Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36560-XVI nr. 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36560-XVI nr. 9 |
Vastgesteld 28 juni 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake o.a. het Jaarverslag Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2023 (Kamerstuk 36 560 XVI, nr. 8).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 28 juni 2024. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
De adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Inhoudsopgave
I. |
Vragen van de rapporteurs namens de commissie VWS |
2 |
---|---|---|
II. |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
6 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie |
6 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie |
7 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie |
9 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie |
10 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie |
11 |
|
III. |
Reactie van de Minister |
11 |
Inbreng van de rapporteurs ten behoeve van het schriftelijke overleg inzake het Jaarverslag 2023 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De vaste commissie voor VWS heeft de leden Mohandis (GroenLinks-PvdA) en Joseph (NSC) aangesteld als rapporteurs bij de behandeling van de verantwoordingsstukken VWS over 2023. De rapporteurs stellen namens de commissie de volgende punten aan de orde:
1. Evaluatie van beleid / strategische evaluatieagenda VWS
2. Verantwoording van de budgetten voor sport in 2023 (begrotingsartikel 6)
3. Aanpak wachttijden ggz in 2023
4. Het financieel beheer van VWS
5. Onderuitputting in 2023
De rapporteurs zijn positief over het initiatief van de commissie voor de Rijksuitgaven om te streven naar een doorlichting van de rijksuitgaven op doelmatigheid en doeltreffendheid door meer te doen met uitkomsten van evaluatieonderzoek. Daarvoor is van belang dat de strategische evaluatie agenda (SEA) dekkend en transparant is. De rapporteurs stellen vast dat de SEA van VWS daar aan voldoet en dat VWS de afgelopen jaren veel werk heeft gemaakt van een goede SEA.
De SEA zoals opgenomen in begroting en jaarverslag, is nu echter nog vooral beschrijvend en opsommend. Een SEA zou ideaaltypisch ook inzichtelijk moeten maken tot welke aanbevelingen (evaluatie)onderzoek heeft geleid en wat ermee gedaan is. Ook leerervaringen en inzicht in de wijze waarop beleid is bijgestuurd zou daarbij duidelijk gemaakt moeten worden. Ziet de Minister mogelijkheden om ook dat op een meer uniforme en herkenbare manier te doen?
Kan de Minister in dit licht de Kamer informeren hoe invulling is en wordt gegeven aan haar toezegging aan de rapporteurs bij de laatste begrotingsbehandeling dat «bij iedere brief waarin een evaluatie aan de Kamer wordt aangeboden, de kabinetsreactie óók standaard ingaat op de vraag wat geleerd is van de evaluatie en tot welke concrete veranderingen of verbeteringen de evaluatie leidt»?
Behalve «aan de achterkant» evalueren, is minstens zo belangrijk dat «aan de voorkant» nieuw beleid (boven de 20 miljoen euro) vooraf goed wordt doordacht en doorgelicht. Dat is een wettelijke plicht, voortvloeiend uit artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet, die praktisch is uitgewerkt in het rijksbrede kader Beleidskeuze uitgelegd. De rapporteurs vinden het teleurstellend dat de Minister van VWS dit aanvankelijk consequent toepaste, maar dat uit de meest recente cijfers van het Ministerie van Financiën blijkt dat dit in 2023 amper meer is gebeurd. Bij de begrotingsbehandeling in januari 2024 heeft de Minister zowel schriftelijk als mondeling toegezegd het kader Beleidskeuzes uitgelegd te zullen blijven toepassen. Uit het Financieel Jaarverslag Rijk 2023 blijkt dat 90% van de onderzochte nieuwe beleidsvoorstellen van € 20 miljoen of meer die aan de Kamer zijn gestuurd, geen duidelijke en afzonderlijk herkenbare onderbouwing bevatte van de eisen die de Comptabiliteitswet stelt aan nieuw beleid. Graag een toelichting van de Minister hoe dit heeft kunnen gebeuren.
Kan de Minister – opnieuw – toezeggen dat het kader Beleidskeuzes uitgelegd voortaan wordt gehanteerd? En hoe gaat de Minister er voor zorgen dat het ditmaal ook daadwerkelijk gebeurt?
De rapporteurs constateren dat er veel is gebeurd op het terrein van sport en bewegen, maar dat het jaarverslag weinig overzicht geeft van de diverse beleidsprogramma’s, akkoorden en actieplannen en de overlap daartussen, zowel beleidsmatig als ook voor wat betreft de financiering. Er zijn veel indicatoren op het terrein van sport en bewegen, maar het jaarverslag biedt vervolgens nog onvoldoende inzicht in de relatie tussen de beleidsdoelen en beleidsresultaten van het beleid. Ook bijlage 8 (tabel 90 Beleidsindicatoren artikel 6 Sport en bewegen, op pagina 266) biedt weinig houvast.
Uit het jaarverslag wordt niet duidelijk welke beleidsindicatoren of andere indicatoren uit bijvoorbeeld de «Staat van Volksgezondheid en Zorg» of «sport en bewegen in cijfers» aan welk programma, akkoord of actieplan gekoppeld kan worden. Dit bemoeilijkt de controlerende taak van de Kamer.
Kan de Minister de Kamer schriftelijk een bondig overzicht (factsheet) toesturen waarin de diverse beleidsprogramma’s, akkoorden en actieplannen en de overlap daartussen op het terrein van sport en bewegen in beeld worden gebracht met de daarbij behorende beleidsindicatoren en financiële middelen van het rijk en anderszins (met name gemeenten)? En heeft de Minister suggesties aan de Kamer om meer grip te krijgen op doel en middelen?
De rapporteurs hebben met belangstelling kennis genomen van het verdiepende onderzoek dat de Algemene Rekenkamer in haar verantwoordingsonderzoek 2023 VWS heeft uitgevoerd naar extra middelen en wachttijden ggz. De rapporteurs zouden graag van de Minister vernemen of het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de aanpak wachttijden ggz in 2023 nog nieuwe inzichten heeft opgeleverd en aanleiding is geweest voor beleidswijzigingen? Of – meer in het algemeen – welke lessen uit 2023 neemt de Minister mee in het beleid ten aanzien van de ggz voor de toekomst? Hoe wordt omgegaan met de drie aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer op dit punt?
Daarbij vragen de rapporteurs in het bijzonder ook aandacht voor:
− De constatering dat de risicoverevening tussen zorgverzekeraars niet goed genoeg werkt. In hoeverre overweegt de Minister maatregelen binnen het risicovereveningsmodel of daarbuiten om deze problematiek op te lossen?
− De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om samenwerking tussen verzekeraars te stimuleren in de zorginkoop voor cliënten met complexe problematiek (ook complexe problematiek die buiten de cruciale ggz valt), zolang er nog ongewenste financiële prikkels zijn in de contractering. Wat gaat de Minister met deze aanbeveling doen?
Uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer en de beantwoording van vragen daarover, komt het beeld naar voren is dat er geen betrouwbare informatie is over de omvang en ontwikkeling van wachttijden en wachtlijsten in de ggz. Zo bezien belemmert dat de Minister om goed te sturen als effecten van beleidsmaatregelen niet helder zijn. En het belemmert daarmee de controlerende taak van de Kamer. Deelt de Minister deze analyse?
Wat vindt u van de constatering van de Algemene Rekenkamer dat wachttijdcijfers in de ggz dusdanig onbetrouwbaar zijn dat niet vastgesteld kan worden of ze stijgen of dalen? Hoe stuurt u op de ggz als er geen betrouwbare cijfers over de ontwikkeling van de wachttijden zijn?
Naast het verdiepend onderzoek naar aanpak wachttijden ggz heeft de Algemene Rekenkamer in haar verantwoordingsonderzoek VWS ook onderzoek uitgevoerd naar stapelfacturen. Naar aanleiding van dit onderzoek is voor de rapporteurs de vraag of de Minister zo snel mogelijk oplossingen gaat bedenken voor de problematiek van stapelfacturen, ook in het licht van de aanpassingen van eigen bijdragen in de WMO die op stapel staan?
De rapporteurs zijn verheugd dat er in 2023 aantoonbaar verbeteringen zijn gerealiseerd in de bedrijfsvoering van VWS. De bedrijfsvoering is robuuster ingericht. Zo heeft de financiële functie bijvoorbeeld verder vorm gekregen. De ernstige tekortkoming bij het financieel beheer is voor het eerste na drie jaar op rij niet meer als ernstig aangemerkt door de Algemene Rekenkamer en de tekortkoming op het materieelbeheer is opgeheven. Hiervoor verdienen Minister en ministerie een compliment voor alle geleverde inspanningen en gerealiseerde verbeteringen op dit terrein.
Maar aandacht voor blijvende verbetering blijft ook komende jaren nodig. Zo is er in 2023 een voorgenomen besluit tot reorganisatie van de financiële functie genomen, maar moet de verdere uitwerking en invoering daarvan in 2024 nog plaatsvinden.
De Algemene Rekenkamer signaleert verder dat ook voortgang is geboekt op enkele andere hardnekkige tekortkomingen: subsidiebeheer, informatiebeveiliging en lifecyclemanagement. Nu de omslag lijkt te zijn gemaakt richting waarneembare verbeteringen en daarmee ook op deze jaarlijks terugkerende tekortkomingen voortgang is geboekt, rijst de vraag of dat betekent dat ook deze volgend jaar definitief zijn opgelost. Op dit punt daarom onderstaand verzoek aan de Minister.
Vanwege de ernst en hardnekkigheid van de problemen in het financieel beheer is afgesproken dat de Minister ook twee maal per jaar tussentijds rapportages over de verbeteraanpak financieel beheer aan de Kamer stuurt (zie Kamerstuk 36 360-XVI, nr. 10). De rapporteurs stellen namens de commissie voor om deze rapportages voortaan te verbreden en de Kamer tussentijds óók over de nog resterende tekortkomingen in de bedrijfsvoering (i.c. financieel beheer, subsidiebeheer, informatiebeveiliging, lifecyclemanagement en inkoopbeheer) te rapporteren. De Minister wordt verzocht daarbij ook aan te geven wanneer deze tekortkomingen naar verwachting zijn opgelost, welke acties daarvoor in gang worden gezet en welke concrete mijlpalen daar bij horen.
Helaas moeten de rapporteurs vaststellen dat dit er jaar ook een nieuwe tekortkoming bij is gekomen: het inkoopbeheer. Wat zijn volgens de Minister de oorzaken daarvan? Ziet de Minister mogelijkheden om te komen tot (rijksbrede) vereenvoudiging van aanbestedingsregels en inkoopprocessen? Gaat de Minister er, conform de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer, voor zorgen dat binnen VWS een kleinere groep, beter gespecialiseerde ambtenaren zich voortaan gaat bezighouden met inkoop- en aanbestedingstrajecten?
Het is de rapporteurs opgevallen dat voor veel bedragen bij VWS waarbij sprake is van fouten of onzekerheden, de Algemene Rekenkamer stelt dat er geen zekerheid bestaat of de geleverde prestatie is geleverd. Het lijkt er op dat VWS wel betaalt, maar dus niet precies weet wat er met het geld is gedaan. Wat zijn hiervan de oorzaken? Waarom zien we dit terug bij zowel verleende voorschotten, als bij betaalde subsidies als bij ingekochte goederen en diensten?
In het rapport van de Algemene Rekenkamer staat dat de Minister streeft naar verbetering van de houding en cultuur rondom financieel beheer. Hoe doet de Minister dat, zo vragen de rapporteurs. En in hoeverre lukt dat?
In dit verband viel het de rapporteurs op dat ze in het rapport van de Algemene Rekenkamer de volgende constateringen aantroffen:
− dat het een uitdaging is beleidsmedewerkers te betrekken bij sessies over financieel beheer en dat zij daarbij beperkt aanwezig zijn (pagina 30);
− dat tijdens een inventarisatie bleek dat de beleidsdirecties zich nog onvoldoende bewust zijn van de risico’s op fraude (pagina 31);
− het ministerie voorschrijft dat de dienstonderdelen kwartaalrapportages aanleveren over informatiebeveiligingsincidenten, maar deze kwartaalrapportages er in 2023 niet waren op het Ministerie van VWS.
Kan de Minister reageren op deze constateringen? Is de cultuur op VWS, in het bijzonder bij beleidsdirecties, al voldoende gericht op verbetering van het financieel beheer? Kan de Minister de Kamer in de eerstvolgende voortgangsrapportage informeren welke directies op dit punt nog achter blijven?
De Algemene Rekenkamer signaleert over 2023 relatief grote bedragen aan fouten en onzekerheden die betrekking hebben op staatssteunrisico’s. Kunt u ingaan op deze risico’s en hoe groot u de risico’s acht? In het bijzonder: welke (staatssteun)risico’s ziet u bij het project Pallas? Wat zouden de consequenties zijn indien genoemde posten daadwerkelijk als staatssteun zouden worden aangemerkt?
Wat is de reden dat in 2021 het Ministerie van VWS belangrijke informatie die relevant was voor de beoordeling van staatssteunrisico’s, pas in januari 2024 met de Algemene Rekenkamer deelde? Hoe kan de Algemene Rekenkamer haar werk goed uitvoeren als zij relevante informatie niet op tijd ontvangt? Hoe heeft u hierop gereageerd? Hoe gaat de Minister voorkomen dat dit in de toekomst vaker gebeurt?
In een aparte bijlage gaat de Minister specifiek in op het focusonderwerp bij de verantwoording over 2023: onderuitputting. In 2023 blijkt op de VWS-begroting voor een totaalbedrag van € 430 miljoen onderuitputting te zijn opgetreden. Wat is met deze niet bestede middelen gebeurd? Welk deel hiervan is via de eindejaarsmarge alsnog in 2024 aan de begroting toegevoegd en welke posten betreft dat?
Daarnaast vragen de rapporteurs wat relatief gezien de grootste posten qua onderuitputting in 2023 zijn gebleken, wanneer gekeken wordt naar welk gedeelte van het oorspronkelijke geraamde budget niet is uitgegeven.
Het valt op dat in het jaarverslag de onderuitputting wel wordt toegelicht, maar dat het kennelijk nergens gevolgen heeft gehad voor de beleidsdoelen. Klopt die waarneming? Kan de Minister ook voorbeelden geven van waar onvoorziene onderuitputting in 2023 geleid heeft tot achtergebleven beleidsresultaten in 2023 en/of negatieve gevolgen voor geplande beleidsdoelen?
Is er lering getrokken uit de onderuitputting in 2023? Zijn er bijvoorbeeld in het kader van realistisch ramen in de begroting 2024 budgetten naar beneden bijgesteld die in 2023 (en eerdere jaren) onderuitputting vertoonden. Kan de Tweede Kamer daar een overzicht van krijgen?
Vooral bij opleidingsbudgetten (zoals SPP, BAZ, regeling PA/VP) blijkt veel budget niet te zijn uitgegeven door een geringer beroep op de regeling dan gedacht. Terwijl het personeel in de zorg zo hard nodig is, blijft op deze regelingen ruim € 50 miljoen in 2023 onbenut. Is daar ook een bredere en diepgaandere analyse van gemaakt? Wat kan de Minister er aan doen om te zorgen dat opleidingsbudgetten maximaal benut en ingezet worden?
Op de Energietegemoetkomingsregeling Sport SPUK MEOZ is bijna € 45 miljoen minder uitgegeven omdat gemeenten voor een lager bedrag middelen hebben aangevraagd dan dat er budget beschikbaar was. Is er onderzoek gedaan naar de oorzaken daarvan? Wat is er met de niet aangevraagde € 45 miljoen gebeurd?
Ook in de premiegefinancierde uitgaven is onderuitputting, maar deze wordt in het jaarverslag niet toegelicht. Bij de wijkverpleging is, evenals voorgaande jaren, ook in 2023 veel minder uitgegeven dan was geraamd. Het jaarverslag vermeldt een onderschrijding bij wijkverpleging van € 763 miljoen. Wat is hiervan de oorzaak?
Over de transformatiegelden staat in het jaarverslag dat «in 2023 veel plannen nog in ontwikkeling waren en slechts € 10 miljoen is benut». Wat is de reden dat in 2023 nog zo weinig plannen zijn ingediend? Kan de Minister een overzicht geven van de oorspronkelijke transformatiemiddelen van € 1,8 miljard: waar ze geraamd staan, wat er inmiddels is uitgeven of verschoven en wat er nu nog resteert?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Jaarverslag 2023 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2023 en de beantwoording van de vragen van de commissie daarover. De leden hebben over een paar onderwerpen nog enkele aanvullende vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie verbazen zich erover dat de levensverwachting van de Nederlandse bevolking nauwelijks aandacht krijgt. Er wordt slechts een tabel gepresenteerd met wat cijfers en daar blijft het bij. Terwijl genoemde leden het toch opmerkelijk vinden dat de levensverwachting stagneert en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft becijferd dat de levensverwachting structureel langzamer zal stijgen. Ook de daling van de jaren goed ervaren gezondheid krijgt geen aandacht in het jaarverslag. Voor zowel mannen als vrouwen ligt deze onder de 65 jaar, respectievelijk 63,2 en 62,3 jaar. Bovendien is bekend dat specifieke gebieden in Nederland, zoals regio Parkstad (Limburg) en regio Noordoost Nederland de levensverwachting korter is en bovendien ook nog in slechtere gezondheidstoestand. Intussen blijft de AOW-leeftijd stijgen en wordt er verwacht dat mensen langer doorwerken. Wat heeft de Minister het afgelopen jaar gedaan om de levensverwachting en de ervaren gezondheid te verhogen? Deze leden vinden het verder opmerkelijk dat de levensverwachting van bijvoorbeeld Noren tijdens en na de coronaperiode is gestegen terwijl die in Nederland is gedaald. Is hier een verklaring voor? Kunnen genoemde leden een overzicht krijgen van alle nog lopende onderzoeken naar de impact van de coronacrisis en wat is de status van de onderzoeken met betrekking tot de oversterfte?
