 punten toegekend voor de extra werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener die gepaard gaan met het gehoor in de aanvraagfase (voor het primaire besluit op de asielaanvragen) van een of meer gezinsleden aan wie vanwege hetzelfde asielmotief geen afzonderlijke toevoeging is verleend. Het gaat hierbij om zaken waarin ten behoeve van de rechtsbijstandverlening aan verschillende leden van hetzelfde gezin die zich op hetzelfde asielmotief beroepen, overeenkomstig het ter zake door de Raad gevoerde beleid één enkele toevoeging wordt verleend.8 In dergelijke gevallen kan de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) één of meer gezinsleden afzonderlijk een nader gehoor afnemen, hetgeen voor de rechtsbijstanderlener leidt tot aanvullende werkzaamheden in de vorm van de voorbereiding op dat nader gehoor, de nabespreking van dat gehoor en het indienen van eventuele correcties en aanvullingen. De commissie-Van der Meer heeft geconcludeerd dat deze werkwijze bij complexe zaken met één toevoeging, ondanks de gelijksoortigheid van het feitencomplex, door die aanvullende werkzaamheden in de praktijk niet altijd rechtvaardig uitpakt. Daarom wordt voortaan een eenmalige toeslag van 2,5 punten toegekend. Voor de hoogte van deze toeslag is aangesloten bij de hoogte van de toeslag van 2,5 punten voor extra werkzaamheden in de verlengde asielprocedure, zoals toegelicht in paragraaf 2.3.2.
Overeenkomstig aanbeveling 15 van de commissie-Van der Meer is de standaard toeslag voor rechtsbijstand in asielzaken na verzending naar de verlengde asielprocedure vervangen door een toeslag die afhankelijk is van de daadwerkelijk door de rechtsbijstandverlener in die verlengde asielprocedure verrichte aanvullende werkzaamheden.
De behandeling van de meeste aanvragen om een verblijfsvergunning asiel begint in de zogenoemde algemene asielprocedure (AA), die in de regel zes dagen in beslag neemt en in meer bewerkelijke zaken in de regel negen dagen.9 Indien de IND binnen het gegeven tijdsbestek geen zorgvuldige beslissing kan nemen, wordt de behandeling van de asielaanvraag voortgezet in de verlengde asielprocedure (VA), waar voor een aantal proceshandelingen langere termijnen gelden. Met de introductie van de algemene en verlengde asielprocedures in 2010 werd aangenomen dat afdoening in de verlengde procedure slechts aan de orde zou zijn, indien nader onderzoek moet worden gedaan dat niet binnen het tijdsbestek van de algemene asielprocedure kan worden verricht.10 Om uiteenlopende redenen wordt de asielaanvraag in de praktijk echter in een niet onaanzienlijk aantal gevallen in de verlengde procedure afgedaan zonder dat sprake is van een noodzaak tot nader onderzoek. In die gevallen worden in de verlengde asielprocedure dus geen aanvullende (onderzoeks)handelingen verricht, waardoor de door de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in de verlengde asielprocedure niet wezenlijk verschillen van de diens werkzaamheden in de algemene asielprocedure. Een algemene toeslag voor rechtsbijstand voor de verdere behandeling van de asielaanvraag in de verlengde asielprocedure doet hierdoor geen recht aan de extra werkzaamheden die een rechtsbijstandverlener in de verlengde procedure in het algemeen verricht.
De aanvullende werkzaamheden van rechtsbijstandverleners die voortaan wel tot een toeslag in de verlengde asielprocedure kunnen leiden, zijn in dit besluit limitatief benoemd. Het gaat om rechtsbijstand in het kader van een reactie op bevindingen naar aanleiding van (nader) medisch onderzoek dat op verzoek van de IND tijdens de verlengde asielprocedure is verricht door, bijvoorbeeld, het Bureau Medisch Advisering, het Nederlands Forensisch Instituut of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie. Daarnaast gaat het om rechtsbijstand in reactie op onderzoeken die op verzoek van de IND door de Minister van Buitenlandse Zaken in het land van herkomst van de betrokken asielzoeker worden ingesteld en die resulteren in een individueel ambtsbericht. Verder gaat het om rechtsbijstand in het kader van een aanvullend nader gehoor van de vreemdeling in situaties waarin hij, na eerder aan een nader gehoor (als bedoeld in artikel 3.113, eerste lid, Vb 2000) te zijn onderworpen, in de verlengde asielprocedure opnieuw moet worden gehoord om tot een zorgvuldige beslissing op diens asielverzoek te kunnen komen. Tenslotte gaat het om rechtsbijstand in reactie op een aanvullend voornemen om de asielaanvraag niet in te willigen, nadat de vreemdeling en diens rechtsbijstandverlener al eerder met een dergelijk voornemen waren geconfronteerd.
Andere werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in de verlengde asielprocedure leiden niet tot een toeslag voor VA-zending. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld rechtsbijstand in het kader van de taalanalyse of aan rechtsbijstand in het kader van het onderzoek naar een document dat pas laat in de AA is aangeleverd en in de VA wordt voortgezet. Het gaat hierbij om werkzaamheden die normaliter in de algemene asielprocedure worden verricht en daardoor vallen onder het forfait voor rechtsbijstand in de algemene asielprocedure. Daarom leiden zij niet tot een aanvullende toeslag voor extra werkzaamheden in de verlengde asielprocedure.
De toeslag voor extra werkzaamheden als gevolg van doorzending naar de VA-procedure bedraagt 2,5 punten. Voor de hoogte van deze toeslag is aangesloten bij de voorheen op grond van artikel 5a, tweede lid, Bvr toegekende algemene toeslag van twee punten bij VA-zending, die ter uitvoering van de aanbeveling 28 van de commissie-Van der Meer, zoals toegelicht in paragraaf 2.7, met een halve punt is verhoogd.
De commissie-Van der Meer heeft geconstateerd dat rechtsbijstandverlening voor een voorlopige voorziening in asielzaken niet of nauwelijks extra werkzaamheden voor de betrokken rechtsbijstandverlener oplevert, indien die voorlopige voorziening samen, gevoegd of nagenoeg gelijktijdig met het beroep in de hoofdzaak ter zitting wordt behandeld. Overeenkomstig aanbeveling 16 van de commissie is de aparte toevoeging voor rechtsbijstand in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening in asielzaken daarom vervangen door een toeslag die slechts wordt toegekend, indien het verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting is behandeld, anders dan gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend met de hoofdzaak.
Anders dan bij andere bestuursrechtelijke zaken worden het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep in asielzaken zelden op twee aparte momenten ter zitting behandeld. In zaken waarin aan het beroep geen schorsende werking toekomt, vindt gewoonlijk slechts één zitting plaats waarbij (formeel) het verzoek om een voorlopige voorziening wordt behandeld, en de vreemdeling met toepassing van artikel 8:86 Awb wordt gewezen op de omstandigheid dat de rechter na die zitting onmiddellijk uitspraak kan doen op het beroep. Uit artikel 7.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) volgt dat de vreemdeling de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in beginsel in Nederland mag afwachten. Het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening leidt er toe dat de betrokken vreemdeling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) krijgt11 en sorteert daarmee in wezen eenzelfde effect als het indienen van een beroepschrift waaraan wel schorsende werking toekomt. Een eventuele toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, vooruitlopend op de uitspraak op het beroep, leidt daarmee niet tot een andere of sterkere rechtspositie voor de vreemdeling. Hij mag niet uit Nederland worden verwijderd en blijft recht houden op opvang en voorzieningen gedurende de beroepsfase. Daarmee is er in het algemeen12 geen noodzaak voor een afzonderlijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening voorafgaand aan het doen van uitspraak op het beroep.
In de uitzonderingsgevallen waarin het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep in asielzaken toch apart ter zitting worden behandeld, wordt voor de rechtsbijstandverlening in het kader van de behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening een toeslag toegekend van 4 punten. Voor de hoogte van deze toeslag is aangesloten bij de voorheen geldende praktijk waarin voor rechtsbijstandverlening voor een voorlopige voorziening hangende beroep acht punten werden toegekend, die vanwege de samenhang met hoofdzaak ingevolge artikel 11 Bvr met 50% werd gereduceerd tot vier punten.
Overeenkomstig aanbeveling 18 van de commissie-Van der Meer is voorzien in een toeslag voor aanvullende werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener na gegrondverklaring van het beroep of hoger beroep in asielzaken. In veel gevallen waarin het beroep of hoger beroep van de asielzoeker gegrond is verklaard, moet de IND een nieuw besluit op de asielaanvraag nemen. Bij een dergelijke «herleving» van de aanvraagprocedure moet de rechtsbijstandverlener vaak extra werkzaamheden verrichten in het kader van een aanvullend nader gehoor van de betrokken vreemdeling of een nieuw voornemen om de asielaanvraag niet in te willigen. Het gaat hierbij met name om de voorbereiding, de nabespreking, de indiening van correcties en aanvullingen op het aanvullende gehoor en om rechtsbijstand bij het indienen van een zienswijze op dat nieuwe voornemen. Indien na gegrondverklaring van een (hoger) beroep een aanvullend nader gehoor wordt afgenomen en/of een nieuwe zienswijze wordt uitgebracht om de asielaanvraag af te wijzen, wordt de desbetreffende vergoeding eenmalig met 2,5 punten verhoogd. Voor de hoogte van deze toeslag is aangesloten bij de hoogte van de toeslag die wordt toegekend voor de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden bij behandeling van de asielaanvraag in de verlengde asielprocedure (zie paragraaf 2.3.2).
Voor andere werkzaamheden door de betrokken rechtsbijstandverlener na «herleving» van de aanvraagprocedure wordt geen aanvullende toeslag toegekend. Die werkzaamheden worden, zoals voorheen, geacht te zijn verdisconteerd in het forfait van de reeds verleende toevoeging.
Het voormalige artikel 5a, vierde lid, Bvr (corresponderend met zaakcode V064 van de Raad) kende vier punten voor rechtsbijstandverlening in asielzaken toe, indien de asielprocedure wordt beëindigd door de asielaanvraag met toepassing van artikel 30 Vw 2000 niet in behandeling te nemen of met toepassing van artikel 30a, eerste lid, onderdelen a, b, c of e, Vw 2000 niet-ontvankelijk te verklaren. Het gaat hierbij onder meer om asielzoekers wier aanvraag met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.109ca Vb 2000, versneld worden afgedaan. De puntentoekenning in het voormalige artikel 5a, vierde lid, Bvr is in het onderhavige besluit ter uitvoering van het advies van de commissie-Van der Meer verplaatst naar de bijlage (zie rij A61).
Reeds eerder was per 25 juni 2021 aan artikel 3.109ca, eerste lid, Vb 2000 een drietal categorieën asielzoekers toegevoegd wier aanvragen hierdoor versneld kunnen worden afgedaan. Het gaat hierbij om vreemdelingen aan wie in Nederland reeds een asielvergunning is verleend, vreemdelingen die reeds internationale bescherming hebben gekregen in (de EER-lidstaten Liechtenstein, Noorwegen en IJsland) en om burgers van de Europese Unie wier asielaanvraag gelet op het bepaalde in Protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie, bij het Verdrag betreffende de Europese Unie, niet-ontvankelijk wordt verklaard. De vergoeding van rechtsbijstandverlening aan de eerste twee categorieën asielzoekers werd voorheen reeds beheerst door het voormalige artikel 5a, vierde lid, Bvr (voorheen zaakcode V064, thans rij A61). De derde categorie was nog niet eerder in het stelsel van vergoedingen voor rechtsbijstandverlening verwerkt. Deze is met dit besluit toegevoegd aan de beschrijving van de toevoeging in rij A61. Hierdoor ontvangen rechtsbijstandverleners voor de rechtsbijstandverlening aan asielzoekende Unieburgers een vergoeding die passend is voor de door hen in dergelijke zaken verrichte werkzaamheden. Deze wijziging volgt niet zozeer uit de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer, maar is het gevolg van de hiervoor genoemde wijziging in de asielprocedure in het Vb 2000.
Voor rechtsbijstand in het kader van opvolgende verblijfsaanvragen voor bepaalde tijd wordt, indien de aanvraag na een voornemen- respectievelijk bezwaarschriftprocedure is afgewezen, een lagere vergoeding toegekend dan bij inwilliging van de opvolgende aanvraag. Dit vergoedingensysteem wordt ook toegepast voor rechtsbijstand in beroeps- en hoger beroepsprocedures. Het doel van dit no cure, less fee systeem is om de rechtsbijstandverlener te stimuleren om bij vervolgaanvragen een verdergaande afweging te maken om zo het aantal vervolgaanvragen te beperken. Dit systeem was voorheen uitgewerkt in de artikelen 5a en 5b Bvr, die thans overeenkomstig het advies van de commissie-Van der Meer in de bijlage zijn verwerkt.
De tijdmetingen bij no cure less fee zaken die de commissie-Van der Meer heeft laten uitvoeren, zijn overgenomen voor zover die bepaald zijn op de vaststelcodes. Alleen na beëindiging van de rechtsbijstand en dus de vaststelling van de vergoeding, is immers pas te meten wat de gemiddelde tijdsbesteding is. De commissie-Van der Meer heeft een gemiddelde tijdmeting voor zowel de toevoegcodes als de vaststelcodes laten verrichten, waarbij afwijkingen tussen de toevoeg- en vaststelcodes zijn ontstaan. Zo bedraagt bijvoorbeeld het forfait bij beroepsprocedure bij vervolgaanvragen asiel volgens die tijdsmeting 7 uren bij de toevoeging en 10 uren bij de vaststelling van de vergoeding.
Dat de toevoegcode een tijdsmeting heeft opgeleverd is het gevolg van het feit dat de Raad deze codes wel gebruikt om een vergoeding vast te stellen voor een voorlopige voorziening hangende het bezwaar (bij vervolgaanvraag regulier), beroep en hoger beroep. Dit is voortaan niet meer nodig, omdat voor de voorlopige voorziening een toeslag wordt gecreëerd en niet meer separaat wordt toegevoegd. Het overnemen van alle tijdmetingen voor vergoedingen in no cure, less fee zaken zou een onlogische forfaitbepaling met zich brengen. De aanbevelingen van de commissie-Van der Meer voor de puntenaantallen zijn daarom in afwijkende vorm overgenomen. De tijdmetingen op de vaststelcodes bij een toegewezen vervolgaanvraag, een gegrond beroep en voor de rechtzoekende gegrond hoger beroep zijn ook toegepast op de toevoegcodes. Deze puntenaantallen zijn ook van toepassing voor het bepalen van het overeenkomstig het nieuwe artikel 12, vierde lid, Bvr gemaximeerde forfait en van de extra urengrens overeenkomstig artikel 13 Bvr. Zo wordt bijvoorbeeld een voor zitting beëindigde beroepsprocedure betreffende een vervolgaanvraag om een verblijfsvergunning regulier die ingevolge artikel 5, tweede lid, als advies wordt gedeclareerd, gemaximeerd op 8 punten (rij A73). De extra urengrens voor een dergelijke zaak ligt dan bij 16 uur (twee maal 8 punten).
Voorheen werden vergoedingen voor rechtsbijstandverlening in no cure, less fee zaken vastgesteld per instantie en kon een gegrond beroep niet leiden tot het aanvullen van de (lagere) vergoeding die voor de voornemen- of bezwaarschriftprocedure was toegekend. Daartegenover voerde de Raad ter compensatie het beleid om bij herleving van die procedures een aparte toevoeging te verlenen, ook al was er sprake van dezelfde instantie en hetzelfde rechtsbelang waarvoor al een toevoeging eerder was verleend.
De commissie-Van der Meer heeft de aanbeveling gedaan om in het geval van opvolgende aanvragen voor een asielvergunning of reguliere verblijfsvergunning, bij een gegrond beroep of hoger beroep de vergoedingen in de voorgaande fase te corrigeren met een herstelbetaling van het aantal punten dat de rechtsbijstandverlener door de afwijzing in eerste aanleg of beroep is misgelopen door de halvering van de vergoeding in no cure, less fee zaken. Het met de no cure, less fee maatregel beoogde effect wordt dan uitsluitend bereikt in die zaken waarin de opvolgende aanvraag definitief wordt afgewezen en niet in de zaken waarin zij uiteindelijk toch wordt ingewilligd. De commissie-Van der Meer acht deze oplossing billijker dan de huidige.
Deze aanbeveling is overgenomen. De rechtsbijstandverlener kan voortaan bij een gegrond beroep of hoger beroep waarmee de eerdere beslissing van de IND wordt vernietigd aanspraak maken op een aanvullende vergoeding voor de voornemen- respectievelijk bezwaarschriftprocedure, en/of de beroepsprocedure. Nu die compensatie voortaan plaatsvindt door middel van herstelbetalingen, is er voor de Raad geen reden meer om een nieuwe toevoeging te verlenen voor rechtsbijstand in de voornemen- of bezwaarschriftprocedure bij «herleving» van de asielprocedure.
Aanbeveling 17 van de commissie-Van der Meer strekt er toe artikel 5, tweede lid, Bvr zo te wijzigen dat artikel 12 Bvr niet langer van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. In plaats daarvan zou in artikel 5, tweede lid, Bvr – zoals voor strafrechtelijke zaken in de artikelen 19 en 19a Bvr is geregeld – een nog nader te bepalen aparte vergoeding kunnen worden opgenomen voor het intrekken van de procedure. Nu de aanbevelingen van de commissie met betrekking tot de samenhangregeling en de vergoedingen in advieszaken (zie de paragrafen 2.8 en 2.9) zijn overgenomen, heeft deze aanbeveling geen zelfstandige betekenis meer. Bedoelde aanpassingen leiden in onderlinge samenhang bezien immers al tot het door de commissie-Van der Meer beoogde resultaat dat de vergoeding voor advieswerkzaamheden niet hoger kunnen zijn dan de vergoeding voor rechtsbijstandverlening in een procedure.
Aanbeveling 19 van de commissie-Van der Meer strekt ertoe bij een gewonnen Dublin-beroep een toeslag toe te kennen voor een nieuwe zienswijze in de AA-procedure, die uitsluitend wordt toegekend indien de zaak na verwijzing naar de AA-procedure opnieuw eindigt in een Dublin-beschikking en daarmee onder het bereik van de eerdere Dublin-toevoeging valt. Volgens de commissie besluit de IND na het uitbrengen van de zienswijze of na een door de asielzoeker gewonnen beroep niet zelden de asielzoeker alsnog in de AA-procedure op te nemen. Na opneming in de AA-procedure zijn er volgens de commissie verschillende mogelijkheden in de AA-procedure voor deze door de IND initieel als Dublin bestempelde zaak: een inhoudelijke afwijzing, een toewijzing of opnieuw een Dublin-beschikking. In de eerste twee gevallen doet zich geen probleem voor en ontvangt de rechtsbijstandverlener een aparte vergoeding voor de in de AA-procedure verrichte werkzaamheden. Er zou wel een probleem optreden indien de zaak opnieuw als een Dublin-zaak wordt afgedaan. In de praktijk blijkt het sinds de invoering van de separate Dublinprocedure (artikel 3.109c Vb 2000) bij besluit van 10 juli 2015 (Stb 2015, 294) en de invoering van het sporenbeleid in 201613 niet meer voor te komen dat een Dublin-zaak die alsnog in de AA-procedure wordt opgenomen, opnieuw als Dublin-zaak wordt afgedaan. In die gevallen wordt het eerder voorgenomen Dublin-traject niet meer gevolgd en wordt de zaak in een van de andere asielsporen behandeld. Nu de door de commissie gesignaleerde situatie zich niet meer voordoet, is de desbetreffende aanbeveling niet overgenomen.
