Voorpublicatie tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, het Besluit toevoeging mediation en het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met aanpassing van de vergoedingen van rechtsbijstandverleners en mediators, Ministerie van Justitie en Veiligheid

Ingevolge artikel 49 van de Wet op de rechtsbijstand wordt onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit toevoeging mediation bekendgemaakt. Een ieder wordt de gelegenheid geboden om binnen vier weken na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het ontwerp wordt geplaatst wensen en bezwaren ter kennis te brengen van de Minister voor Rechtsbescherming.

Ministerie van Justitie en Veiligheid

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Postbus 20301

2500 EH Den Haag

Besluit van

tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, het Besluit toevoeging mediation en het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met aanpassing van de vergoedingen van rechtsbijstandverleners en mediators

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van […], directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. […];

Gelet op de artikelen 37, vijfde lid, van de Wet op de rechtsbijstand en 37, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van […], nr. […]);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van […], nr. […], Directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 1, wordt na “- de bestuursrechter,” ingevoegd

  • “ – een bij verdrag met rechtspraak belast internationaal college of een daarmee vergelijkbaar internationaal college,”.

B

Artikel 5a komt te luiden:

Artikel 5a

  • 1. De vergoeding, bedoeld in de rijen A58, A59 en A60 van de bijlage wordt telkens met twee punten verlaagd, indien de in die rijen bedoelde rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk is verleend in de vorm van rechtshulp door een ander dan de toegevoegde rechtsbijstandverlener.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in de rijen A58, A59 en A60 van de bijlage wordt eenmaal met twee en een halve punt verhoogd, indien na het verstrijken van de termijnen, bedoeld in artikel 3.110 en 3.115 van het Vreemdelingenbesluit 2000:

    • a. de vreemdeling wordt onderworpen aan een aanvullend nader gehoor;

    • b. na een eerder voornemen een nieuw voornemen wordt uitgebracht om de asielaanvraag af te wijzen, niet in behandeling te nemen, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel buiten behandeling te stellen;

    • c. op verzoek van Onze Minister van Justitie en Veiligheid aanvullend medisch onderzoek wordt verricht of een individueel ambtsbericht door Onze Minister van Buitenlandse Zaken wordt uitgebracht.

  • 3. Indien een of meer gezinsleden aan wie geen toevoeging is verleend in de periode voorafgaand aan de bekendmaking van de beschikking op de asielaanvraag worden onderworpen aan een nader gehoor als bedoeld in de artikelen 3.109c, vierde lid, 3.109ca, vierde lid, en 3.113 van het Vreemdelingenbesluit 2000, wordt de vergoeding, bedoeld in de rijen A58, A59, A60 en A61 van de bijlage eenmaal met twee en een halve punt verhoogd.

  • 4. Indien het verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting is behandeld, anders dan gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend met de hoofdzaak, wordt de vergoeding, bedoeld in de rijen A56, A57, A67, A68, A69 en A70 van de bijlage, met vier punten verhoogd.

  • 5. De vergoeding, bedoeld in de rijen A58, A59, A60, A61, A65 en A66 van de bijlage, wordt eenmalig met twee en een halve punt verhoogd, indien na gegrondverklaring van het beroep of het hoger beroep:

    • a. de vreemdeling wordt onderworpen aan een aanvullend nader gehoor; of

    • b. na een eerder voornemen een nieuw voornemen wordt uitgebracht om de asielaanvraag af te wijzen, niet in behandeling te nemen, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel buiten behandeling te stellen.

  • 6. In afwijking van artikel 13 wordt in een procedure als bedoeld in de rijen A58, A59, A60 en A61, van de bijlage, waarin de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven de 20 uur, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, heeft goedgekeurd.

C

Artikel 5b vervalt.

D

Artikel 6 vervalt.

E

In artikel 7, tweede lid, wordt “telkens met twee verhoogd” vervangen door “telkens met twee en een half verhoogd” en wordt een volzin toegevoegd luidende “De eerste volzin is niet van toepassing in zaken als bedoeld in de rijen A58, A59, A60, A61, A62, A63, A64, A65, A66, A67, A68, A69, A70, A72, A73, A74, A75, A76, A77, A78, A79 en A80 van de bijlage.”.

F

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

In een procedure in eerste aanleg betreffende echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen of beëindiging samenwoning als bedoeld in de rijen A1 en A2 van de bijlage, wordt het aantal toe te kennen punten telkens met vier verhoogd, indien in die procedure:

  • a. eens of meermalen op tegenspraak een voorlopige voorziening is verkregen, anders dan in het kader van partneralimentatie, een gezags- of omgangsregeling of financiële bijdragen voor minderjarige kinderen;

  • b. bij rechterlijke uitspraak eens of meermalen partneralimentatie is toegekend;

  • c. rechtsbijstand is verleend in het kader van een gezags- of omgangsregeling, dan wel financiële bijdragen voor minderjarige kinderen.

G

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt “Als samenhangende procedures worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in

het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld” vervangen door “Als samenhangende zaken worden beschouwd procedures en advieszaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend zijn behandeld”.

2. Het tweede en derde lid komen te luiden:

  • 2. In samenhangende zaken waarin sprake is van twee of meer rechtzoekenden met een of meer procedures of advieszaken, wordt in afwijking van artikel 12, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk artikel 5, eerste lid, aan die procedures en advieszaken gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in artikel 12 voor advieszaken en in de bijlage voor procedures is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te vermenigvuldigen met de navolgende percentages, al naar gelang het aantal toevoegingen: 2-3: 150%; 4-6: 200%; 7-10: 300%; 11-15: 400%;16-21: 500%; elke volgende 10: 100% extra.

  • 3. In samenhangende zaken waarbij sprake is van één rechtzoekende met meerdere procedures of advieszaken, wordt in afwijking van artikel 12, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk artikel 5, eerste lid, aan die procedures en advieszaken gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door voor advieszaken het aantal punten dat in artikel 12 en voor procedures het aantal punten dat in de bijlage is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te verhogen met 50% voor elke procedure en advieszaak, met uitzondering van de eerste.

3. In het vierde en vijfde lid wordt “samenhangende procedures” telkens vervangen door “samenhangende zaken”.

4. In het vijfde lid wordt “vijftien punten” vervangen door “24 punten”.

H

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt “minder dan zes uur” vervangen door “minder dan zeven uur”.

2. In het tweede lid wordt “zes uur of meer” vervangen door “zeven uur of meer” en wordt “acht punten” vervangen door “tien punten”.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid en behoudens de toepassing van artikel 13, tweede lid, is het aantal punten dat wordt toegekend in een advieszaak niet hoger dan het aantal punten dat voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak in de bijlage wordt toegekend.

I

Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt “dat gelijk is aan drie maal het aantal punten” vervangen door “dat gelijk is aan twee maal het aantal punten” en vervalt “of op grond van artikel 6 is bepaald”.

2. In het tweede lid wordt “24 uur” vervangen door “20 uur”.

3. In het derde lid wordt “samenhangende procedures” vervangen door “samenhangende zaken” en wordt “dat gelijk is aan drie maal het aantal punten” telkens vervangen door “dat gelijk is aan twee maal het aantal punten”.

J

Artikel 14a komt te luiden:

Artikel 14a

Indien in een zaak als bedoeld in rij B34 geen zitting plaatsvindt, of indien wel een zitting plaatsvindt maar die niet wordt bijgewoond door een raadsman, wordt het in die rij genoemde aantal punten met twee verlaagd.

K

Artikel 15 vervalt.

L

Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt “twee” vervangen door “twee en een half”.

2. In het tweede lid wordt “één” vervangen door “anderhalf”.

3. In het derde lid wordt “zaak als bedoeld in artikel 14a” vervangen door “zaak als bedoeld in rij B34 van de bijlage.

M

In artikel 17 wordt “een” vervangen door “anderhalf”.

N

In artikel 18, tweede lid, wordt “telkens met twee verhoogd” vervangen door “telkens met twee en een half verhoogd.

O

Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op strafzaken als bedoeld in de rijen B2 en B4 van de bijlage.

P

In artikel 21, vijfde lid, wordt “de strafzaak waaraan op grond van artikel 15 het hoogste aantal punten wordt toegekend” vervangen door “de strafzaak waaraan op grond van de rijen B1, B2, B3, B4 en B5 van de bijlage het hoogste aantal punten wordt toegekend.

Q

Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de aanhef van het eerste en tweede lid wordt na “strafrecht verdachten” onderscheidenlijk na “strafrecht niet-verdachten” telkens ingevoegd “of daaruit voortvloeiende strafrechtelijke cassatiezaken”.

2. In het eerste lid, onder a, b, en c, en het tweede lid, onder a, b en c, wordt “dat gelijk is aan drie maal het aantal punten” telkens vervangen door “dat gelijk is aan twee maal het aantal punten”.

3. In het eerste lid, onder a, en het tweede lid, onder a, wordt “op grond van artikel 15” telkens vervangen door ”in de rijen B1, B2, B3, B4 en B5”.

R

In artikel 24, eerste lid, wordt “60 kilometer” vervangen door “50 kilometer”.

S

De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.

ARTIKEL II

Het Besluit toevoeging mediation wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De eigen bijdrage die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van mediation op basis van een toevoeging, bedraagt € 112.

2. Onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid tot het tweede lid tot en met het vierde lid vervalt het tweede lid.

3. In het tweede lid (hernummerd) wordt “In afwijking van het eerste en tweede lid” vervangen door “In afwijking van het eerste lid”.

4. In het vierde lid (hernummerd) wordt “de inkomensgrenzen, bedoeld in het derde lid” vervangen door “de inkomensgrenzen, bedoeld in het tweede lid” en wordt “de eigen bijdragen, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid” vervangen door “de eigen bijdragen, bedoeld in het eerste tot en met derde lid.”

B

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Aan een zaak waarin aan een of meer rechtzoekenden een toevoeging ten behoeve van mediation is verleend, wordt per rechtzoekende vijf punten, met een maximum van tien punten per zaak, toegekend.

  • 2. Aan een zaak waarin aan een of meer rechtzoekenden een eerste toevoeging ten behoeve van mediation voor echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen of beëindiging samenwoning is verleend, wordt het aantal toe te kennen punten, bedoeld in het eerste lid, één maal met vier punten verhoogd, indien die mediation mede is verleend met het oog op een gezags- of omgangsregeling of een financiële bijdrage ten behoeve van een of meer minderjarige kinderen.

2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het derde en vierde lid.

3. In het derde lid (vernummerd) wordt “bedoeld in het eerste tot en met derde lid” vervangen door “bedoeld in het eerste lid”.

C

In artikel 9, eerste lid, wordt “per volle gereisde 60 kilometer” vervangen door “per volle gereisde 50 kilometer”.

ARTIKEL III

In de artikelen 3.101a, eerste en tweede lid, en 3.101b, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt “een tweede of volgende aanvraag in de zin van artikel 5b van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000” telkens vervangen door “een tweede of volgende aanvraag in de zin van de rijen A75, A76, A77, A78, A79 en A80 van de bijlage bij het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000”.

ARTIKEL IV

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit toevoeging mediation, zoals die luidden op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op toevoegingen die zijn aangevraagd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

BIJLAGE

rij

code

Rechtsterrein of soort zaak

punten

   

A. Zaken op het terrein van het burgerlijk, bestuurs- en tuchtrecht

 
       
   

Personen- en familierecht

 

A1

nw

Echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen

13

A2

P012

Beëindiging samenwoning

13

A3

P030

Alimentatie/levensonderhoud

13

A4

P040

Ouderlijk gezag/voogdij

11

A5

P041

Omgangsregeling

12

A6

P050

Boedelscheiding

21

A7

P042

Ondertoezichtstelling (ambtshalve ex art. 1:261 BW)

6

A8

P043

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

8

A9

P060

Adoptie

11

A10

P070

Vaderschapsactie / ontkenning vaderschap

10

A11

P080

Voornaamswijziging

8

A12

P090

Curatele / onderbewindstelling

10

A13

P091

Bijzonder curator

10

A14

P100

Overige geschillen personen- en familierecht

12

       
   

Erfrecht

 

A15

E010

Geschillen m.b.t. het erfrecht

25

       
   

Arbeidsrecht

 

A16

A010

(Ver)nietig(ing) ontslag

19

A17

A011

(Kennelijk) onredelijk ontslag

23

A18

A012

Ontslagvergunning

11

A19

A020

Ontbinding arbeidsovereenkomst

16

A20

A031

Loonvordering / secundaire arbeidsvoorwaarden

17

A21

A032

Bedrijfsongeval

31

A22

A030

Overige geschillen arbeidsrecht

20

       
   

Goederenrecht

 

A23

G010

Goederenrecht

21

       
   

Huurrecht

 

A24

H010

Beëindiging huurovereenkomst

15

A25

H020

Onderhoud door verhuurder

22

A26

H030

Wet huurprijzen woonruimte

15

A27

H040

Geschil (ver)huur woonruimte

15

A28

H050

Geschil (ver)huur bedrijfsruimte

19

       
   

Faillissement/schuldsanering

 

A29

I010

Faillissementsrecht

11

A30

O033

Schuldsanering/betalingsregeling

10

       
   

Verbintenissenrecht

 

A31

O010

Geschil onrechtmatige daad

19

A32

O011

Straat- en/of contactverbod

11

A33

O012

Geschil onrechtmatige overheidsdaad

16

A34

O013

Geweld- en zedenmisdrijf met ernstig letsel

15

A35

O020

Geschil verzekering

17

A36

O040

Geschil medisch handelen

18

A37

O090

Aandelenlease

14

A38

O030

Overige geschillen verbintenissenrecht

16

       
   

Woonrecht

 

A39

W013

Geschil woon- of huurtoeslag

9

A40

W010

Overige geschillen woonrecht

12

       
   

Cassatie

 

A41

R020

Cassatieberoep in privaatrechtelijke geschillen

24

       
   

Overigen

 

A42

R010

Overige privaatrechtelijke zaken

15

       
   

Sociale voorzieningen

 

A43

C010

Wet werk en bijstand (Participatiewet)

8

A44

C012

Verhaal bijstand

10

A45

C020

Uitkering vervolgings-/oorlogsslachtoffers

15

A46

C030

Sociale voorzieningen – overige zaken

9

A47

C031

Studiefinanciering

10

       
   

Sociale verzekeringen

 

A48

D010

Werkloosheidswet

9

A49

D020

Arbeidsongeschiktheid (w.o. WIA / WAO)

10

A50

D071

Algemene kinderbijslagwet

9

A51

D070

Overige zaken sociale verzekeringen

10

       
   

Belastingrecht

 

A52

F010

Belastingrecht

9

       
   

Milieurecht

 

A53

K010

Milieurecht

16

       
   

Ambtenarenrecht

 

A54

M010

Ambtenarenrecht

17

       
   

Asielrecht

 

A55

V041

Voornemen asiel

9

A56

V042

Beroep asiel met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep

10

A57

V043

Hoger beroep asiel met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep

6

A58

V061

Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.113, derde lid, of artikel 3.123f, derde lid, Vb 2000 bedoelde ter kennis brengen van een afschrift van het verslag nader gehoor

7

A59

V062

Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.114, eerste lid, of artikel 3.123g, eerste lid, Vb 2000 bedoelde uitreiken of toezenden van het schriftelijk voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag

8

A60

V063

Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met de in artikel 3.114, zesde lid, artikel 3.109ca, elfde lid, of artikel 3.123g, zesde lid, Vb 2000 bedoelde bekendmaking van de beschikking op de asielaanvraag

10

A61

V064

Procedure in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die wordt beëindigd door de aanvraag niet in behandeling te nemen als bedoeld in artikel 30 Vw 2000, dan wel de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onderdelen a, b, c of e, Vw 2000, of met toepassing van de in artikel 3.109ca Vb 2000 neergelegde procedure kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000, dan wel gelet op het bepaalde in Protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie bij het Verdrag betreffende de Europese Unie niet-ontvankelijk, te verklaren.