De leden van de PVV-fractie vragen of volumebeperking de juiste oplossing is voor het beheersen van de zorgkosten in een vergrijzende samenleving. Welke andere mogelijkheden tot kostenbeheersing zijn er naast het inperken van het volume? Grote medische centra lijken een over-kill te hebben bijvoorbeeld CT’s en MRI’s waar regionale ziekenhuizen vaker een tekort lijken te hebben aan dat soort apparatuur. Wat is bijvoorbeeld gedaan met de wildgroei aan dure specialistische apparatuur en hulpmiddelen voor diagnostiek, ofwel «toys for the boys» in de medisch specialistische zorg? Wat is gedaan aan fraudebeheersing en het aanpakken van woekerwinsten? Het lijkt er sterk op, aldus genoemde leden, dat de regering kiest voor makkelijke bezuinigingsopties in plaats van de hardnekkige uitwassen van dit zorgstelsel aan te pakken. Kan de Minister hierop reflecteren?
De leden van de PVV-fractie constateren dat de zorguitgaven al 10 jaar onder het bruto binnenlands product (bbp) liggen, wat betekent dat de stijging van de zorguitgaven prima opgevangen kan worden door de economische groei. Waarom zou hier de komende 10 jaar verandering in komen? Ook zijn er al 10 jaar substantiële onderschrijdingen in delen van de curatieve zorg, met name de geneesmiddelen, thuiszorg, geestelijke gezondheidszorg (ggz) en in mindere mate de eerstelijnszorg. Tegenover deze schijnbaar succesvolle kostenbeheersing zien deze leden echter de wachtlijsten groeien, de geneesmiddeltekorten oplopen, schrijnende situaties in de ouderenzorg en stijgende aantallen suïcides en euthanasie. De conclusie lijkt derhalve gerechtvaardigd dat de Minister zich de afgelopen 10 jaar rijk heeft gerekend ten koste van de patiënt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over het Jaarverslag 2023 van het Ministerie van VWS en de daarbij behorende documenten. Genoemde leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
In 2023 is het besluit tot de wettelijke aanwijzing van Nutri-Score als vrijwillig voedselkeuzelogo in Nederland genomen. De leden van de VVD-fractie zijn enigszins kritisch op de Nutri-Score en vragen of dit de juiste manier is om een gezonde keuze te stimuleren en of de werking van de Nutri-Score voldoende duidelijk is bij de consument. Zij lezen in de beantwoording van de feitelijke vragen1 dat eind juni de eerste uitkomsten van de publiekscampagne worden verwacht. Genoemde leden vragen of deze uitkomsten met de Kamer gedeeld kunnen worden. Wat zijn de beoogde effecten van de Nutri-Score en hoe wordt dit gemeten? Wanneer kan gezegd worden dat invoering van de Nutri-Score doelmatig en effectief is?
Zorg bestaat voornamelijk uit uitgaven en de leden van de VVD-fractie hechten veel waarde aan het doelmatig uitgeven van de middelen op de begroting. Genoemde leden hebben eerder gevraagd naar het voldoende in kaart brengen van beoogde effecten bij uitgaven om zo beter in beeld te krijgen wanneer een bepaald gevoerd beleid niet meer het meest doelmatige is. Dit kan wat deze leden betreft voorkomen dat er langdurig geld naar zaken gaat die niet het beoogde effect hebben, zoals is gebleken bij Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG). Hoe kijkt de Minister hiernaar?
De leden van de VVD-fractie maken er geen geheim van dat zij groot voorstander zijn van digitalisering in de zorg. De toegankelijkheid van de zorg staat onder druk en digitalisering is wat deze leden betreft onderdeel van de verlichting van deze druk. Zij zijn dan ook blij dat de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) in werking is getreden en dat de invoering over het algemeen goed verloopt. Toch blijken er enkele knelpunten te zijn bij het aansluiten van de wettelijke verplichting op de praktijk, zo lezen genoemde leden. Kan nader worden toegelicht wat deze knelpunten zijn en wat wordt ondernomen om deze knelpunten weg te nemen? Waar ligt het aan dat er voor sommige gegevensuitwisselingen meer geregeld moet worden dan vooraf voorzien? Welke gegevensuitwisselingen worden hier bedoeld?
Na jaren van grote tekortkomingen in het financieel beheer van VWS doet het de leden van de VVD-fractie goed te lezen dat er flinke stappen zijn gezet en er zichtbaar verbetering is opgetreden. Genoemde leden zijn blij met de uitvoering van de motie Tielen.2 De brieven geven een goed beeld van de inzet ter verbetering van het financieel beheer.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de rechtmatigheid van de uitgaven is verbeterd. Deelt de Minister de mening dat niet alleen de medewerkers met een financiële functie, maar het hele ministerie zich moet blijven inzetten voor een groter financieel bewustzijn? Genoemde leden lezen dat de cursus «rechtmatig financieren» voor alle medewerkers van het Ministerie van VWS beschikbaar is en dat de interesse toeneemt. Kunt u aangeven wat de verdeling van deelnemers is met betrekking tot wel/geen financiële functie?
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van de actuele stand van zaken met betrekking tot het financieel beheer. Kan de Minister duidelijk uiteenzetten wat de huidige tekortkomingen op het gebied van financieel beheer zijn? Welke stappen heeft u al ondernomen om de tekortkomingen op het gebied van financieel beheer te verminderen? Welke stappen gaat u zetten om de huidige tekortkomingen aan te pakken en op welke termijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister in 2024 prioriteit zal geven aan de spendanalyse, het melden van afwijkingen en prestatieverklaringen. Op welke termijn gaat het inkoopsysteem helpen bij het inregelen van verschillende maatregelen die onderdeel zijn van een goed inkoopproces? Welke maatregelen zijn hierbij betrokken? Kan de Minister afzonderlijk op het inkoopbeheer in gaan bij de halfjaarlijkse rapportage over financieel beheer? (motie Tielen)
De leden van de VVD-fractie zijn positief dat de Minister toegezegd heeft om de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer (ARK) met betrekking tot de stapelfacturen op te volgen. Wat gaat de Minister doen om te zorgen dat gemeenten niet meer stelselmatig gegevens te laat aanleveren? Wat doet de Minister momenteel om stapelfacturen te verminderen? Welke extra maatregelen zullen er getroffen worden om stapelfacturen te verminderen? Hoe houdt de Minister in de gaten of burgers niet in de knel komen zoals financiële problemen en stress? Kunt u een concreter programma maken zodat we deze klachten kunnen voorkomen in plaats van achteraf fouten moeten herstellen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er dit jaar € 30 miljoen extra wordt toegevoegd aan het budget van ruim € 4,9 miljard voor aanpak van wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Kan de Minister nu wel een inschatting maken van hoeveel mensen wachten op complexe geestelijke zorg? Zo nee, wat gaat de Minister doen om deze aantallen wel duidelijk in kaart te brengen? Welke maatregelen zullen er extra getroffen worden om de wachtrijen binnen de ggz te verkorten? Kunt u reflecteren op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de besteding van het extra geld voor het terugdringen van de wachtlijsten in de ggz?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de laatste schatting van het niet-gebruik zorgtoeslag in 2022 11,5 procent bedraagt. Welke factoren zouden de oorzaak kunnen zijn van het niet-gebruik van de zorgtoeslag? Wat zijn de gevolgen van het niet-gebruik zorgtoeslag? De leden van de VVD-fractie lezen ook dat indien de gegevensbronnen beschikbaar zijn in het najaar de monitor op niet-gebruik volgt. Welke factoren hebben invloed op het wel of niet beschikbaar zijn van gegevensbronnen? Wat heeft de Minister gedaan en wat gaat u doen om deze gegevensbronnen wel op tijd beschikbaar te maken en op welke termijn kunnen we de monitor verwachten als de gegevensbronnen niet beschikbaar zijn?
Tot slot merken de leden van de VVD-fractie op dat de ARK kritisch is op het vertrouwen dat de bewindspersonen uitspreken als het gaat om het oplossen van de problemen in de jeugdbescherming middels de lopende initiatieven. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de verkenning die zou worden uitgevoerd naar aanleiding van het rapport «Georganiseerde Onmacht»? Welke stappen zijn er gezet sinds het verschijnen van het rapport?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het Jaarverslag 2023 van het Ministerie van VWS en hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
Zij lezen in het jaarverslag dat van de transformatiegelden in 2023 nog veel plannen in ontwikkeling waren en slechts € 10 miljoen is benut. Waardoor zijn in 2023 nog zo weinig plannen ingediend? Evenmin is duidelijk waar deze middelen van € 1,8 miljard geraamd staan, wat er inmiddels is uitgeven of verschoven en wat er nu nog resteert? Kan de Minister daar een toelichting op geven?
Voor transformaties op verschillende gebieden zijn vele akkoorden gesloten zoals het Integraal Zorgakkoord (IZA), het preventieakkoord, het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ), WEGIZ het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) en het Hervormingsagenda Jeugd. Deze leden hebben weinig zicht op de financiële verantwoording en de resultaten van deze akkoorden en van andere grote subsidies boven de € 100 miljoen. Is de Minister bereid om bij de volgende jaarrekeningen van deze grote akkoorden en andere grote subsidies boven de € 100 miljoen separaat financieel verantwoording af te leggen, de beleidsdoelen te beschrijven, te evalueren en wat er is gedaan met de evaluatie? Is de Minister bereid om ook in de begroting aan te geven wat de budgetten zijn van deze akkoorden en van andere grote subsidies boven de € 100 miljoen?
De leden van de NSC-fractie lezen in het onderzoek van de Algemene Rekenkamer en de beantwoording van vragen daarover dat er geen betrouwbare informatie is over de omvang en ontwikkeling van wachttijden en wachtlijsten in de ggz. Zo bezien belemmert dat de Minister om goed te sturen als effecten van beleidsmaatregelen niet helder zijn. En het belemmert daarmee de controlerende taak van de Kamer. Genoemde leden willen graag weten of de Minister deze analyse deelt en welke acties zij onderneemt om dit snel te verbeteren?
De leden van de NSC-fractie lezen dat bij de wijkverpleging in 2023 uiteindelijk € 763 miljoen minder is uitgegeven dan was geraamd. Wat is hiervan de oorzaak? Is hierin een relatie te vinden in dat er steeds meer een volledig pakket thuis (VPT) indicatie voor thuiswonende cliënten wordt gegeven waar diezelfde wijkverpleging langskomt? Kan de Minister aangeven wat de groei is van het aantal VPT en modulair pakket thuis (MPT) indicaties voor cliënten die thuis wonen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie danken de Minister voor het jaarverslag 2023. Deze leden vinden het een goede zaak dat er forse verbeteringen zijn gemaakt in het financieel beheer bij het Ministerie van VWS en danken alle mensen die hier hard aan hebben gewerkt. Genoemde leden vinden het belangrijk dat deze stijgende lijn blijft doorzetten en hebben daartoe enkele vragen.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat het, voor het eerst in vier jaar, tijdig op kunnen leveren van het jaarverslag komt door een investering in interne en externe expertise. In het Hoofdlijnenakkoord lezen deze leden het voornemen om te krimpen bij ministeries en te bezuinigen op het inschakelen van externe expertise. Deelt de Minister de mening dat hierdoor risico’s ontstaan met oog op het financieel beheer bij het Ministerie van VWS. Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze is de Minister voornemens om de verbetering van het financieel beheer voort te zetten, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer dat het, om uitgaven (en/of verplichtingen) rechtmatig te verantwoorden, noodzakelijk is om het hele ministerie te betrekken voor verbetering. Kan de Minister aangeven op welke wijze zij voornemens is dit advies op te volgen?
De leden van de D66-fractie constateren dat een groot deel van de middelen voor standaardisatie van gegevensuitwisseling in de zorg nog als restmiddel in de aanvullende post staan. Deze leden zijn van mening dat standaardisatie van gegevensuitwisseling in de zorg drastisch kan bijdragen aan het verminderen van administratieve lasten en werkdruk onder zorgpersoneel. Kan de Minister aangeven waarom er nog geen bestemming is gevonden voor deze middelen? Deelt u de mening dat het een gemiste kans is om de motie van het lid Paulusma die hiertoe opriep te verwerpen? Zo nee, waarom niet? Voorts vragen deze leden welke bestemming de Minister voor ogen heeft voor deze bijna € 1 miljard aan restmiddelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het Jaarverslag 2023 van het Ministerie van VWS. Genoemde leden hebben hierover de volgende vragen aan de Minister.
Genoemde leden lezen bij de antwoorden over het rapport met de resultaten van het verantwoordingsonderzoek 2023 dat er verschillende maatregelen worden getroffen om de ingezette koers van het verbeteren van de rechtmatigheid op de verplichtingen, uitgaven en afgerekende voorschotten en de verantwoordingsstaat van de baten-lastenagentschappen voort te zetten. Voorts lezen zij dat de maatregelen onder andere toezien op het aanscherpen en verduidelijken van processen en procedures, het geven van trainingen en cursussen en het verder versterken van de financiële functie. De leden van de BBB-fractie vragen hierbij welke trainingen en cursussen de Minister bedoelt en welke processen en procedures verduidelijkt moeten worden.
Daarnaast lezen de leden van de BBB-fractie dat er naar wordt gestreefd om het aantal stapelfacturen te beperken voor de invoering van de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage (ivb) in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Genoemde leden vragen welke doelen de Minister zich stelt, in hoeverre worden de stapelfactoren beperkt en welke percentages zitten daaraan verbonden.
Tot slot lezen de leden van de BBB-fractie dat bij het vormgeven van beleid en uitvoering continu aandacht is voor het vermijden van onnodige complexiteit voor burgers, het doen vermogen van de burger en de financiële impact voor burgers. Kunnen burgers ook aangeven welke processen voor hen uiterst complex zijn en zo ja, in hoeverre worden deze signalen meegenomen in de beleidsvorming? Mocht er geen meldpunt zijn waar burgers kunnen aangeven welke processen voor hen uiterst complex zijn of stress veroorzaken, vragen deze leden of het niet een idee is om hier een meldpunt voor te maken.
Vragen en opmerkingen van de rapporteurs
De SEA zoals opgenomen in begroting en jaarverslag, is nu echter nog vooral beschrijvend en opsommend. Een SEA zou ideaaltypisch ook inzichtelijk moeten maken tot welke aanbevelingen (evaluatie)onderzoek heeft geleid en wat ermee gedaan is. Ook leerervaringen en inzicht in de wijze waarop beleid is bijgestuurd zou daarbij duidelijk gemaakt moeten worden. Ziet de Minister mogelijkheden om ook dat op een meer uniforme en herkenbare manier te doen?
Met de Periodieke Rapportages als onderdeel van de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) van VWS worden op een herkenbare en uniforme manier de resultaten van het (evaluatie)onderzoek inzichtelijk gemaakt. Het doel van een periodieke rapportage is om aan het einde van de looptijd van het SEA-thema de inzichten uit deze onderzoeken op een methodisch verantwoorde manier samen te brengen. Een periodieke rapportage geeft op themaniveau een totaalbeeld van de bereikte doeltreffendheid, doelmatigheid en de (gerealiseerde) voorwaarden hiervoor. Indien de periodieke rapportage aanknopingspunten biedt voor verder onderzoek of bijsturing van beleid, wordt u hierover geïnformeerd in de Kabinetsreactie bij de aanbieding van de Periodieke rapportage en in het jaarverslag. In totaal zijn voor de planperiode 2024–2030 negen Periodieke Rapportages ingepland over de volle breedte van het Nederlandse Gezondheidzorgstelsel.
Kan de Minister in dit licht de Kamer informeren hoe invulling is en wordt gegeven aan haar toezegging aan de rapporteurs bij de laatste begrotingsbehandeling dat «bij iedere brief waarin een evaluatie aan de Kamer wordt aangeboden, de kabinetsreactie óók standaard ingaat op de vraag wat geleerd is van de evaluatie en tot welke concrete veranderingen of verbeteringen de evaluatie leidt»?
Deze toezegging heeft betrekking op de Periodieke Rapportages die geprogrammeerd staan op de Strategische Evaluatie Agenda (SEA). Na afronding van elke Periodieke Rapportage zal uw Kamer in zowel de Kabinetsreactie bij het aanbieden van de Periodieke Rapportage als in het betreffende jaarverslag uw Kamer hierover worden geïnformeerd. Sinds de VWS Pilot Lerend evalueren uitgevoerd in de jaren 2018–2022 is er overigens extra aandacht op het Ministerie van VWS voor het ophalen van leerlessen als onderdeel van de evaluaties. De opgedane inzichten hoeven niet altijd te leiden tot aanpassing van beleid maar kunnen bijvoorbeeld ook aanleiding zijn voor nader onderzoek
Uit het Financieel Jaarverslag Rijk 2023 blijkt dat 90% van de onderzochte nieuwe beleidsvoorstellen van € 20 miljoen of meer die aan de Kamer zijn gestuurd, geen duidelijke en afzonderlijk herkenbare onderbouwing bevatte van de eisen die de Comptabiliteitswet stelt aan nieuw beleid. Graag een toelichting van de Minister hoe dit heeft kunnen gebeuren. Kan de Minister – opnieuw – toezeggen dat het kader Beleidskeuzes uitgelegd voortaan wordt gehanteerd? En hoe gaat de Minister er voor zorgen dat het ditmaal ook daadwerkelijk gebeurt?
In 2023 is er te weinig aandacht geweest voor het toevoegen van het kader «beleidskeuzes uitgelegd» zoals volgt uit de Comptabiliteitswet (CW 3.1). In 2022 had het ministerie wel voldaan aan de vereiste, maar zichtbaar is dat dit in 2023 tekort is geschoten. In sommige gevallen is een onjuiste afweging gemaakt om het kader niet toe te voegen, bijvoorbeeld bij besparingsverliezen en/ of voortzetten van staand beleid met een ander instrument. Evenwel is het ministerie zich er van bewust dat bij beleidsvoorstellen van € 20 miljoen in een jaar, ongedacht of sprake is van nieuw of staand beleid, de verplichting wel degelijk bestaat. In 2024 is door het ministerie meer aandacht voor juiste toepassing van deze vereiste aan de voorkant en wordt er strikter gehandhaafd. Meer specifiek wordt dit gedaan door bij budgettaire besluitvormingsmomenten meer specifiek te bezien of het kader «beleidskeuzes uitgelegd» bij het informeren van de Kamer moet worden toegevoegd. Ook monitoring is daarbij uiteraard van belang. Het ministerie is zich bewust van de verplichting om dit op de juiste manier te doen en zal hier ook voor inspannen.