Het stelsel kende voorheen zes verschillende toevoegingen (met bijbehorende forfaits) voor (echt)scheidingszaken, los van de toevoegingen voor aparte procedures over deelaspecten van de scheiding:
P010 |
echtscheiding met nevenvorderingen (waaronder beëdiging van een geregistreerd partnerschap) |
P011 |
ontbinding (eenzijdig) huwelijk na scheiding van tafel en bed |
P012 |
beëindiging samenwoning |
P013 |
echtscheiding (ambtshalve ex artikel 817 Rv) |
P020 |
echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek |
P021 |
gemeenschappelijk ontbindingsverzoek na scheiding van tafel en bed |
Vijf van deze toevoegingen hebben betrekking op echtscheidingsprocedures.14 Deze zijn overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer in de nieuwe bijlage samengevoegd tot één nieuwe toevoeging met de generieke omschrijving «echtscheiding of verbreking geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen» (zie rij A1 van de bijlage).
Het gaat hier om betrekkelijk eenvoudige echtscheidingszaken waarbij geen minderjarige kinderen zijn betrokken. Tot de in deze zaken te verlenen rechtsbijstand behoren de gebruikelijke werkzaamheden in een echtscheidingsprocedure, waaronder bijvoorbeeld de boedelverdeling en eventuele onderhandelingen over de partneralimentatie.
Aan rechtsbijstandverlening in deze zaken is overeenkomstig het advies van de commissie-Van der Meer 13 punten (exclusief eventuele aanvullingen en toeslagen) toegekend. Met deze vergoeding is beoogd te voorkomen dat binnen het stelsel werkzame rechtsbijstandverleners er voor zouden kunnen gaan kiezen alleen gesubsidieerde rechtsbijstand te verlenen aan rechtszoekenden in eenvoudige echtscheidingszaken. Voor rechtsbijstand in echtscheidingsprocedures, waarin sprake is van objectief aantoonbaar meerwerk, is voorzien in een aantal toeslagen (zie paragraaf 2.4.2).
De rechtsbijstandverlening op grond van die nieuwe toevoeging voor «echtscheiding of verbreking geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen» omvat niet de rechtsbijstandverlening in het kader van de beëindiging van andere samenlevingsvormen dan het huwelijk of het geregistreerd partnerschap. De beëindiging van die samenwoning vereist in beginsel geen rechterlijke uitspraak. De toevoeging met het rechtsbelang «beëindiging samenwoning» (zaakcode P012) is, gelet op artikel 32 Wrb, als afzonderlijke toevoeging gehandhaafd (rij A2 van de bijlage). Artikel 32 Wrb bepaalt immers dat de toevoeging uitsluitend geldt voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen. De eerste toevoeging voor beëindiging samenwoning wordt verleend voor alle advies- en procedurewerkzaamheden voor alle bij dat rechtsbelang behorende rechtsvragen. Indien over een bepaalde rechtsvraag – bijvoorbeeld met betrekking tot de omgang met minderjarige kinderen – moet worden geprocedeerd, valt deze (eerste) procedure onder het bereik van die eerste toevoeging. Indien vervolgens ook over een andere rechtsvraag – bijvoorbeeld de boedelverdeling – moet worden geprocedeerd, valt deze tweede procedure echter niet meer onder het bereik van de eerste toevoeging. Doordat deze (tweede) procedure separaat aanhangig moet worden gemaakt, brengt artikel 32 Wrb mee dat er sprake kan zijn van diversiteit aan procedures binnen hetzelfde rechtsbelang en moet er een aparte toevoeging voor dergelijke procedurewerkzaamheden worden verleend. Voor de eerste toevoeging voor «beëindiging samenwoning» is in lijn met het voorgaande ten aanzien van echtscheidingen 13 punten toegekend. Voor de tweede toevoeging worden de punten toegekend die voor de daar in procedure behandelde rechtsvraag van toepassing zijn.
Bij de puntentoekenning is het onderscheid tussen zaken met en zonder tegenspraak overeenkomstig het advies van de commissie-Van der Meer vervallen. Hierdoor wordt rechtsbijstandverlening bij (echt)scheidingen in procedures op tegenspraak, anders dan voorheen het geval was, niet beter beloond dan in procedures zonder tegenspraak. Hiermee is beoogd de betrokken rechtsbijstandverlener verder te stimuleren om bij geschillen in (echt)scheidszaken van meet af aan te koersen op een regeling in den minne en niet op een rechterlijke procedure op tegenspraak. Alle direct bij een (echt)scheiding betrokken personen – de partijen, hun kinderen en de rechtsbijstandverlener – zijn meer gebaat bij een minnelijke regeling, bijvoorbeeld in een echtscheidingsconvenant waarin zo mogelijk al rekening is gehouden met voorzienbare toekomstige ontwikkelingen, dan bij procedures op tegenspraak. Minnelijke regelingen leggen ook minder beslag op de capaciteit van de rechtspraak.
Zoals hiervoor is aangegeven, heeft het forfait van 13 punten voor rechtsbijstandverlening bij (echt)scheiding en verbreking van andere samenwoningsvormen betrekking op relatief eenvoudige (standaard)zaken. De commissie-Van der Meer heeft een drietal objectiveerbare gevallen geïdentificeerd die zich in de praktijk veelvuldig voordoen en die tot (forse) meerwerk voor de rechtsbijstandverlener in (echt)scheidingszaken leiden. De commissie-Van der Meer heeft een aanvullende toeslag van 4 punten voorgesteld voor dergelijke werkzaamheden. Het gaat hierbij om werkzaamheden in het kader van:
– een op tegenspraak verkregen voorlopige voorziening;
– een bij rechterlijke uitspraak toegekende partneralimentatie;
– de regeling van financiële bijdragen, gezag en/of omgang in geval van minderjarige kinderen.
De toeslag voor de aanwezigheid van één of meer minderjarige kinderen spreekt voor zich; het is evident dat dat meer werk oplevert voor de rechtsbijstandverlener (denk bijvoorbeeld aan het opstellen van een ouderschapsplan). De commissie-Van der Meer heeft verder vastgesteld dat voor een voorlopige voorziening de rechtsbijstandverlener naar de rechter moet, hetgeen ook meerwerk oplevert. Voor de partneralimentatie geldt de toeslag alleen bij een bij rechterlijke uitspraak toegekende partneralimentatie. Het is makkelijk om te verzoeken om partneralimentatie, maar het gaat er juist om dat verzoek goed schriftelijk te onderbouwen in die gevallen waarin partneralimentatie geïndiceerd is. Op het moment dat de rechtsbijstandverlener een declaratie indient bij de Raad, zal duidelijk zijn of de rechter de partneralimentatie heeft toegekend. Hierbij wordt uitdrukkelijk vermeld dat de commissie-Van der Meer heeft geadviseerd om bij toegekende partneralimentatie de daarvoor bestemde toeslag ook toe te kennen aan de wederpartij die inhoudelijk verweer heeft gevoerd. Ook dit advies is overgenomen.
Overeenkomstig het advies van de commissie-Van der Meer is in artikel 8 Bvr voorzien in de hiervoor genoemde drie toeslagen, die voldoende objectiveerbaar en (bijvoorbeeld aan de hand van de meegezonden uitspraak) uitvoerbaar zijn. Het gaat hierbij om toeslagen, die niet worden betrokken bij het vaststellen van de urengrens waarboven een aanvullende vergoeding voor extra uren kan worden toegekend, maar die wel bijdragen aan het dichten van het zogeheten extra-uren-gat (zie paragraaf 2.7).
De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een minderjarige of belanghebbende een bijzondere curator benoemen (artikelen 1:212 en 1:250 BW). Een bijzondere curator komt op voor de belangen van het kind in rechte. De bijlage bij het Bvr voorzag voorheen niet in een afzonderlijke vergoeding voor de werkzaamheden van bijzondere curatoren op het gebied van personen- en familierecht. Aan toevoegingen voor dergelijke werkzaamheden werd hierdoor noodzakelijkerwijs 7 punten toegekend, zijnde het puntenaantal voor overige zaken op het gebied van personen en familierecht. De commissie-Van der Meer heeft geconstateerd dat de daadwerkelijke tijdsbesteding door bijzondere curatoren niet strookt met deze vergoeding en heeft aanbevolen de werkzaamheden van de bijzondere curator in echtscheidingszaken onder te brengen in een eigen zaakcode met een puntenaantal van 10. Deze aanbeveling is opgevolgd (zie rij A13 in de bijlage).
Voor de vergoedingen voor mediators die werkzaam zijn in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand werd voorheen onderscheid gemaakt tussen mediationverlening tot vier uur en mediationverlening vanaf vier uur. In de praktijk komen mediationzaken tot vier uur nauwelijks voor. Mediators besteedden doorgaans meer uren aan zaken dan de vergoeding die er tegenover stond. Overeenkomstig het advies van de commissie-Van der Meer is één forfaitaire vergoeding van tien punten voor alle mediationzaken gecreëerd. Het onderscheid tussen mediation tot 4 uur en mediation vanaf vier uur is hiermee komen te vervallen. Hierbij worden, in lijn met de door de commissie-Van der Meer gehanteerde systematiek waarin de vergoeding wordt toegekend per toevoeging en niet per zaak, voortaan vijf punten per toevoeging verleend. Aldus worden voor de gehele zaak voortaan tien punten toegekend indien aan beide betrokken partijen als rechtzoekende in de zin van de Wrb een toevoeging is verleend. De afhechtingstoeslag in mediationzaken is niet gewijzigd.
De commissie-Van der Meer lijkt in aanbeveling 8 met betrekking tot het toekennen van toeslagen in (echt)scheidingsprocedures waarbij minderjarige kinderen betrokken zijn (zie paragraaf 2.4.2), geen rekening te hebben gehouden met de werkzaamheden van mediators op dit rechtsgebied.
Op 1 juli 2021 is de tijdelijke beleidsregel «aanvullende vergoedingen in scheidingsprocedures»15 in werking getreden op grond waarvan een toeslag voor het opstellen van een ouderschapsplan wordt toegekend in echtscheidingsprocedures met nevenvorderingen. Bij de totstandkoming van die beleidsregel is besloten die toeslag ook toe te kennen bij mediationtoevoegingen, omdat het opstellen van een ouderschapsplan ook voor mediators extra werk met zich meebrengt. Deze ontwikkeling is in aanvulling op de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer in dit besluit meegenomen. In geval van de aanwezigheid van een of meer minderjarige kinderen is voorzien in een toeslag van éénmaal 4 punten voor mediation in (echt)scheidingzaken, ongeacht of één of beide partijen rechtzoekenden in de zin van de Wrb zijn. Dit betekent dat in een eerste mediationzaak betreffende (echt)scheiding, waarin beide ouders rechtzoekenden in de zin van de Wrb zijn en sprake is van een of meer minderjarige kinderen, 10 punten voor de zaak plus een toeslag van 4 punten, dus in totaal 14 punten worden toegekend. In een mediationzaak waarin slechts één van beide ouders rechtzoekende in de zin van de Wrb is, worden 5 punten plus een toeslag van 4 punten, dus in totaal 9 punten toegekend. Hierbij is aangesloten bij de systematiek voor de toekenning van deze toeslag bij echtscheidingsprocedures waarin beide ouders samen één of ieder afzonderlijk een eigen advocaat hebben.
Het algemene uitgangspunt is dat voor rechtsbijstandverlening op basis van een toevoeging een forfaitaire vergoeding wordt toegekend, die afhankelijk is van de soort zaak waarin die rechtsbijstand is verleend. Op de regel van de forfaitaire vergoeding is een uitzondering mogelijk als het gaat om bewerkelijke zaken. In dergelijke zaken wordt boven een bepaalde grens een aanvullende vergoeding op uur-basis toegekend (extra uren). Om daarvoor in aanmerking te kunnen komen, moet een rechtsbijstandverlener aantonen dat de zaak feitelijk en/of juridisch complex is en in die zaak aan rechtsbijstandverlening drie maal het aantal uren van het forfait besteed hebben. In een zaak waaraan een forfaitaire vergoeding van bijvoorbeeld acht punten (acht uur) is toegekend, kan de rechtsbijstandverlener in aanmerking komen voor een aanvullende vergoeding, indien hij meer dan 24 uur (drie maal acht uur) rechtsbijstand verleent. Er is dan wel een gat van 16 punten of uren tussen het forfait (8) en de urengrens (24) waarvoor geen vergoeding wordt toegekend.
De verhoging van het aantal punten (uren) leidt in de meeste zaken overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer tot verdere verbreding van het gat tussen het forfait en de EXU-grens. Waar die grens in bijvoorbeeld een strafzaak voor de meervoudige kamer – waaraan voorheen acht punten werd toegekend – voorheen op 24 lag (drie maal acht punten), verschuift die in de nieuwe situatie door de verhoging van het forfait naar 42 (drie maal 14), en wordt het gat waarin geen vergoeding wordt toegekend verbreed van 16 (het verschil tussen 8 en 24) naar 28 (het verschil tussen 14 en 42).
Het verschil tussen het forfait en de urengrens wordt enigszins gemitigeerd door de toeslagen voor extra zittingen, voor de behandeling van de gevangenhouding of voor rechtsbijstand in het kader van de onderzoekshandelingen van de rechter-commissaris. De commissie-Van der Meer heeft echter ook geconstateerd dat die toeslagen onvoldoende dekkend zijn om het gat te dichten als het forfait en daarmee de urengrens verhoogd worden. De commissie-Van der Meer heeft voorgesteld om tijdelijk te werken met percentages van het forfait, afhankelijk van het aantal toeslagen dat toegekend wordt. Eén toeslag is 36% van het forfait, twee toeslagen 71%, drie toeslagen 107%. Deze aanbeveling is echter niet eenvoudig in het automatiseringssysteem van de Raad te implementeren en leidt tot zeer hoge administratieve lasten, aangezien in elke aanvraag handmatig beoordeeld moet worden hoeveel toeslagen en welk percentage van toepassing zijn.
Daarom is de strekking van de aanbevelingen ziende op de EXU-grens en toeslagen gevolgd, maar is dit anders ingericht. Allereerst is, gelet op de hiervoor genoemde verbreding van het gat tussen het forfait en de EXU-urengrens door de verhoging van het aantal punten, het vereiste van driemaal het forfait aan uren om in aanmerking te komen voor EXU teruggebracht naar tweemaal het forfait. In het hiervoor genoemde voorbeeld van een strafzaak voor de meervoudige kamer wordt in de nieuwe situatie het forfait 14 punten en de EXU-grens dan gesteld op 28 punten (tweemaal het forfait). Hiermee is beoogd het gat waarin geen vergoeding wordt toegekend, in de nieuwe situatie niet onredelijk breed te laten worden.
Verder zijn de door de commissie-Van der Meer voorgestelde percentages van het forfait voor de toeslagen verdisconteerd door de punten van de (bestaande) toeslagen te verhogen met een half punt. Dit is relatief eenvoudig voor de Raad te implementeren. De EXU-grens voor mediationzaken was voorheen ook gesteld op drie maal het hoogste puntenaantal, namelijk 24 uur. Aangezien ook hier een groter gat ontstaat, is ook voor deze zaken de grens op twee maal het forfait, te weten 20 uur, gesteld. Wel is van belang dat in de stelselvernieuwing de EXU-beoordeling op termijn anders wordt ingericht, ook met inachtneming van de ontwikkeling van rechtshulppakketten in de stelselvernieuwing waarmee een andere vergoedingssystematiek wordt beoogd, waardoor de tijdelijkheid van deze maatregel van begin af aan onderschreven moet worden.
Overeenkomstig aanbeveling 30 van de commissie-Van der Meer is de samenhangregeling van artikel 11 Bvr uitgebreid naar adviestoevoegingen. Deze aanbeveling is met name van betekenis in asielzaken met relatief veel intrekkingen en de aanwezigheid van grote gezinnen, maar krijgt via de wijziging van artikel 11 van het Bvr een ruimere toepassing dan alleen asielzaken. Tevens is overeenkomstig aanbeveling 31 van de commissie-Van der Meer de term «ter zitting» in artikel 11 Bvr geschrapt. Hiermee is de samenhangregeling uitgebreid naar zaken waarin geen zitting heeft plaats gevonden.
De term «ter zitting» en het feit dat advieszaken niet als samenhangend in de zin van artikel 11 Bvr konden worden aangemerkt, leidden voorheen bij voorafgaand aan de zitting ingetrokken procedures tot onrechtvaardige situaties. Zaken waarbij het overduidelijk is dat die naar hun aard verknocht zijn, konden naar de letter van artikel 11 niet met toepassing van de samenhangregeling worden vastgesteld. In de jurisprudentie was echter al eerder aanvaard dat zaken waarin geen zitting had plaatsgevonden, toch als samenhangende zaken kunnen worden aangemerkt.16 Het gaat hier dus deels om codificatie van de praktijk.
De vergoeding voor advieszaken was voorheen bij een tijdsbesteding van minder dan 6 uur (lichte advieszaken) 4 punten en bij een tijdsbesteding van 6 uur of meer (zwaardere advieszaken) 8 punten. De vergoeding bij zwaardere advieszaken is overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer verhoogd van 8 naar 10 punten. De grens om een advieszaak als zwaar te kwalificeren is verhoogd van 6 of meer naar 7 of meer uur. Hiermee is beoogd de prikkel te verlagen om in zaken «bewust» iets meer tijd te besteden zodat de hogere vergoeding gedeclareerd kan worden. Hierbij is de formulering van pagina 127 van het rapport van de commissie-Van der Meer aangehouden en niet de tekst van aanbeveling 3 op pagina 9. Het is, behoudens verschuiving van de grens van 6 naar 7 uren, niet beoogd om een andere definitie van de urengrens te formuleren. De vergoeding voor lichtere advieszaken blijft gelijk. Hierbij zijnde normale afrondingsregels van toepassing.
Voorts is het aantal punten in advieszaken gemaximeerd op het forfait van de bijbehorende procedure. Het kan lucratief zijn om een advieszaak te declareren, omdat dan de puntenvergoeding hoger uitvalt dan de punten die volgens de bijlage bij het Bvr van toepassing zijn bij een procedure. Om die prikkel teniet te doen, is overeenkomstig het advies van de commissie-Van der Meer besloten om de punten voor advieszaken nooit hoger te laten zijn dan het bijbehorende forfait.
De grens om in aanmerking te komen voor de reistijdvergoeding is verlaagd van 60 kilometer naar 50 kilometer. De totaal gereisde kilometers worden volgens de normale regels afgerond. Een reis van 49,5 kilometer wordt daarmee afgerond op 50 kilometer, terwijl een reis van 49,4 kilometer afgerond wordt op 49 kilometer. Afronding vindt alleen – dus één keer – plaats op het totaal aantal gereisde kilometers in een dossier.
