35 883 Aanpak voor herstel en perspectief voor jongeren

Nr. 2 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP, VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 april 2023

In juli 20211 hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de aanpak voor herstel en perspectief voor de jeugd. Dit was de kabinetsbrede aanpak die zich richtte op het zoveel mogelijk wegnemen en verzachten van de negatieve effecten van de coronacrisis op de korte termijn en het structureel verbeteren van de positie van kinderen en jongeren op lange termijn. De heer Van der Staaij heeft gevraagd om een stand van zaken rondom herstel en perspectief voor de jeugd2. Daarnaast heeft het Kamerlid Van der Laan verzocht om een reactie op het rapport van het Jongerenplatform van de Sociaal Economische Raad (SER JP)3 «Veelbelovend: kansen en belemmeringen voor jongeren in 2021». In de tussenliggende periode is de inspiratie bundel «Jongeren en het zorgen voor hun morgen»4 verschenen. Met deze brief willen wij tonen dat het kabinet oog heeft voor de zorgen van jeugdigen en daarbij een zo volledig mogelijk overzicht bieden van wat dit kabinet doet en nog gaat doen om de positie van jongeren in de maatschappij te bevorderen. Over een aantal maatregelen bent u al geïnformeerd en dit zal in deze brief middels verwijzingen worden aangegeven.

Wij geven ons rekenschap van de reeds in 2019 geuite zorgen van jongeren, onder andere via het rapport «Hoge verwachtingen: kansen en belemmeringen voor jongeren in 2019»5 van het SER JP over de toekomst en de belemmeringen die zij ondervinden in de weg naar een zelfstandig bestaan. Uit het rapport bleek onder andere dat jongeren bepaalde mijlpalen in hun leven, zoals gaan studeren, werken, een huis kopen en een gezin starten, steeds verder uitstellen, bijvoorbeeld vanwege gebrek aan woonruimte of een vast inkomen. De coronacrisis heeft deze zorgen van jongeren vergroot. Door contactbeperkende maatregelen vielen voor veel jongeren mogelijkheden tot fysiek onderwijs en werk/inkomen weg. Daarnaast heeft de coronacrisis een negatief effect gehad op de mentale gezondheid van veel jongeren en kinderen.

In januari 2022 hebben jongeren nogmaals, via het rapport «Veelbelovend: kansen en belemmeringen voor jongeren in 2021»6, hun zorgen met de samenleving en het kabinet gedeeld. Jongeren vragen ook in dit rapport aandacht voor hun zorgen op thema’s als klimaat, de woningmarkt, de arbeidsmarkt en mentale gezondheid. Ze vragen om jongeren nauw te betrekken bij het opstellen van beleid via een samenhangende jongerenstrategie en een generatietoets om stapeling van beleid te voorkomen.

Jongeren hebben ons op indringende wijze verteld hoe hun zorgen impact hebben op hun dagelijks leven en welke negatieve gevolgen zij hebben ondervonden van de coronacrisis. Wij zijn dankbaar dat zij hun verhalen met ons willen delen en dat zij zich actief inzetten om beleid en de leefwereld van jongeren te verbeteren.

Het kabinet wil dat jongeren met gelijke kansen en met vertrouwen hun toekomst kunnen vormgeven. Alle jongeren moeten optimale kansen krijgen om hun vaardigheden en potentie ten volle te ontplooien, gericht op duurzame participatie in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Het kabinet wil jongeren een ontwikkelperspectief bieden. Het kabinet zet zich daarom in op kansengelijkheid in het onderwijs en een goede start op de arbeidsmarkt. Het kabinet heeft daarbij speciale aandacht voor het verbeteren van de mentale gezondheid van jongeren. Jongeren die in de knel komen ondersteunen we. We zetten er maximaal op in te voorkomen dat jongeren de criminaliteit ingaan. Bij opgroeien hoort ook de stap naar zelfstandigheid, vandaar dat we oog hebben voor geschikte, betaalbare huisvesting voor jongeren. Jongeren vragen ook terecht om een wereld waarin het goed leven is, nu en in de toekomst. Dit kabinet zet zich dan ook in om klimaatverandering af te remmen. We doen ons best deze ambities waar te maken, maar beseffen dat we er nog niet zijn. In deze brief leest u, vanuit bovenstaand vertrekpunt, wat wij doen op de verschillende domeinen die voor jongeren belangrijk zijn. En waarvan zij ook zelf, in hun adviezen, aangeven die belangrijk te vinden.

In deze brief wordt een overzicht gegeven van wat dit kabinet doet om de positie van jongeren te verstevigen op bovenstaande terreinen en daarmee tegemoet te komen aan de aanbevelingen van het SER JP. Hiermee is deze brief niet specifiek gericht op de aanpak herstel en perspectief van het vorige kabinet. Die aanpak richtte zich voornamelijk op de coronasituatie en de daaraan verbonden extra budgetten. We bevinden ons nu echter in een andere fase, deze brief richt zich daarom vooral op de structurele vraagstukken, zoals aangekaart wordt in de aanbevelingen van het SER JP. De aanpak herstel en perspectief is daarmee voorbij. Wij zullen in deze brief eerst ingaan op de hoofdaanbevelingen uit het rapport van het SER JP: over participatie bij besluitvorming van jongeren en vervolgens op de gebieden waarop we beleid voeren om jongeren voldoende kansen te bieden:

  • Onderwijs en kansengelijkheid (par 2.1)

  • Arbeidsmarkt (par 2.2)

  • Bestaanszekerheid (par 2.3)

  • Mentale gezondheid (par 2.4)

  • Ondersteuning en jeugdhulp (par 2.5)

  • Jeugdcriminaliteit (par 2.6)

  • Wonen (par 2.7)

  • Kiesgerechtigde leeftijd (par 2.8)

  • Klimaat (par 2.9)

  • Cultuur (par 2.10)

Wij sturen u deze brief mede namens de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Minister voor Klimaat en Energie.

1. Hoofdaanbevelingen SER Jongerenplatform

Het SER JP maakt zich zorgen over de maatschappelijke positie van jongeren. Daarom doet het SER JP aanbevelingen om de positie van jongeren te verbeteren. De hoofdaanbevelingen zijn gericht op het rekening houden met de gevolgen van wetgeving voor jongeren en het betrekken van jongeren bij het vinden van oplossingen. Zo wordt er een generatietoets aanbevolen, wordt er gepleit voor het ontwikkelen van een jeugdstrategie, het stimuleren van jongerenparticipatie en het versterken van de invloed van jongeren op besluitvorming.

Integrale samenwerking en jongerenparticipatie over de breedte van het beleid

Het kabinet kiest ervoor om nadrukkelijk het perspectief en de leefwereld van jongeren te betrekken bij het maken van beleid. Het kabinet ziet dat jongeren inmiddels bij bijna alle departementen en/of deelthema’s structureel participeren. Zo hebben jongeren een centrale rol bij de vormgeving en uitvoering van de landelijke aanpak mentale gezondheid van ons allemaal, welke ondertekend is door zeven bewindspersonen. Dit laat zien dat een integrale samenwerking goed mogelijk is. Verder is er vanuit het Ministerie van VWS structureel overleg met de Nationale JeugdRaad (NJR) over jongerenparticipatie in brede zin. De NJR is ook betrokken bij de ontwikkeling van de Hervormingsagenda Jeugd. Jongeren participeren ook via de Maatschappelijke Diensttijd (MDT). Dit blijft een belangrijke leidraad voor de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs bij de in het regeerakkoord aangekondigde uitbreiding en doorontwikkeling van MDT.

Daarnaast verzamelt de Jongerenmilieuraad (JMR) de meningen over het milieu van diverse groepen jongeren als structurele input voor het Nationaal MilieuProgramma. De leden van de JMR hebben een Jongerenparticipatietool gebouwd waarmee ze nu het land in gaan om een zo groot en divers mogelijke groep jongeren te bereiken. De tool is te vinden op mijnmilieumening.nl. De tool is ontworpen om jongeren op een leuke manier te informeren over milieuvraagstukken en hierna hun geïnformeerde mening op te halen. De tool is zo gebouwd dat deze ook op andere thema’s kan worden ingezet. De bevindingen van de JMR worden op structurele basis gedeeld met beleidsmakers via bijeenkomsten en notities over onderwerpen die zij belangrijk vinden.

In het kader van de herinvoering van de basisbeurs is uitvoerig met studentenorganisaties gesproken. Hier is uw Kamer eerder uitgebreid over geïnformeerd.7 Het kabinet heeft veel van de suggesties van studenten in die gesprekken meegenomen in het ontwerp van het wetsvoorstel, al heeft het kabinet andere wensen, zoals bijvoorbeeld over de hoogte van de basisbeurs, niet kunnen honoreren.

De Minister van BZK onderneemt een aantal acties om de betrokkenheid van jongeren te vergroten. Een voorbeeld is de samenwerking met de VNG, waarmee middels het project #Mijnstemtelt jongereninspraak in beleid wordt gestimuleerd op lokaal niveau. Voor een nadere toelichting en een compleet overzicht van de inzet van de Minister van BZK verwijs ik naar de Kamerbrief over de motie Bromet, die op korte termijn aan uw Kamer wordt toegezonden.

Generatietoets

Een vertegenwoordiging van jongerenorganisaties is betrokken geweest bij de ontwikkeling van een generatietoets om de mogelijke effecten van beleid en wet- en regelgeving op generatiegroepen inzichtelijk te maken, direct na inwerkingtreding (tot 10 jaar) en op de lange termijn (20–30 jaar). De eerste versie van de generatietoets is toegepast in twee pilotprojecten. De resultaten van deze pilots zijn op 12 juli 2022 en 22 oktober 2022 aan de Kamer verzonden.8 Uit de pilots volgt dat de hoeveelheid beschikbare kwantitatieve en kwalitatieve data over toekomstige effecten van beleid en wetgeving op dit moment nog beperkt is. In het kader van Brede Welvaart werken de planbureaus samen aan een analysekader en een kernset van indicatoren waarmee in aanvulling inzicht kan worden gegeven in causale verbanden tussen de bij de planbureaus beschikbare data en in eventuele afruileffecten. Daarmee kan in de toekomst ook de generatietoets worden uitgebreid en versterkt. Voor de verdere toepassing en doorontwikkeling is een goede aansluiting op het traject rondom Brede Welvaart dan ook essentieel. Hierin wordt voorzien door opname van zowel Brede Welvaart als de generatietoets in het Beleidskompas. Conform toezegging aan de Kamer start dit voorjaar een volgende pilot met de generatietoets binnen het Klimaatbeleid (zie hierover ook paragraaf 2.9). Ook de JMR werkt aan een eigen kwalitatieve generatietoets, op dit moment wordt de samenwerking en kennisuitwisseling tussen beide toets-bouw-teams versterkt.

Het kabinet wil de structurele betrokkenheid van jongeren verder versterken, zoals in voorgenoemde trajecten al het geval is. De stem van jongeren is immers noodzakelijk om hun perspectief in al het toekomstig beleid goed mee te nemen. Integrale samenwerking vraagt van het Rijk om stevige interdepartementale inzet van álle departementen. Integrale samenwerking op het gebied van jongerenparticipatie wordt inmiddels op verscheidene beleidsdossiers gerealiseerd, zoals hierboven is beschreven. Over het verder versterken van deze integrale samenwerking middels een nationale jongerenstrategie worden gesprekken gevoerd met onder meer de NJR.

2. Deelonderwerpen

2.1 Onderwijs

De verkenning «Veelbelovend» van het SER JP en de bundel «Jongeren en het zorgen voor hun morgen» bespreken een aantal uitdagingen waar jongeren mee te maken hebben en doen hierover verschillende aanbevelingen. Deze aanbevelingen zijn hieronder geclusterd in de categorieën welbevinden, kansengelijkheid, prestatie- en keuzedruk en duurzaamheid in het onderwijs.