Kan de Minister de Kamer schriftelijk een bondig overzicht (factsheet) toesturen waarin de diverse beleidsprogramma’s, akkoorden en actieplannen en de overlap daartussen op het terrein van sport en bewegen in beeld worden gebracht met de daarbij behorende beleidsindicatoren en financiële middelen van het rijk en anderszins (met name gemeenten)?
Hieronder staat voor de diverse beleidsprogramma’s, akkoorden en actieplannen een overzicht opgenomen van de realisatie van 2023 met een verwijzing naar de daarbij behorende (beleids)indicatoren, monitoren en financiële middelen vanuit het Rijk. Voor de financiële middelen van gemeenten wordt verwezen naar de jaarverslagen van gemeenten.3
Beleidsprogramma/akkoord/actieplan |
Dossiers |
€ |
Verwijzing indicator |
Verwijzing monitor |
---|---|---|---|---|
Duurzame en toegankelijke accommodaties |
SPUK Stimulering Sport |
192,8 mln |
Subsidieregeling, geen indicatoren van toepassing |
Geen monitor, wel: Evaluatieonderzoek BOSA en SPUK – bevindingen en aanbevelingen1 |
Bouw en Onderhoud Sport-accommodaties (BOSA) |
79,4 mln |
Subsidieregeling, geen indicatoren van toepassing |
||
Topsport |
Topsport-programma |
50,1 mln |
Kernindicatoren Sport en Bewegen:2 – Internationale medaillespiegel; – Sportfan via media. |
– Factsheet topsportfinanciering 2023;3 – En zie ook: – Verzamelbrief Sport en Bewegen d.d. 5 februari 2024.4 |
Topsport-evenementen |
8,8 mln |
Kernindicatoren Sport en Bewegen:2 – Sportfan via bezoek |
Topsportpodium Nederland 2021–2030 – Stand van zaken en inzichten oktober 20235 |
|
Sportakkoord II |
– Brede Regeling Combinatiefuncties (Brede SPUK) – Uitvoering lokale sportakkoorden (Brede SPUK – Inclusie en Diversiteit – Vaardig in bewegen – Sociale veiligheid – Vitale aanbieders – Ruimte voor sport en bewegen |
42,4 mln |
– Bestuurlijke afspraken Brede Regeling Combinatiefuncties;6 – Voortgangsindicatoren op de werkafspraken van Sportakkoord II/Werkplan Sportakkoord II7 – Monitorplan Sportakkoord II8 – Lange-termijn-indicatoren voor monitoring van Sportakkoord II (RIVM)9 – Kernindicatoren Sport en Bewegen2 |
– Monitor Sportakkoord II: – De lokale akkoorden herijkt10 – Voortgangsmonitor Brede Regeling Combinatiefuncties (volgt in najaar 2024, 2025 en 2026 en wordt gedeeld met uw Kamer) – Voortgangsmonitor Sportakkoord II |
Bewegen |
Beweeg-programma |
5,3 mln |
Kernindicatoren Sport en Bewegen:2 – Bewegingsonderwijs PO – Bewegingsonderwijs VO – Beweegrichtlijnen – Zitgedrag – Beweegvriendelijke omgeving |
– Evaluatie Actieplan Nederland Beweegt – Plan van Aanpak11 |
Anti-dopingbeleid |
Dopingautoriteit |
3,2 mln |
Kernindicatoren Sport en Bewegen:2 – Prestatieverhogende middelen |
– Evaluatie Wuab en bredere antidopingbeleid 2022;12 – Beleidsreactie op evaluatie Wet uitvoering antidopingbeleid (Wuab) en bredere antidopingbeleid13 |
Sport en bewegen in cijfers: Overzicht Kernindicatoren sport en bewegen | Sport en bewegen in cijfers
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 30 234, nr. 386 en bijlage:
Topsportpodium Nederland 2021–2030 Rapportage internationale topsportevenementen in Nederland en hun maatschappelijke waarde Stand van zaken en inzichten oktober 2023
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023. 32 793, nr. 653, bijlage bestuurlijke afspraken Brede Regeling Combinatiefuncties
Heeft de Minister suggesties aan de Kamer om meer grip te krijgen op doel en middelen?
In de inbreng van de rapporteurs ten behoeve van het SO jaarverslag 2023 VWS staat beschreven dat de controlerende taak van de controleurs wordt bemoeilijkt omdat het niet duidelijk is welke beleidsindicatoren of andere indicatoren aan welke programma’s gekoppeld kunnen worden. In de beantwoording van de vorige vraag staan de indicatoren gekoppeld aan de programma’s. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat aan de in de bijlage genoemde programma’s, akkoorden en actieplannen meerdere indicatoren gekoppeld zijn. De onderscheiden indicatoren schetsen samen een beeld van de voortgang bij de onderscheiden programma’s etc.
Er zijn gedurende het parlementaire jaar doorgaans zes momenten waar de begrotings- en verantwoordingscyclus – van artikel 6 sport en bewegen – aan bod komen.4 Het Ministerie van VWS doet er alles aan om ten behoeve van die momenten de voorbereidende en onderbouwende stukken aan uw Kamer te sturen. Indien de door het Ministerie van VWS geleverde informatie ten behoeve van die momenten, vragen oproepen, zal het Ministerie van VWS die vragen beantwoorden.
De rapporteurs zouden graag van de Minister vernemen of het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de aanpak wachttijden ggz in 2023 nog nieuwe inzichten heeft opgeleverd en aanleiding is geweest voor beleidswijzigingen? Of – meer in het algemeen – welke lessen uit 2023 neemt de Minister mee in het beleid ten aanzien van de ggz voor de toekomst? Hoe wordt omgegaan met de drie aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer op dit punt?
De conclusie van de Algemene Rekenkamer dat het van de drie onderzochte instrumenten – de verhoging van het macrobudget, de hogekostencompensatie en het zorgprestatiemodel – aannemelijk is dat ze bijdragen aan de toegankelijkheid van de ggz wordt onderschreven. Een aantal uitdagingen die de Rekenkamer benoemt, bijvoorbeeld ten aanzien van betrouwbare wachttijdinformatie en inzicht in de groep mensen met een complexe zorgvraag, worden herkend. Daarmee zijn het geen nieuwe inzichten, maar onderstrepen de bevindingen van de Algemene Rekenkamer wel het belang van het wachttijdenbeleid en de beweging van het IZA die we hebben ingezet. Wat betreft de eerste aanbeveling over inkoop van zorg voor mensen met complexe problematiek heeft uw Kamer recent de uitwerking van de aanpak cruciale ggz ontvangen.5 In haar tweede en derde aanbeveling gaat de Algemene Rekenkamer in op het belang van eenduidige en betrouwbare wachttijdinformatie en meer inzicht in de groep mensen met complexe problematiek. Deze twee punten hebben een centrale plek in de IZA-afspraak die met de sector zijn gemaakt over meer inzicht in regionale wachtlijsten. Het verbeteren van dit inzicht, door aan de ene kant verbeterde wachttijdinformatie en aan de andere kant inzicht in het beschikbare zorgaanbod, moet ervoor zorgen dat zorgvraag en aanbod beter op elkaar aan gaat sluiten. Tevens wordt invulling gegeven aan deze aanbevelingen met de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering, waarover uw Kamer op 24 juni jl. is geïnformeerd.6
De constatering dat de risicoverevening tussen zorgverzekeraars niet goed genoeg werkt. In hoeverre overweegt de Minister maatregelen binnen het risicovereveningsmodel of daarbuiten om deze problematiek op te lossen?
Verzekeraars zijn verplicht om iedereen te verzekeren, ook patiënten met complexe problematiek. De hogekostencompensatie (HKC) maakt het voor verzekeraars aantrekkelijker om mensen met de meest complexe ggz-problematiek te verzekeren. De Rekenkamer stelt, dat door de HKC de prikkel tot risicoselectie afneemt, maar niet volledig verdwijnt, omdat de HKC de ondercompensatie voor mensen met hoge ggz-kosten niet volledig wegneemt. Er is in het verleden echter bewust gekozen voor een gedoseerde inzet van het HKC-instrument: als de HKC verzekeraars volledig zou compenseren voor alle gerealiseerde kosten, zou dit een sterk negatief effect hebben op de prikkels tot doelmatige zorginkoop. Het rapport van de Rekenkamer laat zien dat de HKC een nuttig instrument is, waarbij er inherent sprake is van afruilen. Dit geen aanleiding om de inzet van dit instrument te wijzigen.
De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om samenwerking tussen verzekeraars te stimuleren in de zorginkoop voor cliënten met complexe problematiek (ook complexe problematiek die buiten de cruciale ggz valt), zolang er nog ongewenste financiële prikkels zijn in de contractering. Wat gaat de Minister met deze aanbeveling doen?
Allereerst merk ik graag op dat de afbakening van «complexe ggz» niet eenvoudig te maken is, ook niet voor zorgverzekeraars. Dit is tevens onderdeel van de probleemanalyse van de Algemene Rekenkamer: er is sprake van beperkte sturingsinformatie bij zorgverzekeraars. Dit maakt het ook complex om samenwerking in de inkoop voor deze gehele doelgroep te bewerkstelligen. Voor de inkoop vanaf 2026 hebben partijen met elkaar wel afgesproken dat de in de regio overeengekomen cruciale zorgnetwerken waar nodig gelijkgericht ingekocht worden. Hierbij zal VWS de voortgang van de gelijkgerichte inkoop van cruciale ggz-zorg goed monitoren en ook volgen welke prikkels een rol spelen bij het gebrek aan aanbod van de hoogcomplexe zorg. Mocht deze analyse aanleiding geven om de werkwijze naar andere doelgroepen uit te breiden zal ik dat met partijen bespreken. Deelt de Minister deze analyse? Wat vindt u van de constatering van de Algemene Rekenkamer dat wachttijdcijfers in de ggz dusdanig onbetrouwbaar zijn dat niet vastgesteld kan worden of ze stijgen of dalen? Hoe stuurt u op de ggz als er geen betrouwbare cijfers over de ontwikkeling van de wachttijden zijn?
De analyse van de rapporteurs wordt in zoverre gedeeld dat ook het inzicht in de aard en omvang van de wachttijdproblematiek essentieel is voor effectieve sturing. Om deze reden heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de laatste jaren grote stappen gezet in de verzameling van wachtlijstgegevens en het inzichtelijk maken hiervan. De NZa staat daarbij in nauw contact met zorgverzekeraars en het veld en kijkt continu naar de wijze waarop aanlevering en verwerking van data verloopt en kan worden verbeterd. De laatste informatiekaart7 is hier een positief resultaat van. De inzet is er daarnaast op gericht om regionaal beter te kunnen sturen. Om deze reden zijn er in het IZA afspraken gemaakt over het komen tot verbeterd inzicht in de regionale wachtlijsten. Het beter op elkaar laten aansluiten van regionale zorgvraag en -aanbod zorgt ervoor dat mensen in betreffende regio’s beter en sneller geholpen kunnen worden. De uitwerking van deze afspraak loopt op schema, zoals uw Kamer ook heeft kunnen lezen in de recente voortgangsbrief IZA.8
Naar aanleiding van dit onderzoek is voor de rapporteurs de vraag of de Minister zo snel mogelijk oplossingen gaat bedenken voor de problematiek van stapelfacturen, ook in het licht van de aanpassingen van eigen bijdragen in de WMO die op stapel staan?
Ja, de aanbevelingen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer, om de structurele toezichtsinformatie uit te breiden, worden zo snel mogelijk opgepakt. Hierover lopen gesprekken met het CAK en de Nederlandse Zorgautoriteit. Ook gaat het Ministerie van VWS samen met het CAK aan de slag met de uitvoering van de op 4 juni 2024 aangenomen motie van lid Dijk (Kamerstuk 36 560, nr. 25). In deze motie wordt verzocht om mogelijke aanpakken voor stapelfacturen in kaart te brengen, te zorgen voor oplossingen en de Kamer hierover te informeren.
Er wordt naar gestreefd om de structurele toezichtsinformatie uit te breiden vóór de invoering van de inkomens- en vermogensafhankelijke eigenbijdrage (ivb) in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). In de concept wet- en regelgeving voor de invoering van de ivb Wmo 2015 zijn onder andere maatregelen opgenomen om stapelfacturen te minimaliseren en de impact hiervan op burgers te beperken. Zo is het voornemen om de maximumtermijn waarover, bij een vertraging of fout in de keten buiten de beïnvloedingssfeer van de burger, alsnog een (hogere) factuur opgelegd kan worden terug te brengen van twaalf maanden naar drie maanden. Daarnaast wordt er in relatie tot de aangenomen motie nagegaan of er nog andere maatregelen te treffen zijn om stapelfacturen te minimaliseren.
Alhoewel de gehele keten zich inzet om stapelfacturen te minimaliseren, zijn niet alle stapelfacturen per definitie ongewenst. Een burger kan een stapelfactuur ontvangen in zijn of haar belang; het ontvangen van een correcte factuur die recht doet aan de specifieke situatie die geldt voor de betreffende burger. Een stapelfactuur kan het gevolg zijn van (i) de tijd die de keten redelijkerwijs nodig heeft om bij de start van de zorg of ondersteuning de juiste gegevens te verzamelen, te verwerken en aan het CAK aan te leveren, en/of (ii) correcties die doorgevoerd moeten worden op basis van nieuwe of gewijzigde gegevens vanuit de keten en/of de burger, en/of (iii) een zogenaamde «peiljaarverlegging» die wordt aangevraagd door een burger. Een stapelfactuur kan ook het gevolg zijn van (iv) vertraging en/of fouten in de keten. In het bijzonder deze laatste vorm moet zoveel mogelijk voorkomen worden. De keten spant zich continu in om deze vorm van stapelfactuur te voorkomen.
De rapporteurs stellen namens de commissie voor om deze rapportages voortaan te verbreden en de Kamer tussentijds óók over de nog resterende tekortkomingen in de bedrijfsvoering (i.c. financieel beheer, subsidiebeheer, informatiebeveiliging, lifecyclemanagement en inkoopbeheer) te rapporteren. De Minister wordt verzocht daarbij ook aan te geven wanneer deze tekortkomingen naar verwachting zijn opgelost, welke acties daarvoor in gang worden gezet en welke concrete mijlpalen daar bij horen.
Het is begrijpelijk dat uw kamer richting verantwoordingsdag 2024 nogmaals twee keer geïnformeerd wil worden over de voortgang op het financieel beheer en andere terreinen waar risico’s en/of bevindingen op worden gezien. Het voorstel is dat dit gedaan wordt met een tussentijdse rapportage in oktober zoals u deze gewend bent inclusief welke acties worden ondernomen en welke concrete mijlpalen zijn gesteld. Daarbij ontvangt u gelijk ook het interim-rapport van de Auditdienst Rijk. Het tweede moment zal worden opgenomen in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag, waar dan de uiteindelijke uitkomsten van de plannen van aanpak in toelicht.
Helaas moeten de rapporteurs vaststellen dat dit er jaar ook een nieuwe tekortkoming bij is gekomen: het inkoopbeheer. Wat zijn volgens de Minister de oorzaken daarvan?
De Algemene Rekenkamer geeft aan dat de tekortkoming bij het inkoopbeheer op zich nieuw is ten opzichte van vorig jaar, maar dat deze bevinding vorig jaar nog onderdeel was van de onvolkomenheid van het gehele financieel beheer. De Algemene Rekenkamer geeft ook aan dat het inkoopbeheer niet is verslechterd. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het rapport van de Algemene Rekenkamer.
Ziet de Minister mogelijkheden om te komen tot (rijksbrede) vereenvoudiging van aanbestedingsregels en inkoopprocessen?
De verantwoordelijkheid voor de aanbestedingswet ligt bij het Ministerie van Economische zaken en Klimaat (EZK). Er loopt momenteel een rijksbreed programma om te kijken hoe de regeldruk kan worden vereenvoudigd. Bij dit rijksbrede programma, onder leiding van het Ministerie van Financiën, zijn ook de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) en EZK betrokken. Ten aanzien van de aanbestedingsregels en inkoopprocessen volgt VWS het beleid van het Ministerie van EZK.
Gaat de Minister er, conform de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer, voor zorgen dat binnen VWS een kleinere groep, beter gespecialiseerde ambtenaren zich voortaan gaat bezighouden met inkoop- en aanbestedingstrajecten?
VWS maakt, net zoals enkele andere departementen, al gebruik van de professionele inkopers van de Rijksinkoopsamenwerking (RIS) van het Ministerie van BZK. Alle inkopen vanaf 33.000 euro moeten langs de RIS. Daarnaast heeft VWS ingevoerd dat een extra advies gegeven moet worden op inkopen vanaf 100.000 euro. Dit gebeurt door een team gespecialiseerde inkoopadviseurs binnen VWS. Daarna gaan deze inkopen naar de RIS. Bovendien geldt, net zoals bij andere departementen, dat alleen managers en directeuren conform hun mandaat mogen inkopen. Door de invoering van het nieuwe inkoopsysteem wordt straks een digitale workflow voor het proces afgedwongen. Hierdoor kan er in principe niet meer buiten het standaard proces worden ingekocht.
Het is de rapporteurs opgevallen dat voor veel bedragen bij VWS waarbij sprake is van fouten of onzekerheden, de Algemene Rekenkamer stelt dat er geen zekerheid bestaat of de geleverde prestatie is geleverd. Het lijkt er op dat VWS wel betaalt, maar dus niet precies weet wat er met het geld is gedaan. Wat zijn hiervan de oorzaken?