Wat betreft de verlaging van de grens om in aanmerking te komen voor de reistijdvergoeding gelden de overwegingen dat het enerzijds een illusie is om 120 kilometer per uur per auto af te kunnen leggen en anderzijds een zekere drempel is te rechtvaardigen. Het komt daarom redelijk voor de grens vanaf wanneer een rechtsbijstandverlener in aanmerking komt voor reistijdtoeslag te verlagen naar 50 kilometer. Vanaf iedere geheel afgelegde 50 kilometer worden 0,5 punten aan reistijdtoeslag toegekend. Dit geldt tevens voor mediationzaken. Met artikel 9 Btm is aangesloten bij de regeling van de reistijd- en reiskostenvergoedingen voor rechtsbijstandverleners in de artikelen 24 en 25 Bvr, met dien verstande dat met reizen naar een zitting voor mediators geen rekening hoeft te worden gehouden. De bepaling over het reizen per vliegtuig is, anders dan de commissie-Van der Meer heeft aanbevolen, gehandhaafd.
In de contourennota rechtsbijstand van 9 november 201817 is het kabinetsbeleid uitgesproken om bij nieuwe wetgeving het effect daarvan op het beroep op rechtsbijstand mee te nemen. Eerder in april 2013 is ook de motie Berndsen-Jansen en Oskam18 aangenomen waarin de regering is verzocht om in de toelichting bij toekomstige wetsvoorstellen expliciet in te gaan op het kosteneffect voor de gesubsidieerde rechtsbijstand.
Sinds 1 januari 2020 is de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) in werking getreden. Uit de voor de inwerkingtreding conform voornoemd kabinetsbeleid opgestelde impactanalyse19 is gebleken dat de Wvggz impact heeft op de tijdsbesteding van advocaten, die patiënten bijstaan in het kader van de Wvggz. Waar onder de Wet bijzondere opname psychiatrische ziekenhuizen één soort toevoeging met een puntenaantal van 4 werd verstrekt, heeft de analyse opgeleverd dat er gedifferentieerd moet worden naar rechtsbijstand ten behoeve van de zorgmachtiging zonder voorafgaande crisismaatregel (6 punten), rechtsbijstand ten behoeve van de verlenging van de zorgmachtiging na voorafgaande zorgmachtiging (5 punten) en overige zaken op grond van de Wvggz of de Wet zorg en dwang zaken (4 punten). De Raad heeft deze puntendifferentiatie reeds geïmplementeerd met de Beleidsregel vergoeding voor rechtsbijstand binnen de Wvggz op grond van artikel 4:23, derde lid, onder a, Awb. Deze puntendifferentiatie is nu opgenomen in de bijlage bij het Bvr, zodat die beleidsregel kan komen te vervallen.
Artikel 18 van de Grondwet bepaalt dat een ieder zich in rechte en in administratief beroep kan doen bijstaan. Om de uitoefening van dit recht te kunnen effectueren, bepaalt de Grondwet voorts dat de wet regels stelt omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen. Deze regels zijn voornamelijk neergelegd in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) en de daarop gebaseerde regelgeving, zoals het Bvr. Behalve in de Grondwet is het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van het derde lid, onderdeel c, van dit artikel heeft een ieder tegen wie vervolging is ingesteld het recht om kosteloos door een toegevoegd advocaat te worden bijgestaan, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen en indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen. Naast strafrechtelijke procedures heeft het EVRM ook betekenis voor andere gerechtelijke procedures. In uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een recht op effectieve toegang tot de rechter erkend. In het licht van artikel 18 Grondwet en artikel 6 EVRM is het van belang dat de toegang tot de rechter voor minder draagkrachtigen wordt gewaarborgd door het bieden van een voldoende toegankelijk stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.
De Grondwet en het EVRM staan niet in de weg aan wijzigingen in een bestaand stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand die met dit besluit worden beoogd. Deze wijzigingen zien immers op de verbetering van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners werkzaam in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, waaronder (sociaal) advocaten, mediators en bijzondere curatoren, hetgeen bijdraagt aan de borging van de laagdrempelige toegang tot het recht doordat zo voldoende rechtsbijstandverleners actief blijven binnen het stelsel.
Met de onderhavige wijzigingen van het Bvr en Btm ter uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer zijn de vergoedingen voor de in het stelsel van werkzame advocaten, mediators en bijzondere curatoren verhoogd, waardoor ieder punt gemiddeld gezien weer overeenkomt met een uur werk en de betrokken dienstverleners een redelijke vergoeding ontvangen. Hiermee gaan voor het bedrijfsleven of de burgers geen noemenswaardige20 administratieve lasten of andere nalevingskosten gepaard. Ook wordt geen verhoging van de regeldruk voorzien.
De raad voor rechtsbijstand is belast met de uitvoering van de Wrb en de verlening van de gesubsidieerde rechtsbijstand. De wijzigingen in meergenoemde tijdelijke beleidsregel op grond van artikel 4:23, derde lid, onder a, Awb en het onderhavige besluit zijn tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de Raad. De Raad heeft de consequenties van de implementatie van overgenomen aanbevelingen uit scenario I van de commissie-Van der Meer en de daarmee gepaard gaande risico’s in kaart gebracht. Tevens heeft de Raad een aantal randvoorwaarden geschetst. Als randvoorwaarden zijn onder meer benoemd de snelle start van de ICT-aanpassingen die vereist zijn voor de uitvoering van de wijzigingen per 1 januari 2022 (de anticiperende beleidsregel) en een tweede ICT-aanpassing die vereist is voor de uitvoering van de overige wijzigingen (in dit besluit). Als consequenties zijn onder meer benoemd vertragingen die in andere lopende projecten en reeds geplande ICT-aanpassingen optreden als gevolg van de prioriteit die aan de verbetering van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners wordt gegeven. Met inachtneming hiervan acht de Raad de wijzigingen uitvoerbaar en handhaafbaar.
De commissie-Van der Meer heeft berekend dat het doorvoeren van scenario 1 circa € 127 miljoen excl. btw per jaar zou kosten, ofwel € 154 miljoen inclusief btw. De berekeningen van de commissie-Van der Meer dateren uit 2017 en waren gebaseerd op de aantallen toevoegingen over 2016 en het toen geldende punttarief. Omdat het aantal toevoegingen, de samenstelling van de verschillende soorten toevoegingen en het punttarief inmiddels zijn veranderd, zijn de kosten van uitvoering van scenario I opnieuw berekend. Daarbij is uitgegaan van het aantal in 2019 vastgestelde toevoegingen en het punttarief in 2021 van € 113,85 excl. btw. Volgens de nieuwe berekening bedragen de extra kosten van het uitvoeren van dit scenario € 126 miljoen (incl. btw) per jaar. Met de jaarlijkse indexering van het punttarief op grond van artikel 3, tweede lid, Bvr nemen die kosten jaarlijks toe.
De incidentele en structurele kosten voor de Raad zijn begroot op eenmalig € 400.000 voor de periode van 1 oktober 2021 t/m 31 december 2022 en op € 261.000 per jaar vanaf 2023. Het gaat hierbij onder meer om kosten voor de nodige ICT-aanpassingen, de gevolgen van vertraging in andere (lopende) trajecten en het aantrekken van extra uitvoeringscapaciteit.
Deze kosten worden gedekt uit de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Het onderhavige besluit strekt, zoals gezegd, tot uitvoering van de motie-Van Nispen/Azarkan21 van 26 mei 2021, waarin de regering is verzocht om «in overleg met de advocatuur en de Raad voor Rechtsbijstand alle voorbereidingen te treffen en de uitvoering in gereedheid te brengen voor het uitvoeren van scenario 1 van de commissie-Van der Meer per 1 januari 2022». Dit besluit is tot stand gekomen in samenwerking met de raad voor rechtsbijstand (de Raad), de Nederlandse orde van advocaten (NOvA), de Mediatorsfederatie Nederland (MfN) en de Nederlandse Mediatorsvereniging (NMv).
Aangezien het totstandbrengen van de noodzakelijke wijzigingen in het Bvr en het Btm binnen het gegeven tijdsbestek niet mogelijk was, is vooruitlopend op de totstandkoming van het onderhavige besluit in overleg met de Raad, de NOvA, de MfN en de NMv met toepassing van artikel 4:23, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht een tijdelijke beleidsregeling ter uitvoering van een groot aantal van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer tot stand gebracht. Daarbij zijn de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners en mediators die werkzaam zijn in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer aangepast, voor zover het daarbij gaat om vergoedingen die hoger of gelijk zijn aan de vergoedingen die het toenmalige Bvrt en Btm toekenden. Die beleidsregeling is op 1 januari 2022 in werking getreden.22 Met het onderhavige besluit zijn die wijzigingen in het Bvr en het Btm bestendigd en zijn daarnaast ook die enkele onderdelen uit de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer verwerkt die (kunnen) leiden tot een lagere vergoeding.
Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan het bestuur van de Raad, de NOvA, de MfN en de NMv en op 14 december 2021 in internetconsultatie gegeven.23 De NMv heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het ontwerpbesluit. De Raad en de MfN hebben laten weten niet te zullen reageren. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen (omvangrijke) gevolgen voor de regeldruk heeft.
Naar aanleiding van de consultatie zijn reacties ontvangen van:
– de NOvA, die op 26 januari 2022 heeft aangegeven zich in het algemeen goed te kunnen vinden in de voorgestelde aanpassingen waarmee de vergoedingen overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer worden aangepast, maar op een aantal punten voorstellen voor verdere wijziging heeft gedaan;
– de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland (VSAN), die op 28 januari 2022 met tevredenheid heeft geconstateerd dat gehoor is gegeven aan de oproep om de vergoedingen voor de sociaal advocatuur te verbeteren in overeenstemming met de bevindingen van de commissie-Van der Meer, en eveneens enkele nadere wijzigingen heeft voorgesteld;
– de NOvA, die op 31 januari 2022 nader is ingegaan op de historische ontwikkeling van de vergoedingen en nog enkele nadere voorstellen heeft gedaan;
– de specialistenvereniging socialezekerheidsrechtadvocaten (SSZ), die zich op 31 januari 2022 heeft aangesloten bij de reacties van de NOvA en daarnaast ook enkele nadere voorstellen heeft gedaan.
Hieronder wordt ingegaan op de gemaakte opmerkingen en gedane voorstellen.
Er zijn verschillende opmerkingen geplaatst die lijken te strekken tot verdergaande fijnmazigheid van het vergoedingenstelsel en meer toeslagen. Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer leiden tot een vergoedingensystematiek die weliswaar fijnmaziger is dan voorheen het geval was, maar niet strekken tot het verlaten van het forfaitaire karakter van het vergoedingenstelsel. Dit betekent dat per zaaksoort een vaste vergoeding wordt toegekend die is afgestemd op de gemiddelde tijdsbesteding in die zaaksoort. Dat forfait omvat de vergoeding voor een aantal werkzaamheden, die in sommige zaken wel, en in andere zaken niet of in mindere mate worden verricht. In beide gevallen ontvangt de rechtsbijstandverlener of mediator dezelfde vaste vergoeding in plaats van een vergoeding voor de daadwerkelijke tijdsbesteding in iedere afzonderlijke individuele zaak. De vaste vergoeding middelt zich op termijn uit. De commissie-Van der Meer heeft haar aanbevelingen gedaan in de context van dit forfaitaire vergoedingenstelsel.
De VSAN heeft er op gewezen dat de wijzigingen in het onderhavige besluit zijn gebaseerd op de situatie zoals die destijds is onderzocht door de commissie-Van der Meer en zijn gebaseerd op verouderde kengetallen. Zij meent dat de bevindingen van de commissie niet meer actueel zijn, aangezien de wet- en regelgeving sindsdien is gewijzigd. Ook SSZ heeft hierop gewezen. Zij heeft daarbij gewezen op een aantal ontwikkelingen in het (sociaal)bestuursrecht en het (procedeer)gedrag van bestuursorganen die rechtsbijstandverlening in het domein van de sociale zekerheid sindsdien arbeidsintensiever hebben gemaakt. De NOvA heeft aangegeven dat de tijdschrijfgegevens van de commissie op het gebied van asielrechtsbijstand door ontwikkelingen op het gebied van de asielinstroom en de uitvoeringspraktijk van de IND niet meer actueel zijn. Zij geeft aan dat ook de commissie-Van der Meer in haar eindrapport destijds al heeft aangegeven dat er voor de asiel- en vreemdelingenpraktijk waarschijnlijk wel enige bijstelling nodig zal zijn. De NOvA, VSAN en SSZ bepleiten een nieuwe herijking en verdere aanpassing van de vergoedingen op basis van actuele cijfers op basis van de huidige regelgeving en uitvoeringspraktijk.
Met het onderhavige besluit wordt uitvoering gegeven aan meergenoemde motie-Van Nispen/Azarkan van 26 mei 2021, waarin de regering is verzocht per 1 januari 2022 uitvoering te geven aan scenario 1 van de commissie-Van der Meer. Binnen deze tijdspanne is het niet mogelijk om de tijdsbestedingen opnieuw te onderzoeken en de tijdschrijfgegevens te actualiseren. De periodieke herijking van de puntentoekenning vormt onderdeel van het lopende programma stelselvernieuwing rechtsbijstand. Bij grotere wijzigingen van wet- en regelgeving wordt al actief in beeld gebracht welke impact die hebben op het beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand en de tijdsbesteding van rechtsbijstandverleners en welke aanpassingen daardoor nodig zijn. Dit is bij de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg inmiddels gebeurd. In de stelselvernieuwing worden door de Raad in samenwerking met de betrokken partners, waaronder de NOvA en de MFN, bij het ontwikkelen van de rechtshulppakketten de noodzakelijke werkzaamheden en de uren die hiervoor nodig zijn, beschreven. In deze pilots wordt meer dan thans het geval is gedifferentieerd naar gelang de door de dienstverleners noodzakelijkerwijs te besteden tijd. Zo wordt in de pilot scheiden geëxperimenteerd met vier verschillende pakketten, naar gelang de gewezen partners al dan niet nog op goede voet met elkaar staan en er al dan geen minderjarige kinderen zijn betrokken. De diversiteit van de rechtshulppakketten met gradaties in zwaarte maakt het in deze pilots mogelijk om ervaring op te doen met nauwkeuriger afstemming van vergoedingen op de daadwerkelijk te verrichten rechtsbijstand, waarmee voor ieder pakket een passende vergoeding voor de werkzaamheden kan worden gerealiseerd. Daarnaast wordt momenteel samen met de betrokken partners als onderdeel van de ontwikkeling van de stelselvernieuwing rechtsbijstand, al voor verschillende rechtsgebieden gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuwe systematiek, waarvan periodieke herijking onderdeel uitmaakt. Dit gebeurt op basis van de monitorgegevens die de Raad verzamelt over de kwaliteit en de daadwerkelijk bestede uren. Zo heeft de Raad in samenwerking met de NOvA en de MfN inmiddels op basis van de actuele tijdsbesteding van advocaten en mediators in dergelijke zaken eerste rechtshulppakketten op het gebied van (echt)scheiding ontwikkeld. De daarvoor ontwikkelde nieuwe vergoedingensystematiek wordt in een onlangs van start gegaan experiment getest.24 Ook bereidt de Raad momenteel met onder meer de NOvA de ontwikkeling van rechtshulppakketten op het gebied van het asielrecht en vreemdelingenbewaring voor. De actualisering van de vergoedingen is daarmee in het kader van de stelselvernieuwing reeds ter hand genomen.
Naast haar waardering voor het werk van de commissie-Van der Meer, heeft de SSZ aangegeven dat het tijdschrijven bij gesubsidieerde rechtsbijstand slecht gebeurde omdat niet duidelijk was dat dat betekenis had voor de hoogte van de vergoeding. Hierdoor zou feitelijk te weinig tijd zijn geschreven, waardoor de waarde van de bij de declaraties opgegeven tijdsbestedingen zeer betrekkelijk zijn. Advocaten zou niet voldoende duidelijk zijn gemaakt dat de puntenwaardering in het stelsel gebaseerd zou worden op de geschreven uren.
Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat er geen reden is om de betrouwbaarheid van het onderzoek van de commissie-Van der Meer en het door haar ingeschakelde onderzoeksbureau Cebeon in twijfel te trekken. Bij het onderzoek van de commissie-Van der Meer is duidelijk gemaakt dat gebruik zou worden gemaakt van de urenregistratie. Op het declaratieformulier voor de vaststelling van de vergoeding wordt rechtsbijstandsverleners uitdrukkelijk gevraagd om de tijdsbesteding op te geven. Dat formulier moet naar waarheid worden ingevuld. De Raad wijst in haar voorlichtingsbijeenkomsten bovendien op het belang van het tijdschrijven. De betrokken rechtsbijstandverleners hadden dus kunnen weten dat het tijdschrijven van belang zou zijn voor het onderzoek naar de puntentoekenning. Cebeon heeft de nodige zorgvuldigheid betracht bij het onderzoek. Zij is daarbij niet alleen uitgegaan van de tijdsregistratie van de Raad, maar ook van de tijdregistratie van een groot deel van de onderzochte advocatenkantoren.25 Meer dan de helft van die kantoren maakt gebruik van tijdregistratiesoftware die ook in de commerciële praktijk wordt gebruikt. De koppeling tussen beide bestanden heeft betrouwbare informatie opgeleverd die vervolgens ook aan de hand van steekproeven is geverifieerd. Tot slot is uit het onderzoek van Cebeon gebleken dat bijna tweederde van de onderzochte rechtsbijstandverleners aan heeft gegeven dat hun urenopgaven bij de Raad heel dicht in de buurt komt van hun werkelijke tijdsbesteding.26
De NOvA heeft er op gewezen dat de vergoeding voor rechtsbijstandverlening in een aantal zaaksoorten, los van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer, wordt verlaagd als gevolg van het aflopen per 1 januari 2022 van de tijdelijke regeling27 op grond waarvan het punttarief incidenteel voor de jaren 2020 en 2021 tijdelijk met € 10,88 was verhoogd naar € 124,73. Zij acht die verlaging onwenselijk, omdat het punttarief vanaf 2012 sterk is achtergebleven op de algemene loonontwikkeling (CAO-lonen). De NOvA adviseert tot een structurele verhoging van het punttarief met € 10,88, zijnde het bedrag waarmee het tarief over de jaren 2020 en 2021 tijdelijk was verhoogd.
Dit advies is niet overgenomen. De toelage van € 10,88 per punt waaraan de NOvA refereert, was gebaseerd op een tijdelijke regeling28 die tot doel had om de transitie van advocaten in de toevoegingspraktijk naar een stelsel met betere vergoedingen te overbruggen.29 Het betrof een tijdelijke en geen structurele regeling voor alleen de jaren 2020 en 2021, waarvoor ca. € 36,5 miljoen per jaar beschikbaar was. De vergoedingen zijn inmiddels30 overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer aangepast, waarmee het uitgangspunt is hersteld dat één uur werk wordt vergoed met één punt. Hierdoor is de noodzaak voor de incidentele en tijdelijke verhoging vervallen en bestaat geen aanleiding om het punttarief alsnog met € 10,88 te verhogen.