2.1.1 Welbevinden

Een belangrijk thema in zowel de verkenning als de bundel is welbevinden. In Veelbelovend adviseert het SER JP om «meer ruimte in het onderwijs» te maken «voor de mentale ontwikkeling van kinderen en jongeren», en om «maatschappelijke ontwikkelingen die mentale druk veroorzaken» te bespreken en aan te pakken. Het onderwijs is op verschillende manieren bezig om tegemoet te komen aan deze aanbeveling. Zo heeft het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) een impuls gegeven aan het evidence-based werken aan mentaal welbevinden door middelen beschikbaar te stellen, interventies en goede voorbeelden te delen en het als eerste thema van de kenniscommunity te agenderen. Er is 8,5 miljard euro beschikbaar voor het totale Nationaal Programma Onderwijs, voor alle onderwijssectoren en voor zowel de cognitieve gevolgen van corona als de effecten op het welbevinden van jongeren. Een groot deel van de onderwijsinstellingen besteedt deze middelen aan interventies op het terrein van welbevinden. Hierbij is een arbeidsmarkttoelage toegekend voor scholen waar het risico op onderwijsachterstanden het grootst is. Dit is bedoeld om tijdens het NP Onderwijs het werk op deze scholen aantrekkelijker te maken. Uit implementatieonderzoek blijkt dat de meerderheid van de scholen in het funderend onderwijs op welbevinden heeft ingezet en hier ook dit schooljaar op inzet. In het voortgezet onderwijs gaat het zelfs om 90 procent van de scholen. Uit monitoring van het programma blijkt bovendien dat vrijwel alle instellingen in het mbo en ho middelen uit het NP Onderwijs inzetten op het thema studentenwelzijn. De tweede voortgangsrapportage van dit programma voor het funderend onderwijs is verschenen op 14 april.9 Op 3 juni is ook de tweede voortgangsrapportage voor het mbo en ho verschenen.10 Op 17 november zijn de nieuwe voortgangsrapportages van het NP Onderwijs met de Tweede Kamer gedeeld11. De volgende voortgangsrapportage kunt u voor de zomer verwachten.

Verder is welbevinden één van de thema’s in de Gezonde School-aanpak in het funderend onderwijs en mbo waarbij onderwijs, gemeenten en GGD-en preventief samenwerken aan een schoolklimaat dat bijdraagt aan de mentale gezondheid van leerlingen en studenten. Daarnaast werkt het kabinet aan welbevinden met de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal», die op 10 juni met de Kamer is gedeeld.12 In deze domein overstijgende aanpak wordt er gewerkt aan de mentale gezondheid binnen de actielijnen maatschappij, buurt, onderwijs, werk en online. De beweging is gericht op alle Nederlandse burgers, met aanvullend specifiek aandacht voor onder andere jongeren en jongvolwassenen. Ook in de Werkagenda mbo is het verbeteren van het studentenwelzijn als één van de doelstellingen opgenomen13. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap streeft ernaar dat er meer oog is voor jongeren, dat jongeren weten waar ze terecht kunnen als ze niet lekker in hun vel zitten en dat ze de hulp krijgen die ze nodig hebben om met plezier naar school te gaan. Aanvullend is dit jaar het nationaal actieplan tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld gestart. In die aanpak is nadrukkelijk aandacht voor opgroeiende generaties, waaronder studenten.

Tot slot zijn in het Bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap, dat voor de zomer is getekend, duidelijke afspraken gemaakt over aandacht voor studentenwelzijn. Door koepels en studenten wordt gewerkt aan een landelijk kader mentale gezondheid. Hierover wordt de Kamer later dit jaar verder geïnformeerd. De zorgwekkende signalen omtrent studentenwelzijn zijn daarnaast aanleiding voor dit kabinet om het bindend studieadvies (bsa) kritisch tegen het licht te houden. Voor de zomer wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de inzet van dit kabinet om een balans te vinden waarin ook recht wordt gedaan aan de toenemende prestatiedruk die studenten ervaren.

2.1.2 Kansengelijkheid

De verkenning Veelbelovend vraagt aandacht voor «kansengelijkheid in het onderwijs» en «een latere selectie in het funderend onderwijs». Om kansengelijkheid in het funderend onderwijs te versterken zet het kabinet in op het programma School en Omgeving. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft de Kamer voor het zomerreces geïnformeerd over dit programma. Dit schooljaar hebben 128 gebieden, verspreid over het land, de mogelijkheid gekregen om een start te maken met het verrijken van de school en omgeving, of een bestaand aanbod uit te breiden of door te ontwikkelen. Aan 44 van deze gebieden is een voorloperstatus toegekend. Verder heeft de Kamer recentelijk een brief ontvangen met daarin de visie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs op kansengelijkheid en een beleidsreactie op het Onderwijsraadadvies Later selecteren, beter differentiëren.14 Op 20 oktober heeft de Kamer een brief met daarin de plannen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de komende jaren in het mbo ontvangen15. Het bevorderen van kansengelijkheid is één van de drie prioriteiten voor het mbo. Alle studenten moeten optimale kansen krijgen om hun vaardigheden en potentie ten volle te ontplooien, gericht op duurzame participatie in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Het kabinet verhoogt de bekostiging van mbo-niveau 2, met € 150 miljoen extra structureel per jaar. Deze bekostiging maakt het mogelijk voor scholen om extra intensieve begeleiding tijdens de opleiding te bieden, de groepsgrootte te verkleinen of andere maatregelen te nemen die deze studenten maximaal helpen om de opleiding succesvol af te ronden. Deze investering draagt bij aan de aanpak van kansenongelijkheid van niveau-2-studenten. In deze brief is er ook aandacht voor «in- en doorstroom in het mbo en ho», één van de aanbevelingen van het SER JP.

Ook vraagt de verkenning Veelbelovend aandacht voor «de afnemende leesvaardigheid in het voortgezet onderwijs». Het SER JP raadt aan om onderzoek te doen naar de oorzaken hiervan en naar mogelijke «aangrijpingspunten om het tij te keren». Ook raadt het platform aan om de «kwaliteit van het funderend onderwijs te verbeteren». De oorzaken van de afnemende leesvaardigheid zijn complex en vragen om een duurzame kwaliteitsverbetering. Daarom zet de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris voor Cultuur en Media zich samen met het onderwijsveld en de omgeving in op een masterplan basisvaardigheden voor de korte en lange termijn. De Kamer is hier op 12 mei jl. over geïnformeerd16. Voor scholen die dit schooljaar al aan de slag willen met het verbeteren van leesvaardigheid, stelt de Minister de subsidieregeling basisvaardigheden beschikbaar. Over de voortgang van deze subsidieregeling is de Kamer op 21 oktober jl. geïnformeerd17.

Verder adviseert het SER JP om «initiatieven tegen stagediscriminatie» te «faciliteren». In het coalitieakkoord is opgenomen dat het kabinet een stagepact sluit met het mbo-onderwijs en met het bedrijfsleven om ervoor te zorgen dat elke mbo-student een stageplek en een passende vergoeding krijgt en dat stagediscriminatie wordt uitgebannen. In samenwerking met het Ministerie van SZW, en met scholen, studenten en leerbedrijven wordt er gewerkt aan de herijking van de aanpak van stagediscriminatie in het mbo. Deze is in februari jl., als onderdeel van een breder Stagepact voor het mbo, afgerond18. Bij het tegengaan van stagediscriminatie zet de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in op stagematching voor eerstejaars studenten. Dit houdt in dat studenten samen met de stagebegeleider hun leerwens opstellen en vervolgens op basis van deze leerwens door de school worden geplaatst bij een leerbedrijf. Hierdoor krijgt elke student een stageplek op basis van leerwens en competenties. Studenten krijgen een kans die zij (mogelijk) niet zouden krijgen bij leerbedrijven die werven en selecteren op basis van een persoonlijke «klik». Het SER JP adviseert ook dat «alle studenten een stagevergoeding krijgen waarin minimaal hun onkosten worden gedekt». Naast de aanpak tegen stagediscriminatie richt het Stagepact mbo zich ook op het realiseren van voldoende stages, kwalitatieve begeleiding en een passende stagevergoeding19.

In het hoger onderwijs is in juli jl. een manifest voor de aanpak tegen stagediscriminatie ondertekend door hogescholen, universiteiten, de ministeries van OCW en SZW, studentenorganisaties en werkgevers. Zij zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het oplossen van dit complexe vraagstuk. Tot 2026 wordt er met ECHO gewerkt aan het vergroten van het maatschappelijke bewustzijn over stagediscriminatie. Ook is het doel gezamenlijk effectieve verbeteracties te ontwikkelen, zowel op basis van bestaande maatregelen als door het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen.

Tenslotte vraagt de verkenning aandacht voor «betere hulp en ondersteuning voor jongeren met een chronische aandoening». Via de Verbeteragenda passend onderwijs mbo20 wordt hieraan gewerkt. Dit gebeurt onder meer door mbo-instellingen te ondersteunen hun intake en begeleiding beter te organiseren. Daarbij richt de verbeteragenda zich bijvoorbeeld op het verder verbeteren van de informatievoorziening, zoals door het beter laten aansluiten van het informatieaanbod van mbo-instellingen op de ondersteuningsbehoefte van de student en door inzet op versterking van de kwaliteit van ondersteuning door onderwijsteams. Ook in het hoger onderwijs leveren instellingen maatwerk aan studenten. De werkgroep Studentenwelzijn, het Landelijk Netwerk Studentenwelzijn en Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO) in het bijzonder ondersteunen onderwijsinstellingen hierin. Bijvoorbeeld door het verbeteren van de informatievoorziening aan studenten.

In de brief over de aanpak voor herstel en perspectief is het vorige kabinet uitgebreid ingegaan op het thema kansengelijkheid in het onderwijs. Het kabinet stelde onder andere dat de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) haar inzet zou uitbreiden en intensiveren in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs. Inmiddels zijn 51 nieuwe gemeenten tot de Gelijke Kansen Alliantie toegetreden, wat het totaal op 101 gemeenten zet die in een gezamenlijke aanpak werken aan kansengelijkheid, passend bij de lokale uitdagingen. Dit betekent dat de uitbreiding van de GKA in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs is afgerond. Verder stond in deze brief dat er binnen het Nationaal Programma Onderwijs gewerkt werd aan handvatten om de lessen van de Gelijke Kansen Alliantie te verbinden aan beschikbare kennis over onderwijsondersteuning. Vanuit de Gelijke Kansen Alliantie is sterk ingezet op deze kennisdeling. Zo hebben we met de landelijke GKA-agenda’s Professionalisering, Omgaan met Armoede op Scholen en Taal & Ouders, scholen verenigd rondom thema’s die voor hen van belang zijn en kennisopbouw en kennisdeling tot stand gebracht. Verder ging deze brief in op structurele maatregelen tegen kansenongelijkheid in het voortgezet onderwijs, bijvoorbeeld met «meer beleid gericht op de uitdagingen voor de leraren op deze scholen.21 In het kader van het Nationaal Programma Onderwijs zijn de middelen onder andere verdeeld op basis van de achterstandsscore, zodat de middelen daar naartoe gaan waar leerlingen het het hardste nodig hebben. Daarbij is een arbeidsmarkttoelage toegekend, bedoeld om het werk op scholen met veel kwetsbare leerlingen aantrekkelijker te maken en kansengelijkheid te bevorderen. In het onderwijsakkoord heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs met sociale partners afgesproken dat er structureel budget komt voor de arbeidsmarkttoelage. Zoals in de visiebrief22 aangekondigd is de Minister voornemens om de huidige regeling in afstemming met de sociale partners te verlengen tot het einde van 2023. De Minister vraagt sociale partners daarnaast om conform het onderwijsakkoord, vóór het begin van het nieuwe schooljaar afspraken te maken over een nieuwe regeling voor 2024 en verder, zodat de betreffende scholen tijdig zekerheid hebben over de toelage, en er voldoende tijd is om deze uit te werken.