Het bestaan van onzekerheid op de geleverde prestaties betekent dat niet met de benodigde zekerheid kan worden gesteld dat de prestatie is geleverd. Oorzaken van het ontbreken van de benodigde zekerheid zijn onder andere een niet toereikend oordeel van een accountant bij een jaarrekening van een derde partij, niet toereikende bewijsvoering om objectief de prestatie te kunnen aantonen en indien de gefactureerde bedragen niet volledig aan te sluiten zijn op het contract. Dit betekent dus niet dat VWS niet weet wat met het geld is gedaan, maar dat de onderbouwing op de prestatieverklaring niet de benodigde zekerheid biedt.
Waarom zien we dit terug bij zowel verleende voorschotten, als bij betaalde subsidies als bij ingekochte goederen en diensten?
Ingekochte goederen en diensten dienen te worden voorzien van een prestatieverklaring. Verleende voorschotten zijn uitgaven zijn waarbij de levering op een later moment plaatsvindt. Dit zijn dus ingekochte goederen en diensten waarvoor een vooruitbetaling heeft plaatsgevonden en die later geleverd zijn. In 2023 ging het hier veelal over voorschotten die in het kader van de coronacrisis zijn gedaan die in 2023 zijn verantwoord. Uw Kamer is hierover apart geïnformeerd in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag. Bij subsidies is een ander verantwoordingsregime van kracht dan bij ingekochte goederen en diensten en derhalve speelt het onderwerp van prestatieverklaring niet bij subsidies.
In het rapport van de Algemene Rekenkamer staat dat de Minister streeft naar verbetering van de houding en cultuur rondom financieel beheer. Hoe doet de Minister dat, zo vragen de rapporteurs zich af? En in hoeverre lukt dat?
In juni 2023 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de verbeteraanpak VWS met betrekking tot financieel beleid en beheer (Kamerstukken II 2022–23, 36 200 XVI, nr. 229). In deze verbeteraanpak staan zes maatregelen beschreven die VWS inzet om de benodigde cultuurverandering te bewerkstelligen. Het betreft de volgende maatregelen:
1) leiderschap en rolmodellen: de bestuursraadleden van VWS vormen samen met een afvaardiging van het Ministerie van Financiën de regiegroep financieel beheer. Hierin worden driewekelijks de belangrijkste onderwerpen op het gebied van financieel beheer besproken en hebben de regiegroep leden de mogelijkheid om bij te sturen. Hiermee laten zij ook zien dat financiën een belangrijke component van het werk is. Ook in 2024 wordt dit overleg voortgezet.
2) actieve betrokkenheid en participatie: meerdere keren per jaar worden er bijeenkomsten georganiseerd waarbij een brede vertegenwoordiging van de organisatie wordt uitgenodigd om te praten over financiële aangelegenheden. De genodigden voor deze bijeenkomsten bestaan uit zowel financiële medewerkers als niet-financiële medewerkers en betreft zowel medewerkers in een leidinggevende functie als in een niet-leidinggevende functie. Verder wordt actief de samenwerking gefaciliteerd tussen financiële medewerkers van de verschillende directies door het organiseren van gezamenlijke administratie en interne controle bijeenkomsten. Zo is afgelopen maand de aftrap van het controlejaar gegeven in een gezamenlijke sessie met VWS, de Auditdienst Rijk, de Algemene Rekenkamer en het Ministerie van Financiën en wordt eind juni het financieel medewerker congres gehouden waar alle financiële medewerkers van VWS bijeenkomen.
3) borgen en versterken deskundigheid en expertise/opleidingen: begin dit jaar is gestart met een aanbieden van financiële cursussen binnen VWS: de FEZ Academy. Deze cursussen zijn toegankelijk voor alle medewerkers binnen VWS. De cursussen worden minstens vier keer per jaar aangeboden. De eerste twee rondes zijn positief ontvangen door zowel beleids- als financiële medewerkers.
4) versterking inrichting financiële functie: Een robuuste financiële functie is cruciaal in het genereren van voldoende countervailing power (tegenkracht) en het is een essentieel onderdeel van het geheel aan checks and balances binnen VWS om te komen tot een gezonde bedrijfsvoering. Daarmee vormt het een van de fundamenten van de gewenste financiële cultuurverandering. In december 2023 is het voorgenomen besluit getekend om de financiële functie binnen VWS op een uniforme wijze in te richten en generieke verbetermaatregelen ten behoeve van alle directies uit te werken. In het afgelopen halfjaar is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang en de planning voor 2024 en 2025.
5) communicatiestrategie en bewustwording: Gedurende het jaar worden rondom financiële ijkmomenten zoals Verantwoordingsdag berichten met de organisatie gedeeld. In deze berichten wordt het belang van goed financieel beleid en beheer beschreven. Deze manier van communiceren blijft voortgezet worden.
6) VWS als lerende organisatie: Door de ADR wordt een onderzoek uitgevoerd naar de cultuur omtrent het financieel beleid en beheer bij VWS. Het rapport, inclusief aanbevelingen, volgt in de loop van de zomer. Met deze aanbevelingen kan VWS verdere stappen zetten om de financiële werkwijze en gedragingen te verbeteren.
Al deze maatregelen tezamen dragen bij aan het verbeteren van de financiële cultuur binnen VWS.
In dit verband viel het de rapporteurs op dat ze in het rapport van de Algemene Rekenkamer de volgende constateringen aantroffen:
Constatering 1: Dat het een uitdaging is beleidsmedewerkers te betrekken bij sessies over financieel beheer en dat zij daarbij beperkt aanwezig zijn (pagina 30); Kan de Minister reageren op deze constateringen?
De constatering van de Algemene Rekenkamer wordt herkend. In het verleden is het financieel beheer teveel gezien als de verantwoordelijkheid van alleen de financiële medewerker. Het vraagt constante aandacht om financieel beheer integraal onderdeel te laten zijn van het werk van elke medewerker van VWS. Deze cultuurverandering zal ook langere tijd vragen. Wel wordt gezien dat met de ingezette maatregelen deze betrokkenheid weldegelijk is gegroeid.
Constatering 2: dat tijdens een inventarisatie bleek dat de beleidsdirecties zich nog onvoldoende bewust zijn van de risico’s op fraude (pagina 31); Kan de Minister reageren op deze constateringen?
In 2023 is onderzocht in hoeverre frauderisico’s onderdeel waren van de jaarplannen. Dat bleek nog niet het geval. Dit neemt niet weg dat in 2023 wel verschillende maatregelen getroffen om het interne fraudebeleid te versterken. Zo is tijdens het Audit Committee van 1 december 2023 het onderwerp fraude in relatie tot de uitkomsten van de ADR «Toolbox beheersing fraude» besproken. Deze Toolbox schetst het beeld dat binnen VWS al de nodige (generieke) instrumenten aanwezig zijn voor de beheersing van fraude, belangrijk aandachtpunt is de proactieve houding. Besloten is om voor 2024 te focussen op twee risicovolle processen «verlenen van subsidies» en het «aangaan van verplichtingen». De bestaande risicoanalyses en beheersmaatregelen vormen de basis om de fraude-aspecten proactief met betrokken personen te gaan bespreken.
Constatering 3: het ministerie voorschrijft dat de dienstonderdelen kwartaalrapportages aanleveren over informatiebeveiligingsincidenten, maar deze kwartaalrapportages er in 2023 niet waren op het Ministerie van VWS. Kan de Minister reageren op deze constateringen?
Alle dienstonderdelen hebben in 2023 per kwartaal informatie gedeeld over hun lopende ontwikkelingen, dreigingen en uitdagingen. Ook zijn er incidenten gemeld en gerapporteerd via het incidentenmeldingsproces en opgenomen in het rapportage proces van het Informatiebeveiligingsbeeld 2023. De route van incidentmeldingen is nog niet verlopen via het nieuwe incidentenproces, noch zijn incidenten via de verslagen uit de kwartaalgesprekken gerapporteerd. Deze rapportagelijn zal in 2024 worden verbeterd, zodat objectief kan worden vastgesteld dat de rapportagelijn functioneert en actief is.
Is de cultuur op VWS, in het bijzonder bij beleidsdirecties, al voldoende gericht op verbetering van het financieel beheer?
Zoals hierboven toegelicht zijn afgelopen jaar verschillende maatregelen ingezet om de benodigde cultuurverandering te realiseren. Hoewel cultuurverandering vaak een lange adem vraagt is de betrokkenheid weldegelijk gegroeid. Veel van de maatregelen, ook die gericht op de cultuurverandering, zijn momenteel onderdeel geworden van de reguliere werkwijze binnen VWS.
Kan de Minister de Kamer in de eerstvolgende voortgangsrapportage informeren welke directies op dit punt nog achter blijven?
De maatregelen om de benodigde cultuurverandering te realiseren zien toe op de gehele VWS organisatie. Het is daarbij niet inzichtelijk te maken of bepaalde directies voor dan wel achter lopen, ook omdat cultuuraspecten zich niet laten vangen in makkelijk meetbare indicatoren. Wel zal uw Kamer in de voortgangsrapportage geïnformeerd worden over de deze maatregelen.
Kunt u ingaan op deze risico’s en hoe groot u de risico’s acht? In het bijzonder: welke (staatssteun)risico’s ziet u bij het project Pallas? Wat zouden de consequenties zijn indien genoemde posten daadwerkelijk als staatssteun zouden worden aangemerkt?
Er zijn twee dossiers met omvangrijke subsidiebudgetten, waarbij een staatssteunrisico is geconstateerd. Het gaat daarbij om de projectsubsidie voor Pallas en de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls ziekenhuiszorg (KiPZ).
Indien de bovengenoemde subsidies daadwerkelijk als ongerechtvaardigde staatssteun zouden worden aangemerkt, zou de steun, inclusief de daarover genoten rente, moeten worden teruggevorderd. De kans dat dit daadwerkelijk aan de orde is, is echter niet groot.
Voor wat betreft de projectsubsidie aan Pallas geldt dat de Commissie reeds geïnformeerd is over de steun. De pre-notificatie is gestart in 2021 en de verwachting is de officiële notificatie deze zomer zal volgen.
Ook bij de subsidieregeling KiPZ zijn staatssteunrisico’s geïdentificeerd. Met de verlenging van de Subsidieregeling voor 2024 konden de risico’s niet worden weggenomen waardoor dit door het ministerie, zowel financieel als juridisch, als onrechtmatig wordt beschouwd. Het uiteindelijke risico voor onrechtmatig verleende staatssteun ligt bij de subsidieontvanger. Het kan zijn dat de subsidie, inclusief de daarover genoten rente, bij de ontvanger teruggevorderd moet worden als de Europese Commissie of een nationale rechter door een klachtenprocedure of anderszins, constateert dat sprake is van staatssteun. Hierbij kan worden opgemerkt dat tot op heden het Ministerie van VWS dergelijke signalen niet heeft ontvangen.
Wat is de reden dat in 2021 het Ministerie van VWS belangrijke informatie die relevant was voor de beoordeling van staatssteunrisico’s, pas in januari 2024 met de Algemene Rekenkamer deelde?
Voor de subsidieregeling KiPZ gold dat het Ministerie van VWS oorspronkelijk tot de conclusie kwam dat beargumenteerd kon worden dat geen sprake was van staatssteun. Vanwege de behoefte om te sturen op het financieel beheer en rechtmatig handelen heeft het Ministerie van VWS de verlenging van deze subsidieregeling stringent bekeken, waardoor bleek dat er jurisprudentie is die maakt dat de risico’s als zodanig zijn ingeschat. Het voortschrijdend inzicht diende eerst zorgvuldig geverifieerd te worden en is daarom niet direct gedeeld met de Algemene Rekenkamer.
Hoe kan de Algemene Rekenkamer haar werk goed uitvoeren als zij relevante informatie niet op tijd ontvangt?
VWS onderstreept het belang van alle wettelijke kaders en afspraken die gelden waardoor de Algemene Rekenkamer het aan haar opgedragen werk kan uitvoeren.
Hoe heeft u hierop gereageerd?
Naar aanleiding van de geconstateerde tekortkoming aan de kant van VWS, hebben we contact opgenomen met de Algemene Rekenkamer en Auditdienst Rijk en met hen gesprekken gevoerd over de desbetreffende subsidieregeling. Uitkomst hiervan was dat in het jaarverslag opgenomen wordt over welke jaren dit gaat en welke financiële impact dit zou hebben gehad op de rapporteringstoleranties m.b.t. de verplichting van artikel 4. Dit leest u terug in het jaarverslag in de bedrijfsvoeringsparagraaf.
Hoe gaat de Minister voorkomen dat dit in de toekomst vaker gebeurt?
In het kader van staatssteun zal VWS in de toekomst voortschrijdende inzichten ten aanzien van de staatssteunbeoordeling proactief inzichtelijk maken en meenemen in de staatssteuntoetsen bij nieuwe of te verlengen regelingen.
Wat is met deze niet bestede middelen gebeurd?
Niet bestede middelen zijn in begrotingstermen meevallers. Deze kunnen worden gebruikt om tegenvallers elders op de VWS-begroting op te vangen. Indien er meer meevallers zijn dan tegenvallers, dan vloeien de niet bestede middelen terug naar de Staatskas. Dit leidt vervolgens tot een saldoverbetering.
Welk deel hiervan is via de eindejaarsmarge alsnog in 2024 aan de begroting toegevoegd en welke posten betreft dat?
Een bedrag van € 65,4 miljoen is via de eindejaarsmarge alsnog in 2024 aan de begroting van het Ministerie van VWS toegevoegd. Dit betreft met name overlopende verplichtingen (verplichtingen die in 2023 zijn uitgegaan, maar pas in 2024 tot kasuitgaven leiden en daarmee over de jaargrens gaan) met betrekking tot beleidsinstrumenten (zoals subsidies en opdrachten) en inhuur van personeel. In de onderstaande tabel zijn deze posten weergegeven naar categorie. Naast de reguliere eindejaarsmarge zijn er nog twee aanvullende posten via de eindejaarsmarge aan de begroting 2024 toegevoegd. Met de verlenging van de subsidieregeling voor continuïteit cruciale jeugdzorg is voor 2024 € 10 miljoen beschikbaar voor tijdelijke liquiditeitssteun aan jeugdzorg aanbieders in financiële problemen. De tijdelijke liquiditeitssteun dient binnen een jaar terug te worden betaald door de aanbieders (verlenging continuïteitsregeling 2024). De onbenutte middelen uit 2023 van de stimuleringsregeling Wonen en Zorg revolveren, waardoor deze middelen in 2024 beschikbaar blijven. Dit betreft € 18,6 miljoen.
Onderwerp |
Bedrag x € 1.000 |
---|---|
Eindejaarsmarge beleidsinstrumenten |
34.589 |
Eindejaarsmarge inhuur |
2.171 |
Verlening continuïteitsregeling 2024 |
10.000 |
Revolverend fonds VJN 2024 |
18.600 |
Totaal |
65.360 |
Daarnaast vragen de rapporteurs zich af wat relatief gezien de grootste posten qua onderuitputting in 2023 zijn gebleken, wanneer gekeken wordt naar welk gedeelte van het oorspronkelijke geraamde budget niet is uitgegeven?
Onderstaande tabel presenteert de posten waarin relatief gezien de grootste onderuitputting is opgetreden in 2023. Dit betreft dezelfde tabel als in de bijlage met het focusonderwerp zoals gepresenteerd in het Jaarverslag 2023 met daaraan percentages toegevoegd die de verhouding weergeven tussen de omvang van het artikelonderdeel en de onderuitputting.
Omschrijving onderuitputting |
Bedragen x € 1.000,– |
als % v.d. vastgestelde netto-begroting |
als % v.d. vastgestelde begroting per onderdeel |
---|---|---|---|
Ruimte Topzorg en Citrien |
13.000 |
0,2% |
4,0% |
Meevaller FLO/VUT |
6.226 |
0,1% |
24,9% |
Realisatie subsidies eerstelijnszorg |
7.770 |
0,1% |
70,2% |
Vrijval compensatieregeling apothekers |
10.000 |
0,1% |
4,7% |
Bijdrage aan medeoverheden (Brede SPUK) |
6.481 |
0,1% |
4,5% |
Onderuitputting onbeperkt meedoen en WOZO |
6.428 |
0,1% |
17,9% |
Eigen bijdrage huishoudelijke hulp |
6.800 |
0,1% |
64,2% |
Ruimte Sectorplan Plus |
22.800 |
0,3% |
2,5% |
Onderuitputting BAZ regeling |
23.063 |
0,3% |
2,6% |
Continuïteitsregeling cruciale jeugdzorg |
10.000 |
0,1% |
34,9% |
Regeling slachtoffers geweld in jeugdzorg |
7.100 |
0,1% |
15,4% |
Ruimte Energietegemoetkomingsregeling Sport |
44.900 |
0,6% |
23,7% |
Ruimte SPUK Stimulering Sport |
10.000 |
0,1% |
5,3% |
Ruimte apparaatskosten VWS |
55.367 |
0,8% |
14,8% |
Overige meevallers |
175.478 |
2,4% |
– |
Totaal |
429.719 |
6,0% |
– |
Het valt op dat in het jaarverslag de onderuitputting wel wordt toegelicht, maar dat het kennelijk nergens gevolgen heeft gehad voor de beleidsdoelen. Klopt die waarneming? Kan de Minister ook voorbeelden geven van waar onvoorziene onderuitputting in 2023 geleid heeft tot achtergebleven beleidsresultaten in 2023 en/of negatieve gevolgen voor geplande beleidsdoelen?
Zoals in de bijlage met het focusonderwerp in het Jaarverslag van VWS over 2023 staat omschreven is de onderuitputting voor een groot deel het gevolg geweest van bijvoorbeeld lagere kosten dan vooraf geraamd. Een voorbeeld hiervan is dat het CAK op basis van een uitvoeringstoets de implementatie- en uitvoeringskosten lager heeft ingeschat dan de raming uit het coalitieakkoord.
Hierdoor vallen deze middelen vrij zonder dat het gevolgen heeft gehad voor een beleidsdoel.