De commissie-Van der Meer heeft geen aanbevelingen die strekken tot wijziging van de indexeringsclausule in artikel 3, tweede lid, Bvr, waarin rekening is gehouden met het feit dat de in het stelsel werkzame rechtsbijstandverleners en mediators zelfstandig ondernemers zijn die niet in overheidsdienst werkzaam zijn. Zij heeft zich wel aangesloten bij het uitgangspunt van de commissie-Wolfsen dat in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand werkzame rechtsbijstandsverleners uit de toegekende vergoedingen een inkomen moeten kunnen genereren dat overeenkomt met schaal 12 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (BBRA). De commissie heeft geconcludeerd31 dat een rechtsbijstandverlener met 1.200 declarabele uren per jaar met de door haar voorgestelde puntenaantallen (op basis van het punttarief van 2016) een redelijk inkomen op het niveau van schaal 12 BBRA moet kunnen verwerven.
Het punttarief is de afgelopen jaren gestegen van € 105,61 (2016) naar € 119,40 (2022). Dit komt neer op een stijging van 13,1%. In dezelfde periode zijn de CAO-lonen in de sector overheid met 12% gegroeid. De ontwikkeling van het punttarief is in de periode na het eindrapport van de commissie-Van der Meer dus zeker niet achtergebleven bij de ontwikkeling van de CAO-lonen voor de overheid. In het betoog van de NOvA zie ik dan ook geen aanleiding voor een structurele verhoging van het punttarief dan waartoe de commissie heeft geadviseerd.
De VSAN wijst er op dat de hoogte van het punttarief enige tijd niet is geïndexeerd en dat de periode waarin dat tarief vervolgens tijdelijk met ruim € 10,00 is verhoogd, per 31 december 2021 is geëindigd. Zij wijst er op dat het punttarief na indexering in 2022 € 119,40 bedraagt, hetgeen slechts 6% hoger is dan het tarief in 2011. De VSAN adviseert tot indexering van de puntvergoeding met terugwerkende kracht vanaf 2011 tot € 136,17.
Dit advies is niet overgenomen. Het besluit32 om de jaarlijkse indexering van het punttarief (artikel 3, tweede lid, Bvr) tijdelijk op te schorten was ingegeven door het feit dat de inkomens van veel andere beroepsgroepen dan de in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand werkzame rechtsbijstandverleners en mediators door de macro-economische ontwikkelingen al langere tijd op de nullijn stonden. Die tijdelijke opschorting was destijds gerechtvaardigd. Het kabinet ziet geen aanleiding om de gevolgen van die tijdelijke opschorting weer ongedaan te maken in die zin dat het punttarief thans wordt vastgesteld als ware die tijdelijke opschorting destijds niet toegepast.
De NOvA heeft geconstateerd dat in artikel 5a Bvr een aantal toeslagen wordt toegekend voor aanvullende werkzaamheden in een aantal bijzondere situaties in de asielprocedure. Zij wijst er op dat ook buiten het asielrecht vergelijkbare complicaties in bestuursrechtelijke procedures kunnen optreden. De NOvA wijst er op dat het Bvr wel een aanvullende vergoeding toekent voor extra (hoor)zittingen, maar niet voor het indienen van nieuwe gronden tegen nieuwe besluiten tijdens lopende procedure. In dit verband wijst ook SSZ op complexe en arbeidsintensieve bestuursrechtelijke zaken buiten het asielrecht. De NOvA meent dat nieuwe voornemens op nieuwe besluiten in andere bestuursrechtelijke procedures buiten het asielrecht – zoals in het sociale domein – vergelijkbaar leiden tot extra werkzaamheden die vergelijkbaar zijn met die bedoeld in artikel 5a, tweede en vijfde lid, Bvr, en dat ook daarvoor een vergelijkbare aanvullende vergoeding zou moeten worden toegekend. Verder bepleit zij een algemene toeslag bij de inschakeling van extern medisch deskundigen in de bezwaar- en beroepsfasen van alle bestuursrechtelijke procedures, met inbegrip van asielprocedures.
Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het onderhavige besluit. De commissie-Van der Meer heeft in haar advies (overeenkomstig haar opdracht33) separaat aandacht besteed aan asielrechtsbijstand. Zij heeft de toeslagen die in artikel 5a Bvr op het gebied van asielrechtsbijstand zijn opgenomen, alleen voor dat specifieke rechtsgebied aanbevolen. Die toeslagen zijn dan ook beperkt tot dat rechtsgebied. De commissie heeft geen aanbevelingen gedaan die ertoe strekken dat die toeslagen, of enkele daarvan, een meer algemene gelding voor het gehele bestuursrecht of onderdelen daarvan, zoals het bestuursrecht in het sociaal domein, zouden moeten krijgen. De tijdsbesteding aan de door de NOvA en SSZ genoemde (extra) werkzaamheden die bij rechtsbijstandverlening op andere bestuursrechtelijke gebieden dan het asielrecht kunnen voordoen, zijn verdisconteerd in de tijdmeting die Cebeon in opdracht van de commissie-Van der Meer heeft verricht. Ik zie daarom geen aanleiding om de toeslagen die in asielzaken worden toegekend, ook toe te kennen in andere bestuursrechtelijke zaken. Dit neemt niet weg dat die tijdmeting regelmatig herijking behoeft. Die tussentijdse evaluatie en mogelijke herijking zie ik als onderdeel van de stelselvernieuwing rechtsbijstand en zal daar een plek krijgen.
De NOvA heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in de koppeling met het Besluit van 15 december 2021,34 aangezien de inhoud daarvan geen onderdeel vormt van de moties die hebben geleid tot het onderhavige besluit en inhoudelijke implicaties voor de rechtsbescherming heeft die verder gaan dan alleen de puntentoekenning. Zij heeft daarbij verwezen naar het kritische advies dat zij destijds over het ontwerp van dat besluit heeft uitgebracht.
Dit heeft niet geleid tot aanpassing van het onderhavige besluit. De vreemdelingenwetgeving voorziet reeds sinds 2016 in bijzondere procedures voor de behandeling van asielaanvragen van bepaalde groepen asielzoekers.35 Sinds de introductie van dit sporenbeleid wordt het aantal voor de rechtsbijstandverlening toegekende punten mede gebaseerd op het aantal proceshandelingen dat in de desbetreffende asielprocedure moet worden verricht. Bepaalde categorieën asielaanvragen – zoals bijvoorbeeld die van asielzoekers afkomstig uit veilige landen van herkomst en asielzoekers die reeds in een andere EU-lidstaat bescherming genieten – worden behandeld in een verkorte, vereenvoudigde asielprocedure.
Het besluit van 15 december 2021 waarnaar de NOvA verwijst, bevat met dit sporenbeleid samenhangende aanpassingen in het Bvr. Daarin is de vergoeding voor rechtsbijstand aan asielzoekers die afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst gelijk getrokken met de categorie asielzoekers die reeds internationale bescherming hebben ontvangen in een andere EU-lidstaat. In de toelichting op dat besluit is reeds ingegaan op de bezwaren die de NOvA destijds heeft aangevoerd. De voortgang van dat besluit is enige tijd opgehouden in afwachtig van ontwikkelingen rond de stelselherziening en de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer. De vergoedingen voor rechtsbijstandverlening zijn overeenkomstg de aanbevelingen van de commissie per 1 januari 2022 verbeterd, waardoor er geen reden was de inwerkingtreding langer uit te stellen.36 Het besluit van 15 december 2021 is dan ook op 1 januari 2022 in werking getreden.
Met het besluit van 28 mei 202137 is geregeld dat ook de asielaanvragen van Unieburgers worden behandeld in deze verkorte, vereenvoudigde asielprocedure. Dergelijke aanvragen worden in het algemeen niet-ontvankelijk verklaard krachtens protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie, bij het Verdrag betreffende de Europese Unie. Nu asielaanvragen van Unieburgers sinds 26 juni 2021 worden behandeld in de procedure als omschreven in artikel 3.109ca, van het Vb 2000, ligt het voor de hand bij de toekenning van de vergoeding voor rechtsbijstandverlening aansluiting te zoeken bij de vergoedingen die worden toegekend in andere categorieën zaken die in die procedure worden behandeld. Voor al deze categorieën geldt immers dat de kans op verlening van een asielvergunning gering is en wordt dezelfde verkorte, vereenvoudigde asielprocedure doorlopen. De vergoeding voor rechtsbijstandverlening aan deze categorie asielzoekers was nog niet in het stelsel van vergoedingen voor rechtsbijstand verwerkt. Dit is in het onderhavige ontwerpbesluit alsnog geregeld (voorheen artikel 5a, vierde lid, Bvr; voortaan rij A61). Dit besluit van 28 mei 2021 is op 25 juni 2021 in werking getreden. In paragraaf 5 van de toelichting op dat besluit is ingegaan op de reacties van onder meer de NOvA.
Het onderhavige besluit voorziet overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer in een verhoging van het aantal punten voor rechtsbijstand in dit soort zaken van 4 naar 6 punten. Van een beperking van de vergoeding voor rechtsbijstand is derhalve geen sprake.
De commissie-Van der Meer is op basis van tijdmeting gekomen tot een vergoeding van 10 punten voor rechtsbijstand in de gehele AA-procedure, die wordt verleend in drie fasen. De rijen A59 en A60 in de bijlage Bvr hebben betrekking op de vergoeding voor rechtsbijstand in de eerste twee, respectievelijk de eerste drie fasen van de algemene asielprocedure. Voor die rechtsbijstand worden ingevolge het onderhavige ontwerpbesluit 8 punten (rij A59) respectievelijk 10 punten (rij A60) toegekend. De NOvA heeft geconstateerd dat de vergoeding van 12 punten voor rechtsbijstand tot en met de bekendmaking van de beschikking op de asielaanvraag met 2 punten tot 10 punten wordt verlaagd (rij A60). Zij heeft beargumenteerd dat de vergoedingen voor de verschillende fasen onlogisch en voor de werkzaamheden die in ieder van die fasen moet worden verricht, ontoereikend zijn. De NOvA heeft geadviseerd het aantal punten voor de werkzaamheden, bedoeld in rij A60 vast te stellen op 6 punten meer dan voor die in rij A59 en in ieder geval op ten minste 14 punten, en de puntentoekenning vast te stellen op 10 punten (rij A59) respectievelijk 14 punten (rij A60).
Dit advies heeft niet geleid tot aanpassing van het onderhavige besluit. De door de commissie-Van der Meer uitgevoerde tijdmeting heeft betrekking op een groot aantal zaken, zowel eenvoudige als meer complexe. Aan de hand daarvan is een gemiddelde tijdsbesteding vastgesteld. Rechtsbijstand in drie fasen neemt volgens de tijdmetingen van de commissie gemiddeld 10 uur in beslag. Hoe deze 10 uur over de drie fasen is verdeeld, zal van zaak tot zaak verschillen. Een zaak waarin alleen rechtsbijstand in de eerste fase van de AA-procedure wordt verleend, kan immers van een heel andere aard zijn dan een zaak waarin rechtsbijstand in twee of drie fasen wordt verleend. In bepaalde zaken zal in de eerste twee fasen wél 8 uur of meer aan rechtsbijstandverlening worden besteed, terwijl in andere zaken minder uren worden besteed aan rechtsbijstand in alle drie fasen van de AA-procedure. Anders dan de NOvA veronderstelt, kan er daarom niet zonder meer vanuit worden gegaan dat ook in iedere individuele zaak geldt dat het verschil in tijdsbesteding tussen de eerste twee en de eerste drie fasen per definitie twee uur is. In het forfaitaire stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand worden de vergoedingen (punten) voor verleende rechtsbijstand immers toegekend naar rato van de gemiddelde tijdsbesteding. Voor rechtsbijstandverlening in de gehele AA-procedure worden in het ontwerpbesluit overeenkomstig de – op uitgebreide, zorgvuldige en objectieve tijdmetingen gebaseerde – aanbeveling van de commissie-Van der Meer 10 punten toegekend.
De aanbeveling van de commissie voor de concrete puntentoekenning per fase lijkt echter wat onlogisch in die zin dat zij er toe strekt dat voor de eerste fase meer punten (8 punten) worden toegekend dan voor de eerste twee fasen (7 punten). Om tot een iets logische opbouw te komen is die aanbeveling in het ontwerpbesluit in aangepaste vorm overgenomen; voor rechtsbijstandverlening in de eerste fase worden 7 punten toegekend, voor de eerste twee fasen 8 punten en voor alle drie fasen 10 punten. De door de commissie op basis van tijdmeting voorgestelde vergoeding van 10 punten voor rechtsbijstandverlening in de gehele AA-procedure wordt daarmee overgenomen.
Het onderhavige ontwerpbesluit strekt, zoals gezegd, tot uitvoering van de motie-Van Nispen/Azarkan om de vergoedingen op korte termijn aan te passen overeenkomstig scenario 1 van het eindrapport van de commissie-Van der Meer dat is gebaseerd op uitgebreide, zorgvuldige en objectieve tijdmetingen. Dit neemt niet weg dat die tijdmetingen inmiddels al enige tijd geleden zijn verricht en dat die door latere ontwikkelingen op onderdelen achterhaald kunnen zijn. Zoals hiervoor is aangegeven, wordt dit in het kader van de lopende ontwikkeling van rechtshulppakketten asiel op korte termijn nader bezien.
De NOvA heeft geconstateerd dat bij doorzending van de asielaanvraag naar de verlengde asielprocedure (VA-procedure) niet langer automatisch een toeslag wordt toegekend, maar dat dat slechts het geval is in de gevallen genoemd in het nieuwe artikel 5a, tweede lid, Bvr. Zij meent dat het ook in andere gevallen redelijk is om een toeslag toe te kennen, aangezien tijdelijke opschorting van de beslistermijn leidt tot onrust, communicatie met de asielzoeker en mogelijkheden om asielmotieven nader aan te vullen en bewijsstukken aan te leveren. De NOvA acht het onterecht dat die extra werkzaamheden in het geheel niet zouden worden vergoed. Ook maakt het voor de rechtsbijstandverlener niet uit of nader onderzoek wordt geïnitieerd door de IND of door de rechtzoekende, omdat hij er in beide gevallen tijd aan kwijt zal zijn. De NOvA heeft geadviseerd om in alle gevallen bij VA-zending een toeslag toe te kennen van 2,5 punten
Dit advies heeft niet geleid tot aanpassing van het ontwerpbesluit. Overeenkomstig aanbeveling 15 van de commissie-Van der Meer is de standaard toeslag voor rechtsbijstand na zending naar de verlengde asielprocedure vervangen door een toeslag die afhankelijk is van de daadwerkelijk door de rechtsbijstandverlener in die verlengde asielprocedure verrichte aanvullende werkzaamheden. In een niet onaanzienlijk aantal gevallen wordt de asielaanvraag om uiteenlopende redenen behandeld in de verlengde procedure, zonder dat daarbij sprake is van een noodzaak tot nader onderzoek. In die gevallen worden in de verlengde asielprocedure dus geen aanvullende (onderzoeks)handelingen verricht en verschillen de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in de verlengde asielprocedure niet wezenlijk van de die in de algemene asielprocedure. Dit is hiervoor in paragraaf 2.3.2 uitgebreid toegelicht. De door de NOvA genoemde extra werkzaamheden bij VA-zending – waaronder communicatie met de asielzoeker, mogelijkheden tot het nader aanvullen van asielmotieven en aanleveren van bewijsstukken – worden geacht te zijn verdisconteerd in de werkzaamheden die met het forfait voor rechtsbijstand in de algemene asielprocedure worden vergoed. Voor zover een aanvulling van asielmotieven of het aanleveren van nieuwe bewijsstukken leidt tot het uitbrengen van een aanvullend voornemen en een daarop betrekking hebbende aanvullende zienswijze, zal dat leiden tot toekenning van een toeslag.
De NOvA heeft bij de toeslagen van 2,5 punten voor rechtsbijstand in het kader van een aanvullend gehoor en nieuw voornemen (het nieuwe artikel 5a, vijfde lid, Bvr) aangetekend dat bij «normale» gehoren en zienswijzen rekening wordt gehouden met de tijdsinvestering die correspondeert met 4 punten. Het komt haar voor dat met de toekenning van toeslagen van 2,5 punten een niet te rechtvaardigen verschil wordt geïntroduceerd met de vergoedingen in de algemene asielprocedure. Volgens de NOvA zijn de desbetreffende werkzaamheden immers even omvangrijk en arbeidsintensief. Dit geldt eveneens voor het nader gehoor van gezinsleden aan wie geen toevoeging is verleend (het nieuwe artikel 5a, derde lid, Bvr). Zij heeft geadviseerd de hoogte van de toeslagen, genoemd in het nieuwe artikel 5a Bvr, op 4 in plaats van 2,5 punten vast te stellen.
Dit advies heeft niet geleid tot aanpassing van het ontwerpbesluit. Zoals hiervoor toegelicht in de paragrafen 2.3.1 en 2.3.4, is bij de hoogte van de toeslagen van 2,5 punt in het nieuwe artkel 5a, derde en vijfde lid, Bvr aangesloten bij de toeslag die voorheen (automatisch) werd toegekend bij verzending naar de VA-procedure. De opvatting dat het hierbij zou gaan om werkzaamheden die qua omvang en arbeidsintensiviteit vergelijkbaar zouden zijn met het nader gehoor en de zienswijze in de algemene asielprocedure, wordt niet gedeeld. In de regel zal bij een in de verlengde asielprocedure afgenomen aanvullend gehoor en een vervolgens uitgebracht aanvullend voornemen slechts een verdere verdieping plaatsvinden van hetgeen in het eerdere gehoor en het eerdere voornemen naar voren is gebracht. Het gaat bij deze toeslagen uitdrukkelijk om aanvullende werkzaamheden bovenop de handelingen die in de AA-procedure moeten worden verricht en die onder het forfait van de vergoeding voor rechtsbijstand in de AA-procedure vallen, en niet om een geheel nieuwe procedures. Dit geldt eveneens voor het nader gehoor van gezinsleden aan wie om reden van hun afgeleide asielmotieven niet zelf een afzonderlijke toevoeging is verleend.
De NOvA heeft aangegeven het no cure, less fee stelsel van vergoedingen voor rechtsbijstandverlening bij herhaalde asielzaken onrechtvaardig te achten, aangezien de werkzaamheden voor de rechtsbijstandverlener bij herhaalde asielaanvragen grotendeels dezelfde zijn als bij eerste asielaanvragen. Voorts heeft zij aangegeven dat dit stelsel inmiddels is achterhaald door een nieuwe werkwijze van de IND, waarbij herhaalde aanvragen op grond van artikel 30c, eerste lid, Vw 2000 buiten behandeling worden gesteld indien bij de aanvraag onvoldoende informatie is verstrekt, en waarbij de aanvraag in overige gevallen wél in behandeling wordt genomen hetgeen voor de rechtsbijstandverlener leidt tot werkzaamheden die grotendeels overeenkomen met die van een eerste asielprocedure. Om ongegronde herhaalde aanvragen te voorkomen heeft de NOvA voorgesteld de vergoeding voor rechtsbijstand voor herhaalde aanvragen die buiten behandeling worden gesteld te verlagen tot 2 of 5 punten en de vergoeding voor rechtsbijstand bij een «inhoudelijke» afwijzing gelijk te stellen aan de vergoeding voor rechtsbijstandverlening bij een inwilliging (A65). Als gevolg hiervan zou de vergoeding voor de werkzaamheden onder rij A70 (4 punten) gelijk kunnen worden gesteld met die voor de werkzaamheden onder rij A69 (6 punten), omdat het verschil in daadwerkelijk te verrichten werkzaamheden dusdanig klein is dat instandhouding van dat (reeds bestaande) verschil slechts leidt tot administratieve lasten.