6

A62

V070

Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000

11

A63

V071

Beroep in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep

10

A64

V072

Hoger beroep in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000 met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep

6

A65

V073

Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, waarbij de aanvraag wordt ingewilligd

11

A66

V074

Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, die wordt beëindigd door een afwijzende beslissing of door een beslissing op grond van artikel 30, artikel 30a, eerste lid, of artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000

5

A67

V075

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep, indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep

10

A68

V076

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep, indien de uitspraak strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep

5

A69

V077

Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep, indien:

a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt vernietigd;

b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd;

c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd

6

A70

V078

Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep, indien:

a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt bevestigd;

b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd;

c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd

4

       
   

Regulier vreemdelingenrecht

 

A71

V013

Verblijf gezinsleden

8

A72

V080

Voorlopige voorziening hangende bezwaar in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000

7

A73

V081

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000

8

A74

V082

Voorlopige voorziening hangende hoger beroep in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000

5

A75

V083

Bezwaarprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de beslissing strekt tot gegrondverklaring van het bezwaar

7

A76

V084

Bezwaarprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de beslissing strekt tot buitenbehandelingstelling dan wel niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het bezwaar

4

A77

V085

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep

8

A78

V086

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de uitspraak strekt tot onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep

5

A79

V087

Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien:

a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt vernietigd;

b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en de uitspraak wordt bevestigd;

c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en de uitspraak wordt vernietigd

5

A80

V088

Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien:

a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt bevestigd;

b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd;

c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd

2

       

A81

V010

Overige geschillen vreemdelingenrecht

8

       
   

Nationaliteitsrecht

 

A82

V030

Naturalisatie en vaststelling Nederlanderschap

9

       
   

Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)

 

A83

B011

Gijzeling Wahv

8

       
   

Bestuursrecht overigen

 

A84

B060

Klachten overheidshandelen

10

A85

B010

Overige bestuursrechtelijke geschillen

9

       
   

B. Strafrechtelijke zaken

 
       
   

Strafrechtelijke cassatiezaken

 

B1

 

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken, waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening

5

B2

 

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening

9

B3

 

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend

5

B4

 

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend

12

B5

 

Cassatiezaak die in eerste aanleg in het Caribisch deel van Nederland is behandeld door een enkelvoudige kamer, voor zover die zaak in Nederland in eerste aanleg door de meervoudige kamer zou zijn behandeld

12

       
   

Strafrechtelijke zaken verdachten

 

B6

S010

Overtreding dienend voor de sector kanton

6

B7

S020

Jeugdstrafzaken

7

B8

S030

Rijden onder invloed

6

B9

S041

OM-afdoening / strafbeschikking

6

B10

S042

Supersnelrecht

5

B11

S040

Misdrijven, eerste aanleg behandeling enkelvoudige kamer

7

B12

S050

Misdrijven, eerste aanleg behandeling meervoudige kamer

14

       
   

Strafrechtelijke zaken niet-verdachten

 

B13

Z100

Bezwaar weigering teruggave rijbewijs

5

B14

Z120

Weigering teruggave inbeslaggenomen zaken / goederen

5

B15

Z130

Gratieverlening

6

B16

Z151

Omzetting taakstraf

5

B17

Z160

Schadevergoeding na voorlopige hechtenis

5

B18

Z011

Overleveringswet

9

B19

Z010

Uitleveringswet

10

B20

Z190

Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnis (WOTS)

9

B21

Z060

Terbeschikkingstelling (TBS)

10

B22

Z080

Geschillen / klachtzaken gedetineerden

4

B23

Z110

Vordering benadeelde partij in strafproces

9

B24

Z180

Beklag niet-vervolging

7

B24

Z230

Ontnemingsvordering ex art. 36e Sr

6

B26

Z150

Tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf

5

B27

Z260

Bezwaarschrift DNA-profiel

5

       
   

Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd)

 

B28

Z023

Zorgmachtiging Wvggz zonder voorafgaande crisismaatregel

6

B29

Z022

Zorgmachtiging Wvggz na voorafgaande zorgmachtiging

5

B30

Z021

Overige Wvggz en Wzd

4

       
   

Wet tijdelijk huisverbod

 

B31

Z251

Voorlopige voorziening Wet tijdelijk huisverbod

6

B32

Z252

Beroep Wet tijdelijk huisverbod

6

       
   

Vreemdelingenwet

 

B33

Z140

Vreemdelingenbewaring

4

B34

Z141

Vervolgberoep vreemdelingenbewaring

4

       
   

Strafrecht overige

 

B35

Z250

Overige strafrechtelijke zaken niet-verdachten

6

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

Dit besluit strekt tot aanpassing van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners, waaronder advocaten, bijzondere curatoren en mediators, die werkzaam zijn in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand (verder: Wrb). Daartoe zijn het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (verder: Bvr) en het Besluit toevoeging mediation (verder: Btm) aangepast. De aanpassingen behelzen overwegend verhogingen van de vergoedingen langs de lijnen zoals die door de commissie evaluatie puntentoekenning gesubsidieerde rechtsbijstand (verder: de commissie-Van der Meer) in haar eindrapport zijn voorgesteld.

1. Aanleiding en achtergrond

De vergoedingen in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand staan al geruime tijd onder druk doordat deze zijn achtergebleven bij de daadwerkelijke tijdsbesteding van de betrokken rechtsbijstandverleners. Rechtsbijstandverleners krijgen een vergoeding voor de verleende rechtsbijstand op basis van een zogenoemd forfaitair systeem. Daarin worden punten toegekend aan zaken naar rato van de gemiddelde tijdsbesteding van rechtsbijstandverleners. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald door het aantal toegekende punten voor een zaak te vermenigvuldigen met een normbedrag (punttarief). Daarbij geldt in beginsel dat een punt met een uur tijdsbesteding overeenkomt. De huidige puntentoekenning is grotendeels gebaseerd op het onderzoeksrapport van de commissie-Maan uit 1997.1 De commissie-Wolfsen2 constateerde in 2015 achterstallig onderhoud waar het gaat om de evaluatie van de puntentoekenningen in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. De commissie-Wolfsen constateerde dat de systematiek van puntentoekenning in belangrijke mate is gebaseerd op het rapport van de commissie-Maan en op tijdschrijfgegevens van toen twintig jaar geleden, en sindsdien niet of nauwelijks geëvalueerd. Ontwikkelingen in wet- en regelgeving en de rechtspraktijk waren vaak niet in de wijze van puntentoedeling verdisconteerd. Ook zou het na een periode van twintig jaar goed zijn grondig te bekijken welke ‘verkeerde’ prikkels er in de puntentoekenning zitten. De commissie-Wolfsen adviseerde de puntentoekenning te evalueren en waar nodig te herijken.

Naar aanleiding hiervan heeft de commissie-Van der Meer in 2016 de opdracht gekregen om de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand te evalueren, naar prikkels in de toekenning daarvan te kijken en een voorstel te doen voor een aanpassing van die vergoedingen, onder de randvoorwaarde dat het totaal aan voorstellen van de commissie niet mag leiden tot een verhoging van de uitgaven voor gesubsidieerde rechtsbijstand. In 2017 heeft de commissie-Van der Meer in haar eindrapport “Andere Tijden”, kort samengevat, geconstateerd dat de vergoedingen aan rechtsbijstandsverleners over bijna de gehele linie achterblijven bij de daadwerkelijke tijdsbesteding van de rechtsbijstandverleners. Het rapport bevat 52 aanbevelingen voor een evenwichtiger systeem voor vergoedingen in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand, met voor het uitgavenkader een schets van een viertal scenario’s.3 Scenario 1 uit het rapport van de commissie-Van der Meer ziet op het doorvoeren van de voorgestelde maatregelen zonder een beperking in de uitgaven. Hierbij is één punt gemiddeld één uur en wordt ervan uitgegaan dat een advocaat met 1.200 declarabele uren per jaar een redelijk inkomen moet kunnen verwerven, te weten op het niveau van schaal 12 voor rijksambtenaren. In dit scenario stijgen volgens de commissie-Van der Meer de uitgaven met circa € 127 mln. excl. btw (€ 154 mln. incl. btw).

Op 29 april 2021 is een motie ingediend door de Kamerleden Klaver (GL) en Ploumen (PvdA), die met een brede Kamermeerderheid is aangenomen en waarin onder andere uitgesproken is “dat de rechtspositie van burgers versterkt moet worden, in elk geval door voldoende middelen structureel vrij te maken voor de sociale advocatuur in de geest van het advies van de commissie-Van der Meer”.4 Op 26 mei 2021 is vervolgens een motie ingediend door de Kamerleden Van Nispen (SP) en Azarkan (DENK), die eveneens met een brede Kamermeerderheid is aangenomen en die de regering verzoekt “in overleg met de advocatuur en de Raad voor Rechtsbijstand alle voorbereidingen te treffen en de uitvoering in gereedheid te brengen voor het uitvoeren van scenario 1 van de commissie-Van der Meer per 1 januari 2022”. 5

Bij brief van 2 november 20216 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand in lijn met scenario 1 van de commissie-Van der Meer – en daarmee in lijn met de hiervoor genoemde moties- zullen worden verbeterd. Het onderhavige besluit strekt tot de uitvoering daarvan.

Onze rechtsstaat is gebaseerd op wetten en regels en de mogelijkheid om een onafhankelijke rechter om een oordeel te vragen over de toepassing daarvan. Een voorwaarde voor een goed functionerende rechtsstaat is dat iedereen toegang heeft tot het recht. Het vereist dat mensen toegang hebben tot informatie, advies, begeleiding bij onderhandeling, rechtsbijstand en de mogelijkheid van een beslissing van een onafhankelijke (rechterlijke) instantie. Ook voor minder draagkrachtigen moet de toegang tot het recht gewaarborgd zijn. In Nederland is er daarom een stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Dat stelsel moet helpen om juridische problemen op te lossen en te voorkomen dat het recht van de sterkste prevaleert. Een goed functionerend stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand is dan ook een randvoorwaarde voor het vertrouwen van mensen in de rechtsstaat. Adequate vergoedingen voor rechtsbijstandverleners is één van de elementen om de laagdrempelige toegang tot het recht te borgen doordat zo voldoende rechtsbijstandverleners actief blijven binnen het stelsel.

Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand staat niet alleen al jaren onder druk door het achterblijven van de vergoedingen op de daadwerkelijke tijdsbesteding van rechtsbijstandverleners, maar ook vanwege het feit dat in lang niet alle gevallen een juridische procedure leidt tot een (duurzame) oplossing voor problemen van burgers. In 2018 is daarom het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand van start gegaan met als doel het huidige stelsel toekomstbestendig te maken. Om de toegang tot het recht ook in de toekomst te kunnen waarborgen wordt in de stelselvernieuwing onder andere ingezet op het snel, laagdrempelig, integraal en duurzaam komen tot oplossingen voor mensen met problemen door meer informatie, advies en hulp aan de voorkant te bieden. Tevens wordt ingezet op het voorkomen van onnodige procedures, vooral daar waar het onnodige procedures tegen de overheid betreft en op de verbetering van de kwaliteit van de (juridische) dienstverlening aan burgers. De verwachting is dat het beroep op de rechtsbijstand hierdoor in de toekomst kan afnemen, doordat mensen met problemen in een eerder stadium worden geholpen. De stelselvernieuwing had mede tot doel om voor rechtsbijstandverleners in het stelsel adequate vergoedingen te regelen. Dit laatste is met het onderhavige besluit vooruitlopend op ontwikkeling van het nieuwe stelsel gerealiseerd. De stelselvernieuwing omvat, zoals hiervoor weergegeven, echter meer dan dat alleen en wordt dan ook, langs de pijlers versterking eerstelijns- en tweedelijnsrechtshulp en burgergerichte overheid, voortgezet.

2. Hoofdlijnen van de wijzigingen in het Bvr en het Btm

2.1 Puntenaantallen

In zijn algemeenheid geldt dat de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners worden bepaald op basis van vastgestelde puntenaantallen voor zaken, zoals opgenomen in het Bvr, de bijlage daarbij en het Btm. De wijzigingen van het Bvr en het Btm in het onderhavige besluit zien in de kern op een aanpassing van deze puntenaantallen en op het bij de tijd brengen daarvan. Daarnaast zijn daarmee verband houdende wijzigingen doorgevoerd die onder anderen zien op toeslagen, aanvullingen en de reistijdvergoeding. Deze wijzigingen betekenen voor een groot deel van de zaken (uitgesplitst in subcategorieën) een verhoging of – in mindere mate – het in stand laten van de puntenaantallen. Voor een beperkt aantal subcategorieën is een verlaging van het aantal punten doorgevoerd.

Met dit besluit zijn de puntenaantallen meer in lijn gebracht met de gemiddelde tijdsbesteding in zaken op verschillende rechtsgebieden. Dat betekent dat gemiddeld gezien één punt gelijk staat aan een tijdsbesteding van ongeveer één uur. Hiervoor is uitgegaan van het huidige punttarief over 2021 van € 113,85 exclusief btw. Dit betreft het door de commissie-Van der Meer gehanteerde punttarief uit 2016, verhoogd met het bedrag van de jaarlijkse indexering sindsdien. Dit tarief van € 113,85 exclusief btw is overeenkomstig artikel 3, tweede lid, Bvr per 1 januari 2022 geïndexeerd.

De volledige lijst met de door de commissie-Van der Meer, op basis van een tijdschrijfonderzoek voorgestelde, puntentallen per zaakcode is opgenomen in bijlage 8 van het eindrapport van de commissie. De commissie-Van der Meer heeft hierbij aansluiting gezocht bij de uitgebreide zaakcodelijst van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de Raad), omdat die codes in de dagelijkse praktijk van betekenis zijn binnen het stelsel van rechtsbijstand. De bijlage bij het Bvr met de puntenaantallen per zaakstype is op basis hiervan aangepast en uitgebreid.

2.2 Procedurebegrip artikel 1 Bvr

Voorheen werd rechtsbijstandverlening in een procedure die aanhangig is bij bijvoorbeeld het Europese Hof voor de Rechten van de Mens of het Hof van Justitie van de Europese Unie, door de Raad noodzakelijkerwijs aangemerkt als een advieszaak, omdat de desbetreffende instantie niet als instantie in artikel 1 Bvr was benoemd. De commissie-Van der Meer heeft aanbevolen het procedurebegrip in artikel 1 Bvr zodanig aan te passen dat zaken voor een Europese klachtinstantie niet meer als adviestoevoeging hoeven te worden afgedaan, maar als een procedure. Het procedurebegrip in artikel 1 van het Bvr is overeenkomstig deze aanbeveling zo aangepast dat rechtsbijstand in dergelijke procedures voortaan niet langer als een adviestoevoeging maar als een proceduretoevoeging wordt vergoed. Aangezien het door de commissie onderkende probleem niet beperkt is tot alleen Europese klachtinstanties, maar zich ook kan voordoen bij rechtsbijstandverlening in geschillen die dienen voor andere internationale gremia, omvat de definitie van “procedure” in artikel 1 Bvr voortaan ook zaken die aanhangig zijn gemaakt bij andere bij verdrag met rechtspraak belast internationale colleges of een daarmee vergelijkbare internationale colleges. Dit laat uiteraard onverlet dat gesubsidieerde rechtsbijstand uitsluitend kan worden verleend ter zake van in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen (artikel 12, eerste lid, Wrb) en niet wordt verleend indien dat internationale college zelf voorziet in een aanspraak op vergoeding voor rechtsbijstand (artikel 12, tweede lid, onder f, Wrb).

2.3 Asiel

Met dit besluit en de bijlage bij het Bvr zijn ook de vergoedingen voor rechtsbijstand in asielzaken overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer in bijlage 8 van haar rapport meer in lijn gebracht met de daadwerkelijke tijdsbesteding door rechtsbijstandverleners.

Op het onderdeel van die bijlage dat betrekking heeft op de puntenaantallen voor de algemene asielprocedure (AA-procedure) en de verlengde asielprocedure (VA-procedure) is in dit besluit echter afgeweken van de aanbeveling van de commissie.

De asielprocedure is opgebouwd uit verschillende procedurele stappen. Voor de vergoeding voor rechtsbijstandverlening in asielzaken is de algemene asielprocedure (tot en met het primaire besluit op de asielaanvraag) opgedeeld in drie fases. De eerste fase ziet op de rechtsbijstand die wordt verleend gedurende de fase tot en met het ter kennis brengen van een afschrift van het verslag van het nader gehoor. De tweede fase ziet op de rechtsbijstand die wordt verleend gedurende de daarop volgende fase tot en met het bedoelde uitreiken of toezenden van het schriftelijk voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag. De derde fase ziet op de rechtsbijstand die wordt verleend tot en met de bekendmaking van de beschikking op de asielaanvraag.