In dit kader is in 2024 een aantal budgetten naar beneden bijgesteld om minder onderuitputting op de begroting gedurende het jaar te krijgen. Daarnaast vraagt u naar voorbeelden waarbij de onderuitputting wel gevolgen heeft gehad voor een beleidsdoel. Een voorbeeld hiervan is het onderwerp Basis Acute Zorg (BAZ) en het opleidingsakkoord. Op dit beleidsterrein waren minder opleidingsplekken beschikbaar door krapte op de arbeidsmarkt en werkdruk, en is het ook minder mogelijk geweest om samenwerkingsverbanden op te zetten. Hierdoor is onderuitputting ontstaan en zijn de beleidsresultaten niet volledig behaald. Uiteraard is het laatste onwenselijk.
Is er lering getrokken uit de onderuitputting in 2023? Zijn er bijvoorbeeld in het kader van realistisch ramen in de begroting 2024 budgetten naar beneden bijgesteld die in 2023 (en eerdere jaren) onderuitputting vertoonden. Kan de Tweede Kamer daar een overzicht van krijgen?
Op basis van de onderuitputting 2023 (en eerdere onderuitputting) is er in het kader van realistisch ramen op veel budgetten in de VWS-begroting onder meer in deze voorjaarsbesluitvorming een aanpassing gedaan. Enkele grote posten (boven de € 4 miljoen) daarbij zijn subsidies die worden uitgegeven aan Sport (€ 16,8 miljoen in 2024), Op het thema inclusieve samenleving (€ 7 miljoen in 2024) en Bovenregionaal gehandicaptenvervoer (€ 5,3 miljoen in 2024), ontvangsten op subsidies en SPUKs van Sport (€ 6,4 miljoen in 2024), op opleidingen, beroepenstructuur en arbeidsmarkt (€ 6 miljoen) en de bijdrage aan agentschappen in het kader van pandemische paraatheid (€ 4,4 miljoen in 2024). Dit is zowel gebaseerd op de onderuitputting in 2023 maar ook op historische onderuitputting. In totaal is de begroting van het Ministerie van VWS in het kader van realistisch ramen met € 142 miljoen in 2024 naar beneden bijgesteld.
Vooral bij opleidingsbudgetten door een geringer beroep op de regeling dan gedacht. Terwijl het personeel in de zorg zo hard nodig is, blijft op deze regelingen ruim € 50 miljoen in 2023 onbenut. Is daar ook een bredere en diepgaandere analyse van gemaakt?
Onderbesteding op opleidingsbudgetten kan verschillende oorzaken hebben, afhankelijk van het instrument dat wordt ingezet, de doelgroep en de systematiek die gehanteerd wordt binnen het instrument. De vrijval die in het jaarverslag is gemeld kan dan ook in niet alle gevallen direct gerelateerd worden aan een lagere instroom of hogere uitstroom van zorgmedewerkers en daarmee de tekorten op de zorgarbeidsmarkt.
Ten aanzien van de Subsidieregeling opleiding tot Advanced Nurse Practicioner (ANP), de opleiding tot Physician Assistant en de subsidie SectorplanPlus 2017–2022 geldt dat sprake is van enige onzekerheid ten aanzien van de uitputting van het budget doordat er plaatsen beschikbaar worden gesteld die door omstandigheden uiteindelijk niet worden ingevuld, of doordat een student gedurende de opleiding uitvalt. Deze effecten zijn eerder geconstateerd in de evaluatie van de subsidieregeling PA/ANP uit 2021 en de tussentijdse evaluatie van SectorplanPlus uit 2022.
Voor de middelen voor het Investeringsakkoord Opleiden in de Wijkverpleging (IOW) die via SectorplanPlus-TAZ 2023–2024 beschikbaar zijn gesteld en de Subsidieregeling Opleidingsmodule Basis Acute Zorg bestond onzekerheid over in de hoeverre potentiële doelgroep aanspraak zou doen op de beschikbare middelen. De besteding van de middelen voor het IOW zal mede naar aanleiding van deze ervaring anders worden ingericht zodat de subsidiabele activiteiten en de subsidievoorwaarden beter aansluiten bij de behoefte van de beoogde subsidieontvangers. Voor de subsidieregeling BAZ, die voor 2024 opnieuw is opengesteld, is een bedrag beschikbaar gesteld dat beter aansluit bij de verwachte opleidingsbehoefte. Per 2025 zullen deze modules worden bekostigd via de beschikbaarheidsbijdrage.
Wat kan de Minister er aan doen om te zorgen dat opleidingsbudgetten maximaal benut en ingezet worden?
Zoals in het antwoord op uw vorige vraag uiteen is gezet zullen opleidingsbudgetten vaak enige onzekerheid kennen ten aanzien van de uitputting. Gegeven deze onzekerheid wordt in samenwerking met de uitvoerders en de beoogde subsidieontvangers wel reeds ingezet op communicatie om de bekendheid van de subsidiemogelijkheden te vergroten. Daarnaast verricht de uitvoerder bij de subsidie SectorplanPlus werkzaamheden om samen met de beoogde subsidieontvangers – arbeidsorganisaties in zorg en welzijn – te komen tot een realistische subsidieaanvraag. De manier waarop we subsidieregelingen vormgeven en vanuit regels rondom financieel beheer, heeft wel als consequentie dat volledige uitputting van middelen lastig blijft.
Op de Energietegemoetkomingsregeling Sport SPUK MEOZ is bijna € 45 miljoen minder uitgegeven omdat gemeenten voor een lager bedrag middelen hebben aangevraagd dan dat er budget beschikbaar was. Is er onderzoek gedaan naar de oorzaken daarvan?
Naar aanleiding van de onderuitputting is gesproken met de Vereniging Sport en Gemeenten. Uit deze gesprekken kwam naar voor dat sommige gemeenten bewust kozen geen aanvraag te doen, omdat zij destijds de noodzaak hiervan niet inzagen. Uit een analyse van uitvoeringsorganisatie DUS-I bleek dat een deel van de onderuitputting kwam door een fout bij het aanvragen, waarbij gemeenten het nalieten ook een aanvraag te doen voor het jaar 2023.
Wat is er met de niet aangevraagde € 45 miljoen gebeurd?
Er is niet specifiek aan te wijzen wat er met de niet aangevraagde middelen is gebeurd. Niet benutte middelen (in begrotingstermen gaat het om meevallers) kunnen worden ingezet voor tegenvallers elders op de VWS-begroting. Als er middelen resteren nadat tegenvallers zijn gedekt, vloeien de middelen terug naar de staatskas en leiden deze tot een saldoverbetering.
Het jaarverslag vermeldt een onderschrijding bij wijkverpleging van € 763 miljoen. Wat is hiervan de oorzaak?
De afgelopen jaren zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de oorzaken van de onderschrijding in de wijkverpleging. Het blijkt lastig om een eenduidige oorzaak aan te kunnen wijzen. Het is waarschijnlijk een combinatie van factoren. Zo toonde Equalis in 2020 aan dat met name het inkoopbeleid van zorgverzekeraars, het daarmee gepaard gaande doelmatiger werken en de krapte op de arbeidsmarkt van invloed waren op de onderschrijding (zie ook de Kamerbrief: Kamerstukken II 2019/20, 23 235, nr. 210). Ten aanzien van het inkoopbeleid zijn er in het IZA nieuwe afspraken gemaakt.
Momenteel wordt onderzoek gedaan naar andere mogelijke oorzaken, zoals een mogelijk effect door een verschuiving van cliënten vanuit de Zvw naar de Wlz (gezien we een groei zien in het aantal cliënten in de Wlz t.o.v. de krimp in de Zvw). We verwachten in het najaar te beschikken over deze resultaten, die we ook met uw Kamer zullen delen.
Wat is de reden dat in 2023 nog zo weinig plannen zijn ingediend?
Sinds 1 februari 2023 kunnen partijen zoals zorgaanbieders, zorgprofessionals en patiëntenorganisaties een beroep doen op de transformatiemiddelen vanuit het Integraal Zorgakkoord (IZA). Op 13 mei 2024 waren er 219 aanvragen voor een eerste (zgn. snelle) toets aangeleverd. Hiervan zijn er 108 goedgekeurd en 57 afgekeurd. De overige aanvragen zijn nog in beoordeling en/of uitwerking. Partijen zijn dus druk bezig met het maken van goede plannen en zij hebben aangegeven hierover ook in constructief overleg te zijn met de verzekeraars. Het belang van deze constructieve overleggen is groot, omdat hierdoor nieuwe samenwerkingsstructuren ontstaan tussen partijen die eerst nog niet met elkaar om de tafel zaten.
Het maken van goede plannen vergt tijd, vanaf het initiële idee tot aan een uitgewerkt, goedgekeurd plan. Het is in ieders belang dat we komen tot goede en gezamenlijk gedragen plannen, die daadwerkelijk transformaties kunnen bewerkstelligen. Daarbij is in het IZA afgesproken dat verzekeraars betalen op het moment dat een KPI is behaald, en niet vooraf. Dat zorgt ervoor dat een plan wel kan zijn ingediend en goedgekeurd door de verzekeraars, maar dat dit niet direct tot een betaling leidt terwijl het plan al wel in uitvoering is.
Kan de Minister een overzicht geven van de oorspronkelijke transformatiemiddelen van € 1,8 miljard: waar ze geraamd staan, wat er inmiddels is uitgeven of verschoven en wat er nu nog resteert?
De transformatiemiddelen IZA zijn de investeringsmiddelen die in het Coalitieakkoord van Rutte IV samenhingen met de maatregelen Juiste Zorg op de Juiste Plek en Integraal Zorgakkoord. In totaal gaat het om € 2,8 miljard (optelling middelen in de jaren 2022–2027).
Transformatiemiddelen in mln euro’s |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
---|---|---|---|---|---|---|
CA: beschikbaar in het kader van JZOJP |
380 |
380 |
380 |
380 |
380 |
|
CA; beschikbaar ten behoeve van het IZA |
80 |
208 |
208 |
208 |
208 |
|
Totaal (transformatiemiddelen) |
80 |
588 |
588 |
588 |
588 |
380 |
Bij de start van het kabinet stonden de middelen op de Aanvullende Post bij het Ministerie van Financiën. Inmiddels zijn de middelen overgeheveld naar de begroting van VWS. Conform afspraken in het IZA is het merendeel van de middelen toegevoegd aan de premiegefinancierde Zvw-uitgaven, en een kleiner deel (circa € 400 miljoen) aan de VWS begroting.
Sindsdien zijn er verschillende kasschuiven, overhevelingen tussen de kaders, een ramingsbijstelling en heeft er indexatie plaatsgevonden. Dat heeft geleid tot de volgende stand bij de 1e suppletoire begroting 2024:
Tranformatiemiddelen in mln euro’s |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
---|---|---|---|---|---|---|
Premie |
0 |
80 |
629 |
638 |
615 |
398 |
Begroting |
0,2 |
20 |
88 |
105 |
117 |
52 |
Totaal (transformatiemiddelen) |
0,2 |
100 |
717 |
743 |
732 |
450 |
Voor de middelen die via de begroting beschikbaar zijn gesteld betreffen de jaren 2022 en 2023 realisatiecijfers, en voor de resterende jaren ramingen. De bedragen tellen niet op tot € 2,8 miljard. Dit hangt voor de premie onder meer samen met middelen voor Loon en prijsbijstelling die nog toebedeeld moeten worden; voor de begroting is sprake van lager dan eerder geraamde uitgaven in de IZA periode en hogere uitgaven na 2027. Voor de premiemiddelen is nog niet duidelijk in hoeverre de beschikbare € 80 miljoen voor 2023 is besteed; declaraties via zorgverzekeraars lopen vaak nog door.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Wat heeft de Minister het afgelopen jaar gedaan om de levensverwachting en de ervaren gezondheid te verhogen?
Het zijn verschillende factoren, zoals leefstijl, aanbod en kwaliteit van zorg en sociaaleconomische status (SES), die de levensverwachting en ervaren gezondheid beïnvloeden. Vooral de sociaaleconomische status heeft grote impact. Mensen met een lage SES leven gemiddeld vier jaar korter en 15 jaar in minder goed ervaren gezondheid. Achter deze verschillen gaat (een stapeling van) achterliggende problematiek zoals bestaansonzekerheid, armoede en kansenongelijkheid schuil. Daarom richten we ons als kabinet op een brede aanpak van deze sociaaleconomische gezondheidsachterstanden. Ook vanuit het belang van een goed ervaren gezondheid voor bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie- en productiviteit. Dit doen we onder andere door gemeenten financieel te ondersteunen bij een integrale aanpak van gezondheidsachterstanden via het Gezond en Actief Leven Akkoord, het programma Kansrijke Start dat specifiek inzet op kwetsbare jonge gezinnen, het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid waarbij 20 stedelijke gebieden worden ondersteund om de stapeling van problemen op het gebied van o.a. wonen, onderwijs, armoede, gezondheid, werk en veiligheid aan te pakken. Ook is in de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden, de Participatiewet in Balans en het programma «Een thuis voor Iedereen» aandacht voor gezondheidsachterstanden. Op dit moment wordt er interdepartementaal gewerkt aan een Health in all Policies-beleidsagenda met nadrukkelijk aandacht voor sociaaleconomische gezondheidsachterstanden.
Deze leden vinden het verder opmerkelijk dat de levensverwachting van bijvoorbeeld Noren tijdens en na de coronaperiode is gestegen terwijl die in Nederland is gedaald. Is hier een verklaring voor?
Zoals eerder aangegeven wordt de levensverwachting bepaald door een samenspel van diverse factoren. Er is geen wetenschappelijke onderbouwing bekend die het verschil in de trend in levensverwachting tussen Noorwegen en Nederland verklaart. Wellicht spelen factoren als bevolkingsdichtheid en gezondere levensstijl een rol. Tijdens de coronapandemie nam de levensverwachting van 65-jarigen af, van 20,1 jaar na de leeftijd van 65 tot 19,5 jaar. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verwacht wel dat deze de komende jaren weer gaat toenemen, tot 20,89 jaar in 2029.
Kunnen genoemde leden een overzicht krijgen van alle nog lopende onderzoeken naar de impact van de coronacrisis en wat is de status van de onderzoeken met betrekking tot de oversterfte?
Bij ZonMw, RIVM, TNO en andere kennispartners lopen tal van onderzoeken naar de impact van de coronacrisis. De uitkomsten van deze onderzoeken worden op regelmatige basis met uw Kamer gedeeld. Daarnaast vinden er nog andere onderzoeken plaats vanuit het veld waarbij het Ministerie van VWS niet betrokken is. Een exact overzicht van alle nog lopende onderzoeken is niet te geven.
Via ZonMw zijn twintig onderzoeken naar de oorzaken van oversterfte gefinancierd. Medio maart 2024 liepen er nog zes van deze twintig onderzoeken, zoals ook gecommuniceerd met uw Kamer middels de reactie op de moties naar aanleiding van het debat oversterfte. De meeste nog lopende onderzoeken zullen rond de zomer zijn afgerond.
De leden van de PVV-fractie vragen of volumebeperking de juiste oplossing is voor het beheersen van de zorgkosten in een vergrijzende samenleving. Welke andere mogelijkheden tot kostenbeheersing zijn er naast het inperken van het volume?
De zorgvraag groeit inderdaad door dubbele vergrijzing, maar ook door welvaartsgroei en toenemende behandelmogelijkheden. De stijgende zorgvraag kan niet volledig worden geaccommodeerd vanwege onder andere de krapte op de arbeidsmarkt. Daarom wordt ingezet op het dempen van de stijging in zorgvraag: zorg die niet geleverd kan worden, hoeft ook niet te worden betaald.
De inzet op het inperken van zorgvraag richt zich met name op het voorkomen van zorg en het faciliteren van beter onderbouwde keuzes over de inhoud van het verzekerde pakket door het programma Verbeteren en verbreden toets op het basispakket.
Andere mogelijkheden tot kostenbeheersing naast het inperken van de zorgvraag zijn het verbeteren van de efficiency (bijvoorbeeld meer innovatie, goede gegevensuitwisseling) en het maken van keuzes over levering van zorg (passende inzet) om de beschikbare capaciteit zo goed mogelijk in te zetten. Dit kan betekenen dat zorg nog wel wordt geleverd, maar zo veel mogelijk digitaal, zelf thuis, of met hulp van naasten. Mogelijkheden om zorgvraag te dempen en de capaciteit gericht in te zetten zijn uitgewerkt in het rapport van de technische werkgroep macrobeheersing zorguitgaven (Kamerstukken II 2023–24, 32 620, nr. 289).
Grote medische centra lijken een over-kill te hebben bijvoorbeeld CT’s en MRI’s waar regionale ziekenhuizen vaker een tekort lijken te hebben aan dat soort apparatuur. Wat is bijvoorbeeld gedaan met de wildgroei aan dure specialistische apparatuur en hulpmiddelen voor diagnostiek, ofwel «toys for the boys» in de medisch specialistische zorg?
De mening dat een brede aanpak waardevol is wordt gedeeld. De aanschaf van medische technologie door individuele zorginstellingen is in eerste plaats de verantwoordelijkheid van de betreffende instelling. Medische technologie die wordt ingezet als onderdeel van een medisch-specialistische behandeling wordt immers bekostigd vanuit DBC’s. Daarnaast is het van groot belang dat goed gekeken wordt of de aanschaf noodzakelijk en kosteneffectief is en dat er geen ongewenste beïnvloeding van zorgverleners door bedrijven plaats vindt. De overheid heeft de taak om hierbij faciliterend, stimulerend en – waar nodig – sturend op te treden. Zo wordt binnen het VWS programma Verbeteren en verbreden van de toets op het basispakket (VVTB) gewerkt aan het ondersteunen van de beweging naar passende zorg in de praktijk. VVTB is in eerste plaats gericht op samenwerking tussen en met de betrokken (overheids- en veld) partijen. Het doel is om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen over moeilijke keuzes die zijn gericht op het (blijvend) borgen van passende zorg voor patiënten en cliënten.