Dit advies heeft niet geleid tot aanpassing van het onderhavige besluit. De commissie-Van der Meer heeft geconstateerd dat het in 201438 ingevoerde no cure, less fee systeem, gelet op de behoorlijke daling van het aantal tweede en volgende asielverzoeken, effect sorteert. Dat de rechtsbijstandverlener voor rechtsbijstand bij afgewezen herhaalde aanvragen een lagere vergoeding krijgt dan voor afgewezen eerste aanvragen of ingewilligde herhaalde aanvragen, is inherent aan dit systeem. Dit komt onder meer tot uitdrukking in het onderscheid tussen de puntentoekenning in de rijen A70 (voor de asielzoeker negatieve uitkomst in hoger beroep) en A69 (voor de vreemdeling positieve uitkomst in hoger beroep). Het gelijkstellen van deze vergoedingen strookt niet met de uitgangspunten van het no cure, less fee systeem. Dit geldt ook voor het voorstel om de vergoedingen voor rechtsbijstand in het kader van herhaalde aanvragen die na inhoudelijke behandeling worden afgewezen gelijk te trekken met die voor rechtsbijstand bij herhaalde aanvragen die worden ingewilligd.
De commissie-Van der Meer heeft onderkend dat het effect van het no cure, less fee systeem teniet kan worden gedaan als de vergoeding voor een afgewezen zaak wordt verhoogd naar de gemeten tijd die overeenkomt met 10 punten. De commissie heeft daarom niet aanbevolen de vergoeding voor rechtsbijstand in het kader van herhaalde asielaanvragen te verhogen. Wel heeft zij aanbevolen de punten bij een afgewezen asielaanvraag in het kader van no cure less fee tot 5 punten te halveren (in plaats van de gemeten 10 punten) en bij een gegrond (hoger) beroep de vergoedingen in de voorgaande fase te corrigeren met een herstelbetaling van het aantal punten dat de advocaat door de afwijzing in eerste aanleg of beroep is misgelopen. Zij acht deze oplossing billijker dan de huidige. Deze aanbeveling (nr. 20) van de commissie is overgenomen.
De door de NOvA aangehaalde werkwijze van de IND om een incomplete asielaanvraag in beginsel buiten behandeling te stellen houdt geen verband met het no cure, less fee stelsel. Deze werkwijze heeft tot doel om in het kader van de efficiënte behandeling van opvolgende aanvragen te bewerkstellingen dat een vreemdeling een opvolgende asielaanvraag compleet en voorzien van onderbouwing en toelichting indient. Dit staat tot op zekere hoogte los van de kansrijkheid van de opvolgende aanvraag. Immers eerst nadat de aanvraag is aangevuld, kan pas worden bepaald of de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
De NOvA heeft in het kader van het no cure, less fee stelsel nog aangegeven dat asieladvocaten hierdoor op den duur niet langer bereid zullen zijn rechtsbijstand op basis van een toevoeging te verlenen, waardoor de toegang tot het recht in het geding kan komen. Er is op dit moment geen tekort aan asieladvocaten. In het algemeen draagt de verbetering van de vergoedingen overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer bij aan de bereidheid van (jongere) professionals voor een juridische carrière (deels) in het kader van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Dit neemt niet weg dat de continuïteit van een toereikend aanbod van advocaten een punt van aandacht is. Daarom zijn er eerder initiatieven ontplooid om de (jonge) aanwas van sociaal advocaten te stimuleren.
De NOvA heeft er op gewezen dat met het ontwerpbesluit ook de toeslagen voor extra zittingen in (hoger)beroepsprocedures bij herhaalde aanvragen in vreemdelingenrechtelijke procedures vervallen. Zij ziet geen goede reden om in dergelijke zaken geen zittingstoeslag toe te kennen voor werkzaamheden die verband houden met een tweede zitting waartoe de rechtbank noodzaak ziet, en heeft geadviseerd in het ontwerpartikel 7, tweede lid, Bvr de verwijzing naar de rijen A63, A64, A67, A68, A69, A70, A73, A74, A77, A78, A79 en A80 te schrappen.
Het advies van de NOvA is gevolgd. De tweede volzin van artikel 7, tweede lid, Bvr heeft tot doel niet-beoogde gevolgen van de overheveling van de puntentoekenning in de voormalige artikelen 5a en 5b Bvr naar de nieuwe bijlage bij het Bvr overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer te voorkomen. Meer in het bijzonder is beoogd hiermee te voorkomen dat extra zittingen bij de IND, anders dan voorheen, leiden tot de toekenning van zittingstoeslagen. De voormalige artikelen 5a en 5b Bvr voorzagen immers al in een uitputtende regeling voor de vergoedingen voor rechtsbijstandverlening,39 met dien verstande dat met toepassing van artikel 7, tweede lid, Bvr wél zittingstoeslagen werden toegekend voor extra zittingen bij de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uit de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer volgt niet het verval van die toeslagen. Daarom is in artikel 7, tweede lid, Bvr de verwijzing naar de rijen A63, A64, A67, A68, A69, A70, A73, A74, A77, A78, A79 en A80 overeenkomstig het advies van de NOvA geschrapt. In aanvulling daarop is ook de verwijzing naar de rijen A72, A75 en A76 geschrapt, waardoor ook eventuele volgende zittingen bij de voorlopige voorzieningenrechter en in vreemdelingenrechtelijke bezwaarschriftenprocedures, zoals voorheen, kunnen leiden tot zittingstoeslagen.
Aanbeveling 8 van de commissie-Van der Meer strekt tot de toekenning van een drietal toeslagen van 4 punten elk in (echt)scheidingsprocedures. Naast een toeslag voor een op tegenspraak verkregen voorlopige voorziening en voor toegekende partneralimentatie, gaat het om een toeslag voor de aanwezigheid van minderjarige kinderen waarvoor financiële bijdragen, gezag en/of omgang geregeld dienen te worden. De NOvA heeft er op gewezen dat de enkele aanwezigheid van kinderen volgens de commissie-Van der Meer altijd leidt tot extra werkzaamheden, bijvoorbeeld in het kader van het opstellen van een ouderschapsplan of alimentatieberekeningen. Zij meent dat er altijd een eenmalige toeslag moet worden toegekend als er sprake is van een of meer minderjarige kinderen, omdat er dan altijd sprake zal zijn van (aanvullende) rechtsbijstandverlening. Hetzelfde geldt volgens de NOvA voor alimentatieberekeningen.
Met de commissie-Van der Meer en de NOvA wordt er in het onderhavige besluit op voorhand van uitgegaan dat de aanwezigheid van minderjarige kinderen in een (echts)scheidingsprocedure per definitie leidt tot extra werkzaamheden voor de rechtsbijstandverlener, bijvoorbeeld in het kader van een gezags- of omgangsregeling of financiële bijdragen. Daarom wordt die toeslag, zoals reeds voorzien in het ontwerpbesluit, reeds toegekend indien sprake is van de aanwezigheid van een of meer minderjarige kinderen en dat ongeacht de aard en omvang van de daadwerkelijk in dat kader verrichte extra werkzaamheden. Dit betekent dat voor de toekenning van die toeslag volstaat dát er aantoonbaar één of meer minderjarige kinderen zijn betrokken, en dat de aard en omvang van de in dat kader verrichte werkzaamheden niet hoeven te worden onderbouwd. Werkzaamheden in het kader van bijvoorbeeld kinderalimentatie hoeven niet te worden aangetoond.
De vergoeding van extra werkzaamheden bij de aanwezigheid van één of meer minderjarige kinderen is niet verdisconteerd in het algemene forfait voor rechtsbijstandverlening in (echt)scheidingsprocedures, omdat niet in iedere (echt)scheidingsprocedure sprake is van de aanwezigheid van minderjarige kinderen.
Voor zover de NOvA meent dat hetzelfde zou moeten gelden voor partneralimentatie, is dit niet gevolgd. Werkzaamheden met betrekking tot partneralimentatie zijn onderdeel van rechtsbijstandverlening in het kader van (echt)scheidingsprocedures. Inherent aan dergelijke procedures is dat twee partners uit elkaar gaan, waarbij het aspect van partneralimentatie aan de orde is, maar niet dat er minderjarige kinderen zijn betrokken. Werkzaamheden in het kader van partneralimentatie leiden in dergelijke procedures dus niet tot een toeslag voor extra werkzaamheden bovenop het algemene forfait van 13 punten, tenzij de partneralimentatie met onderbouwing in rechte wordt toegekend. In dat geval geldt die toeslag ook voor de verwerende partij, indien deze in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
De NOvA heeft aangevoerd dat het in voorkomende gevallen nodig kan zijn om een voorlopige voorziening te vragen over bijvoorbeeld kinderalimentatie of een zorgregeling, en meent dat ook daarvoor aparte toeslagen zouden moeten worden toegekend.
Deze opvatting wordt niet gedeeld. Zoals hiervoor is aangegeven, wordt overeenkomstig de aanbeveling van de commissie-Van der Meer in (echt)scheidingsprocedures waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, een forfaitaire toeslag toegekend, ongeacht of er in het individuele geval al dan niet daadwerkelijk werkzaamheden met betrekking tot die minderjarige kinderen zijn verricht. Deze toeslag van vier punten beslaat alle rechtsbijstandwerkzaamheden ten behoeve van minderjarigen, dus ook bij eventueel noodzakelijke voorlopige voorzieningen. Hiermee is aanbeveling 8 van de commissie-Van de Meer (in artikel 8, onder c, Bvr) gevolgd. Een afzonderlijke aanvullende toeslag, naast deze toeslag, voor werkzaamheden in het kader van een voorlopige voorziening over kinderalimentatie of een zorgregeling, zou betekenen dat die extra werkzaamheden tweemaal zouden worden vergoed.
Voor zover de NOvA meer in het algemeen meent dat rechtsbijstand voor alle voorlopige voorzieningen in (echt)scheidingsprocedures afzonderlijk zouden moeten worden vergoed, wordt opgemerkt dat de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer, die zoals hiervoor aangegeven zorgvuldig tot stand zijn gekomen, daar niet toe strekken.
De NOvA heeft geconstateerd dat de drie genoemde toeslagen alleen worden toegekend in de hoofdprocedure in eerste aanleg. Zij wijst er op dat de werkzaamheden waarvoor die toeslagen worden toegekend ook in vervolgprocedures en procedures naast de hoofdzaak kunnen leiden tot extra werkzaamheden voor rechtsbijstandverleners kunnen leiden, en dat uit het eindrapport van de commissie-Van der Meer niet volgt dat het toekennen van die toeslagen beperkt zouden moeten blijven tot de eerste aanleg.
Voor zover de NOvA hiermee bepleit dat de drie toeslagen van ieder 4 punten ook in vervolg- en nevenprocedures zouden moeten worden toegekend, heeft dat niet geleid tot aanpassing van het onderhavige besluit. Voor rechtsbijstandverlening in vervolgprocedures inzake echtscheidingen (in hoger beroep) worden overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer dezelfde forfaitaire vergoedingen toegekend als voor rechtsbijstandverlening in eerste aanleg (13 punten). In vervolgprocedures wordt in het algemeen geprocedeerd over een beperkt aantal onderwerpen van het geschil dat in eerste aanleg heeft gediend, waarin een toeslag voor die desbetreffende extra werkzaamheden wordt toegekend. Gezien het forfaitaire karakter van het stelsel acht ik het redelijk de toeslagen alleen toe te kennen voor rechtsbijstand in procedures in eerste aanleg. In nevenprocedures wordt over (de wijziging) van een deelaspect van de scheiding geprocedeerd. De bijlage bij het onderhavige ontwerpbesluit kent daarvoor aparte (forfaitaire) puntentoekenningen waarin die werkzaamheden zijn verdisconteerd.40
De NOvA heeft aangegeven dat rechtsbijstandverlening in het kader van partneralimentatie vaak ook extra werk voor de rechtsbijstandverlener oplevert als die alimentatie niet wordt toegekend. Zij meent dat de toeslag voor werk in het kader van partneralimentatie zou moeten worden toegekend voor de inspanningen van de rechtsbijstandverlener en niet voor het bereikte resultaat. De NOvA heeft er ook op gewezen dat geen toeslag wordt toegekend indien in hoger beroep alsnog partneralimentatie wordt toegekend. Zij bepleit de toekenning van een toeslag voor partneralimentatie, indien die in hoger beroep wordt toegekend.
Zoals hiervoor is aangegeven, valt rechtsbijstandverlening in geschillen over partneralimentatie in beginsel onder het forfait voor de vergoeding voor rechtsbijstand in (echt)scheidingsprocedures. Daarom wordt in beginsel geen separate toeslag toegekend voor werkzaamheden in het kader van geschillen over partneralimentatie. De commissie-Van der Meer heeft onderkend dat die rechtsbijstand in voorkomende gevallen kan leiden tot zodanige extra werkzaamheden dat die voor een aanvullende vergoeding in aanmerking zouden moeten komen. Tegelijkertijd heeft de commissie ook onderkend dat het enkel instellen van een separate vordering voor partneralimentatie makkelijker is dan het verkrijgen van een toewijzend vonnis op basis van een goede onderbouwing. Zij heeft daarom geadviseerd een toeslag voor extra werkzaamheden in het kader van partneralimentatie slechts toe te kennen indien de daartoe strekkende vordering door de rechter is toegewezen.
Dat advies is zorgvuldig tot stand gekomen. De commissie heeft de door haar vergaarde gegevens verwerkt in voorlopige conclusies en voorgelegd in verschillende expertmeetings, ook op het terrein van echtscheidingen. Begin juli 2017 zijn vertegenwoordigers van specialisatieverenigingen van rechtsbijstandverleners die actief zijn in het stelsel vertrouwelijk geïnformeerd over de voorlopige bevindingen, ook als het gaat om de tijdsbesteding per zaakscode. Die gesprekken hebben op onderdelen geleid tot nadere verdieping op zaakscodeniveau. De omschrijving van de toeslag en het bijzondere meerwerk dat hiermee kan worden vergoed is aldus tot stand gekomen op basis van de adviezen uit de expertmeetings en de gesprekken met de specialisatieverenigingen. Hieruit volgt dat de toeslag niet wordt toegekend voor de inspanning om partneralimentatie te vragen, maar voor de onderbouwing van de toegekende partneralimentatie. Dit advies is overgenomen. In de reactie van de NOvA zie ik geen aanleiding om hier af te wijken van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer.
Wat betreft het toekennen van de toeslag in hoger beroep wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is toegelicht over het niet toekennen van de toeslagen op de toevoegingen voor hoger beroep.
De NOvA heeft geconstateerd dat de toeslagen op grond van het nieuwe artikel 8 Bvr alleen worden toegekend in de hoofdprocedure in eerste aanleg. Zij meent dat de beperking van de mogelijkheid om toeslagen toe te kennen tot alleen procedures onterecht is, aangezien werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in het kader van minnelijk overleg tot geschiloplossing beloond moet worden. De commissie-Van der Meer heeft immers betoogd dat minnelijk overleg beloond moet worden, en ook werkzaamheden in dat kader tijd vergen. De NOvA bepleit dan ook vergoeding op basis van de verrichte inspanningen in plaats van het bereikte resultaat.
Dit heeft niet geleid tot aanpassing van het onderhavige besluit. De commissie-Van der Meer heeft aangegeven dat minnelijk overleg beloond moet worden, hetgeen heeft geleid tot opheffing van het voorheen geldende verschil in vergoedingen tussen echtscheidingsprocedures op gemeenschappelijk verzoek en op tegenspraak. Daarmee is die perverse prikkel uit het vergoedingensysteem gehaald. Er zijn ook gevallen waarin een verfijning van vergoedingen met expliciet omschreven toeslagen in de ogen van de commissie-Van der Meer zwaarder weegt dan de mogelijke incidenteel aanwezige perverse prikkel tot onnodig procederen.41 De commissie heeft geen aanbevelingen gedaan om ook inspanningen die leiden tot verzoening separaat met een toeslag te vergoeden. Ook in dit verband wordt gewezen op de zorgvuldige wijze waarop de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer in samenwerking met vertegenwoordigers van diverse specialisatieverenigingen tot stand zijn gekomen.
De toeslagen kunnen ook worden toegekend indien na een tussenuitspraak of beslissing alsnog verzoening plaatsvindt. Rechtsbijstandverlening die heeft geleid tot verzoening en beëindiging van de procedure voordat een tussenuitspraak of beslissing is gegeven, wordt, als tevoren, vergoed als een adviestoevoeging,42 waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar gelang de bereikte resultaten.
De NOvA heeft geconstateerd dat in de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer geen toeslag voor mediation is opgenomen en dat in het onderhavige besluit in aansluiting op de Beleidsregel aanvullende vergoedingen in scheidingsprocedures43 wel een toeslag wordt toegekend in mediatonzaken waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken. Zij heeft aangegeven in mediationzaken ook de vraag naar de toekenning van partneralimentatie kan spelen en dat voor een mediator vaak extra werk meebrengt in de vorm van berekeningen, uitleg en bemiddeling. Zij adviseert een toeslag toe te kennen voor werkzaamheden voor partneralimentatie in die gevallen waarin in het echtscheidingsconvenant of de beschikking partneralimentatie wordt toegekend.
Dit heeft niet geleid tot aanpassing van het onderhavige besluit. De aanbevelingen van de commissie-Van der Meer strekken tot verhoging van de vergoedingen voor mediation in (echt)scheidingzaken, hetgeen in artikel 8 Btm is verwerkt. De aanbevelingen strekken echter niet tot de toekenning van een toeslag in mediationzaken voor werkzaamheden in het kader van partneralimentatie.
Op grond van de Beleidsregel aanvullende vergoedingen in scheidingsprocedures werden vanaf 1 juli 2021 zowel in mediationzaken als in (echt)scheidingsprocedures toeslagen toegekend voor het opstellen van een ouderschapsplan. Deze toeslag, die al voor inwerkingtreding van het onderhavige besluit in mediationzaken werd toekend, is gecontinueerd met de toeslag in mediationzaken waarbij een of meer minderjarige kinderen zijn betrokken (artikel 8, tweede lid, Btm). Genoemde beleidsregel voorzag echter niet in een toeslag voor werkzaamheden in het kader van (toegekende) partneralimentatie in mediationzaken die op gelijke wijze in het onderhavige besluit zou moeten worden gecontinueerd. Daarbij komt dat de commissie-Van der Meer die toeslag in (echt)scheidingsprocedures heeft gekoppeld aan de toekenning van partneralimentatie in rechte (zie artikel 8, onder b, Bvr), hetgeen in mediationzaken niet aan de orde is, aangezien mediation buiten de rechter om plaatsvindt.
In het kader van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand wordt momenteel nader onderzocht welke vergoedingen voor verschillende vormen van mediation in (echt)scheidingszaken passen en rechtvaardig zijn, waarbij ook rekening wordt gehouden met extra werkzaamheden zoals complexe partneralimentatieberekeningen.
De NOvA heeft geconstateerd dat geen toeslag wordt toegekend voor een tweede mediation in geschillen waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, bijvoorbeeld indien het gerechtshof in hoger beroep de betrokken partijen naar een andere mediator verwijst. Zij wijst er op dat bij hernieuwde strijd na eerdere mediation bijna nooit weer mediation volgt, maar als die er wel komt, de mediator extra veel werk heeft als er minderjarige kinderen betrokken zijn. De NOvA meent dat het niet redelijk is om dan geen nieuwe toevoeging of een toeslag toe te kennen.