Voorheen werd voor rechtsbijstandsverlening in iedere fase 4 punten toegekend. De commissie-Van der Meer heeft op basis van tijdmeting geadviseerd deze vergoeding aan te passen en 8 punten toe te kennen voor rechtsbijstandsverlening in één fase, 7 punten in twee fases en 10 punten voor rechtsbijstandsverlening in drie fases. Omdat het overnemen van dit onderdeel van het advies van de commissie ertoe zou leiden dat een rechtsbijstandsverlener voor rechtsbijstandverlening in twee fases een lagere vergoeding zou ontvangen dan voor rechtsbijstandverlening in één fase, is dit onderdeel van het advies in aangepaste vorm overgenomen. Voor rechtsbijstandverlening in één fase zijn 7 punten toegekend, voor rechtsbijstandverlening in twee fases zijn 8 punten toegekend, en in drie fases zijn 10 punten toegekend. Gemiddeld genomen worden dus dezelfde puntenaantallen toegekend die de commissie-Van der Meer heeft aanbevolen, maar worden die op een meer logische wijze toegekend voor het geleverde werk.

Daarnaast is een vijftal wijzigingen in de vergoedingen voor rechtsbijstand in asielzaken aangebracht, die op één na strekken tot uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer. Het gaat om de volgende wijzingen die hieronder nader worden toegelicht:

  • het introduceren van een toeslag voor extra werkzaamheden die gepaard gaan met extra gehoren in de aanvraagfase van een samenhangende zaak;

  • het vervangen van de standaard toeslag bij VA-zending voor een toeslag bij daadwerkelijk geleverde werkzaamheden;

  • het afschaffen van de standaard toevoeging bij een voorlopige voorziening en deze te vervangen door een toeslag indien de voorlopige voorziening apart van de bodemzaak op zitting wordt behandeld;

  • het introduceren van een toeslag bij herleving van de aanvraagprocedure na gegrondverklaring van een (hoger) beroep, en

  • een wijziging om het Bvr aan te laten sluiten bij een recente wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Stb. 2021, 250).

2.3.1 Toeslag voor extra werkzaamheden die gepaard gaan met extra gehoren in de aanvraagfase van een samenhangende asielzaak

Overeenkomstig aanbeveling 14 van de commissie-Van der Meer wordt éénmalig een toeslag van 2,5 punten toegekend voor de extra werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener die gepaard gaan met het gehoor in de aanvraagfase (voor het primaire besluit op de asielaanvragen) van een of meer gezinsleden aan wie vanwege hetzelfde asielmotief geen afzonderlijke toevoeging is verleend. Het gaat hierbij om zaken waarin ten behoeve van de rechtsbijstandverlening aan verschillende leden van hetzelfde gezin die zich op hetzelfde asielmotief beroepen, overeenkomstig het ter zake door de Raad gevoerde beleid één enkele toevoeging wordt verleend.7 In dergelijke gevallen kan de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) één of meer gezinsleden afzonderlijk een nader gehoor afnemen, hetgeen voor de rechtsbijstanderlener leidt tot aanvullende werkzaamheden in de vorm van de voorbereiding op dat nader gehoor, de nabespreking van dat gehoor en het indienen van eventuele correcties en aanvullingen. De commissie-Van der Meer heeft geconcludeerd dat deze werkwijze bij complexe zaken met één toevoeging, ondanks de gelijksoortigheid van het feitencomplex, door die aanvullende werkzaamheden in de praktijk niet altijd rechtvaardig uitpakt. Daarom wordt voortaan een eenmalige toeslag van 2,5 punten toegekend. Voor de hoogte van deze toeslag is aangesloten bij de hoogte van de toeslag van 2,5 punten voor extra werkzaamheden in de verlengde asielprocedure, zoals toegelicht in paragraaf 2.3.2.

2.3.2 Toeslag voor daadwerkelijk verrichte werkzaamheden bij doorzending naar de VA-procedure

Overeenkomstig aanbeveling 15 van de commissie-Van der Meer is de standaard toeslag voor rechtsbijstand in asielzaken na verzending naar de verlengde asielprocedure vervangen door een toeslag die afhankelijk is van de daadwerkelijk door de rechtsbijstandverlener in die verlengde asielprocedure verrichte aanvullende werkzaamheden.

De behandeling van de meeste aanvragen om een verblijfsvergunning asiel begint in de zogenoemde algemene asielprocedure (AA), die in de regel zes dagen in beslag neemt en in meer bewerkelijke zaken in de regel negen dagen.8 Indien de IND binnen het gegeven tijdsbestek geen zorgvuldige beslissing kan nemen, wordt de behandeling van de asielaanvraag voortgezet in de verlengde asielprocedure (VA), waar voor een aantal proceshandelingen langere termijnen gelden. Met de introductie van de algemene en verlengde asielprocedures in 2010 werd aangenomen dat afdoening in de verlengde procedure slechts aan de orde zou zijn, indien nader onderzoek moet worden gedaan dat niet binnen het tijdsbestek van de algemene asielprocedure kan worden verricht.9 Om uiteenlopende redenen wordt de asielaanvraag in de praktijk echter in een niet onaanzienlijk aantal gevallen in de verlengde procedure afgedaan zonder dat sprake is van een noodzaak tot nader onderzoek. In die gevallen worden in de verlengde asielprocedure dus geen aanvullende (onderzoeks)handelingen verricht, waardoor de door de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in de verlengde asielprocedure niet wezenlijk verschillen van de diens werkzaamheden in de algemene asielprocedure. Een algemene toeslag voor rechtsbijstand voor de verdere behandeling van de asielaanvraag in de verlengde asielprocedure doet hierdoor geen recht aan de extra werkzaamheden die een rechtsbijstandverlener in de verlengde procedure in het algemeen verricht.

De aanvullende werkzaamheden van rechtsbijstandverleners die voortaan wel tot een toeslag in de verlengde asielprocedure kunnen leiden, zijn in dit besluit limitatief benoemd. Het gaat om rechtsbijstand in het kader van een reactie op bevindingen naar aanleiding van (nader) medisch onderzoek dat op verzoek van de IND tijdens de verlengde asielprocedure is verricht door, bijvoorbeeld, het Bureau Medisch Advisering, het Nederlands Forensisch Instituut of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie. Daarnaast gaat het om rechtsbijstand in reactie op onderzoeken die op verzoek van de IND door de Minister van Buitenlandse Zaken in het land van herkomst van de betrokken asielzoeker worden ingesteld en die resulteren in een individueel ambtsbericht. Verder gaat het om rechtsbijstand in het kader van een aanvullend nader gehoor van de vreemdeling in situaties waarin hij, na eerder aan een nader gehoor (als bedoeld in artikel 3.113, eerste lid, Vb 2000) te zijn onderworpen, in de verlengde asielprocedure opnieuw moet worden gehoord om tot een zorgvuldige beslissing op diens asielverzoek te kunnen komen. Tenslotte gaat het om rechtsbijstand in reactie op een aanvullend voornemen om de asielaanvraag niet in te willigen, nadat de vreemdeling en diens rechtsbijstandverlener al eerder met een dergelijk voornemen waren geconfronteerd.

Andere werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in de verlengde asielprocedure leiden niet tot een toeslag voor VA-zending. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld rechtsbijstand in het kader van de taalanalyse of aan rechtsbijstand in het kader van het onderzoek naar een document dat pas laat in de AA is aangeleverd en in de VA wordt voortgezet. Het gaat hierbij om werkzaamheden die normaliter in de algemene asielprocedure worden verricht en daardoor vallen onder het forfait voor rechtsbijstand in de algemene asielprocedure. Daarom leiden zij niet tot een aanvullende toeslag voor extra werkzaamheden in de verlengde asielprocedure.

De toeslag voor extra werkzaamheden als gevolg van doorzending naar de VA-procedure bedraagt 2,5 punten. Voor de hoogte van deze toeslag is aangesloten bij de voorheen op grond van artikel 5a, tweede lid, Bvr toegekende algemene toeslag van twee punten bij VA-zending, die ter uitvoering van de aanbeveling 28 van de commissie-Van der Meer, zoals toegelicht in paragraaf 2.7, met een halve punt is verhoogd.

2.3.3 Toeslag voor voorlopige voorziening

De commissie-Van der Meer heeft geconstateerd dat rechtsbijstandverlening voor een voorlopige voorziening in asielzaken niet of nauwelijks extra werkzaamheden voor de betrokken rechtsbijstandverlener oplevert, indien die voorlopige voorziening samen, gevoegd of nagenoeg gelijktijdig met het beroep in de hoofdzaak ter zitting wordt behandeld. Overeenkomstig aanbeveling 16 van de commissie is de aparte toevoeging voor rechtsbijstand in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening in asielzaken daarom vervangen door een toeslag die slechts wordt toegekend, indien het verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting is behandeld, anders dan gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend met de hoofdzaak.

Anders dan bij andere bestuursrechtelijke zaken worden het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep in asielzaken zelden op twee aparte momenten ter zitting behandeld. In zaken waarin aan het beroep geen schorsende werking toekomt, vindt gewoonlijk slechts één zitting plaats waarbij (formeel) het verzoek om een voorlopige voorziening wordt behandeld, en de vreemdeling met toepassing van artikel 8:86 Awb wordt gewezen op de omstandigheid dat de rechter na die zitting onmiddellijk uitspraak kan doen op het beroep. Uit artikel 7.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) volgt dat de vreemdeling de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in beginsel in Nederland mag afwachten. Het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening leidt er toe dat de betrokken vreemdeling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) krijgt10 en sorteert daarmee in wezen eenzelfde effect als het indienen van een beroepschrift waaraan wel schorsende werking toekomt. Een eventuele toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, vooruitlopend op de uitspraak op het beroep, leidt daarmee niet tot een andere of sterkere rechtspositie voor de vreemdeling. Hij mag niet uit Nederland worden verwijderd en blijft recht houden op opvang en voorzieningen gedurende de beroepsfase. Daarmee is er in het algemeen11 geen noodzaak voor een afzonderlijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening voorafgaand aan het doen van uitspraak op het beroep.

In de uitzonderingsgevallen waarin het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep in asielzaken toch apart ter zitting worden behandeld, wordt voor de rechtsbijstandverlening in het kader van de behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening een toeslag toegekend van 4 punten. Voor de hoogte van deze toeslag is aangesloten bij de voorheen geldende praktijk waarin voor rechtsbijstandverlening voor een voorlopige voorziening hangende beroep acht punten werden toegekend, die vanwege de samenhang met hoofdzaak ingevolge artikel 11 Bvr met 50% werd gereduceerd tot vier punten.

2.3.4 Toeslag bij herleving van de aanvraagprocedure na een gewonnen (hoger) beroep

Overeenkomstig aanbeveling 18 van de commissie-Van der Meer is voorzien in een toeslag voor aanvullende werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener na gegrondverklaring van het beroep of hoger beroep in asielzaken. In veel gevallen waarin het beroep of hoger beroep van de asielzoeker gegrond is verklaard, moet de IND een nieuw besluit op de asielaanvraag nemen. Bij een dergelijke “herleving” van de aanvraagprocedure moet de rechtsbijstandverlener vaak extra werkzaamheden verrichten in het kader van een aanvullend nader gehoor van de betrokken vreemdeling of een nieuw voornemen om de asielaanvraag niet in te willigen. Het gaat hierbij met name om de voorbereiding, de nabespreking, de indiening van correcties en aanvullingen op het aanvullende gehoor en om rechtsbijstand bij het indienen van een zienswijze op dat nieuwe voornemen. Indien na gegrondverklaring van een (hoger) beroep een aanvullend nader gehoor wordt afgenomen en/of een nieuwe zienswijze wordt uitgebracht om de asielaanvraag af te wijzen, wordt de desbetreffende vergoeding eenmalig met 2,5 punten verhoogd. Voor de hoogte van deze toeslag is aangesloten bij de hoogte van de toeslag die wordt toegekend voor de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden bij behandeling van de asielaanvraag in de verlengde asielprocedure (zie paragraaf 2.3.2).

Voor andere werkzaamheden door de betrokken rechtsbijstandverlener na “herleving” van de aanvraagprocedure wordt geen aanvullende toeslag toegekend. Die werkzaamheden worden, zoals voorheen, geacht te zijn verdisconteerd in het forfait van de reeds verleende toevoeging.

2.3.5 Aansluiten bij wijziging van de asielprocedure per 26 juni 2021

Het voormalige artikel 5a, vierde lid, Bvr (corresponderend met zaakcode V064 van de Raad) kende vier punten voor rechtsbijstandverlening in asielzaken toe, indien de asielprocedure wordt beëindigd door de asielaanvraag met toepassing van artikel 30 Vw 2000 niet in behandeling te nemen of met toepassing van artikel 30a, eerste lid, onderdelen a, b, c of e, Vw 2000 niet-ontvankelijk te verklaren. Het gaat hierbij onder meer om asielzoekers wier aanvraag met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.109ca Vb 2000, versneld worden afgedaan. De puntentoekenning in het voormalige artikel 5a, vierde lid, Bvr is in het onderhavige besluit ter uitvoering van het advies van de commissie-Van der Meer verplaatst naar de bijlage (zie rij A61).

Reeds eerder was per 25 juni 2021 aan artikel 3.109ca, eerste lid, Vb 2000 een drietal categorieën asielzoekers toegevoegd wier aanvragen hierdoor versneld kunnen worden afgedaan. Het gaat hierbij om vreemdelingen aan wie in Nederland reeds een asielvergunning is verleend, vreemdelingen die reeds internationale bescherming hebben gekregen in (de EER-lidstaten Liechtenstein, Noorwegen en IJsland) en om burgers van de Europese Unie wier asielaanvraag gelet op het bepaalde in Protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie, bij het Verdrag betreffende de Europese Unie, niet-ontvankelijk wordt verklaard. De vergoeding van rechtsbijstandverlening aan de eerste twee categorieën asielzoekers werd voorheen reeds beheerst door het voormalige artikel 5a, vierde lid, Bvr (voorheen zaakcode V064, thans rij A61). De derde categorie was nog niet eerder in het stelsel van vergoedingen voor rechtsbijstandverlening verwerkt. Deze is met dit besluit toegevoegd aan de beschrijving van de toevoeging in rij A61. Hierdoor ontvangen rechtsbijstandverleners voor de rechtsbijstandverlening aan asielzoekende Unieburgers een vergoeding die passend is voor de door hen in dergelijke zaken verrichte werkzaamheden. Deze wijziging volgt niet zozeer uit de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer, maar is het gevolg van de hiervoor genoemde wijziging in de asielprocedure in het Vb 2000.

2.3.6 No cure, less fee
2.3.6.1 Puntenaantallen

Voor rechtsbijstand in het kader van opvolgende verblijfsaanvragen voor bepaalde tijd wordt, indien de aanvraag na een voornemen- respectievelijk bezwaarschriftprocedure is afgewezen, een lagere vergoeding toegekend dan bij inwilliging van de opvolgende aanvraag. Dit vergoedingensysteem wordt ook toegepast voor rechtsbijstand in beroeps- en hoger beroepsprocedures. Het doel van dit no cure, less fee systeem is om de rechtsbijstandverlener te stimuleren om bij vervolgaanvragen een verdergaande afweging te maken om zo het aantal vervolgaanvragen te beperken. Dit systeem was voorheen uitgewerkt in de artikelen 5a en 5b Bvr, die thans overeenkomstig het advies van de commissie-Van der Meer in de bijlage zijn verwerkt.

De tijdmetingen bij no cure less fee zaken die de commissie-Van der Meer heeft laten uitvoeren, zijn overgenomen voor zover die bepaald zijn op de vaststelcodes. Alleen na beëindiging van de rechtsbijstand en dus de vaststelling van de vergoeding, is immers pas te meten wat de gemiddelde tijdsbesteding is. De commissie-Van der Meer heeft een gemiddelde tijdmeting voor zowel de toevoegcodes als de vaststelcodes laten verrichten, waarbij afwijkingen tussen de toevoeg- en vaststelcodes zijn ontstaan. Zo bedraagt bijvoorbeeld het forfait bij beroepsprocedure bij vervolgaanvragen asiel volgens die tijdsmeting 7 uren bij de toevoeging en 10 uren bij de vaststelling van de vergoeding.