Wat is gedaan aan fraudebeheersing en het aanpakken van woekerwinsten?
De Minister van VWS heeft zich de afgelopen jaren, samen met de partijen verenigd in de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ)9, ingezet om de fraude in de zorg aan te pakken. Daarbij is het van belang dat de effectiviteit van de zorgfraudebestrijding verbetert door gerichter samen te werken. Een goed voorbeeld betreft de prioriteit wijkverpleging waarvoor een gezamenlijke aanpak van netwerken in de wijkverpleging is opgezet. Een belangrijke randvoorwaarde voor de aanpak van zorgfraude is het zorgvuldig kunnen delen van (persoons)gegevens tussen de verschillende instanties. Met de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg worden hardnekkige knelpunten in de noodzakelijke gegevensuitwisseling opgelost.
Excessieve winsten in de zorg worden aangepakt met het wetsvoorstel voor de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders. Het wetsvoorstel ligt op dit moment voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Dit wetsvoorstel voorziet onder meer in basisvoorwaarden voor het doen van winstuitkeringen in de zorg en jeugdhulp. Deze basisvoorwaarden zullen samenhangen met de kwaliteit van de geleverde zorg, de rechtmatigheid van declaraties, de continuïteit van zorgaanbieder en het voeren van een zorgvuldige en integere bedrijfsvoering.
Voor meer informatie over de aanpak van niet-integere zorgaanbieders en de bereikte resultaten wordt verwezen naar de Kamerbrieven van 29 juni 202210 en 26 oktober 202311.
Het lijkt er sterk op, aldus genoemde leden, dat de regering kiest voor makkelijke bezuinigingsopties in plaats van de hardnekkige uitwassen van dit zorgstelsel aan te pakken. Kan de Minister hierop reflecteren?
Het zorgvolume groeit door dubbele vergrijzing, maar ook door welvaartsgroei en toenemende behandelmogelijkheden. Deze stijging van zorgvolumes is groter dan het zorgaanbod – met name door krapte op de arbeidsmarkt – kan bijbenen. Om te voorkomen dat tekorten willekeurig neerslaan en juist de kwetsbare groepen raken heeft het demissionaire kabinet ingezet op het voorkomen van zorg – bijvoorbeeld in het Gezond en Actief Leven Akkoord – en op het anders leveren van zorg. Dit om de groei van de zorgvraag te dempen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. In bredere zin zet het demissionaire kabinet in op passende zorg. Het doel daarvan is zorg te leveren die werkt en waarbij vraag van de patiënt centraal staat. Die transitie naar het anders leveren van zorg heeft impact op vele partijen in het zorgstelsel. Daarom werkt VWS samen met veldpartijen om een gezamenlijke basis te leggen voor passende zorg in het Integraal Zorgakkoord en in de programma’s Toekomstbestendige arbeidsmarkt zorg en welzijn en Wonen, ondersteuning en zorg voor ouderen.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de zorguitgaven al 10 jaar onder het bruto binnenlands product (bbp) liggen, wat betekent dat de stijging van de zorguitgaven prima opgevangen kan worden door de economische groei. Waarom zou hier de komende 10 jaar verandering in komen?
Het klopt dat de groei van de netto zorguitgaven de afgelopen 10 jaar onder of rond het bruto binnenlands product liggen. Dit is het gevolg van de uitgavenbeperkende maatregelen die door de afgelopen kabinetten genomen zijn. Zonder die maatregelen zou de groei van de netto zorguitgaven de afgelopen tien jaar hoger zijn uitgekomen dan de groei van het BBP.
Voor de middellange termijn raming van de toekomstige groei van de zorguitgaven sluit VWS al jaren aan bij de onafhankelijke raming van het CPB, net zoals het kabinet aansluit bij de onafhankelijke middellange termijn ramingen van het CPB voor de toekomstige economische kernvariabelen. Het CPB verwacht dat de groei van de zorguitgaven bij ongewijzigd beleid boven de groei van het BBP zal uitkomen. In de meerjarige studie «Zorguitgaven, ons een zorg?» uit oktober 2022 beschrijft het CPB waarom men verwacht dat de zorguitgaven als percentage van het BBP fors zullen oplopen naar 18% van het BBP in 2060. Eén van de belangrijkste verklaringen volgens deze CPB-studie is de toenemende vergrijzing.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Wat zijn de beoogde effecten van de Nutri-Score en hoe wordt dit gemeten? Wanneer kan gezegd worden dat invoering van de Nutri-Score doelmatig en effectief is?
Nutri-Score is per 1 januari 2024 het wettelijk toegestane voedselkeuzelogo in Nederland. Het is een vrijwillig voedselkeuzelogo. Voedselproducenten mogen zelf kiezen of ze Nutri-Score op hun verpakkingen gebruiken. Het beoogde effect van Nutri-Score is dat het de consument in staat stelt om een product te kiezen met een betere samenstelling. Begin april van dit jaar is een publiekscampagne gestart waarin het gebruik van Nutri-Score wordt uitgelegd. Het campagne-effectonderzoek dat in opdracht van de Dienst Publiek en Communicatie van het Ministerie van Algemene Zaken is uitgevoerd laat zien dat de doelstellingen van de campagne zijn behaald. De campagne is effectief geweest in het bekendmaken van Nutri-Score, uitleggen hoe het logo werkt en het stimuleren van het gebruik van het logo.
Het RIVM gaat de monitoring van Nutri-Score uitvoeren: het percentage Nutri-Scores binnen diverse productgroepen, de verdeling binnen productgroepen naar verschillende klassen van Nutri-Score en (veranderingen in) de verkoop van producten die wel of geen Nutri-Score dragen. Aanvullend zullen veranderingen in de samenstelling van producten en verschuivingen in de verkoop van producten tussen de klassen van Nutri-Score in kaart gebracht worden. Indien mogelijk zullen ook de verkoopvolumes van producten in de verschillende klassen van Nutri-Score worden vergeleken.
De eerste resultaten worden eind 2025 verwacht. De mate van effectiviteit en doelmatigheid wordt mede bepaald door de schaal waarop voedselproducenten Nutri-Score op hun voedselproducten toepassen.
Zorg bestaat voornamelijk uit uitgaven en de leden van de VVD-fractie hechten veel waarde aan het doelmatig uitgeven van de middelen op de begroting. Genoemde leden hebben eerder gevraagd naar het voldoende in kaart brengen van beoogde effecten bij uitgaven om zo beter in beeld te krijgen wanneer een bepaald gevoerd beleid niet meer het meest doelmatige is. Dit kan wat deze leden betreft voorkomen dat er langdurig geld naar zaken gaat die niet het beoogde effect hebben, zoals is gebleken bij Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG). Hoe kijkt de Minister hiernaar?
Een belangrijk onderdeel van de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) van VWS wordt gevormd door de verschillende Periodieke Rapportages. Een periodieke rapportage geeft op themaniveau een totaalbeeld van de bereikte doeltreffendheid, doelmatigheid en de (gerealiseerde) voorwaarden hiervoor. Indien de periodieke rapportage aanknopingspunten biedt voor bijsturing van beleid zoals verbeteringen in doelmatigheid, wordt u hierover geïnformeerd in de Kabinetsreactie bij de aanbieding van de Periodieke rapportage en in het jaarverslag. In totaal zijn voor de planperiode 2024–2030 negen Periodieke Rapportages ingepland over de volle breedte van het Nederlandse Gezondheidzorgstelsel.
Zij zijn dan ook blij dat de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) in werking is getreden en dat de invoering over het algemeen goed verloopt. Toch blijken er enkele knelpunten te zijn bij het aansluiten van de wettelijke verplichting op de praktijk, zo lezen genoemde leden. Kan nader worden toegelicht wat deze knelpunten zijn en wat wordt ondernomen om deze knelpunten weg te nemen? Waar ligt het aan dat er voor sommige gegevensuitwisselingen meer geregeld moet worden dan vooraf voorzien? Welke gegevensuitwisselingen worden hier bedoeld?
De Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) is inderdaad goed ontvangen in het zorgveld en het belang ervan wordt onderschreven. Dat neemt niet weg dat het realiseren van elektronische gestandaardiseerde gegevensuitwisseling in de zorg een complexe opgave is om verschillende redenen. Het ICT-landschap is versnipperd en zorgaanbieders zijn afhankelijk van hun leveranciers om functionaliteiten in te bouwen. Er wordt regionaal al veel uitgewisseld, maar in het versnipperde ICT-landschap ontbreken voorzieningen om data landelijk uit te kunnen wisselen. Bij het testen van de basisgegevensset zorg (BgZ) en beeldbeschikbaarheid in de praktijk bleek dat er bijvoorbeeld extra technische afspraken en generieke functies nodig zijn om gegevens goed uit te kunnen wisselen. Samen met het zorgveld wordt aan deze randvoorwaarden voor gegevensuitwisseling gewerkt. De extra te nemen stappen zijn van invloed op de implementatie bij zorgaanbieders en de planning hiervan. Zo blijft het Wegiz-traject naar landelijke gegevensuitwisseling een leertraject, waarbij samen met het veld knelpunten uit de praktijk tijdig worden herkend en aan landelijke oplossingen wordt gewerkt.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de rechtmatigheid van de uitgaven is verbeterd. Deelt de Minister de mening dat niet alleen de medewerkers met een financiële functie, maar het hele ministerie zich moet blijven inzetten voor een groter financieel bewustzijn?
De mening dat niet alleen de medewerkers met een financiële functie maar het gehele departement zich moet blijven inzetten voor een groter financieel bewustzijn wordt gedeeld. Hier worden ook diverse maatregelen voor ingezet. Financieel bewustzijn begint namelijk al bij het opstellen van beleid, daar moet al worden nagedacht over zaken als inpasbaarheid, doelmatigheid en rechtmatigheid.
Genoemde leden lezen dat de cursus «rechtmatig financieren» voor alle medewerkers van het Ministerie van VWS beschikbaar is en dat de interesse toeneemt. Kunt u aangeven wat de verdeling van deelnemers is met betrekking tot wel/geen financiële functie?
De deelnemers aan de cursus «rechtmatig financieren» zijn ongeveer 50% financiële medewerkers en 50% niet-financiële medewerkers. Dit betekent dat er ook veel interesse is van medewerkers voor deze cursus buiten de financiële functie.
Kan de Minister duidelijk uiteenzetten wat de huidige tekortkomingen op het gebied van financieel beheer zijn? Welke stappen heeft u al ondernomen om de tekortkomingen op het gebied van financieel beheer te verminderen? Welke stappen gaat u zetten om de huidige tekortkomingen aan te pakken en op welke termijn?
De huidige tekortkomingen, zoals ook beschreven in het Jaarverslag 2023 van het ministerie en in de rapporten van de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer, liggen op het financieel beheer, het inkoopbeheer (dat voorgaande jaren onderdeel was van het financieel beheer), subsidiebeheer, informatiebeveiliging en lifecyclemanagement De afgelopen jaren is door het voeren van een programmatische aanpak gewerkt aan deze tekortkomingen. Dit heeft ertoe geleid dat op alle bevindingen vooruitgang te geboekt en dat de ernstige onvolkomenheid op het financieel beheer is weggenomen. In de verschillende voortgangrapportages die uw Kamer heeft ontvangen het afgelopen jaar is deze programmatische aanpak beschreven.
Veel van de maatregelen die afgelopen jaar zijn ontwikkeld zijn momenteel ook onderdeel van de reguliere werkwijze geworden. Dit zijn onder andere zogenaamde financieel administratie-dagen waarbij medewerkers van VWS gezamenlijk controles uitvoeren op de financiële administratie en het gebruik van plannen van aanpak voor het wegwerken van de tekortkomingen. In deze plannen van aanpak wordt op basis van concrete maatregelen en mijlpalen beschreven hoe de geconstateerde bevindingen worden opgelost. Dit zijn plannen van aanpak die door de meest betrokken directies worden opgesteld en de voortgang wordt besproken met de leden van de Bestuursraad van het departement. In die plannen van aanpak wordt ook concreet gewerkt aan aantoonbare verbeteringen. Het constateren of een tekortkoming is aangepakt vraagt ook dat de werking van maatregelen kan worden aangetoond. De uitvoering van de plannen worden nauwlettend gevolgd en ook besproken in bijvoorbeeld het Audit Committee. Daarbij is ook de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer gevraagd om op deze plannen mee te kijken, zojuist ook in hun ogen de juiste stappen worden gezet. De termijnen verschillen per plan van aanpak. Doel is in ieder geval dat op elke tekortkoming significante stappen worden gezet. Of dit ook leidt tot het oplossen van een bevinding is ook ter oordeel van de Algemene Rekenkamer. Ten slotte zal de herinrichting van de financiële functie een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van het fundament om ook duurzaam het financieel beheer te versterken. Dit maakt ook dat de verbeteringen in 2024 en 2025 worden verwacht.
Op welke termijn gaat het inkoopsysteem helpen bij het inregelen van verschillende maatregelen die onderdeel zijn van een goed inkoopproces? Welke maatregelen zijn hierbij betrokken?
Het nieuwe inkoopsysteem zorgt voor een verplicht werkproces waarin de juiste stappen door de juiste functionarissen worden uitgevoerd. Met dit systeem heeft VWS een zogenaamd Source-to-Pay proces, waarbij het afsluiten van het contract en betaling van de factuur geïntegreerd zijn in één systeem. Hiermee wordt het fundament gelegd voor een digitaal werkproces en deugdelijke (geautomatiseerde) dossiervorming. Bepaalde VWS-onderdelen doen nu al inkopen met hulp van de nieuwe applicatie, te weten Onventis (het nieuwe inkoopsysteem). Verdere uitrol van het nieuwe systeem vindt plaats in 2025.
Kan de Minister afzonderlijk op het inkoopbeheer in gaan bij de halfjaarlijkse rapportage over financieel beheer? (motie Tielen)
In de volgende halfjaarlijkse rapportage zal wederom ook expliciet over inkoopbeheer worden gerapporteerd.
De leden van de VVD-fractie zijn positief dat de Minister toegezegd heeft om de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer (ARK) met betrekking tot de stapelfacturen op te volgen. Wat gaat de Minister doen om te zorgen dat gemeenten niet meer stelselmatig gegevens te laat aanleveren?
In het ontwerpbesluit «Vervanging abonnementstarief Wmo 2015», die nu in internetconsultatie ligt, worden enkele maatregelen aangekondigd om ervoor te zorgen dat gegevens tijdig worden aangeleverd en burgers zo min mogelijk negatieve gevolgen ondervinden van een eventuele vertraagde aanlevering van gegevens. Zo wordt in het ontwerpbesluit een aantal concrete (uiterste) termijnen voor de aanlevering van gegevens gesteld. Gemeenten moeten bijvoorbeeld binnen vier weken de startdatum van de voorziening aan het CAK doorgeven. De termijn van vier weken is ook van toepassing verklaard op alle informatie die een gemeente aan moet leveren voor het vaststellen en innen van een eigenbijdrage door het CAK.
In het ontwerpbesluit wordt de mogelijkheid om facturen met terugwerkende kracht te sturen aan burgers verkort van twaalf maanden naar drie maanden. Deze maatregel zorgt ervoor dat het risico van stapelfacturen voor burgers verder verkleind wordt en zorgt voor een financiële prikkel bij gemeenten om berichten tijdig te versturen. Bij een latere aanlevering dan drie maanden ontvangt de gemeente namelijk geen bijdrage voor die maanden.
Wat doet de Minister momenteel om stapelfacturen te verminderen?
De afgelopen jaren zijn verschillende stappen ondernomen om het aantal stapelfacturen te minimaliseren en de informatie hierover te verbeteren. Er zijn wijzigingen in wet- en regelgeving doorgevoerd, bestandsvergelijkingen mogelijk gemaakt en meerjarige veranderprogramma’s gefinancierd om de uitvoering en informatievoorziening bij het CAK en in de keten te verbeteren. Een voorbeeld hiervan is het in het rapport van de Algemene Rekenkamer genoemde «ketenplan» om gezamenlijk in de keten de aanlevertijden en de datakwaliteit te verbeteren.
In de concept wet- en regelgeving voor de invoering van een inkomens- en vermogensafhankelijke eigenbijdrage voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 zijn maatregelen opgenomen om stapelfacturen te minimaliseren en de impact hiervan op burgers te beperken. Zo is het voornemen opgenomen om de maximumtermijn waarover, bij een vertraging of fout in de keten buiten de beïnvloedingssfeer van de burger, alsnog een (hogere) factuur opgelegd kan worden terug te brengen van twaalf maanden naar drie maanden. Daarnaast wordt er in relatie tot de aangenomen motie nagegaan of er nog andere maatregelen te treffen zijn om stapelfacturen te minimaliseren.
Om de effecten van genomen maatregelen te monitoren ontvangt het ministerie periodiek rapportages van het CAK over de uitvoering van de eigenbijdrageregelingen. De Nederlandse Zorgautoriteit houdt toezicht op de uitvoering van de eigenbijdrageregelingen door het CAK en brengt jaarlijks een openbaar rapport uit aan de Minister met een bestuurlijk oordeel en adviezen over de uitvoering door het CAK van haar wettelijke taken.
Welke extra maatregelen zullen er getroffen worden om stapelfacturen te verminderen?
Allereerst zal de verantwoordingsinformatie over stapelfacturen door het CAK en de toezichthouder, de Nederlandse Zorgautoriteit, verbeteren conform de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Daarnaast wordt continu door het CAK in samenwerking met ketenpartijen verkend of nog verdere verbeteringen mogelijk zijn in het terugdringen van stapelfacturen die het gevolg zijn van vertraging of fouten in de keten.
Bij het vormgeven van beleid en uitvoering is continu aandacht voor het vermijden van onnodige complexiteit voor burgers, het doenvermogen van de burger en de financiële impact voor burgers. Zo worden in het conceptwetsvoorstel voor de invoering van de inkomens- en vermogensafhankelijke eigenbijdrage (ivb) voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2025, aanpassingen voorgesteld in bestaande wet- en regelgeving om de impact van stapelfacturen op de burger te verminderen. Het voornemen is om de maximumtermijn waarmee, bij een fout in de keten, alsnog een (hogere) factuur opgelegd kan worden voor de ivb, terug te brengen van twaalf maanden naar drie maanden.