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het onderhavige besluit. Voor rechtsbijstand in het kader van het hoger beroep wordt een (rechtsbijstand)toevoeging (13 punten) verleend. Het hoger beroep in (echt)scheidingszaken betreft veelal bepaalde (deel)aspecten van de scheiding. Indien het daarbij gaat om minderjarige kinderen wordt, zoals hiervoor aangegeven, geen toeslag voor extra rechtsbijstand wegens de aanwezigheid van een of meer minderjarige kinderen toegekend. Die werkzaamheden worden geacht tot dat forfait van 13 punten te behoren. Ingeval van terugverwijzing naar een (nieuwe) mediator wordt in de regel een nieuwe (mediation)toevoeging verleend. De forfaitaire vergoeding daarvoor bedraagt 5 punten per rechtzoekende in de zin van de Wrb, dus 10 punten indien beide partijen rechtzoekende in de zin van de Wrb zijn. Naar analogie met de rechtsbijstandtoevoeging voor hoger beroep worden alle werkzaamheden van de mediator geacht tot het forfait van de mediationtoevoeging te behoren.
De NOvA heeft geconstateerd dat in mediationzaken inzake geschillen over de beëindiging van samenwoning geen toeslag wordt toegekend voor de «afhechting» daarvan bij gerechtelijke beschikking, indien dat niet wettelijk is verplicht. Zij geeft aan dat een rechterlijke beschikking een executoriale titel oplevert, en dat de wens om een rechterlijke beschikking veelal is ingegeven door vrees voor gebrekkige nakoming door de alimentatieplichtige. Bij eventuele geschillen over de nakoming moet alsnog in een procedure op tegenspraak en op toevoegbasis een executoriale titel moeten worden verkregen. Dit zou een groter beslag leggen op de voor gesubsidieerde rechtsbijstand beschikbare middelen dan de toekenning van afhechtingstoeslagen in mediationzaken waarin dat niet wettelijk is voorgeschreven. De NOvA heeft aanbevolen een afhechtingstoeslag in alle mediationzaken toe te kennen, ook indien dat niet wettelijk is voorgeschreven.
De huidige afhechtingstoeslag is bedoeld voor gevallen waarin mediation heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst en finale beslechting van het geschil ingevolge de wet slechts mogelijk is na opname daarvan in een rechterlijke uitspraak. Bij geschillen inzake beëindiging van samenwoning is die wettelijke verplichting op grond van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering niet aanwezig. De commissie-Van der Meer heeft geen aanbevelingen gedaan die ertoe strekken dat het vereiste van een wettelijk voorschrift (in artikel 8, vierde lid, Btv) bij de toekenning van een afhechtingstoeslag zou moeten worden verlaten. De uitwerking van het voorstel van de NOvA vergt nader onderzoek naar onder meer hoe vaak na een geslaagde mediation alsnog geschillen ontstaan over de nakoming van de eerder gemaakte afspraken en hoe vaak die niet anders dan met een gerechtelijke procedure – bijvoorbeeld nieuwe mediation – kunnen worden opgelost. Dergelijke gegevens ontbreken vooralsnog. Mede gezien het krappe tijdpad dat voor de uitvoering van de motie-Van Nispen/Azarkan is gegeven, betrek ik het voorstel van de NOvA bij de verdere ontwikkeling van de rechtshulppakketten in het kader de stelselvernieuwing rechtsbijstand.
De VSAN heeft aangegeven de verlaging van de drempel voor aanvullende vergoedingen in bewerkelijke civiele en bestuursrechtelijke procedures en advieszaken van drie- naar tweemaal het aantal forfaitair toegekende uren terecht te vinden. Zij betreurt dat er nog steeds een aanzienlijke drempel is, aangezien de commissie-Van der Meer een meer glijdende schaal voor ogen stond. De VSAN vraagt waarom een drempel van tweemaal het aantal uren wordt gehanteerd, ook indien aangetoond kan worden dat er meer uren worden besteed dan forfaitair aan een zaak is toegekend. Volgens haar had het opzetten van een fijnmaziger systeem meer voor de hand gelegen.
Zoals hiervoor in paragraaf 2.7 is toegelicht, is de ontwikkeling en implementatie van een meer glijdende schaal voor de aanvullende vergoeding van extra uren met oplopende percentages van procentuele vergoeding van het forfait, zoals de commissie-Van der Meer voor ogen had, zeker binnen het in de motie-Van Nispen/Azarkan gegeven tijdsbestek, uitvoeringstechnisch niet haalbaar gebleken. Om het gat tussen het forfait en de extra-urengrens toch te dichten is er daarom voor gekozen om die grens te verlagen van driemaal tot tweemaal het forfait, en de toeslagen die in de aanbeveling van de commissie-Van der Meer een rol spelen bij de procentuele aanvullende vergoeding, met een halve punt te verhogen. Ik acht dit een redelijk alternatief. Zoals eveneens in paragraaf 2.7 is aangegeven, gaat het hierbij om een tijdelijke oplossing die in het kader van de stelselherziening opnieuw zal worden bezien.
De VSAN heeft geconstateerd dat de drempel voor een hogere vergoeding in advieszaken is verhoogd van 6 naar 7 uur. Zij betreurt deze drempelverhoging, maar kan zich wel verenigen met het feit dat, als de hogere drempel eenmaal is genomen, 10 in plaats van 8 punten aan de advieszaak worden toegekend.
De drempelverhoging en puntentoekenning in advieszaken volgt uit het overnemen van aanbeveling 3 van de commissie-Van der Meer, die meende dat daarmee een evenwichtiger situatie ontstaat dan voorheen het geval was, en dat daarmee meer recht wordt gedaan aan het uitgangspunt dat daadwerkelijk verricht werk ook wordt vergoed. Dit wordt onderschreven.
De NOVA heeft aangegeven dat de reiskosten nog niet in lijn zijn gebracht met de reële, daadwerkelijke kosten, aangezien de kilometervergoeding (van € 0,09) onder de daadwekelijke kosten liggen. Zij adviseert aansluiting bij de maximale belastingvrije kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer. Ook de VSAN bepleit verhoging naar de fiscaal gebruikelijke € 0,19 per kilometer.
De reactie van de NOvA en VSAN hebben niet geleid tot aanpassing van de kilometervergoeding. Rechtsbijstandverleners en mediators kunnen ingevolge in aanmerking komen voor reiskostenvergoeding «overeenkomstig de vergoeding van reiskosten in het binnenland voor het gebruik van eigen vervoer indien het reizen met openbaar vervoer praktisch is in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.»44 Die vergoeding bedraagt € 0,09 per kilometer. Hiermee is aangesloten bij de CAO Rijk 2021. Anders dan de reistijd vielen deze binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand gemaakte reiskosten buiten het bereik van de opdracht aan de commissie-Van der Meer.45 Het eindrapport van de commissie-Van der Meer bevat dan ook geen aanbeveling om dit bedrag te wijzigen.
Op grond van artikel 49 Wrb is een ontwerp van het onderhavige besluit bekendgemaakt in de Staatscourant46 en op 13 december 2021 toegezonden aan beide Kamers der Staten-Generaal.47 De vaste kamercommissie voor Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer heeft naar aanleiding hiervan besloten tot een schriftelijk overleg48 dat is betrokken bij het commissiedebat van 20 april 2022 over rechtsbijstand.49
Dit onderdeel strekt tot aanpassing van het procedurebegrip in het Bvr, zodat voor rechtsbijstand in procedures bij een Europese klachtinstantie voortaan niet alleen een adviestoevoeging maar ook een proceduretoevoeging kan worden verleend. Hiermee wordt aanbeveling 5 van de commissie-van der Meer uitgevoerd. Bij de invulling van de term «Europese klachtinstantie» als een bij verdrag met rechtspraak belast internationaal college of een daarmee vergelijkbaar internationaal college is aangesloten bij het huidige artikel 12, tweede lid, onder f, Wrb.
Artikel 5a heeft betrekking op de vergoedingen voor rechtsbijstandverlening in bepaalde onderdelen van de asielprocedure ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De punten die worden toegekend voor rechtsbijstandverlening in deze onderdelen van de asielprocedure zijn voortaan opgenomen in de nieuwe bijlage bij het Bvr. In verband hiermee zijn het eerste en vierde tot en met zevende lid van het voormalige artikel 5a vervallen.
Art. 5a |
Omschrijving |
Rij |
Code |
oud |
nieuw |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Artikel 5a, eerste lid, onder a |
Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.113, derde lid, of artikel 3.123f, derde lid, Vb 2000 bedoelde ter kennis brengen van een afschrift van het verslag nader gehoor |
A58 |
V061 |
4 |
7 |
|
Artikel 5a, eerste lid, onder a en b |
Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.114, eerste lid, of artikel 3.123g, eerste lid, Vb 2000 bedoelde uitreiken of toezenden van het schriftelijk voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag |
A59 |
V062 |
8 |
8 |
|
Artikel 5a, eerste lid, onder a, b en c |
Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met de in artikel 3.114, zesde lid, artikel 3.109ca, elfde lid, of artikel 3.123g, zesde lid, Vb 2000 bedoelde bekendmaking van de beschikking op de asielaanvraag |
A60 |
V063 |
12 |
10 |
|
Artikel 5a, vierde lid |
Procedure in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die wordt beëindigd door de aanvraag niet in behandeling te nemen als bedoeld in artikel 30 Vw 2000, dan wel de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onderdelen a, b, c of e, Vw 2000, of met toepassing van de in artikel 3.109ca Vb 2000 neergelegde procedure kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000, dan wel gelet op het bepaalde in Protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie bij het Verdrag betreffende de Europese Unie niet-ontvankelijk, te verklaren. |
A61 |
V064 |
4 |
6 |
|
Artikel 5a, vijfde lid |
Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, waarbij de aanvraag wordt ingewilligd |
A65 |
V073 |
7 |
11 |
|
Artikel 5a, vijfde lid |
Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, die wordt beëindigd door een afwijzende beslissing of door een beslissing op grond van artikel 30, artikel 30a, eerste lid, of artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000 |
A66 |
V074 |
2 |
5 |
|
Artikel 5a, zesde lid |
Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep, indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep |
A67 |
V075 |
8 |
10 |
|
Artikel 5a, zesde lid |
Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep, indien de uitspraak strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep |
A68 |
V076 |
2 |
5 |
|
Artikel 5a, zevende lid |
Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep, indien: a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt vernietigd; b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd; c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd |
A69 |
V077 |
5 |
6 |
|
Artikel 5a, zevende lid |
Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep, indien: a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt bevestigd; b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd; c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd |
A70 |
V078 |
2 |
4 |
In rij A61 van de nieuwe bijlage (die correspondeert met het voormalige artikel 5a, vierde lid, Bvr en zaakcode V064) zijn verwerkt de gevolgen van de wijzigingen die met ingang van 25 juni 2021 tot stand zijn gebracht ingevolge het besluit van 28 mei 2021 Stb. 2021, 250.50 Deze wijzigingen zijn in paragraaf 2.3.5 van het algemene deel van deze toelichting al nader toegelicht. In de nieuwe bijlage zijn ook verwerkt de wijzigingen van het voormalige artikel 5a, eerste, vierde en vijfde lid, Bvr, die zijn aangebracht bij besluit van 15 december 2021, Stb. 2021, 639,51 dat op 1 januari 2022 in werking is getreden.
Ter uitvoering van de aanbevelingen 14, 15, 16 en 18 van de commissie-Van der Meer is ten opzichte van het voormalige artikel 5a een bestaande toeslag aangepast (het voormalige artikel 5a, tweede lid) en is een drietal nieuwe toeslagen geïntroduceerd. In verband met de leesbaarheid is artikel 5a opnieuw vastgesteld.
Het nieuwe eerste lid regelt de verlaging van de vergoeding (met twee punten) in de gevallen waarin rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk is verleend in de vorm van rechtshulp door een ander dan de toegevoegde rechtsbijstandverlener. Het eerste lid komt inhoudelijk overeen met het derde lid van het voormalige artikel 5a. De verwijzing naar het voormalige en thans vervallen eerste lid is vervangen door een verwijzing naar de desbetreffende rijen (A58, A59 en A60) in de nieuwe bijlage.
De behandeling van de meeste asielaanvragen vangt aan in de zogenoemde algemene asielprocedure. Indien niet binnen zes dagen (of negen dagen in meer bewerkelijke zaken) een zorgvuldige beslissing op de asielaanvraag kan worden genomen, wordt de zaak verder behandeld in de verlengde asielprocedure, waarin voor een aantal proceshandelingen langere termijnen gelden. Aanbeveling 15 van de commissie-Van der Meer strekt er toe om de standaard toeslag voor verwijzing naar de verlengde asielprocedure te vervangen door een toeslag voor aantoonbare extra werkzaamheden in de vorm van een extra gehoor na doorverwijzing naar de verlengde asielprocedure. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 2.3.2 van het algemene deel van deze toelichting.
Ter uitvoering van deze aanbeveling is de standaard toeslag in artikel 5a, tweede lid, vervangen door een toeslag die afhankelijk is van in de verlengde asielprocedure door de rechtsbijstandverlener verrichte aanvullende werkzaamheden. De aanvullende werkzaamheden in de verlengde asielprocedure die tot een toeslag leiden, zijn in het nieuwe tweede lid limitatief opgesomd. Het gaat hierbij allereerst om reacties op bevindingen naar aanleiding van aanvullend medisch onderzoek52 dat op verzoek van de IND tijdens de verlengde asielprocedure wordt verricht door bijvoorbeeld het Bureau Medisch Advisering, het Nederlands Forensisch Instituut of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, en op reacties op onderzoeken die door de Minister van Buitenlandse Zaken in het land van herkomst van de betrokken asielzoeker worden ingesteld en die resulteren in een individueel ambtsbericht. Het gaat hierbij om onderzoeken die door de langere looptijd niet meer binnen de beperkte termijnen van de algemene asielprocedure kunnen worden afgerond en die ertoe leiden dat de behandeling van de asielaanvraag in de verlengde asielprocedure wordt voortgezet. Daarnaast gaat het om de verleende rechtsbijstand in het kader van een aanvullend nader gehoor van de vreemdeling in situaties waarin hij, na eerder aan een nader gehoor als bedoeld in artikel 3.113 Vb 2000 te zijn onderworpen, in de verlengde asielprocedure opnieuw moet worden gehoord om tot een zorgvuldige beslissing op diens asielverzoek te kunnen komen. Tenslotte gaat het om de reactie op een aanvullend voornemen van de Minister van Justitie en Veiligheid om de asielaanvraag niet in te willigen, nadat de vreemdeling en diens rechtsbijstandverlener al eerder met een dergelijk voornemen waren geconfronteerd.
De toeslag van 2,5 punten wordt éénmaal toegekend. In zaken waarin in de verlengde asielprocedure zowel op verzoek van de Minister van Justitie en Veiligheid een aanvullend medisch onderzoek wordt verricht en/of een individueel ambtsbericht door de Minister van Buitenlandse Zaken wordt uitgebracht, én de vreemdeling wordt onderworpen aan een aanvullend nader gehoor, wordt éénmalig een toeslag van 2,5 punten toegekend. Bij de hoogte van die toeslag is aangesloten bij de vroegere, algemene toeslag van twee punten bij doorverwijzing naar de verlengde asielprocedure. Die toeslag is ter uitvoering van de aanbeveling van de commissie-Van der Meer inzake de toeslag voor extra uren verhoogd tot twee en een halve punt. Dit is toegelicht in paragraaf 2.7 van het algemene deel van deze toelichting.
Met het nieuwe derde lid wordt uitvoering gegeven aan aanbeveling 14 van de commissie-Van der Meer om voor (het bijwonen van) aanvullende gehoren in de aanvraagfase van een samenhangende zaak in de asielprocedure een toeslag te introduceren. De commissie heeft vastgesteld dat de toepassing van de samenhangregeling in asielzaken voorheen niet altijd rechtvaardig uitpakte omdat er door de rechtsbijstandverlener, ondanks de gelijksoortigheid van het feitencomplex, vaak aanvullende werkzaamheden moeten worden verricht als andere gezinsleden in de asielprocedure worden gehoord.53 Het gaat hierbij om de voorbereiding, de nabespreking en het indienen van eventuele correcties en aanvullingen op het verslag van zo’n gehoor. Zoals toegelicht in paragraaf 2.3.1 van het algemene deel van deze toelichting, wordt daarom een toeslag van 2,5 punten toegekend in die gevallen waarin een of meer gezinsleden aan wie geen toevoeging voor de asielprocedure is verleend, in die procedure worden onderworpen aan een nader verhoor.
Asielzoekers mogen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening hangende (hoger) beroep in de regel in Nederland afwachten. In die periode hebben zij rechtmatig verblijf in Nederland.54 Toewijzing van een voorlopige voorziening kan in het algemeen niet leiden tot een betere rechtspositie van de betrokken asielzoeker. Het rechtsbelang bij het verzoek om een voorlopige verschilt hierdoor in de regel niet van dat bij het ingestelde (hoger) beroep. In bijzondere gevallen mag de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening echter niet in Nederland worden afgewacht.55 In die gevallen wordt het verzoek om een voorlopige voorziening vaker afzonderlijk van de hoofdzaak behandeld. Zoals toegelicht in paragraaf 2.3.3 levert rechtsbijstandverlening in het kader van een voorlopige voorziening niet of nauwelijks extra werkzaamheden voor de betrokken rechtsbijstandverlener oplevert, indien die voorlopige voorziening samen, gevoegd of nagenoeg gelijktijdig met het beroep in de hoofdzaak ter zitting wordt behandeld. Aanbeveling 16 van de commissie strekt ertoe de toevoeging in asielzaken voor een voorlopige voorziening af te schaffen en te vervangen door een toeslag, die wordt toegekend als de voorlopige voorziening apart van het beroep of het hoger beroep wordt behandeld.
Ter uitvoering van deze aanbeveling is in de omschrijving van de desbetreffende rijen in de bijlage (rijen A56, A57, A67, A68, A69 en A70, corresponderend met de zaakcodes V042, V043, V075, V076, V077, V078) aangegeven dat de vergoeding voor rechtsbijstandverlening in het kader van (hoger) beroep in asielzaken mede omvat de vergoeding voor rechtsbijstandverlening in het kader van de voorlopige voorziening. Dit betekent dat voortaan geen afzonderlijke toevoegingen worden verleend voor een voorlopige voorziening hangende de behandeling van het (hoger) beroep. Met het oog op rechtsbijstandverlening in zaken waarin het verzoek om die voorlopige voorziening niet gelijktijdig met het (hoger) beroep ter zitting wordt behandeld voorziet het vierde lid in een toeslag van vier punten. In die gevallen waarin wel een afzonderlijke beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gegeven, maar dat verzoek niet afzonderlijk ter zitting is behandeld, wordt geen toeslag toegekend. Voor de hoogte van deze toeslag is aangesloten bij de voorheen geldende praktijk in samenhangende zaken. Voor rechtsbijstandverlening voor een voorlopige voorziening in het lader van een asielprocedure werd in de regel acht punten toegekend, die vanwege de samenhang met de hoofdzaak ingevolge artikel 11 met 50% werd gereduceerd tot vier punten.