Dat de toevoegcode een tijdsmeting heeft opgeleverd is het gevolg van het feit dat de Raad deze codes wel gebruikt om een vergoeding vast te stellen voor een voorlopige voorziening hangende het bezwaar (bij vervolgaanvraag regulier), beroep en hoger beroep. Dit is voortaan niet meer nodig, omdat voor de voorlopige voorziening een toeslag wordt gecreëerd en niet meer separaat wordt toegevoegd. Het overnemen van alle tijdmetingen voor vergoedingen in no cure, less fee zaken zou een onlogische forfaitbepaling met zich brengen. De aanbevelingen van de commissie-Van der Meer voor de puntenaantallen zijn daarom in afwijkende vorm overgenomen. De tijdmetingen op de vaststelcodes bij een toegewezen vervolgaanvraag, een gegrond beroep en voor de rechtzoekende gegrond hoger beroep zijn ook toegepast op de toevoegcodes. Deze puntenaantallen zijn ook van toepassing voor het bepalen van het overeenkomstig het nieuwe artikel 12, vierde lid, Bvr gemaximeerde forfait en van de extra urengrens overeenkomstig artikel 13 Bvr. Zo wordt bijvoorbeeld een voor zitting beëindigde beroepsprocedure betreffende een vervolgaanvraag om een verblijfsvergunning regulier die ingevolge artikel 5, tweede lid, als advies wordt gedeclareerd, gemaximeerd op 8 punten (rij A73). De extra urengrens voor een dergelijke zaak ligt dan bij 16 uur (twee maal 8 punten).

2.3.6.2 Herstelbetalingen

Voorheen werden vergoedingen voor rechtsbijstandverlening in no cure, less fee zaken vastgesteld per instantie en kon een gegrond beroep niet leiden tot het aanvullen van de (lagere) vergoeding die voor de voornemen- of bezwaarschriftprocedure was toegekend. Daartegenover voerde de Raad ter compensatie het beleid om bij herleving van die procedures een aparte toevoeging te verlenen, ook al was er sprake van dezelfde instantie en hetzelfde rechtsbelang waarvoor al een toevoeging eerder was verleend.

De commissie-Van der Meer heeft de aanbeveling gedaan om in het geval van opvolgende aanvragen voor een asielvergunning of reguliere verblijfsvergunning, bij een gegrond beroep of hoger beroep de vergoedingen in de voorgaande fase te corrigeren met een herstelbetaling van het aantal punten dat de rechtsbijstandverlener door de afwijzing in eerste aanleg of beroep is misgelopen door de halvering van de vergoeding in no cure, less fee zaken. Het met de no cure, less fee maatregel beoogde effect wordt dan uitsluitend bereikt in die zaken waarin de opvolgende aanvraag definitief wordt afgewezen en niet in de zaken waarin zij uiteindelijk toch wordt ingewilligd. De commissie-Van der Meer acht deze oplossing billijker dan de huidige.

Deze aanbeveling is overgenomen. De rechtsbijstandverlener kan voortaan bij een gegrond beroep of hoger beroep waarmee de eerdere beslissing van de IND wordt vernietigd aanspraak maken op een aanvullende vergoeding voor de voornemen- respectievelijk bezwaarschriftprocedure, en/of de beroepsprocedure. Nu die compensatie voortaan plaatsvindt door middel van herstelbetalingen, is er voor de Raad geen reden meer om een nieuwe toevoeging te verlenen voor rechtsbijstand in de voornemen- of bezwaarschriftprocedure bij “herleving” van de asielprocedure.

2.3.7 Niet overgenomen aanbevelingen

Aanbeveling 17 van de commissie-Van der Meer strekt er toe artikel 5, tweede lid, Bvr zo te wijzigen dat artikel 12 Bvr niet langer van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. In plaats daarvan zou in artikel 5, tweede lid, Bvr – zoals voor strafrechtelijke zaken in de artikelen 19 en 19a Bvr is geregeld – een nog nader te bepalen aparte vergoeding kunnen worden opgenomen voor het intrekken van de procedure. Nu de aanbevelingen van de commissie met betrekking tot de samenhangregeling en de vergoedingen in advieszaken (zie de paragrafen 2.8 en 2.9) zijn overgenomen, heeft deze aanbeveling geen zelfstandige betekenis meer. Bedoelde aanpassingen leiden in onderlinge samenhang bezien immers al tot het door de commissie-Van der Meer beoogde resultaat dat de vergoeding voor advieswerkzaamheden niet hoger kunnen zijn dan de vergoeding voor rechtsbijstandverlening in een procedure.

Aanbeveling 19 van de commissie-Van der Meer strekt ertoe bij een gewonnen Dublin-beroep een toeslag toe te kennen voor een nieuwe zienswijze in de AA-procedure, die uitsluitend wordt toegekend indien de zaak na verwijzing naar de AA-procedure opnieuw eindigt in een Dublin-beschikking en daarmee onder het bereik van de eerdere Dublin-toevoeging valt. Volgens de commissie besluit de IND na het uitbrengen van de zienswijze of na een door de asielzoeker gewonnen beroep niet zelden de asielzoeker alsnog in de AA-procedure op te nemen. Na opneming in de AA-procedure zijn er volgens de commissie verschillende mogelijkheden in de AA-procedure voor deze door de IND initieel als Dublin bestempelde zaak: een inhoudelijke afwijzing, een toewijzing of opnieuw een Dublin-beschikking. In de eerste twee gevallen doet zich geen probleem voor en ontvangt de rechtsbijstandverlener een aparte vergoeding voor de in de AA-procedure verrichte werkzaamheden. Er zou wel een probleem optreden indien de zaak opnieuw als een Dublin-zaak wordt afgedaan. In de praktijk blijkt het sinds de invoering van de separate Dublinprocedure (artikel 3.109c Vb 2000) bij besluit van 10 juli 2015 (Stb 2015, 294) en de invoering van het sporenbeleid in 201612 niet meer voor te komen dat een Dublin-zaak die alsnog in de AA-procedure wordt opgenomen, opnieuw als Dublin-zaak wordt afgedaan. In die gevallen wordt het eerder voorgenomen Dublin-traject niet meer gevolgd en wordt de zaak in een van de andere asielsporen behandeld. Nu de door de commissie gesignaleerde situatie zich niet meer voordoet, is de desbetreffende aanbeveling niet overgenomen.

2.4 (Echt)scheidingen
2.4.1 Eén forfait voor echtscheiding en één forfait voor beëindiging samenwoning

Het stelsel kende voorheen zes verschillende toevoegingen (met bijbehorende forfaits) voor (echt)scheidingszaken, los van de toevoegingen voor aparte procedures over deelaspecten van de scheiding:

P010

echtscheiding met nevenvorderingen (waaronder beëdiging van een geregistreerd partnerschap)

P011

ontbinding (eenzijdig) huwelijk na scheiding van tafel en bed

P012

beëindiging samenwoning

P013

echtscheiding (ambtshalve ex artikel 817 Rv)

P020

echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek

P021

gemeenschappelijk ontbindingsverzoek na scheiding van tafel en bed

Vijf van deze toevoegingen hebben betrekking op echtscheidingsprocedures.13 Deze zijn overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer in de nieuwe bijlage samengevoegd tot één nieuwe toevoeging met de generieke omschrijving “echtscheiding of verbreking geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen” (zie rij A1 van de bijlage).

Het gaat hier om betrekkelijk eenvoudige echtscheidingszaken waarbij geen minderjarige kinderen zijn betrokken. Tot de in deze zaken te verlenen rechtsbijstand behoren de gebruikelijke werkzaamheden in een echtscheidingsprocedure, waaronder bijvoorbeeld de boedelverdeling en eventuele onderhandelingen over de partneralimentatie.

Aan rechtsbijstandverlening in deze zaken is overeenkomstig het advies van de commissie-Van der Meer 13 punten (exclusief eventuele aanvullingen en toeslagen) toegekend. Met deze vergoeding is beoogd te voorkomen dat binnen het stelsel werkzame rechtsbijstandverleners er voor zouden kunnen gaan kiezen alleen gesubsidieerde rechtsbijstand te verlenen aan rechtszoekenden in eenvoudige echtscheidingszaken. Voor rechtsbijstand in echtscheidingsprocedures, waarin sprake is van objectief aantoonbaar meerwerk, is voorzien in een aantal toeslagen (zie paragraaf 2.4.2).

De rechtsbijstandverlening op grond van die nieuwe toevoeging voor “echtscheiding of verbreking geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen” omvat niet de rechtsbijstandverlening in het kader van de beëindiging van andere samenlevingsvormen dan het huwelijk of het geregistreerd partnerschap. De beëindiging van die samenwoning vereist in beginsel geen rechterlijke uitspraak. De toevoeging met het rechtsbelang “beëindiging samenwoning” (zaakcode P012) is, gelet op artikel 32 Wrb, als afzonderlijke toevoeging gehandhaafd (rij A2 van de bijlage). Artikel 32 Wrb bepaalt immers dat de toevoeging uitsluitend geldt voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen. De eerste toevoeging voor beëindiging samenwoning wordt verleend voor alle advies- en procedurewerkzaamheden voor alle bij dat rechtsbelang behorende rechtsvragen. Indien over een bepaalde rechtsvraag – bijvoorbeeld met betrekking tot de omgang met minderjarige kinderen – moet worden geprocedeerd, valt deze (eerste) procedure onder het bereik van die eerste toevoeging. Indien vervolgens ook over een andere rechtsvraag – bijvoorbeeld de boedelverdeling – moet worden geprocedeerd, valt deze tweede procedure echter niet meer onder het bereik van de eerste toevoeging. Doordat deze (tweede) procedure separaat aanhangig moet worden gemaakt, brengt artikel 32 Wrb mee dat er sprake kan zijn van diversiteit aan procedures binnen hetzelfde rechtsbelang en moet er een aparte toevoeging voor dergelijke procedurewerkzaamheden worden verleend. Voor de eerste toevoeging voor “beëindiging samenwoning” is in lijn met het voorgaande ten aanzien van echtscheidingen 13 punten toegekend. Voor de tweede toevoeging worden de punten toegekend die voor de daar in procedure behandelde rechtsvraag van toepassing zijn.

Bij de puntentoekenning is het onderscheid tussen zaken met en zonder tegenspraak overeenkomstig het advies van de commissie-Van der Meer vervallen. Hierdoor wordt rechtsbijstandverlening bij (echt)scheidingen in procedures op tegenspraak, anders dan voorheen het geval was, niet beter beloond dan in procedures zonder tegenspraak. Hiermee is beoogd de betrokken rechtsbijstandverlener verder te stimuleren om bij geschillen in (echt)scheidszaken van meet af aan te koersen op een regeling in den minne en niet op een rechterlijke procedure op tegenspraak. Alle direct bij een (echt)scheiding betrokken personen – de partijen, hun kinderen en de rechtsbijstandverlener – zijn meer gebaat bij een minnelijke regeling, bijvoorbeeld in een echtscheidingsconvenant waarin zo mogelijk al rekening is gehouden met voorzienbare toekomstige ontwikkelingen, dan bij procedures op tegenspraak. Minnelijke regelingen leggen ook minder beslag op de capaciteit van de rechtspraak.

2.4.2 Toeslagen op het forfait voor echtscheiding/beëindiging samenwoning

Zoals hiervoor is aangegeven, heeft het forfait van 13 punten voor rechtsbijstandverlening bij (echt)scheiding en verbreking van andere samenwoningsvormen betrekking op relatief eenvoudige (standaard)zaken. De commissie-Van der Meer heeft een drietal objectiveerbare gevallen geïdentificeerd die zich in de praktijk veelvuldig voordoen en die tot (forse) meerwerk voor de rechtsbijstandverlener in (echt)scheidingszaken leiden. De commissie-Van der Meer heeft een aanvullende toeslag van 4 punten voorgesteld voor dergelijke werkzaamheden. Het gaat hierbij om werkzaamheden in het kader van:

  • een op tegenspraak verkregen voorlopige voorziening;

  • een bij rechterlijke uitspraak toegekende partneralimentatie;

  • de regeling van financiële bijdragen, gezag en/of omgang in geval van minderjarige kinderen.

De toeslag voor de aanwezigheid van minderjarige kinderen spreekt voor zich; het is evident dat dat meer werk oplevert voor de rechtsbijstandverlener (denk bijvoorbeeld aan het opstellen van een ouderschapsplan). De commissie-Van der Meer heeft verder vastgesteld dat voor een voorlopige voorziening de rechtsbijstandverlener naar de rechter moet, hetgeen ook meerwerk oplevert. Voor de partneralimentatie geldt de toeslag alleen bij een bij rechterlijke uitspraak toegekende partneralimentatie. Het is makkelijk om te verzoeken om partneralimentatie, maar het gaat er juist om dat verzoek goed schriftelijk te onderbouwen in die gevallen waarin partneralimentatie geïndiceerd is. Op het moment dat de rechtsbijstandverlener een declaratie indient bij de Raad, zal duidelijk zijn of de rechter de partneralimentatie heeft toegekend. Hierbij wordt uitdrukkelijk vermeld dat de commissie-Van der Meer heeft geadviseerd om bij toegekende partneralimentatie de daarvoor bestemde toeslag ook toe te kennen aan de wederpartij die inhoudelijk verweer heeft gevoerd. Ook dit advies is overgenomen.

Overeenkomstig het advies van de commissie-Van der Meer is in artikel 8 Bvr voorzien in de hiervoor genoemde drie toeslagen, die voldoende objectiveerbaar en (bijvoorbeeld aan de hand van de meegezonden uitspraak) uitvoerbaar zijn. Het gaat hierbij om toeslagen, die niet worden betrokken bij het vaststellen van de urengrens waarboven een aanvullende vergoeding voor extra uren kan worden toegekend, maar die wel bijdragen aan het dichten van het zogeheten extra-uren-gat (zie paragraaf 2.7).

2.5 Bijzonder curator

De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een minderjarige of belanghebbende een bijzondere curator benoemen (artikelen 1:212 en 1:250 BW). Een bijzondere curator komt op voor de belangen van het kind in rechte. De bijlage bij het Bvr voorzag voorheen niet in een afzonderlijke vergoeding voor de werkzaamheden van bijzondere curatoren op het gebied van personen- en familierecht. Aan toevoegingen voor dergelijke werkzaamheden werd hierdoor noodzakelijkerwijs 7 punten toegekend, zijnde het puntenaantal voor overige zaken op het gebied van personen en familierecht. De commissie-Van der Meer heeft geconstateerd dat de daadwerkelijke tijdsbesteding door bijzondere curatoren niet strookt met deze vergoeding en heeft aanbevolen de werkzaamheden van de bijzondere curator in echtscheidingszaken onder te brengen in een eigen zaakcode met een puntenaantal van 10. Deze aanbeveling is opgevolgd (zie rij A13 in de bijlage).

2.6 Mediation
2.6.1 Een enkel forfait voor mediation

Voor de vergoedingen voor mediators die werkzaam zijn in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand werd voorheen onderscheid gemaakt tussen mediationverlening tot vier uur en mediationverlening vanaf vier uur. In de praktijk komen mediationzaken tot vier uur nauwelijks voor. Mediators besteedden doorgaans meer uren aan zaken dan de vergoeding die er tegenover stond. Overeenkomstig het advies van de commissie-Van der Meer is één forfaitaire vergoeding van tien punten voor alle mediationzaken gecreëerd. Het onderscheid tussen mediation tot 4 uur en mediation vanaf vier uur is hiermee komen te vervallen. Hierbij worden, in lijn met de door de commissie-Van der Meer gehanteerde systematiek waarin de vergoeding wordt toegekend per toevoeging en niet per zaak, voortaan vijf punten per toevoeging verleend. Aldus worden voor de gehele zaak voortaan tien punten toegekend indien aan beide betrokken partijen als rechtzoekende in de zin van de Wrb een toevoeging is verleend. De afhechtingstoeslag in mediationzaken is niet gewijzigd.

2.6.2 Aanvulling in geval van de aanwezigheid van minderjarige kinderen

De commissie-Van der Meer lijkt in aanbeveling 8 met betrekking tot het toekennen van toeslagen in (echt)scheidingsprocedures waarbij minderjarige kinderen betrokken zijn (zie paragraaf 2.4.2), geen rekening te hebben gehouden met de werkzaamheden van mediators op dit rechtsgebied.