Daarnaast wordt er in relatie tot de aangenomen motie op 4 juni 2024 van lid Dijk (Kamerstuk 36 560, nr. 25) nagegaan of er nog andere maatregelen te treffen zijn om stapelfacturen te minimaliseren.
Hoe houdt de Minister in de gaten of burgers niet in de knel komen zoals financiële problemen en stress?
Als burgers een klacht hebben of financiële problemen ervaren kunnen zij hierover contact opnemen met het CAK. Het CAK heeft de bevoegdheden om samen met de burger te zoeken naar een passende oplossing en indien nodig maatwerk toe te passen. Om de uitvoering van de eigenbijdrageregelingen en de effecten hiervan te monitoren ontvangt het ministerie rapportages van het CAK over de uitvoering van de eigenbijdrageregelingen. De Nederlandse Zorgautoriteit houdt als onafhankelijke toezichthouder, toezicht op de uitvoering van de eigenbijdrageregelingen door het CAK en brengt jaarlijks een openbaar rapport uit aan de Minister met een bestuurlijk oordeel en adviezen over de uitvoering door het CAK van haar wettelijke taken. Daarnaast brengen ook andere onafhankelijke instanties, zoals de Nationale ombudsman, signalen over knelpunten die burgers ervaren onder de aandacht van het CAK en het ministerie.
Kunt u een concreter programma maken zodat we deze klachten kunnen voorkomen in plaats van achteraf fouten moeten herstellen?
De aanbevelingen in het rapport van de Algemene Rekenkamer geven nieuwe inzichten en gaan over het uitbreiden van de structurele toezichtsinformatie over stapelfacturen. Deze aanbevelingen worden overgenomen. Ook wordt samen met het CAK begonnen met de uitvoering van de op 4 juni 2024 aangenomen motie van lid Dijk (Kamerstuk 36 560, nr. 25).
Zoals reeds aangegeven wordt ernaar gestreefd om de structurele toezichtsinformatie uit te breiden vóór de invoering van de inkomens- en vermogensafhankelijke eigenbijdrage in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. In de concept wet- en regelgeving voor de invoering van de ivb Wmo 2015 zijn maatregelen opgenomen om stapelfacturen te minimaliseren en de impact hiervan op burgers te beperken.
Kan de Minister nu wel een inschatting maken van hoeveel mensen wachten op complexe geestelijke zorg? Zo nee, wat gaat de Minister doen om deze aantallen wel duidelijk in kaart te brengen?
Nee dat kan niet. Data die kunnen worden verzameld geven geen informatie over de zwaarte van de zorgvraag van patiëntengroepen en dus over de mate van de complexiteit van de behandeling van deze patiëntengroepen. Met de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering komt dit inzicht in de zwaarte van de zorgvraag er wel, op geaggregeerd niveau. Dit stelt aanbieders en verzekeraars in staat op het niveau van groepen van cliënten passende afspraken te maken en zo zorgvraag en -aanbod beter in balans te brengen, juist ook waar het de patiëntengroep met complexe problematiek betreft.
Welke maatregelen zullen er extra getroffen worden om de wachtrijen binnen de ggz te verkorten?
De conclusie van van de Algemene Rekenkamer van de drie financiële instrumenten die zij hebben onderzocht – de ophoging van het macrobudget, de hogekostencompensatie en het zorgprestatiemodel – het aannemelijk is dat ze bijdragen aan de toegankelijkheid van de ggz wordt onderschreven. Zoals de Rekenkamer zelf ook benoemt, gaat de inzet op het terugdringen van de wachttijden verder dan dat. Het terugdringen van de wachttijden is het expliciete doel van de IZA-afspraken die met de sector zijn gemaakt over onder meer mentale gezondheidscentra, de uitrol van het verkennend gesprek en inzicht in regionale wachtlijsten. Uw Kamer heeft recent ook de uitwerking van de aanpak cruciale ggz ontvangen.12 Partijen hebben met elkaar afgesproken dat de in de regio overeengekomen cruciale zorgnetwerken vanaf de inkoop voor 2026 waar nodig gelijkgericht ingekocht worden. Dit is een belangrijke stap om te zorgen dat de groep mensen met een (hoog)complexe zorgvraag beter geholpen worden.
Kunt u reflecteren op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de besteding van het extra geld voor het terugdringen van de wachtlijsten in de ggz?
De conclusie van de Algemene Rekenkamer dat er door de financiële impuls extra zorg geleverd is en dat dit positieve effecten heeft op de toegankelijkheid van de ggz wordt onderschreven. Voor alle middelen die we uitgeven binnen de zorg geldt dat deze zo doeltreffend en doelmatig mogelijk ingezet moeten worden. Dit is de expliciete verantwoordelijkheid van de verzekeraars in het kader van de zorginkoop. Ook voor deze middelen geldt dat, gegeven het feit dat deze zijn toegevoegd aan het macrokader, het niet specifiek te achterhalen is op welke wijze ze exact zijn ingezet.
Welke factoren zouden de oorzaak kunnen zijn van het niet-gebruik van de zorgtoeslag?
Het terugdringen van het niet-gebruik van de zorgtoeslag heeft voor VWS en Dienst Toeslagen een hoge prioriteit. Er zijn diverse redenen waarom mensen geen gebruik maken van hun recht op zorgtoeslag. Dit kunnen zowel onbewuste als bewuste redenen zijn. Mogelijk zijn mensen zich niet bewust van hun recht op toeslagen, of denken onterecht dat ze er geen recht op hebben. Het recht op toeslag kan ontstaan door veranderingen in situaties zoals inkomen waardoor mensen geen aanvraag doen. Ook kan er sprake zijn van bewust niet-gebruik. Redenen hiervoor zijn onzekerheid, angst voor hoge terugvorderingen of wantrouwen richting de overheid.
Wat zijn de gevolgen van het niet-gebruik zorgtoeslag?
De zorgtoeslag is een bijdrage van de overheid om vitale voorzieningen, zoals de zorgverzekering, betaalbaar te houden. Niet-gebruik van de zorgtoeslag leidt ertoe dat een persoon minder bestedingsruimte heeft dan waar die recht op heeft. Dit is vooral een probleem wanneer de zorgtoeslag voor iemand essentieel is om rond te kunnen komen en het niet-gebruik zou kunnen leiden tot financiële problemen. Afgelopen jaren heeft Dienst toeslagen geëxperimenteerd met het inzetten van attenderingsbrieven om het aanvragen van zorgtoeslag te bevorderen. Het streven is om dit jaar op grotere schaal een attenderingsactie op zorgtoeslag uit te voeren zodat mensen de mogelijkheid hebben om tot en met 1 september toeslagen over het voorgaande jaar aan te vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat indien de gegevensbronnen beschikbaar zijn in het najaar de monitor op niet-gebruik volgt. Welke factoren hebben invloed op het wel of niet beschikbaar zijn van gegevensbronnen?
Dienst Toeslagen heeft niet altijd alle gegevens zelf in huis om nauwkeurig het niet-gebruik te kunnen bepalen. Dienst Toeslagen is bezig met het opzetten van een monitor niet-gebruik. Om een juiste schatting te kunnen maken van het niet-gebruik wordt er gekeken naar welke mogelijke gegevensbronnen er zijn en de (juridische) bruikbaarheid hiervan.
Wat heeft de Minister gedaan en wat gaat u doen om deze gegevensbronnen wel op tijd beschikbaar te maken en op welke termijn kunnen we de monitor verwachten als de gegevensbronnen niet beschikbaar zijn?
Dienst Toeslagen heeft een verkenning gestart naar de beschikbaarheid en bruikbaarheid van bepaalde gegevens, de randvoorwaarden om deze te mogen gebruiken en de mogelijkheden die dit biedt om een structurele monitor in te richten op niet-gebruik. De verwachting is dat de monitor eind oktober klaar is en er een nauwkeurige schatting gemaakt kan worden van het niet-gebruik van de zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebondenbudget voor in ieder geval 2021 (en eventueel 2022).
Tot slot merken de leden van de VVD-fractie op dat de ARK kritisch is op het vertrouwen dat de bewindspersonen uitspreken als het gaat om het oplossen van de problemen in de jeugdbescherming middels de lopende initiatieven. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de verkenning die zou worden uitgevoerd naar aanleiding van het rapport «Georganiseerde Onmacht»?
In het rapport «Georganiseerde Onmacht» beveelt de Algemene Rekenkamer (ARK) aan om duidelijk te maken waar kinderen met een beschermingsmaatregel minimaal op kunnen rekenen en in dit verband concreet te maken wat de beschikbaarheidsverplichting voor «cruciale jeugdhulp» voor gemeenten inhoudt. De ARK heeft aanbevolen om normen voor de beschikbaarheid vast te leggen en uit te werken wie wat moet doen als de vastgestelde normen niet worden gehaald. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van VWS zijn dit verder aan het verkennen.
Het is cruciaal dat jeugdigen in de meest kwetsbare situaties kunnen rekenen op bescherming en tijdig beschikbare passende hulp. Om aan normen te kunnen voldoen, is een goed functionerend stelsel nodig. Daarom zijn in de Hervormingsagenda Jeugd maatregelen opgenomen om het stelsel te verbeteren. Daarnaast wordt met het Toekomstscenario de kind- en gezinsbescherming versterkt en vereenvoudigd. Deze trajecten hebben onze volle aandacht.
In de Jeugdwet is een beperkt aantal normen ten aanzien van de beschikbaarheid opgenomen. Bij de uitvoering van de jeugdbescherming dient binnen 5 dagen na het opleggen van een maatregel een jeugdbeschermer van start te gaan en binnen 6 weken moet er een hulpverleningsplan zijn. In het kader van de verbeteringen van het stelsel van jeugdhulp en jeugdbescherming wordt verkend of jeugdzorg breed aanvullingen of aanpassingen nodig zijn.
Welke stappen zijn er gezet sinds het verschijnen van het rapport?
De Staatssecretaris van VWS en de Minister voor Rechtsbescherming hebben in reactie op het rapport aangegeven de zorgen te delen van de Algemene Rekenkamer over de jeugdbescherming en passende zorg.
Inmiddels zijn er belangrijke stappen gezet zowel op de korte termijn als voor de lange termijn. In oktober 2023 zijn Rijk en gemeenten een landelijk tarief voor jeugdbescherming overeengekomen. Rijk en gemeenten investeren met ingang van 2024 gezamenlijk structureel € 60 miljoen om de werklast van jeugdbeschermers te laten dalen waardoor gezinnen beter geholpen kunnen worden. Daarnaast is de bestaande stimuleringsregeling om zij-instromers aan te trekken uitgebreid en is de monitoring van de jeugdbescherming versterkt. Het aantal wettelijke maatregelen is gedaald. Uit monitorcijfers van januari 2024 blijkt dat de werklast van de Gecertificeerde Instellingen (GI’s) daalt; van gemiddeld 17 cliënten per jeugdbeschermer op 1 december 2022 naar bijna 14 cliënten op 1 april 2024. Ook is de wachtlijst bij de jeugdbescherming aan het dalen.
Tevens is het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» op 25 april jl. ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel bevat maatregelen waardoor gemeenten beter in staat zijn om hun jeugdhulpplicht waar te maken. In het wetsvoorstel worden gemeenten verplicht om regionaal samen te werken bij de inkoop van specialistische jeugdzorg. Daarnaast regelt het wetsvoorstel dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoeks- en toezichtstaken krijgt op het terrein van de Jeugdwet. Daarmee komt de beschikbaarheid van jeugdzorg beter in beeld en worden risico’s voor de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg sneller gesignaleerd.
Met de implementatie van genoemde maatregen en de maatregelen in de Hervormingsagenda Jeugd en het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt een zorgvuldige, gefaseerde aanpak ter verbetering gekozen, samen met alle betrokken partijen en waar nodig in de praktijk beproefd. We gaan voortvarend door op de weg die we zijn ingeslagen en we blijven de situatie nauwlettend in de gaten houden. Wij willen ook dat dit sneller gaat. De problematiek in de jeugdzorg is echter niet van de ene op de andere dag opgelost, daar is doorzettingsvermogen en een lange adem voor nodig.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Voorts lezen zij dat de maatregelen onder andere toezien op het aanscherpen en verduidelijken van processen en procedures, het geven van trainingen en cursussen en het verder versterken van de financiële functie. De leden van de BBB-fractie vragen hierbij welke trainingen en cursussen de Minister bedoelt en welke processen en procedures verduidelijkt moeten worden.
De trainingen en cursussen die worden gegeven bevatten relevante inhoud voor het opstellen, uitvoeren en verantwoorden van beleid. Het gaat hier bijvoorbeeld om de budgetcyclus van het Rijk, het voeren van een financiële administratie in het boekhoudsysteem, de financiële gevolgen van beleid en strategisch onderzoek en beleidsevaluaties. De processen en procedures die verduidelijkt moeten worden zitten op het vlak van financiële administratie, inkoopbeheer en subsidiebeheer. Daarbij kunt u bijvoorbeeld denken aan welke stappen worden gezet bij een aanbesteding, wie deze uitvoert en welke informatie nodig is voor de benodigde controles.
Daarnaast lezen de leden van de BBB-fractie dat er naar wordt gestreefd om het aantal stapelfacturen te beperken voor de invoering van de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage (ivb) in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Genoemde leden vragen welke doelen de Minister zich stelt, in hoeverre worden de stapelfactoren beperkt en welke percentages zitten daaraan verbonden.
De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, die gaan over het uitbreiden van de structurele toezichtsinformatie, worden zo snel mogelijk opgepakt. Er wordt ernaar gestreefd om dit vóór de invoering van de ivb Wmo 2015 te doen. Daarnaast wordt samen met het CAK begonnen met de uitvoering van de op 4 juni 2024 aangenomen motie van lid Dijk (Kamerstuk 36 560, nr. 25). In deze motie wordt verzocht om mogelijke aanpakken voor stapelfacturen in kaart te brengen, te zorgen voor oplossingen en de Kamer hierover te informeren. In deze fase is nog niet aan te geven in hoeverre stapelfacturen hiermee beperkt worden en voor welke percentages. Om dit op een objectieve en eenduidige manier inzichtelijk te maken is het nodig dat de structurele toezichtsinformatie, zoals de Algemene Rekenkamer aanbeveelt, wordt uitgebreid zodat er een goed onderscheid gemaakt kan worden tussen correcties die gemaakt worden in het belang van de burger en correcties die een gevolg zijn van vertragingen en/of fouten in de keten.
De afgelopen jaren zijn verschillende stappen ondernomen om het aantal stapelfacturen als gevolg van vertragen en/of fouten in de keten te beperken. Er zijn wijzigingen in wet- en regelgeving doorgevoerd, bestandsvergelijkingen mogelijk gemaakt en meerjarige veranderprogramma’s gefinancierd om de uitvoering en informatievoorziening bij het CAK en in de keten te verbeteren. Een voorbeeld hiervan is het in het rapport van de Algemene Rekenkamer genoemde «ketenplan» om gezamenlijk in de keten de aanlevertijden en de datakwaliteit te verbeteren. Ook nu en in de toekomst Wordt hieraan gewerkt. In de concept wet- en regelgeving voor de invoering van een ivb Wmo 2015 zijn ook maatregelen opgenomen om stapelfacturen te minimaliseren en de impact hiervan op burgers te beperken.
Om de effecten van genomen maatregelen te monitoren ontvangt het ministerie periodiek rapportages van het CAK over de uitvoering van de eigenbijdrageregelingen. De Nederlandse Zorgautoriteit houdt toezicht op de uitvoering van de eigenbijdrageregelingen door het CAK en brengt jaarlijks een openbaar rapport uit aan de Minister met een bestuurlijk oordeel en adviezen over de uitvoering door het CAK van haar wettelijke taken.
Tot slot lezen de leden van de BBB-fractie dat bij het vormgeven van beleid en uitvoering continu aandacht is voor het vermijden van onnodige complexiteit voor burgers, het doen vermogen van de burger en de financiële impact voor burgers. Kunnen burgers ook aangeven welke processen voor hen uiterst complex zijn en zo ja, in hoeverre worden deze signalen meegenomen in de beleidsvorming? Mocht er geen meldpunt zijn waar burgers kunnen aangeven welke processen voor hen uiterst complex zijn of stress veroorzaken, vragen deze leden of het niet een idee is om hier een meldpunt voor te maken.
Burgers die vastlopen bij het organiseren van zorg of ondersteuning kunnen terecht bij het landelijke informatie- en adviespunt Het Juiste Loket13. Het Juiste Loket geeft telefonisch en per mail informatie en onafhankelijk advies aan mensen met vragen over zorg en ondersteuning vanuit de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het Juiste Loket signaleert daarbij structurele knelpunten in regelgeving en de uitvoering en bespreekt die met het Ministerie van VWS. Deze signalen vormen input voor beleid en voor verbetering van de informatie op de website www.regelhulp.nl, een wegwijzer van het Ministerie van VWS over het organiseren van zorg en ondersteuning. Incidenteel neemt VWS zaken over waar het Juiste Loket niet uitkomt.
Daarnaast kunnen mensen terecht bij een onafhankelijke cliëntondersteuner14 voor gratis hulp bij het organiseren van zorg en ondersteuning. Voor individuele hulp in heel complexe zorgsituaties zijn er gespecialiseerde cliëntondersteuners, de Metgezellen15. Ook de Metgezellen signaleren structurele knelpunten en bespreken deze met instanties en het Ministerie van VWS.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie begrijpen dat het, voor het eerst in vier jaar, tijdig op kunnen leveren van het jaarverslag komt door een investering in interne en externe expertise. In het Hoofdlijnenakkoord lezen deze leden het voornemen om te krimpen bij ministeries en te bezuinigen op het inschakelen van externe expertise. Deelt de Minister de mening dat hierdoor risico’s ontstaan met oog op het financieel beheer bij het Ministerie van VWS. Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze is de Minister voornemens om de verbetering van het financieel beheer voort te zetten, zo vragen deze leden.