Met het nieuwe vijfde lid is uitvoering gegeven aan aanbeveling 18 van de commissie-Van der Meer. Die aanbeveling strekt ertoe een toeslag toe te kennen in het geval de vreemdeling aanvullend wordt gehoord en mogelijk een nieuwe zienswijze wordt uitgebracht bij «herleving» van de aanvraagprocedure bij een gegrond verklaring van het (hoger) beroep. Zoals toegelicht in paragraaf 2.3.4 van het algemene deel van deze toelichting kan het hier bij gaan om werkzaamheden die qua tijdbesteding niet meer vallen binnen het forfait dat reeds is uitbetaald. Het gaat hierbij om de voorbereiding, nabespreking, eventuele correcties en aanvullingen van het aanvullende nader gehoor en een nieuwe zienswijze. De commissie-Van der Meer oordeelde dat in dat geval een toeslag gerechtvaardigd is.
Ter uitvoering van aanbeveling 18 van de commissie-Van der Meer strekt het nieuwe vijfde lid er toe dat de rechtsbijstandverlener in aanmerking komt voor een toeslag (op het forfait van (PM)) indien hij na gegrondverklaring van het beroep of het hoger beroep in een asielzaak aanvullende rechtsbijstand verleent in het kader van een aanvullend nader gehoor van de betrokken vreemdeling of in het kader van een nieuw voornemen om de asielaanvraag van die vreemdeling niet in te willigen. Het gaat hierbij om de voorbereiding, de nabespreking, en de eventuele indiening van correcties en aanvullingen op het aanvullende gehoor, en om rechtsbijstand bij het indienen van een zienswijze op het nieuwe voornemen.
Voor de hoogte van de toeslag (twee en een halve punt) is aangesloten bij de toeslag die wordt toegekend bij de toeslag die wordt toegekend indien een asielzaak van de algemene asielprocedure wordt doorverwezen naar de verlengde asielprocedure. De toeslag van 2,5 punten wordt éénmaal toegekend. In zaken waarin na gegrondverklaring van het beroep of het hoger beroep de vreemdeling opnieuw wordt onderworpen aan een gehoor, én een nieuw voornemen wordt uitgebracht om diens asielaanvraag niet in te willigen, wordt één toeslag van 2,5 punten toegekend.
Het nieuwe zesde lid regelt de toeslag voor extra uren. Het zesde lid komt inhoudelijk overeen met achtste lid van het voormalige artikel 5a. Door de modulaire opbouw van de vergoedingen voor de AA/VA-procedure is het lastig te bepalen welke urengrens van toepassing is, mocht er sprake zijn van feitelijke en/of juridische complexiteit. Om die reden was er bij implementatie van artikel 5a Bvr gekozen om een vaste grens van 24 uren te stellen, gelijk de grens voor advieszaken, met dien verstande dat het aantal feitelijk aan de rechtsbijstandverlening in asielzaken bestede uren waarboven de rechtsbijstandsverlener in aanmerking kan komen voor een toeslag voor extra uren is verlaagd van 24 naar 20. Dit is toegelicht in paragraaf 2.7 van het algemene deel van deze toelichting.
Het voormalige artikel 5b regelde de vergoedingen voor rechtsbijstandverlening in bezwaar- (eerste lid), beroeps- (tweede lid) en hogerberoepsprocedures (derde en vierde lid) tegen de afwijzing van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De puntenaantallen die voor die rechtsbijstandsverlening worden toegekend, worden voortaan geregeld in de desbetreffende rijen (A75, A76, A77, A78, A79 en A80) van de bijlage. Daarmee kan de puntentoekenning in artikel 5b komen te vervallen. Hetgeen hiervoor in paragraaf 2.3.6 van het algemene deel van deze toelichting is toegelicht over eventuele herstelbetalingen na gegrondverklaring van het (hoger) beroep is eveneens van toepassing op deze zaken.
Art. 5b |
Omschrijving |
Rij |
Code |
oud |
Nieuw |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Artikel 5b, eerste lid, hoofdzin |
Bezwaarprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de beslissing strekt tot gegrondverklaring van het bezwaar |
A75 |
V083 |
7 |
7 |
|
Artikel 5b, eerste lid, bijzin |
Bezwaarprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de beslissing strekt tot buitenbehandelingstelling dan wel niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het bezwaar |
A76 |
V084 |
2 |
4 |
|
Artikel 5b, tweede lid |
Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep |
A77 |
V085 |
8 |
8 |
|
Artikel 5b, tweede lid |
Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de uitspraak strekt tot onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep. |
A78 |
V086 |
2 |
5 |
|
Artikel 5b, derde lid |
Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien: a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt vernietigd; b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en de uitspraak wordt bevestigd; c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en de uitspraak wordt vernietigd. |
A79 |
V087 |
5 |
5 |
|
Artikel 5b, vierde lid |
Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien: a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt bevestigd; b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd; c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd. |
A80 |
V088 |
2 |
2 |
Met het voormalige artikel 6 werd aan een (civiele) cassatieprocedure 15 punten toegekend. Voortaan wordt aan dergelijke procedures in de bijlage (rij A41) 24 punten toegekend. Artikel 6 kan hierdoor vervallen.
Deze onderdelen strekken tot verhoging van bestaande toeslagen met telkens een half punt. Het gaat hierbij om de zittingstoeslag in civiele en bestuursrechtelijke zaken (artikel 7) en strafzaken (artikel 18), om de toeslag voor rechtsbijstand in strafzaken waarin in eerste aanleg of in hoger beroep is geoordeeld over de gevangenhouding of gevangenneming of over de verlenging van de gevangenenhouding (artikel 16), de toeslag voor rechtsbijstandsverlening in het kader van onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris of een daarmee gelijk gesteld onderzoek bij het verhoor van een getuige of verdachte, en voor rechtsbijstand bij een descente (artikel 17). Deze verhogingen en de verhoging van de toeslag, bedoeld in artikel 5a, tweede lid, zijn toegelicht in paragraaf 2.7 van het algemene deel van de toelichting.
In asielzaken worden geen zittingstoeslagen op grond van artikel 7, tweede lid, Bvr toegekend voor rechtsbijstand bij zittingen van de IND. Het voormalige artikel 5a Bvr voorzag voorheen in een bijzondere en uitputtende regeling, in afwijking van artikel 5 Bvr, van de vergoeding voor de door de rechtsbijstandverlener in het kader van de daar genoemde asielprocedures te verrichten werkzaamheden.56 Hetzelfde geldt voor de vergoedingen voor rechtsbijstand in de procedures op het gebied van het reguliere vreemdelingenrecht die voorheen in artikel 5b Bvr waren geregeld. De overheveling, overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer, van de puntentoekenning in deze vreemdelingenrechtelijke zaken van het lichaam naar de bijlage van het besluit, zou aanleiding kunnen vormen voor het misverstand dat op grond van artikel 7 in vreemdelingenrechtelijke zaken voortaan, anders dan voorheen, ook toeslagen voor zittingen bij de IND worden toegekend. Een dergelijk effect is echter niet beoogd. Daarom zijn de vergoedingen in de desbetreffende rijen uitdrukkelijk uitgezonderd van de zittingstoeslag van artikel 7. Het gaat hierbij om de rijen A58, A59, A60, A61, A62, A65 en A66 van de bijlage. In vreemdelingenrechtelijke zaken kunnen voortaan wel, zoals voorheen, toeslagen worden toegekend voor extra zittingen bij de rechter en in vreemdelingenrechtelijke bezwaarschriftenprocedures.
Het voormalige artikel 8 bepaalde dat het aantal punten in een echtscheidingsprocedure met drie wordt verlaagd, indien in die procedure geen tegenspraak is gevoerd. Die bepaling is vervallen ter uitvoering van aanbeveling 7 van de commissie-van der Meer om het onderscheid in puntenaantallen tussen echtscheidingszaken met en zonder tegenspraak op te heffen.
Ter uitvoering van aanbeveling 8 van de commissie-Van der Meer om in echtscheidingsprocedures toeslagen van vier punten toe te kennen voor een op tegenspraak verkregen voorlopige voorziening, voor een (bij rechterlijke uitspraak) toegekende partneralimentatie en bij de aanwezigheid van minderjarige kinderen waarvoor financiële bijdragen, gezag en/of omgang geregeld dienen te worden, is artikel 8 opnieuw vastgesteld. De toeslagen van ieder vier punten worden toegekend per procedure, ongeacht of één of beide partners rechtzoekende in de zin van de Wrb zijn. Indien in de desbetreffende procedure twee rechtsbijstandverleners betrokken zijn, kan ieder van hen in aanmerking komen voor een toeslag van vier punten. Bij een gemeenschappelijk verzoek waarin twee rechtzoekenden in de zin van de Wrb worden bijgestaan door één rechtsbijstandverlener of diens kantoorgenoten, worden de toeslagen per procedure en niet per rechtzoekende toegekend. De werkzaamheden waarvoor de aanvullingen gelden, leiden volgens de commissie-Van der Meer tot fors meerwerk. De toeslagen worden niet betrokken bij het bepalen van de grens om in aanmerking te komen voor extra uren (zie de toelichting bij artikel 13), maar tellen wel mee in het dichten van het zogeheten «extra-urengat» (zie paragraaf 2.4.2 van de algemene toelichting).
Ieder van de drie toeslagen kan in een (scheidings)procedure éénmaal worden toegekend. Indien bijvoorbeeld meerdere voorlopige voorzieningen met betrekking tot de boedelscheiding zijn toegekend, wordt slechts éénmaal de toeslag van vier punten zoals bedoeld in onderdeel a toegekend. Hierbij is overwogen dat bij meerdere voorlopige voorzieningen eerder sprake zou kunnen zijn van feitelijke en/of juridische complexiteit, waardoor extra uren zouden kunnen worden toegekend. De toeslagen op grond van dit artikel bovenop het forfait van 13 punten voor de procedures «echtscheiding met nevenvorderingen» of «beëindiging samenwoning» in de rijen A1 en A2 van de bijlage bedragen dus maximaal 12 punten. Indien reeds een toeslag voor rechtsbijstandverlening in het kader van een gezags- of omgangsregeling of financiële bijdragen voor één of meer minderjarige kinderen is verleend (onderdeel c), wordt bijvoorbeeld niet nogmaals een toeslag voor een op tegenspraak gevoerde voorlopige voorziening over het gezag van de minderjarige verleend. Het desbetreffende meerwerk waarvoor die toeslag kan worden toegekend, is dan immers al vergoed met de toeslag bedoeld in onderdeel c.
De toeslagen op grond van artikel 8 worden alleen toegekend bij de hoofdprocedure in eerste aanleg. Indien er voor hetzelfde rechtsbelang naast de toevoeging voor echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap (rij A1 van de bijlage) of voor beëindiging van de samenwoning (rij A2) aparte toevoegingen geïndiceerd zijn, worden de toeslagen niet toegekend in het kader van die aparte toevoegingen. De werkzaamheden worden in dat geval immers al vergoed door de extra toevoeging.
De toeslagen op grond van artikel 8 worden toegekend, indien sprake is van een procedure. Dit impliceert een procedure met een einduitspraak of beslissing. Voor de duidelijkheid: hieronder wordt ook verstaan de situatie dat de procedure al aanhangig is gemaakt, de werkzaamheden ten behoeve van de toeslag ook zijn verricht (bijv. een voorlopige voorziening op tegenspraak), er een tussenuitspraak is gedaan en dat vervolgens partijen voor de einduitspraak zich verzoenen.
Zoals vermeld in het algemene deel van deze toelichting kan gelet op het bereik van de toevoegingen (artikel 32 Wrb) voor de beëindiging van de samenwoning (rij A2) niet één enkele toevoeging voor dit rechtsbelang met de nevenvorderingen worden gecreëerd. De eerste toevoeging heeft in dit geval als rechtsbelang de beëindiging van de samenwoning – met de daar bijhorende rechtsvragen over alle aspecten van die beëindiging – en wordt als zodanig gecodeerd. De toeslagen op grond van artikel 8 kunnen, voor zover van toepassing, op deze toevoeging worden gedeclareerd. Eventuele volgende toevoegingen worden met de bijpassende omschrijving voor procedurewerkzaamheden gecodeerd en separaat vergoed. De toeslagen van artikel 8 zijn op deze (vervolg)toevoeging niet van toepassing.
Ten aanzien van de toeslag bedoeld in artikel 8, onder c, geldt dat, afhankelijk van de omstandigheden, het vaststellen van een ouderschapsplan al dan niet verplicht is. Om met alle mogelijke situaties rekening te houden en de uitvoering en rechtsbijstandverleners niet te veel administratief te belasten, is in het geval van een procedure het aantonen van één of meer minderjarige kinderen voldoende om de toeslag toe te kennen.
Artikel 11 heeft betrekking op de regeling van vergoedingen van samenhangende procedures op het gebied van het civiele recht, het tuchtrecht en het bestuursrecht. De wijzigingen van artikel 11 strekken tot uitvoering van de aanbevelingen 30 en 31 van de Commissie-Van der Meer. Die aanbevelingen strekken ertoe de samenhangregeling van artikel 11 uit te breiden naar adviestoevoegingen en naar zaken waarin geen zitting heeft plaats gevonden. In de systematiek van het Bvr wordt binnen civiele, tuchtrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken onderscheid gemaakt tussen procedures en advieszaken, waarbij advieszaken zijn gedefinieerd als zaken die geen procedures zijn. Met de vervanging van de term «samenhangende procedures» door «samenhangende zaken» is de samenhangregeling zoals die voorheen alleen gold voor procedures, voortaan ook van toepassing op advieszaken en combinaties van procedures en advieszaken.
Als samenhangende advieszaken kunnen bijvoorbeeld worden aangemerkt advieszaken ten behoeve van meerdere rechtzoekenden met hetzelfde rechtsbelang. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het adviseren van meerdere bewoners van een straat in een burengeschil. In dit verband wordt er nog op gewezen dat rechtsbijstandverlening in een procedure die is beëindigd voordat (tussen)uitspraak is gedaan of een beslissing is genomen, of voordat de rechtsbijstandverlener een zitting heeft bijgewoond, ingevolge artikel 5, tweede lid, Bvr ook wordt vergoed als een advieszaak.
Artikel 12 regelt de vergoeding voor adviestoevoegingen. De wijziging van het eerste en tweede lid strekken tot uitvoering van aanbeveling 3 van de commissie-Van der Meer, zoals toegelicht in paragraaf 6.2.2 (p. 127) van haar eindrapport, om voor een adviestoevoeging vier punten toe te kennen in zaken die minder dan zeven uur vergen en tien punten indien zeven uur of meer aan de advieszaak is besteed. Het aantal punten in een zaak waarin eenvoudig rechtskundig advies wordt gegeven (derde lid), blijft ongewijzigd.
Met het nieuwe vierde lid is uitvoering gegeven aan aanbeveling 4 van de commissie-Van der Meer om het aantal punten in advieszaken te maximeren op het forfait van de bijbehorende procedure zoals die in de bijlage wordt toegekend. Hiermee wordt voorkomen dat aan de verlening van rechtsbijstand op basis van een adviestoevoeging in een bepaalde zaak meer punten kunnen worden toegekend dan voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een proceduretoevoeging in diezelfde zaak. De maximalisering ziet op de standaard puntenaantallen zoals toegekend in de bijlage bij het Bvr.
Met de zinsnede «behoudens de toepassing van artikel 13, tweede lid» is bedoeld veilig te stellen dat die maximering er niet aan in de weg staat dat aan een advieszaak die meer tijd vergt, meer punten kunnen worden toegekend indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 13, tweede lid. Kort gezegd betekent dit dat, indien de tijdsbesteding 20 uur overschrijdt, voor elk uur daarboven één punt kan worden toegekend (mits het bestuur de begroting daarvan heeft goedgekeurd).
Om mogelijke misverstanden over het vierde lid in relatie tot het gewijzigde artikel 11 (samenhangende zaken) te voorkomen wordt er op gewezen dat in artikel 11, tweede lid en derde lid wordt verwezen naar artikel 12. Hieruit volgt dat bij samenhangende zaken (advieszaken, al dan niet in combinatie met procedures) eerst het (maximale) puntenaantal voor de advieszaak overeenkomstig artikel 12 wordt bepaald, voordat de samenhangregeling van artikel 11 wordt toegepast.
De artikelen 13 en 22 hebben betrekking op de aanvullende vergoeding voor bewerkelijke procedures en advieszaken. Artikel 13 regelt de aanvullende vergoeding voor bewerkelijke civiele en bestuursrechtelijke procedures en advieszaken. Artikel 22 regelt de aanvullende vergoeding voor bewerkelijke procedures in zaken die in de bijlage zijn aangemerkt als «strafrecht verdachten» en «strafrecht niet-verdachten». Voorheen kon een rechtsbijstandverlener in aanmerking komen voor de aanvullende vergoeding indien de feitelijke tijdsbesteding («extra uren») in een procedure uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage is vastgesteld. Voortaan kan die aanvullende vergoeding in privaat-, bestuurs- en strafrechtelijke procedures zoals opgenomen in de bijlage worden toegekend indien de feitelijke tijdsbesteding tweemaal het forfaitair aantal uren (uitgedrukt in punten) overstijgt. Voor de daadwerkelijke toekenning van deze aanvullende vergoeding door de raad voor rechtsbijstand is uiteraard wel vereist dat de procedure of advieszaak door de raad voor rechtsbijstand als feitelijk of juridisch complex wordt beschouwd.
Artikel 13, tweede lid, bevat een afzonderlijke regeling voor de aanvullende vergoeding in advieszaken. Voorheen werd, indien de tijdsbesteding in een advieszaak uitgaat boven de 24 uur, voor elk uur rechtsbijstandsverlening dat daarboven uitstijgt, één punt toegekend (mits het bestuur van de raad voor rechtsbijstand de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden heeft goedgekeurd). De wijziging van artikel 13, tweede lid, strekt tot verlaging van die drempel om in advieszaken voor een aanvullende vergoeding in aanmerking te komen van 24 naar 20 uur.
Hetzelfde geldt voor de aanvullende vergoeding voor «extra uren» in bewerkelijke zaken in asielprocedures (zie het nieuwe artikel 5a, derde lid) en in bewerkelijke zaken waarin mediation wordt verleend. Aangezien (het gewijzigde) artikel 13, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in artikel 8, vijfde lid, van het Besluit toevoeging mediation van overeenkomstige toepassing is verklaard, behoeft dit laatste geen separate aanpassing van het Besluit toevoeging mediation.
Deze aanpassingen van de tijdsbestedingsgrenzen voor de aanvullende vergoeding in bewerkelijke zaken is nader toegelicht in paragraaf 2.7 van het algemene deel van deze toelichting.
In verband met het vervallen van artikel 6 (civiele cassatieprocedures) wegens puntentoekenning in de bijlage (rij A41) is de verwijzing naar het voormalige artikel 6 in het eerste lid van artikel 13 vervangen door een verwijzing naar de desbetreffende rijen. De vervanging in het derde lid van artikel 13 van «samenhangende procedures» door «samenhangende zaken» volgt uit de wijziging van de samenhangregeling in artikel 11 (onderdeel G). De vervanging van de verwijzingen naar artikel 15 in het eerste en tweede lid van artikel 22 door een verwijzing naar de desbetreffende rijen in de bijlage is een redactionele wijziging die voortvloeit uit het vervallen van artikel 15.