2.1.3 Prestatie- en keuzedruk

Het LAKS, de JOB, de LSVb en het ISO roepen in hun bijdrage aan Jongeren en het zorgen voor hun morgen op om prestatiedruk aan te pakken door iets te doen aan de toetscultuur en keuzedruk in het onderwijs. Het signaal dat er sprake is van een toetscultuur sluit aan bij het Unicef-rapport Geluk onder Druk, waarop het kabinet heeft gereageerd in de Kamerbrief bij de aanpak «Mentale Gezondheid: van ons allemaal».23 In het vo hebben we onder andere ingezet op verlaging van toetsdruk met het project leernetwerken formatief evalueren. Dit project van de Wageningen Universiteit, de Hogeschool Utrecht, SLO en de VO-raad richt zich op de professionalisering van leraren en schoolleiders om formatieve evaluatie vorm te geven. Formatieve evaluatie kan prestatiedruk tegengaan, doordat de nadruk minder op cijfers komt te liggen en meer op het leerproces. Er hebben 28 vo-scholen meegedaan aan dit project, dat eind 2022 afgerond is. De lessen uit dit project worden meegenomen in bijeenkomsten over toetscultuur die OCW samen met het LAKS organiseert met verschillende partijen uit het onderwijs.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil af van het ladder-denken en van het verticale denken. Deze opwaartse druk zorgt bij kinderen en jongeren voor stress. De Minister streeft naar een waaier-model, waarbij mbo, hbo en wo samen een brede waaier aan opleidingsmogelijkheden vormen. Het is van belang dat jongeren een opleiding volgen die het beste past bij zijn of haar unieke talenten, vaardigheden, ambities en wensen. Mbo-instellingen moeten voor studenten sociaal veilig zijn. Studenten moeten met problemen en onzekerheden bij docenten, medestudenten en begeleiders terecht kunnen. Via de vernieuwde, representatieve monitor integrale veiligheid wordt een vinger aan de pols gehouden. Ook de inzet op mentale gezondheid via onder andere de Gezonde School-aanpak en de acties vanuit de verbeteragenda passend onderwijs dragen eraan bij dat jongeren weten waar ze terecht kunnen wanneer ze bijvoorbeeld teveel druk ervaren en krijgen ze de hulp die ze nodig hebben om met plezier naar school te gaan24.

Ook in het hoger onderwijs is al een lange tijd sprake van groeiende werk- en prestatiedruk onder studenten, docenten en onderzoekers. In de brief over herinvoering van de basisbeurs heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap al gereflecteerd op de zorgen van de huidige generatie jongeren, de invloed van de coronacrisis op studenten en hoe belangrijk het is dat gesprek met studenten te blijven voeren25. In de Kamerbrief over het bsa, die voor de zomer naar de Tweede Kamer wordt verstuurd, wordt de inzet van het kabinet geuit in het aanpassen van het bsa. De bedoeling is om hier een balans te vinden waarin ook recht wordt gedaan aan de toenemende prestatiedruk die studenten ervaren. Sinds 2018 werkt de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn, in opdracht van OCW, gezamenlijk met de koepels en studentenbonden aan de verbetering van studentenwelzijn. In het bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap is afgesproken dat er een kader wordt ontwikkeld voor een integrale aanpak mentaal welzijn. Dit kader is gericht op het versterken van een positief mentaal welzijn. De Kamer wordt begin 2023 geïnformeerd over het kader en de bijbehorende afspraken.

Daarnaast wordt op dit moment een verdiepend onderzoek gedaan naar oorzaken van prestatiedruk en stress om nog meer inzicht te krijgen in de problematiek bij studenten in het hoger onderwijs. Ook biedt dit onderzoek handelingsperspectieven voor hoger onderwijsinstellingen en de overheid. De resultaten worden voor de zomer 2023 met de Kamer gedeeld.

Naast aandacht voor mentaal welzijn staat sociale veiligheid in het hoger onderwijs hoog op de agenda. Momenteel wordt met instellingen en studenten gesproken over een integrale aanpak op het gebied van sociale veiligheid, met speciale aandacht voor kwetsbare groepen in het hoger onderwijs.

Keuzedruk wordt volgens het LAKS, de JOB, de LSVb en het ISO onder andere veroorzaakt door de financiële positie van jongeren. Jongeren hebben het gevoel dat ze meteen de juiste vervolgopleiding moeten kiezen, omdat ze niet te maken willen krijgen met de financiële gevolgen van een studieswitch. Ook het SER JP adviseert om aandacht te besteden aan dit onderwerp. In het hierboven genoemde onderzoek naar oorzaken en oplossingen met betrekking tot prestatiedruk en stress, wordt daarom ook de vraag meegenomen of nominale bekostiging een factor is in de druk op studenten. Ook verkennen we in de komende periode met de betrokken partijen hoe we het bindend studieadvies gaan aanpassen.

Verder zetten we om keuzedruk tegen te gaan in op het duurzaam verstevigen van loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) in het onderwijs. Met goede informatievoorziening, oriëntatie en begeleiding krijgen leerlingen en studenten een beter beeld van wat de ontwikkelperspectieven zijn, wat een studie inhoudt, wat de beroepsmogelijkheden zijn en welke arbeidsmarktperspectieven er zijn. In het RIVM-onderzoek naar de mentale gezondheid van mbo-studenten tijdens de coronaperiode26 wordt onder andere gesteld dat studenten een gebrek aan waardering ervaren. Het signaal dat mbo-studenten het idee hebben dat zij niet meetellen, wordt uiterst serieus genomen. Het bijdragen aan het gelijkwaardig behandelen van alle studenten in Nederland is dan ook één van de doelstellingen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap27.

2.1.4 Duurzaamheid in het onderwijs

Het SER Jongerenplatform adviseert om duurzaamheid een «duidelijke plek te geven in het onderwijs. Niet door het als een apart vak te introduceren, maar juist door het thema te integreren in het huidige onderwijsaanbod». Er is toenemende aandacht voor klimaat, circulaire economie en duurzaamheid in het onderwijs. Jongeren en duurzaamheidsorganisaties vragen dan ook om duurzaamheid steviger te verankeren binnen het onderwijs. Dit geldt ook voor Europa, waar de lidstaten een Raadsaanbeveling hebben aangenomen om onderwijs voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling te stimuleren.28

Voor het po en vo geldt dat het thema duurzaamheid vaak onderdeel is van het schooleigen onderwijsprogramma. Zo komt duurzaamheid terug in diverse leergebieden zoals mens en natuur, mens en maatschappij, en burgerschap. Daarnaast is er in het huidige curriculum van diverse vakken – zoals aardrijkskunde, natuurkunde, biologie etc. – al veel aandacht voor duurzaamheid. Scholen en leerlingen kunnen binnen deze vakken, binnen en buiten de school, m.b.v. veel bestaande initiatieven, projecten en «good practices» creatief verder werken aan bewustwording en betrokkenheid rond het thema duurzaamheid, wat overladenheid van het curriculum voorkomt. Verder wordt er in het kader van de motie van het lid Van Raan29 een onderzoek uitgevoerd om de behoeften van leraren betreffende het thema duurzaamheid in het onderwijs waar mogelijk verder te versterken.

In het mbo is op diverse wijzen aandacht voor de energietransitie, circulariteit en klimaatadaptatie. In mbo-opleidingen is aandacht voor het thema duurzaamheid als onderdeel van de kwalificatie-eisen via het burgerschapsonderwijs. Online is er lesmateriaal beschikbaar via «duurzaammbo.nl» en worden leraren verder ondersteund bij de vormgeving van onderwijs over duurzaamheid via het Expertisepunt Burgerschap. Ook bestaan er diverse keuzedelen die studenten kunnen volgen gericht op circulaire economie, duurzaamheid en energietransitie. Deze keuzedelen zijn soms generiek, en soms sectorspecifiek. Daarnaast is SBB gevraagd om een plan van aanpak te maken om circulaire economie beter te borgen in het mbo. Circulaire economie is nu een van de vaste onderwerpen die worde betrokken bij het onderhoud en de ontwikkeling van kwalificatiedossiers. Ook heeft SBB advies gegeven over de betekenis van de energietransitie, circulariteit en klimaatadaptatie voor de kwalificatiestructuur, keuzedelen en certificaten in techniek en gebouwde omgeving.30 Onderwijs, bedrijfsleven en SBB bespreken ontwikkelingen rondom deze thema’s en spreken gezamenlijk af welke activiteiten zij oppakken. Zo heeft er bijvoorbeeld in oktober een thematische sector brede bijeenkomst plaatsgevonden waarin raakvlakken tussen sectoren zijn verkend en ervaringen zijn uitgewisseld.

Zowel hogescholen als universiteiten verrichten onderzoek op het gebied van energie en klimaat, dat vervolgens door wordt vertaald naar het onderwijs. Zo verricht de Amsterdamse hogeschool voor de Kunsten onderzoek naar de energietransitie in stedelijke landschappen. Op de website universiteitenvannederland.nl31 is te vinden hoe de Nederlandse universiteiten op verschillende manieren werken aan de klimaatverandering. Een mooi voorbeeld is de Radboud Universiteit die wil dat alle studenten in hun opleiding leren hoe zij een bijdrage kunnen leveren aan duurzaamheidsvraagstukken. Studenten zullen vanuit hun eigen discipline in aanraking komen met vraagstukken rond duurzaamheid. Daarnaast biedt de universiteit inter- of multidisciplinaire onderwijsprogramma’s om te leren omgaan met vraagstukken uit de wetenschap en de maatschappij die een bredere, discipline-overstijgende aanpak vereisen. Studenten leren vaardigheden die nodig zijn voor de transitie naar duurzaamheid zoals systemisch denken, veranderingen kunnen starten, omgaan met complexiteit en leren samenwerken.32 Cultuurwetenschapper Edwin van Meerkerk (Radboud Universiteit) heeft een Comenius Leadership Fellow beurs voor onderwijsinnovatie ontvangen voor zijn voorstel «You have a part to play: Higher education for sustainability». Daarmee wil hij onder andere instrumenten ontwikkelen waarmee ook andere hogeronderwijsinstellingen aan de slag kunnen om duurzaamheidsdoelen in te bedden in hun onderwijs. Het gaat hem daarbij niet alleen om vakken of projecten, maar om bewustwording bij studenten van de rol en verantwoordelijkheid die zij als professional kunnen hebben.33

2.2 Arbeidsmarkt

Een goede start op de arbeidsmarkt is van groot belang voor jongeren. De generatie die vlak voor of tijdens de coronapandemie op de arbeidsmarkt startte, had een «valse start» door de lockdowns. De baankansen zijn ondertussen hersteld, al is de kansenongelijkheid toegenomen34. Jongeren zijn kwetsbaar in tijden van crisis, doordat ze vaker flexibele contracten hebben. Het kabinet wil jongeren ontwikkelperspectief bieden en met name jongeren in een kwetsbare positie passende ondersteuning bieden in de overgang van school naar werk.