Vooralsnog is het onduidelijk op welke wijze de maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord uit zullen werken en dus ook of op basis hiervan risico’s ontstaan voor het financieel beheer. Uw Kamer is toegezegd om u periodiek te informeren over de voortgang van de verbetering van het beheer net als het afgelopen jaar. De voortgang en mogelijke risico’s zijn standaard onderdeel van deze rapportage. Veel van de ontwikkelde verbetermaatregelen zijn nu ook onderdeel geworden van de reguliere werkwijze binnen VWS. Dit geeft vertrouwen dat het financieel beheer ook duurzaam is versterkt.
De leden van de D66-fractie lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer dat het, om uitgaven (en/of verplichtingen) rechtmatig te verantwoorden, noodzakelijk is om het hele ministerie te betrekken voor verbetering. Kan de Minister aangeven op welke wijze zij voornemens is dit advies op te volgen?
De verbetering van het financieel beheer vraagt inzet van het hele departement. Dus zowel de financiële medewerker als de niet-financiële medewerker. Hier worden ook diverse maatregelen voor ingezet, waaronder het versterken van expertise en geven van opleidingen. Ook heeft de bestuursraad een regiegroep ingericht die driewekelijks bijeenkomt om de voortgang te bespreken en waar nodig bij te sturen. Deze regiegroep zal ook in 2024 bij elkaar blijven komen. Al deze maatregelen tezamen dragen bij aan het verbeteren van de cultuur rondom financieel beheer binnen VWS.
De leden van de D66-fractie constateren dat een groot deel van de middelen voor standaardisatie van gegevensuitwisseling in de zorg nog als restmiddel in de aanvullende post staan. Deze leden zijn van mening dat standaardisatie van gegevensuitwisseling in de zorg drastisch kan bijdragen aan het verminderen van administratieve lasten en werkdruk onder zorgpersoneel. Kan de Minister aangeven waarom er nog geen bestemming is gevonden voor deze middelen?
Het belang van standaardisatie van gegevensuitwisseling in de zorg wordt onderkend, dit is ook bekrachtigd met de diverse wetsvoorstellen die in uw Kamer zijn behandeld waaronder de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) en sluit ook aan bij de afspraken die zijn gemaakt in het Integraal Zorgakkoord (IZA). De middelen die nog op de aanvullende post staan worden gefaseerd door (meerjaren)plannen opgevraagd door het Ministerie van VWS bij het Ministerie van Financiën. Het stapsgewijs aanvragen volgt de voortgang van de programma’s en onderzoeken die worden uitgezet om ook de benodigde stappen verder te ontwikkelen c.q. te ondersteunen.
Deelt u de mening dat het een gemiste kans is om de motie van het lid Paulusma die hiertoe opriep te verwerpen? Zo nee, waarom niet?
De Minister van VWS onderschrijft dat de gegevensuitwisseling op orde moet worden gebracht en is blij met de gezamenlijke inspanningen van alle veldpartijen. Binnen het kabinet is in gezamenlijkheid bepaald dat moties op onderwerpen met grote budgettaire gevolgen, budgettaire gevolgen over begrotingen heen, dekking uit middelen vanaf de aanvullende post het oordeel ontraden zouden moeten krijgen, dit mede in het licht van de onderhandelingen destijds van de formerende partijen.
Voorts vragen deze leden welke bestemming de Minister voor ogen heeft voor deze bijna € 1 miljard aan restmiddelen.
De middelen op de aanvullende post zijn noodzakelijk voor de opgave die er ligt voor de zorg op het gebied van standaardisatie en gegevensuitwisseling. In de kern is de inzet om op landelijk niveau de uitwisseling van gezondheidsgegevens op orde te brengen. Dit is nodig om de elektronische gegevensuitwisseling te verbeteren en de doelstellingen van het Integraal Zorgakkoord (IZA) te behalen. Voorbeelden hiervan zijn het inrichten van een landelijk dekkend netwerk van infrastructuren, generieke functies voor onder andere toegang, informatieveiligheid, eenheid van taal en techniek. Daarnaast wordt ingezet op een functionerend Persoonlijke Gezondheidsomgeving (PGO) voor iedereen en de vijf geprioriteerde gegevensuitwisselingen van de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz); verpleegkundige overdracht, medicatieoverdracht, basisgegevensset zorg, beelduitwisseling en acute zorg.
Bij verschillende besluitvormingsmomenten zijn middelen vanuit de aanvullende post toegevoegd aan de begroting van VWS. Dit betreft in totaal ongeveer € 475 miljoen tot en met 2028. Voor de resterende middelen zijn plannen opgesteld die worden betrokken bij de augustusbesluitvorming met als doel om in de ontwerpbegroting 2025 de betreffende overhevelingen aan de begroting van VWS toe te voegen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Zij lezen in het jaarverslag dat van de transformatiegelden in 2023 nog veel plannen in ontwikkeling waren en slechts € 10 miljoen is benut. Waardoor zijn in 2023 nog zo weinig plannen ingediend?
Sinds 1 februari 2023 kunnen partijen zoals zorgaanbieders, zorgprofessionals en patiëntenorganisaties een beroep doen op de transformatiemiddelen van het Integraal Zorgakkoord (IZA). Op 13 mei 2024 waren er 219 aanvragen voor een eerste (zgn. snelle) toets aangeleverd. Hiervan zijn er 108 goedgekeurd en 57 afgekeurd. De overige aanvragen zijn nog in beoordeling en/of uitwerking. Partijen zijn dus druk bezig met het maken van goede plannen en zij hebben aangegeven hierover ook in constructief overleg te zijn met de verzekeraars. Het belang van deze constructieve overleggen is groot, omdat hierdoor nieuwe samenwerkingsstructuren ontstaan tussen partijen die eerst nog niet met elkaar om de tafel zaten.
Het maken van goede plannen vergt tijd, vanaf het initiële idee tot aan een uitgewerkt, goedgekeurd plan. Het is in ieders belang dat we komen tot goede en gezamenlijk gedragen plannen, die daadwerkelijk transformaties kunnen bewerkstelligen. Daarbij is in het IZA afgesproken dat verzekeraars betalen op het moment dat een KPI is behaald, en niet vooraf. Dat zorgt ervoor dat een plan wel kan zijn ingediend en goedgekeurd door de verzekeraars, maar dat dit niet direct tot een betaling leidt terwijl het plan al wel in uitvoering is.
Evenmin is duidelijk waar deze middelen van € 1,8 miljard geraamd staan, wat er inmiddels is uitgeven of verschoven en wat er nu nog resteert? Kan de Minister daar een toelichting op geven?
De transformatiemiddelen IZA zijn de investeringsmiddelen die in het Coalitieakkoord van Rutte IV samenhingen met de maatregelen Juiste Zorg op de Juiste Plek en Integraal Zorgakkoord. In totaal gaat het om € 2,8 miljard (optelling middelen in de jaren 2022–2027).
Transformatiemiddelen in mln euro’s |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
---|---|---|---|---|---|---|
CA: beschikbaar in het kader van JZOJP |
380 |
380 |
380 |
380 |
380 |
|
CA; beschikbaar ten behoeve van het IZA |
80 |
208 |
208 |
208 |
208 |
|
Totaal (transformatiemiddelen) |
80 |
588 |
588 |
588 |
588 |
380 |
Bij de start van het kabinet stonden de middelen op de Aanvullende Post bij het Ministerie van Financiën. Inmiddels zijn de middelen overgeheveld naar de begroting van VWS. Conform afspraken in het IZA is het merendeel van de middelen toegevoegd aan de premiegefinancierde Zvw-uitgaven, en een kleiner deel (circa € 400 miljoen) aan de VWS begroting.
Sindsdien zijn er verschillende kasschuiven, overhevelingen tussen de kaders, een ramingsbijstelling en heeft er indexatie plaatsgevonden. Dat heeft geleid tot de volgende stand bij de 1e suppletoire begroting 2024:
Tranformatiemiddelen in mln euro’s |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
---|---|---|---|---|---|---|
Premie |
0 |
80 |
629 |
638 |
615 |
398 |
Begroting |
0,2 |
20 |
88 |
105 |
117 |
52 |
Totaal (transformatiemiddelen) |
0,2 |
100 |
717 |
743 |
732 |
450 |
Voor de middelen die via de begroting beschikbaar zijn gesteld betreffen de jaren 2022 en 2023 realisatiecijfers, en voor de resterende jaren ramingen. De bedragen tellen niet op tot € 2,8 miljard. Dit hangt voor de premie onder meer samen met middelen voor LPO die nog toebedeeld moeten worden; voor de begroting is sprake van lager dan eerder geraamde uitgaven in de IZA periode en hogere uitgaven na 2027. Voor de premiemiddelen is nog niet duidelijk in hoeverre de beschikbare € 80 miljoen voor 2023 is besteed; declaraties via zorgverzekeraars lopen vaak nog door.
Voor transformaties op verschillende gebieden zijn vele akkoorden gesloten zoals het Integraal Zorgakkoord (IZA), het preventieakkoord, het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ), WEGIZ het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) en het Hervormingsagenda Jeugd. Deze leden hebben weinig zicht op de financiële verantwoording en de resultaten van deze akkoorden en van andere grote subsidies boven de € 100 miljoen. Is de Minister bereid om bij de volgende jaarrekeningen van deze grote akkoorden en andere grote subsidies boven de € 100 miljoen separaat financieel verantwoording af te leggen, de beleidsdoelen te beschrijven, te evalueren en wat er is gedaan met de evaluatie?
De akkoorden die zijn gesloten en een aantal subsidieregelingen die uitvoering geven aan deze akkoorden zijn onderdeel van de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) van het Ministerie van VWS. Hierover wordt gerapporteerd met de Periodieke Rapportages en op een herkenbare en uniforme manier de resultaten van het (evaluatie)onderzoek inzichtelijk gemaakt aan uw Kamer. Daarnaast is het reeds staand beleid om subsidieregelingen te evalueren. In de verantwoording en derhalve de jaarrekening van het ministerie wordt conform de begrotingsvoorschriften uw Kamer geïnformeerd. Daarbij wordt u per artikel geïnformeerd over de gedane uitgaven. Wanneer uitgaven zich ook over artikelen heen presenteren kan hier echter niet zonder meer aan uw verzoek worden voldaan.
Is de Minister bereid om ook in de begroting aan te geven wat de budgetten zijn van deze akkoorden en van andere grote subsidies boven de € 100 miljoen?
Met het afsluiten van de verschillende zorgakkoorden door het kabinet Rutte IV zijn ook middelen beschikbaar gesteld voor de begroting van VWS. In onderstaand overzicht is inzichtelijk gemaakt welke middelen het betreft.
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
Struc |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
1. WOZO |
251.000 |
348.000 |
435.000 |
407.000 |
114.000 |
135.000 |
45.000 |
2. Integraal Zorgakkoord1 |
103.016 |
717.268 |
746.341 |
732.362 |
449.618 |
69.5322 |
|
3. Gegevensuitwisseling3 |
57.060 |
167.682 |
267.491 |
344.930 |
277.439 |
277.439 |
57.060 |
4. Hervormingsagenda Jeugd (inclusief investeringen)4 |
6.383.000 |
6.444.000 |
5.955.000 |
5.197.000 |
5.124.000 |
5.126.000 |
|
5. GALA: valpreventie |
299.000 |
295.900 |
295.900 |
234.600 |
In deze stand is indexatie 2024 nog niet verwerkt. Middelen vanaf 2026 staan deels op de Aanvullende Post.
Naast deze extra middelen worden ook bestaande budgetten aangewend om bij te dragen aan de gezette beleidsdoelen.
In de subsidiebijlage van de begroting treft u alle subsidieregelingen aan, ook die van boven de € 100 miljoen.
De leden van de NSC-fractie lezen in het onderzoek van de Algemene Rekenkamer en de beantwoording van vragen daarover dat er geen betrouwbare informatie is over de omvang en ontwikkeling van wachttijden en wachtlijsten in de ggz. Zo bezien belemmert dat de Minister om goed te sturen als effecten van beleidsmaatregelen niet helder zijn. En het belemmert daarmee de controlerende taak van de Kamer. Genoemde leden willen graag weten of de Minister deze analyse deelt en welke acties zij onderneemt om dit snel te verbeteren?
De analyse wordt in zoverre gedeeld dat ook dat inzicht in de aard en omvang van de wachttijdproblematiek essentieel is voor effectieve sturing. Om deze reden heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de laatste jaren grote stappen gezet in de verzameling van wachtlijstgegevens en het inzichtelijk maken hiervan. De NZa staat daarbij in nauw contact met zorgverzekeraars en het veld en kijkt continu naar de wijze waarop aanlevering en verwerking van data verloopt en kan worden verbeterd. De laatste informatiekaart is hier een positief resultaat van.16 De inzet is er daarnaast op gericht om regionaal beter te kunnen sturen. Om deze reden zijn er in het IZA afspraken gemaakt over het komen tot verbeterd inzicht in de regionale wachtlijsten. Het beter op elkaar laten aansluiten van regionale zorgvraag en -aanbod zorgt ervoor dat mensen in betreffende regio’s beter en sneller geholpen kunnen worden. De uitwerking van deze afspraak loopt op schema, zoals uw Kamer ook heeft kunnen lezen in de recente voortgangsbrief IZA17.
De leden van de NSC-fractie lezen dat bij de wijkverpleging in 2023 uiteindelijk € 763 miljoen minder is uitgegeven dan was geraamd. Wat is hiervan de oorzaak? Is hierin een relatie te vinden in dat er steeds meer een volledig pakket thuis (VPT) indicatie voor thuiswonende cliënten wordt gegeven waar diezelfde wijkverpleging langskomt?
De afgelopen jaren zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de oorzaken van de onderschrijding. Het blijkt lastig om een eenduidige oorzaak aan te kunnen wijzen. Het is waarschijnlijk een combinatie van factoren. Zo toonde Equalis in 2020 aan dat met name het inkoopbeleid van zorgverzekeraars, het daarmee gepaard gaande doelmatiger werken en de krapte op de arbeidsmarkt van invloed waren op de onderschrijding (zie ook de Kamerbrief: Kamerstuk 2019/2020, 23 235, nr. 210).
Het is nog niet bekend of er inderdaad sprake is van een zogeheten waterbedeffect/schuif van cliënten vanuit de Zvw naar de Wlz (gezien we een groei zien in het aantal cliënten in de Wlz t.o.v. de krimp in de Zvw). Momenteel wordt hier onderzoek naar gedaan en we verwachten in het najaar te beschikken over de resultaten.
Kan de Minister aangeven wat de groei is van het aantal VPT en modulair pakket thuis (MPT) indicaties voor cliënten die thuis wonen?
In de Wlz krijgen cliënten bij de indicatiestelling een zorgprofiel geïndiceerd. Vervolgens kunnen cliënten kiezen voor een leveringsvorm (waaronder MPT en VPT). De leveringsvorm wordt niet als zodanig geïndiceerd en daarmee is het aantal indicaties niet bekend. Wel is het aantal cliënten bekend dat zorg ontvangt via de verschillende leveringsvormen. Het aantal Wlz-cliënten met een VPT is gestegen van 20.840 in het 3e kwartaal 2022 tot 24.530 in het 3e kwartaal 2023. Het aantal Wlz-cliënten met een MPT is gestegen van 52.600 in het 3e kwartaal 2022 tot 56.155 in het 3e kwartaal 2023 (bron: www.monitorlangdurigezorg.nl).
1. Kamerstuk 32 802, nr. 84 – Brief regering d.d. 15-02-2024 Minister van Financiën, S.P.R.A. van Weyenberg – Overzichten van de door de Auditdienst Rijk uitgebrachte rapporten over het tweede halfjaar 2023
2. Kamerstuk 26 643, nr. 1139 – Brief regering d.d. 05-03-2024 Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. Helder – Financieel Overzicht Digitalisering
3. Kamerstuk 29 362, nr. 353 – Brief regering d.d. 06-03-2024 Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. Helder – Reactie op de motie van het lid Van den Berg over de Auditdienst Rijk breder onderzoek laten doen naar de archivering bij het Ministerie van VWS (Kamerstuk 36 360 XVI, nr. 16)
4. Kamerstuk 36 410 XVI, nr. 156 – Brief regering d.d. 23-04-2024 Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. Helder – Voortgang financieel beheer Ministerie van VWS
5. Kamerstuk 36 410 XVI, nr. 155 – Brief regering d.d. 23-04-2024 Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. Helder – VWS-monitor mei 2024
6. Kamerstuk 36 560 XVI, nr. 1 – Brief regering d.d. 15-05-2024 Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. Helder – Jaarverslag Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2023
7. Kamerstuk 36 560 XVI, nr. 5 – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 04-06-2024 president van de Algemene Rekenkamer, P.J. Duisenberg – Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
8. Kamerstuk 36 560 XVI, nr. 7 – Brief regering d.d. 04-06-2024 Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. Helder – Beantwoording vragen commissie over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Kamerstuk 36 560 XVI, nr. 2)
9. Kamerstuk 36 560 XVI, nr. 8 – Brief regering d.d. 04-06-2024 Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. Helder – Beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2023 (Kamerstuk 36 560 XVI, nr. 1)
Zie Findo – Data Financiën Decentrale Overheden – voor financiële informatie van alle Nederlandse gemeenten en provincies op financiengemeenten.nl
Vaststellen begroting – begrotingsdebat, WGO voor de sportbegroting, 1ste suppletoire begroting – voorjaarsnota, Prinsjesdag suppletoire begroting, 2de suppletoire begroting – najaarsnota, Verantwoording begroting – verantwoordingsdebat, Eventuele incidentele suppletoire begrotingen en WGO’s over suppletoire begrotingen
De volgende partijen zijn verenigd in de TIZ: Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), Belastingdienst, Openbaar Ministerie (OM), Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), Sociale Verzekeringsbank (SVB), Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36560-XVI-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.