Op 1 juli 2021 is de tijdelijke beleidsregel “aanvullende vergoedingen in scheidingsprocedures”14 in werking getreden op grond waarvan een toeslag voor het opstellen van een ouderschapsplan wordt toegekend in echtscheidingsprocedures met nevenvorderingen. Bij de totstandkoming van die beleidsregel is besloten die toeslag ook toe te kennen bij mediationtoevoegingen, omdat het opstellen van een ouderschapsplan ook voor mediators extra werk met zich meebrengt. Deze ontwikkeling is in aanvulling op de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer in dit besluit meegenomen. In geval van de aanwezigheid van een of meer minderjarige kinderen is voorzien in een toeslag van éénmaal 4 punten voor mediation in (echt)scheidingzaken, ongeacht of één of beide partijen rechtzoekenden in de zin van de Wrb zijn. Dit betekent dat in een eerste mediationzaak betreffende (echt)scheiding, waarin beide ouders rechtzoekenden in de zin van de Wrb zijn en sprake is van een of meer minderjarige kinderen, 10 punten voor de zaak plus een toeslag van 4 punten, dus in totaal 14 punten worden toegekend. In een mediationzaak waarin slechts één van beide ouders rechtzoekende in de zin van de Wrb is, worden 5 punten plus een toeslag van 4 punten, dus in totaal 9 punten toegekend. Hierbij is aangesloten bij de systematiek voor de toekenning van deze toeslag bij echtscheidingsprocedures waarin beide ouders samen één of ieder afzonderlijk een eigen advocaat hebben.

2.7 Extra uren (EXU) in bewerkelijke zaken en toeslagen

Het algemene uitgangspunt is dat voor rechtsbijstandverlening op basis van een toevoeging een forfaitaire vergoeding wordt toegekend, die afhankelijk is van de soort zaak waarin die rechtsbijstand is verleend. Op de regel van de forfaitaire vergoeding is een uitzondering mogelijk als het gaat om bewerkelijke zaken. In dergelijke zaken wordt boven een bepaalde grens een aanvullende vergoeding op uur-basis toegekend (extra uren). Om daarvoor in aanmerking te kunnen komen, moet een rechtsbijstandverlener aantonen dat de zaak feitelijk en/of juridisch complex is en in die zaak aan rechtsbijstandverlening drie maal het aantal uren van het forfait besteed hebben. In een zaak waaraan een forfaitaire vergoeding van bijvoorbeeld acht punten (acht uur) is toegekend, kan de rechtsbijstandverlener in aanmerking komen voor een aanvullende vergoeding, indien hij meer dan 24 uur (drie maal acht uur) rechtsbijstand verleent. Er is dan wel een gat van 16 punten of uren tussen het forfait (8) en de urengrens (24) waarvoor geen vergoeding wordt toegekend.

De verhoging van het aantal punten (uren) leidt in de meeste zaken overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer tot verdere verbreding van het gat tussen het forfait en de EXU-grens. Waar die grens in bijvoorbeeld een strafzaak voor de meervoudige kamer – waaraan voorheen acht punten werd toegekend – voorheen op 24 lag (drie maal acht punten), verschuift die in de nieuwe situatie door de verhoging van het forfait naar 42 (drie maal 14), en wordt het gat waarin geen vergoeding wordt toegekend verbreed van 16 (het verschil tussen 8 en 24) naar 28 (het verschil tussen 14 en 42).

Het verschil tussen het forfait en de urengrens wordt enigszins gemitigeerd door de toeslagen voor extra zittingen, voor de behandeling van de gevangenhouding of voor rechtsbijstand in het kader van de onderzoekshandelingen van de rechter-commissaris. De commissie-Van der Meer heeft echter ook geconstateerd dat die toeslagen onvoldoende dekkend zijn om het gat te dichten als het forfait en daarmee de urengrens verhoogd worden. De commissie-Van der Meer heeft voorgesteld om tijdelijk te werken met percentages van het forfait, afhankelijk van het aantal toeslagen dat toegekend wordt. Eén toeslag is 36% van het forfait, twee toeslagen 71%, drie toeslagen 107%. Deze aanbeveling is echter niet eenvoudig in het automatiseringssysteem van de Raad te implementeren en leidt tot zeer hoge administratieve lasten, aangezien in elke aanvraag handmatig beoordeeld moet worden hoeveel toeslagen en welk percentage van toepassing zijn.

Daarom is de strekking van de aanbevelingen ziende op de EXU-grens en toeslagen gevolgd, maar is dit anders ingericht. Allereerst is, gelet op de hiervoor genoemde verbreding van het gat tussen het forfait en de EXU-urengrens door de verhoging van het aantal punten, het vereiste van driemaal het forfait aan uren om in aanmerking te komen voor EXU teruggebracht naar tweemaal het forfait. In het hiervoor genoemde voorbeeld van een strafzaak voor de meervoudige kamer wordt in de nieuwe situatie het forfait 14 punten en de EXU-grens dan gesteld op 28 punten (tweemaal het forfait). Hiermee is beoogd het gat waarin geen vergoeding wordt toegekend, in de nieuwe situatie niet onredelijk breed te laten worden.

Verder zijn de door de commissie-Van der Meer voorgestelde percentages van het forfait voor de toeslagen verdisconteerd door de punten van de (bestaande) toeslagen te verhogen met een half punt. Dit is relatief eenvoudig voor de Raad te implementeren. De EXU-grens voor mediationzaken was voorheen ook gesteld op drie maal het hoogste puntenaantal, namelijk 24 uur. Aangezien ook hier een groter gat ontstaat, is ook voor deze zaken de grens op twee maal het forfait, te weten 20 uur, gesteld. Wel is van belang dat in de stelselvernieuwing de EXU-beoordeling op termijn anders wordt ingericht, ook met inachtneming van de ontwikkeling van rechtshulppakketten in de stelselvernieuwing waarmee een andere vergoedingssystematiek wordt beoogd, waardoor de tijdelijkheid van deze maatregel van begin af aan onderschreven moet worden.

2.8 Samenhangregeling

Overeenkomstig aanbeveling 30 van de commissie-Van der Meer is de samenhangregeling van artikel 11 Bvr uitgebreid naar adviestoevoegingen. Deze aanbeveling is met name van betekenis in asielzaken met relatief veel intrekkingen en de aanwezigheid van grote gezinnen, maar krijgt via de wijziging van artikel 11 van het Bvr een ruimere toepassing dan alleen asielzaken. Tevens is overeenkomstig aanbeveling 31 van de commissie-Van der Meer de term “ter zitting” in artikel 11 Bvr geschrapt. Hiermee is de samenhangregeling uitgebreid naar zaken waarin geen zitting heeft plaats gevonden.

De term “ter zitting” en het feit dat advieszaken niet als samenhangend in de zin van artikel 11 Bvr konden worden aangemerkt, leidden voorheen bij voorafgaand aan de zitting ingetrokken procedures tot onrechtvaardige situaties. Zaken waarbij het overduidelijk is dat die naar hun aard verknocht zijn, konden naar de letter van artikel 11 niet met toepassing van de samenhangregeling worden vastgesteld. In de jurisprudentie was echter al eerder aanvaard dat zaken waarin geen zitting had plaatsgevonden, toch als samenhangende zaken kunnen worden aangemerkt.15 Het gaat hier dus deels om codificatie van de praktijk.

2.9 Advieszaken

De vergoeding voor advieszaken was voorheen bij een tijdsbesteding van minder dan 6 uur (lichte advieszaken) 4 punten en bij een tijdsbesteding van 6 uur of meer (zwaardere advieszaken) 8 punten. De vergoeding bij zwaardere advieszaken is overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer verhoogd van 8 naar 10 punten. De grens om een advieszaak als zwaar te kwalificeren is verhoogd van 6 of meer naar 7 of meer uur. Hiermee is beoogd de prikkel te verlagen om in zaken `bewust’ iets meer tijd te besteden zodat de hogere vergoeding gedeclareerd kan worden. Hierbij is de formulering van pagina 127 van het rapport van de commissie-Van der Meer aangehouden en niet de tekst van aanbeveling 3 op pagina 9. Het is, behoudens verschuiving van de grens van 6 naar 7 uren, niet beoogd om een andere definitie van de urengrens te formuleren. De vergoeding voor lichtere advieszaken blijft gelijk. Hierbij zijnde normale afrondingsregels van toepassing.

Voorts is het aantal punten in advieszaken gemaximeerd op het forfait van de bijbehorende procedure. Het kan lucratief zijn om een advieszaak te declareren, omdat dan de puntenvergoeding hoger uitvalt dan de punten die volgens de bijlage bij het Bvr van toepassing zijn bij een procedure. Om die prikkel teniet te doen, is overeenkomstig het advies van de commissie-Van der Meer besloten om de punten voor advieszaken nooit hoger te laten zijn dan het bijbehorende forfait.

2.10 Reistijdvergoeding

De grens om in aanmerking te komen voor de reistijdvergoeding is verlaagd van 60 kilometer naar 50 kilometer. De totaal gereisde kilometers worden volgens de normale regels afgerond. Een reis van 49,5 kilometer wordt daarmee afgerond op 50 kilometer, terwijl een reis van 49,4 kilometer afgerond wordt op 49 kilometer. Afronding vindt alleen – dus één keer – plaats op het totaal aantal gereisde kilometers in een dossier.

Wat betreft de verlaging van de grens om in aanmerking te komen voor de reistijdvergoeding gelden de overwegingen dat het enerzijds een illusie is om 120 kilometer per uur per auto af te kunnen leggen en anderzijds een zekere drempel is te rechtvaardigen. Het komt daarom redelijk voor de grens vanaf wanneer een rechtsbijstandverlener in aanmerking komt voor reistijdtoeslag te verlagen naar 50 kilometer. Vanaf iedere geheel afgelegde 50 kilometer worden 0,5 punten aan reistijdtoeslag toegekend. Dit geldt tevens voor mediationzaken. Met artikel 9 Btm is aangesloten bij de regeling van de reistijd- en reiskostenvergoedingen voor rechtsbijstandverleners in de artikelen 24 en 25 Bvr, met dien verstande dat met reizen naar een zitting voor mediators geen rekening hoeft te worden gehouden. De bepaling over het reizen per vliegtuig is, anders dan de commissie-Van der Meer heeft aanbevolen, gehandhaafd.

2.11 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In de contourennota rechtsbijstand van 9 november 201816 is het kabinetsbeleid uitgesproken om bij nieuwe wetgeving het effect daarvan op het beroep op rechtsbijstand mee te nemen. Eerder in april 2013 is ook de motie Berndsen-Jansen en Oskam17 aangenomen waarin de regering is verzocht om in de toelichting bij toekomstige wetsvoorstellen expliciet in te gaan op het kosteneffect voor de gesubsidieerde rechtsbijstand.

Sinds 1 januari 2020 is de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) in werking getreden. Uit de voor de inwerkingtreding conform voornoemd kabinetsbeleid opgestelde impactanalyse18 is gebleken dat de Wvggz impact heeft op de tijdsbesteding van advocaten, die patiënten bijstaan in het kader van de Wvggz. Waar onder de Wet bijzondere opname psychiatrische ziekenhuizen één soort toevoeging met een puntenaantal van 4 werd verstrekt, heeft de analyse opgeleverd dat er gedifferentieerd moet worden naar rechtsbijstand ten behoeve van de zorgmachtiging zonder voorafgaande crisismaatregel (6 punten), rechtsbijstand ten behoeve van de verlenging van de zorgmachtiging na voorafgaande zorgmachtiging (5 punten) en overige zaken op grond van de Wvggz of de Wet zorg en dwang zaken (4 punten). De Raad heeft deze puntendifferentiatie reeds geïmplementeerd met de Beleidsregel vergoeding voor rechtsbijstand binnen de Wvggz op grond van artikel 4:23, derde lid, onder a, Awb. Deze puntendifferentiatie is nu opgenomen in de bijlage bij het Bvr, zodat die beleidsregel kan komen te vervallen.

3. Verhouding tot hoger recht

Artikel 18 van de Grondwet bepaalt dat een ieder zich in rechte en in administratief beroep kan doen bijstaan. Om de uitoefening van dit recht te kunnen effectueren, bepaalt de Grondwet voorts dat de wet regels stelt omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen. Deze regels zijn voornamelijk neergelegd in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) en de daarop gebaseerde regelgeving, zoals het Bvr. Behalve in de Grondwet is het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van het derde lid, onderdeel c, van dit artikel heeft een ieder tegen wie vervolging is ingesteld het recht om kosteloos door een toegevoegd advocaat te worden bijgestaan, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen en indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen. Naast strafrechtelijke procedures heeft het EVRM ook betekenis voor andere gerechtelijke procedures. In uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een recht op effectieve toegang tot de rechter erkend. In het licht van artikel 18 Grondwet en artikel 6 EVRM is het van belang dat de toegang tot de rechter voor minder draagkrachtigen wordt gewaarborgd door het bieden van een voldoende toegankelijk stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.

De Grondwet en het EVRM staan niet in de weg aan wijzigingen in een bestaand stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand die met dit besluit worden beoogd. Deze wijzigingen zien immers op de verbetering van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners werkzaam in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, waaronder (sociaal) advocaten, mediators en bijzondere curatoren, hetgeen bijdraagt aan de borging van de laagdrempelige toegang tot het recht doordat zo voldoende rechtsbijstandverleners actief blijven binnen het stelsel.

4. Gevolgen voor lasten van burgers en bedrijven

Met de onderhavige wijzigingen van het Bvr en Btm ter uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer zijn de vergoedingen voor de in het stelsel van werkzame advocaten, mediators en bijzondere curatoren verhoogd, waardoor ieder punt gemiddeld gezien weer overeenkomt met een uur werk en de betrokken dienstverleners een redelijke vergoeding ontvangen. Hiermee gaan voor het bedrijfsleven of de burgers geen noemenswaardige19 administratieve lasten of andere nalevingskosten gepaard. Ook wordt geen verhoging van de regeldruk voorzien.

5. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De raad voor rechtsbijstand is belast met de uitvoering van de Wrb en de verlening van de gesubsidieerde rechtsbijstand. De wijzigingen in meergenoemde tijdelijke beleidsregel op grond van artikel 4:23, derde lid, onder a, Awb en het onderhavige besluit zijn tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de Raad. De Raad heeft de consequenties van de implementatie van overgenomen aanbevelingen uit scenario I van de commissie-Van der Meer en de daarmee gepaard gaande risico’s in kaart gebracht. Tevens heeft de Raad een aantal randvoorwaarden geschetst. Als randvoorwaarden zijn onder meer benoemd de snelle start van de ICT-aanpassingen die vereist zijn voor de uitvoering van de wijzigingen per 1 januari 2022 (de anticiperende beleidsregel) en een tweede ICT-aanpassing die vereist is voor de uitvoering van de overige wijzigingen (in dit besluit). Als consequenties zijn onder meer benoemd vertragingen die in andere lopende projecten en reeds geplande ICT-aanpassingen optreden als gevolg van de prioriteit die aan de verbetering van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners wordt gegeven. Met inachtneming hiervan acht de Raad de wijzigingen uitvoerbaar en handhaafbaar.

6. Financiële gevolgen

De commissie-Van der Meer heeft berekend dat het doorvoeren van scenario 1 circa € 127 miljoen excl. btw per jaar zou kosten, ofwel € 154 miljoen inclusief btw. De berekeningen van de commissie-Van der Meer dateren uit 2017 en waren gebaseerd op de aantallen toevoegingen over 2016 en het toen geldende punttarief. Omdat het aantal toevoegingen, de samenstelling van de verschillende soorten toevoegingen en het punttarief inmiddels zijn veranderd, zijn de kosten van uitvoering van scenario I opnieuw berekend. Daarbij is uitgegaan van het aantal in 2019 vastgestelde toevoegingen en het punttarief in 2021 van € 113,85 excl. btw. Volgens de nieuwe berekening bedragen de extra kosten van het uitvoeren van dit scenario € 126 miljoen (incl. btw) per jaar. Met de jaarlijkse indexering van het punttarief op grond van artikel 3, tweede lid, Bvr nemen die kosten jaarlijks toe.

De incidentele en structurele kosten voor de Raad zijn begroot op eenmalig € 400.000 voor de periode van 1 oktober 2021 t/m 31 december 2022 en op € 261.000 per jaar vanaf 2023. Het gaat hierbij onder meer om kosten voor de nodige ICT-aanpassingen, de gevolgen van vertraging in andere (lopende) trajecten en het aantrekken van extra uitvoeringscapaciteit.