Door een toekomstbestendige arbeidsmarkt, een vernieuwd pensioenstelsel, aandacht voor mentale gezondheid en werkdruk, maatregelen voor jongeren in armoede en aanpassingen in de Participatiewet werken we aan een perspectief waardoor jongeren met gelijke kansen en met vertrouwen in de toekomst kunnen opgroeien.

2.2.1 Positie op de arbeidsmarkt

De arbeidsmarktpositie van jongeren is ten opzichte van het begin van de coronacrisis hersteld. De gemiddelde werkloosheid onder jongeren is historisch laag, maar het verschil in werkloosheid tussen lager (7%), middelbaar (4%) en hoger opgeleiden (2%) blijft groot. Jongeren in een kwetsbare positie profiteren minder van de gespannen arbeidsmarkt. Dat blijkt uit de Monitor Aanpak Jeugdwerkloosheid van SEO Economisch Onderzoek.35 Deze monitor laat zien dat de coronacrisis de bestaande verschillen in baankansen tussen jongeren met verschillende opleidingsniveaus heeft vergroot. Daarnaast blijkt dat jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond en jongeren met een beperking minder kans op werk hebben dan hun klasgenoten.

De maatregelen om deze groep te ondersteunen worden hieronder toegelicht in 2.2.2 en 2.2.3. Daarnaast wil het kabinet jongeren beter voorbereiden op de arbeidsmarkt, zoals ook het SER JP adviseert: «Jongeren moeten beter worden voorbereid op de vaardigheden en competenties die de arbeidsmarkt nodig heeft. Daarnaast moeten zij actuele arbeidsmarktinformatie (over inhoud en baankansen) verstrekken aan (aankomend) studenten en hun ouders zodat zij een beter afgewogen keuze kunnen maken (zie SER, 2021, Gelijke kansen in het onderwijs). Dat vergroot voor hen de kans op een baan.» In de Kamerbrief over arbeidsmarktkrapte van 24 juni jl. is een aantal acties benoemd om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren.36 Zoals ook benoemd in 2.1 is er meer aandacht voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding in het onderwijs, waaronder het goed informeren van leerlingen en studenten over de arbeidsmarktperspectieven van opleidingen en beroepen; publiek private samenwerkingen in het beroepsonderwijs worden gestimuleerd; de werkwijze rond macrodoelmatigheden (de brede aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt) van mbo en ho opleidingen worden opnieuw bekeken en er is een Stagepact gesloten met stakeholders in het mbo. In de Werkagenda mbo zet de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ook verschillende acties in ter bevordering van een betere aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Zo investeert het kabinet structureel € 33 miljoen extra in de verbetering en versterking van loopbaanoriëntatie en begeleiding voor studenten in het mbo.37

2.2.2 Jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt

Zeker in tijden van krapte mag de aandacht voor jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt niet verslappen, maar moeten we kansen die de krappe arbeidsmarkt biedt zien te benutten. Nu vallen jongeren zonder startkwalificatie, voortijdig schoolverlaters, en jongeren met een beperking nog te vaak buiten de boot. Al deze jongeren verdienen passende ondersteuning naar een (vervolg-)opleiding of een baan.

In juli 2021 is daarom door de ministeries van OCW, SZW, gemeenten, onderwijs, UWV, (jongeren)vakbonden, werkgevers en SBB een gezamenlijke werkagenda afgesproken om te komen tot een structurele aanpak van jeugdwerkloosheid. Op deze afspraken wordt nu verder gebouwd. De ministeries van SZW en OCW zetten de maatregelen uit de huidige Aanpak Jeugdwerkloosheid en de aanbevelingen uit het IBO «Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt» om in wet- en regelgeving. Hiermee wordt voldaan aan de aanbeveling van het SER JP: «Er moet een structurele aanpak van jeugdwerkloosheid komen in plaats van steeds weer incidentele maatregelen en een crisisaanpak (zoals de Landelijke Werkagenda Aanpak Jeugdwerkloosheid). Daarbij ook investeren in kwetsbare groepen en jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt.»

Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is een sluitende én integrale aanpak van school naar werk. Dit betekent dat scholen en gemeenten intensief samenwerken. Bij de gemeenten hebben zowel de afdeling Werk & Inkomen als de Regionale Meld en Coördinatiefunctie (RMC) hierbij een belangrijke rol. Scholen bieden aan jongeren die dat nodig hebben extra begeleiding in de laatste fase van hun opleiding en nazorg wanneer ze hun diploma hebben gehaald. Hiermee worden jongeren beter voorbereid op de overstap naar de arbeidsmarkt. De afdeling Werk & Inkomen wacht niet af tot een jongere aanklopt voor ondersteuning, maar gaat al in het laatste schooljaar samen met school en de jongere in gesprek over de benodigde begeleiding voor het verkrijgen en behouden van werk. De RMC-functie wordt uitgebreid van 23 naar 27 jaar. De RMC-functie monitort of jongeren naar school gaan of aan het werk zijn, benadert hen bij uitval en begeleidt hen terug naar onderwijs of werk, in samenwerking met de benodigde ketenpartners. Deze maatregelen worden de komende tijd uitgewerkt in een wetsvoorstel. In de Kamerbrief van 2 november jl. over voortijdig schoolverlaten en de overgang van school naar werk schetst de Minister van OCW de hoofdlijnen van de plannen.38

Het SER JP beveelt aan om te «investeren in alternatieve routes (bijvoorbeeld werk-leertrajecten) voor jongeren om duurzaam werk te kunnen vinden (zie SER, 2021, Gelijke kansen in het onderwijs)». De gezamenlijke aanpak van de jeugdwerkloosheid is uitgewerkt in een Landelijke Werkagenda, zoals hierboven genoemd. Onderdeel van de werkagenda is het inzetten van scholing via praktijkleren in het mbo voor jongeren, een combinatie van werken met het doen van (een deel van) een mbo-opleiding ter verbetering van hun directe en duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Afhankelijk van de (uitkerings-)situatie van de jongere kunnen gemeenten, UWV dan wel de regionale mobiliteitsteams de kosten vergoeden van de mbo-instelling voor de uitvoering van de opleiding. Ook kunnen werkgevers die erkend leerbedrijf zijn subsidie ontvangen als tegemoetkoming in de kosten voor het realiseren van de benodigde leerbaan op grond van de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg van het Ministerie van SZW.

Het kabinet vindt het van belang dat jongeren met een chronische aandoening de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Dit sluit aan bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en versterkt de ambitie naar een meer inclusieve arbeidsmarkt. Volgens het SER JP is een «concreter beeld nodig van de hulp en ondersteuning die jongeren met een chronische aandoeningen nodig hebben en hoe zij daar toegang toe kunnen krijgen». Het SER JP pleit voor «meer werkervaringsplekken voor jongeren met een chronische aandoening of licht verstandelijke beperking, door middel van subsidies of andere prikkels (zo hebben bedrijven er behoefte aan te worden «ontzorgd», zie SER, 2021, Gelijke kansen in het onderwijs).» Als het gaat om werk en inkomen is een belangrijke rol weggelegd voor UWV en gemeenten. Zij kunnen het beste via maatwerk beoordelen wat de belemmeringen en mogelijkheden zijn en waaraan behoefte is, afhankelijk van de omstandigheden van betrokkene en binnen de wettelijke kaders. De groep jongeren met een chronische aandoening is heel divers, de ondersteuningsbehoefte kan daardoor sterk verschillen. Naast de door het SER JP genoemde werkervaringsplaatsen hebben gemeenten en UWV verschillende instrumenten om jongeren te helpen: loonkostensubsidie/loondispensatie, persoonlijke ondersteuning/jobcoach, werkplekaanpassingen, een proefplaatsing, beschut werk, participatieplaatsen en de banenafspraak. Gemeenten hebben bij de uitvoering hiervan veel beleidsruimte.

Het wetsvoorstel wijziging van de Participatiewet uitvoeren Breed Offensief39 dat door beide Kamers is aangenomen, biedt daarbij extra waarborgen voor ondersteuning op maat. Ook de banenafspraak is een belangrijk instrument om meer banen te realiseren voor mensen met een arbeidsbeperking. Het kabinet werkt samen met de betrokken partijen aan een verbetering van de banenafspraak. Over de stappen die in dit verband worden gezet heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de Tweede Kamer geïnformeerd op 7 juli 2022.40

2.2.3 Gelijkwaardige kansen voor jongeren met migratieachtergrond

Jongeren met een migratieachtergrond hebben de afgelopen jaren hun positie in het onderwijs sterk verbeterd. Zo is onder mbo-studenten met een Marokkaanse achtergrond het aandeel studenten met een opleiding op tenminste mbo 4 niveau toegenomen van 39% in 2011 naar 62% in 2021. Ook in het hoger onderwijs zien we een sterke vooruitgang. Deze vooruitgang in het onderwijs zien we echter (nog) niet terug op de arbeidsmarkt. Schoolverlaters met een migratieachtergrond zijn anderhalf jaar na afstuderen twee keer vaker werkloos dan jongeren zonder migratieachtergrond. Ook moeten jongeren met een migratieachtergrond twee keer vaker solliciteren om een stageplaats te vinden dan jongeren zonder migratieachtergrond.41 Deze achterstand kan slechts beperkt worden verklaard door harde kenmerken als opleidingsniveau, studierichting of cijferlijst. De rest heeft volgens onderzoekers te maken met minder effectief zoekgedrag en discriminatie.

Niet alleen jongeren met een migratieachtergrond krijgen te maken met discriminatie. Jongeren worden bijvoorbeeld ook gediscrimineerd op de arbeidsmarkt op basis van kenmerken als gender of seksuele gerichtheid.

Het tegengaan van stagediscriminatie of discriminatie bij de zoektocht naar een eerste baan is een complex vraagstuk waar verschillende actoren bij betrokken zijn. Zoals beschreven in 2.1.2 wordt in zowel het mbo als in het hoger onderwijs ingezet op een stevige aanpak voor het tegengaan van stagediscriminatie. Zo is in het hoger onderwijs in samenwerking met hogescholen, universiteit, de ministeries van OCW en SZW, studentenorganisaties en werkgevers het manifest tegen stagediscriminatie ondertekend. Ook zijn in het stagepact mbo 2023–2027 afspraken gemaakt tussen alle partners in en rondom het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) om ervoor te zorgen dat alle studenten een stage of leerbaan krijgen met de juiste begeleiding en goede randvoorwaarden. Het tegengaan van stagediscriminatie is daarbij een van de belangrijkste onderdelen.

Bij het werken aan gelijke kansen spelen werkgevers ook een belangrijke rol. Afgelopen zomer is aan uw Kamer het nieuwe actieplan arbeidsmarktdiscriminatie aangeboden. Dit actieplan kent een integrale aanpak die toeziet op het tegengaan van discriminatie, op het bevorderen van gelijkwaardige kansen en op bewustwording rond diversiteit en inclusie. In dit kader zal ook gewerkt worden aan een convenant voor de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie, gericht op het maken van afspraken met brancheorganisaties, sectoren, individuele organisaties, maatschappelijke partijen en belangengroepen. Verder is het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie op 14 maart jl. aangenomen in de Tweede Kamer. Binnenkort wordt deze behandeld in de Eerste Kamer. Op basis van dit wetsvoorstel worden werkgevers verplicht een werkwijze te hebben gericht op het voorkomen van discriminatie en te werken aan gelijke kansen. Dit wetsvoorstel geldt ook voor de werving en selectie van stagiairs.