Voorheen regelde artikel 14a, eerste lid, de toekenning van het aantal punten voor de verlening van rechtsbijstand in – kort gezegd – vervolgberoepen in zaken betreffende vreemdelingenbewaring. Die puntentoekenning geschiedt voortaan in rij B34 (corresponderend met zaakcode Z141) van de bijlage. Het eerste lid is in verband hiermee vervallen. Het voormalige tweede lid regelde de verlaging van dat puntenaantal (met twee) voor die gevallen waarin geen zitting plaatsvindt of een zitting niet wordt bijgewoond door een raadsman. Het opnieuw vastgestelde artikel 14a komt inhoudelijk overeen met het voormalige artikel 14a, tweede lid. De verwijzingen naar het voormalige eerste lid zijn vervangen door verwijzingen daar de desbetreffende rij in de bijlage. Ook in artikel 16, derde lid, wordt voortaan naar die rij verwezen.
Het voormalige artikel 15 had betrekking op de vergoedingen in strafzaken die voor verdachten en niet-verdachten bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt. De meeste bepalingen van het voormalige artikel 15 zijn verdisconteerd in de nieuwe bijlage. Het gaat hierbij om het eerste, derde en vijfde lid (de rijen B1, B2, B3, B4 en B5 van de bijlage). Het voormalige tweede lid, dat bepaalde wat onder «andere strafzaken» in de zin van artikel 15, eerste lid, tweede volzin wordt verstaan, is verwerkt in de omschrijving van de rijen B1 en B2. Aangezien het voormalige artikel 15 betrekking had op zowel strafrechtelijke zaken verdachten (thans de rijen B6, B7, B8, B9, B10, B11, B12) als strafrechtelijke zaken niet-verdachten (thans de rijen B13 tot en met B35), zijn de rijen B1, B2, B3, B4 en B5 in de bijlage niet onder een van beide categorieën ondergebracht maar separaat onder de categorie strafrechtelijke cassatiezaken.
Ingevolge artikel 19 wordt in strafzaken een lager aantal punten toegekend indien de strafzaak vóór het onderzoek ter terechtzitting of voor de behandeling in rechte van de hoofdzaak of hoofdvordering wordt beëindigd. Het vierde lid van het voormalige artikel 15 bepaalde dat die bepaling niet van toepassing is op strafzaken als bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 15. Die bepaling is thans opgenomen als het (nieuwe) tweede lid van artikel 19.
Artikel 15 |
Omschrijving |
Rij |
Oud |
Nieuw |
---|---|---|---|---|
Artikel 15, eerste lid, tweede volzin, jo artikel 15, tweede en derde lid |
Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken, waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening |
B1 |
3 |
5 |
Artikel 15, eerste lid, tweede volzin, jo artikel 15, tweede lid |
Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening |
B2 |
6 |
9 |
Artikel 15, eerste lid, eerste volzin, jo artikel 15, derde lid |
Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend |
B3 |
5 |
5 |
Artikel 15, eerste lid, eerste volzin |
Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend |
B4 |
10 |
12 |
Artikel 15, vijfde lid |
Cassatiezaak die in eerste aanleg in het Caribisch deel van Nederland is behandeld door een enkelvoudige kamer, voor zover die zaak in Nederland in eerste aanleg door de meervoudige kamer zou zijn behandeld |
B5 |
10 |
12 |
Het voormalige artikel 21, vijfde lid, bepaalde dat het tweede, derde en vierde lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing zijn op samenhangende strafzaken die bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt, met dien verstande dat voor de berekening, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt uitgegaan van de strafzaak waaraan op grond van artikel 15 het hoogste aantal punten wordt toegekend. Artikel 15 is vervallen. De punten voor strafzaken die bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt, worden voortaan toegekend in de bijlage. De verwijzing in artikel 21, vijfde lid, naar artikel 15 is derhalve vervangen door een verwijzing naar de desbetreffende rijen B1, B2, B3, B4 en B5 in de bijlage.
Met de wijziging van artikel 24, eerste lid, wordt uitvoering gegeven aan aanbeveling 32 van de commissie-Van der Meer, voor zover die er toe strekt de vergoeding voor reistijd op 0,5 punt per volle gereisde 50 km in plaats van 60 km per bezoek te stellen, ongeacht het vervoermiddel. Het derde lid van artikel 24, dat voor gevallen waarin per vliegtuig naar en in het buitenland wordt gereisd per volle gereisde 500 kilometer een halve punt wordt toegekend, blijft ongewijzigd.
Voorheen hanteerde de Raad voor Rechtsbijstand in de praktijk een lijst met zaakcodes die fijnmaziger was dan de bijlage bij het toenmalige Bvr die een aantal rechtscategorieën op een meer geabstraheerd niveau bevatte. In de praktijk was de door de Raad gehanteerde lijst met zaakcodes echter het uitgangspunt. De voorstellen van de commissie-Van der Meer tot aanpassing van de puntenaantallen zijn gebaseerd op de tijdsbesteding zoals door rechtsbijstandverleners bij de declaratie op zaakcodeniveau opgegeven. Daarbij is in voorkomende gevallen op het fijnmaziger niveau van de zaakcodes gedifferentieerd tussen verschillende soorten werkzaamheden die in de grofmazigere indeling van de voormalige bijlage van het Bvr onder dezelfde soort werkzaamheden vallen. Overeenkomstig aanbeveling 2 van de commissie is de bijlage bij het Bvr in overeenstemming gebracht met de door de commissie voorgestelde puntentoekenningen, en is er niet voor gekozen de aldus vastgestelde puntenaantallen op zaakcodeniveau (weer) te abstraheren naar het niveau van de rechtscategorieën in de voormalige bijlage bij het Bvr.
Als gevolg hiervan is de nieuwe bijlage bij het Bvr uitgebreider dan voorheen. Ook zijn enkele bepalingen met puntentoekenningen uit het lichaam van het Bvr geschrapt, aangezien die puntentoekenning voortaan via de artikelen 5 (privaat-, tucht- en bestuursrechtelijke zaken) en 14 (strafrechtelijke zaken) Bvr in de nieuwe bijlage worden toegekend.
Zoals toegelicht in paragraaf 2.6.1 van het algemene deel van deze toelichting wordt voortaan geen onderscheid meer gemaakt tussen mediation (op basis van toevoeging) die korter dan vier uur vergt en mediation die vier uur of meer vergt. In beide gevallen worden voortaan vijf punten per rechtzoekende toegekend. In verband hiermee is ook het onderscheid in de eigen bijdrage opgeheven dat voorheen in het eerste en tweede lid van artikel 4 werd gemaakt tussen kortdurende mediationverlening (eigen bijdrage € 58) en langdurige mediationverlening (eigen bijdrage € 115). In de praktijk vergt slechts 3% van de mediationtoevoegingszaken een tijdsbesteding van minder dan vier uur. Ongeacht de duur van de mediation bedraagt de eigen bijdrage voortaan € 115 voor rechtzoekenden met een inkomen van € 20.901 respectievelijk € 29.001 of meer. De eigen bijdrage die rechtzoekenden met inkomens tot € 20.900 respectievelijk € 29.000, ongeacht de duur van de mediationverlening, zijn verschuldigd en de eigen bijdrage die rechtspersonen zijn verschuldigd, blijven ongewijzigd. Ook de overeenkomstige toepassing van artikel 6, eerste lid, onder a, b en d, en het tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand is ongewijzigd gebleven.
De wijziging van artikel 8, eerste tot en met derde lid, strekt tot uitvoering van de aanbevelingen van aanbeveling 12 van de commissie-Van der Meer om één forfait van 10 punten voor mediationzaken bij echtscheiding te creëren. De wijziging strekt er daarnaast toe om analoog aan aanbeveling 8 van de commissie-Van der Meer in mediationzaken betreffende echtscheiding of beëindiging van een geregistreerd partnerschap of samenwoning aanvullingen van vier punten toe te kennen voor de aanwezigheid van één of meer minderjarige kinderen waarvoor financiële bijdragen, gezag en/of omgang geregeld dienen te worden. Hierbij is ook betrokken aanbeveling 7 van de commissie om niet langer onderscheid te maken tussen zaken die voortkomen uit de verbreking van een huwelijkse relatie en zaken die voortkomen uit de verbreking van een niet-huwelijkse relatie.
Het onderscheid dat voorheen werd gemaakt tussen vergoedingen voor de verlening van mediation op basis van een toevoeging naar gelang die mediation gedurende kortere of langere tijd wordt verleend, is verlaten. Die vergoeding wordt voortaan, ongeacht de duur van die mediatonverlening, vastgesteld op vijf punten. Dit is reeds toegelicht in paragraaf 2.6.1 van het algemene deel van deze toelichting. Het voormalige eerste en tweede lid van artikel 8, waarin dat onderscheid naar de tijdsbesteding was geregeld, zijn daarom samengevoegd tot een nieuw eerste lid.
Aanbeveling 8 van de commissie-van der Meer strekt ertoe om in echtscheidingsprocedures aanvullingen van vier punten toe te kennen toe te kennen voor onder meer rechtsbijstand in zaken waarbij één of meer minderjarige kinderen zijn betrokken waarvoor financiële bijdragen, gezag en/of omgang moeten worden geregeld. Zoals toegelicht in paragraaf 2.6.2 van het algemene deel van deze toelichting wordt deze toeslag ook toegekend bij de betrokkenheid in mediationzaken van minderjarige kinderen waarvoor financiële bijdragen, gezag en/of omgang geregeld moeten worden. Evenals bij artikel 8 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 het geval is bij procedures, wordt deze toeslag éénmaal per mediation toegekend. Het is hierbij niet van belang of die mediation wordt verleend voor één of voor twee rechtzoekenden in de zin van de Wrb. De toeslagen voor een op tegenspraak verkregen voorlopige voorziening en een in rechte toegekende partneralimentatie zijn hier niet van toepassing, omdat het forse meerwerk door een advocaat wordt verricht. Dit valt niet onder de definitie van mediation. Het aantonen van de aanwezigheid van minderjarige kinderen is voldoende om de toeslag toe te kennen. De toeslag wordt toegekend op de eerste mediationtoevoeging die ten behoeve van de rechtzoekende(n) is verleend. Indien tijdens de behandeling van de scheiding in eerste aanleg mediation plaatsvindt, en de mediator omtrent de minderjarige kinderen heeft bemiddeld, wordt de toeslag op die toevoeging toegekend. Als partijen vervolgens hoger beroep instellen en daarbij wederom mediation wordt toegepast, dan wel mediation verzoeken om de omgangsregeling te wijzigen, is de toeslag niet meer van toepassing. Daarvoor worden immers separate toevoegingen verleend.
Het voormalige derde lid kende aan een mediationzaak waarbij ten minste zeven rechtzoekenden of anderen met een rechtsbelang in één of meer naar hun aard verknochte geschillen zijn betrokken en mediation door twee mediators wordt verleend, vier en een half punten toe voor kortdurende mediationverlening (tot vier uur) en tien punten voor langerdurende mediation (vanaf vier uur). Het uitgangspunt is dat er bij de vergoedingen voor mediation op basis van een toevoeging voortaan niet langer onderscheid wordt gemaakt tussen kortdurende en langerdurende mediation. Aan een zaak waarin aan een of meer rechtzoekenden een toevoeging ten behoeve van mediation is verleend, wordt voortaan per rechtzoekende vijf punten, met een maximum van tien punten per zaak, toegekend (zie eerste lid). Met het oog hierop is het voormalige derde lid geschrapt.
Het tijdverlet voor reizen door mediators is van een halve punt per volle 60 kilometer aangepast naar een halve punt per volle 50 kilometer. Hiermee wordt aangesloten bij de regeling van deze vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in de artikelen 24 en 25 van het Bvr, met dien verstande dat met reizen naar een zitting voor mediators geen rekening hoeft te worden gehouden.
De puntenaantallen voor verlening van rechtsbijstand in vreemdelingenrechtelijke procedures met betrekking tot een tweede of volgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden voortaan niet langer in afwijking van artikel 5 Bvr in artikel 5b Bvr geregeld, maar op grond van artikel 5 Bvr in de bijlage bij het Bvr. Artikel 5b Bvr is vervallen. In verband daarmee is de verwijzing naar het begrip «tweede of volgende aanvraag in de zin van artikel 5b van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000» in de artikelen 3.101a, eerste en tweede lid, en 3.101b, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 vervangen door verwijzing naar de rijen A75, A76, A77, A78, A79 en A80 (die corresponderen met de zaakcodes V083, V084, V085, V086, V087 en V088) van de bijlage bij het Bvr, waarin het voormalige artikel 5b Bvr is verdisconteerd. Het gaat hier om een technische wijziging waarmee geen inhoudelijke wijziging is beoogd.
Het overgangsrecht in artikel IV sluit aan bij eerder gehanteerde overgangsrecht en strekt er overeenkomstig aanbeveling 52 van de commissie-van der Meer toe dat het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit toevoeging mediation, zoals die luidden op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing blijven op toevoegingen die zijn aangevraagd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
De beoogde inwerkingtreding op 1 juli 2022 is na de parlementaire behandeling van het voorgehangen ontwerpbesluit57 niet haalbaar gebleken. Omdat verdere vertraging aanzienlijke financiële gevolgen (circa € 1 miljoen per maand) zou hebben, treedt dit besluit in werking op 1 september 2022. De inwerkingtreding valt hierdoor niet op een vast verandermoment in het systeem van vaste verandermomenten voor wet- en regelgeving.58 Die afwijking is in dit geval gerechtvaardigd, aangezien daarmee aanzienlijke negatieve financiële gevolgen voor de overheid worden voorkomen. Ook bedraagt de invoeringstermijn minder dan twee maanden. Die afwijking is gerechtvaardigd doordat de betrokken partijen – de advocatuur, mediators en de raad voor rechtsbijstand – vanaf den beginne nauw betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling van dit besluit. Een aanzienlijk aantal van de in dit besluit opgenomen wijzigingen is al per 1 januari 2022 ingevoerd met een anticiperende beleidsregeling.59 Een ontwerp van dit besluit is in december 2021 gepubliceerd en heeft nadien geen grote wijzigingen ondergaan. De betrokken partijen hebben zich in die periode voldoende op het onderhavige besluit kunnen voorbereiden.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Commissie onderzoek oorzaken kostenstijgingen stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand en vernieuwing van het stelsel (bijlage bij Kamerstukken II 2015/16, 31 753, nr. 110).
Andere tijden; eindrapport aan van de Commissie evaluatie puntentoekenning gefinancierde rechtsbijstand (bijlage bij Kamerstukken II 2017/18, 31 753, nr. 142).
Ingevolge dat beleid worden afzonderlijke toevoegingen verleend aan meerderjarige kinderen en in gevallen waarin binnen dat gezinsverband sprake is van afzonderlijke asielmotieven.
In voorkomende gevallen zijn er meer mogelijkheden tot verlengen van de termijnen in de algemene asielprocedure. Zie artikel 3.115, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000.
In uitzonderingsgevallen mag de vreemdeling de behandeling van noch het beroep, noch het verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland afwachten. Dit is bijvoorbeeld mogelijk indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag indient waaraan geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd (art. 7.3, tweede lid, Vb 2000). Veelal gaat het hierbij om een opvolgende aanvraag die kort voor een op handen zijnde uitzetting wordt ingediend met vooral als doel om die uitzetting tegen te gaan. In een dergelijke situatie wordt het verzoek om een voorlopige voorziening wel apart behandeld.
Met de ontbinding van een huwelijk is in dit besluit gelijk gesteld de ontbinding van een geregistreerd partnerschap.
In ongeveer drie procent van alle gesubsidieerde mediationzaken leidt uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer tot verhoging van de eigen bijdrage door rechtzoekenden van € 58 tot € 115.
Tijdelijke beleidsregel aanpassing vergoedingen rechtsbijstandverleners en mediators (Besluit van 17 december 2021, Stcrt. 2021, 50442, van 24 december 2021.
Beleidsregel van de raad voor rechtsbijstand over verstrekking van een tijdelijke aanvullende vergoeding voor verleende rechtsbijstand en verrichte mediation in de jaren 2020 en 2021, Stcrt. 2019, 71110, van 23 december 2019.
Zie de Beleidsregel van de raad voor rechtsbijstand over verstrekking van een tijdelijke aanvullende vergoeding voor verleende rechtsbijstand en verrichte mediation in de jaren 2020 en 2021, Stcrt. 2019, 71110, van 23 december 2019.
Zie de brief van de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming van 15 november 2019, Kamerstukken II 2019/20, 31 753, nr. 182.
Besluit van 29 januari 2015, houdende wijziging van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit toevoeging mediation in verband met het treffen van enige maatregelen inzake de gesubsidieerde rechtsbijstand, Stb. 2015, 35.
Zie de Instellingsregeling Commissie evaluatie puntentoekenning gesubsidieerde rechtsbijstand, Stcrt. 2016, 48283. De opdracht was onder meer te onderzoeken hoe de vergoedingensystematiek voor asielzaken vereenvoudigd kan worden.
Besluit van 15 december 2021 tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria in verband met de invoering van bijzondere procedurele bepalingen in het Vreemdelingenbesluit 2000, Stb. 2021, 639.
Besluit van 17 februari 2016 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, houdende invoering van bijzondere procedurele bepalingen die kunnen worden toegepast in situaties waarin sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen en enkele andere wijzigingen, Stb. 2016, 87.
Zie het nader rapport op https://www.raadvanstate.nl/adviezen/@116874/w16-18-0155-ii/#highlight=W16.18.0155%2fII
Besluit van 28 mei 2021 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met het regelen van de aanmeldfase, het vervallen van het eerste gehoor in de algemene asielprocedure en het doorvoeren van enkele technische aanpassingen, Stb. 2021, 250.
Besluit van 18 december 2013, houdende aanpassing van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met de wijziging van de vergoeding van rechtsbijstandverleners in geval van tweede of volgende aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning van vreemdelingen (Besluit aanpassing vergoeding tweede of volgende aanvragen vreemdelingen), Stb. 2013, 585.
Overigens geldt voor de beëindiging van de samenwoning, zoals in dit besluit nader is toegelicht, een afwijkend regime vanwege het bereik van de toevoeging. In hoger beroep worden per deelaspect afzonderlijke toevoegingen verleend met bijbehorende punten.
Besluit van 28 mei 2021 Stb. 2021, 250 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met het regelen van de aanmeldfase, het vervallen van het eerste gehoor in de algemene asielprocedure en het doorvoeren van enkele technische aanpassingen.
Besluit van 15 december 2021, Stb. 2021, 639, tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria in verband met de invoering van bijzondere procedurele bepalingen in het Vreemdelingenbesluit 2000 onder andere voor situaties waarin sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen.
Het gaat hierbij om medisch onderzoek in aanvulling op het medische onderzoek, bedoeld in artikel 3.109, vijfde lid, Vb 2000.
Artikel 7.3, eerste lid, Vb 2000 in samenhang met ABRvS 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442.
Tijdelijke beleidsregel aanpassing vergoedingen rechtsbijstandverleners en mediators van 17 december 2021, Stcrt. 2021, 50442, verlengd bij besluit van 23 juni 2022, Stcrt. 2022, 17230, van 30 juni 2022.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2022-295.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.