Deze kosten worden gedekt uit de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

7. Totstandkoming van dit besluit

Op grond van artikel 49 Wrb is een ontwerp van het onderhavige besluit bekendgemaakt in de Staatscourant20 en toegezonden aan beide Kamers der Staten-Generaal.21 Het ontwerp is op [PM] ter consultatie voorgelegd aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, de Nederlandse orde van advocaten (NOvA), de Mediatorsfederatie Nederland (MfN) en de Nederlandse Mediatorsvereniging (NMv), en op [PM] in internetconsultatie gegeven.22

Vooruitlopend op de totstandkoming van het onderhavige besluit is in overleg met de NOvA, de MfN en de NMv met toepassing van artikel 4:23, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht een tijdelijke beleidsregeling ter uitvoering van een groot aantal van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer tot stand gebracht. Daarbij zijn de vergoedingen van de rechtsbijstandverlener, mediator en bijzonder curator die werkzaam zijn in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer aangepast, voor het gaat om afwijkingen van het Bvr die leiden tot hogere of gelijke vergoedingen ten opzichte van het Bvr zoals dat gold tot inwerkingtreding van dit besluit. Die beleidsregeling is op 1 januari 2022 in werking getreden.23 Met het onderhavige besluit zijn die wijzigingen in het Bvr en het Btm bestendigd en zijn daarnaast ook die enkele onderdelen uit de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer verwerkt die (kunnen) leiden tot een lagere vergoeding.

II. Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000)

Onderdeel A (artikel 1, onderdeel b)

Dit onderdeel strekt tot aanpassing van het procedurebegrip in het Bvr, zodat voor rechtsbijstand in procedures bij een Europese klachtinstantie voortaan niet alleen een adviestoevoeging maar ook een proceduretoevoeging kan worden verleend. Hiermee wordt aanbeveling 5 van de commissie-van der Meer uitgevoerd. Bij de invulling van de term “Europese klachtinstantie” als een bij verdrag met rechtspraak belast internationaal college of een daarmee vergelijkbaar internationaal college is aangesloten bij het huidige artikel 12, tweede lid, onder f, Wrb.

Onderdeel B (artikel 5a)

Artikel 5a heeft betrekking op de vergoedingen voor rechtsbijstandverlening in bepaalde onderdelen van de asielprocedure ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De punten die worden toegekend voor rechtsbijstandverlening in deze onderdelen van de asielprocedure zijn voortaan opgenomen in de nieuwe bijlage bij het Bvr. In verband hiermee zijn het eerste en vierde tot en met zevende lid van het voormalige artikel 5a vervallen.

Art. 5a

Omschrijving

Rij

Code

oud

nieuw

Artikel 5a, eerste lid, onder a

Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.113, derde lid, of artikel 3.123f, derde lid, Vb 2000 bedoelde ter kennis brengen van een afschrift van het verslag nader gehoor

A58

V061

4

7

Artikel 5a, eerste lid, onder a en b

Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.114, eerste lid, of artikel 3.123g, eerste lid, Vb 2000 bedoelde uitreiken of toezenden van het schriftelijk voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag

A59

V062

8

8

Artikel 5a, eerste lid, onder a, b en c

Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met de in artikel 3.114, zesde lid, artikel 3.109ca, elfde lid, of artikel 3.123g, zesde lid, Vb 2000 bedoelde bekendmaking van de beschikking op de asielaanvraag

A60

V063

12

10

Artikel 5a, vierde lid

Procedure in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die wordt beëindigd door de aanvraag niet in behandeling te nemen als bedoeld in artikel 30 Vw 2000, dan wel de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onderdelen a, b, c of e, Vw 2000, of met toepassing van de in artikel 3.109ca Vb 2000 neergelegde procedure kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000, dan wel gelet op het bepaalde in Protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie bij het Verdrag betreffende de Europese Unie niet-ontvankelijk, te verklaren.

A61

V064

4

6

Artikel 5a, vijfde lid

Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, waarbij de aanvraag wordt ingewilligd

A65

V073

7

11

Artikel 5a, vijfde lid

Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, die wordt beëindigd door een afwijzende beslissing of door een beslissing op grond van artikel 30, artikel 30a, eerste lid, of artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000

A66

V074

2

5

Artikel 5a, zesde lid

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep, indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep

A67

V075

8

10

Artikel 5a, zesde lid

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep, indien de uitspraak strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep

A68

V076

2

5

Artikel 5a, zevende lid

Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep, indien:

a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt vernietigd;

b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd;

c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd

A69

V077

5

6

Artikel 5a, zevende lid

Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep, indien:

a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt bevestigd;

b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd;

c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd

A70

V078

2

4

In rij A61 van de nieuwe bijlage (die correspondeert met het voormalige artikel 5a, vierde lid, Bvr en zaakcode V064) zijn verwerkt de gevolgen van de wijzigingen die met ingang van 25 juni 2021 tot stand zijn gebracht ingevolge het besluit van 28 mei 2021 Stb. 2021, 250.24 Deze wijzigingen zijn in paragraaf 2.3.5 van het algemene deel van deze toelichting al nader toegelicht. In de nieuwe bijlage zijn ook verwerkt de wijzigingen van het voormalige artikel 5a, eerste, vierde en vijfde lid, Bvr, die zijn aangebracht bij besluit van PM, Stb. 2021, PM,25dat op 1 januari 2022 in werking is getreden.

Ter uitvoering van de aanbevelingen 14, 15, 16 en 18 van de commissie-Van der Meer is ten opzichte van het voormalige artikel 5a een bestaande toeslag aangepast (het voormalige artikel 5a, tweede lid) en is een drietal nieuwe toeslagen geïntroduceerd. In verband met de leesbaarheid is artikel 5a opnieuw vastgesteld.

Eerste lid

Het nieuwe eerste lid regelt de verlaging van de vergoeding (met twee punten) in de gevallen waarin rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk is verleend in de vorm van rechtshulp door een ander dan de toegevoegde rechtsbijstandverlener. Het eerste lid komt inhoudelijk overeen met het derde lid van het voormalige artikel 5a. De verwijzing naar het voormalige en thans vervallen eerste lid is vervangen door een verwijzing naar de desbetreffende rijen (A58, A59 en A60) in de nieuwe bijlage.

Tweede lid

De behandeling van de meeste asielaanvragen vangt aan in de zogenoemde algemene asielprocedure. Indien niet binnen zes dagen (of negen dagen in meer bewerkelijke zaken) een zorgvuldige beslissing op de asielaanvraag kan worden genomen, wordt de zaak verder behandeld in de verlengde asielprocedure, waarin voor een aantal proceshandelingen langere termijnen gelden. Aanbeveling 15 van de commissie-Van der Meer strekt er toe om de standaard toeslag voor verwijzing naar de verlengde asielprocedure te vervangen door een toeslag voor aantoonbare extra werkzaamheden in de vorm van een extra gehoor na doorverwijzing naar de verlengde asielprocedure. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 2.3.2 van het algemene deel van deze toelichting.

Ter uitvoering van deze aanbeveling is de standaard toeslag in artikel 5a, tweede lid, vervangen door een toeslag die afhankelijk is van in de verlengde asielprocedure door de rechtsbijstandverlener verrichte aanvullende werkzaamheden. De aanvullende werkzaamheden in de verlengde asielprocedure die tot een toeslag leiden, zijn in het nieuwe tweede lid limitatief opgesomd. Het gaat hierbij allereerst om reacties op bevindingen naar aanleiding van aanvullend medisch onderzoek26 dat op verzoek van de IND tijdens de verlengde asielprocedure wordt verricht door bijvoorbeeld het Bureau Medisch Advisering, het Nederlands Forensisch Instituut of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, en op reacties op onderzoeken die door de Minister van Buitenlandse Zaken in het land van herkomst van de betrokken asielzoeker worden ingesteld en die resulteren in een individueel ambtsbericht. Het gaat hierbij om onderzoeken die door de langere looptijd niet meer binnen de beperkte termijnen van de algemene asielprocedure kunnen worden afgerond en die ertoe leiden dat de behandeling van de asielaanvraag in de verlengde asielprocedure wordt voortgezet. Daarnaast gaat het om de verleende rechtsbijstand in het kader van een aanvullend nader gehoor van de vreemdeling in situaties waarin hij, na eerder aan een nader gehoor als bedoeld in artikel 3.113 Vb 2000 te zijn onderworpen, in de verlengde asielprocedure opnieuw moet worden gehoord om tot een zorgvuldige beslissing op diens asielverzoek te kunnen komen. Tenslotte gaat het om de reactie op een aanvullend voornemen van de Minister van Justitie en Veiligheid om de asielaanvraag niet in te willigen, nadat de vreemdeling en diens rechtsbijstandverlener al eerder met een dergelijk voornemen waren geconfronteerd.

De toeslag van 2,5 punten wordt éénmaal toegekend. In zaken waarin in de verlengde asielprocedure zowel op verzoek van de Minister van Justitie en Veiligheid een aanvullend medisch onderzoek wordt verricht en/of een individueel ambtsbericht door de Minister van Buitenlandse Zaken wordt uitgebracht, én de vreemdeling wordt onderworpen aan een aanvullend nader gehoor, wordt éénmalig een toeslag van 2,5 punten toegekend. Bij de hoogte van die toeslag is aangesloten bij de vroegere, algemene toeslag van twee punten bij doorverwijzing naar de verlengde asielprocedure. Die toeslag is ter uitvoering van de aanbeveling van de commissie-Van der Meer inzake de toeslag voor extra uren verhoogd tot twee en een halve punt. Dit is toegelicht in paragraaf 2.7 van het algemene deel van deze toelichting.

Derde lid

Met het nieuwe derde lid wordt uitvoering gegeven aan aanbeveling 14 van de commissie-Van der Meer om voor (het bijwonen van) aanvullende gehoren in de aanvraagfase van een samenhangende zaak in de asielprocedure een toeslag te introduceren. De commissie heeft vastgesteld dat de toepassing van de samenhangregeling in asielzaken voorheen niet altijd rechtvaardig uitpakte omdat er door de rechtsbijstandverlener, ondanks de gelijksoortigheid van het feitencomplex, vaak aanvullende werkzaamheden moeten worden verricht als andere gezinsleden in de asielprocedure worden gehoord.27 Het gaat hierbij om de voorbereiding, de nabespreking en het indienen van eventuele correcties en aanvullingen op het verslag van zo’n gehoor. Zoals toegelicht in paragraaf 2.3.1 van het algemene deel van deze toelichting, wordt daarom een toeslag van 2,5 punten toegekend in die gevallen waarin een of meer gezinsleden aan wie geen toevoeging voor de asielprocedure is verleend, in die procedure worden onderworpen aan een nader verhoor.

Vierde lid

Asielzoekers mogen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening hangende (hoger) beroep in de regel in Nederland afwachten. In die periode hebben zij rechtmatig verblijf in Nederland.28 Toewijzing van een voorlopige voorziening kan in het algemeen niet leiden tot een betere rechtspositie van de betrokken asielzoeker. Het rechtsbelang bij het verzoek om een voorlopige verschilt hierdoor in de regel niet van dat bij het ingestelde (hoger) beroep. In bijzondere gevallen mag de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening echter niet in Nederland worden afgewacht.29 In die gevallen wordt het verzoek om een voorlopige voorziening vaker afzonderlijk van de hoofdzaak behandeld. Zoals toegelicht in paragraaf 2.3.3 levert rechtsbijstandverlening in het kader van een voorlopige voorziening niet of nauwelijks extra werkzaamheden voor de betrokken rechtsbijstandverlener oplevert, indien die voorlopige voorziening samen, gevoegd of nagenoeg gelijktijdig met het beroep in de hoofdzaak ter zitting wordt behandeld. Aanbeveling 16 van de commissie strekt ertoe de toevoeging in asielzaken voor een voorlopige voorziening af te schaffen en te vervangen door een toeslag, die wordt toegekend als de voorlopige voorziening apart van het beroep of het hoger beroep wordt behandeld.

Ter uitvoering van deze aanbeveling is in de omschrijving van de desbetreffende rijen in de bijlage (rijen A56, A57, A67, A68, A69 en A70, corresponderend met de zaakcodes V042, V043, V075, V076, V077, V078) aangegeven dat de vergoeding voor rechtsbijstandverlening in het kader van (hoger) beroep in asielzaken mede omvat de vergoeding voor rechtsbijstandverlening in het kader van de voorlopige voorziening. Dit betekent dat voortaan geen afzonderlijke toevoegingen worden verleend voor een voorlopige voorziening hangende de behandeling van het (hoger) beroep. Met het oog op rechtsbijstandverlening in zaken waarin het verzoek om die voorlopige voorziening niet gelijktijdig met het (hoger) beroep ter zitting wordt behandeld voorziet het vierde lid in een toeslag van vier punten. In die gevallen waarin wel een afzonderlijke beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gegeven, maar dat verzoek niet afzonderlijk ter zitting is behandeld, wordt geen toeslag toegekend. Voor de hoogte van deze toeslag is aangesloten bij de voorheen geldende praktijk in samenhangende zaken. Voor rechtsbijstandverlening voor een voorlopige voorziening in het lader van een asielprocedure werd in de regel acht punten toegekend, die vanwege de samenhang met de hoofdzaak ingevolge artikel 11 met 50% werd gereduceerd tot vier punten.

Vijfde lid

Met het nieuwe vijfde lid is uitvoering gegeven aan aanbeveling 18 van de commissie-Van der Meer. Die aanbeveling strekt ertoe een toeslag toe te kennen in het geval de vreemdeling aanvullend wordt gehoord en mogelijk een nieuwe zienswijze wordt uitgebracht bij “herleving” van de aanvraagprocedure bij een gegrond verklaring van het (hoger) beroep. Zoals toegelicht in paragraaf 2.3.4 van het algemene deel van deze toelichting kan het hier bij gaan om werkzaamheden die qua tijdbesteding niet meer vallen binnen het forfait dat reeds is uitbetaald. Het gaat hierbij om de voorbereiding, nabespreking, eventuele correcties en aanvullingen van het aanvullende nader gehoor en een nieuwe zienswijze. De commissie-Van der Meer oordeelde dat in dat geval een toeslag gerechtvaardigd is.

Ter uitvoering van aanbeveling 18 van de commissie-Van der Meer strekt het nieuwe vijfde lid er toe dat de rechtsbijstandverlener in aanmerking komt voor een toeslag (op het forfait van (PM)) indien hij na gegrondverklaring van het beroep of het hoger beroep in een asielzaak aanvullende rechtsbijstand verleent in het kader van een aanvullend nader gehoor van de betrokken vreemdeling of in het kader van een nieuw voornemen om de asielaanvraag van die vreemdeling niet in te willigen. Het gaat hierbij om de voorbereiding, de nabespreking, en de eventuele indiening van correcties en aanvullingen op het aanvullende gehoor, en om rechtsbijstand bij het indienen van een zienswijze op het nieuwe voornemen.

Voor de hoogte van de toeslag (twee en een halve punt) is aangesloten bij de toeslag die wordt toegekend bij de toeslag die wordt toegekend indien een asielzaak van de algemene asielprocedure wordt doorverwezen naar de verlengde asielprocedure. De toeslag van 2,5 punten wordt éénmaal toegekend. In zaken waarin na gegrondverklaring van het beroep of het hoger beroep de vreemdeling opnieuw wordt onderworpen aan een gehoor, én een nieuw voornemen wordt uitgebracht om diens asielaanvraag niet in te willigen, wordt één toeslag van 2,5 punten toegekend.

Zesde lid

Het nieuwe zesde lid regelt de toeslag voor extra uren. Het zesde lid komt inhoudelijk overeen met achtste lid van het voormalige artikel 5a. Door de modulaire opbouw van de vergoedingen voor de AA/VA-procedure is het lastig te bepalen welke urengrens van toepassing is, mocht er sprake zijn van feitelijke en/of juridische complexiteit. Om die reden was er bij implementatie van artikel 5a Bvr gekozen om een vaste grens van 24 uren te stellen, gelijk de grens voor advieszaken, met dien verstande dat het aantal feitelijk aan de rechtsbijstandverlening in asielzaken bestede uren waarboven de rechtsbijstandsverlener in aanmerking kan komen voor een toeslag voor extra uren is verlaagd van 24 naar 20. Dit is toegelicht in paragraaf 2.7 van het algemene deel van deze toelichting.

Onderdeel C (artikel 5b)

Het voormalige artikel 5b regelde de vergoedingen voor rechtsbijstandverlening in bezwaar- (eerste lid), beroeps- (tweede lid) en hogerberoepsprocedures (derde en vierde lid) tegen de afwijzing van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De puntenaantallen die voor die rechtsbijstandsverlening worden toegekend, worden voortaan geregeld in de desbetreffende rijen (A75, A76, A77, A78, A79 en A80) van de bijlage. Daarmee kan de puntentoekenning in artikel 5b komen te vervallen. Hetgeen hiervoor in paragraaf 2.3.6 van het algemene deel van deze toelichting is toegelicht over eventuele herstelbetalingen na gegrondverklaring van het (hoger) beroep is eveneens van toepassing op deze zaken.