Ook hebben in december 2021, 21 partijen uit Taskforce Werk & Integratie de werkagenda VIA opgesteld. Doel van deze werkagenda is te zorgen dat zoveel mogelijk werkgevers, onderwijsinstellingen en gemeenten en UWV aan het werk gaan met effectieve interventies voor gelijkwaardige kansen op de arbeidsmarkt van mensen met een migratieachtergrond. In samenwerking met de Aanpak Arbeidsmarktdiscriminatie wordt gewerkt aan de ondersteuning van werkgevers zoals bijvoorbeeld het openstellen van de helpdesk van Diversiteit in Bedrijf voor alle werkgevers die willen werken aan gelijke kansen op de arbeidsmarkt, branche- en sectornetwerken (vooral MKB bedrijven) in samenwerking met VNO-NCW en MKB Nederland en het zichtbaar maken van rolmodellen en voorbeelden (communities of practice) die laten zien dat verandering mogelijk is.

Met deze ingezette maatregelen wil het kabinet discriminatie op de arbeidsmarkt tegengaan en jongeren met een migratieachtergrond, en andere jongeren die te maken hebben met ongelijke kansen, gelijke kansen bieden in het krijgen en behouden van werk.

2.2.4 Toekomstbestendige arbeidsmarkt

Het SER JP vraagt in zijn rapport en in de inspiratiebundel «Jongeren en het zorgen voor hun morgen» om «blijvende aandacht voor de negatieve gevolgen van flexibilisering op de arbeidsmarkt voor de baan-, werk- en inkomenszekerheid van jongeren». Met de Wet arbeidsmarkt in balans is een stap gezet om de balans op de arbeidsmarkt te verbeteren en de negatieve effecten van flexibilisering tegen te gaan. In het coalitieakkoord is de ambitie uitgesproken om positie van flexibele werknemers verder te versterken en zo de onzekerheid te verminderen. Jongeren – die bovengemiddeld vaak in flexcontracten werken – kunnen daarvan profiteren, zeker als het gaat om jongeren die niet meer studeren en met hun baan in hun levensonderhoud moeten voorzien. Tegelijkertijd willen we scholieren en studenten met een bijbaan de flexibiliteit bieden om hun bijbaan te combineren met hun school of studie.

Het kabinet heeft op 3 april jl. de nadere uitwerking van de arbeidsmarktmaatregelen gepresenteerd42. Daarin beschrijft het kabinet maatregelen om werkenden meer werk- en inkomenszekerheid te bieden, en de wendbaarheid van bedrijven en organisaties te vergroten, om daarmee de arbeidsmarkt toekomstbestendig te maken. Deze maatregelen vormen een uitwerking van de adviezen van de Commissie Regulering van Werk en het SER middellange termijnadvies 2021–2025. In het pakket van maatregelen zoekt het kabinet een evenwicht tussen de belangen van alle partijen en groepen die deelnemen aan de arbeidsmarkt, waaronder jongeren. Daarom wordt voorgesteld om oproepcontracten te vervangen door het nieuwe type basiscontract en draaideurconstructies bij tijdelijk werk te voorkomen. Scholieren en studenten zullen hiervan worden uitgezonderd en kunnen op oproepcontracten blijven werken. Verder zijn scholieren met bijbanen nu reeds uitgezonderd van de ketenbepaling. Daarnaast is aangekondigd dat voor studenten een onderbrekingstermijn van 6 maanden zal gelden om hun de toegang tot de arbeidsmarkt niet te beperken, zodat er voor hen voldoende flexibiliteit blijft bestaan voor een baantje naast hun studie. Deze uitzonderingen voor scholieren en studenten worden nog nader uitgewerkt.

De voorstellen beogen meer zekerheid te bieden, waardoor werkenden (waaronder jongeren) meer zekerheid en grip op het (werkende) leven ervaren, en ook sneller stappen kunnen zetten in levensloopfasen (zoals het stichten van een gezin of het kopen van huis). Dit kabinet blijft dus aandacht houden voor het tegengaan van de negatieve gevolgen van flexibilisering, ook voor jongeren.

2.2.5 Jongeren en hun pensioen

Het kabinet vindt het belangrijk dat jongeren een goed pensioen opbouwen. Het SER JP vraagt ook aandacht voor jongeren en hun pensioen. Het platform adviseert: «Compensatie voor jongeren die achterstand oplopen in pensioenopbouw (omdat zij een werkgever hebben die een oplopend premiepercentage (progressieve premiestaffel) aanhoudt voor bestaand personeel). Meer aandacht voor de «witte vlek» problematiek. Daarvoor kan gebruik worden gemaakt van het Aanvalsplan witte vlek pensioenen van de Stichting van de Arbeid. De overheid moet jongeren meer bewust maken van de noodzaak van pensioenopbouw, ook als zij een (eerste) baan zoeken of van baan wisselen. Het Pensioenlabel, ontwikkeld door VCP YP, is een instrument die daaraan kan bijdragen. Bovendien kan Pensioenlabel inzicht bieden in de hoogte van de premie-inleg. Jongeren beter betrekken bij een verantwoorde besteding van pensioenbeleggingen. Werkgevers moeten een wettelijke verplichting krijgen.»

Het wetsvoorstel toekomst pensioenen (Kamerstuk 36 067) voorziet in een toekomstbestendig pensioenstelsel, waardoor ook jongeren in het vervolg van hun carrière en na hun pensionering profiteren van eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen en een transparanter en persoonlijker pensioen. Met het wetsvoorstel wordt overgestapt naar pensioencontracten met een leeftijdsonafhankelijke premie. De (procentuele) inleg van jongeren en ouderen is dan hetzelfde, en de opbouw bestaat uit de inleg en het behaalde rendement. Voor werkgevers met bestaande werknemers die nu pensioen opbouwen in een systematiek met progressieve premies, wordt middels overgangsrecht toegestaan dat dit wordt gehandhaafd, indien gewenst. Het SER JP signaleert dat er daardoor een verschil ontstaat tussen jongeren die in een nieuwe regeling pensioen opbouwen en jongeren die in de bestaande systematiek pensioen blijven opbouwen. Het kabinet wijst erop dat, in een systematiek met progressieve staffels, op latere leeftijd de premie juist hoger zal zijn dan bij de contracten met leeftijdsonafhankelijke premies. Daarnaast vindt het kabinet het ook van belang dat werkgevers hun werknemers informeren over het handhaven van de progressieve premiestaffels.

Verder is het, zoals het SER JP opmerkt, relevant dat in het nieuwe pensioenstelsel het zwaartepunt van de pensioenopbouw (vanwege de afschaffing van de doorsneesystematiek) meer naar voren verschuift. Het is mede om die reden belangrijk om ervoor te zorgen dat werknemers die momenteel geen pensioen opbouwen in de tweede pijler dit wel gaan doen. Het kabinet werkt daarom samen met sociale partners aan de uitvoering van het, inmiddels, aangescherpte aanvalsplan Witte Vlek. In oktober 2022 heeft de Stichting van de Arbeid op verzoek van de Kamer en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen dit aangescherpte aanvalsplan uitgebracht. Dit aanvalsplan wordt voortvarend opgepakt en uitgewerkt door de Stichting van de Arbeid en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Daarnaast is de wachttijd in de uitzendsector in 2022 verkort naar 8 gewerkte weken, waardoor werknemers in de uitzendsector, waaronder relatief veel jongeren, eerder zullen beginnen met het opbouwen van aanvullend pensioen. In het wetsvoorstel toekomst pensioenen is aanvullend geregeld dat vanaf 1 juli 2023 geen wachttijden meer zijn toegestaan, in plaats daarvan kunnen werkgevers enkel nog drempelperiodes hanteren. Ook is in het wetsvoorstel geregeld dat de maximale toetredingsleeftijd voor pensioenopbouw wordt verlaagd van 21 jaar naar 18 jaar. Dit betekent dat pensioenopbouw, indien het pensioengevend loon hoger dan de franchise is, uiterlijk op 18-jarige leeftijd van de werknemer begint, dit geldt vanaf 1 januari 2024. Werkgevers zijn daarnaast reeds verplicht om hun werknemers te informeren over de aanwezigheid van een pensioenregeling. Volgens het kabinet is dit belangrijke informatie. Deze informatie draagt bij aan de pensioenbewustwording bij zowel werkgevers als werknemers. In het wetsvoorstel toekomst pensioenen is daarom, mede naar aanleiding van advies van de Stichting van de Arbeid, geregeld dat op de loonstrook verplichte informatie wordt vermeld als er geen ouderdomspensioen wordt opgebouwd. Ook is geregeld dat er op mijnpensioenoverzicht.nl een notificatie wordt gegeven als geen pensioen wordt opgebouwd. Door deze informatie ook periodiek te vereisen wordt het bewustzijn over pensioen vergroot. Het SER JP benoemt hierbij aanvullend het zogenaamde Pensioenlabel. Sociale partners kunnen zelf het initiatief nemen om het Pensioenlabel in te vullen samen met de pensioenuitvoerder. Het kabinet stimuleert verder het pensioenbewustzijn door middel van de Pensioen3daagse, een jaarlijks evenement van Wijzer in Geldzaken bedoeld om het pensioenbewustzijn te stimuleren, ook bij jongeren.

2.2.6 Werkdruk en gezinsvorming

Het combineren van werken en zorgen is een belangrijk thema tijdens het spitsuur van het leven, waar veel jongeren tot 35 jaar zich in bevinden. Het SER JP heeft ook aandacht voor werkdruk van jongeren. Het adviseert: «Aanpak van werkdruk en psychische klachten bij jongeren op de werkvloer. Er moet worden verkend hoe de onafhankelijke toegang tot een erkend psycholoog Arbeid en Organisatie verbeterd kan worden voor jongeren om (verergering van) burn-out klachten te voorkomen en bevlogenheid te bevorderen. Verder beveelt het SER JP aan dat de overheid hiertoe vouchers beschikbaar stelt voor werkgevers. Ook moeten best practices beter in kaart worden gebracht en gedeeld.»

Het kabinet erkent dat dit een groot en groeiend probleem is. Het Ministerie van SZW is in nauwe samenwerking met VWS en stakeholders het programma Brede Maatschappelijke Samenwerking burn-outklachten (BMS) gestart. Het doel is om burn-outklachten te voorkomen en de mentale weerbaarheid van (toekomstig) werkenden te vergroten.43 In het programma is aandacht voor de toegang tot deskundige ondersteuning. Via ZonMw is de subsidieregeling mentale vitaliteit van werkenden opengesteld met onder andere een voucherregeling om zo de mentale vitaliteit van werkenden te versterken die als gevolg van de coronapandemie extra ondersteuning nodig hebben. O&O-fondsen, brancheorganisaties, en werkgevers- en werknemersorganisaties konden vouchers voor geaccrediteerde professionals aanvragen. De vouchers zijn begin november toegekend. Naast deze en andere activiteiten, wordt door de BMS een online kennisplatform opgericht waar onder andere goede voorbeelden van de preventie van burn-outklachten worden samengebracht en toegankelijk gemaakt voor werkgevers, werknemers en andere betrokkenen. Daarnaast ondersteunt het Ministerie van SZW de doelgroep jongeren bij gezond en veilig werken door een subsidie aan de Stichting Studeren en Werken Op Maat (SWOM). Met deze subsidie ondersteunt SWOM jongeren met een arbeidsbeperking bij het hybride werken.44 Ook loopt de Stimuleringsregeling Fit, Veilig en Gezond Werken die jongeren op het mbo stimuleert gezond, fit en veilig te werken.45

Daarnaast gaat het SER JP in op het combineren van werken en zorgen. Het SER JP schrijft dat er «uitvoering moet worden gegeven aan de aangenomen motie in de EK over het betalingsniveau betaald ouderschapverlof van 50 naar 70% van het maximum dagloon». Inmiddels heeft het kabinet besloten om het uitkeringspercentage bij de opname van het ouderschapsverlof te verhogen naar 70% van het dagloon. Dit percentage geldt sinds de inwerkingtreding van het betaald ouderschapsverlof op 2 augustus 2022. Het SER JP geeft ook aan de effecten van de Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG) (Kamerstuk 34 967) in de komende tijd te volgen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 11 mei 2022 het evaluatierapport van de WIEG aangeboden aan de Tweede Kamer.46

2.3 Bestaanszekerheid

2.3.1 Jongeren in armoede

In het afgelopen jaar is het bestrijden van armoede helaas steeds urgenter geworden. Het SER JP noemt in zijn rapport het advies van de SER om het minimumloon te verhogen en een minimumloon per gewerkt uur in te voeren. Het platform verwijst hierbij naar de problematische inkomenssituatie van jongeren tot 21 jaar.

Het kabinet heeft per 1 januari 2023 het minimumloon verhoogd door middel van een bijzondere verhoging van het minimum(jeugd)loon met 8,05%, inclusief de daaraan gekoppelde uitkeringen, waaronder de bijstand. Dit is een uniek besluit: voor het eerst sinds de invoering van het minimumloon in 1969 wordt een bijzondere verhoging doorgevoerd. Hiermee stijgen dus ook de inkomens van genoemde jongeren.

In de brief Aanpak geldzorgen, armoede en schulden van 12 juli jl. presenteerde de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen op welke wijze het kabinet de komende jaren geldzorgen, armoede en schulden wil voorkomen en aanpakken.47 Voor een uitgebreide toelichting en overzicht van maatregelen verwijzen we naar deze brief en de brief48 met het implementatieplan die op

23 november jl. verzonden is aan uw Kamer. Enkele voor de ondersteuning van jongeren relevante maatregelen worden hieronder genoemd.

Vanaf 2023 komen er structureel extra middelen voor gemeenten voor vroegsignalering. Met betrekking tot jongeren zal het kabinet afspraken maken over het tegengaan van geldzorgen door ervoor te zorgen dat alle kinderen en jongeren, met name in het mbo, financiële kennis, vaardigheden en competenties ontwikkelen. SZW zal hierin de samenwerking zoeken met OCW en de VNG.

Ondersteuning aan de Alliantie Kinderarmoede, samen met de Gelijke Kansen Alliantie van het Ministerie van OCW en het Ministerie van VWS, wordt in 2022 en 2023 voortgezet om de gevormde structuur en samenwerking rond het tegengaan van armoede onder kinderen verder te versterken. Daartoe worden minimaal 15 lokale actiegerichte coalities opgezet gericht op het versterken van de maatschappelijke positie van kinderen en gezinnen. De ambitie is een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025.

In algemene zin kan de beoogde herinvoering van de basisbeurs per studiejaar 2023/2024 niet onbenoemd blijven. Als onderdeel van het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs stimuleert het kabinet ook het gebruik van de aanvullende beurs. Uit onderzoek van het CPB blijkt dat er studenten zijn die de aanvullende beurs niet aanvragen, terwijl zij daar wel recht op hebben. Een deel van die studenten maakt wel gebruik van de studielening. Het voorstel is daarnaast om de aanvullende beurs in het hoger onderwijs te verbreden waardoor studenten met ouders met een inkomen tot € 70.000 gebruik kunnen maken van de aanvullende beurs.

2.3.2 Maatwerk Participatiewet

In de vorig jaar aan de Kamer aangeboden brief met herstel en perspectiefmogelijkheden voor de jeugd is ook aangegeven dat een verbeterde toepassing van de maatwerkmogelijkheden binnen de Participatiewet voor jongeren tot 27 jaar wordt beoogd. Het gaat hierbij om de mogelijkheid om aanvullende bijzondere bijstand toe te kennen aan jongmeerderjarigen, de vier weken zoektermijn, de kostendelersnorm en de mogelijkheid om de inkomensvrijlating toe te passen voor kwetsbare jongeren die in deeltijd werken. Binnen de door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uiteengezette maatregelen voor de Participatiewet (Participatiewet in Balans49) zullen bovengenoemde maatwerk mogelijkheden worden uitgewerkt. De Minister heeft uw Kamer geïnformeerd over deze uitwerking in haar brief over de stand van zaken Participatiewet in balans van 28 november jl. Op de kostendelersnorm voor jongeren zal ik hieronder nader ingaan.

2.3.3 Vormgeving kostendelersnorm

In het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is afgesproken dat de kostendelersnorm wordt gewijzigd zodat inwonende jongvolwassenen tot 27 jaar niet langer meetellen als kostendeler voor de uitkering van huisgenoten. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft op 13 juni 2022 een wijzigingsvoorstel via nota van wijziging bij het wetsvoorstel Breed offensief (Kamerstuk 35 394) aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 35 394, nr. 22). Het wetsvoorstel is in beide Kamers aangenomen. De wijziging is ingegaan per 1 januari 2023.

2.4 Mentale gezondheid

In het rapport van het SER JP wordt aandacht gevraagd voor de mentale druk die jongeren ondervinden en de last die zij ondervinden van problemen met hun mentale gezondheid. Ook de coronacrisis heeft bijgedragen aan deze problemen. In bovenstaande paragrafen over school en werk is hier al kort op ingegaan en verwezen naar de brede aanpak die dit Kabinet heeft geïntroduceerd om mentale gezondheid te verbeteren50. Hierbij is speciale aandacht voor de mentale gezondheid van jongeren. Zoals ook hierboven al genoemd is, is het jongerenpanel mentale gezondheid van de NJR hier nauw bij betrokken. Bovendien betreft het een aanpak van ons allemaal en zijn steeds meer jongeren nauw bij de uitvoering van deze aanpak betrokken geraakt. Niet alleen via ons, maar juist ook van de vele partners die dicht bij de jongeren zelf staan. We willen dan ook een «Landelijke Beweging voor mentale gezondheid» vormgeven waar verschillende partijen (privaat en publiek) zich bij aan kunnen sluiten die binnen hun organisatie al werken aan het versterken van mentale gezondheid. Daarom heb ik op 3 november 2022 de mental meet up georganiseerd, waaraan jongeren en verschillende organisaties hebben deelgenomen. De komende tijd willen we inventariseren welke initiatieven er zijn en welke partners we kunnen verbinden aan de «Landelijke Beweging voor mentale gezondheid.» Wij zullen uw Kamer op de hoogte houden van de vorderingen van deze aanpak.

2.5 Ondersteuning en jeugdhulp

Het SER JP geeft aan dat het rapport zich richt op jongeren vanaf 15 jaar, maar dat de mentale ontwikkeling van jongeren al veel eerder begint. Het SER JP maakt zich dan ook zorgen over de jeugdzorg die onder grote druk staat. Te veel kinderen en gezinnen, zo stelt het SER JP, moeten lang wachten op zorg en de wachtlijsten lopen steeds verder op. Wij weten dat het systeem van jeugdhulp nog niet altijd optimaal werkt. Zo is passende zorg niet altijd (tijdig) beschikbaar voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren, is de samenwerking tussen betrokken partijen niet altijd effectief en is er te weinig zicht op wat werkt in de jeugdhulp. Op 13 mei jl. bent u geïnformeerd51 over de door het kabinet voorgestelde hervormingen binnen de jeugdzorg om deze problemen aan te pakken. Deze hervormingen zullen uiteindelijk vorm krijgen in een Hervormingsagenda Jeugd. Cliënten- en jongerenorganisaties zijn nauw betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van deze agenda. Uw Kamer zal via reguliere voortgangsrapportages Jeugd op de hoogte gehouden worden van de vorderingen.

2.6 Jeugdcriminaliteit

Op 1 juli 2022 is de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over de brede preventieaanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, waarin JenV, BZK, VRO, OCW, VWS en SZW samenwerken (zie Kamerstuk 28 741, nr. 86). Met deze aanpak wil het kabinet voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen de criminaliteit ingaan, daar steeds verder in verstrikt raken en uitgroeien tot geharde criminelen. Daarom wordt ingezet op een brede, domeinoverstijgende wijkaanpak en het versterken van de justitiële en sociale ondersteuning in de wijk. Voor deze aanpak heeft het kabinet onder de noemer «Preventie met gezag» met de extra coalitieakkoordmiddelen voor de preventie van jeugdcriminaliteit in totaal structureel 143 miljoen ter beschikking gesteld.

De aanpak bestaat uit drie pijlers:

  • Een domeinoverstijgende en gebiedsgerichte preventieve aanpak jeugdcriminaliteit: Een geselecteerd aantal gemeenten krijgt de mogelijkheid om in hun meest kwetsbare wijken een domeinoverstijgende en gebiedsgerichte aanpak neer te zetten. Die bestaat uit het bieden van kansen aan jongeren (en indien in beeld: hun broertjes of zusjes) die kwetsbaar zijn om in de criminaliteit te geraken, maatregelen in de sociale, fysieke en online leefomgeving van de jongeren en het versterken van de justitiële partners in de wijk, zodat crimineel gedrag gecorrigeerd wordt.

  • Een aanvullende brede flexibele aanpak: In deze aanpak worden gemeenten of wijken met een specifieke problematiek gericht ondersteund, bijvoorbeeld door de inzet van bewezen effectieve interventies. Hierbij kan inzet op de fases van preventie verschillen en zijn verschillende combinaties mogelijk.

  • Versterking jeugdstrafrechtketen: Hierbij wordt specifiek ingezet op het voorkomen dat doorgroei plaatsvindt en het voorkomen van recidive. We investeren structureel in de versterking van de jeugdstrafrechtketen, door de samenwerking in de jeugdstrafrechtketen te versterken en met de (door)ontwikkeling van straffen en maatregelen voor risicogroepen, zoals doorgroeiers en verharde jonge criminelen.

Momenteel zijn 19 gemeenten aan de slag in hun meest kwetsbare gebieden een domeinoverstijgende en gebiedsgerichte aanpak op te bouwen. Dit aantal gemeenten wordt in de komende jaren verder uitgebreid, waarbij naast de domeinoverstijgende aanpak ook de flexibele aanpak zal worden ingezet waarmee snel en gericht kan worden ingespeeld op specifieke en acute problematiek.

De Tweede Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van de brede preventieaanpak van (ondermijnende en georganiseerde) jeugdcriminaliteit.

2.7 Wonen

Voor starters en jongeren is het momenteel niet eenvoudig om geschikte en betaalbare huisvesting te vinden. Er is een tekort aan passende woonplekken voor studenten en jongeren. Daarnaast ervaren starters de zoektocht naar een geschikte en betaalbare koop- of huurwoning als lastig. Afgelopen periode hebben we met verschillende programma’s en beleidswijzigingen stappen ondernomen om meer geschikte en betaalbare huisvesting voor jongeren beschikbaar te stellen.

2.7.1. Leeftijdgrens huurtoeslag

Momenteel hebben jongeren tot 23 jaar alleen recht op huurtoeslag onder bepaalde omstandigheden.52 Met de in het coalitieakkoord aangekondigde vereenvoudiging van de huurtoeslag wordt de leeftijdsgrens voor jongeren verlaagd van 23 jaar naar 21 jaar, waarmee wordt geharmoniseerd met de leeftijdsgrens van het jeugdminimumloon. Daarnaast krijgen jongeren onder de leeftijdsgrens met de tevens in de vereenvoudiging opgenomen afschaffing van de maximum huurgrens als voorwaarde voor huurtoeslag, ook recht op huurtoeslag als zij een woning huren met een huur boven de huidige maximum huurgrens. Deze vereenvoudiging zorgt er voor dat meer jongeren huurtoeslag kunnen ontvangen. De vereenvoudiging is beoogd per 1 januari 2024. Het voorstel is ter behandeling ingediend bij de Tweede Kamer.