Art. 5b

Omschrijving

Rij

Code

oud

Nieuw

Artikel 5b, eerste lid, hoofdzin

Bezwaarprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de beslissing strekt tot gegrondverklaring van het bezwaar

A75

V083

7

7

Artikel 5b, eerste lid, bijzin

Bezwaarprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de beslissing strekt tot buitenbehandelingstelling dan wel niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het bezwaar

A76

V084

2

4

Artikel 5b, tweede lid

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep

A77

V085

8

8

Artikel 5b, tweede lid

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de uitspraak strekt tot onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep.

A78

V086

2

5

Artikel 5b, derde lid

Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien:

a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt vernietigd;

b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en de uitspraak wordt bevestigd;

c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en de uitspraak wordt vernietigd.

A79

V087

5

5

Artikel 5b, vierde lid

Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien:

a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt bevestigd;

b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd;

c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd.

A80

V088

2

2

Onderdeel D (artikel 6)

Met het voormalige artikel 6 werd aan een (civiele) cassatieprocedure 15 punten toegekend. Voortaan wordt aan dergelijke procedures in de bijlage (rij A41) 24 punten toegekend. Artikel 6 kan hierdoor vervallen.

Onderdelen E, L, M en N (artikelen 7, 16, 17 en 18)

Deze onderdelen strekken tot verhoging van bestaande toeslagen met telkens een half punt. Het gaat hierbij om de zittingstoeslag in civiele en bestuursrechtelijke zaken (artikel 7) en strafzaken (artikel 18), om de toeslag voor rechtsbijstand in strafzaken waarin in eerste aanleg of in hoger beroep is geoordeeld over de gevangenhouding of gevangenneming of over de verlenging van de gevangenenhouding (artikel 16), de toeslag voor rechtsbijstandsverlening in het kader van onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris of een daarmee gelijk gesteld onderzoek bij het verhoor van een getuige of verdachte, en voor rechtsbijstand bij een descente (artikel 17). Deze verhogingen en de verhoging van de toeslag, bedoeld in artikel 5a, tweede lid, zijn toegelicht in paragraaf 2.7 van het algemene deel van de toelichting.

In asielzaken worden geen zittingstoeslagen op grond van artikel 7 toegekend, aangezien het voormalige artikel 5a Bvr voorzag in een bijzondere en uitputtende regeling van de vergoeding voor de door de rechtsbijstandverlener in het kader van de daar genoemde asielprocedures te verrichten werkzaamheden, die afweek van de in artikel 5 Bvr neergelegde hoofdregel.30 Hetzelfde geldt voor de vergoedingen voor rechtsbijstand in procedures op het gebied van het reguliere vreemdelingenrecht, die voorheen in artikel 5b Bvr waren geregeld. De overheveling van de puntentoekenning in vreemdelingenrechtelijke zaken van het lichaam naar de bijlage van het besluit zou, aangezien die puntentoekenning niet langer in afwijking van artikel 5 Bvr geschiedt, aanleiding kunnen vormen voor het misverstand dat in vreemdelingenrechtelijke zaken voortaan ook zittingstoeslagen op grond van artikel 7 worden toegekend. Een dergelijk effect is echter niet beoogd. Daarom zijn de vergoedingen in de desbetreffende rijen uitdrukkelijk uitgezonderd van de zittingstoeslag van artikel 7. Het gaat hierbij om de rijen A58, A59, A60, A61, A62, A63, A64, A65, A66, A67, A68, A69, A70, A72, A73, A74, A75, A76, A77, A78, A79 en A80die corresponderen met de zaakscodes V061, V062, V063, V064, V070, V071, V072, V073, V074, V075, V076, V077, V078, V080, V081, V082, V083, V084, V085, V086, V087 en V088.

Onderdeel F (artikel 8)

Het voormalige artikel 8 bepaalde dat het aantal punten in een echtscheidingsprocedure met drie wordt verlaagd, indien in die procedure geen tegenspraak is gevoerd. Die bepaling is vervallen ter uitvoering van aanbeveling 7 van de commissie-van der Meer om het onderscheid in puntenaantallen tussen echtscheidingszaken met en zonder tegenspraak op te heffen.

Ter uitvoering van aanbeveling 8 van de commissie-Van der Meer om in echtscheidingsprocedures toeslagen van vier punten toe te kennen voor een op tegenspraak verkregen voorlopige voorziening, voor een (bij rechterlijke uitspraak) toegekende partneralimentatie en bij de aanwezigheid van minderjarige kinderen waarvoor financiële bijdragen, gezag en/of omgang geregeld dienen te worden, is artikel 8 opnieuw vastgesteld. De toeslagen van ieder vier punten worden toegekend per procedure, ongeacht of één of beide partners rechtzoekende in de zin van de Wrb zijn. Indien in de desbetreffende procedure twee rechtsbijstandverleners betrokken zijn, kan ieder van hen in aanmerking komen voor een toeslag van vier punten. Bij een gemeenschappelijk verzoek waarin twee rechtzoekenden in de zin van de Wrb worden bijgestaan door één rechtsbijstandverlener of diens kantoorgenoten, worden de toeslagen per procedure en niet per rechtzoekende toegekend. De werkzaamheden waarvoor de aanvullingen gelden, leiden volgens de commissie-Van der Meer tot fors meerwerk. De toeslagen worden niet betrokken bij het bepalen van de grens om in aanmerking te komen voor extra uren (zie de toelichting bij artikel 13), maar tellen wel mee in het dichten van het zogeheten “extra-urengat” (zie paragraaf 2.4.2 van de algemene toelichting).

Ieder van de drie toeslagen kan in een (scheidings)procedure éénmaal worden toegekend. Indien bijvoorbeeld meerdere voorlopige voorzieningen met betrekking tot de boedelscheiding zijn toegekend, wordt slechts éénmaal de toeslag van vier punten zoals bedoeld in onderdeel a toegekend. Hierbij is overwogen dat bij meerdere voorlopige voorzieningen eerder sprake zou kunnen zijn van feitelijke en/of juridische complexiteit, waardoor extra uren zouden kunnen worden toegekend. De toeslagen op grond van dit artikel bovenop het forfait van 13 punten voor de procedures “echtscheiding met nevenvorderingen” of “beëindiging samenwoning” in de rijen A1 en A2 van de bijlage bedragen dus maximaal 12 punten. Indien reeds een toeslag voor rechtsbijstandverlening in het kader van een gezags- of omgangsregeling of financiële bijdragen voor minderjarige kinderen is verleend (onderdeel c), wordt bijvoorbeeld niet nogmaals een toeslag voor een op tegenspraak gevoerde voorlopige voorziening over het gezag van de minderjarige verleend. Het desbetreffende meerwerk waarvoor die toeslag kan worden toegekend, is dan immers al vergoed met de toeslag bedoeld in onderdeel c.

De toeslagen op grond van artikel 8 worden alleen toegekend bij de hoofdprocedure in eerste aanleg. Indien er voor hetzelfde rechtsbelang naast de toevoeging voor echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap (rij A1 van de bijlage) of voor beëindiging van de samenwoning (rij A2) aparte toevoegingen geïndiceerd zijn, worden de toeslagen niet toegekend in het kader van die aparte toevoegingen. De werkzaamheden worden in dat geval immers al vergoed door de extra toevoeging.

De toeslagen op grond van artikel 8 worden toegekend, indien sprake is van een procedure. Dit impliceert een procedure met een einduitspraak of beslissing. Voor de duidelijkheid: hieronder wordt ook verstaan de situatie dat de procedure al aanhangig is gemaakt, de werkzaamheden ten behoeve van de toeslag ook zijn verricht (bijv. een voorlopige voorziening op tegenspraak), er een tussenuitspraak is gedaan en dat vervolgens partijen voor de einduitspraak zich verzoenen.

Zoals vermeld in het algemene deel van deze toelichting kan gelet op het bereik van de toevoegingen (artikel 32 Wrb) voor de beëindiging van de samenwoning (rij A2) niet één enkele toevoeging voor dit rechtsbelang met de nevenvorderingen worden gecreëerd. De eerste toevoeging heeft in dit geval als rechtsbelang de beëindiging van de samenwoning – met de daar bijhorende rechtsvragen over alle aspecten van die beëindiging – en wordt als zodanig gecodeerd. De toeslagen op grond van artikel 8 kunnen, voor zover van toepassing, op deze toevoeging worden gedeclareerd. Eventuele volgende toevoegingen worden met de bijpassende omschrijving voor procedurewerkzaamheden gecodeerd en separaat vergoed. De toeslagen van artikel 8 zijn op deze (vervolg)toevoeging niet van toepassing.

Ten aanzien van de toeslag bedoeld in artikel 8, onder c, geldt dat, afhankelijk van de omstandigheden, het vaststellen van een ouderschapsplan al dan niet verplicht is. Om met alle mogelijke situaties rekening te houden en de uitvoering en rechtsbijstandverleners niet te veel administratief te belasten, is in het geval van een procedure het aantonen van minderjarige kinderen voldoende om de toeslag toe te kennen.

Onderdeel G (artikel 11)

Artikel 11 heeft betrekking op de regeling van vergoedingen van samenhangende procedures op het gebied van het civiele recht, het tuchtrecht en het bestuursrecht. De wijzigingen van artikel 11 strekken tot uitvoering van de aanbevelingen 30 en 31 van de Commissie-Van der Meer. Die aanbevelingen strekken ertoe de samenhangregeling van artikel 11 uit te breiden naar adviestoevoegingen en naar zaken waarin geen zitting heeft plaats gevonden. In de systematiek van het Bvr wordt binnen civiele, tuchtrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken onderscheid gemaakt tussen procedures en advieszaken, waarbij advieszaken zijn gedefinieerd als zaken die geen procedures zijn. Met de vervanging van de term “samenhangende procedures” door “samenhangende zaken” is de samenhangregeling zoals die voorheen alleen gold voor procedures, voortaan ook van toepassing op advieszaken en combinaties van procedures en advieszaken.

Als samenhangende advieszaken kunnen bijvoorbeeld worden aangemerkt advieszaken ten behoeve van meerdere rechtzoekenden met hetzelfde rechtsbelang. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het adviseren van meerdere bewoners van een straat in een burengeschil. In dit verband wordt er nog op gewezen dat rechtsbijstandverlening in een procedure die is beëindigd voordat (tussen)uitspraak is gedaan of een beslissing is genomen, of voordat de rechtsbijstandverlener een zitting heeft bijgewoond, ingevolge artikel 5, tweede lid, Bvr ook wordt vergoed als een advieszaak.

Onderdeel H (artikel 12)

Artikel 12 regelt de vergoeding voor adviestoevoegingen. De wijziging van het eerste en tweede lid strekken tot uitvoering van aanbeveling 3 van de commissie-Van der Meer, zoals toegelicht in paragraaf 6.2.2 (p. 127) van haar eindrapport, om voor een adviestoevoeging vier punten toe te kennen in zaken die minder dan zeven uur vergen en tien punten indien zeven uur of meer aan de advieszaak is besteed. Het aantal punten in een zaak waarin eenvoudig rechtskundig advies wordt gegeven (derde lid), blijft ongewijzigd.

Met het nieuwe vierde lid is uitvoering gegeven aan aanbeveling 4 van de commissie-Van der Meer om het aantal punten in advieszaken te maximeren op het forfait van de bijbehorende procedure zoals die in de bijlage wordt toegekend. Hiermee wordt voorkomen dat aan de verlening van rechtsbijstand op basis van een adviestoevoeging in een bepaalde zaak meer punten kunnen worden toegekend dan voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een proceduretoevoeging in diezelfde zaak. De maximalisering ziet op de standaard puntenaantallen zoals toegekend in de bijlage bij het Bvr.

Met de zinsnede “behoudens de toepassing van artikel 13, tweede lid” is bedoeld veilig te stellen dat die maximering er niet aan in de weg staat dat aan een advieszaak die meer tijd vergt, meer punten kunnen worden toegekend indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 13, tweede lid. Kort gezegd betekent dit dat, indien de tijdsbesteding 20 uur overschrijdt, voor elk uur daarboven één punt kan worden toegekend (mits het bestuur de begroting daarvan heeft goedgekeurd).

Om mogelijke misverstanden over het vierde lid in relatie tot het gewijzigde artikel 11 (samenhangende zaken) te voorkomen wordt er op gewezen dat in artikel 11, tweede lid en derde lid wordt verwezen naar artikel 12. Hieruit volgt dat bij samenhangende zaken (advieszaken, al dan niet in combinatie met procedures) eerst het (maximale) puntenaantal voor de advieszaak overeenkomstig artikel 12 wordt bepaald, voordat de samenhangregeling van artikel 11 wordt toegepast.

Onderdelen I en Q (artikelen 13 en 22)

De artikelen 13 en 22 hebben betrekking op de aanvullende vergoeding voor bewerkelijke procedures en advieszaken. Artikel 13 regelt de aanvullende vergoeding voor bewerkelijke civiele en bestuursrechtelijke procedures en advieszaken. Artikel 22 regelt de aanvullende vergoeding voor bewerkelijke procedures in zaken die in de bijlage zijn aangemerkt als “strafrecht verdachten” en “strafrecht niet-verdachten”. Voorheen kon een rechtsbijstandverlener in aanmerking komen voor de aanvullende vergoeding indien de feitelijke tijdsbesteding (“extra uren”) in een procedure uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage is vastgesteld. Voortaan kan die aanvullende vergoeding in privaat-, bestuurs- en strafrechtelijke procedures zoals opgenomen in de bijlage worden toegekend indien de feitelijke tijdsbesteding tweemaal het forfaitair aantal uren (uitgedrukt in punten) overstijgt. Voor de daadwerkelijke toekenning van deze aanvullende vergoeding door de raad voor rechtsbijstand is uiteraard wel vereist dat de procedure of advieszaak door de raad voor rechtsbijstand als feitelijk of juridisch complex wordt beschouwd.

Artikel 13, tweede lid, bevat een afzonderlijke regeling voor de aanvullende vergoeding in advieszaken. Voorheen werd, indien de tijdsbesteding in een advieszaak uitgaat boven de 24 uur, voor elk uur rechtsbijstandsverlening dat daarboven uitstijgt, één punt toegekend (mits het bestuur van de raad voor rechtsbijstand de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden heeft goedgekeurd). De wijziging van artikel 13, tweede lid, strekt tot verlaging van die drempel om in advieszaken voor een aanvullende vergoeding in aanmerking te komen van 24 naar 20 uur.

Hetzelfde geldt voor de aanvullende vergoeding voor “extra uren” in bewerkelijke zaken in asielprocedures (zie het nieuwe artikel 5a, derde lid) en in bewerkelijke zaken waarin mediation wordt verleend. Aangezien (het gewijzigde) artikel 13, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in artikel 8, vijfde lid, van het Besluit toevoeging mediation van overeenkomstige toepassing is verklaard, behoeft dit laatste geen separate aanpassing van het Besluit toevoeging mediation.

Deze aanpassingen van de tijdsbestedingsgrenzen voor de aanvullende vergoeding in bewerkelijke zaken is nader toegelicht in paragraaf 2.7 van het algemene deel van deze toelichting.

In verband met het vervallen van artikel 6 (civiele cassatieprocedures) wegens puntentoekenning in de bijlage (rij A41) is de verwijzing naar het voormalige artikel 6 in het eerste lid van artikel 13 vervangen door een verwijzing naar de desbetreffende rijen. De vervanging in het derde lid van artikel 13 van “samenhangende procedures” door “samenhangende zaken” volgt uit de wijziging van de samenhangregeling in artikel 11 (onderdeel G). De vervanging van de verwijzingen naar artikel 15 in het eerste en tweede lid van artikel 22 door een verwijzing naar de desbetreffende rijen in de bijlage is een redactionele wijziging die voortvloeit uit het vervallen van artikel 15.