2.7.2 Huisvesting aandachtsgroepen

Op 11 mei 2022 is het programma «Een thuis voor iedereen» uitgebracht. Dit programma richt zich op mensen die zich in een kwetsbare situatie bevinden waaronder ook jongeren. Het gaat om mensen die hun leven (opnieuw) op moeten bouwen en vaak naast een sociale huurwoning extra zorg of begeleiding nodig hebben. Denk aan mensen die dakloos zijn waaronder 5.000 jongeren onder de 18 jaar, die uitstromen uit een intramurale (zorg)instelling of detentie, statushouders en mensen met sociale of medische urgentie. Daarnaast gaat het om arbeidsmigranten, studenten en woonwagenbewoners.

Het programma heeft als doel om te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor al deze aandachtsgroepen, met een evenredige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. Om dit doel te realiseren maken rijk, provincies, gemeenten en woningcorporaties afspraken over bouw, toewijzing van woningen en ondersteuning. Welke afspraken dit zijn, staan gedetailleerd omschreven in het programma.53

In het najaar van 2022 is een nieuwe tranche voor de huisvesting van aandachtsgroepen geopend met een budget van € 52,1 miljoen. Met een specifieke uitkering op grond van de Regeling huisvesting aandachtsgroepen (RHA) kunnen gemeenten meer passende woonruimte bouwen. Het gehele budget is momenteel toegekend.

2.7.3 Studentenhuisvesting

Eerdergenoemd programma «Een thuis voor iedereen» en de Regeling huisvesting aandachtsgroepen zijn mede gericht op de aanpak van de huisvestingsproblematiek van studenten. Zo gaan alle gemeenten integrale woonzorgvisies opstellen waarin ook de huisvestingsbehoefte van studenten wordt opgenomen. Via Regeling huisvesting aandachtsgroepen kunnen gemeenten ook aanvragen indienen voor het bouwen van passende woonruimte voor studenten.

De komende jaren zal de vraag naar studentenhuisvesting verder toenemen. Deze toename vraagt om goede samenwerking tussen alle bij studentenhuisvesting betrokken partijen om zorg te dragen voor voldoende studentenhuisvesting die aansluit bij de behoefte van studenten. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gemeenten, hoger onderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en studenten slaan met het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2022–2030 de handen ineen om te komen met oplossingen om aan de toenemende vraag tegemoet te komen. Met dit actieplan willen de partijen tot een uitbreiding van 60.000 studentenwoningen komen in de periode van 2022 – 2030. Naast de behoefte om extra te bouwen voor studenten, schenkt het programma ook aandacht aan de kwaliteit van de huisvesting, instroom, doorstroom, betere benutting van bestaande mogelijkheden en innovatie.

2.7.4 Starters op de woningmarkt

Met de lancering van de Nationale Woon- en Bouwagenda en het programma «Betaalbaar Wonen» zijn er stappen gezet richting meer beschikbare betaalbare woningen. In de Nationale Woon- en Bouwagenda heeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangegeven tot 2030 900.000 nieuwe woningen te willen bouwen, waarvan tweederde betaalbaar. Van deze 600.000 betaalbare woningen is het streven om 350.000 middenhuur en betaalbare koop te bouwen, gezien de grote behoefte aan woningen voor o.a. starters en mensen met een middeninkomen. Deze 350.000 woningen helpen starters direct, maar indirect helpt de hele bouwopgave starters op de woningmarkt aangezien het de druk op de woningmarkt vermindert en de doorstroming op gang laat komen, waardoor starters uiteindelijk gemakkelijker aan een woning kunnen komen. Daarnaast zal de huurprijsregulering in het middensegment starters ook helpen aan betaalbare huisvesting. De bovengrens van de regulering komt rond de 1.000 euro te liggen, wat betekent dat verhuurders van woningen met bepaalde eigenschappen54 niet meer dan 1.000 euro aan huur mogen vragen aan de huurder. Voor jongeren en starters met een middeninkomen betekent dit dat zij ook aanspraak kunnen maken op dit gereguleerde middensegment, naast de vrije huursector.

Onlangs heeft uw Kamer besloten om te voorzien in de financiering van een Nationaal Fonds Betaalbare Koopwoningen. De middelen die hiervoor zijn aangewezen (€ 40 mln.) moeten een nieuwe vorm van premie A-woningen realiseren. Deze regeling zorgt ervoor dat starters die net niet voldoende leencapaciteit hebben, in sommige gevallen toch aan een koopwoning kunnen komen. Het streven van het kabinet is om aankomende zomer de regeling gereed te hebben, zodat de eerste starters snel geholpen kunnen worden. Hierover, en over de verdere uitwerking, wordt de Kamer nog voor de zomer geïnformeerd.

Daarnaast zijn in verscheidende gemeenten verkoopoplossingen actief waardoor starters geholpen kunnen worden aan een koopwoning. Dit betreffen starters die zonder een dergelijke regelingen financieel niet aanmerking zouden komen voor de woning die zij op het oog hebben. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in februari 2023 een handreiking voor gemeenten gepubliceerd, waarmee we gemeenten informeren over goedwerkende en verantwoorde verkoopoplossingen die starters een duwtje in de rug geven wanneer zij de koopwoningmarkt willen betreden. Deze stimulering moet ervoor zorgen dat gemeenten, ontwikkelaars en/of corporaties verantwoorde instrumenten kiezen waarmee starters uiteindelijk geholpen worden.

In het coalitieakkoord staat, tot slot, dat voor starters de actuele stand van de studieschuld bepalend wordt bij het aanvragen van een hypotheek.

Met de afspraak wordt beoogd dat (oud)-studenten niet onnodig beperkt worden in hun leenruimte wanneer zij een studieschuld hebben of extra hebben afgelost op hun studieschuld. Het Nibud constateert dat de huidige methodiek een accuraat beeld geeft van de maandlasten die horen bij een studielening wanneer een oud-student niet extra heeft afgelost (dus naast de reguliere aflossingen) op de studieschuld. Echter in situaties waarin wel extra is afgelost op de studieschuld kan de huidige methodiek leiden tot onnodige beperking van de leenruimte. Hierover informeerde de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening u met de Kamerbrief over de leennormen voor 2023. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de exacte uitwerking in het najaar van 2023. Uw Kamer is recent over de stand van zaken geïnformeerd in de brief over de leennormen voor 2023.55

2.8 Kiesgerechtigde leeftijd

Een onderwerp dat niet aan de orde komt bij het SER JP maar wel in de inspiratiebundel «Jongeren en het zorgen voor hun morgen» is het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd. De Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) pleit in de inspiratiebundel voor een verlaging van die leeftijd van 18 naar 16 jaar. In het essay wordt voortgebouwd op het advies «jong geleerd, oud gedaan» uit 2019 waarin de ROB dezelfde aanbeveling deed. In de voortgangsbrief over de uitvoering van het advies van de staatscommissie parlementair stelsel heeft de Minister van BZK, in reactie op het advies uit 2019, uw Kamer gemeld dat het niet opportuun wordt geacht om de kiesgerechtigde leeftijd voor de in de Grond- en Kieswet geregelde verkiezingen te verlagen.56 Recentelijk heeft de Minister van BZK in het commissiedebat Europese Kiesakte van 22 juli jl. het standpunt herbevestigd dat het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd niet opportuun is.

2.9 Klimaat

Het SER JP constateert dat het klimaatbeleid op een aantal punten niet goed aansluit bij de belangen en ambities van jongeren. Jongeren maken zich meer zorgen over klimaatverandering dan ouderen. Het Jongeren Platform vindt dat er te weinig wordt gedaan om de kosten van klimaatbeleid over generaties heen eerlijk te verdelen en dat zij op een later moment veelal de gevolgen zullen ondervinden van de huidige beslissingen. Ook wordt er volgens de jongeren te weinig ingespeeld op de positie van jongeren in de klimaat- en energietransitie. Veel jongeren willen graag voorop lopen in die transitie, maar worden hierin belemmerd doordat voor hen duurzame keuzes op het gebied van wonen, werken en onderwijs slecht toegankelijk en betaalbaar zijn. Er wordt nu vooral gekeken naar de gevolgen van de maatregelen voor huishoudens en bedrijven. Dat is een gemiste kans vindt het Jongeren Platform, want bij jongeren zit bij uitstek de veranderkracht om als burger, consument en (toekomstige) werknemer de kansen de transitie te grijpen. Het SER JP wijst als remedie voor deze mismatches op het nadrukkelijker een plek geven van jongeren aan de beleidstafel, het invoeren van een stevige generatietoets en het voeren van een consistent en voortvarend uitgevoerd langetermijnbeleid.

Het nationale en internationale klimaatbeleid van het kabinet is gericht op het afremmen van klimaatverandering en draagt daarmee bij aan een veilige, leefbare en rechtvaardige toekomst voor jongeren. Daarmee biedt het klimaatbeleid over een breed front perspectief aan jongeren als toekomstige inwoners van Nederland. Het kabinet heeft aangekondigd aan dit algemene beleidspakket een aantal maatregelen toe te voegen die speciaal gericht zijn op jongeren.

2.9.1 Generatietoets klimaatbeleid

De klimaattransitie heeft gevolgen voor huidige generaties, maar ook voor toekomstige. Het is daarom belangrijk dat we niet alleen kijken naar de gevolgen van het beleid nu, maar ook de toekomst. De Minister voor Klimaat en Energie heeft aangekondigd dat de generatietoetsmethodiek in overleg met de klimaat-jongerenorganisaties ook toegepast wordt op een maatregel uit het concept beleidsprogramma Klimaat.57 Uitvoering hiervan is voorzien in het voorjaar van 2023.

2.9.2 Actieplan Groene en Digitale Banen

De energietransitie zorgt in heel Nederland voor duurzame bedrijvigheid. Het is al lang niet meer de vraag óf de energietransitie banen oplevert, maar vooral hoe we al die extra banen invullen, gelet op de tekorten aan technische vakmensen. Het oplossen van deze tekorten is een gezamenlijke opdracht van werkgevers, werkenden, onderwijsinstellingen en de overheid. Daarvoor is actie vereist op verschillende fronten. Het kabinet werkt vanuit de rijksoverheid aan een Actieplan Groene en Digitale banen om tekorten in de techniek en ICT terug te dringen. De inzet in het onderwijs is onder andere gericht op het enthousiasmeren van jongeren voor de techniek, en meisjes in het bijzonder, het versterken van de samenwerking onderwijs-bedrijfsleven en het stimuleren van leven lang ontwikkelen. Komende periode werkt het kabinet verder aan het Actieplan Groene en Digitale banen en legt daarin de verbinding met het plan van de werkgevers tot een integrale aanpak tegen krapte in techniek en ICT.

2.9.3 Duurzaam maatschappelijk investeren

Momenteel wordt gewerkt aan een voorstel voor een instellingswet die de oprichting van een Klimaatfonds mogelijk moet maken. In het coalitieakkoord is voor dit fonds een bedrag van 35 miljard euro voor de periode tot en met 2030 aangekondigd. Het idee is dat in dit Klimaatfonds middelen worden gereserveerd voor maatregelen die additioneel zijn aan reeds bestaande klimaatmaatregelen. Het Klimaatfonds stelt hiertoe financiële middelen beschikbaar voor projecten op het gebied van CO2-neutrale elektriciteits- en energieproductie, implementatie van technieken voor energie-efficiëntie, de toepassing van hernieuwbare energie en overige CO2-reducerende technieken in het bedrijfsleven en de toepassing van hernieuwbare energie in de gebouwde omgeving. Het programma zal daarmee veel nieuwe werkgelegenheid en innovatiekansen bieden voor jongeren. Naar verwachting zal de eerste begroting van een Klimaatfonds met Meerjarenprogramma Klimaatfonds medio 2023 aan de Tweede Kamer kunnen worden aangeboden.

2.9.4 Klimaatparticipatie

Jongeren hebben een belangrijke rol gespeeld bij de inhoudelijke invulling van het Klimaatakkoord. Zij konden meedoen aan de sectorale klimaattafels en waren actief in het overkoepelende klimaatberaad en de opvolger daarvan, het voortgangsoverleg Klimaatakkoord. In het kader van de aanpassing en versterking van de uitvoeringsstructuur van het Klimaatakkoord heeft het kabinet gekozen voor een andere invulling van het voortgangsoverleg. Dit moet meer een platform voor maatschappelijke dialoog en reflectie worden, met name voor groepen en partijen die niet direct bij de uitvoering zijn betrokken zoals de jongeren. De Minister voor Klimaat en Energie heeft het Overlegorgaan voor de Fysieke Leefomgeving (OFL) gevraagd dit platform te faciliteren. De voorzitter van het platform heeft de opdracht gekregen om het gesprek met maatschappelijke partijen over het klimaatbeleid in te richten. Hierbij zal geen sprake zijn van een vast overleg met vaste deelnemers, maar zal de voorzitter naar eigen inzicht en in overleg met de Minister voor Klimaat en Energie het overleg met verschillende partijen vormgeven om signalen op te halen en processen aan te jagen. De voorzitter kan op deze wijze de voorzitters van de uitvoeringsoverleggen, NGOs en burgers, waaronder speciaal ook jongeren.

2.10 Cultuur

Cultuurdeelname draagt bij aan het welzijn van jongeren.58 Samen cultuur maken en cultuur beleven verbindt jongeren met anderen, vergroot hun veerkracht en draagt bij aan hun persoonlijke ontwikkeling. Veel jongeren wonen graag in aantrekkelijke steden met divers en hoogwaardig cultuuraanbod. De hoeveelheid cultureel kapitaal waarover jongeren beschikken heeft invloed op de mate waarin zij in staat zijn hun leven zelf vorm te geven. Dit blijkt uit onderzoek door het SCP dat door de SER wordt aangehaald.59

In het reguliere cultuurbeleid is ruim aandacht voor jongeren en hun cultuurdeelname. Het kabinet heeft de afgelopen periode daarnaast geïntensiveerd op een aantal plekken om meer jongeren te bereiken. Met de Impuls Jongerencultuur geeft het kabinet extra ondersteuning aan lokale plekken en initiatieven voor jongeren. Hiermee worden jongeren in staat gesteld om zich creatief te ontwikkelen, zowel in de stad als in de regio. De impuls bestaat uit vier maatregelen:

  • Het kabinet investeert € 5 miljoen extra in de regeling Samen Cultuurmaken van het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) om de cultuurdeelname door jongeren te ondersteunen. Initiatieven in kleinere gemeenten kunnen een beroep doen op deze regeling. Eerder is bijvoorbeeld met de regeling Samen Cultuurmaken het project Future Me door Stichting Binnenstebuiten gehonoreerd. Het gaat om jongeren in een gesloten jeugdzorginstelling in Harreveld, die voor behandeling zijn opgenomen en daardoor geen toegang hebben tot kunst en cultuur in de vrije tijd. Voor hen wordt aanbod ontwikkeld. De betrokken kunstenaars, pedagogisch medewerkers en docenten worden getraind om hen hierin te begeleiden.

  • Voor de grotere steden (G4 en G40) is er een regeling die activiteiten en vormen stimuleert van eigentijdse cultuurbeoefening. Daarbij wordt gedacht aan repetitieruimtes, broedplaatsen, creatieve hubs en andere plekken waar jongeren zich organiseren.

  • Het kabinet investeert extra in initiatieven die de mentale gezondheid van jongeren versterken door cultuur. OCW en VWS werken hiervoor samen. Voorbeelden zijn de extra Open Oproep binnen de regeling Samen Cultuurmaken van het Fonds voor Cultuurparticipatie die gericht is op het subsidiëren van culturele activiteiten door, voor en met jongeren middels actieve cultuurdeelname in buurten en wijken. Creativiteit, verbeelding, samenspel en de taal van bijvoorbeeld muziek bieden de jongeren nieuwe perspectieven én mentale veerkracht. Binnen deze regeling wordt structureel samengewerkt door zowel een culturele organisatie als een instelling uit het sociaal domein. Door actieve kennisdeling op projectniveau helpen de betrokken partijen elkaar om in gezamenlijkheid samen steeds sterkere projecten te ontwikkelen met een groeiende impact. Naast de Open Oproep voor projecten werken OCW en VWS aan een gezamenlijke opdracht voor artistieke podiumkunstproducties speciaal voor jongeren die het thema mentale gezondheid rond die producties bespreekbaar maken.60

  • Ook investeert het Kabinet in 2022 en 2023 in de MBO Card. Door € 5,25 per student via de kaart beschikbaar te stellen, kan iedere mbo-student makkelijker kennismaken met cultuur.61

Cultuuronderwijs op school geeft kinderen en jongeren de kans zich breed te ontwikkelen en hun talenten te ontdekken. Onderwijsinstellingen in het PO, VO en MBO en culturele organisaties slaan hiervoor de handen ineen. De jeugdgezelschappen ontwikkelen bijvoorbeeld dans-, muziek- en theatervoorstellingen voor jongeren. Deze stimuleren hen om zichzelf te uiten en anderen beter te begrijpen. Ook steunt het kabinet het Jeugdfonds Sport en Cultuur dat jongeren uit gezinnen met weinig geld helpt toch aan sport en cultuur te doen. Verder investeert het kabinet in een rijke schooldag via het programma School en Omgeving, waarin scholen samen met gemeenten en lokale partijen activiteiten aanbieden op het gebied van onder andere sport en cultuur. Hiermee zorgen we ervoor dat alle kinderen zichzelf in de volle breedte kunnen ontwikkelen, dus ook op het gebied van cultuur.

De Raad voor Cultuur doet in het rapport «Jongeren en het zorgen voor hun morgen» diverse aanbevelingen ter versterking van de arbeidsmarkpositie van jonge kunstenaars.62 Het kabinet geeft startende makers daarom extra aandacht. Het kabinet wil deze groep van startende cultuurmakers en jonge cultuurprofessionals via regelingen bij de zes Rijkscultuurfondsen een kans bieden een podium of werkplek te vinden en een CV en een professioneel netwerk op te bouwen.63

Een voorbeeld van wat cultuur kan doen voor jongeren is het project «Viral non Viral», ontwikkeld door Stichting Cultureel Clubhuis Amstel en welzijnsorganisatie Stichting Combiwel. De instellingen organiseren wekelijks een workshop urban arts voor kwetsbare kinderen/jongeren van 10 tot 12 jaar uit de Rivierenbuurt en De Pijp. De bevolkingssamenstelling in deze wijken is divers en de afgelopen jaren is er steeds vaker sprake van jeugdcriminaliteit. Het jongerenwerk biedt culturele alternatieven aan een doelgroep die een gevaarlijke afslag dreigt te kiezen. Binnen het project wordt deze methode verrijkt met de (sociaal)artistieke expertise en het professionele netwerk van Cultureel Clubhuis Amstel. De activiteiten helpen de veiligheid voor de jongeren te vergroten en dragen bij aan criminaliteitspreventie. Het ondersteunt de identiteitsontwikkeling van de jongeren, hun zelfexpressie en het aanboren van hun creativiteit. Het project wordt gesubsidieerd door het ministerie van OCW/ Fonds voor Cultuurparticipatie met de regeling Samen Cultuurmaken.

Zie: https://cultuurparticipatie.nl/projecten/1344/viral-non-viral

Tot slot

Zoals beschreven in bovenstaande werkt het kabinet aan het zoveel mogelijk wegnemen van de door jongeren beschreven zorgen en het verbeteren van hun positie in de maatschappij. Dit doen we, op alle thema’s, in nauwe samenspraak met jongeren zelf. Jongeren kunnen namelijk zelf het beste aangeven wat ze in de praktijk ervaren en op welke manier beleid wel/niet aansluit bij hun leefwereld.

Het is goed om te zien dat jongeren hun zorgen kenbaar maken en graag actief mee willen denken aan het vormgeven van beleid.

Het kabinet is zeer dankbaar voor deze waardevolle input. Het kabinet wil samen met jongeren stappen in de juiste richting zetten om hun positie in de maatschappij te verstevigen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, C.E.G. van Gennip

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Uslu


X Noot
1

Kamerstuk 35 883, nr. 1

X Noot
7

Kamerstuk 24 724, nr. 202

X Noot
8

Bijlage bij Kamerstuk 35 925 XIX, nr. 14 en Kamerstuk 36 229, nr. 3

X Noot
9

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 164

X Noot
10

Kamerstuk 31 524 en 31 288, nr. 508

X Noot
11

Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 35

X Noot
12

Kamerstuk 32 793, nr. 613

X Noot
13

Kamerstuk 31 524, nr. 549

X Noot
14

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 660

X Noot
15

Kamerstuk 31 524, nr. 515

X Noot
16

Kamerstukken 31 293 en 31 322, nr. 620

X Noot
18

Kamerstuk 31 524, nr. 549

X Noot
19

Kamerstuk 31 524, nr. 549

X Noot
20

Kamerstuk 31 497, nr. 438

X Noot
21

Kamerstuk 35 883, nr. 1

X Noot
22

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 660

X Noot
23

Kamerstuk 32 793, nr. 613

X Noot
24

Kamerstuk 31 497, nr. 438

X Noot
25

Kamerstuk 24 724, nr. 176.

X Noot
27

Kamerstuk 31 524, nr. 549

X Noot
29

Kamerstuk 31 293, nr. 529

X Noot
36

Kamerstuk 29 544, nr. 1115

X Noot
37

Kamerstuk 31 524, nr. 515

X Noot
38

Kamerstuk 26 695, nr. 140

X Noot
39

Kamerstuk 35 394, I

X Noot
40

Kamerstuk 34 352, nr. 255.

X Noot
41

Zie bijvoorbeeld: (On)gelijke toegang tot stage en werk van hbo’ers met een migratieachtergrond 2020 ROA en Klooster Onderzoek & Advies.

X Noot
42

Kamerstuk 29 544, nr. 1176

X Noot
43

Kamerstuk 25 883, nr. 454

X Noot
46

Kamerstuk 34 967, nr. 20.

X Noot
47

Kamerstuk 24 515, nr. 643

X Noot
48

Kamerstuk 24 515, nr. 654

X Noot
49

Kamerstuk 34 352, nr. 253

X Noot
50

Kamerstuk 32 793, nr. 613

X Noot
51

Kamerstuk 31 839, nr. 853

X Noot
52

Als zij een woning huren met een huurprijs tot de kwaliteitskortingsgrens (€ 442,46 in 2022) en mits zij ook aan de anderen voorwaarden voor huurtoeslag voldoen.

X Noot
54

Woningen die door het woningswaarderingsstelsel (WWS) met niet meer punten dan ongeveer 187 punten worden beoordeeld. Het WWS bepaalt de maximale huurprijs op basis van de kwaliteit van de woonruimte.

X Noot
55

Kamerstuk 32 847, nr. 977

X Noot
56

Kamerstuk 34 430, nr. 16

X Noot
57

Kamerstuk 32 813, nr. 1049

X Noot
60

Kamerstuk 32 793, nr. 613

X Noot
61

Kamerstuk 32 820, nr. 467

X Noot
63

Kamerstuk 32 820, nr. 467

Naar boven