Onderdeel J (artikel 14a)

Voorheen regelde artikel 14a, eerste lid, de toekenning van het aantal punten voor de verlening van rechtsbijstand in – kort gezegd – vervolgberoepen in zaken betreffende vreemdelingenbewaring. Die puntentoekenning geschiedt voortaan in rij B34 (corresponderend met zaakcode Z141) van de bijlage. Het eerste lid is in verband hiermee vervallen. Het voormalige tweede lid regelde de verlaging van dat puntenaantal (met twee) voor die gevallen waarin geen zitting plaatsvindt of een zitting niet wordt bijgewoond door een raadsman. Het opnieuw vastgestelde artikel 14a komt inhoudelijk overeen met het voormalige artikel 14a, tweede lid. De verwijzingen naar het voormalige eerste lid zijn vervangen door verwijzingen daar de desbetreffende rij in de bijlage. Ook in artikel 16, derde lid, wordt voortaan naar die rij verwezen.

Onderdelen K en O (artikelen 15 en 19)

Het voormalige artikel 15 had betrekking op de vergoedingen in strafzaken die voor verdachten en niet-verdachten bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt. De meeste bepalingen van het voormalige artikel 15 zijn verdisconteerd in de nieuwe bijlage. Het gaat hierbij om het eerste, derde en vijfde lid (de rijen B1, B2, B3, B4 en B5 van de bijlage). Het voormalige tweede lid, dat bepaalde wat onder “andere strafzaken” in de zin van artikel 15, eerste lid, tweede volzin wordt verstaan, is verwerkt in de omschrijving van de rijen B1 en B2. Aangezien het voormalige artikel 15 betrekking had op zowel strafrechtelijke zaken verdachten (thans de rijen B6, B7, B8, B9, B10, B11, B12) als strafrechtelijke zaken niet-verdachten (thans de rijen B13 tot en met B35), zijn de rijen B1, B2, B3, B4 en B5 in de bijlage niet onder een van beide categorieën ondergebracht maar separaat onder de categorie strafrechtelijke cassatiezaken.

Ingevolge artikel 19 wordt in strafzaken een lager aantal punten toegekend indien de strafzaak vóór het onderzoek ter terechtzitting of voor de behandeling in rechte van de hoofdzaak of hoofdvordering wordt beëindigd. Het vierde lid van het voormalige artikel 15 bepaalde dat die bepaling niet van toepassing is op strafzaken als bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 15. Die bepaling is thans opgenomen als het (nieuwe) tweede lid van artikel 19.

Artikel 15

Omschrijving

Rij

Oud

Nieuw

Artikel 15, eerste lid, tweede volzin, jo artikel 15, tweede en derde lid

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken, waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening

B1

3

5

Artikel 15, eerste lid, tweede volzin, jo artikel 15, tweede lid

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening

B2

6

9

Artikel 15, eerste lid, eerste volzin, jo artikel 15, derde lid

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend

B3

5

5

Artikel 15, eerste lid, eerste volzin

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend

B4

10

12

Artikel 15, vijfde lid

Cassatiezaak die in eerste aanleg in het Caribisch deel van Nederland is behandeld door een enkelvoudige kamer, voor zover die zaak in Nederland in eerste aanleg door de meervoudige kamer zou zijn behandeld

B5

10

12

Onderdeel P (artikel 21)

Het voormalige artikel 21, vijfde lid, bepaalde dat het tweede, derde en vierde lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing zijn op samenhangende strafzaken die bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt, met dien verstande dat voor de berekening, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt uitgegaan van de strafzaak waaraan op grond van artikel 15 het hoogste aantal punten wordt toegekend. Artikel 15 is vervallen. De punten voor strafzaken die bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt, worden voortaan toegekend in de bijlage. De verwijzing in artikel 21, vijfde lid, naar artikel 15 is derhalve vervangen door een verwijzing naar de desbetreffende rijen B1, B2, B3, B4 en B5 in de bijlage.

Onderdeel R (artikel 24)

Met de wijziging van artikel 24, eerste lid, wordt uitvoering gegeven aan aanbeveling 32 van de commissie-Van der Meer, voor zover die er toe strekt de vergoeding voor reistijd op 0,5 punt per volle gereisde 50 km in plaats van 60 km per bezoek te stellen, ongeacht het vervoermiddel. Het derde lid van artikel 24, dat voor gevallen waarin per vliegtuig naar en in het buitenland wordt gereisd per volle gereisde 500 kilometer een halve punt wordt toegekend, blijft ongewijzigd.

Onderdeel S (Bijlage)

Voorheen hanteerde de Raad voor Rechtsbijstand in de praktijk een lijst met zaakcodes die fijnmaziger was dan de bijlage bij het toenmalige Bvr die een aantal rechtscategorieën op een meer geabstraheerd niveau bevatte. In de praktijk was de door de Raad gehanteerde lijst met zaakcodes echter het uitgangspunt. De voorstellen van de commissie-Van der Meer tot aanpassing van de puntenaantallen zijn gebaseerd op de tijdsbesteding zoals door rechtsbijstandverleners bij de declaratie op zaakcodeniveau opgegeven. Daarbij is in voorkomende gevallen op het fijnmaziger niveau van de zaakcodes gedifferentieerd tussen verschillende soorten werkzaamheden die in de grofmazigere indeling van de voormalige bijlage van het Bvr onder dezelfde soort werkzaamheden vallen. Overeenkomstig aanbeveling 2 van de commissie is de bijlage bij het Bvr in overeenstemming gebracht met de door de commissie voorgestelde puntentoekenningen, en is er niet voor gekozen de aldus vastgestelde puntenaantallen op zaakcodeniveau (weer) te abstraheren naar het niveau van de rechtscategorieën in de voormalige bijlage bij het Bvr.

Als gevolg hiervan is de nieuwe bijlage bij het Bvr uitgebreider dan voorheen. Ook zijn enkele bepalingen met puntentoekenningen uit het lichaam van het Bvr geschrapt, aangezien die puntentoekenning voortaan via de artikelen 5 (privaat-, tucht- en bestuursrechtelijke zaken) en 14 (strafrechtelijke zaken) Bvr in de nieuwe bijlage worden toegekend.

Artikel II (Besluit toevoeging mediation)

Onderdeel A (artikel 4)

Zoals toegelicht in paragraaf 2.6.1 van het algemene deel van deze toelichting wordt voortaan geen onderscheid meer gemaakt tussen mediation (op basis van toevoeging) die korter dan vier uur vergt en mediation die vier uur of meer vergt. In beide gevallen worden voortaan vijf punten per rechtzoekende toegekend. In verband hiermee is ook het onderscheid in de eigen bijdrage opgeheven dat voorheen in het eerste en tweede lid van artikel 4 werd gemaakt tussen kortdurende mediationverlening (eigen bijdrage € 56) en langdurige mediationverlening (eigen bijdrage € 112). In de praktijk vergt slechts 3% van de mediationtoevoegingszaken een tijdsbesteding van minder dan vier uur. Ongeacht de duur van de mediation bedraagt de eigen bijdrage voortaan € 112 voor rechtzoekenden met een inkomen van € 20.301 respectievelijk € 28.201 of meer. De eigen bijdrage die rechtzoekenden met inkomens tot € 20.300 respectievelijk € 28.200, ongeacht de duur van de mediationverlening, zijn verschuldigd en de eigen bijdrage die rechtspersonen zijn verschuldigd, blijven ongewijzigd. Ook de overeenkomstige toepassing van artikel 6, eerste lid, onder a, b en d, en het tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand is ongewijzigd gebleven.

Onderdeel B (artikel 8)

De wijziging van artikel 8, eerste tot en met derde lid, strekt tot uitvoering van de aanbevelingen van aanbeveling 12 van de commissie-Van der Meer om één forfait van 10 punten voor mediationzaken bij echtscheiding te creëren. De wijziging strekt er daarnaast toe om analoog aan aanbeveling 8 van de commissie-Van der Meer in mediationzaken betreffende echtscheiding of beëindiging van een geregistreerd partnerschap of samenwoning aanvullingen van vier punten toe te kennen voor de aanwezigheid van minderjarige kinderen waarvoor financiële bijdragen, gezag en/of omgang geregeld dienen te worden. Hierbij is ook betrokken aanbeveling 7 van de commissie om niet langer onderscheid te maken tussen zaken die voortkomen uit de verbreking van een huwelijkse relatie en zaken die voortkomen uit de verbreking van een niet-huwelijkse relatie.

Eerste lid

Het onderscheid dat voorheen werd gemaakt tussen vergoedingen voor de verlening van mediation op basis van een toevoeging naar gelang die mediation gedurende kortere of langere tijd wordt verleend, is verlaten. Die vergoeding wordt voortaan, ongeacht de duur van die mediatonverlening, vastgesteld op vijf punten. Dit is reeds toegelicht in paragraaf 2.6.1 van het algemene deel van deze toelichting. Het voormalige eerste en tweede lid van artikel 8, waarin dat onderscheid naar de tijdsbesteding was geregeld, zijn daarom samengevoegd tot een nieuw eerste lid.

Tweede lid

Aanbeveling 8 van de commissie-van der Meer strekt ertoe om in echtscheidingsprocedures aanvullingen van vier punten toe te kennen toe te kennen voor onder meer rechtsbijstand in zaken waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken waarvoor financiële bijdragen, gezag en/of omgang moeten worden geregeld. Zoals toegelicht in paragraaf 2.6.2 van het algemene deel van deze toelichting wordt deze toeslag ook toegekend bij de betrokkenheid in mediationzaken van minderjarige kinderen waarvoor financiële bijdragen, gezag en/of omgang geregeld moeten worden. Evenals bij artikel 8 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 het geval is bij procedures, wordt deze toeslag éénmaal per mediation toegekend. Het is hierbij niet van belang of die mediation wordt verleend voor één of voor twee rechtzoekenden in de zin van de Wrb. De toeslagen voor een op tegenspraak verkregen voorlopige voorziening en een in rechte toegekende partneralimentatie zijn hier niet van toepassing, omdat het forse meerwerk door een advocaat wordt verricht. Dit valt niet onder de definitie van mediation. Het aantonen van de aanwezigheid van minderjarige kinderen is voldoende om de toeslag toe te kennen. De toeslag wordt toegekend op de eerste mediationtoevoeging die ten behoeve van de rechtzoekende(n) is verleend. Indien tijdens de behandeling van de scheiding in eerste aanleg mediation plaatsvindt, en de mediator omtrent de minderjarige kinderen heeft bemiddeld, wordt de toeslag op die toevoeging toegekend. Als partijen vervolgens hoger beroep instellen en daarbij wederom mediation wordt toegepast, dan wel mediation verzoeken om de omgangsregeling te wijzigen, is de toeslag niet meer van toepassing. Daarvoor worden immers separate toevoegingen verleend.

Derde lid

Het voormalige derde lid kende aan een mediationzaak waarbij ten minste zeven rechtzoekenden of anderen met een rechtsbelang in één of meer naar hun aard verknochte geschillen zijn betrokken en mediation door twee mediators wordt verleend, vier en een half punten toe voor kortdurende mediationverlening (tot vier uur) en tien punten voor langerdurende mediation (vanaf vier uur). Het uitgangspunt is dat er bij de vergoedingen voor mediation op basis van een toevoeging voortaan niet langer onderscheid wordt gemaakt tussen kortdurende en langerdurende mediation. Aan een zaak waarin aan een of meer rechtzoekenden een toevoeging ten behoeve van mediation is verleend, wordt voortaan per rechtzoekende vijf punten, met een maximum van tien punten per zaak, toegekend (zie eerste lid). Met het oog hierop is het voormalige derde lid geschrapt.

Onderdeel C (artikel 9)

Het tijdverlet voor reizen door mediators is van een halve punt per volle 60 kilometer aangepast naar een halve punt per volle 50 kilometer. Hiermee wordt aangesloten bij de regeling van deze vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in de artikelen 24 en 25 van het Bvr, met dien verstande dat met reizen naar een zitting voor mediators geen rekening hoeft te worden gehouden.

Artikel III

De puntenaantallen voor verlening van rechtsbijstand in vreemdelingenrechtelijke procedures met betrekking tot een tweede of volgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden voortaan niet langer in afwijking van artikel 5 Bvr in artikel 5b Bvr geregeld, maar op grond van artikel 5 Bvr in de bijlage bij het Bvr. Artikel 5b Bvr is vervallen. In verband daarmee is de verwijzing naar het begrip “tweede of volgende aanvraag in de zin van artikel 5b van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000” in de artikelen 3.101a, eerste en tweede lid, en 3.101b, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 vervangen door verwijzing naar de rijen A75, A76, A77, A78, A79 en A80 (die corresponderen met de zaakcodes V083, V084, V085, V086, V087 en V088) van de bijlage bij het Bvr, waarin het voormalige artikel 5b Bvr is verdisconteerd. Het gaat hier om een technische wijziging waarmee geen inhoudelijke wijziging is beoogd.

Artikel IV

Het overgangsrecht in artikel IV sluit aan bij eerder gehanteerde overgangsrecht en strekt er overeenkomstig aanbeveling 52 van de commissie-van der Meer toe dat het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit toevoeging mediation, zoals die luidden op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing blijven op toevoegingen die zijn aangevraagd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand, Fair forfaitair.

X Noot
2

Commissie onderzoek oorzaken kostenstijgingen stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand en vernieuwing van het stelsel (bijlage bij Kamerstukken II 2015/16, 31 753, nr. 110).

X Noot
3

Andere tijden; eindrapport aan van de Commissie evaluatie puntentoekenning gefinancierde rechtsbijstand (bijlage bij Kamerstukken II 2017/18, 31 753, nr. 142).

X Noot
4

Kamerstukken II 2020/21, 28 362, nr. 44.

X Noot
5

Kamerstukken II 2020/21, 31 753, nr. 239.

X Noot
6

Kamerstukken II 2021/22, 31 753, nr. 246.

X Noot
7

Ingevolge dat beleid worden afzonderlijke toevoegingen verleend aan meerderjarige kinderen en in gevallen waarin binnen dat gezinsverband sprake is van afzonderlijke asielmotieven.

X Noot
8

In voorkomende gevallen zijn er meer mogelijkheden tot verlengen van de termijnen in de algemene asielprocedure. Zie artikel 3.115, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000.

X Noot
9

Zie onder meer Kamerstukken II 2009/10, 31 994, nr. 6, pp. 6 en 8.

X Noot
10

Zie ABRvS 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442, r.o. 4.2.

X Noot
11

In uitzonderingsgevallen mag de vreemdeling de behandeling van noch het beroep, noch het verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland afwachten. Dit is bijvoorbeeld mogelijk indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag indient waaraan geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd (art. 7.3, tweede lid, Vb 2000). Veelal gaat het hierbij om een opvolgende aanvraag die kort voor een op handen zijnde uitzetting wordt ingediend met vooral als doel om die uitzetting tegen te gaan. In een dergelijke situatie wordt het verzoek om een voorlopige voorziening wel apart behandeld.

X Noot
12

Stb. 2016, 87.

X Noot
13

Met de ontbinding van een huwelijk is in dit besluit gelijk gesteld de ontbinding van een geregistreerd partnerschap.

X Noot
15

ABRvS 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2193.

X Noot
16

Kamerstukken II 2018/19, 31 753, nr. 155.

X Noot
17

Kamerstukken I 2012/13, 31 753, nr. 59.

X Noot
19

In ongeveer drie procent van alle gesubsidieerde mediationzaken leidt uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer tot verhoging van de eigen bijdrage door rechtzoekenden van € 56 tot € 112.

X Noot
20

Stcrt. 2021, PM nummer, van PM datum.

X Noot
21

Kamerstukken II 2021/22, PM dossiernummer, PM volgnummer.

X Noot
22

PM: verwijzing naar desbetreffende pagina op internetconsultatie.nl

X Noot
23

Stcrt. 2021, PM nummer, van PM datum.

X Noot
24

Besluit van 28 mei 2021 Stb. 2021, 250 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met het regelen van de aanmeldfase, het vervallen van het eerste gehoor in de algemene asielprocedure en het doorvoeren van enkele technische aanpassingen.

X Noot
25

Besluit van PM, Stb. 2021, PM tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria in verband met de invoering van bijzondere procedurele bepalingen in het Vreemdelingenbesluit 2000 onder andere voor situaties waarin sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen.

X Noot
26

Het gaat hierbij om medisch onderzoek in aanvulling op het medische onderzoek, bedoeld in artikel 3.109, vijfde lid, Vb 2000.

X Noot
27

Eindrapport, paragraaf 6.4.3. pp. 132-133.

X Noot
28

Artikel 7.3, eerste lid, Vb 2000 in samenhang met ABRvS 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442.

X Noot
29

Artikel 7.3, tweede lid, Vb 2000.

X Noot
30

ABRvS 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1419.

Naar boven